Kadernota bestemmingsplan buitengebied //

Kadernota bestemmingsplan I nhoud : buitengebied Rapport en bijlagen

Reiderland/Scheemda/Winschoten

3 1 j ul i 2 0 08 Projectnummer 195.00.01.21.60

Inhoudsopgave

1 I n l e i d i n g 7 1.1 Aanleiding 7 1.2 Wisselwerking Kadernota - bestemmingsplan 8 1.3 Nieuwe Wro 9 1.4 Afstemming andere plannen 10 1.5 Opbouw Kadernota 10 1.6 Leeswijzer 11

2 Analyse plangebied 13 2.1 Gebiedskroniek 14 2.1.1 Ontstaan van het landschap 14 2.1.2 Grondgebruik 16 2.2 Fysische situatie 17 2.2.1 Bodem 17 2.2.2 Landschap en cultuurhistorie 18 2.2.3 Natuurwaarden 21 2.2.4 Water 23 2.3 Functies en trends 23 2.3.1 Infrastructuur 23 2.3.2 Landbouw 24 2.3.3 Wonen 28 2.3.4 Niet-agrarische bedrijvigheid 28 2.3.5 Recreatie en toerisme 29 2.4 Conclusie 30

3 B e l e i d 35 3.1 Algemeen 35 3.2 Rijk 35 3.2.1 Algemeen 35 3.2.2 Natuur 36 3.2.3 Water 36 3.2.4 Archeologie, landschap en cultuurhistorie 37 3.2.5 Recreatie 39 3.2.6 Waddenfonds 39 3.3 Provincie 40 3.3.1 Provinciaal Omgevingsplan 40 3.3.2 Handreiking Gemeentelijke Plannen 41 3.3.3 Gebiedsplan 41 3.3.4 Ring Blauwe Stad 43 3.4 Beleid regio en gemeenten 44

195.00.01.21.60

3.4.1 Rapport Commissie Langman 44 3.4.2 Kompas voor de toekomst 44 3.4.3 Waterbeheersplan Hunze en Aa's 44 3.4.4 Gemeentelijke waterplannen 45 3.4.5 Landschapsontwikkelingsplan 45 3.4.6 Grensoverschrijdend beleid 46

4 V i s i e 47 4.1 Hoofddoelstelling 47 4.2 Gebiedsvisie 47 4.2.1 Indeling in gebieden 47 4.2.2 Landbouwontwikkelingsgebied 49 4.2.3 Verwevingsgebied 51 4.2.4 Natuurontwikkelingsgebied 55 4.2.5 Landschappen 55 4.3 Ruimtelijke aandachtspunten 59 4.3.1 Landschap, archeologie en cultuurhistorie 59 4.3.2 Milieu 59 4.3.3 Natuur 61

5 Uitgangspunten bestemmingsplan 63 5.1 Algemeen 63 5.2 Landbouw 64 5.2.1 Onderscheid grondgebonden en intensief 64 5.2.2 Nieuwvestiging van agrarische bedrijven 70 5.2.3 Omvang bouwpercelen 73 5.2.4 Tweede bedrijfswoningen 78 5.2.5 Verbreding van agrarische bedrijven 79 5.2.6 Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing 82 5.2.7 Mestverwerking 87 5.2.8 Paardenhouderijen 92 5.2.9 Foliemestbassins 94 5.3 Natuur en landschap 94 5.3.1 Bescherming Waddenzee 95 5.3.2 Bestaande natuur 96 5.3.3 Natuurontwikkeling/EHS 96 5.3.4 Landschap 97 5.4 Water 98 5.4.1 Waterparagraaf en watertoets 98 5.4.2 Waterberging 98 5.4.3 Watergangen 99 5.4.4 Dijken 99 5.5 Cultuurhistorie/archeologie 100 5.5.1 Zichtbare waarden 100 5.5.2 Onzichtbare waarden 101 5.6 Recreatie en toerisme 102

195.00.01.21.60

5.6.1 Verblijfsrecreatie 102 5.6.2 Kleinschalig kamperen 103 5.7 Wonen 104 5.7.1 Bestaande woningen 104 5.7.2 Nieuwe woningen 104 5.7.3 Landgoederen en buitenplaatsen 105 5.7.4 Meervoudige bewoning 105 5.8 Niet-agrarische bedrijven 106 5.8.1 Bestaande niet-agrarische bedrijven 106 5.8.2 Nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven 106

B i j l a g e n

195.00.01.21.60

I n l e i d i n1 g A a n l e i d i n g 1.1

De gemeenten Reiderland, Scheemda en Winschoten trekken op veel (beleids)terreinen samen op. Deze samenwerking is bijvoorbeeld goed zichtbaar in het megaproject 'de Blauwe Stad'. Maar ook op andere, op het eerste gezicht wellicht minder zichtbare en aansprekende terreinen, wordt in toenemende mate samengewerkt. De drie gemeenten zijn zich mo- menteel nadrukkelijk aan het voorbereiden op een gemeentelijke herinde- ling. In dat licht bezien, is het niet verwonderlijk dat is besloten tot het in gezamenlijkheid opstellen van een kadernota voor het buitengebied. Deze kadernota vormt het beleidsmatige kader voor het in 2008 op te stellen bestemmingsplan buitengebied.

Het opstellen van een bestemmingsplan buitengebied is een uitermate omvangrijk karwei, waarbij doorgaans verschillende jaren verstrijken tussen het moment van start en de goedkeuring door de provincie. Deze lange looptijd heeft niet alleen te maken met de grootte van de plangebieden (het gaat immers om alle gronden buiten de kernen), maar met name met de vele functies en belangen die tegen elkaar moeten worden afgewogen en op een passende manier in het bestemmingsplan buitengebied moe- ten worden opgenomen. Een bestemmingsplan is daarmee bij uitstek een integratiekader van functies, beleid en belangen.

Een bestemmingsplan buitengebied geeft voor een periode van minimaal tien jaar aan op welke wijze de functies in het plangebied zich kunnen ontwikkelen. Het is daarom van belang, in nauw overleg met de 'spelers in het veld', te komen tot afspraken over de gewenste ontwikkelingsrichting. Daarbij spelen niet alleen de wensen vanuit de verschillende sectoren een rol, maar zeker ook het beleid van bijvoorbeeld de provincie Groningen en de drie gemeenten.

Wanneer deze afweging van functies, beleid en belangen plaatsvindt in de periode dat het bestemmingsplan wordt opgesteld, bestaat het gevaar dat de bestemmingsplanprocedure stroperig wordt. Beter is het dan ook de bedoelde belangenafweging te laten plaatsvinden, voordat het bestem- mingsplan wordt opgesteld. Voor velen zal het gehele proces hierdoor begrijpelijker worden. Ook zal in de bestemmingsplanprocedure de nodi- ge tijdwinst worden behaald, doordat de hoofdlijnen van het bestem- mingsplanbeleid in een eerder stadium zijn vastgelegd. Het draagvlak dat

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 7 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

in de voorfase kan worden gecreëerd, zal daarnaast leiden tot minder bezwaren en zienswijzen tegen het bestemmingsplan buitengebied.

Kortom: er is voldoende aanleiding om een 'knip' te zetten tussen de be- leidsfase en de fase van het opstellen van het eigenlijke bestemmingsplan buitengebied. De voorliggende Kadernota vormt het tastbare resultaat van de bedoelde beleidsfase.

Akkerbouw in de Westerleesche Lagemeeden ten zuiden van Westerlee

Wisselwerking K a d e r n o t a - b e s t e m m i n g s p l a n 1.2

Het voorliggende rapport bevat het ruimtelijke beleid van de gemeenten en een verslag van het proces dat tot dat beleid heeft geleid. De inhoud van de Kadernota zal in een later stadium zoveel mogelijk naar het be- stemmingsplan buitengebied worden vertaald. De term 'zoveel mogelijk' in de vorige zin is bewust gekozen. Niet alle zaken uit de Kadernota zullen namelijk rechtstreeks in het bestemmings- plan buitengebied kunnen worden opgenomen. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat bepaalde onderdelen uit de Kadernota nog onvoldoende concreet zijn. Ook kan het zijn dat ontwikkelingen te omvangrijk zijn om in het bestemmingsplan buitengebied op te nemen. Tot slot is het mogelijk dat in de toekomst gewijzigde beleidsinzichten van het Rijk en de provin- cie een aanpassing van het gemeentelijke ruimtelijke beleid vragen. In beide gevallen zou realisering van het voornemen moeten plaatsvinden buiten het bestemmingsplan buitengebied om, namelijk in de vorm van een zelfstandig bestemmingsplan. Bij het beoordelen van aanvragen voor

8 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

nieuwe ontwikkelingen die niet in het bestemmingsplan kunnen worden meegenomen, zal de Kadernota echter wel de leidraad vormen. Met ande- re woorden: voor ontwikkelingen die niet in het bestemmingsplan zijn of kunnen worden opgenomen, vormt de voorliggende Kadernota de toet- singsgrondslag. Het bestemmingsplan buitengebied en de Kadernota vor- men daarmee een hechte eenheid, waarmee het gehele spectrum van de ruimtelijke ordening in het landelijke gebied kan worden bestreken.

D.H. Vinkersweg

Het bestemmingsplan buitengebied geeft regels omtrent het gebruik van de grond en het bouwen van bouwwerken. Verder kan en mag een be- stemmingsplan buitengebied niet gaan. Naast het bestemmingsplan be- staan er echter nog andere instrumenten om het gemeentelijk beleid te verwezenlijken. Te denken valt aan privaatrechtelijke overeenkomsten, subsidieregelingen, gemeentelijk welstandsbeleid en dergelijke. Met name de privaatrechtelijke overeenkomsten zijn de laatste jaren in opkomst. Hiermee kunnen in geval van nieuwe ontwikkelingen juridische afspraken worden gemaakt, wanneer van de ontwikkelende partij een ‘tegenprestatie’ wordt gevraagd. Te denken valt aan de aanplant van groen of het onder- houd van wegen/wegtracés. Door middel van het welstandsbeleid kun- nen bouwplannen worden toegespitst op de landschappelijke situatie ter plaatse. Kortom, naast het bestemmingsplan heeft de gemeente nog een aantal belangrijke instrumenten in handen om het beleid vorm te geven.

N i e u w e W r o 1.3

Op 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. De nieuwe Wro houdt meer in dan alleen vereenvoudiging en

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 9 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

verkorting van procedures. Met de nieuwe Wro is voor gemeenten en provincies het nodige veranderd. Het voert te ver daar in dit kader diep op in te gaan. Wel van belang is de constatering dat de provincie Groningen zich momenteel beraadt en voorbereidt op haar veranderende rol onder de nieuwe Wro. De provincie dient namelijk te formuleren welke zaken zij van provinciaal belang acht. In het nieuwe POP (in werking in 2009) zal de provincie verwoorden om welke zaken het daarbij gaat. In dat kader is tevens van belang op te merken dat het nieuwe bestem- mingsplan buitengebied zal worden opgesteld onder de vigeur van de nieuwe Wro. Voor de Kadernota geldt dit niet. De Kadernota is namelijk geen (verplichte) planvorm en komt als zodanig dan ook niet voor in de nieuwe Wro. De nieuwe Wro verplicht gemeenten een structuurvisie op te stellen voor het gemeentelijke grondgebied. De voorliggende Kadernota kan in een later stadium wellicht als belangrijke bouwsteen worden gebruikt bij het opstellen van de bedoelde structuurvisie. Voor verdere achtergronden (en de relatie met de planm.e.r.) wordt verwezen naar bijlage 4.

Afstemming andere pla n n e n 1.4

Het plangebied heeft betrekking op uitsluitend het landelijke gebied van de gemeenten Reiderland, Scheemda en Winschoten. De grotere kernen maken geen onderdeel uit van de Kadernota (en evenmin van het be- stemmingsplan buitengebied). Voor een aantal kernen wordt gewerkt aan dorpsontwikkelingsplannen, voor een aantal andere kernen moeten nog dergelijke plannen worden opgesteld. Vanwege het stadium waarin deze plannen zich bevinden, is het in de Kadernota niet mogelijk hierop con- creet in te gaan. Op deze plaats wordt dan ook volstaan met de opmer- king dat de uitvoering van deze dorpsvisies niet zal worden belemmerd door de Kadernota of het later op te stellen bestemmingsplan buitenge- bied. Ditzelfde geldt ook voor de plannen en de visie die zijn of worden opgesteld voor de Blauwe Stad of de Ring Blauwe Stad. De Kadernota stelt deze plannen niet opnieuw ter discussie, maar respecteert deze geheel. Daar waar initiatieven zich echter uitstrekken tot het plangebied, zal het bestemmingsplan een regeling bevatten om die plannen daadwerkelijk te kunnen uitvoeren.

Opbouw Kadernota 1.5

Zoals gezegd, vormt de Kadernota de eerste stap in het proces dat leidt tot een nieuw, ontwikkelingsgericht bestemmingsplan buitengebied. In de Kadernota is vastgelegd in welke mate en in welke richting het plangebied zich kan ontwikkelen. De Kadernota bestaat uit twee onderdelen: een gebiedsvisie en de planologische uitgangspunten per thema.

10 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Gebiedsvisie De gebiedsvisie geeft antwoord op de vraag: waar willen we met het ge- bied naar toe? Een visie op het gebied als geheel is een onmisbaar onder- deel van de Kadernota. Het nieuwe rijksbeleid, zoals verwoord in de Nota Ruimte, zet namelijk de deur open naar nieuwe ontwikkelingen in het buitengebied. Het is volgens de rijksoverheid aan de provincies en de gemeenten om deze ontwikkelingen zodanig te sturen dat hiervan een positieve werking op het gebied uitgaat. Het is daarom van belang dat de gemeenten beschikken over een gebiedsvisie waaraan nieuwe ontwikke- lingen kunnen worden getoetst en/of daar een positieve bijdrage aan kunnen leveren.

Planologische uitgangspunten per thema Naast de gebiedsvisie, is het ook nodig voor de verschillende relevante thema’s beleid te ontwikkelen. In het tweede deel van de Kadernota wor- den daarom de planologische uitgangspunten neergelegd die nodig zijn om in de dagelijkse praktijk slagvaardig en ontwikkelingsgericht met het bestemmingsplan buitengebied te kunnen werken. De planologische uit- gangspunten per thema zijn zodanig gekozen en uitgewerkt dat deze een bijdrage leveren aan de in het eerste deel van de Kadernota opgenomen gebiedsvisie. In het hiernavolgende schema is een en ander samengevat.

KADERNOTA

Ontwikkeling realiseren middels V i s i e U i t g an g s p u n t e n projectbesluit of eigen bestem- mingsplan

Visie en uitgangspunten voorzover wenselijk en juridisch mogelijk opnemen in het bestemmingsplan buitengebied Afweging via en toetsing aan Kaderno- ta

BESTEMMINGSPLAN BUITENG E BIED Nieuwe ontwikkelingen die niet in het bestemmingsplan buitengebied zijn of kunnen worden Beheert de bestaande situatie en bevat een regeling voor de opgenomen ‘alledaagse’ ontwikkelingen

L e e s w i j z e r 1.6

De Kadernota is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 is het plangebied beschreven. Ingegaan wordt op de fysische (bodem, landschap, cultuurhis- torie, ecologie, water) en de functionele aspecten (landbouw, recreatie,

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 11 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

bedrijvigheid, infrastructuur en wonen). Hoofdstuk 3 beschrijft vervolgens het relevante ruimtelijke beleidskader. In hoofdstuk 4 is, gebruikmakend van de gegevens uit hoofdstuk 2 en 3, de gebiedsvisie gepresenteerd. Hoofdstuk 5 bevat, per thema, de planologische uitgangspunten voor het nieuwe bestemmingsplan buitengebied. In hoofdstuk 6 wordt verslag gedaan van de gehouden inspraakprocedure.

De Kadernota bevat voorts een aantal bijlagen, waaronder verslagen van de in de voorfase gehouden bijeenkomsten met de klankbordgroep, een beschrijving van het totstandkomingproces van de Kadernota en een ‘ge- bruiksaanwijzing bij de Kadernota’. Ook zijn de ingediende inspraakreacties in de bijlagen opgenomen.

12 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

A n a l y s e p l a n g e b i e2 d

Het grondgebied van de gemeenten Reiderland, Scheemda en Winscho- ten bevindt zich in het oosten van de provincie Groningen. Het gebied wordt aan de noordkant begrensd door de Dollard, aan de oostkant door de Westerwoldsche Aa en de grens met Duitsland, aan de zuidkant door de veenkoloniale gebieden van de gemeenten Bellingwedde en Pekela en aan de westkant door de gemeenten Menterwolde en Delfzijl. Op de hiernavolgende kaart is het plangebied aangegeven.

De hierna beschreven waarden en kenmerken eindigen niet bij de hier- voor aangegeven grenzen. Bij de totstandkoming van de Kadernota is dan ook nadrukkelijk verder gekeken dan de (gezamenlijke) buitengrens. De hele Kadernota is daarmee in een nog bredere context geplaatst.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 13 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Gebiedskroniek 2.1

Ontstaan van het landschap 2.1.1 Tot in de veertiende eeuw liep de Eemsoever van de Punt van Reide naar Ditzum (Duitsland). In de late middeleeuwen werd veel van het moeras- bos dat zich daar in de veengebieden had gevormd, weggeslagen. Dit gebeurde met name rond 1375 en door de stormvloed van 1413. Daarbij ging het grootste deel van het Reiderland verloren met meer dan dertig dorpen en vier kloosters. Na de Cosmas- en Damianusvloed in 1509 be- reikte de Dollardboezem rond 1525 zijn grootste omvang.

De bevolking had zich inmiddels vooral teruggetrokken op de hogere pleistocene zandopduiking die bekendstaat als het schiereiland van Winschoten. Aan de noordzijde ontstond een aaneenschakeling van streekdorpen, bestaande uit Scheemda, Midwolda, Oostwold en Finster- wolde en aan de zuidzijde Meeden, Westerlee, , Winschoten en . De westarm van de vorkvormige Dollardboezem (op het fragment van de bodemkaart is deze vorkvorm goed herkenbaar) reikte aan de oost- zijde nagenoeg tot aan de noordzuidlopende zandrug met daarop Mun- tendam, Zuidbroek en Noordbroek. De oostarm van de Dollardboezem liep aan de zuidzijde tot aan de nu tot Westerwolde behorende zandrug met Blijham, Wedde, Vriescheloo en Bellingwolde.

14 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Dollard ten ti jde van de grootste uitbre i d i n g 1

In 1542 vond in de westelijke boezem van de Dollard een eerste bedij- king plaats. Vanaf de zeventiende eeuw begon de gestage herovering van het verdronken land. Op de tegenovergelegen oevers van de westelijke Dollardboezem stichtte men dochternederzettingen, zoals Nieuw Scheem- da vanuit Scheemda en Nieuwolda vanuit Oostwold. Daartussen kwamen de polders Oudland (1626) en Oud Nieuwland (1665) tot stand. Daarna werden nog de polder Nieuwland (1701) en de Oostwolder polder (1759) drooggelegd. In de oostarm van de Dollardboezem, waarvan een deel onder Oost- Friesland viel, werd in 1605 de Hamdijk aangelegd als westelijke begren- zing van de Duitse polder Bunderneuland. Aan de noordpunt van de dijk kwam in 1628 Nieuweschans te liggen. Van daaruit werd in 1657 de Schanskerdijk aangelegd, die via de dijkgehuchten Drieborg, Hongerige Wolf en Ganzedijk naar Finsterwolde leidde. In het ingepolderde gebied

1 Bron: http://www.dbnl.org.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 15 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

verrees Nieuw Beerta. Aan de noordzijde ontstonden de Kroonpolder (1696) en de Stadspolder (1740), waarbij ook een nieuwe zijl in de Wes- terwoldsche Aa nodig werd: de Statenzijl (1740). In de negentiende eeuw drong men de Dollard strook voor strook verder terug. De belangrijkste nieuwe polders waren de Finsterwolder polder (1819) en de Reiderwolderpolder (1862 en 1874), met aan de oostgrens de Nieuwe Statenzijl. Het meest recent is de Carel Coenraadpolder (1924). In 1975 werd besloten de Dollard niet verder in te polderen. Het inpolde- ren van de Dollard kwam hiermee ten einde. Door de recente aanleg van de Blauwe Stad wint het water echter weer terrein in Oost-Groningen.

Op de hiernavolgende kaart is de bedijkingsgeschiedenis inzichtelijk ge- maakt.

Overzicht bedijkinggeschiedenis 2

Grondgebruik 2.1.2 De landbouwgronden in het plangebied waren van oudsher in pacht uit- gegeven. Deze pacht was van te voren contractueel vastgelegd en niet

2 Bron: Golden Raand, Landschappen van Groningen, 2007 (pagina 81).

16 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

opzegbaar. Dit werd bekend onder de term beklemming; de pachtboer werd beklemde meier genoemd. Het grondbezit diende tevens onaange- tast te blijven. Na de verkoop van de gronden door de provincie in 1764 en 1773 bleef dit (typisch Groningse) beklemrecht voortbestaan.

Vanouds werd in het voor een groot deel gemengd bedrijf uit- geoefend. Nadat de Groninger rundveestapel in de periode van 1714 tot 1773 drie keer door de veepest werd besmet, scheurde men eind negen- tiende eeuw het grasland en schakelde men over op de akkerbouw. De garantie in het beklemrecht dat de boer zijn gronden vrij mocht gebruiken, droeg hiertoe bij. Belangrijke akkerbouwproducten waren haver, gerst en rogge. Na een eerste voorspoedige periode volgde tussen 1818 en 1825 een daling van de graanprijzen. De graanprijzen trokken pas na 1840 weer aan, wat tot veel welvaart bij de boeren leidde. Dumping van goedkoop graan uit Amerika rond 1878 veroorzaakte een landbouwcrisis, waarbij de boeren in het Oldambt teerden op de gunstige prijzen voor stro als grondstof voor strokarton. De groeiende tegenstelling tussen de rijke boeren en de arme landarbeiders leidde in 1892-1893 tot landarbeidersopstanden. Dit geschiedde mede naar aanleiding van de toenemende rationalisatie, onder meer als gevolg van de introductie van de eerste stoomdorsmachine in 1874. Rond 1896 was de ergste land- bouwcrisis voorbij. De crisisjaren, gekoppeld aan een hernieuwde daling van de graanprijzen, leidden in 1928 tot een grimmige landbouwstaking waarbij in Finsterwolde één dode viel. De grote boerderijen langs de hoofdweg (soms met een beeld van Ceres (Demeter), de godin van de landbouw, in de gevel) en de dwarslinten met kleine arbeiderswoningen zijn stille getuigen van deze tegenstelling (Bron: Monumenten in Neder- land, 1998).

Fysische situatie 2.2

B o d e m 2.2.1 De zeekleigronden in het noorden en oosten van het plangebied en de zand- en veengronden in het zuiden en westen zijn kenmerkend voor dit deel van Oost-Groningen. Op onderstaande kaart is dit inzichtelijk ge- maakt, waarbij de groengekleurde gebieden staan voor de zeekleigronden en de paars/roze kleuren de verschillende typen zand- en veengronden aanduiden.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 17 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Fragment bodemkaart 3

L a n d s c h a p en cultuurhistorie 2.2.2 Met het benoemen van de bodemtypen zijn als vanzelf ook de voornaam- ste landschapseenheden benoemd. Hierna worden de onderscheiden landschappen nader toegelicht.

DIJKENLANDSCHAP De op de Dollard heroverde polders behoren tot het dijkenlandschap. De hoofdstructuur van dit landschapstype wordt gevormd door de dijken met het daarop aansluitende (rechte) wegenpatroon. Enkele van de dijken zijn vandaag de dag nog in het landschap zichtbaar en vormen cultuurhisto- risch en landschappelijk waardevolle overblijfselen van de vroegere strijd tegen het water. Andere dijken zijn niet of gedeeltelijk te herkennen (bij- voorbeeld aan het verschil in perceelstructuur aan beide zijden van de (voormalige) dijk. Waar de dijken (gedeeltelijk) zijn afgegraven, wordt de structuur gedomineerd door bewoningsreeksen, die achter de oorspronke- lijke dijk en evenwijdig daaraan zijn gelegen. Het dijkenlandschap bestaat voor het overgrote deel uit grootschalige tot zeer grootschalige open gebieden. Plaatselijk komen langs (voormalige) dijken reeksen puntsgewijze verdichtingen voor in de vorm van boerderij- en met erfbeplantingen of boomgaarden. Lijnvormige verdichtingen (in de vorm van beplantingen) komen langs de randen van het gebied voor. Het landschap kent een vlakke ligging en bestaat hoofdzakelijk uit grote akkerbouwpercelen.

3 Bron: Stiboka

18 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Onder het verdronken en overslibde veenontginningslandschap gaan echter overblijfselen schuil van kerken, begraafplaatsen, verkaveling en grondbewerking. Een fraai voorbeeld daarvan vormt het ten noorden van Midwolda gelegen gebied ‘Ol-Kerke’, alwaar zich de restanten bevinden van een grote viertorenkerk. Deze kerk moest als gevolg van Dollard- inbraken worden afgebroken. Ook in het zand/veengebied rondom Winschoten liggen archeologische terreinen. Bij twee terreinen gaat het om bewoningssporen uit de vroege en midden steentijd (laat paleolithicum en mesolithicum). In het plangebied bevinden zich tevens (restanten van) borgterreinen, een schans en kloosterterreinen.

O verzicht dijkenlandschap 4

Het gebied tussen de plaatsen Beerta-Nieuw-Beerta-Drieborg-Ganzedijk en WEGDORPENLAND- Finsterwolde, alsmede het gebied ten westen van Nieuwolda en de ge- SCHAP bieden ten zuiden en zuidwesten van Winschoten, maken onderdeel uit van het wegdorpenlandschap. Het wegdorpenlandschap steekt duidelijk af tegen de jonge zeekleipolders. De hoofdstructuur van dit landschapstype wordt bepaald door een groot- schalig open gebied met daaromheen lintbebouwing. In Nieuw-Beerta is sprake van een eenzijdig bebouwingslint. Vanwege het karakteristieke wegenpatroon is er logischerwijze sprake van lijnvormige verdichtingen. Door deze aanzienlijke massa van in reeksen gerangschikte verdichtingen, bestaande uit bebouwing en samenhangende weg- en erfbeplanting met daartegenover grootschalige open ruimten, bestaat er een groot contrast tussen openheid (het gebied tussen het lint Beerta-Nieuw-Beerta-Drieborg -Ganzedijk-Finsterwolde) en verdichting (de bebouwde linten).

4 Bron: Topografische Atlas

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 19 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Reliëf tussen Ganzedijk en Finsterwolde

De wegdorpen worden gesierd door monumentale Oldamster boerderij- en met ruime voortuinen in de Engelse landschapsstijl (ook wel slingertui- nen genoemd). Door het regelmatige patroon van de wegen en weinig verdichting in de openheid is het landschap overzichtelijk.

Overzicht wegdorpenlandschap 5

VEENKOLONIAAL Het gebied ten zuiden van Westerlee maakt onderdeel uit van het veen- LANDSCHAP koloniale landschap. Het voormalige hoogveen heeft in dit gebied door de

5 Bron: Topografische atlas

20 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

systematische wijze van vervenen en ontginnen een kenmerkende hoofd- structuur gekregen. Langs de kanalen ontwikkelden zich de wegen en de nederzettingen, waarbij de bebouwing op regelmatige, gelijke afstand van elkaar is geplaatst. Het veenkoloniale landschap is grootschalig en open en kent weinig verdichtingen. De grootschaligheid en openheid zijn echter niet aanwezig in de mate zoals in de zeekleipolders. Het Emergobos, de bosgebieden rond Westerlee en de verdichtingen langs wegen geven het landschapsgebied op bepaalde plaatsen een halfopen karakter.

Natuurgebiedje op de kruising Ontsluitingsweg - D . H . V i n - k e r s w e g

N atuurwaarden 2.2.3 Door 'Het Natuurloket' te raadplegen, is een globale indruk verkregen van de ecologisch belangrijke gebieden en de aantallen beschermde soorten die in deze gebieden voor kunnen komen.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 21 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Er zijn beschermde plantensoorten te vinden in het gebied grenzend aan het Hondshalstermeer, bij Nieuweschans, op een terrein ten oosten van Beerta, in De Tjamme en omgeving (waaronder ook het Midwolderbos), de zuidwestzijde van Winschoten en Lagemeden (Emergobos). Het gaat hierbij voornamelijk om algemeen voorkomende soorten. Slechts op een enkele plek, zoals aan de zuidwestzijde van Winschoten en bij Nieuwe- schans zijn zeldzamere6 soorten. Deze soorten zijn veelal te vinden in bos- en natuurgebieden en dijken.

Van de zoogdieren is relatief weinig bekend. In de omgeving van Midwol- da en het Midwolderbos zijn vleermuizen waargenomen. Het plangebied vormt een onderdeel van een van de twee kerngebieden (de zware kleigebieden in het Groninger Oldambt en de lichte zavelgron- den van Zuidelijk Flevoland) waar grauwe kiekendief voorkomt. Een aan- zienlijk deel van de populatie broedt tegenwoordig in de akkerlanden. Grote delen van het plangebied bestaan uit bouwland, die geschikt zijn voor bijvoorbeeld akkervogels als gele kwikstaart, kievit, graspieper en veld- leeuwerik. Ook zijn er enkele plassen belangrijk voor watervogels. Bijvoorbeeld De Tjamme is een gebied waar steltlopers (onder andere kemphaan, kleine plevier en kluut) en eenden (slobeend, wilde eend) voorkomen. Moeras- vogels, als kleine karekiet en rietgors, komen voor in rietoevers zoals bij Winschoterzijl en het Hondshalstermeer. Ook het meer van de Blauwe Stad vormt een aantrekkelijk leefmilieu voor verschillende vogelsoorten. Bossen zoals het Midwolderbos en het Westerwoldsche Aa (Noord) zijn belangrijk voor soorten als goudhaantje, grote bonte specht, gaai en me- zen.

Er zijn waarnemingen bekend van soorten als bruine kikker, gewone pad en meerkikker. Het plangebied heeft geen belangrijke waarde voor reptie- len. In de provincie Groningen zijn alleen waarnemingen van reptielen bekend ter hoogte van Stadskanaal en Ter Apel.

Waarnemingen van vlinders zijn veelal in of nabij bosgebieden, zoals bij Nieuweschans, het Midwolderbos, het natuurreservaat Meerland en Emer- go. Zeer waarschijnlijk komt rouwmantel voor; een zeldzame zwerver, die niet meer tot voortplanting komt in Nederland.

Watergangen en plassen, zoals bij De Tjamme, De Beersterplas en de Pe- kel Aa/Winschoterzijl zijn belangrijke voortplantingsplaatsen voor libellen.

6 Tabel 2- of tabel 3-soorten.

22 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

W a t e r 2.2.4 Het plangebied maakt onderdeel uit van het internationale stroomgebied van de rivier de Eems. De natuurlijke afstroming in het gebied loopt van zuid naar noord. De afwatering vindt plaats op de Eems en de Dollard. Het beheersgebied van het Waterschap Hunze en Aa's is onderverdeeld in watersystemen. Binnen het plangebied komen de volgende watersyste- men voor: - Westerwolde; - Veenkoloniën; - Oldambt; - Fiemel.

De watersystemen Westerwolde en Veenkoloniën lozen voor een belang- rijk deel onder vrij verval. De systemen Oldambt en Fiemel worden bema- len. De belangrijkste waterlopen in het plangebied zijn het Winschoterdiep, de Pekel Aa en de Westerwoldsche Aa. In het noordelijke deel kunnen het Termunterzijldiep, het Hoofdkanaal en het Boezemkanaal worden ge- noemd als belangrijke waterlopen. Het gebied watert af op de Dollard. In de beschrijving van de natte infrastructuur kunnen het meer van de Blau- we Stad en het Hondshalstermeer uiteraard niet ongenoemd blijven. Via een - nog te realiseren - ecologische verbinding zullen beide meren met elkaar worden verbonden. Het meer van de Blauwe Stad zal daarnaast een verbinding krijgen met het Winschoterdiep.

Functies en trends 2.3

I n f r a s t r u c t uu r 2.3.1 Het plangebied wordt van oost naar west doorsneden door de snelweg A7 (Nieuweschans - Groningen). Van noord naar zuid doorsnijdt de N362 (Delfzijl - Scheemda) het plangebied. Hoewel niet in het plangebied gele- gen, is ook de (op termijn te verdubbelen) N33 van groot belang voor de regio. Daarnaast is ook de N972 (Winschoten-Pekela's) een belangrijke verkeersader. Voor het overige komt in het plangebied een uitgebreid netwerk van lokale gebiedsontsluitende wegen voor.

De recreatieve infrastructuur in de vorm van fiets- en wandelpaden volgt hoofdzakelijk de bestaande doorgaande wegen. Zo bevindt zich een vrij- liggend fietspad tussen Finsterwolde en Ganzedijk, alsmede tussen Ooste- reinde, via Beerta, Nieuw-Beerta naar Drieborg. Even buiten Nieuw-Beerta ligt tevens een fietspad naar Nieuweschans. In het noorden van het plan- gebied bevindt zich een fraai fietspad vanaf Nieuwe Statenzijl richting Termunten/Delfzijl. Ook rond de Blauwe Stad en Winschoten en tussen Scheemda en ’t Waar bevinden zich fietspaden. Wandelpaden bevinden

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 23 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

zich hoofdzakelijk in en rond de bossen en recreatieve uitloopgebieden van de kernen. Van een samenhangende recreatieve infrastructuur is echter in de huidige situatie (nog) geen sprake. In het kader van de Ring Blauwe Stad zijn echter plannen in ontwikkeling om het bestaande fiets- en wandelpadennetwerk te verbeteren en uit te breiden.

Grootschalige openheid ten noorden van Schee m d a

Van oost naar west wordt het plangebied doorsneden door de spoorlijn Groningen-Nieuweschans/).

In het uiterste zuiden bevinden zich twee hoogspanningsleidingen (Bene- den Veensloot-Winschoten en Beneden Veensloot-Duitsland). Tevens bevindt zich in het plangebied een aantal aardgaslocaties en een netwerk van gasleidingen. De gaslocatie aan de Oude Dijksterweg wordt de ko- mende tijd aanzienlijk uitgebreid.

L a n d b o u w 2.3.2

LAND- EN TUINBOUW: De gemeenten Reiderland, Scheemda en Winschoten kennen een totale ALGEMEEN oppervlakte van circa 33.500 ha. Ondanks de aanwezigheid van een aan- tal grotere kernen en de Blauwe Stad, kan worden gesteld dat het overgro- te deel van het plangebied in gebruik is bij de landbouw. De landbouw kan zonder meer worden gekarakteriseerd als grootschalig, maar ondanks die constatering zijn er tendensen waarneembaar naar een verdere schaal- vergroting. In het noorden en noordoosten worden de gronden voornamelijk gebruikt voor (zeer) grootschalige akkerbouw. Over de hele linie kan worden ge- constateerd dat (afgemeten aan het aantal bedrijven) de akkerbouw de

24 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

belangrijkste sector in het plangebied is. In het zuiden en (zuid)westen van het plangebied is de melkveehouderijsector meer vertegenwoordigd. In het zuiden en oosten van het plangebied worden tevens gronden gebruikt voor de tuinbouw in open grond.

In de hiernavolgende grafiek is de ontwikkeling in het aantal agrarische ONTWIKKELING VAN HET bedrijven (hoofdactiviteit) tussen 1993 en 2005 weergegeven (Bron: CBS AANTAL AGR ARISCHE BEDRIJ- VEN Statline). Daarbij is bewust geen nader onderscheid gemaakt tussen de verschillende gemeenten. De grafiek laat zien dat het aantal agrarische bedrijven de afgelopen 12 jaar gestaag is afgenomen. Met name de afname van het aantal akker- bouwbedrijven (151 in 1993, tegen 104 in 2005) is opvallend. In beeld doen zich in de verschillende sectoren weliswaar wat schommelingen voor, het algemene beeld laat echter een duidelijke afname zien. Deze afname manifesteert zich met name in de laatste jaren.

Ontwikkeling aantal agrarische bedrijven 1993 - 2005

160

140

120

100

80 Aantal 60

40

20

0 1993 1996 1999 2002 2005 Jaar

Akkerbouw Tuinbouw Graasdier Hokdier Combinatie

De hierboven beschreven trend geeft aanleiding tot een nadere analyse GEMIDDELD E BEDRIJFSO M- van de gemiddelde economische omvang van de agrarische bedrijven. VANG IN NGE Deze wordt doorgaans weergegeven in Nederlandse Grootte Eenheden (nge's). De nge is een maatstaf voor de economische omvang van agrari- sche bedrijven en is gebaseerd op de bruto standaardsaldi per diersoort en per hectare gewas. De hiernavolgende grafiek laat de gemiddelde be- drijfsomvang in nge's in de verschillende sectoren zien.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 25 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Ontwikkeling aantal agrarische bedrijven (naar nge) 1993 - 2005

160

140

120

100

80 nge's

60 67 45 62 55

40 31 20

0 1993 1996 1999 2002 2005 Jaar

0-20 20-70 70-100 100-150 >150

Met uitzondering van de categorie 'groter dan 150' laten alle categorieën min of meer hetzelfde beeld zien: een dalend aantallen bedrijven binnen deze categorieën tussen 1993 en 2002. Na 2002 volgt echter een stabili- satie of zelfs een lichte groei. Als algehele trend voor deze categorieën geldt echter een afname van de gemiddelde bedrijfsomvang tussen 1993 en 2002.

Intensief veehouderijbedrijf in de Reiderwolde r p o l d e r

26 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

De categorie ‘groter dan 150' neemt binnen de grafiek een bijzondere plaats in (om die reden zijn de nge-waarden van deze categorie in de grafiek opgenomen). De grafiek laat zien dat het aantal bedrijven groter dan 150 nge tussen 1999 en 2002 toeneemt van 45 naar 67. Na 2002 neemt dit aantal echter weer af naar 55. Hierbij dient te worden bedacht dat de nge-maat een economische maat is en wordt beïnvloed door schommelingen in de markt (prijzen). Een tegenvallende oogst leidt even- eens tot een lager nge-cijfer. In die zin kan het dus gebeuren dat een be- paald bedrijf het ene jaar groter is dan 150 nge en een jaar later onder de 150 nge blijft zitten. Uiteraard geldt dit ook voor de bedrijven in de overi- ge categorieën.

Een andere methode om de gemiddelde bedrijfsomvang (en de ontwikke- GEMIDDELD E BEDRIJFSO M- lingen daarin) te meten en te toetsen, is te kijken naar de gemiddelde VANG IN OPPERVLAK TE CUL- TUURGROND oppervlakte cultuurgrond per bedrijf. In de hiernavolgende grafiek zijn deze gegevens voor de periode 1993-2005 weergegeven. De bedrijven met een oppervlakte cultuurgrond van meer dan 100 hectare laten als enige categorie een ononderbroken groei zien. Uit deze grafiek is de schaalver- groting duidelijk af te lezen. Opvallend is tevens de recente groei van het aantal bedrijven met een oppervlakte cultuurgrond tussen de 20 ha en 50 ha.

Ontwikkeling agrarische bedrijven (naar opp. cultuurgrond in hectares) 1993 - 2005

160

140

120

100

80 Aantal

60

40

20

0 1993 1996 1999 2002 2005 Jaar

0-10 10-20 20-50 50-100 >100

Gesteld kan worden dat de akkerbouw de belangrijkste landbouwtak TOT SLOT vormt, gevolgd door de melkveehouderij. De laatste jaren is de melkvee- houderijsector in het plangebied (weer) in opkomst, hetgeen mogelijk te maken heeft met de gunstige afzetmogelijkheden voor mest in het plan-

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 27 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

gebied. De verwachting is dat het aantal melkveehouderijen de komende jaren verder zal stijgen. De akkerbouw zal echter de grootste sector blijven. Wel dient voor beide sectoren rekening te worden gehouden met schaal- vergroting. Het aantal hokdier- en tuinbouwbedrijven is laag en stabiel.

W o n e n 2.3.3 Binnen het plangebied liggen diverse kleine dorpen en buurtschappen. Voorbeelden daarvan zijn Hongerige Wolf, Ganzedijk, Oudedijk, Nieuw- Beerta en Zuiderveen. In het zuidelijke deel van het plangebied komt ver- spreid over het buitengebied solitaire woonbebouwing voor, hoofdzakelijk geconcentreerd langs wegen. In het noordelijke deel van het plangebied is solitaire woonbebouwing nagenoeg afwezig. Het aantal burgerwoningen in het buitengebied zal de komende jaren toenemen. Dit is niet het gevolg van nieuwbouw in het buitengebied , maar het gevolg van het feit dat (voornamelijk de kleinere) agrarische be- drijven hun bedrijfsvoering staken en de bedrijfswoningen vervolgens als burgerwoning in gebruik worden genomen. Wonen in het buitengebied biedt bij uitstek de mogelijkheid tot het hob- bymatig uitoefenen van agrarische activiteiten. Van deze mogelijkheden wordt in het plangebied veelvuldig gebruikgemaakt.

N i e t - agrarische bedrijvigheid 2.3.4 Bedrijvigheid in het buitengebied is een fenomeen dat het laatste decen- nium sterk in opkomst is. Het landelijk gebied is bijzonder aantrekkelijk voor met name startende ondernemingen. Met name vrijkomende agrari- sche bedrijven zijn aantrekkelijke vestigingsplaatsen. De aard van de bedrij- vigheid varieert enorm: van kantoor tot autohandel, van antiekhandel tot transportbedrijf. Cijfers van het Centaal Bureau voor de Statistiek (CBS) geven een goed inzicht in het aantal bedrijven in de drie gemeenten. Cijfers voor uitslui- tend het plangebied zijn niet voorradig, zodat is gewerkt met cijfers voor de gemeenten als geheel (inclusief de kernen). De hiernavolgende grafiek laat overduidelijk een trend van groei zien (het- geen nog eens wordt geïllustreerd door de zwarte trendlijn). De economi- sche recessie van rond de eeuwwisseling is eveneens duidelijk uit de grafiek afleesbaar. In januari 2006 waren er echter meer bedrijven geves- tigd dan voor de economische dip. Dit geeft aan dat het gebied de reces- sie, voorzover af te lezen uit het aantal bedrijven, te boven is.

28 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Ontwikkeling aantal bedrijven 1994 - 2006

2000

1600

1200

800 Aantal bedrijven Aantal

400

0 1994 1997 2000 2003 2006 Jaar

Aantal bedrijven Trendlijn

Recreatie en toerisme 2.3.5 Door Toerdata Noord7, wordt al een aantal jaren de publicatie 'Toerisme in cijfers' uitgegeven. In deze publicatie zijn recente cijfers op het gebied van toerisme en recreatie opgenomen. Gegevens voor de afzonderlijke ge- meenten Reiderland, Scheemda en Winschoten worden in de genoemde publicatie niet gegeven. Voor Oost-Groningen als geheel zijn wel cijfers beschikbaar.

Het aantal toeristische bedrijven laat tussen 2001 en 2005 in Oost- AANTAL BEDRIJVEN Groningen een stabiel beeld zien. Een uitzondering daarop wordt gevormd door de categorie 'logies en ontbijt'. Tussen 2001 en 2003 maakt deze categorie een relatief forse stijging door. Door Toerdata Noord wordt met betrekking tot deze categorie aangegeven dat in de provincie Groningen bijna 25% van de logiesverstrekkers een zogenaamde 'erfgoedlogiesadres' betreft. Dit percentage is aanzienlijk hoger dan in de provincies Drenthe en Friesland. De bezettingsgraad van erfgoedlogies is daarnaast duidelijk hoger dan de bezettingsgraad van reguliers logies- en ontbijtadressen.

Wellicht interessanter dan het aantal bedrijven is het aantal overnachtin- AANTAL OVERN ACHTINGEN gen per accommodatietype. Het aantal overnachtingen (en de ontwikke-

7 Toerdata Noord is een samenwerkingsverband op toeristisch-rec reatief gebied van de provincies Groningen, Friesland en Drenthe.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 29 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

lingen daarin) zegt namelijk iets over de aantrekkelijkheid van de verschil- lende typen toeristische bedrijven. Ook deze grafiek laat een redelijk stabiel beeld zien. Uitzonderingen zijn hier de recreatiewoningterreinen en de campings. Was 2004 voor de kampeerterreinen een topjaar, in 2005 liep het aantal overnachtingen aanzienlijk terug. De uit de grafiek af te lezen daling in het aantal overnach- tingen op campings in 2005 komt geheel voor rekening van de toeristi- sche standplaatsen (een afname met 40.000). Het aantal overnachtingen op vaste standplaatsen groeide tussen 2004 en 2005 daarentegen met 20.000. Deze uitruil tussen toeristische en vaste standplaatsen in 2005 heeft mogelijk te maken met de natte zomer van 2005. In de jaren 2006 en 2007 stabiliseerde het aantal overnachtingen op kampeerterreinen zich op circa 190.000 per jaar. Het aantal overnachtingen op recreatiewoningterreinen laat tussen 2001 en 2005 een dalend verloop zien. Na 2005 maken recreatiewoningterrei- nen echter weer een groei door.

Met de aanleg van de Blauwe Stad is de laatste jaren veel veranderd in het plangebied. Nabij en in Midwolda, Oostwold en Finsterwolde hebben zich toeristische bedrijven gevestigd. Ook is veel toeristische infrastructuur aan- gelegd en is de samenwerking tussen recreatieondernemers verbeterd.

Ontwikkeling aantal overnachtingen (x 1.000) per bedrijfstype 2001 - 2005

360

320

280

240

200

160

120 Aantal overnachtingen Aantal 80

40

0 2001 2002 2003 2004 2005 Jaar hotels logies & ontbijt kampeerterreinen recreatiewoningterreinen groepsacc ommodaties jachthavens

C o n c l u s i e 2.4

Hoofdstuk 2 vormt een inventarisatie van de in het plangebied aanwezige waarden en trends. In het navolgende worden daaruit de elementen die

30 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

van belang zijn voor het te formuleren ruimtelijke beleid nog eens over- zichtelijk gerangschikt.

Als voornaamste zijn er de kernkwaliteiten van het landschap. Bij alle ont- wikkelingen die mogelijk plaats zullen gaan vinden, dient de kwaliteit van het landschap gewaarborgd te blijven. Onderverdeeld naar de verschillen- de landschappen, gaat het om de volgende waarden:

Dijkenlandschap

- dijken in het noordoostelijke deel van het gebied; - recht wegenpatroon; - afwisseling tussen groene ontginningslinten en open agrarisch ach- terland; - kolken; - dijkcoupures; - waardevolle dorpssilhouetten; - duisternis; - grootschalige tot zeer grootschalige open gebieden; - toenemende grootschaligheid richting Dollard; - plaatselijk reeksen puntsgewijze verdichtingen in de vorm van boer- derijen met erfbeplantingen of boomgaarden; - natuurlijke waterloop Oude Geut cultuurhistorisch waardevol; - lijnvormige verdichtingen voornamelijk langs de randen van het gebied; - vlakke ligging; - hoofdzakelijk grote akkerbouwpercelen; - cultuurhistorisch en architectonisch waardevolle bebouwing in de vorm van Oldambtster boerderijen, arbeidershuisjes, bruggen, sluizen en gemalen; - bebouwing voornamelijk langs (voormalige) dijken.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 31 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

O u d e G e u t : cultuurhistorisch waardevolle wate r g a n g

Wegdorpenlandschap

- grootschalig open gebied, begrensd door lintbebouwing; - voornamelijk lijnvormige verdichtingen; - hoofdstructuur van vlakke zandruggen met wegdorpen, overgaand in grootschalige akkerbouwgebieden; - landschappelijk waardevolle wegen met zware wegbeplantingen; - waardevolle dorpssilhouetten; - eenzijdig bebouwingslint Nieuw-Beerta; - reliëf op de overgang naar de zeekleipolders; - vestingen, (villa)boerderijen en waardevolle erfbeplanting; - duisternis; - aanzienlijke massa van verdichtingen in de vorm van bossen;

32 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

- cultuurhistorisch en architectonisch waardevolle bebouwing in de vorm van Oldambtster boerderijen, arbeidershuisjes, bruggen, sluizen en gemalen; - groot contrast tussen openheid en verdichting; - Nieuw-Beerta is aangemeld als beschermd dorpsgezicht; - Oostwold is aangewezen als beschermd dorpsgezicht.

T e r m u n t e r zijldiep in ‘t Waar

Veenkoloniaal landschap

- geen nederzettingen; - grootschalige openheid; - verdichting in de vorm van het Emergobos; - verspreide bebouwing; - duisternis; - puntsgewijze verdichting en verdichtingen langs wegen.

De hierbvoor opgenomen kernkwaliteiten doen wellicht vermoeden dat het hier om drie aparte, van elkaar losstaande landschappen gaat. De sa- menhang van de drie landschappen als geheel is echter evenzeer karakte- ristiek. Dankzij het transparante karakter van de linten wordt de beleving van de open ruimte bijvoorbeeld versterkt. Dankzij de omliggende open ruimten krijgen de linten bij bijzondere waarde. Zo bestaan er tussen de verschillende landschappen nadrukkelijk verbanden, die het totaal meer maken dan de som der delen.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 33 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Naast de waarden zijn er de trends. Agrarische bedrijven worden steeds groter, ook in het plangebied. Het is met name deze trend waarmee na- drukkelijk rekening moet worden gehouden. Ook het aantal niet-agrarische bedrijven laat sinds 1994 een groei zien. De recreatiesector laat een sta- biel beeld zien.

34 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

B e l e i3 d A l g e m e e n 3.1

In dit hoofdstuk staat het relevante beleid op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau centraal.

R i j k 3.2

A l g e m e e n 3.2.1 De Nota Ruimte bevat de uitgangspunten voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland op rijksniveau. Met als motto 'ruimte voor ontwikkeling' en het uitgangspunt 'decentraal wat kan, centraal wat moet', bevat de Nota Ruimte voornamelijk beleid op hoofdlijnen. De Nota Ruimte heeft vier algemene doelen: - versterken van de economie; - krachtige steden en een vitaal platteland; - waarborgen van waardevolle groengebieden; - borgen van de veiligheid.

Binnen de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur (gebieden en netwerken die vanuit ruimtelijke optiek van nationaal belang zijn) bemoeit het Rijk zich intensief met de uitwerking van het beleid. Daarbuiten stelt het Rijk zich terughoudender op, maar dienen decentrale overheden wel zorg te dragen voor een kwalitatieve ondergrens ('basiskwaliteit' genoemd). Voor een aantal onderdelen wordt de basiskwaliteit geregeld via wetten. Via procesmatige (watertoets) en inhoudelijke (aandacht in het ruimtelijke plan voor de landschappelijke kwaliteit) eisen, kunnen provincies en gemeen- ten hieraan invulling geven. Het is van belang te bezien in hoeverre het plangebied onderdeel uit- maakt van de Nationale Ruimtelijk Hoofdstructuur. Op kaart B (Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur: economie, infrastructuur, verstedelijking) is het plangebied niet aangemerkt als 'economisch kerngebied' of 'economisch kerngebied buitenland'. Wel is op kaart B de snelweg A7 aangeduid als 'hoofdverbindingsas weg'. Op kaart C (Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur: water, natuur, landschap) zijn drie delen van het plangebied aangeduid als natuurgebied. Het gaat daarbij om (het water van de) Blauwe Stad, het bosgebied ten zuiden van de Hoofdweg in Finsterwolde en het Hondshalstermeer. Daarnaast is rond de Blauwe Stad en via de dorpenkrans Scheemda - Midwolda - Oostwold - Finsterwolde - Nieuweschans een robuuste ecologische verbinding aan-

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 35 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

gegeven. Nationale landschappen (gebieden met internationaal zeldzame en nationaal kenmerkende kwaliteiten op landschappelijk, cultuurhistorisch en natuurlijk gebied) komen in het plangebied niet voor.

Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat een aantal (toekom- stige) natuurgebieden is gelegen binnen de Nationale Ruimtelijke Hoofd- structuur. In deze gebieden zal de rijksoverheid zich intensief met de uitvoering van het beleid bemoeien. In de overige delen van het plange- bied zal het Rijk zich terughoudend opstellen en de invulling en uitwer- king van het ruimtelijke beleid overlaten aan de provincie en de gemeente. De provincie en de gemeente zullen in deze delen derhalve samen invulling moeten geven aan het begrip 'basiskwaliteit'. Het Rijk no- digt de provincie en de gemeenten overigens uit 'iets meer te doen dan uitsluitend de basiskwaliteit te garanderen'.

N a t u u r 3.2.2 Het sectorale natuurbeleid maakt een integraal onderdeel uit van het Structuurschema Groene Ruimte. Vanuit Europa is echter de Vogel- en Habitatrichtlijn van belang. Het soortenbeleid uit deze richtlijnen heeft per april 2002 een volledige implementatie plaatsgevonden in de Flora- en faunawet. De gebiedsbescherming uit de Vogel- en Habitatrichtlijn is per oktober 2005 geïmplementeerd in de Natuurbeschermingswet 1998. In het plangebied komen geen Natura 2000-gebieden voor (voormalige Vogelrichtlijn of Habitatrichtlijn). De Waddenzee is wel als zodanig aange- wezen (en tevens als Wetland in het kader van het verdrag van Ramsar), maar maakt geen onderdeel uit het van plangebied. Er dient echter wel rekening te worden gehouden met de externe werking die van dit gebied uitgaat. Ruimtelijke ontwikkelingen in het plangebied kunnen namelijk significant negatieve effecten hebben op de natuurwaarden in de Wad- denzee.

De Waddenzee en de Dollard zijn voorts aangewezen als Natuurmonu- ment op grond van de Natuurbeschermingswet. Zodra de aanwijzing van de Natura 2000-gebieden definitief is, zal de status van Natuurmonument komen te vervallen. Op dit moment dient echter ook rekening te worden gehouden met de status van Natuurmonument. Een aspect dat daarbij relevant is, is het aspect ‘donker’. Bij ontwikkelingen op het vasteland dient te worden onderzocht in hoeverre deze negatieve gevolgen hebben op deze kwaliteit.

W a t e r 3.2.3 De 4e Nota Waterhuishouding vestigt de aandacht op de thema's veilig- heid, verdroging, emissies en waterbodems. Het beleid uit de 4e Nota Waterhuishouding werkt door in de provinciale waterhuishoudingsplan- nen en de waterbeheerplannen van de waterschappen. Het rapport 'Wa-

36 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

terbeleid voor de 21e eeuw' bevat een advies inzake de wenselijke aan- passingen in de waterhuishouding van Nederland. Met name de gevolgen van klimaatverandering, zeespiegelstijging en bodemdaling worden in dat rapport belicht. Een van de oplossingen die wordt aangedragen, is het blijven inzetten op een uitbreiding van de waterbergingscapaciteit.

Sluizencomplex Nieuwe Sta t e n z i j l

Archeologie, landschap en cultuurhistorie 3.2.4 Centraal in de nota Belvedère (1999) staan de instandhouding, versterking en verdere ontwikkeling van de cultuurhistorische identiteit door een bete- re benutting van cultuurhistorische kwaliteiten bij de ruimtelijke ontwikke- lingen centraal. Om dit te bereiken, wordt een ontwikkelingsgerichte benadering voorgestaan, die bestaande kwaliteiten als vertrekpunt hanteert en deze combineert met een beschrijving van de recente cultuurgeschie- denis, dynamiek en ontwikkelingspotenties van een gebied. Het Oldambt is in de Nota Belvedère aangeduid als 'Belvedèregebied'. Dit betekent dat wordt geadviseerd de hierboven geschetste benaderingswij- ze van het landschap als vertrekpunt te nemen bij de ruimtelijke ontwikke- lingen. Wat betreft de begrenzing van het Belvedèregebied wordt de lijn Nieuweschans-Finsterwolde-Oostwold-Midwolda-Scheemda aangehou- den. De noordelijke zeekleipolders en het gebied ten zuiden van Winschoten maken geen onderdeel uit het van Belvedèregebied. Realisatie van het beleid voor de Belvedèregebieden vindt plaats door onder andere de duurzame instandhouding van bestaande cultuurhistori- sche kwaliteiten door beleidsmatige verankering in het nationaal ruimtelijk beleid en streek- en bestemmingsplannen. In aanvulling daarop wordt verzocht om bij het opstellen van bestemmingsplannen voor Belvedère- gebieden een actief cultuurhistorisch ruimtelijk beleid te formuleren.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 37 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Het dorp Nieuw-Beerta is in 2006 aangewezen als beschermd dorpsge- zicht op grond van de Monumentenwet 1988. Deze aanwijzing is nog niet definitief, maar zal binnen afzienbare tijd zijn beslag krijgen. Daarnaast komt in het plangebied een aantal panden en kunstwerken voor, welke zijn aangewezen als 'rijksmonument'.

Rijksmonument over het Hoofdkanaal

Het Verdrag van Malta bepaalt dat archeologische waarden bij de besluit- vorming over ruimtelijke ingrepen expliciet dienen te worden meegewo- gen en waar mogelijk te worden ontzien. Wanneer bescherming en inpassing van waardevolle monumenten niet mogelijk blijkt, zal een ver- antwoord archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd. In de Wet op de archeologische monumentenzorg is vastgelegd dat provincies de bevoegdheid hebben om archeologisch waardevolle gebieden aan te wijzen. Ook gemeenten kunnen binnen hun gebied (potentieel archeolo- gisch) kwetsbare gebieden aanwijzen. Dit mag echter alleen in aanvulling op of in afwachting van een provinciale aanwijzing. De gemeenten moe- ten bij het maken van ruimtelijke plannen echter te allen tijde rekening houden met de (te verwachten) archeologische waarden.

In het plangebied komt een groot aantal bekende archeologische monu- menten en/of terreinen van archeologische waarde voor. Deze zijn onder andere op de Archeologische Monumentenkaart aangegeven. Naast de bekende waarden, dient tevens rekening te worden gehouden met onbe- kende waarden. In hoofdstuk 5 wordt dit nader uitgewerkt.

38 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

R e c r e a t i e 3.2.5 Het nationale aanbod van toeristisch-recreatieve voorzieningen voldoet volgens het Rijk (zoals verwoord in de Nota Ruimte) zowel kwalitatief als kwantitatief onvoldoende aan de recreatiewensen van onze samenleving. De samenstelling van de bevolking en het toenemende belang van vrije- tijdsbesteding vragen om nieuwe vormen van openlucht- en verblijfsrecre- atie en om aanpassing van het huidige toeristisch-recreatieve aanbod. De recreatiesector moet de ruimte krijgen om te kunnen anticiperen op de veranderende behoefte van de samenleving en om zich tot een economi- sche drager van (delen) van het platteland te ontwikkelen. Daarmee is ook de vitaliteit van de meer landelijke gebieden van Nederland gebaat. Pro- vincies dienen in hun streekplannen voldoende ruimte te scheppen om de veranderende behoefte aan toeristisch-recreatieve voorzieningen in de samenleving te faciliteren. Concreet betekent dit dat rekening moet wor- den gehouden met nieuwe vormen van recreatie en toerisme en met uitbreiding en aanpassing van bestaande toeristische en verblijfsrecreatieve voorzieningen. Het gaat daarbij ook om vergroting van de mogelijkheden voor recreatie als nevenactiviteit op agrarische bedrijven.

Waddenfonds 3.2.6 Het is goed op deze plaats enige woorden te wijden aan het Wadden- fonds. Het Waddenfonds is een (zeer recente) subsidieregeling die zijn wettelijke grondslag vindt in de Wet op het Waddenfonds. De wet zal nog worden uitgewerkt in een ministeriële regeling. Hierin wordt in detail weergegeven hoe de subsidieregeling wordt vormgegeven en aan welke eisen subsidieaanvragen moeten voldoen. Het Waddenfonds heeft een subsidieregeling die extra investeringen in projecten in en rond de Waddenzee op ecologisch en economisch ge- bied mogelijk maakt. Het Waddenfonds heeft een bedrag van 800 miljoen beschikbaar. Dit bedrag zal binnen een periode van 20 jaar worden be- steed. Op 10 september 2007 is de eerste tender van het Waddenfonds geopend. De eerste berichten zijn uitermate positief; tussen 10 september en 19 oktober 2007, zijn 106 subsidieaanvragen binnengekomen. Bij de eerste tender komen overigens alleen niet-economische activiteiten voor subsidie in aanmerking. Begin mei 2008 zal de minister van Volkhuisves- ting, Ruimtelijke Ordening en Milieu bekendmaken welke projecten zijn goedgekeurd. De Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is de uitvoeringsorganisatie van het Wadden- fonds.

Het Waddenfonds subsidieert projecten die zijn gericht op de volgende subdoelen: - het vergroten en versterken van de natuur- en landschapswaarden van het waddengebied;

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 39 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

- het verminderen of wegnemen van externe bedreigingen van de natuurlijke rijkdom van de Waddenzee; - een duurzame economische ontwikkeling in het waddengebied en een substantiële transitie naar een duurzame energiehuishouding in het waddengebied en de direct aangrenzende gebieden; - ontwikkelen van een duurzame kennishuishouding ten aanzien van het waddengebied.

Om de kansen die het Waddenfonds beidt actief op te pakken, zijn door de waddengemeenten de ambities op het gebied van landschap en cul- tuurhistorie, recreatie en toerisme vastgelegd. Deze ambities zijn verwoord en verbeeld in het rapport ‘Waddenkroon’. Met dit rapport willen de be- trokken gemeenten enerzijds grote, aansprekende projecten initiëren en tegelijkertijd een kader bieden aan een keur aan kleinere, bottom-up pro- jecten.

P r o v i n c i e 3.3

Provinciaal Omgevingsplan 3.3.1 Het Provinciaal Omgevingsplan Groningen (POP) is een integraal omge- vingsplan waarin het Streekplan, het Waterhuishoudingsplan, het Milieube- leidsplan en het Mobiliteitsplan zijn geïntegreerd tot één plan voor de fysieke leefomgeving. In juli 2006 is het ontwerp van het POPII door Ge- deputeerde Staten vastgesteld. Naar verwachting zal in de loop van 2009 een nieuw POP worden vastgesteld. Op dit moment wordt, ter voorberei- ding op het nieuwe POP, de inhoudelijke discussies gevoerd.

Vergeleken met POPI, bevat POPII een beperkt aantal veranderingen. De wijzigingen, voor zover relevant voor het plangebied, zijn: - een verruimd beleid met betrekking tot de intensieve veehouderij; - het op onderdelen aanpassen van de ecologische verbindingszo- nes; - de introductie van 'robuuste verbindingszones'.

Het onderdeel 'intensieve veehouderij wordt in hoofdstuk 5 van deze Kadernota nader uitgewerkt. Met betrekking tot de robuuste verbindings- zones wordt in POPII opgemerkt dat deze worden begrensd zodra zeker- heid is over de haalbaarheid van het gewenste tracé. Een opvallend aspect aan het op Kaart 1 van POPII aangegeven tracé van de robuuste verbin- dingszone is dat deze een volledig ander verloop kent dan de robuuste verbinding zoals opgenomen in de Nota Ruimte. In de Nota Ruimte volgt het tracé de lijn Scheemda - Midwolda - Oostwold - Finsterwolde - Nieu- weschans, terwijl in POPII wordt uitgegaan van een tracé parallel aan de A7 (de lijn Scheemda - Winschoten - Beerta - Nieuweschans). In hoofd- stuk 5 wordt hierop nader ingegaan.

40 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Functiekaart Op de functiekaart staan, naast de robuuste verbindingszones, een aantal andere belangrijke aanduidingen voor het landelijk en stedelijk gebied en de infrastructuur. In algemene zin kan daaruit worden afgeleid dat de pro- vincie in het POP een duidelijk beleidsmatig onderscheid maakt tussen de grootschalige open polders (functie: 'landbouw in grootschalig open ge- bied') en het Schiereiland van Winschoten (verschillende functies waaron- der 'waterrijk woongebied', 'natuur', 'bos', en 'recreatie'). Daarnaast is op de functiekaart een zoekgebied voor de Hogesnelheidslijn en een zoekgebied voor de aanleg van bos aangegeven. Het Schiereiland van Winschoten kan worden gekarakteriseerd als een multifunctioneel (verwevings)gebied , terwijl in de open polders in het noorden en oosten wordt ingezet op een verdere versterking van de landbouwfunctie.

Perspectief 2030 In het POP II is een zogenaamd ‘perspectief 2030’ opgenomen. In dat perspectief beschrijft de provincie de situatie voor Oost-Groningen in 2030. In de bijlagen van de Kadernota wordt de visie uit de Kadernota geconfronteerd met het door de provincie verwoordde ‘perspectief 2030’.

Handreiking Gemeentelijke Plannen 3.3.2 De Handreiking voor het opstellen en beoordelen van Gemeentelijke Ruimtelijke Plannen (mei 2004) is opgesteld met als doel te fungeren als hulpmiddel voor gemeenten bij het vertalen van het ruimtelijke beleid van het Rijk en de provincie. De Handreiking verschaft tevens informatie over de administratieve vereisten voor het in behandeling nemen van ruimtelij- ke plannen en aanvragen van verklaringen van geen bezwaar. De Handrei- king bevat geen beleidsregels en heeft geen juridische status. In hoofdstuk 5, bij de behandeling van de verschillende thema's, zal indien nodig worden teruggegrepen op de Handreiking.

Gebiedsplan Groningen 3.3.3 Het gebiedsplan Groningen geldt als toetsingskader voor subsidieaanvra- gen voor de Subsidieregeling Natuurbeheer en de Subsidieregeling Agra- risch Natuurbeheer. In aanmerking voor subsidie komt bijvoorbeeld: - een aangepast graslandbeheer op voormalige zeedijken; - het beheer van natuurgebieden door natuurbeherende instanties of particuliere grondeigenaren; - het onderhoud van landschapselementen; - een aangepast beheer op akkerranden ten behoeve van akkervo- gels; - het later maaien van graslanden ter bescherming van weidevogels.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 41 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

In het Gebiedsplan wordt aangegeven welke natuur- en landschapsdoel- stellingen worden nagestreefd en hoeveel hectares van de verschillende natuurdoelpaketten en beheerspakketten er beschikbaar zijn om deze doelstellingen te realiseren. Voor het plangebied wordt het volgende beeld nagestreefd.

“De uitwerking van de ecologische hoofdstructuur voor het Schiereiland van Winschoten is vooral gericht op uitbreiding en versterking van de bestaande natuur- en bosgebieden Ennemaborg/Midwolderbos, Oost- wold e.o. en de Tjamme en ontwikkeling van een nieuw natuurgebied nabij Beerta/Oostereinde. Door de uitbreiding van de Ennema- borg/Midwolderbos ontstaat een parkachtig landschap met een afwisse- ling van bloemrijke graslanden, vochtig schraalgrasland, rietland en ruigte, struweel-, mantel- en zoombegroeiingen en bossen. De nieuw te ontwik- kelen natuur in de Tjamme zal vooral bestaan uit in poelen en vennen, gradiëntrijke graslandvegetaties, struwelen en kleine bosjes. Binnen het gebied Beerta/Oosteinde wordt de ontwikkeling van een parklandschap nagestreefd met een hoge natuurlijkheidsgraad. Na inrichting zal het ge- bied bestaan uit een mozaïek van rietland en ruigte, bloemrijk grasland, vochtig schraalgrasland, zoete wateren en struweel-, mantel- en zoombe- groeiingen (Gebiedsplan Groningen, 2007)’.

Inmiddels heeft de provincie groen licht gegeven voor de aanleg van dit netwerk van natuurgebieden (Reiderwolde) rond de Blauwe Stad. Reider- wolde is voor een deel opgenomen in de Robuuste Verbindingszone tussen het Hondshalstermeer via de Blauwe Stad naar Nieuwe Statenzijl. Dit ‘natuurgebied in ontwikkeling’ ligt overigens buiten het plangebied.

Voor de begrensde natuurgebieden die nog niet zijn verworven, blijft de landbouwkundige functie gehandhaafd. Functieverandering van landbouw naar natuur is in die gebieden pas aan de orde als de gronden zijn verwor- ven of als een grondeigenaar een beschikking heeft voor particulier na- tuurbeheer. Het omgevingsbeleid voor deze gebieden is echter gericht op het behoud van de aanwezige waarden en op het tegengaan van de ont- wikkelingen die strijdig zijn met de toekomstige natuurontwikkeling.

42 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Aanleg natuurgebied gebied Beerta/Oostereinde

Niet alleen binnen de Ecologische Hoofdstructuur, maar ook in het lande- lijk gebied buiten de Ecologische Hoofdstructuur, ziet de provincie het als haar taak om samen met andere betrokkenen een basiskwaliteit van na- tuur- en landschap in stand te houden en waar nodig te herstellen. Daarbij ligt het accent op de natuur- en landschapswaarden die samenhangen met het agrarisch cultuurlandschap (weidevogels, akkerfauna, natuurwaar- den in perceelsranden en slootkanten).

Ring Blauwe Stad 3.3.4 De Blauwe Stad moet niet alleen voor de toekomstige bewoners aantrek- kelijk zijn, ook de bestaande kernen moeten van de ontwikkelingen profi- teren. Daarom is het project De Ring van De Blauwe Stad opgestart, een samenwerkingsverband van de Provincie Groningen, de gemeenten Rei- derland, Scheemda en Winschoten. Deze samenwerking resulteert in een groot aantal deelprojecten, waaronder het gebiedsplan Beerta en Finster- wolde en het verbeteren van de toeristische infrastructuur. Bij het verbete- ren van de recreatie-infrastructuur gaat het om het uitbouwen en verbeteren van het bestaande fiets- en wandelpadennetwerk. In dat kader wordt ook onderzoek gedaan naar het opzetten van een kano-route, een recreatieve vaarverbinding tussen de Blauwe Stad, via Midwolda-Noord naar het Nieuwe Kanaal en een vaarverbinding tussen de Blauwe Stad en Beerta. De voorliggende Kadernota stelt de uit De Ring van de Blauwe Stad voort- vloeiende projecten uiteraard niet (opnieuw) ter discussie. Hieronder valt ook de aanleg van natuurgebied Reiderwolde.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 43 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Beleid regio en gemeenten 3.4

Rapport Commissie Langman 3.4.1 Het rapport Ruimtelijk Economisch Perspectief Noord-Nederland (Com- missie Langman, september 1997) geeft een overzicht van de sterke en zwakke punten van het Noorden en de daaruit voortvloeiende aanbeve- lingen om de positie van Noord-Nederland te verbeteren. Het rapport geeft per deelaspect de te nemen maatregelen weer met het bijbehoren- de kostenplaatje. Ten aanzien van het deelaspect ruimtelijke inrichting wordt voor de steden en dorpen aangegeven dat er een balans moet worden gevonden tussen de uitbreiding van de woningvoorraad die noodzakelijk is om aan de kwalitatieve vraag te voldoen en de herstructu- rering van de bestaande voorraad. Volgens de commissie verdient het aanbeveling nieuwbouw veel meer binnen de dorpskernen te lokaliseren en waar mogelijk via restauratie en renovatie een meer adequaat gebruik van de beschikbare ruimte te realiseren.

K o m p a s v o or de toekomst 3.4.2 In het Kompas voor de toekomst (januari 1998) wordt een reactie op het rapport van de Commissie Langman gegeven. Ten aanzien van het thema leefbaarheid in het landelijke gebied wordt aangegeven dat het in stand houden van voorzieningen een aandachtspunt is, er een nieuwe opzet voor het openbaar vervoer moet worden gezocht en het waterbeheer vernieuwd en duurzaam in karakter moet zijn. Voorts wordt ingegaan op de Blauwe Stad. De Blauwe Stad wordt in het Kompas beschouwd als een project ter verbetering van de leefbaarheid. De ontwikkeling van de Blau- we Stad heeft volgens het Nederlands Economisch Instituut tijdelijke en blijvende positieve effecten op de werkgelegenheid, de economische structuur, de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf, de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt en het imago van het gebied.

Waterbeheersplan Hunze en Aa's 3.4.3 Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Waterschap Hunze en Aa's. Het Waterschap Hunze en Aa's heeft haar doelstellingen vervat in het Waterbeheersplan 2003-2007. Het beleid is opgehangen aan vier thema's: veiligheid, watersystemen, schoon water en functies. De opgaven zijn gekoppeld aan de geografische gebiedskenmerken en be- stemmingen. Deze bestemmingen zijn een ruimtelijke vertaling van het provinciale beleid. Op basis van de functiekaart uit het POP is een functie- kaart van het Waterschap opgesteld. Verreweg het grootste deel van het plangebied is ingedeeld bij de functie 'landbouw'. Het waterschap wil in deze gebieden de waterhuishouding optimaal afstemmen op de landbouwfunctie. De kleine natuurgebieden en de ecologische hoofdstructuur (waar in de systematiek van het waterschap ook de ecologische verbindingszones

44 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

onderdeel van uitmaken) zijn ingedeeld bij de functie 'natuur'. Voor deze gebieden geldt dat de waterhuishouding wordt afgestemd op de natuur- functie. In een aantal gebieden rond de Blauwe Stad zullen maatregelen worden getroffen om verdroging tegen te gaan.

Gemeentelijke waterplannen 3.4.4 Door de drie afzonderlijke gemeenten zijn waterplannen opgesteld (Winschoten en Reiderland), dan wel wordt daaraan gewerkt (Scheemda). Scheemda werkt daarbij nauw samen met de gemeente Menterwolde. De gemeente Reiderland participeert in het Regionaal Waterplan Westerwol- de. Al deze waterplannen hebben als gemeenschappelijke deler dat het waterschap nauw bij de totstandkoming van het waterplan betrokken is (geweest). Doelstellingen van de waterplannen zijn onder andere: - het in beeld brengen van de knelpunten op waterhuishoudkundig gebied; - het verankeren van het thema water in de ruimtelijke planvor- ming; - plan van aanpak (uitvoeringsagenda). Daar waar de gemeentelijk waterplannen ruimtelijke consequenties heb- ben, zal dit in het bestemmingsplan buitengebied worden geregeld.

B i n n e n A a , gezien vanaf Nieuwe Statenzijl

Landschapsontwikkelingsplan 3.4.5 Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) Oldambt, Westerwolde en Veen- koloniën (vastgesteld door de drie gemeenten in 2006) bevat een samen- hangende visie op de toekomst van het landschap. Tevens bevat het LOP uitvoeringsstrategieën om de visie te realiseren. De uitgangspunten van het LOP zijn:

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 45 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

- actief investeren in de kwaliteit van het landschap om de leefbaar- heid en het imago van het gebied te verbeteren; - ruimte voor lokale initiatieven en nieuwe vormen van grondgebruik om de economische basis van het landschap te verbeteren; - een goede afstemming tussen het nieuwe waterbeleid en de ont- wikkeling van het landschap om de inrichting en het beheer duur- zamer te maken.

Het LOP bevat een streefbeeld voor de lange termijn en planvoorstellen voor de korte en middellange termijn. Daarbij worden de kernkwaliteiten van het landschap als de basis beschouwd. Als kernkwaliteiten voor het plangebied worden genoemd: - de zeer open agrarische gebieden; - de typische boog van wegdorpen op de stuwrug van het schierei- land van Winschoten: Scheemda-Midwolda-Oostwold-Finsterwolde en Beerta; - de monumentale Oldamster boerderijen met Engelse tuinen en Oost-Groninger slingertuinen; - de typische schillenstructuur van de aanwaspolders met de bijbeho- rende dijken en dijkrestanten; - de waterstaatkundige structuur met de kanalen, gemalen en stuwen en de aanwezige kreekrestanten van oude inbraakgeulen.

Bij nieuwe ontwikkelingen in het landschap dien te worden gestreefd naar een verbetering van deze kernkwaliteiten. Meer concreet wordt de vol- gende strategie voorgesteld: - een actief beleid in het tegengaan van verdichting van de open gebieden; - nieuwe functies op het gebied van landbouw, toerisme en recreatie in de linten, mits goed ingepast; - groene lijst rond polder de Westerlanden.

Grensoverschrijdend be l e i d 3.4.6 Op een toenemend aantal beleidsterreinen vindt samenwerking plaats tussen Nederlandse en Duitse gemeenten. Het Raamplan Binnen Aa is daarvan een goed voorbeeld. Zo zal tussen de Westerwoldsche Aa en het Wymeerer Sieltief een ecologische verbinding worden aangelegd. De ‘werkzaamheden’ aan de Westerwolsche Aa worden tevens aangegrepen om verbeteringen in de grensoverschrijdende recreatieve infrastructuur aan te brengen. Zo zullen fietsroutes worden verbeterd en kanoroutes worden aangelegd.

46 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

V i s i4 e Hoofddoelstelling 4.1

Op basis van het beleidskader van het Rijk en de provincie, het vigerende gemeentelijke beleid, de kenmerken en kwaliteiten van het gebied en de waarneembare trends en ontwikkelingen in de verschillende sectoren, is voor het plangebied de volgende hoofddoelstelling geformuleerd:

‘De gemeenten streven in het plangebied naar een vitaal en leefbaar lan- delijk gebied door bestaande en mogelijk nieuwe functies en ontwikkelin- gen te laten bijdragen aan de bescherming en mogelijk versterking van de ruimtelijke kwaliteit’.

In het vervolg van dit hoofdstuk wordt deze doelstelling nader uitgewerkt. Paragraaf 4.2 bevat de visie op het plangebied. Per gebied wordt aangege- ven op welke wijze de gemeenten de hoofddoelstelling zullen nastreven. De Gebiedsvisie start niet vanuit een blanco situatie. Op veel terreinen zijn wetten en regels aanwezig waarmee rekening dient te worden gehouden. Deze wetten en regels zijn in de vorm van ‘ruimtelijke aandachtspunten’ nader uitgewerkt in hoofdstuk 4.3.

Gebiedsvisie 4.2

Indeling in gebieden 4.2.1 Op veel plaatsen in Nederland staat de landbouw onder druk. In toene- mende mate moet de landbouw haar plaats delen met andere functies, zoals wonen, werken en natuur. Deze ontwikkeling werpt niet zelden be- lemmeringen op voor de bestaande agrarische bedrijven. In het plange- bied bestaan echter nog uitstekende perspectieven voor de grondgebonden landbouw. Er liggen in dit deel van Nederland zeer goede kansen voor een verdere opschaling van de agrarische sector. In tegenstel- ling tot vele gebieden in Nederland hebben alternatieve functies hier slechts mondjesmaat hun intrede gedaan. De landschappelijke en/of mili- eukundige situatie vormt niet of nauwelijks een belemmering voor opscha- ling van de landbouw. Vanuit het streven naar een duurzame en vitale landbouw, spreekt het daarom bijna vanzelf dat de gemeenten het bestaande landbouwgebied wil behouden en in dit gebied de landbouw ruime groei- en ontwikke- lingsmogelijkheden wil geven. Ook het beleid van de Europese Unie is daarop gericht, mede vanwege de wereldwijde voedselschaarste en de

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 47 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

daarmee stijgende voedselprijzen. Het betreffende gebied is op de kaart 'Gebiedsvisie' aangegeven als 'Landbouwontwikkelingsgebied'. Het gaat daarbij om de grootschalige open landbouwpolders in het noord, noord- oosten en noordwesten van het plangebied.

Landbouwontwikkelingsgebied ten westen van S c h e e m d a

In tegenstelling tot grootschalige landbouwpolders laten met name de bebouwingslinten in het plangebied een meer gevarieerd beeld zien. Hoewel de landbouw in deze linten zeker nog ruim is vertegenwoordigd, hebben zich op veel plaatsen alternatieve functies gevestigd. Zo wordt in de verschillende linten een keur aan functies aangetroffen, waaronder autohandelaren, aannemers, detailhandel in bouwmaterialen et cetera. Hoewel hiertegen beleidsmatig geen bezwaar behoeft te bestaan, lenen deze linten zich minder goed voor een verdere opschaling van de land- bouw. Vanuit bijvoorbeeld het milieubeleid zullen daarvoor naar verwach- ting belemmeringen worden opgeworpen. De gemeenten willen de linten versterken en zetten daarom in op een verweving van functies. Bestaande functies krijgen uiteraard ontwikkelings- ruimte, maar daarnaast wordt ruimte geboden andere en nieuwe functies. Ingeval van nieuwe functies dient overigens te allen tijde rekening te wor- den gehouden met de reeds aanwezige functies. Door dit beleid wordt concreet invulling gegeven aan de doelstelling: 'het streven naar een vitaal en leefbaar landelijk gebied'. Het betreffende gebied is op de kaart Ge- biedsvisie aangeduid als 'verwevingsgebied'.

In een aantal delen van het plangebied zijn reeds ontwikkelingen gaande met betrekking tot de natuurontwikkeling. Te denken valt bijvoorbeeld aan het gebied 'De Tjamme'. In andere delen van het plangebied verkeren

48 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

natuurontwikkelingsplannen nog in een relatief vroeg stadium en in weer andere delen van het plangebied zijn de potenties hiervoor zodanig sterk aanwezig, dat de natuurontwikkeling erg voor de hand ligt. In deze (en een aantal andere) gebieden streeft de gemeente een verdere ontwikkeling van de natuurwaarden na. De betreffende gebieden willen de gemeenten zoveel mogelijk 'vrijhouden' ten behoeve van de ontwikkeling van natuur- waarden. Alternatieve functies (afgezien uiteraard van de bestaande func- ties) zijn in deze gebieden ongewenst. De hiervoor besproken, aanduiding 'verwevingsgebied' is voor deze gebieden dan ook niet passend. De betref- fende gebieden zijn op de kaart Gebiedsvisie daarom aangeduid als 'na- tuurontwikkelingsgebied'.

Natuurontwikkeling in het Hondshalstermeer

In het navolgende wordt het ruimtelijke beleid voor de drie ontwikkelings- gebieden meer gedetailleerd uitgewerkt.

Landbouwontwikkelingsgebied 4.2.2 Op de kaart 'Gebiedsvisie' zijn zeer grote delen van het plangebied aange- duid als 'Landbouwontwikkelingsgebied'. Zoals hierboven is gesteld, wordt in deze gebieden gestreefd naar (een verdere) schaalvergroting van de landbouwsector. De grondgebonden landbouw wordt in dit gebied be- schouwd als de hoofdfunctie. Alle andere voorkomende functies zijn on- dergeschikt hieraan ondergeschikt. Het behoud van de grootschalige openheid in de Carel Coenraadpolder, de Reiderwolderpolder en de Stadspolder is bij nieuwe ontwikkelingen een belangrijke voorwaarde. In hoofdstuk 5 wordt dit nader uitgewerkt. Bij dit alles is ook de landschappe- lijke inpassing van de bouwpercelen een belangrijk aandachtspunt. Hier- door wordt ook de kernkwaliteit ‘duisternis’ beschermd.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 49 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Agrarische activiteiten zoals bosbouw en opgaande vormen van boom- en fruitteelt worden in dit deelgebied echter gezien als een ongewenste func- tie. Deze activiteiten vormen namelijk een te grote inbreuk op het open karakter van het gebied. Binnen het als 'landbouwontwikkelingsgebied' aangeduide gebied komen in de huidige situatie echter reeds de nodige functies voor. Deze functies kunnen vanzelfsprekend niet worden genegeerd. Het beleid dat in dit gebied op deze functies van toepassing is, wordt hieronder nader toege- licht.

NATUUR Het beleid is in het landbouwontwikkelingsgebied gericht op het behoud van de bestaande natuurwaarden. Er wordt door de gemeenten binnen het landbouwontwikkelingsgebied niet actief ingezet op de ontwikkeling van nieuwe natuurwaarden. De gemeenten zien het wel als hun verant- woordelijkheid om de Ecologische Hoofdstructuur (Blauwe As) te realise- ren en zullen hieraan meewerken (zie daarvoor paragraaf 4.3.3 onder robuuste ecologische verbindingszone).

RECREATIE Verblijfsrecreatie speelt in dit deelgebied een ondergeschikte rol en wordt gezien als een ondergeschikte functie. Vestiging van nieuwe campings en bungalowterreinen is ongewenst. Aan deze vormen van verblijfsrecreatie zal overigens naar verwachting weinig behoefte bestaan. Gecombineerd met de veelal negatieve invloed van campings en zomerhuisjesterreinen op het landschapsbeeld wordt aan nieuwe verblijfsrecreatieterreinen in dit deelgebied daarom geen ruimte geboden. Wel willen de gemeenten ruimte bieden voor bijvoorbeeld kleinschalig kamperen en bed-and- breakfastaccommodaties/erfgoedlogies. De vele fraaie Oldamtster boerde- rijen en bijbehorende erven lenen zich hier goed voor. De landschappelij- ke inpassing van kleinschalige kampeerterreinen is bij dit alles een belangrijk aandachtspunt.

De grote open landbouwpolders oefenen een grote aantrekkingskracht uit op een toenemend aantal mensen. Dagrecreatief medegebruik van het landelijke gebied, met name in de vorm van wandelen, fietsen en varen, wordt door de gemeente ondersteund en gestimuleerd. Waar mogelijk en wenselijk zal worden meegewerkt aan het verbeteren en uitbreiden van het recreatieve netwerk.

WONEN EN NIET-AGR ARISCHE De functies wonen en niet-agrarische bedrijvigheid worden gezien als BEDRIJVIGHEID ondergeschikte functies. Er zal een terughoudend beleid worden gevoerd op het gebied van hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebou- wing. In principe dienen vrijgekomen locaties namelijk beschikbaar te blijven voor nieuw agrarisch gebruik. Bovendien kunnen niet-agrarische bedrijven belemmerend werken voor de uitbreidingsmogelijkheden van

50 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

de bestaande agrarische bedrijven8. De gemeenten willen in dit deelge- bied de landbouw hiertegen beschermen.

Nadere aanduidingen binnen het l andbouwontwi k - kelingsgebied Zoals de kaart 'Gebiedsvisie’ laat zien, is binnen het landbouwontwikke- lingsgebied een aantal nadere aanduidingen gehanteerd. Deze aanduidin- gen geven een nadere sturing aan wat betreft de ontwikkelingsrichting. In het navolgende worden deze aanduidingen nader toegelicht.

Binnen grote delen van het plangebied domineert de grondgebonden GEEN ONDER SCHEID GROND- GEBONDEN - INTEN SIEF landbouw. Vanwege een aantal in paragraaf 5.2.1 nader omschreven rede- nen, achten de gemeenten het van belang dat de grondgebonden land- bouw in het grootste deel van het plangebied het primaat houdt. Daar waar geen bezwaar bestaat tegen het laten vervallen van het onderscheid tussen grondgebonden en intensieve bedrijven, is dit middels een nadere aanduiding aangegeven. Voor nadere details wordt verwezen naar para- graaf 5.2.1.

Verwevingsgebied 4.2.3 Naast de landbouwontwikkelingsgebieden komen op de kaart 'Gebiedsvi- sie' gebieden voor welke zijn aangeduid met 'verwevingsgebied'. In dit gebied is het beleid gericht op een (verdere) verweving van functies. Waar mogelijk worden de functies wonen, werken en recreëren geïntegreerd. Op die manier kan een gebied ontstaan waar het goed wonen, werken en recreëren is. Meer concreet betekent dit voor de verschillende gebruiks- functies het volgende.

Er worden in het verwevingsgebied mogelijkheden geboden aan de LANDBOUW grondgebonden landbouw. Uitbreiding van bouwpercelen zal in de mees- te gevallen mogelijk zijn. De landbouw is in dit gebied echter gelijkwaardig aan de overige bestaande functies en er zal (in geval van agrarische ont- wikkeling) nadrukkelijk rekening moeten worden gehouden met de be- staande functies en waarden. Vestiging van nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven op nieuwe locaties is niet mogelijk (zie hiervoor ver- der hoofdstuk 5). Agrarische activiteiten zoals bosbouw en opgaande vormen van boom- en fruitteelt worden in het grootste deel van het verwevingsgebied in principe gezien als ongewenste functie. Met name de linten kenmerken zich name- lijk door een fraaie afwisseling tussen open en besloten delen. Bosbouw en opgaande vormen van boom- en fruitteelt vormen een ernstige bedrei- ging voor deze karakteristiek en worden om die reden uitgesloten. Het

8 Sinds invoering van de Wet geurhinder en veehouderij gaat van beëindigde agrarische bedrijven welke tot burgerwoning zijn omgevormd geen belemmerende werking meer uit.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 51 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

gebied ten zuiden van Westerlee (waar van bebouwingslinten geen sprake is) vormt hierop een uitzondering. Onder het kopje ‘zoekgebied bosaanleg’ wordt hier nader op ingegaan.

NATUUR Indien zich hiertoe mogelijkheden aandienen, worden in het gehele ge- bied initiatieven op het gebied van natuurontwikkeling ondersteund. Daar- bij zal echter rekening moeten worden gehouden met de reeds aanwezige functies. In ieder geval mag natuurontwikkeling niet leiden tot een belemmering of beperking van agrarische belangen. Ook dient de natuurontwikkeling een positieve bijdrage te leveren aan het landschaps- beeld. Dit kan bijvoorbeeld betekenen dat de afwisseling tussen open en besloten delen behouden dient te blijven of dient te worden hersteld of versterkt. De gemeente zet daarmee in het verwevingsgebied nadrukkelijk in op herstel en versterking van het landschap, waartoe ook het behoud van de kenmerken van de dijkdorpen dient te worden gerekend.

RECREATIE Met de ontwikkeling van de Blauwe Stad nemen de kansen voor de re- creatieve sector toe. In het verwevingsgebied liggen mogelijkheden voor het opzetten en/of uitbreiden van kampeerbedrijven, kleinschalig kampe- ren en dagrecreatie. Het beleid is meer concreet gericht op het ontwikke- len van het zogenaamde plattelandstoerisme (rust, ruimte en natuur). Dat sluit aan bij de wens van de gemeenten om de kwaliteit van het gebied te behouden. Het beleid is gericht op het realiseren van een groei van het aantal overnachtingen. De gemeenten zetten daarbij allereerst (en in hoofdzaak) in op het (kwalitatief) verbeteren van de bestaande verblijfsre- creatieve voorzieningen. In alle gevallen geldt dat het realiseren van zowel dag- als verblijfsrecreatieve voorzieningen (inclusief kleinschalig kamperen) gepaard dient te gaan met een goede landschappelijke inpassing en per saldo een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

WONEN EN NIET-AGR ARISCHE De functies wonen en niet-agrarische bedrijvigheid worden gezien als BEDRIJVIGHEID ondergeschikte functies. Het realiseren van nieuwe burgerwoningen is in dit deelgebied niet toegestaan. Wel zal de mogelijkheid worden geboden om vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing te gebruiken voor alterna- tieve functies, waaronder niet-agrarische bedrijvigheid en wonen. Deze mogelijkheid draagt bij aan het in stand houden en verbeteren van de leefbaarheid van het landelijke gebied.

Nadere aanduidingen binnen het v erwevinsgsg e - b i e d Zoals de kaart 'Gebiedsvisie’ laat zien, is binnen het verwevingsgebied een aantal nadere aanduidingen gehanteerd. Deze aanduidingen geven een gemeentelijke voorkeur aan, wat betreft de ontwikkelingsrichting. In het navolgende worden deze aanduidingen nader toegelicht.

52 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

In deze gebieden spreken de gemeenten een voorkeur uit voor natuur- ACCENT NATUUR ontwikkeling. Meer concreet gaat het daarbij om de gebieden ten zuiden van ’t Waar en Nieuweschans en nabij Ulsda (voorzover liggend ten oos- ten van de A7). Deze gebieden hebben nadrukkelijk de potentie om uit te groeien tot gebieden met belangrijke natuurwaarden.

Accent natuur ten zuiden van ‘t Waar

Het tracé van de robuuste verbindingszone tussen het Hondshalstermeer, ZOEKGEBIED ROBUUSTE VERBINDINGSZONE via de Blauwe Stad naar Nieuwe Statenzijl is nog niet uitgewerkt en even- min vastgesteld. Toch is het nadrukkelijk de bedoeling deze robuuste ver- binding te realiseren. Op de Gebiedskaart is dan ook een pijlaanduiding aangegeven die globaal het gewenste beloop van deze robuuste verbin- ding volgt. Door middel van deze aanduiding geven de gemeenten aan in het ruimtelijk beleid rekening te willen houden met deze verbinding. Medewerking aan het realiseren van deze verbinding door particulieren vindt in beginsel plaats op basis van vrijwilligheid van de betrokken grond- eigenaren.

In deze gebieden is het beleid gericht op de ontwikkeling van met name ACCENT RECREATIE de dagrecreatie. Het gebied ten westen van Nieuweschans en het gebied nabij Nieuwe Statenzijl lenen zich goed voor een (verdere) ontwikkeling van de dagrecreatie.

Wat betreft de omvang van agrarische bouwpercelen, staat de provincie GEEN SCHAALVERGROTING een weloverwogen beleid voor. Dit beleid, dat door de gemeenten wordt LANDBOUW onderschreven, houdt in dat zeer zorgvuldig wordt omgegaan met uitbrei- ding van agrarische bouwpercelen. In grote delen van het verwevingsge- bied behoeft op voorhand geen bezwaar te bestaan tegen schaalvergroting

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 53 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

van agrarische bedrijven. Voorzover de gebieden zijn aangegeven met 'geen schaalvergroting landbouw' is op voorhand reeds duidelijk dat de landschappelijke, cultuurhistorische of natuurlijke waarden zodanig groot zijn, dat agrarische schaalvergroting leidt tot aantasting van deze waarden. In de betreffende gebieden is schaalvergroting dan ook niet mogelijk en zijn agrariërs derhalve aangewezen op de bestaande omvang van het bouwperceel. Voor een meer uitgebreide bespreking wordt verwezen naar hoofdstuk 5.

WATERB ERGING EN NOOD- Zoals eerder is vermeld, is een aantal gebieden door Gedeputeerde Staten BERGING aangewezen als waterbergingsgebied of noodbergingsgebied. Deze gebie- den zijn als zodanig op de gebiedsvisiekaart aangegeven. In het noodber- gingsgebied (Ulsderpolder) kan in principe bestaande (veelal agrarische) gebruik worden voortgezet.

Ulsderpolder: noodwaterbergingsgebied

Wanneer plannen daartoe voldoende zijn uitgewerkt, zullen de gemeen- ten medewerking verlenen aan het (planologisch) realiseren van de aan- gewezen waterbergingsgebieden.

ZOEKGEBIED BOSAANL EG Onder het kopje 'Landbouw' (zie hiervoor) werd gesteld dat bosbouw en opgaande vormen van boom- en fruitteelt in principe ongewenst zijn in het verwevingsgebied. Voorzover de gronden op de Gebiedsvisiekaart echter zijn aangeduid als 'zoekgebied bosaanleg' (het gebied tussen de N372 en Westerlee) behoeven geen landschappelijke en natuurlijke be- zwaren te bestaan tegen opgaande vormen van boom- en fruitteelt en bosbouw. Bosaanleg dient echter aan te sluiten aan bestaande bossen of bebouwingslinten. Daarnaast dient de bosaanleg het woon- en recreatie-

54 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

milieu waar mogelijk te versterken en dient aantasting van natuur en land- schap te worden voorkomen.

Natuurontwikkelingsgebied 4.2.4 In een aantal gebieden wordt actief gestreefd naar de ontwikkeling van natuurwaarden. Omdat het daarbij gaat om een vastgesteld beleid zijn deze gebieden op de Gebiedsvisiekaart aangeduid met 'Natuurontwikke- lingsgebied'. Het gaat om het Hondshalstermeer, het Emergobos, De Tjamme en het gebied Bovenstreek ten zuiden van Winschoten. Alle be- staande functies worden in deze gebieden gerespecteerd, maar be- schouwd als ondergeschikt aan de natuurfunctie. Aan het toevoegen van nieuwe, niet natuurgerelateerde functies zal niet worden meegewerkt.

Landschappen 4.2.5

In de voorgaande paragrafen zijn gebieden beschreven waar de gemeente ALGEMEEN de ontwikkeling van landbouw, natuur of een verweving van verschillende functies nastreven. Het nastreven van bepaalde beleidsdoelen strekt zich echter niet zelden uit over meerdere landschappen. Het streven naar een opschaling van de landbouw speelt bijvoorbeeld zowel in het dijkenland- schap als in het wegdorpenlandschap. Voor de gemeenten is het echter zaak ontwikkelingen zodanig te sturen dat de ruimtelijke kwaliteit van de verschillende landschappen minimaal gelijk blijft en zo mogelijk verbetert. Anders gezegd: wanneer zich in het plangebied nieuwe ontwikkelingen aandienen, dient te allen tijde te worden gekeken naar de kenmerken en kwaliteiten van het landschap waarin de ontwikkeling zal gaan plaatsvin- den. De landschappen staan aangegeven op de Gebiedsvisiekaart, zodat van de nieuwe ontwikkelingen in een oogopslag kan worden bepaald in welke landschap en welk ontwikkelingsgebied de betreffende ontwikke- ling zal plaatsvinden. Hierna zijn de kernkwaliteiten per landschapstype opgesomd.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 55 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

1 . Dijkenlandschap

Kernkwaliteiten - dijken in het noordoostelijke deel van het gebied; - recht wegenpatroon; - afwisseling tussen groene ontginningslinten en open agrarisch ach- terland; - kolken; - dijkcoupures; - waardevolle dorpssilhouetten; - duisternis; - grootschalige tot zeer grootschalige open gebieden; - toenemende grootschaligheid richting de Dollard; - plaatselijk komen reeksen puntsgewijze verdichtingen voor in de vorm van boerderijen met erfbeplantingen of boomgaarden; - natuurlijke waterloop Oude Geut is cultuurhistorisch waardevol; - lijnvormige verdichtingen komen voornamelijk langs de randen van het gebied voor; - vlakke ligging; - hoofdzakelijk grote akkerbouwpercelen; - cultuurhistorisch en architectonisch waardevolle bebouwing in de vorm van Oldambtster boerderijen, arbeidershuisjes, bruggen, sluizen en gemalen; - bebouwing voornamelijk langs (voormalige) dijken.

56 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

2 . Wegdorpenlandschap

Kernkwaliteiten - grootschalig open gebied, begrensd door lintbebouwing; - voornamelijk lijnvormige verdichtingen; - hoofdstructuur van vlakke zandruggen met wegdorpen, overgaand in grootschalige akkerbouwgebieden; - landschappelijk waardevolle wegen met zware wegbeplantingen; - waardevolle dorpssilhouetten; - eenzijdige bebouwingslint Nieuw-Beerta; - reliëf op de overgang naar de zeekleipolders; - vestingen, (villa)boerderijen en waardevolle erfbeplanting; - duisternis; - aanzienlijke massa van verdichtingen in de vorm van bossen; - cultuurhistorisch en architectonisch waardevolle bebouwing in de vorm van Oldambtster boerderijen, arbeidershuisjes, bruggen, sluizen en gemalen; - groot contrast tussen openheid en verdichting; - Nieuw-Beerta is aangemeld als beschermd dorpsgezicht; - Oostwold is aangewezen als beschermd dorpsgezicht.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 57 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

3 . Veenkoloniaal land s c h a p

Kernkwaliteiten - geen nederzettingen; - grootschalige openheid; - verdichting in de vorm van het Emergobos; - verspreide bebouwing; - duisternis; - puntsgewijze verdichting en verdichtingen langs wegen.

De hiervoor genoemde kernkwaliteiten zullen bij iedere ontwikkeling in het landschap in de afweging worden betrokken. De gemeenten zullen plannen en aanvragen toetsen aan de wijze waarop met de bestaande kernkwaliteiten rekening is gehouden. Alleen op deze wijze zullen (op lange termijn) de landschappelijke waarden en karakteristieken behouden blijven. Alleen op deze wijze blijven de landschappen ook op de langere termijn lees- en beleefbaar.

58 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Ruimtelijke aandachtspunten 4.3

Bij het uitvoeren van de in de voorgaande paragraaf gepresenteerde visie dient rekening te worden gehouden met verschillende sectorale regels. Deze aspecten zijn samengebracht op kaart 'Ruimtelijke aandachtspunten'. De eerder gepresenteerde en besproken gebiedsvisiekaart staat daarmee niet op zichzelf, maar dient altijd in samenhang met de kaart 'Ruimtelijke aandachtspunten' te worden beschouwd. In het navolgende worden de verschillende legenda-eenheden van de kaart ‘Ruimtelijke aandachtspun- ten’ nader toegelicht.

Landschap, a rcheologie en cultuurhistorie 4.3.1 Bij ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met de waarden van landschap, archeologie en cultuurhistorie. Voorzover de legenda- eenheden zijn voorzien van de toevoeging 'beschermd', gaat het om ter- reinen en panden die beschermd zijn op grond van de (per 1 september 2007 gewijzigde) Monumentenwet 1988. Het dorp Nieuw-Beerta is aan- gemeld als ‘beschermd dorpsgezicht’ op basis van de Monumentenwet 1988. De aanduiding 'archeologisch waardevol' heeft betrekking op gron- den waarvan vaststaat dat zich daar archeologische waarden bevinden. De bescherming van deze terreinen en waarden dient inhoud te krijgen door middel van het bestemmingsplan. Voor nadere details omtrent de vertaling van het onderdeel archeologie en cultuurhistorie in het bestemmingsplan wordt verwezen naar hoofdstuk 5. De door een kaarsrecht landschap kronkelende Oude Geut is op de kaart ‘Ruimtelijke aandachtspunten’ aangegeven als ‘karakteristieke waterloop’. Ook de dijken, dijkrestanten en overige kenmerkend reliëf zijn op de ruim- telijke aandachtspuntenkaart opgenomen. Tot slot zijn de grootschalige open gebieden op de aandachtspuntenkaart weergegeven. Door deze aanduiding wordt ook het aspect grootschalige openheid in de afweging omtrent nieuwe ontwikkelingen betrokken.

M i l i e u 4.3.2 Onder het kopje 'milieu' is een aantal milieuaspecten samengebracht. Het gaat daarbij uitsluitend om milieuaspecten die relevant zijn voor de ruimte- lijke ordeningspraktijk.

Voor alle hoogspanningsleidingen in Nederland zijn indicatieve (gezond- HOOGSPANNINGSL EIDING heids)afstanden berekend. Voor de 220/380 kV-hoogspanningsleiding tussen Meeden richting Schildmeer bedraagt deze afstand 95 m ter weerszijden van de leiding. Voor de leiding Meeden - Winschoten (110 kV) en de leiding Meeden - Duitsland (380 kV) bedragen deze afstanden respectievelijk 50 m en 110 m ter weerszijden van de hoogspanningslei- ding. Het oprichten van bebouwing binnen de genoemde zones is slechts

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 59 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

na overleg met de leidingbeheerder mogelijk. Binnen de (kortere) zakelijk- rechtzone bestaan veelal privaatrechtelijke overeenkomsten tussen de grondeigenaar en de leidingbeheerder over het oprichten van bebouwing. Deze privaatrechtelijke overeenkomsten staan los van de Kadernota of het bestemmingsplan buitengebied.

AARDGASLOCATIE De aardgaslocaties vormen van het externe veiligheidsbeleid een ruimtelijk aandachtspunt. Hoewel ernaar wordt gestreefd de aardgaslocaties zodanig te ontwikkelen dat de risicocontouren binnen de aardgaslocatie zelf vallen, is onbekend of dit voor alle aanwezige aardgaslocaties geldt. Bij ontwikke- lingen nabij aardgaslocaties dient dit derhalve te worden onderzocht.

SPOORWEG De spoorweg Groningen - Nieuweschans - Duitsland is relevant vanwege de Wet geluidhinder. Met de geluidzone (100 m ter weerszijden van de spoorlijn) dient rekening te worden gehouden indien zich ontwikkelingen in de directe omgeving van deze spoorlijn voor doen. Over deze spoorlijn vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats, zodat dit niet relevant is voor eventuele ontwikkelingen in het plangebied.

AUTOSNEL WEG De A7 is, net als de spoorweg, relevant vanuit de Wet geluidhinder. Bij nieuwe ontwikkelingen nabij deze weg dient te worden voldaan aan de grenswaarden (dan wel een ontheffing daarvan) zoals genoemd in de Wet geluidhinder. Over de A7 vindt eveneens vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Ook dit is een aandachtspunt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de nabij- heid van de A7.

ETHYLEENL EIDING Door het plangebied is een ethyleenleiding gepland. Deze beoogde lei- ding is op de kaart 'Ruimtelijke aandachtspunten' aangegeven. Deze leiding kent een veiligheidszone waarbinnen bepaalde beperkingen zullen gaan gelden op het gebied van bouwen. Hiermee zal bij nieuwe ontwikkelingen (indien de leiding daadwerkelijk is aangelegd) rekening moeten worden gehouden.

HOOFDVAARWEG Over het Winschoterdiep vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In de Risicoatlas Hoofdvaarwegen Nederland wordt het Winschoterdiep echter niet in beschouwing genomen. Er mag daarom gevoeglijk van worden uitgegaan dat de vervoersintensiteit van gevaarlijke stoffen over het Winschoterdiep in de huidige situatie niet tot overschrijding van de gel- dende normen voor het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico leidt. In de Risicoatlas wordt echter opgemerkt dat deze atlas niet in alle gevallen uitsluitsel geeft over de aanvaardbaarheid van een voorgenomen activiteit. In een aantal gevallen is een detailstudie nodig. Bij nieuwe ontwikkelingen zal getoetst moeten worden in hoeverre een de- tailstudie aan de orde is.

60 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Aardgastransportleidingen zijn vanuit de relevante regelgeving op het ge- AARDGASTR ANSPORTLEIDING bied van externe veiligheid (Circulaire Zonering langs hogedruk aardgas- transportleidingen). De Circulaire onderscheidt toetsings- en veiligheidsafstanden. Bestemmingen die zijn gericht op het verblijf van personen, zijn niet bin- nen de toetsingsafstand toegestaan. De toetsingsafstand is afhankelijk van de diameter en de bedrijfsdruk van de betreffende gasleidingen. Naast de toetsingsafstand is in de Circulaire een belemmerende strook (veiligheidsafstand) in het zakelijk recht vastgelegd, waarbinnen geen be- bouwing is toegestaan. De breedte van deze strook is eveneens afhankelijk van de diameter en de bedrijfsdruk van de leiding, maar bedraagt veelal 5 m. Ten westen van Scheemda wordt een nieuw gascompressorstation gerealiseerd. Op de kaart ‘Ruimtelijke aandachtspunten’ is deze nieuwe locatie aangegeven.

De lpg-verkooppunten vormen vanuit het externe veiligheidsbeleid een LPG-VERKOOPPUNT ruimtelijk relevant aandachtspunt. Een toename van kwetsbare objecten (waaronder woningen) moet namelijk worden voorkomen. Rond het re- servoir, afleverzuil en vulpunt bevinden zich (afhankelijk van de doorzet per jaar) zones, waarbinnen geen nieuwe kwetsbare objecten tot stand mogen komen.

N a t u u r 4.3.3 Zoals eerder in deze Kadernota is gesteld, grenst het plangebied aan de EXTERN E WERKING WADDENZEE Waddenzee, de zogenaamde Natura 2000-gebieden. Op deze gebieden (en gebieden in de directe nabijheid daarvan) is het afwegingskader van de Natuurbeschermingswet 1998 van toepassing. Dit afwegingskader dient te worden betrokken bij de besluitvorming over nieuwe activiteiten of plannen die significante gevolgen kunnen hebben voor de te bescher- men flora en fauna. De pijlaanduidingen op de kaart 'Ruimtelijke aan- dachtspunten' staan symbool voor een toetsing aan de externe werking van de Waddenzee.

E n v e r d e r Uiteraard zijn niet alle regels te vangen op een kaart. Het spreekt voor de gemeenten echter voor zichzelf dat bij nieuwe ontwikkelingen zal worden getoetst aan de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet. Dit geldt ook voor bijvoorbeeld de verplichte watertoets (zie hiervoor ook hoofdstuk 5) en de agrarische milieuwetgeving.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 61 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

U i t g a n g s p u n t e n b e s t e m m i n g s p l a5 n

A l g e m e e n 5.1

In dit hoofdstuk wordt een aantal uitgangspunten voor het op te stellen AFBAKENING bestemmingsplan buitengebied uitgewerkt. Gekozen is voor de uitwerking van actuele onderwerpen welke direct raken aan de in hoofdstuk 4 ge- noemde doelstelling van de Kadernota: ‘de gemeenten streven in het plangebied naar een vitaal en leefbaar landelijk gebied door bestaande en mogelijk nieuwe functies en ontwikkelingen te laten bijdragen aan de bescherming en mogelijk versterking van de ruimtelijke kwaliteit’. Het gaat in het vervolg van dit hoofdstuk om onderwerpen die een bijdra- ge kunnen leveren aan het verwezenlijken van deze doelstelling. Dit hoofdstuk zal derhalve niet alle thema’s behandelen. In dit hoofdstuk niet behandelde, maar voor het buitengebied wel relevante, onderwerpen worden te zijner tijd in het bestemmingsplan buitengebied meegenomen en in dat kader nader afgewogen.

In de huidige situatie bestaat er verschil tussen het ruimtelijke beleid van AFSTEMMING de drie gemeenten. Mede in het kader van het proces van gemeentelijke herindeling, is het van belang waar mogelijk beleidsmatige barrières te slechten. In dat licht bezien, vervult de Kadernota tevens een rol als be- leidsmatig afstemmingskader.

Tot slot is het van belang in te gaan op de afstemming op het provinciale beleid, zoals neergelegd in het POP II (en nader uitgewerkt in de 'Handrei- king opstellen en beoordelen Gemeentelijke Ruimtelijke Plannen'). Het bestaande provinciale beleid is als vertrekpunt genomen bij de uitgangs- punten zoals verwoord in deze Kadernota. Het feit dat aan de start van het Kadernota is gesteld dat deze dient te passen 'binnen de contouren van POP II', geeft helder aan dat de principes van het provinciale beleid niet ter discussie staan. Dit neemt echter niet weg dat de gemeenten op een aan- tal terreinen een meer specifiek, nog meer op de gemeenten toegesneden beleid wensen te voeren.

Zoals gesteld, zijn in deze Kadernota de uitgangspunten neergelegd voor REIKWIJDTE UITGANGSPUNTEN het bestemmingsplan buitengebied. Waar mogelijk beperkt de Kadernota zich dan ook tot het aangeven van kaders. Het geven van voorschriften

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 63 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

(maximale hoogten, oppervlakten, et cetera) wordt om die reden zoveel mogelijk achterwege gelaten. De voorschriften worden immers gegeven in een bestemmingsplan. Voor een aantal onderwerpen is dit echter lastig. Wanneer bijvoorbeeld uitgangspunten worden gegeven voor de agrarische bouwpercelen, is een discussie over de oppervlakten van bouwpercelen niet te voorkomen.

Als algemene lijn geldt echter: waar mogelijk wordt het geven en beschrij- ven van de voorschriften uitgesteld tot het moment van het opstellen van het bestemmingsplan buitengebied.

L a n d b o u w 5.2

Onderscheid grondgebonden e n i n t e n si e f 5.2.1

INLEIDING Na de Tweede Wereldoorlog, met de opkomst van de Europese Unie en mede dankzij het gemeenschappelijk landbouwbeleid, groeide de inten- sieve veehouderijsector in Nederland zeer sterk. Eind jaren zeventig en begin jaren tachtig van de vorige eeuw veranderde de publieke opinie ten opzichte van het milieu en het dierwelzijn. Sindsdien is het aantal intensie- ve veehouderijbedrijven afgenomen en zijn er alternatieve houderijsyste- men ontwikkeld. Dit neemt niet weg dat velen deze sector, vanwege de omvang van de bedrijfsgebouwen en de geurhinder, zien als een bedrei- ging voor het landelijke gebied. Nieuwe wet- en regelgeving op het gebied van dierenwelzijn, dierenhuisvesting en geur doen daar vooralsnog niet veel aan af. In verband met het bepalen van de uitgangspunten voor het bestem- mingsplan buitengebied dient echter ook naar de intensieve veehouderij- sector te worden gekeken.

BELEID Het denken over en omgaan met intensieve veehouderij is voortdurend in beweging. Wanneer POP I en POP II op het onderdeel intensieve vee- houderij met elkaar worden vergeleken, blijkt dat de provincie met POP II een nieuwe koers is gaan varen. Werden in POP I nog per diercategorie oppervlaktematen gegeven voor intensieve neventakken bij grondgebon- den agrarische bedrijven, in POP II werd het onderscheid tussen grondge- bonden agrarische bedrijven en intensieve veehouderijbedrijven geheel losgelaten.

Op 11 maart 2008 stelden Gedeputeerde Staten van Groningen het POP Keuzedocument vast. In dat document zijn voor een aantal thema’s de nieuwe beleidskeuzen vastgesteld. Een van de onderwerpen die in dat Keuzedocument is opgenomen, betreft de intensieve veehouderij. Daar- over wordt het volgende opgemerkt. De provincie waakt voor aantasting van de belevingswaarde van het landelijk gebied door wijdverspreide grootschalige Intensieve veehouderijbedrijven. Ook wil de provincie over-

64 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

belasting van het plattelandswegennet, door intensief en zwaar transport- verkeer van en naar grootschalige intensieve veehouderijbedrijven, voor- komen. De provincie wil ontwikkelingskansen bieden voor bestaande gezinsbedrijven, passend binnen de van toepassing zijnde wet- en regelge- ving. Dit streven zou volgens de provincie nadelig kunnen worden beïn- vloed door de komst van grootschalige intensieve veehouderijbedrijven. We zullen in dit opzicht vooral een beschermende rol spelen.

De provincie zal dan ook onderscheid maken tussen intensieve veehoude- rijbedrijven (waar veredeling van varkens en pluimvee plaatsvindt) en an- dersoortige grootschalige landbouwbedrijven, die zich gewoon kunnen blijven ontwikkelen binnen het daarvoor geldende beleid. De verantwoor- delijkheid voor de besluitvorming over nieuwvestiging en over uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijbedrijven komt in het nieuwe beleid eveneens bij de provincie te leggen. Kort samengevat zullen in de provin- ciale verordening de volgende regels worden opgenomen: - de vloeroppervlakte van bestaande volwaardige intensieve veehou- derijbedrijven en van ondergeschikte neventakken intensieve vee- houderij bij bestaande (in hoofdzaak) grondgebonden agrarische bedrijven wordt door gemeenten in bestemmingsplannen vastge- legd; - uitbreiding van bestaande, volwaardige intensieve veehouderijbe- drijven wordt in de vorm van een ontheffing (van de verordening) door Gedeputeerde Staten in beginsel mogelijk gemaakt binnen de grenzen van het toegekende bouwperceel, met in achtneming van de geldende maatwerkcriteria voor schaalvergroting, te weten: 1. respecteren historisch gegroeide landschapsstructuur; 2. afstand houden tot ruimtelijke elementen; 3. goede infrastructurele ontsluiting; 4. zorgvuldige en evenwichtige ordening, maatvoering en vormge- ving van de bedrijfsgebouwen; 5. erfinrichting afgestemd op inpassing in het landschapstype; - uitbreiding van bestaande ondergeschikte neventakken wordt niet toegestaan behoudens voorzover noodzakelijk ter voldoening aan wetgeving op het gebied van milieu en dierenwelzijn; - er wordt geen ruimte meer geboden voor het toevoegen van nieuwe neventakken bij bestaande (in hoofdzaak) grondgebonden agrarische bedrijven, omdat de vereiste schaalgrootte daarvan in fei- te zou neerkomen op het vestigen van een volwaardig intensieve veehouderijbedrijf als tweede tak; - de (her)vestiging van een Intensief veehouderijbedrijf op een be- staande - vrijgekomen - agrarische bedrijfslocatie wordt in de vorm van een ontheffing van Gedeputeerde Staten bij wijze van uitzonde- ring mogelijk gemaakt binnen grootschalige landbouwgebieden. Ook daarbij geldt dat de mogelijkheden voor intensieve veehoude-

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 65 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

rij worden begrensd door het toegekende bouwperceel met in achtneming van de maatwerkcriteria voor schaalvergroting.

Het vorenstaande nodigt uit de relevante wet- en regelgeving aan een nadere analyse te onderwerpen. Met name relevant zijn de 'Wet ammoni- ak en veehouderij' en de 'Wet geurhinder en veehouderij'. Hierna worden deze wetten besproken.

Wet ammoniak en veehou d e r i j De Wet ammoniak en veehouderij (8 mei 2002) heeft tot doel om de zeer kwetsbare gebieden extra te beschermen tegen de nadelige gevolgen van de emissie van ammoniak uit de veehouderijen. Provinciale Staten dienen de zeer kwetsbare gebieden aan te wijzen. Volgend uit artikel 2 van de op 17 februari 2007 gepubliceerde gedeeltelijk gewijzigde Wet ammoniak en veehouderij, komen voor verzuring gevoelige gebieden (of delen daarvan) die zijn gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur daarvoor uitsluitend in aanmerking. De genoemde wijziging omvat tevens een inperking van de te bescher- men natuurgebieden, de mogelijkheid voor interne saldering en de moge- lijkheden voor uitbreiding tot 200 stuks melkrundvee inclusief 140 stuks jongvee.

De Wet ammoniak en veehouderij is een bijzondere wet ten opzichte van de Wet milieubeheer. Bij oprichting of verandering van een veehouderij bepaalt namelijk niet de Wet milieubeheer maar de Wet ammoniak en veehouderij in welke situaties een milieuvergunning als gevolg van de ammoniakemissie uit de tot de veehouderij behorende dierenverblijven kan worden verleend of moet worden geweigerd.

De Wet ammoniak en veehouderij bevat bijzondere regels voor de be- oordeling van de gevolgen van ammoniakemissie van veehouderijen bij de verlening van milieuvergunningen. Samen met de emissie-eisen die op grond van de Wet milieubeheer aan de huisvesting van dieren zullen worden gesteld, vormt de Wet ammoniak en veehouderij het wettelijke instrumentarium voor het aspect ammoniak. Door middel van deze regel- geving wordt de ammoniakemissie uit alle typen agrarische bedrijven geregeld.

Wet geurhinder en veehouderij Op 1 januari 2007 trad de Wet geurhinder en veehouderij in werking. Deze wet geeft voor alle veehouderijen (dus zowel melkveehouderijen als intensieve veehouderijen) regels met betrekking tot de maximaal toelaat- bare geurbelasting op geurgevoelige objecten. Geurgevoelige objecten zijn in alle gevallen gebouwen, waar permanent (of daarmee vergelijkbaar)

66 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

wordt gewoond of verbleven. Dit gebruik moet bovendien planologisch zijn toegestaan.

Voor melkveehouderijen gelden afstandsnormen. Voor intensieve veehou- derijen (zijnde bedrijven met dieren waarvoor emissiefactoren zijn vastge- steld) gelden geurnormen. De Wet geurhinder en veehouderij maakt voorts onderscheid tussen veehouderijen binnen en buiten de bebouwde kom en de concentratie- en niet-concentratiegebieden (zoals bedoeld in de Meststoffenwet). Concreet betekent dit dat in de dorpskernen en in de gebieden waar weinig veehouderij is te vinden, de minste stankoverlast is toegestaan.

Gemeenten mogen, binnen een vaste bandbreedte, de in de Wet geur- hinder en veehouderij gegeven normen variëren. Deze 'bandbreedte' geeft de gemeenten handvatten om per gebied maatwerk te leveren. Dit dient echter wel in een ruimtelijke visie te worden neergelegd. In die visie dient onder andere te worden ingegaan op de gewenste ruimtelijke inrichting van het gebied waarvoor de visie geldt. Het laten variëren van de geur- normen dient echter rekenkundig te worden onderbouwd. De voorliggen- de Kadernota kan dan ook niet worden beschouwd als ‘ruimtelijke visie’, zoals bedoeld in de Wet geurhinder en veehouderij.

Carel Coenraadpolder

Nu hiervoor het denken over en het beleidsmatig en juridisch omgaan AFWEGING met intensieve veehouderij is verduidelijkt, kunnen gemotiveerd lijnen naar de toekomst worden uitgezet. De gemeente doet dat langs de drie vol- gende overwegingen.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 67 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

1 . G eurgevoelige omgeving, nu en in de to e - k o m s t

Een agrariër met wensen tot het vestigen van een intensieve veehouderij zal nadrukkelijk onderzoek doen naar de bestaande, maar ook de toekom- stige geurgevoelige omgeving. Deze geurgevoelige omgeving wordt be- paald door het aantal burgerwoningen, niet zijnde (voormalige) dienstwoningen bij (melk)veehouderijen. Agrarische bedrijven die voor 19 maart 2000 zijn beëindigd, dienen echter wel als burgerwoning te worden aangemerkt. Deze bepaling in de Wet geurhinder en veehouderij leidt ertoe dat in de bebouwingslinten grote beperkingen zullen worden ge- steld aan intensieve veehouderijbedrijven. In de bebouwingslinten (en in de woonkernen) bevinden zich namelijk veel burgerwoningen. In deze linten streven de gemeenten naar een verdere verweving van functies. Intensieve veehouderijbedrijven zullen in grote mate beperkingen opleg- gen aan het concretiseren van het streven naar functieverweving. De ge- meenten achten dit ongewenst. Om die reden zal in het bestemmingsplan buitengebied wat betreft het ‘verwevingsgebied’ onderscheid worden gemaakt tussen grondgebonden en intensieve bedrijven. Ook in gebieden in de directe invloedssfeer van kernen zal onderscheid worden gemaakt tussen grondgebonden en niet- grondgebonden bedrijven. Een vrije uitwisseling tussen verschillende typen agrarische bedrijven is in deze gebieden dan ook niet mogelijk.

2 . M ogelijke milieueffecten

Een tweede belangrijk aandachtspunt zijn de effecten van intensieve vee- houderijbedrijven op het milieu en dan met name op aanwezige natuur- waarden. Nieuwvestiging van intensieve veehouderij (boven een bepaalde omvang) is volgend uit het Project-m.e.r. projectm.e.r.-plichtig. Dit betekent een zware toetsing/afweging, hetgeen aangeeft dat een intensieve vee- houderijbedrijf in potentie grotere milieugevolgen heeft dan een melkvee- houderij. In het verlengde daarvan achten de gemeenten nieuwvestiging nabij na- tuurgebieden in principe ongewenst. Dit geldt ook voor vestiging nabij de Waddenzee. De Waddenzee is vanwege de zeer grote natuurwaarden opgenomen in het Natura 2000-netwerk, het Europese netwerk van be- langrijke natuurgebieden. Deze gebieden kennen een externe werking, wat inhoudt dat nieuwe ontwikkelingen buiten het Natura 2000-gebied uitslui- tend zijn toegestaan indien deze niet zullen leiden tot significante gevol- gen voor de in het Natura 2000-gebied aanwezige natuurwaarden. In de afweging dient ook het cumulatieaspect te worden meegenomen. Dit betekent dat bij de beoordeling en de effectmeting van nieuwe intensieve veehouderijbedrijven (maar ook bij melkveehouderijen), ook de effecten van de bestaande intensieve veehouderijbedrijven moeten worden mee-

68 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

genomen. Wanneer rond natuurgebieden geen onderscheid wordt ge- maakt tussen grondgebonden en intensieve bedrijven kan dit leiden tot veel nieuwe intensieve veehouderijbedrijven. Het toetsen op significante effecten (met inbegrip van cumulatie-effecten) zal een welhaast ondoenlij- ke opgave zijn. Om de natuur ook in de toekomst adequaat te kunnen blijven bescher- men kiezen de gemeenten ervoor om in het bestemmingsplan in de na- tuurontwikkelingsgebieden, alsmede een ruime zone langs de Waddenkust onderscheid te blijven maken tussen grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven.

3 . Gewenste recreatieve ontwikkeling

In de Kadernota wordt een aantal uitspraken gedaan over de recreatieve waarde van het plangebied. Gesteld wordt dat deze waarde vooral is gele- gen op het gebied van de dagrecreatie. Met name het noorden en oosten van de gemeente Reiderland heeft grote aantrekkingskracht op wandelaars en fietsers. Gegevens van Toerboek laten zien dat ‘schone lucht’ een be- langrijke voorwaarde is voor de toeristische aantrekkelijkheid van gebieden. Daarnaast blijken toeristen rust en ruimte steeds meer te waarderen.

Dijkcoupure tussen de Reiderwolder - en Carel Coenraa d - p o l d e r

Door geen nieuwe intensieve veehouderij toe te staan in het noorden en oosten van de gemeente Reiderland, zal de toeristische aantrekkelijkheid van dit gebied behouden blijven. In dit gebied zal in het bestemmingsplan derhalve onderscheid worden gemaakt tussen grondgebonden en inten- sieve veehouderijbedrijven.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 69 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

C o n c l u s i e Op grond van het hiervoor beschreven, zal in een groot deel van het plan- gebied geen uitwisseling mogelijk zijn tussen grondgebonden en niet- grondgebonden bedrijven. Er blijft echter een gebied over waar op grond van de hiervoor genoemde overwegingen geen onderscheid zal worden gemaakt tussen een grondgebonden en niet-grondgebonden veehouderij. Het betreft hier het gebied ten noorden van Oostwold, ruwweg gelegen tussen de Langeweg, de Polderweg en de Polderdwarsweg. In dit gebied zal in het bestemmingsplan dan ook een uitwisseling tussen verschillende type agrarische bedrijven mogelijk zijn. Hierbij wordt nadrukkelijk opge- merkt dat het hierbij niet gaat om nieuwvestiging van intensieve veehou- derij op nieuwe locaties. Intensieve veehouderij is uitsluitend mogelijk op bestaande in het bedoelde gebied vrijkomende agrarische locaties.

Wat betreft het toevoegen van intensieve neventakken aan bestaande grondgebonden agrarische bedrijven het volgende. Zoals eerder in deze paragraaf opgemerkt, zal de provincie op dit punt de regie gaan voeren. Het Keuzedocument is daarin helder. De gemeente kunnen zich vinden in de door de provincie gekozen aanpak en zullen dit nieuwe beleid verwer- ken in het nieuwe bestemmingsplan buitengebied. Dit betekent dat het toevoegen van een tak intensieve veehouderij aan een grondgebonden agrarisch bedrijf zal worden gekoppeld aan een ontheffing van de provin- ciale verordening. Een uitzondering daarop vormt het eerder genoemde gebied tussen de Langeweg, de Polderweg en de Polderdwarsweg. Aangezien in dat gebied geen onderscheid wordt gemaakt tussen grondgebonden en niet- grondgebonden agrarische bedrijven, kunnen in dat gebied wel intensieve takken worden toegevoegd aan bestaande grondgebonden agrarische bedrijven.

Nieuwvestiging van ag rarische bedrijven 5.2.2

INLEIDING Volgend uit de dynamiek in de agrarische sector, kan de behoefte ontstaan aan nieuwvestiging, hervestiging op een vrijgekomen agrarisch bouwper- ceel) of een verplaatsing (naar een nieuwe locatie) van een agrarisch be- drijf. Veelal worden deze ontwikkelingen ingegeven door de wens tot het situeren van het bedrijf naar een locatie die gunstig(er) ligt ten opzichte van de percelen cultuurgrond. Groei van agrarische bedrijven wordt im- mers vooral gerealiseerd door de aankoop van grond van bestaande be- drijven. Niet altijd ligt deze grond in de directe nabijheid. In het hiernavolgende wordt het onderwerp nieuwvestiging (waaronder hervestiging en verplaatsing worden gerekend) van agrarische bedrijven nader uitgewerkt. Alvorens beleidskeuzen te maken, is het van belang het beleid van de verschillende overheden in beeld te brengen.

70 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Op rijksniveau worden geen duidelijke uitspraken gedaan over de moge- BELEID lijkheden tot nieuwvestiging van agrarische bedrijven. Meer in algemene zin wordt in de Nota Ruime opgemerkt dat de landbouwsector de ruimte moet krijgen om de veranderingen door te voeren die nodig zijn om te gaan voldoen aan de verwachtingen van de samenleving ten aanzien van een product en de productiewijze. Het formuleren van een ruimtelijk beleid voor de grondgebonden land- bouw is in de ogen van het Rijk een verantwoordelijkheid van de provin- cies en de gemeenten. Van de provincies wordt verwacht dat zij sturing geven aan de ontwikkeling van de grondgebonden landbouw en daarbij rekening houden met de eisen die de wereldmarkt stelt aan de land- bouwbedrijven en dan met name de wens van landbouwbedrijven om de bedrijfsvoering te verbreden. De provincie onderschrijft hetgeen door het Rijk is vastgelegd in de Nota Ruimte. POPII schrijft namelijk dat de landbouw in het veranderende krachtenveld, gesteund door de provincie, haar eigen kansen moet kunnen oppakken en benutten. In het Oldambt zijn de productieomstandigheden zodanig dat (rekening houdend met de landschappelijke kwaliteit) ruimte wordt geboden aan de grootschalige landbouw. Ten gevolge van deze schaalvergroting komen steeds vaker boerderijen leeg te staan, welke ver- volgens als niet-agrarische woning wordt gebruikt. Deze ontwikkeling van verstening en versnippering wil de provincie echter tegengaan. Om die reden staat de provincie in principe geen nieuwe bouwlocaties voor nieuw- of hervestiging van agrarische bedrijven (waaronder ook intensieve veehouderijen worden gerekend) toe. Hierop zijn twee uitzonderingen. - Uitplaatsing uit de Ecologische Hoofdstructuur, uit het gebied van de Blauwe Stad of in het kader van het oplossen van knelpunten (uit- plaatsing uit linten, ruimtegebrek of milieuhinder) is in de ogen van de provincie wel mogelijk. - Op basis van een samenhangende ruimtelijke visie of een specifieke taakstelling kan eveneens van dit principe worden afgeweken.

Bij nieuwvestiging moet het gaan om volwaardige bedrijven. Bij bedrijfs- verplaatsingen zoals hiervoor beschreven, wordt soepeler met dit vereiste omgegaan. Daarnaast dient bij nieuwe (grootschalige) agrarische bouw- ontwikkelingen een zorgvuldige en weloverwogen landschappelijke inpas- sing te worden gewaarborgd. De inpassing van bouwpercelen wordt in paragraaf 5.2.3 nader uitgewerkt en blijft op deze plaats derhalve verder onbesproken.

Op een aantal plaatsen in deze Kadernota is reeds stilgestaan bij de moge- AFWEGING EN KEUZE lijkheden die het Oldambt biedt voor de grootschalige landbouw. Slechts weinig plaatsen in Nederland zijn zodanig gunstig voor de landbouw inge- richt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de Gebiedsvisie uit hoofdstuk 4 spreekt van een streven naar verdere schaalvergroting en optimalisatie van

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 71 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

de productieomstandigheden, uiteraard binnen de kaders van natuur en landschap. De gemeenten zijn van mening dat het ruimtelijke beleid zoveel mogelijk ruimte moet bieden aan de agrarische ontwikkeling van en in de groot- schalige landbouwpolders. Dit houdt in dat zo weinig mogelijk planologi- sche barrières moeten worden opgeworpen voor de agrarische ontwikkeling. Een regeling voor verplaatsing (bijvoorbeeld uit het lint Mid- wolda-Oostwold) en hervestiging, conform het provinciale beleid, zal dan ook zeker onderdeel uitmaken van de voorschriften van het bestem- mingsplan buitengebied. De gemeente wil hiervoor in het bestemmings- plan buitengebied criteria opnemen.

Wat betreft volledige nieuwvestiging het volgende. Zoals hiervoor be- schreven, staat de provincie in principe geen nieuwvestiging op nieuwe locaties toe. De provincie motiveert dit vanuit het gevaar voor versnippe- ring en verstening van het buitengebied als bestaande boerderijen vrijko- men en worden opgekocht en bewoond door burgers. Deze locaties komen daardoor namelijk niet meer in aanmerking om agrarisch te wor- den hergebruikt. De gemeenten zijn van mening dat, ingeval zich een agrariër met een verzoek tot nieuwvestiging aandient, hergebruik van een vrijgekomen agra- risch bouwperceel als eerste dient te worden onderzocht. In een aantal gevallen zal een bestaande locatie kunnen worden hergebruikt. In andere gevallen zal dit echter niet mogelijk zijn. Ook voor deze situatie willen de gemeenten in het bestemmingsplan buitengebied een oplossing bieden. Om die reden bestaat er in de ogen van de gemeenten geen bezwaar tegen het opnemen van een regeling in het bestemmingsplan buitenge- bied waarmee in het Landbouwontwikkelingsgebied kan worden overge- gaan tot nieuwvestiging van grondgebonden agrarische bedrijven. De grondgebonden landbouw is in dit gebied van oudsher dominant aanwezig en heeft het landschap gevormd tot wat het nu is. Er wordt in dit gebied dan ook uitsluitend aan de grondgebonden landbouw nieuwsves- tigingsmogelijkheden geboden9. Aan deze mogelijkheid zal een aantal voorwaarden worden verbonden, waaronder: - de plicht tot het onderzoeken van de geschiktheid van vrijgekomen locaties elders, hetgeen door middel van een bedrijfsplan dient te worden aangetoond; - een motivatie van de gekozen locatie; - de zorg voor een goede landschappelijke situering en inrichting van het bouwperceel (zie verder paragraaf 5.2.3). In ieder geval dient te worden ingegaan op de kernkwaliteiten van het landschapstype (zie paragraaf 4.2.5), de vijf ruimtelijke randvoorwaarden zoals vermeld in

9 Uitzondering hierop vormt het gebied tussen de Lange Weg, de Polderweg en de Pol- derdwarsweg, alwaar geen onderscheid wordt gemaakt tussen grondgebonden en inten- sieve bedrijven. Omschakeling is in dit gebied bij recht mogelijk (zie ook paragraaf 5.2.1).

72 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

paragraaf 3.1.8. van het POP II en de wijze waarop hiermee in het ontwerp rekening is gehouden.

Omvang bouwpercelen 5.2.3

Een van de hoofdthema's in het buitengebied is de omvang van agrarische INLEIDING bouwblokken. Dit speelt zeker in grote delen van het buitengebied in de gemeenten Scheemda en Reiderland. Er doet zich momenteel een aan- zienlijke schaalvergroting voor in de agrarische sector. Delen van de bui- tengebieden van Scheemda en Reiderland lenen zich bij uitstek voor het geven van ruimte voor deze schaalvergroting. Niet alleen bij de voorbereiding van de Kadernota, maar ook in het kader van een aantal andere overlegsituaties wordt gesproken over de omvang van agrarische bouwblokken en de planologische regeling daarvan. Met als voorbeeld de in Noord-Groningen ontwikkelde systematiek10 wordt in de gemeente Scheemda namelijk al gewerkt met de gebiedsgerichte maat- werkbenadering (ook wel 'keukentafelbenadering') bij vergroting van agrari- sche bouwblokken. Tot nu toe is deze benadering gebruikt bij vrijstellingsverzoeken om in afwijking van het geldende bestemmingsplan een groter bouwblok te mogen realiseren. Dit betreft meestal bouwblok- ken van tussen 2 ha en ruim 3 ha. Deze uitbreidingen vinden vooral plaats bij melkveehouders en varkenshouders. Er is een overleggroep ingesteld die zich bezighoudt met de vertaling van de in Noord-Groningen ontwikkelde systematiek naar Oost-Groningen. Ook deze groep houdt zich bezig met agrarische bouwblokken en de manier waarop deze in de toekomst in een bestemmingsplan in combina- tie met privaatrechtelijke afspraken kunnen worden geregeld.

Los van de huidige ontwikkelingen is het goed het bestaande beleid op dit BELEID punt te bezien. Op rijksniveau worden geen uitspraken gedaan over de omvang van bouwblokken. Uitsluitend het provinciale beleid is in dezen derhalve relevant. Van belang is de 'Handreiking voor het opstellen en beoordelen van Gemeentelijke Ruimtelijke plannen'11. In de genoemde Handreiking wordt gesteld dat een bouwperceel van 1 ha meestal voldoende ruimte biedt voor een goede bedrijfsvoering. Er kan een aanleiding zijn om in het bestemmingsplan een wijzigingsbe- voegdheid op te nemen ten behoeve van een groter bouwperceel. Be- staande grotere bedrijven kunnen uiteraard als zodanig worden bestemd. Bij het toekennen van bouwpercelen in het bestemmingsplan moet reke- ning worden gehouden met de belangen van landschap, cultuurhistorie, natuur, milieu, et cetera.

10 Pilot ‘Agrarische bouwblokken en landschap’. 11 In POP II worden geen c oncrete oppervlaktematen genoemd.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 73 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

AFWEGING EN KEUZE Het is wenselijk om voor het buitengebied van Scheemda, Reiderland en Winschoten tot één benadering te komen. Daarbij zal aansluiting worden gezocht bij de maatwerkbenadering zoals die is ontwikkeld in de Regio Noord. Over de manier waarop deze maatwerkbenadering in het be- stemmingsplan zou moeten worden vertaald, is nog geen eenduidig in- zicht ontstaan. Inmiddels is een eerste concept van de Oost-Groningse ‘Nota agrarische bouwblokken en landschap’ verschenen. Deze concept- nota heeft model gestaan voor de vertaling in de Kadernota. Er zal echter sprake zijn van ‘voortschrijdend inzicht’: de nieuwste inzichten zullen in de Kadernota (en later in het bestemmingsplan buitengebied) worden opge- nomen.

Oppervlakte bij recht Een eerste belangrijke vraag is hoe groot een bouwvlak bij recht mag zijn. Gezien de schaalvergroting die gaande is in de agrarische sector en het streven naar een verdere ontwikkeling van de landbouw ligt het voor de hand om in het ‘Landbouwontwikkelingsgebied’ bij recht een bouwvlak van 1,5 ha toe te staan. Dit biedt agrariërs de nodige groeimogelijkheden zonder dat daarvoor eerst een vrijstellings- of wijzigingsprocedure hoeft te worden gevolgd. Voorkomen moet worden dat in de landschappelijk kwetsbare polders versnippering van bebouwing op het bouwperceel ontstaat. In het bestemmingsplan zal dan ook worden bepaald dat de bebouwing dient te worden geconcentreerd op het bouwperceel.

In het ‘verwevingsgebied’ zijn de bedrijven over het algemeen bescheide- ner van omvang. In dit gebied kunnen bedrijven goed uit de voeten met een bouwperceel van 1 ha bij recht. In dit gebied mag een bouwperceel bij recht dan ook een oppervlakte hebben van 1 ha.

74 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Bestaand bouwperceel van 1 ha in het Verw e vingsgebied 12

Op deze algemene regel is in de Kadernota een uitzondering gemaakt.

Bij bedrijven waarvan, vanuit redenen vanuit de natuur, het landschap of de cultuurhistorie, nu reeds vaststaat dat een uitbreiding van het bestaande bouwperceel zal leiden tot aantasting van de genoemde waarden, is uit- sluitend het bestaande bouwperceel toegestaan. Een uitbreiding van deze bedrijven is niet aan de orde. Zie hiervoor ook hoofdstuk 4 en dan met name het gestelde onder ‘geen schaalvergroting landbouw’. De gebieden op de gebiedsvisiekaart komen overeen met de rode gebieden uit de Nota agrarisch bouwblokken en landschap (concept, september 2007).

Uitbreiding van het bouwperceel Los van de oppervlakte bij recht, zal een aantal agrariërs behoefte hebben aan een groter bouwperceel dan het bestemmingsplan bij recht toestaat. Er zijn verschillende manieren om uitbreiding van het bouwperceel te accommoderen. Een eerste mogelijkheid is om elke uitbreiding van een agrarisch bouwvlak te regelen door middel van een afzonderlijke vrijstel- lingsprocedure (nu nog artikel 19, lid 1 of lid 2 WRO). Dit biedt voor de gemeente en de provincie de meeste sturingsmogelijkheden, maar kost ook veel tijd, zowel voor wat betreft de te doorlopen procedure als voor wat betreft de feitelijk te verrichten werkzaamheden. Een tweede mogelijkheid is het opnemen van een vrijstellings- of wijzi- gingsbevoegdheid in het bestemmingsplan waarmee een bouwblok kan

12 Bron: Google Earth.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 75 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

worden vergroot. In dat geval kan in de voorwaarden de eis worden ge- steld dat de landschappelijke inpassing voldoende moet zijn gewaarborgd.

Omdat de regeling in het bestemmingsplan aan een aantal kenmerken moet voldoen (efficiënt, effectief, handhaafbaar, korte procedures en han- teerbaar), gaat de voorkeur uit naar deze tweede optie. Daarbij wordt ge- opteerd voor een vrijstelling. Daarbij is het echter wel zaak dat wordt gewerkt volgens de maatwerkbenadering (welke, zoals gezegd, voor Oost- Groningen thans nog in ontwikkeling is). De in het kader van de maat- werkbenadering af te spreken procedure zal in de vorm van een procedu- rebepaling in het bestemmingsplan buitengebied worden opgenomen. Hiermee wordt gewaarborgd dat wordt gewerkt volgens deze maatwerk- benadering. Vanwege deze waarborg kan in de ogen van de gemeenten worden volstaan met een vrijstelling. Middels deze vrijstelling kunnen bouwpercelen worden vergroot met 0,5 ha. Deze vrijstelling geldt niet voor de bedrijven die liggen in het gebied dat op de gebiedsvisiekaart is aangeduid als ‘geen schaalvergroting landbouw’.

Reeds bekende uitbreidingsplannen Thans is een aantal agrariërs bezig met het uitbreiden van het bouwper- ceel. Het is de vraag hoe in het bestemmingsplan met deze bekende plannen moet worden omgegaan. Een mogelijkheid is om uitbreidings- plannen die bekend zijn ten tijde van het opstellen van het bestemmings- plan bij recht op te nemen in het bestemmingsplan. Vervolgens kan een stelsel van nadere eisen worden opgenomen om de gemaakte afspraken zeker te stellen. In sommige gevallen worden dan bouwblokken van meer dan 3 ha bij recht in het bestemmingsplan opgenomen. De in het kader van de keukentafelbenadering gemaakte afspraken worden dan vertaald in nader door burgemeester en wethouders te stellen eisen bij vergunning- verlening. Deze benadering is qua tijdsbeslag en te volgen procedures weliswaar de meest eenvoudige, maar de vraag is of deze benadering voldoende rechtszekerheid biedt. Bovendien zijn de ervaringen met het instrument 'nadere eisen' wisselend. Daarom wordt geopteerd voor het volgende: wanneer het bestemmings- plan wordt opgesteld, zullen de dan lopende uitbreidingsplannen worden bekeken. Afhankelijk van de fase waarin het betreffende uitbreidingsplan zich bevindt, zal worden bepaald of het initiatief in het bestemmingsplan buitengebied wordt meegenomen, dan wel dat afzonderlijke trajecten en procedures worden doorlopen of afgerond.

Bebouwing op het bouwperceel Aan ieder agrarisch bedrijf wordt bij recht de mogelijkheid geboden om op het bouwperceel bebouwing op te richten. Op een bouwperceel van 1,5 ha zou derhalve 15.000 m² aan bebouwing kunnen worden opge- richt. Bij melkveehouderij- en akkerbouwbedrijven komt dit in de praktijk

76 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

niet voor: dergelijke typen bedrijven hebben op het bouwperceel namelijk altijd ruimte nodig voor kuilvoerplaten, mestopslag, machineopslag, rij- en manoeuvreerruimte en dergelijke. Ondanks de theoretische ruimte die de bestemmingsplannen buitengebied bieden, komen bebouwingspercenta- ges van meer dan 70% in de praktijk niet voor.

Bestaand bouwperceel van 1,5 ha in het l andbouwontwi k - kelingsgebied 13

Voor intensieve veehouderijbedrijven ligt dit ietwat anders. De aard van dit type agrarisch bedrijf brengt met zich mee dat veel minder behoefte be- staat aan kuilvoerplaten, mest- en machineopslag en rij- en manoeuvreer- ruimte. Intensieve veehouderijbedrijven kunnen derhalve een groter deel van het bouwperceel bebouwen. Zeker bij bouwpercelen van 1,5 ha be- staat de kans dat intensieve veehouderijbedrijven gaan detoneren in het landschapsbeeld. Hierbij gaat het niet zozeer om de hoogte van de ge- bouwen, maar veeleer over de totale bebouwingsmassa.

De gemeenten willen voorkomen dat zodanig veel bebouwing wordt opgericht dat dit niet meer past bij de schaal van het gebied. Hierboven werd gesteld dat melkveehouderijen en akkerbouwbedrijven in de praktijk niet meer dan 70% van het bouwperceel bebouwen. Door het in het bestemmingsplan buitengebied opnemen van dit bebouwingspercentage worden dergelijke bedrijven dan ook niet in hun bedrijfsuitoefening ge- schaad. Bovendien zal het bestemmingsplan de mogelijkheid bieden om het bouwperceel uit te breiden, waardoor ruimte ontstaat om meer be- bouwing op te richten.

13 Bron: Google Earth.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 77 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Voor intensieve veehouderijbedrijven kan het opnemen van een maximaal bebouwingspercentage van 70% wel ten koste gaan van de (ontwikke- lings)mogelijkheden. Vanuit de zorg voor het landschap zijn de gemeenten echter van mening wel een maximaal bebouwingspercentage te moeten opnemen in het bestemmingsplan. Hierdoor wordt gegarandeerd dat de intensieve veehouderijbedrijven zich qua maat en schaal voegen in de maat en schaal van de gemiddelde akkerbouw- en melkveehouderijbedrij- ven. Ook voor intensieve veehouderijbedrijven bestaat overigens de mo- gelijkheid om via vrijstelling over te gaan tot vergroting van het bouwperceel.

Het opnemen van een maximaal bebouwingspercentage kan ertoe leiden dat de bebouwing versnipperd op het bouwperceel wordt gesitueerd. Dit is een ongewenste ontwikkeling. Uitgangspunt en voorwaarde is dan ook dat bebouwing zoveel mogelijk wordt geclusterd op het bouwperceel. De in het bestemmingsplan buitengebied op te nemen nadere eisen zal dit worden opgenomen. Met kassen zal voorts terughoudend worden omge- gaan. De lichtuitstraling van kassen heeft veelal grote effecten op het land- schapsbeeld. Kassen manifesteren zich niet alleen overdag, maar zeker ook ’s nachts. De gemeenten willen voorkomen dat de kernkwaliteiten ‘duis- ternis’ wordt aangetast door de bouw van kassen.

Bij uitbreidingen van het bouwperceel zijn eveneens welstandsaspecten van belang. Te denken valt aan vorm, kleur en positionering van de ge- bouwen en ruimtelijke kwaliteit als geheel. In het bestemmingsplan bui- tengebied zal een afstemmingsbepaling op de welstandsnota worden opgenomen, zodat ook deze aspecten in de afweging kunnen worden betrokken. Het bestemmingsplan zal tevens een vrijstelling bevatten om te kunnen afwijken van het maximale bebouwingspercentage en het cluste- ringsprincipe, wanneer dat de ruimtelijke kwaliteit ten goede komt. Ook de landschappelijke inpassing van de bouwpercelen is daarbij een belangrijk aandachtspunt. In de huidige situatie manifesteren vele percelen zich als ‘groene eilanden’ in de open ruimte. Door (bij ontwikkelingen) voorwaarden te stellen aan de inpassing en aankleding van de erven wordt deze kernkwaliteit beschermd en verbeterd. Een goede inpassing draagt voorts bij aan de bescherming van de kernkwaliteiten ‘duisternis’.

Tweede bedrijfswoningen 5.2.4

INLEIDING In de bestemmingsplannen buitengebied wordt doorgaans (via vrijstelling) de mogelijkheid geboden voor het oprichten van een tweede agrarische bedrijfswoning. Ook in de vigerende bestemmingsplannen buitengebied is dit het geval. De belangrijkste voorwaarde voor het toepassen van deze vrijstellingsbevoegdheid is de omvang van het bedrijf en de noodzaak voor permanent toezicht.

78 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

De laatste jaren neemt de noodzaak voor permanent toezicht echter meer en meer af. Moderne technieken (die vooral bij de grotere bedrijven wor- den toegepast) stellen agrariërs in staat 'op afstand' op het bedrijf toe te zien. Daarnaast zijn voorbeelden bekend, waarbij de tweede agrarische bedrijfswoning als burgerwoning werd verkocht en daarmee een milieube- lemmering vormt bij eventuele uitbreidingen van het agrarische bedrijf.

Vanuit het provinciale beleid worden dan ook vraagtekens gezet bij de BELEID noodzaak tot het bieden van mogelijkheden tot het oprichten van tweede bedrijfswoningen. Dikwijls worden tweede agrarische bedrijfswoningen op den duur burgerwoningen, waardoor niet-functionele verstening van het landelijke gebied ontstaat. De provincie wil dit weliswaar voorkomen, maar biedt in de Handreiking GRP toch de mogelijkheid om tweede agrarische bedrijfswoningen op te richten. Hieraan is een aantal voorwaarden ver- bonden, die als volgt zijn samen te vatten. Tweede agrarische bedrijfswo- ningen zijn toegestaan wanneer: - de noodzaak vanuit het aspect toezicht wordt aangetoond; - sprake is van een duurzaam volwaardig tweepersoonsbedrijf; - aannemelijk is dat het bedrijf de komende tien jaren als duurzaam volwaardig tweepersoonsbedrijf blijft bestaan.

Uit het vorenstaande zijn de verschillende benaderingswijzen duidelijk AFWEGING EN KEUZE geworden. Het is een feit dat de noodzaak tot het oprichten van een tweede agrarische bedrijfswoning de laatste jaren afneemt. De gemeenten worden slechts op zeer bescheiden schaal met aanvragen voor tweede bedrijfswoningen geconfronteerd. Het oprichten van tweede bedrijfswo- ningen kan dan ook worden niet gerekend tot de 'alledaagse ontwikkelin- gen', zoals die doorgaans met een vrijstelling of wijziging in bestemmingsplannen buitengebied worden opgenomen. Het bestem- mingsplan zal dan ook geen regeling bevatten voor het oprichten van een tweede bedrijfswoning. Hiermee is het echter niet geheel onmogelijk geworden een tweede bedrijfswoning te bouwen. Bij gebleken noodzaak kan door middel van een ruimtelijke ordeningsprocedure alsnog worden meegewerkt aan de aanvraag.

Verbreding van agrarische bedrijven 5.2.5

Schaalvergroting zal voor een aantal bedrijven het middel zijn om op een INLEIDING economisch rendabele wijze landbouw te bedrijven. Naast schaalvergro- ting wordt echter ook verbreding van de agrarische bedrijfsfunctie als een middel gezien om een rendabele bedrijfsvoering mogelijk te maken. On- der verbreding wordt in dit verband verstaan het toevoegen van een be- drijfstak, waarbij de toegevoegde tak niet de primaire productie betreft en ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit. Hierbij kan worden gedacht aan de verkoop van regionale producten, niet-landbouwactiviteiten (toerisme, logementen, zorgboerderijen) en de productie van collectieve goederen

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 79 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

(natuur- en landschapsbeheer). Verbreding draagt bij aan de leefbaarheid van het platteland.

BELEID Hoewel op de hoofdlijnen, wordt in de Nota Ruimte een aantal beleidsuit- spraken gedaan omtrent verbreding van grondgebonden agrarische bedrij- ven. Door de toenemende druk op de inkomensvorming neemt het aantal grondgebonden agrarische bedrijven in Nederland in snel tempo af. De productie van agrarische producten levert niet in alle gevallen voldoende op om het bedrijf op de langere termijn te continueren. Verbreding van de bedrijfsvoering kan nieuwe kansen bieden en bijdragen aan het agrarische beheer van het cultuurlandschap. Het kabinet acht een economisch vitale grondgebonden landbouw van groot belang voor het beheer en het grondgebruik van het buitengebied. Schaalvergroting en verbreding wor- den als mogelijkheid gezien om de transitie naar een vitale en duurzame landbouw gestalte te geven. Van de provincies wordt verwacht dat zij in hun ruimtelijke plannen meer mogelijkheden voor een bredere bedrijfs- voering creëren en rekening houden met de eisen die de wereldmarkt aan agrarische bedrijven stelt. De provincie wil milieuvriendelijke productie, agrarisch natuurbeheer, bio- logische landbouw en het verbouwen van streekeigen producten stimule- ren. De provincie richt zich daarbij onder meer op de ontwikkeling van nevenactiviteiten, zoals natuur-, landschaps- en waterbeheer, agrotoerisme, welzijnszorg, energieopwekking in combinatie met extensivering van de agrarische productie14. Vooral in gebieden met hoge natuur- en land- schapswaarden liggen mogelijkheden voor de landbouw om in te zetten op een productiewijze met aanvullende inkomsten uit nevenactiviteiten. Voor detailhandel als een nevenactiviteit van een agrarisch bedrijf geldt een maximale bedrijfsvloeroppervlakte van 60 m² binnen de bestaande bebouwing. Daarnaast dient de toegevoegde activiteit ondergeschikt te blijven aan de agrarische hoofdactiviteit.

AFWEGING EN KEUZE Beleidsmatig lijken niet veel belemmeringen aanwezig te zijn om ruimte te bieden voor de verbreding van agrarische bedrijven. Wat opvalt, is dat de provincie met name mogelijkheden ziet voor verbreding in de (vanuit natuur en landschap gezien) waardevolle gebieden. Het Rijk maakt in de Nota Ruimte geen nader onderscheid in gebieden. Uit het bovenstaande zijn twee onderdelen af te leiden waaromtrent een keuze dient te worden gemaakt, te weten het onderscheid in gebieden en de toe te laten activiteiten.

14 Energieopwekking is een breed begrip, waaronder bijvoorbeeld het oprichten van wind- turbines of het exploiteren van een mestvergistingsinstallatie valt. Het bestemmingsplan zal (vanwege de overwegende openheid van het landschap) geen regeling bevatten voor het oprichten van windturbines. Op het thema mestverwerking wordt in hoofdstuk 5.2.7. nader ingegaan.

80 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Onderscheid in gebieden Zoals eerder in deze Kadernota gesteld, worden in de grootschalige land- bouwgebieden volop mogelijkheden geboden om de primaire agrarische bedrijfsvoering te optimaliseren. In dit gebied zal verbreding van de agrari- sche bedrijfsvoering naar verwachting niet aan de orde zijn. LTO Noord onderschrijft deze verwachting15. Aan de andere kant kan het, gezien de snelle veranderingen die in de markt (graanprijzen) kunnen optreden, in bepaalde gevallen aantrekkelijk zijn om een neventak te starten bij het agrarische bedrijf. Belemmeringen voor verdere groei (bijvoorbeeld vanuit natuur, landschap en bestaande niet-agrarische bedrijven) zijn in de huidi- ge situatie niet of nauwelijks aanwezig. Het is zaak dat zo te houden, om ook voor de toekomst de gewenste schaalvergroting te kunnen blijven garanderen. In dit gebied zijn dan ook alleen nevenactiviteiten toegestaan die geen belemmering vormen (nu en in de toekomst) voor de bedrijfs- voering van nabijgelegen agrarische bedrijven.

Hamrikkerweg in noordelijke richting

In het 'verwevingsgebied' ligt de landbouwkundige situatie anders dan in de grote landbouwpolders. De bedrijven zijn hier over het algemeen klei- ner en liggen binnen de invloedsfeer van kernen, de Blauwe Stad, en na- tuurontwikkelingsprojecten. De hoofdstukken 3 en 4 van deze Kadernota maakten voorts duidelijk dat in deze gebieden wordt ingezet op een ver- weving van wonen, recreëren, natuur en landbouw. Verbreding van agrari- sche bedrijven past uitstekend in een dergelijk verwevingsgebied.

15 Zie verslag klankbordgroep 4 april 2007 (bijlage 2).

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 81 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Toe te laten activiteiten In het ‘landbouwontwikkelingsgebied’ worden geen mogelijkheden gebo- den voor neventakken in de vorm van niet aan het agrarische bedrijf ver- bonden bedrijvigheid milieubeperkingen kunnen opleggen aan omliggende agrarische bedrijven. Nevenactiviteiten bij een bestaand agra- risch bedrijf zijn dan ook uitsluitend mogelijk in de vorm van bijvoorbeeld detailhandel in streekeigen producten, bed & breakfast en dergelijke.

In het bestemmingsplan zullen aan de agrarische bedrijven in het ‘verwe- vingsgebied’ ruime mogelijkheden worden geboden om tot verbreding van de bedrijfsvoering over te gaan. Bij de vraag welke activiteiten toelaat- baar zijn, is het landschapsbeeld doorslaggevend. Verbreding van agrari- sche bedrijven mag namelijk geen negatieve invloed hebben op het landschapsbeeld. Om die reden zal uitsluitend ruimte worden geboden aan activiteiten die kunnen plaatsvinden zonder buitenopslag. Verromme- ling van erven moet namelijk worden voorkomen. Deze lijn doortrekkend, zal in het bestemmingsplan buitengebied bijvoorbeeld aan bedrijfstakken als caravan-, of botenstalling, detailhandel in streekeigen producten, zorg, en dergelijke ruimte worden geboden. De verwachting is dat dergelijke activiteiten in dit hoogdynamische gebied in een behoefte kunnen voor- zien. Deze mogelijkheden zullen via een vrijstelling in het bestemmings- plan worden opgenomen.

Vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing 5.2.6

INLEIDING Eerder in deze Kadernota is reeds aangegeven dat het aantal agrarische bedrijven in Nederland in een snel tempo afneemt. Hoewel niet zo sterk als op veel andere plekken in Nederland, is ook in het plangebied deze trend merkbaar. De gebouwen zijn in veel gevallen echter nog in een zodanige staat dat deze zouden kunnen worden gebruikt voor andere dan agrarische doeleinden. Sterker nog: hergebruik kan verpaupering voorko- men. Het hergebruiken van dergelijke gebouwen heeft echter voor- en nadelen. Een belangrijk voordeel is dat op deze manier wordt voorkomen dat kapitaalvernietiging plaatsvindt. Ook kan het zijn dat de voormalige agrariër op deze manier een nieuwe bedrijfsmatige inkomstenbron weet te bewerkstelligen. In veel gevallen blijft de agrariër na bedrijfsbeëindiging namelijk ter plaatse wonen. Ongeveer de helft van de nieuwe onderne- mers zijn voormalige agrariërs16. Zeker wanneer het waardevolle karakteris- tieke gebouwen betreft, kan een functiewijziging van de gebouwen er toe bijdragen dat ze in stand kunnen worden gehouden. Cultuurhistorische en landschappelijke waarden blijven daarmee behouden. Uiteraard kleven ook nadelen aan het wijzigen van de functie van vrijko- mende agrarische gebouwen. Zo kunnen nieuwe functies (milieu)overlast voor de omgeving opleveren. Ook kan sprake zijn van een sterke verkeers-

16 Handreiking transitie agrarische bebouwing, VROM-inspectie Noord, maart 2007.

82 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

aantrekkende werking en een te grote belasting voor het bestaande we- gennetwerk. Soms worden voormalige agrarische gebouwen als een goe- de vestigingsplek gezien voor startende bedrijven (met name vanwege de ruimte en de lage kosten). Wanneer dergelijke bedrijven zich goed ont- wikkelen, slaat het aanvankelijke voordeel om in een nadeel. Er moeten bijvoorbeeld nieuwe gebouwen komen en het beeld van het voormalige agrarisch bedrijf gaat geheel verloren. Tot slot kan een ruime regeling voor functiewijziging leiden tot concurrentie met lokale bedrijventerreinen.

Over vrijkomende agrarische bebouwing wordt in de Nota Ruimte het BELEID volgende gesteld. Het kabinet wil de mogelijkheden voor zowel herge- bruik als (vervangende) nieuwbouw in het buitengebied verruimen, maar dat moet wel zijn gekoppeld aan de landschappelijke kwaliteit en de reali- satie van nieuwe natuurgebieden of extra capaciteit voor waterberging. Meer specifiek wil het kabinet het hergebruik van bestaande vrijkomende bebouwing in het buitengebied stimuleren. Het gaat daarbij niet alleen om agrarische bebouwing, maar om allerlei soorten bebouwing, zoals zorgin- stellingen of kazernes die hun functie verliezen. Het landelijke beleid be- paalt voorts dat: - Vrijkomende bebouwing kan worden omgezet in een woonbe- stemming of dienen als vestigingsruimte voor kleinschalige bedrij- vigheid. Het kan daarbij gaan om bedrijvigheid die is gelieerd aan de functie van het buitengebied, zoals bijvoorbeeld recreatiebedrij- ven. Daarnaast kunnen vestigingsmogelijkheden worden geboden aan niet direct aan het buitengebied gebonden activiteiten en be- drijvigheid, zoals galerieën, kinderdagverblijven, mantelzorg, advies- of architectenbureaus. - Provincies hebben de mogelijkheid om, naast hergebruik, deze gebouwen te slopen en in ruil daarvoor - en ter financiering daarvan - woningen terug te bouwen ('ruimte voor ruimte'). - Soms kan ook nieuwbouw van woningen en mogelijkheden voor werken in het buitengebied wenselijk zijn. Zo kunnen bijvoorbeeld met behulp van woningbouw financiële middelen worden gegene- reerd voor de aanleg van recreatie- en/of natuurgebieden of voor de creatie van ruimte voor waterberging.

Het Rijk vraagt de provincies om een planologisch kader op te stellen voor het thema bebouwing in het buitengebied. Hierbij moet een te grote spreiding van woningen worden voorkomen en het open karakter van de landelijke/buitengebieden dient zoveel mogelijk behouden te blijven. Om die redenen geldt dat gebruik wordt gemaakt van de ruimte rondom de kernen en dat wordt aangesloten bij bestaande bebouwingspatronen en bij bebouwingsclusters en bebouwingslinten in het buitengebied. Een bijkomende reden is dat hiermee wordt voorkomen dat specifieke functies van het buitengebied, zoals de landbouw, op den duur onnodige hinder

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 83 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

ondervinden van dergelijke verspreide nieuwbouw. De provincies dienen prioriteit te geven aan benutting en, waar nodig met behulp van nieuw- bouw, sanering ('ruimte voor ruimte') van de bestaande voorraad vrijko- mende bebouwing in het buitengebied. In het laatste geval zal het bebouwde oppervlak per saldo substantieel moeten verminderen.

'In het noorden en ook in andere regio's zijn bij verschillende onderzoeken van de VROM-Inspectie een opvallend groot aantal vervallen panden aangetroffen. De vervallen panden leiden potentieel tot gevaarlijke situaties, ze zijn geregeld een bron van ergernis voor de omgeving en er gaan waardevolle en monumentale gebouwen mee verloren'. Dit zijn de openingszinnen uit het rapport 'Handreiking vervallen panden' (VROM-Inspectie Noord, april 2007). De VROM-Inspectie Noord vraagt met dit onderzoek aandacht van gemeenten voor het (aanpakken en het) voorkomen van vervallen panden. Bij vervallen panden, of panden die dreigen in verval te raken, gaat het soms om karakteristieke of (rijks)monumentale gebouwen, die men liever niet verloren ziet gaan. Met lokaal handhavings-, ruimtelijk en welstandsbeleid is de aanpak van verval naar de plaatselijke situatie en wens in te richten. Kleine aanpassingen in het bestaande beleid geven vaak al grote mogelijkheden, aldus het rapport van de Inspectie. Zo wordt bijvoorbeeld opgemerkt dat in veel gevallen een bestemmingsplanprocedure moet worden doorlopen, welke lang duurt en waarvan de positieve uitslag van tevoren nooit geheel vaststaat.

PROVINCIE Hergebruik van voormalige agrarische bedrijven is voorbehouden aan vrijkomende waardevolle panden. Onder 'waardevol' wordt door de pro- vincie verstaan 'de cultuurhistorische waarde van de bebouwing in relatie tot het landschap en/of de architectonische waarde'.

84 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Cultuurhistorisch waardevolle boerderij met tuin te Gol d - h o o r n

Er zijn transitiemogelijkheden voor wonen en diverse vormen van klein- schalige bedrijvigheid en dienstverlening als zinvol gebruik binnen de agrarische bestemming objectief gezien niet meer mogelijk is. Het uit- gangspunt bij vestiging van kleine bedrijven is de instandhouding van het waardevolle pand. Deze functies zullen in principe binnen de bestaande bebouwing moeten plaatsvinden. Gemeenten dienen bij hun afweging rekening te houden met ongewenste effecten voor het landelijke gebied (onder andere. verkeersaantrekkende werking, opslag van materialen of structurele verstoring van bestaande winkelvoorzieningen). Een uitbreiding van nieuwe niet-agrarische of aan de landbouw verwante bedrijven is in principe niet toegestaan en moeten op de bedrijventerreinen worden gevestigd.

Uit het vorenstaande zijn twee onderdelen af te leiden waaromtrent een AFWEGING EN KEUZE keuze dient te worden gemaakt, te weten het onderscheid in typen pan- den en het onderscheid in gebieden.

Onderscheid in typen panden Op grond van het bestaande beleid bestaan mogelijkheden om ingeval van bedrijfsbeëindiging over te gaan op andere functies. Waar het Rijk en de VROM-Inspectie Noord geen nader onderscheid maken in typen pan- den, ziet de provincie uitsluitend voor waardevolle panden mogelijkheden tot vervangende functies. De provincie motiveert dit vanuit het streven naar behoud van de waardevolle panden en het in stand houden en ver- sterken van de leefbaarheid op het platteland. Wanneer echter wordt gestreefd naar behoud en versterking van de leefbaarheid op het platte- land, is het niet logisch dit streven uitsluitend via de waardevolle panden inhoud te geven. Wanneer niet of minder waardevolle panden vrijkomen

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 85 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

en daarin vervolgens geen nieuwe functies een plaats kunnen krijgen, dreigt immers eveneens verpaupering en komt de leefbaarheid op den duur onder druk. Het zijn dan weliswaar de niet-waardevolle panden die verpauperen, maar de rommelige aanblik van het gebied is niet minder storend dan wanneer het wel om waardevolle panden zou gaan. Om dit te voorkomen zijn de gemeenten van mening mogelijkheden voor functieverandering te moeten bieden voor alle vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. Dit doet recht aan het in de volle breedte streven naar het behoud en de ontwikkeling van de leefbaarheid in het gebied. Het moet daarbij gaan om vrijkomende agrarische bouwpercelen. Deze rege- ling is nadrukkelijk niet van toepassing op bijvoorbeeld veldschuren.

Onderscheid in gebieden Zoals onder het kopje 'verbreding van agrarische bedrijven' is vermeld, zal in de grootschalige landbouwpolders ruimte worden geboden aan verder- gaande agrarische schaalvergroting. In dit gebied zijn blijvend kansen aan- wezig voor een verdere ontwikkeling van de agrarische sector. Het is zaak te voorkomen dat nieuwe economische functies (vanuit milieuoogpunt) belemmeringen opleggen aan de aanwezige agrarische bedrijven. In de grootschalige landbouwpolders gaat de landbouw boven andere econo- mische functies. Bedrijfsbeëindiging en het omzetten van vrijgekomen agrarische bedrijven is hier niet of nauwelijks aan de orde. In de afgelopen jaren zijn bij de gemeenten geen aanvragen voor functiewijziging binnen- gekomen. In het bestemmingsplan zal voor dit gebied dan ook geen rege- ling worden opgenomen om tot functiewijziging over te gaan. Uiteraard bestaat in specifieke gevallen de mogelijkheid om via een afzonderlijke procedure functiewijzigingen te accommoderen. Dit zal echter los van het bestemmingsplan moeten plaatsvinden.

Rond de Blauwe Stad, in de bebouwingslinten en rond Winschoten is reeds sprake van een zekere mate van verweving tussen landbouw en andere functies. In deze gebieden zal de landbouw haar plaats meer en meer moeten delen met andere economische functies. Bij de gemeenten zijn de afgelopen jaren diverse verzoeken om functiewijziging binnenge- komen (en gehonoreerd). Rond de Blauwe Stad, in de bebouwingslinten en rond Winschoten, zal het bestemmingsplan dan ook ruimte bieden voor wijziging van de agrarische bestemming in nieuwe functies. Ook hier speelt, evenals bij de verbreding van bestaande agrarische bedrijven, het landschapsbeeld een cruciale rol in de toelaatbaarheid van nieuwe func- ties. Per saldo zal namelijk sprake moeten zijn van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit van het erf. Zo zal er zorg moeten worden gedragen voor een (landschappelijk) goede inrichting en inpassing van het bouw- perceel. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de plicht tot het opruimen van voor de nieuwe functie overbodige bebouwing. Met het vervallen van de agrarische functie zijn dergelijke voorzieningen overbodig

86 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

geworden. Hieronder vallen bijvoorbeeld romneyloodsen, torensilo's, kuil- voerplaten en dergelijke. Onder een verantwoordelijke landschappelijke inrichting en inpassing wordt tevens verstaan het (indien nodig) aanvullen en herstellen van de erfbeplanting, het herstellen van de gracht en derge- lijke. Functies die gepaard gaan met buitenopslag zijn niet toelaatbaar.

Mantelzorg is een sterk in opkomst fenomeen. De provincie verstaat daar- onder het realiseren van een woning door nieuw- of verbouw ten behoe- ve van het verlenen van zorg aan een naaste. Indien hiervoor nieuwbouw nodig is, zullen de gemeenten hiermee zeer terughoudend omgaan. Een verdere niet-functionele verstening van het buitengebied moet in de ogen van de gemeente worden voorkomen.

Mestverwerking 5.2.7

Alvorens het onderwerp mestverwerking inhoudelijk te bespreken, is het INLEIDING van belang het begrip af te bakenen door middel van een definitie. Onder mestverwerking wordt in deze Kadernota verstaan: 'het behandelen van dierlijke mest door het toepassen van basistechnieken of combinaties daarvan, met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zodat deze mest beter kan worden gebruikt of voor an- dere functies geschikt wordt'. Voorbeelden hiervan zijn scheiding, bezin- king, toevoegingen van additieven, biomassavergisting, beluchting, droging, compostering, indamping, vergassing en verbranding. Om te komen tot een effectiever proces worden additieven toegevoegd, de zogenaamde cosubstraten. Sinds 2004 is er een lijst met additieven die aan de mest mogen worden toegevoegd, de zogenaamde positieve of witte lijst. Met name het onderdeel (biomassa)vergisting is sterk in opmars. De subsi- die MEP (Milieukwaliteit ElectriciteitsProductie) is een belangrijke reden voor de snel stijgende interesse. Op het hiernavolgende figuur is het prin- cipe van mestvergisting (op boerderijschaal) aangegeven.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 87 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Principeschema mestvergis t i n g ( b ron: www.senternovem.nl)

Het principeschema geeft een overzicht van de verschillende materiaal- en energiestromen die een rol spelen bij vergisting van mest. Door vergisting van mest en co-substraten ontstaat biogas dat in een warmtekrachtinstalla- tie wordt omgezet in warmte en elektriciteit. De warmte wordt gedeeltelijk benut om de vergister op temperatuur te houden. Het overschot aan warmte kan bijvoorbeeld worden gebruikt voor ruimteverwarming. De elektriciteit kan gedeeltelijk door het eigen bedrijf worden benut, het ove- rige deel kan als duurzame elektriciteit worden verkocht aan het energie- bedrijf. De vergiste mest kan op het land worden uitgereden of verder worden verwerkt tot specifieke meststoffen. Voor vergistingsprocessen wordt in de meeste gevallen dunne mest afkomstig van varkens en/of runderen gebruikt. In het geval van co-vergisting worden daar organische stoffen aan toegevoegd die de productie van biogas sterk doen toenemen.

In september 2005 waren landelijk 17 vergisters in bedrijf en hadden circa 200 bedrijven serieuze plannen om een vergister aan te schaffen. Anno 2007 is het aantal vergisters een veelvoud van 17. Verwacht mag worden dat ook de gemeenten Reiderland, Scheemda en Winschoten gedurende de planperiode te maken zal krijgen met aanvragen voor een dergelijke installatie. Het is derhalve zaak van tevoren na te denken over en beleid te formuleren omtrent het bestemmingsplan buitengebied relevan- te aspecten.

BELEID In de Nota Ruimte is niet expliciet een beleid geformuleerd met betrek- king tot het onderwerp mestverwerking. Aangenomen mag worden dat het Rijk mestverwerking schaart onder het onderwerp 'verbreding van de landbouw'. Op rijksniveau is wel de 'Handreiking co-vergisting van mest' (InfoMil, april 2005) van belang. Deze handreiking maakt duidelijk dat het leveren van energie bij mestverwerking als zodanig geen ruimtelijke com- ponenten bevat en geen ruimtelijke consequenties heeft. Het leveren van energie behoeft daarmee geen zelfstandige toets aan het bestemmings- plan. De ruimtelijke afweging ligt dan ook bij het al dan niet toelaten van een installatie op een bepaalde locatie. Dezelfde Handreiking geeft aan dat co-vergisting onder de Wet milieube- heer valt en een vergunningplichtige activiteit is. Tot slot geeft de 'Handreiking co-vergisting van mest' aan dat een mest- verwerkingsinstallatie een vergunningplichtig bouwwerk ingevolge de Woningwet is. Indien sprake is van het oprichten van een bouwwerk in relatie tot een mestverwerkingsinstallatie is er dus een bouwvergunning vereist.

Veelal worden mestverwerkingsinstallaties gerealiseerd in bestaande of nieuw te bouwen mestsilo's. In de meeste gevallen is naopslag van de

88 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

vergiste mest nodig. De vergiste mest dient bijvoorbeeld te worden opge- slagen gedurende de periode dat mest niet mag worden uitgereden (con- form het Besluit gebruik meststoffen). Na-opslag is bijvoorbeeld ook nodig indien de vergiste mest nog verder wordt bewerkt. Uitvoeringsvormen zijn een extra silo, kelder, mestbassin of mestzak.

Bij de vergunningverlening speelt de vraag wanneer mestverwerking moet worden aangemerkt als een agrarische activiteit. Hierbij dienen twee vra- gen te worden beantwoord: - Wordt door de mestverwerking een meststof geproduceerd? - Is het een bedrijfseigen agrarische activiteit?

De eerste vraag dient bevestigend te worden beantwoord zolang het di- gestaat bestaat uit dierlijke mest en de co-substraten zoals aangegeven op de ‘witte lijst’ of de uitbreiding daarvan dan wel dat het digestaat is voor- zien van een individuele ontheffing van de verbodsbepaling van de Mest- stoffenwet en daarmee is erkend als meststof. Wordt hieraan niet voldaan, dan betreft het digestaat een afvalstof die niet op landbouwgronden mag worden toegepast.

Wat betreft de tweede vraag zijn vier situaties denkbaar: A. In hoofdzaak17 eigen mest, eigen of niet eigen co-substraten, di- gestaat hoofdzakelijk op eigen grond; B. In hoofdzaak eigen mest, eigen of niet eigen co-substraten digestaat op eigen grond of naar derden; C. Mest van derden, eigen of niet eigen co-substraten, digestaat hoofd- zakelijk op eigen grond, D. Mest hoofdzakelijk van derden, eigen of niet eigen co-substraten, digestaat hoofdzakelijk naar derden.

Door de provincie Groningen is een specifiek beleid opgesteld met be- trekking tot mestvergisting. Dit beleid is neergelegd in het rapport 'Mest- vergisting provincie Groningen'. Bij agrarische bedrijven acht de provincie alleen mestvergistingsinstallaties in de categorieën A, B en C toelaatbaar. Vanwege de (specifieke) landschappelijke en infrastructurele gevolgen die daaraan verbonden kunnen zijn, acht de provincie plaatsing van dergelijke installaties (binnen agrarische bouwpercelen) slechts toelaatbaar na een voorafgaande belangenafweging aan de hand van een vrijstellingsbe- voegdheid als bedoeld in artikel 15 van de WRO. Deze belangenafweging dient te zijn gebaseerd op zo objectief mogelijk geformuleerde toetsings-

17 Het 'in hoofdzaak/ hoofdzakelijk' criterium is bedoeld om rekening te houden met praktijksituaties waarin een (beperkt) deel van buiten het eigen bedrijf wordt aangevoerd , dan wel naar derden wordt afgevoerd. Het mag, conform de beleidsnota 'Mestvergisting provincie Groningen' worden uitgelegd als 'minimaal 50%'.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 89 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

criteria. Voor wat de infrastructurele aspecten (transportbewegingen) be- treft kan aansluiting worden gezocht bij de criteria die voor indirecte hin- der gelden in het kader van de Wm-vergunning. Voor wat betreft de ruimtelijke inpasbaarheid adviseert de provincie de gemeenten om daar- over in een vroegtijdig stadium gesprekken te arrangeren met de initiatief- nemer, de eventueel begeleidende adviseur en de provincie. Het doel van die gesprekken is om te bezien of het met de functionele verbreding (ver- gisting naast reguliere activiteiten) samenhangende extra ruimtebeslag c.q. vergroting van het bouwblok mogelijk is binnen de ruimtelijke randvoor- waarden zoals geformuleerd in paragraaf 3.1.8 van het POP II.

Voor mestvergistingsinstallaties in de categorie D, waar mestvergisting moet worden gezien als een industriële activiteit, geldt dat deze in princi- pe moeten worden gevestigd op speciaal daarvoor aangewezen bedrijfs- terreinen. Voor de locatiebepaling volgt de provincie het stappenplan uit de Handreiking (co-)vergisting.

AFWEGING EN KEUZE In navolging van hetgeen in de 'Handreiking co-vergisting' en de provincia- le beleidsnota 'Mestvergisting provincie Groningen' staat vermeld, worden de categorieën A, B en C beschouwd als een agrarische activiteit, passend bij en gebonden aan een agrarische bestemming. Deze categorieën wor- den als 'nevenactiviteit mestverwerking' bij een agrarische bestemming in het bestemmingsplan opgenomen. Categorie D wordt niet beschouwd als een bedrijfseigen activiteit. Hier is ruimtelijk maatwerk nodig. Een moge- lijkheid voor deze categorie is vestiging op een bedrijventerrein.

Manoeuvreren i n d e Carel Coenraadpolder

Een biomassa-/vergistingsinstallatie kan over het algemeen een sterke toename van (zwaar) verkeer tot gevolg hebben door de aanvoer van mest

90 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

en/ of biomassa. Een uitzondering hierop vormen de installaties 'op boer- derijniveau'18, waarbij zowel co-substraat als mest van het eigen bedrijf komen. Het aanwezige wegennet dient afgestemd te zijn op een (sterke) toename van transport. In het bestemmingsplan zal dan ook een aparte regeling moeten worden opgenomen voor een co-vergistinginstallatie, zodat uit ruimtelijk oogpunt sturing aan deze ontwikkeling kan worden gegeven. Ook vanuit het aspect handhaving biedt een aparte regeling meer houvast.

Biogasinstallaties (categorieën A, B en C) worden derhalve beschouwd als een nevenactiviteit waarvoor een binnenplanse vrijstelling kan worden gevolgd. Middels deze vrijstelling kan een co-vergistingsinstallatie binnen het bouwperceel worden opgericht. Daarbuiten zal in het geheel niet worde meegewerkt aan nieuwe co-vergistingsinstallaties. Door middel van deze vrijstelling kan rekening worden gehouden met landschappelijke aspecten, verkeersaspecten en de verstoring van het bodemarchief. Bij de toepassing van de vrijstelling kan tevens worden beoordeeld in hoeverre nog sprake is van een agrarische activiteit. Bij een verschuiving van de activiteit van agrarisch naar bedrijfsmatig kan dan ook op dit punt worden gehandhaafd. Aangesloten zal worden bij de definitie van 'agrarische activi- teit' zoals omschreven in de 'Handreiking co-vergisting van mest' (zie hier- boven onder 'beleid'). Wanneer geen sprake meer is van een agrarische activiteit komt vestiging op het bedrijventerrein in aanmerking.

Voorts zal in het bestemmingsplan de maximale capaciteit per dag in het bestemmingsplan moeten worden gefixeerd op 100 ton. Het vergunnen van een inrichting waar (co-)vergisting van mest gaat plaatsvinden, is name- lijk m.e.r.-beoordelingsplichtig als het gaat om een vergistinginstallatie met een capaciteit van 36.000 ton per jaar of meer.

Tot slot is het van belang in te gaan op de invloed van mestverwerkingsin- stallaties op het landschapsbeeld. Voorkomen moet worden dat dergelijke installaties gaan detoneren in het landschap. Wat betreft de bouwvoor- schriften voor mestverwerkinginstallaties zal dan ook worden aangesloten bij de maatvoering van mestsilo’s. Op deze wijze zal sprake zijn van een verantwoorde maat en schaal. Voorts zal het bestemmingsplan het vereiste van een goede landschappelijke inpassing bevatten.

Maïs is een populair co-substraat. Elders in de provincie wordt op grote schaal maïs verbouwd ten behoeve van het mestverwerkingsproces. De invloed van maïs op het landschap kan groot zijn; het gewas kan een

18 Dergelijke installaties zijn niet rendabel te exploiteren en komen in de praktijk dan ook niet of nauwelijks voor. Ook in situatie A is reeds sprake van aanvoer van co-substraten.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 91 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

groeihoogte van 4 m bereiken. De vraag kan worden gesteld of het be- stemmingsplan regels moet bevatten om een dergelijke aantasting van het landschap te voorkomen. De gemeenten zijn van mening hiertoe geen nadere voorschriften te moe- ten opnemen. Het ingrijpen in de agrarische bedrijfsvoering is een zeer vergaand middel, dat slechts in zeer bijzondere gevallen zou mogen wor- den toegepast. Aangezien maïsteelt een tijdelijk karakter heeft en boven- dien slechts in een beperkt deel van het seizoen haar maximale groeihoogte bereikt, wordt het in het bestemmingsplan stellen van regels en/of limieten aan maïsteelt niet nodig geacht.

Paardenhouderijen 5.2.8 Verpaarding (of horsificatie) is het proces waarbij het grondgebruik in be- paalde gebieden veranderd van landbouwproductie naar paardenhouderij. De term werd aanvankelijk spottenderwijs gebruikt, maar inmiddels is het begrip ‘verpaarding’ alom geaccepteerd. Verpaarding vindt met name plaats in de buurt van steden en dorpen. Door de toename van het aantal kleine perceeltjes en opvallende hekwerken (paardenbakken) krijgt het landschap daardoor soms een rommelig karakter. Verpaarding wordt dan ook wel eens gezien als een oorzaak, dan wel een symptoom van de ver- rommeling van het landschap. Aangezien de zorg voor het landschap cen- traal staat in de Kadernota, is het goed nader aandacht te besteden aan het thema ‘paarden in het buitengebied’.

A f b a k e n i n g Allereerst is het van belang enige orde te scheppen in de veelheid aan soorten paardenbedrijven. In de ruimtelijke ordening wordt doorgaans onderscheid gemaakt in twee typen paardenbedrijven: 1. paardenfokkerijen; 2. paardenbedrijven, nader onder te verdelen in: a. bedrijven gericht op het houden, stallen en africhten; b. bedrijven, gericht op de recreatie.

Opname in h et bestemmingsplan buitengebied Aangezien bij de eerste categorie sprake is van agrarische productie (na- melijk: paarden) vallen paardenfokkerijen onder de grondgebonden agrari- sche bedrijven. Wat betreft de bouwmogelijkheden verschillen paardenfokkerijen bestemmingsplantechnisch niet van akkerbouw- en melkveehouderijen.

De andere twee (a en b) vallen niet onder het grondgebonden agrarisch bedrijf; er worden immers geen agrarisch producten voortgebracht. In het bestemmingsplan zal voor deze typen bedrijven daarom een aparte, op maat gesneden bestemming worden opgenomen. Met name voor de maneges (2b) is dit van belang, aangezien deze vanwege de grote rijhallen en vele buitenactiviteiten een grote invloed hebben op het landschaps-

92 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

beeld. Voor de bedrijven gericht op het stellen, houden en africhten van paarden is deze invloed beduidend minder. Het (bedrijfsmatig) stallen en houden kan bijvoorbeeld veelal binnen de bestaande schuurruimte plaats- vinden. In ieder geval is voor dergelijke bedrijven geen ‘rijhal’ nodig.

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is een regeling die recht doet aan het karakter van de verschillende type paardenbedrijven. Het wat betreft de bouwmogelijkheden over één kam scheren van de verschillende typen paardenbedrijven is, gelet op het vorenstaande, niet aan de orde.

N i e u w v e s t i g i n g Wat betreft nieuwvestiging van de verschillende typen paardenbedrijven het volgende. Zoals gezegd, gaat het bij paardenfokkerijen om grondge- bonden agrarische bedrijven. Deze kunnen zich dan ook bij recht vestigen op tot grondgebonden agrarisch bedrijf bestemde gronden.

Voor de nieuwvestiging van paardenhouderijen gericht op het houden, stallen en africhten en paardenhouderijen gericht op de recreatie zal in het bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid worden opgenomen. De gemeenten willen namelijk een nauwkeurige ruimtelijke afweging kunnen maken ingeval van aanvragen voor nieuwvestiging. Nieuwvestiging van maneges is, gelet op het verzorgingsgebied en de verkeersaantrekkende werking, uitsluitend mogelijk in de omgeving van kernen. Maneges zijn dan ook uitsluitend mogelijk in het ‘verwevingsgebied’. Overige typen paardenbedrijven zijn in het gehele plangebied via wijzigingsbevoegdheid toegestaan.

Paardenbakken Tegen paarden in het buitengebied bestaat uiteraard geen bezwaar, anders ligt het met het inrichten van paardenbakken. Zelden hebben paardenbak- ken namelijk een positief effect op het landschap. Hoewel de gemeenten niet op voorhand tegen het inrichten en gebruiken van paardenbakken zijn, is regulering wel gewenst.

Met uitzondering van agrarische bedrijven, is het daarom niet mogelijk de gronden te gebruiken voor een paardenbak. Paardenbakken kunnen slechts nabij de bedrijfsgebouwen worden gesitueerd.

Via vrijstelling is het echter mogelijk paardenbakken bij woningen en func- tioneel aan het landelijk gebied gebonden niet-agrarische bedrijven toe te staan. Hieraan is een aantal voorwaarden verbonden, waarmee een land- schappelijke inpassing wordt gewaarborgd.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 93 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

F o l i e me s t b a s s i n s 5.2.9 In toenemende mate worden de gemeenten geconfronteerd met aanvra- gen voor de opslag van mest in foliebassins. Het gaat hierbij om het afgra- ven van grond en het aanleggen van een dijk (met hekwerk) rond dit afgegraven stuk grond. De afgedekte ‘kuil’ wordt vervolgens gebruikt voor de opslag van mest. Voor veel agrariërs is dit een goede oplossing, omdat hiermee tijdens het uitrijden van de mest veel transportbewegingen tussen het bouwperceel en de veldkavel wordt voorkomen. De gemeenten onderkennen de voor- delen van het gebruik van foliemestbassins en willen niet zo ver gaan, dergelijke bassins geheel uit te sluiten. Met het oog op voorkoming van de aanleg van foliemestbassins op (landschappelijk) onwenselijke locaties, is het echter nodig een nadere toetsing in te bouwen in het bestemmings- plan. Het aanleggen van foliemestbassins zal dan ook worden gekoppeld aan een aanlegvergunning, waaraan in het bestemmingsplan buitengebied de volgende voorwaarden zullen worden verbonden: - de aanvraag dient betrekking te hebben op de aanleg van een mest- foliebassin op een afstand van ten minste 250 m van natuurgebie- den en bossen; - de aanvraag kan niet worden aangevraagd voor archeologisch waar- devolle gebieden; - het aanleggen van een foliemestbassin op de locatie waarvoor een aanlegvergunning wordt aangevraagd, dient mogelijk te zijn op grond van milieuregelgeving; - de landschappelijke inpassing dient op een verantwoorde wijze plaats te vinden voorzover een vergunningaanvraag betrekking heeft op open gebieden; - de afstand tot sloten waarop een keur van het waterschap van toe- passing is, dient ten minste 5 m te bedragen; - het aan te leggen mestfoliebassin dient in hoofdzaak bestemd te zijn voor gebruik binnen de bedrijfsvoering van het agrarisch bedrijf op wiens gronden de vergunningaanvraag betrekking heeft; - de oppervlakte van het mestbassin mag niet meer bedragen dan 750 m² en de inhoud niet meer dan 2.500 m³; - er dient te worden aangetoond dat binnen het agrarisch bouwblok onvoldoende ruimte is of dat milieuhygiënische knelpunten, dan wel planologische of logistieke redenen een belemmering opleveren voor plaatsing binnen het bouwblok.

Natuur en landschap 5.3

Het plangebied grenst aan het internationaal zeer belangrijke en zwaar beschermde Natura 2000-gebied de Waddenzee. Daarnaast komt in het plangebied een aantal natuurgebieden voor. Tot slot spelen in het gebied ontwikkelingen op het gebied van natuurontwikkeling (al dan niet in relatie

94 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

tot het realiseren van) robuuste verbindingszones en ecologische verbin- dingszones. Het is van belang deze aspecten in het bestemmingsplan tot uitdrukking te laten komen.

Bescherming Waddenzee 5.3.1 De Waddenzee is aangewezen als een Vogelrichtlijngebied en aangemeld als een Habitatrichtlijngebied. De internationale verplichtingen uit deze beide richtlijnen zijn inmiddels verankerd in de nationale wetgeving. De Vogel- en Habitatrichtlijn hebben hun regeling gekregen in de Natuurbe- schermingswet 1998. Voor de Habitatrichtlijngebieden geldt een over- gangsregeling tot het moment waarop deze formeel zijn aangewezen. Rekening dient te worden gehouden met het afwegingskader dat op deze gebieden van toepassing is. Dit afwegingskader is echter niet alleen van toepassing op activiteiten binnen de richtlijngebieden, maar ook op activi- teiten in de nabijheid hiervan (als deze gevolgen kunnen hebben voor de richtlijngebieden). Gesproken wordt van de externe werking. Dit houdt concreet in dat rekening moet worden gehouden met de mogelijke con- sequenties die een verandering in het plangebied kunnen hebben voor het Waddenzeegebied. Naast de gebiedsbescherming geldt ook een soor- tenbescherming, hetgeen betekent dat een beschermde soort die buiten een Vogel- en Habitatrichtlijngebied voorkomt onder dezelfde bescher- ming valt als de soorten die binnen een beschermd natuurgebied voor- komen.

Blik over de dijk ter hoogte van het Amboneze n b o s j e .

Het bestemmingsplan buitengebied zal ruimte bieden aan (nieuwe) ont- wikkelingen in de nabijheid van het Waddenzeegebied. Veelal zullen der- gelijke ontwikkelingen via vrijstelling, wijzigingen of

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 95 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

aanlegvergunningenstelsel in het plan worden opgenomen. Dit neemt niet weg dat de planologische ruimte die het bestemmingsplan zal bevatten, ontwikkelingen mogelijk kan maken die de natuurwaarden in deze be- schermde natuurgebieden direct of indirect negatief kunnen beïnvloeden. Op dit moment bestaat nog geen zicht op concrete inhoud van de voor- schriften van het bestemmingsplan buitengebied. Daarom zal die in het kader van het bestemmingsplan buitengebied een voortoets moeten wor- den uitgevoerd, waarmee in een vroeg stadium inzicht wordt verkregen in de effecten van de ontwikkelingsruimte van het bestemmingsplan. Afhan- kelijk van de uitkomsten van de voortoets wordt bekeken in hoeverre de voorschriften van het bestemmingsplan aanpassingen behoeven. Dit zou kunnen betekenen dat voor bepaalden ontwikkelingen in het bestem- mingsplan zal worden bepaald dat toetsing aan de Natuurbeschermings- wet dient plaats te vinden. De in het kader van het bestemmingsplan buitengebied uit te voeren plan m.e.r. zal dienen om het bestemmingsplan te beoordelen op de gevolgen voor de omgeving (zie ook 5.9).

Bestaande natuur 5.3.2 In het plangebied komt een aantal natuurgebieden voor, welke in hoofd- stuk 2 en 4 nader zijn benoemd en beschreven. De bestaande natuurge- bieden zullen in het bestemmingsplan buitengebied van een passende bestemming moeten worden voorzien. Daarbij kan nader onderscheid worden gemaakt tussen de bosgebieden en wateren. Daar waar sprake is van recreatief medegebruik van natuurgebieden, zal dat in het bestem- mingsplan tot uitdrukking worden gebracht.

Natuurontwikkeling/ EHS 5.3.3 Eerder in deze Kadernota is beschreven dat er momenteel een aantal ontwikkelingen speelt op het gebied van natuurontwikkeling/realisatie Ecologische Hoofdstructuur. De Tjamme, maar ook het gebied tussen Beer- ta en Oostereinde zijn daarvan goede voorbeelden. Het mag worden ver- wacht dat zich gedurende de looptijd van het bestemmingsplan meer en nieuwe ontwikkelingen op dit gebied zullen voordoen. Het bestemmings- plan zal dan ook een kader moeten bevatten waarbinnen natuurontwikke- ling kan worden gerealiseerd. Niet alle delen van het plangebied komen hiervoor echter in aanmerking. Een centraal uitgangspunt is dat natuurontwikkeling, gelet op de mogelijke effecten (vernatting/verdroging) op agrarische gronden, buiten de groot- schalige landbouwpolders dient plaats te vinden. Een uitzondering hierop wordt gevormd door de gebieden die in het POP zijn aangeduid als 'ro- buuste verbinding'. Dit gebied is door middel van een pijlaanduiding op de kaart Ruimtelijke aandachtspunten aangegeven.

Ten behoeve van het realiseren van deze robuuste verbinding en het ont- wikkelen van de natuur in het verwevingsgebied, zal het bestemmingsplan

96 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

een wijzigingsbevoegdheid bevatten. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zal een aantal voorwaarden worden verbonden, welke zijn afgeleid van het Gebiedsplan Groningen: - het verwerven van gronden ten behoeve van natuurontwikkeling dient plaats te vinden op basis van vrijwilligheid; - de realisatie van de ecologische hoofdstructuur en/of het verhogen van het grondwaterpeil mag niet leiden tot beperkingen op aan- grenzende landbouwgronden; - het verhogen van het waterpeil in natuurgebieden is pas aan de orde als grotere aaneengesloten waterhuishoudkundig beheerbare gebieden zijn verworven; - de functieverandering van landbouw naar natuur is pas aan de orde als de gronden zijn verworven of als de grondeigenaar een beschik- king heeft voor particulier natuurbeheer.

Natuurontwikkelingsgebied De Tjamme

L a n d s c h a p 5.3.4 In het plangebied komen waardevolle landschapselementen voor. Het gaat om elementen zoals (voormalige) dijken, watergangen, reliëf, zandophogin- gen ten gevolge van de ijstijd en verkavelingen. Deze waardevolle elemen- ten zullen in het bestemmingsplan van een beschermende regeling worden voorzien. De (voormalige) dijken en de karakteristieke waterlopen zullen in een 'eigen' bestemming worden opgenomen. Voor het reliëf en verkaveling wordt in de eerste plaats gedacht aan een aanlegvergunnin- gensysteem welke nodig is om de genoemde waarden aan te passen, te verwijderen of aan te leggen.

Een bijzondere landschappelijke karakteristiek is de grootschalige open- heid in het noordelijke deel van het plangebied. In het bestemmingsplan buitengebied zal een zeer terughoudend beleid worden gevoerd op het

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 97 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

gebied van bijvoorbeeld bouwen buiten het bouwperceel en het toestaan van nieuwe bebouwing. Aantasting van de karakteristieke openheid moet worden voorkomen. Voorts zullen de gemeenten het herstel van de karak- teristieke openheid stimuleren.

W a t e r 5.4

Waterparagraaf en watertoets 5.4.1 Water is één van de sturende elementen in het landelijke gebied. Bij de inrichting, het beheer en het gebruik van het landelijke gebied moet daar- om worden uitgegaan van de eigenschappen van het watersysteem. In het bestemmingsplan zal daarom een waterparagraaf worden opgenomen. In deze waterparagraaf worden de eigenschappen van het watersysteem (en de voorziene en/of geplande veranderingen daarin) inzichtelijk gemaakt. Leidend daarbij zullen zijn het Beheersplan 2003 - 2007 van Waterschap Hunze en Aa's, de Stroomgebiedsvisie Groningen/Noord- en Oost- Drenthe 'Over leven met water', POPII en de verschillende gemeentelijke waterplannen. In de waterparagraaf zullen de effecten van de ontwikkelin- gen in het bestemmingsplan op het watersysteem inzichtelijk worden gemaakt. De waterparagraaf zal in nauw overleg met het Waterschap wor- den vormgegeven. Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt daarnaast de verplichte watertoets. De watertoets houdt in dat overleg met de waterbeheerder wordt gevoerd over voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen. Uiteraard zal tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan buitengebied aan deze vereiste worden voldaan.

Waterberging 5.4.2 In het plangebied bevindt zich een aantal gebieden welke zijn aangewe- zen19 als (nood)bergingsgebied. Tevens is voor de aangewezen (nood)bergingsgebieden een M.E.R opgesteld. Voor een aantal van deze (nood)bergingsgebieden is de aanleg en inrichting reeds planologisch geregeld (Binnen Aa, Ulsderpolder). In het bestemmingsplan buitengebied zullen deze gebieden met een passende bestemming worden opgeno- men. Voor een aantal andere aangewezen (nood)bergingsgebieden heeft een nadere planologische uitwerking nog niet plaatsgevonden (Hamdijk). Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan buitengebied zal voor deze gebieden moeten worden bezien in hoeverre een rechtstreekse vertaling naar het bestemmingsplan buitengebied aan de orde kan zijn. Een eventuele vertaling naar het bestemmingsplan buitengebied is immers

19 Zie het rapport 'De aanwijzing van bergingsgebieden noodbergingsgebieden in het waterschap Hunze en Aa's (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 5 oktober 2004).

98 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

sterk afhankelijk van het stadium waarin de planuitwerking van de verschil- lende (nood)bergingsgebieden zich op dat moment bevindt. Indien vertaling naar het bestemmingsplan (nog) niet aan de orde is, zal te zijner tijd een facetbestemmingsplan moeten worden opgesteld, waarmee de functie 'waterberging' aan een bepaald gebied wordt toegevoegd.

Watergangen 5.4.3 In het bestemmingsplan buitengebied zullen de bestaande hoofdwaterlo- pen en -structuren worden opgenomen met een passende bestemming. Het zal daarbij moeten gaan om watergangen en -structuren welke ruimte- lijk relevant zijn (bijvoorbeeld vanwege het gebruik voor de scheepvaart of omdat de watergang landschappelijk en/of cultuurhistorisch waardevol is). Doordat deze watergangen als zodanig op de plankaart worden aangege- ven, ligt het tracé vast. De bescherming van de (ligging van de) watergang is daarmee gegarandeerd. Kavelsloten worden niet op de plankaart bestemd. Het is niet nodig de tracés van alle sloten vast te leggen. In veel gevallen zal er immers geen direct bezwaar bestaan tegen het graven en dempen van sloten. Het gra- ven en dempen van sloten zal echter wel aan een aanlegvergunning wor- den gekoppeld, teneinde een toets aan de daartoe relevante wet- en regelgeving (archeologie, flora en fauna, watertoets) mogelijk te maken.

Watergang in de Carel Coenra a d p o l d e r , l inks het Ambon e - z e n b o s j e

D i j k e n 5.4.4 Het is van groot belang dat het bestemmingsplan een regeling bevat ter bescherming van de (voormalige) zeedijken. Voormalige zeedijken vormen een landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol overblijfsel van de

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 99 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

eeuwenlange strijd tegen water. De ontstaansgeschiedenis van het gebied is alleen al uit de ligging van de voormalige dijken uit het landschap af te lezen. Het bestaande dijkenpatroon wordt daarom opgenomen in de be- stemming 'Waterkering'. De ligging van de dijkentracés evenals de be- scherming zijn daarmee planologisch gewaarborgd. Wat betreft de begrenzing van de bestemming Waterkering zal worden gebruikgemaakt van de dijkeninventarisatie van de Provincie Groningen (1985 en 1992). Bouwen op (voormalige) dijken is niet mogelijk en het omzetten van gras- land in akkerland aanlegvergunningplichtig. Ophogen, afgraven en egalise- ren is eveneens aanlegvergunningplichtig. Wat betreft de bestaande dijken met een waterkerende functie geldt dat een bepaalde bebouwingsvrije zone dient te worden aangehouden. Dit in verband met eventuele werk- zaamheden in het kader van ophogen en versterken van dijken. Voor- alsnog wordt daarbij uitgegaan van een zone van 50 m. Mogelijkerwijs wordt de bebouwingsvrije zone echter nog vergroot. In het bestemmings- plan buitengebied zal te zijner tijd de meeste actuele stand van zaken worden opgenomen.

Cultuurhistorie/archeologie 5.5

Zichtbare waarden 5.5.1 De historie van het plangebied is op een groot aantal plaatsen nog goed leesbaar in het landschap. Als voorbeeld kunnen de dijken in het noorden van het plangebied en de opstrekkende verkaveling in het veengebied ten zuiden van Winschoten worden genoemd. Daarnaast komen in het ge- bied vele cultuurhistorisch waardevolle panden voor. Een groot aantal daarvan is aangewezen als rijksmonument.

Dijkcoupure in de Polderdijk

100 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Het is zaak dat deze kwaliteit ook in de toekomst herkenbaar blijft. De karakteristieke panden worden op de plankaart van het bestemmingsplan daarom aangegeven met de aanduiding 'karakteristiek'. In de voorschriften zal worden bepaald dat voor deze panden de hoofdvorm gehandhaafd dient te blijven. Aangezien de rijksmonumenten reeds zijn beschermd op grond van de Monumentenwet, is de genoemde beschermende regeling voor de rijksmonumenten niet nodig. De rijksmonumenten zullen echter op de plankaart worden aangegeven als 'karakteristiek' en tevens als 'mo- nument'. Los van de informatieve waarde die van de aanduiding 'monu- ment' uitgaat, is, zoals gesteld, een nadere beschermende regeling van de hoofdvorm niet nodig.

De cultuurhistorisch-landschappelijk waardevolle elementen en de be- scherming daarvan door middel van het bestemmingsplan zijn reeds aan de orde gekomen in paragraaf 5.3.4 en kunnen op deze plaats verder onbesproken blijven.

Op deze plaats kan de welstandsnota niet ongenoemd en onbesproken blijven. Met het oog op het in stand houden en/of verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit kan het in bepaalde gevallen wenselijk zijn eisen te stellen aan de plaats en de vormgeving van gebouwen. In het bestem- mingsplan zal dan ook een afstemmingsbepaling worden opgenomen in de welstandsnota.

Onzichtbare waarden 5.5.2 Wat betreft de onzichtbare (ondergrondse) waarden dient een onder- scheid te worden gemaakt in bekende en onbekende archeologische waarden.

Op de plankaart van het bestemmingsplan zullen de bekende archeolo- BEKENDE WAARD EN gisch waardevolle terreinen door middel van een dubbelbestemming worden aangegeven. De begrenzing van deze terreinen zal worden over- genomen van de Archeologische Monumentenkaart (AMK), zoals vervaar- digd door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monu- menten. De waardering van de terreinen is gebaseerd op belevingswaarde, fysieke kwaliteit en inhoudelijke kwaliteiten van die terreinen waarbij toet- sing en beoordeling plaatsvinden op basis van schoonheid, herinnerings- waarde, gaafheid, conservering, zeldzaamheid, informatiewaarde, ensemblewaarde en representativiteit. Voor de bekende archeologische waardevolle terreinen zal in het be- stemmingsplan worden bepaald dat er een aanlegvergunning moet zijn afgegeven alvorens op enigerlei wijze dieper dan 30 cm wordt gegraven, geploegd of op een andere wijze de bodem wordt bewerkt. Indien op AMK-terreinen bebouwing aanwezig is, zullen tevens (ter bescherming van

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 101 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

de aanwezige archeologische waarden) bouwvoorschriften worden gege- ven.

O l - Kerke: archeologisch monument

Een deel van de archeologisch waardevolle terreinen is aangewezen als rijksmonument. Op de plankaart zal dit (naar analogie van de gebouwde rijksmonumenten) worden aangegeven door middel van de extra aandui- ding 'monument'. De hierboven genoemde aanlegvergunning geldt voor deze als zodanig aangeduide rijksmonumenten niet, daar deze gebieden rechtstreeks vallen onder de werking van de Monumentenwet.

ONBEKENDE WAARD EN De bekende waarden vormen slechts een klein deel van de werkelijk in de bodem aanwezige archeologische waarden. Naast de AMK is daarom de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) ontwikkeld. Deze kaart wordt echter niet bruikbaar geacht voor de dagelijkse bestemmings- planpraktijk. In het gebied van de Dollardpolders ligt bijvoorbeeld een met veen en klei afgedekt pleistoceen landschap. Op dekzandkoppen in dit landschap zijn bewoningssporen uit de Steentijd aanwezig (recent onder- zoek in het kader van transportleidingen van Gasunie). De IKAW geeft geen indicatie voor deze vindplaatsen. Ook is het pleistocene gebied van de middeleeuwse randveenontginningen en veenkoloniale ontginningen uit de Nieuwe tijd door agrarisch gebruik 'aangetast' en zijn dekzandkop- pen vaak verploegd of geëgaliseerd. De IKAW geeft geen indicatie voor dergelijke verstoringen, terwijl dat voor een ruimtelijk beleid van essentieel belang is. Tot slot is de IKAW zodanig grofmazig, dat een vertaling naar perceelniveau niet mogelijk is. Om die redenen zal de IKAW niet worden vertaald in het bestemmings- plan buitengebied. In plaats van de IKAW zal bij ingrepen dieper dan 30 cm een bureauonderzoek nodig zijn. In het bestemmingsplan zal de verplichting tot het laten opstellen van een bureauonderzoek worden verbonden aan de relevante vrijstellingen, wijzigingen en aanlegvergunnin- gen.

Recreatie en toerisme 5.6

Verblijfsrecreatie 5.6.1

BESTAANDE VERBLIJFSR ECREA- Conform het provinciale beleid richten de gemeenten zich op de kwali- TIETERREINEN teitsverbetering van de bestaande verblijfsrecreatieve voorzieningen. Het

102 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

bestemmingsplan zal daarom een regeling bevatten die het mogelijk maakt om bestaande recreatiebedrijven kwalitatief te verbeteren. Deze kwalitatieve verbetering mag gepaard gaan met een uitbreiding van het bestaande terrein met maximaal tien recreatiewoningen (of cha- lets/stacaravans groter dan 50 m). Deze recreatiewoningen dienen qua exploitatie deel uit te maken van het recreatiebedrijf en zijn bestemd voor de toeristische verhuur (geen tweede woningen of permanente bewo- ning). Permanente bewoning van recreatieverblijven is niet toegestaan, hetgeen in het bestemmingsplan in de vorm van een verbodsbepaling zal worden vastgelegd.

De nieuwvestiging van verblijfsrecreatieterreinen vraagt een goede ruimte- NIEUWE VERBLIJFSR ECREATIE- lijke afweging. Het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid in het be- TERREINEN stemmingsplan buitengebied doet onvoldoende recht aan deze noodzakelijke afweging. Daarom zal in het bestemmingsplan buitengebied geen regeling worden opgenomen voor nieuwvestiging van verblijfsrecrea- tieve terreinen. Indien zich een concreet verzoek aandient bij de gemeen- te, zal dit via een zelfstandig bestemmingsplan moeten worden gerealiseerd.

Kleinschalig kamperen 5.6.2 Per 1 januari 2008 is de Wet op de openluchtrecreatie vervallen. Ge- meenten dienden derhalve een eigen beleidskader en regeling te formule- ren met betrekking tot kleinschalig kamperen (voorheen kamperen bij de boer). In samenwerking met de Oost-Groninger gemeenten hebben de Vereniging Toeristisch Westerwolde, het Blauwe Lint en het Toeristisch Platform Bellingwolde de 'Kadernota Kampeerbeleid Oost-Groningen' opgesteld. De bedoelde Kadernota Kampeerbeleid bevat een aantal be- leidsadviezen op het gebied van de recreatie, waaronder het kleinschalig kamperen. Door de gemeenten Reiderland en Winschoten is dit beleid inmiddels (onverkort) vastgesteld. De gemeente Scheemda is hier in het najaar van 2007 toe overgaan. Het wordt niet doelmatig en noodzakelijk geacht dit recent opgestelde kampeerbeleid opnieuw ter discussie te stellen. De Kadernota Kampeerbe- leid vormt een goede basis voor het bestemmingsplan buitengebied. Uit- gangspunt voor het nieuwe bestemmingsplan buitengebied is dan ook een vertaling van de 'Kadernota Kampeerbeleid' naar de bestemmings- planvoorschriften. Voor de volledigheid zijn de beleidsuitgangspunten uit de Nota Kampeer- beleid hieronder kort samengevat: - kleinschalig kamperen is mogelijk bij zowel boer als burger; - de afstand tussen de perceelsgrens van het meest nabijgelegen kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt mi- nimaal 500 m;

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 103 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

- de afstand tussen het kleinschalig kampeerterrein en de erfgrens van woningen van derden bedraagt minimaal 50 m; - het kleinschalig kampeerterrein dient te grenzen aan de woning van de betreffende beheerder; - de oppervlakte van het terrein voor kleinschalig kamperen bedraagt minimaal 0,5 ha; - kleinschalig kamperen is uitsluitend mogelijk van 15 maart tot en met 31 oktober; - chalets, trekkershutten of stacaravans zijn niet toegestaan op klein- schalige kampeerterreinen; - de oppervlakte van bijgebouwen bedraagt maximaal 50 m² indien gebruik wordt gemaakt van bestaande (voormalige agrarische) ge- bouwen; - het aantal kampeerplaatsen is beperkt tot 15; - kleinschalig kamperen is niet mogelijk in de open gebieden (lees : de grootschalige open landbouwpolders), op archeologisch waar- devolle terreinen of in natuurgebieden.

Indien een ondernemer zijn kleinschalige verblijfsrecreatieterrein wil uit- breiden, kan hiertoe een verzoek worden ingediend bij de gemeente. Door middel van een dergelijk verzoek, vraagt de ondernemer in feite aan de gemeente zijn kleinschalige kampeerterrein om te zetten in een regu- liere camping. In voorkomende gevallen zal dit betekenen dat een zelf- standig bestemmingsplan moet worden opgesteld. Dit biedt de mogelijkheid alle relevante aspecten zorgvuldig af te wegen.

W o n e n 5.7

Bestaande woningen 5.7.1 De woonfunctie in het buitengebied levert een positieve bijdrage aan de leefbaarheid. Handhaving van de woonfunctie is daarom wenselijk: de bestaande woningen krijgen in het nieuwe bestemmingsplan buitenge- bied daarom een woonbestemming. Wat betreft de maatvoering van wo- ningen en bijgebouwen zal worden aangesloten bij de provinciale 'Handreiking voor het opstellen en beoordelen van gemeentelijke ruimte- lijke plannen'. Bij vervanging van bestaande woningen dient te worden gestreefd naar herbouw die qua maat en schaal past bij de aanwezige bebouwing. Hiertoe zal in het bestemmingsplan een afstemmingsbepaling op de welstandsnota worden opgenomen.

Nieuwe woningen 5.7.2 Het beleid van de gemeenten is gericht op het weren van nieuwe bur- gerwoningen in het buitengebied. De basis hiervoor is het niet willen toe- staan van functies die niet zijn gebonden aan het landelijke gebied .

104 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

Nieuwe burgerwoningen in het buitengebied, zonder functionele binding met het gebied, zullen door de gemeenten dan ook niet worden toege- staan.

Landgoederen en buitenplaatsen 5.7.3 Landgoederen en buitenplaatsen kunnen, mits in passende stijl gebouwd, een waardevolle bijdrage leveren aan de kwaliteit van het landschap. Op bepaalde plaatsen wil de provincie hiervoor mogelijkheden bieden. Het plangebied behoort niet tot de gebieden waar de provincie dan in de eerste plaats denkt. De gemeenten onderschrijven dit. Zowel in de open landbouwpolders, als in de meer besloten gebieden rond Winschoten, zullen zich geen mogelijkheden voordoen om exclusieve woonvormen (landgoederen en buitenplaatsen) te realiseren. Bovendien bestaat het gevaar dat de aanleg van 25 ha bos (vereist bij realisering van een land- goed) leidt tot negatieve effecten op de agrarische gebruiksmogelijkheden. In het bestemmingsplan zal dan ook geen regeling worden opgenomen voor het oprichten van landgoederen en/of buitenplaatsen.

Meervoudige bewoning 5.7.4 Door de provincie wordt aangegeven dat uitsluitend in het hoofdgebouw (meerdere) woningen mogen worden gevestigd, mits dit past in het toege- kende woningbouwcontingent. De provincie geeft daarbij geen maximaal aantal woningen per pand. Het vestigen van woningen in vrijkomende hoofdgebouwen biedt in de ogen van de gemeente bij uitstek de mogelijkheid de leefbaarheid op het platteland te verbeteren, zonder dat dit gepaard gaat met verstening van het buitengebied. De gemeenten zijn van mening dat meervoudige be- woning in de vorm, zoals hiervoor beschreven, dan ook buiten de toege- kende contingenten moet kunnen plaatsvinden. Ook de ruimtelijke uitstraling verandert door de vestiging van woningen niet. Sterker nog: meervoudige bewoning biedt kansen en mogelijkheden om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren. In het bestemmingsplan zal dan ook een regeling worden opgenomen waarmee in vrijkomende agrarische hoofdgebouwen meerdere woningen mogen worden ondergebracht. Wat betreft de ge- bieden dient te worden aangesloten bij hetgeen is vermeld in para- graaf 5.2.6. De voorwaarden voor deze op te nemen wijzigingsbevoegdheid zijn dat: - landschappelijk storende en/of overbodige bebouwing wordt afge- broken; - zorg wordt gedragen voor een goede landschappelijke inpassing van het erf als geheel. Dit dient door middel van een erfinrichtings- schets inzichtelijk te worden gemaakt.

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 105 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

N i e t - agrarische bedrijven 5.8

Bestaande niet - agrarische bedrijven 5.8.1 In het plangebied bevindt zich in de huidige situatie een aantal niet- agrarische bedrijven. Het spreekt voor zich dat deze bedrijven met een passende bestemming in het bestemmingsplan buitengebied worden opgenomen. De provincie stelt zich op het standpunt dat een verdere verstening van het landelijke gebied moet worden voorkomen. De gemeenten onder- schrijven dit uitgangspunt. Om die reden zal per niet-agrarisch bedrijf de bestaande oppervlakte in de voorschriften van het bestemmingsplan bui- tengebied worden vastgelegd. Dit houdt in dat een niet-agrarisch bedrijf bij recht uitsluitend de bestaande oppervlakte mag worden gebruikt ten be- hoeve van de niet-agrarische bedrijfsactiviteiten. Uitbreiding van het niet-agrarische bedrijf is weliswaar niet uitgesloten, maar (conform het provinciale beleid) aan de nodige voorwaarden ge- bonden, welke luiden: - er dient objectief te worden aangetoond dat verplaatsing naar een bedrijventerrein geen alternatief is; - de uitbreiding dient van ondergeschikte aard te zijn; - de uitbreiding mag niet leiden tot beperkingen voor landschap, natuur of milieu; - de uitbreiding mag geen ontoelaatbare toename van de mobiliteit veroorzaken.

N i e uwvestiging van niet - agrarische b e d r i j v e n 5.8.2 De provincie geeft aan dat nieuwvestiging van kleinschalige niet-agrarische bedrijven in vrijkomende agrarische bedrijfspanden met een wijzigingsbe- voegdheid in het bestemmingsplan kan worden opgenomen. Het kan hierbij gaan om functioneel- en niet-functioneel aan het landelijke gebied gebonden bedrijven welke uitsluitend kunnen worden gevestigd in waar- devolle vrijkomende panden. In de Handreiking Gemeentelijke Ruimtelijke Plannen wordt door de provincie een aantal voorwaarden genoemd, wel- ke als toetsingscriteria in de wijzigingsbevoegdheid dienen te worden opgenomen. Deze voorwaarden/toetsingscriteria luiden: - de functiewijziging moet plaatsvinden binnen de bestaande be- bouwing en de maatvoering moet in het bestemmingsplan worden vastgelegd; - opslag op het erf moet worden verboden of gereguleerd; - de bedrijvigheid mag uitsluitend van een lichte milieucategorie zijn; - er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ont- staan; - er mogen geen belemmeringen optreden voor natuur- of land- schapswaarden;

106 195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

- er mogen geen extra beperkingen worden gesteld aan de exploita- tie en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische be- drijven; - voor detailhandel geldt een maximale oppervlakte van 60 m².

De gemeenten onderschrijven dit beleid en de genoemde voorwaarden. Dit beleid wordt dan ook een-op-een opgenomen in het bestemmings- plan buitengebied. Aanvullend nog het volgende. Vaak is het wenselijk dat bij nieuwvestiging van niet-agrarische bedrijven het erf wordt verbeterd. Voor de gemeente biedt nieuwvestiging een kans om de gewenste kwaliteitsslag gestalte te laten geven. In de eerste plaats zal dan ook worden toegevoegd aan de criteria voor wijziging dat verstorende en/of overbodige bebouwing wordt afgebroken. Ook zal door middel van een erfinrichtingsschets inzichtelijk moeten worden gemaakt op welke wijze het gehele erf landschappelijk wordt ingericht en ingepast. Het is lastig om achteraf iemand te dwingen een compensatiehandeling te verrichten, bijvoorbeeld het verwijderen van oude bebouwing, het herstel- len van een houtwal of het hergraven van een oude gracht. Deze activitei- ten kunnen niet op basis van een bestemmingsplan of een wijzigingsplan worden afgedwongen. Over de tegenprestatie van de burger zal kunnen en moeten worden onderhandeld en de naleving van de afspraken moet worden gewaarborgd. Dit kan op vele manieren. Zo kan worden geëist dat storende bebouwing dient te worden gesloopt voordat de procedure wordt gestart. Ook kan een waarborgfonds worden ingesteld waarin een bedrag moet worden gestort waarvan de compensatie kan worden be- taald (ter plaatse of ergens anders). Met het bedrag kan bijvoorbeeld door Stichting het Groninger Landschap landschapselementen worden hersteld. In alle gevallen heeft de gemeente iets achter de hand waarmee op de naleving kan worden toegezien. Uiteraard biedt het privaatrecht ook de nodige mogelijkheden (vergelijkbaar met de maatwerkbenadering van de agrarische bouwblokken).

195.00.01.21.60 - Kadernota bestemmingsplan buitengebied Reider- 107 land/Scheemda/Winschoten - 31 juli 2008

B i j l a g e n

B i j l a g e 1

Beschrijving p r o c e s t o t s t a n d k o m i n g K a d e r n o t a

S t a r t

De voorliggende Kadernota is tot stand gekomen in het jaar 2007. Op 25 januari 2007 vond een eerste met de ambtelijke projectgroep plaats. Dit eerste overleg van de projectgroep had tot doel door te spreken over de inhoud en de opzet van de Kadernota. Tijdens deze eerste bijeenkomst, werd besloten om, ter advisering van de projectgroep, een klankbordgroep in het leven te roepen.

Op 27 februari en 23 maart 2007 vond opnieuw overleg plaats met de ambtelijke projectgroep. De vergadering van 23 maart stond in het teken van het bespreken van het analyserende deel van de Kadernota en het voorbespreken van de eerste klankbordgroepvergadering.

De klankbordgroep kwam voor de eerste keer bijeen op 4 april 2007. Tijdens deze eerste vergadering werd de klankbordgroep op de hoogte gebracht van de gedachten achter en de beoogde opzet van de Kaderno- ta. Er lagen op dat moment nog geen concrete stukken voor. Wel is tijdens die bijeenkomst een ‘vrije ronde’ gehouden, waarbij de klankbordgroep zaken naar voren kon brengen.

Informatie aan de gemeenteraden

Eveneens op 4 april 2007 werd een bijeenkomst belegd voor de gemeen- teraden van de drie betrokken gemeenten. De gemeenteraden werden, evenals de klankbordgroep, geïnformeerd over de beoogde opzet van de Kadernota. Daarbij werd uitvoering stilgestaan bij het instrument ‘Kaderno- ta’ in het algemeen en de relatie met het rijksbeleid, zoals verwoord in de Nota Ruimte.

Op 5 juni vond een vergadering van de projectgroep plaats, waarbij een aantal concrete onderdelen van de Kadernota werd besproken. Meer concreet ging het om het verkennen van een aantal voor het bestem- mingsplan buitengebied relevante agrarische thema’s. Op 2 juli werden dezelfde onderwerpen met de klankbordgroep besproken. Tijdens de voorbereidende fase bleek de Bond Heemschut een voorstel bij Gedepu- teerde Staten te hebben ingediend aangaande de aanwijzing van het Old- ambt als beschermd landschap, zoals bedoeld in de Natuurbeschermingswet. Vanwege de overlap met de Kadernota, is de Bond Heemschut toegetreden tot de klankbordgroep. Op 2 juli vergader- de de Bond Heemschut dan ook mee met de klankbordgroep.

C o n c e p t k a d e r n o t a

In en rond de vakantieperiode werd door BügelHajema Adviseurs een eerste concept van de Kadernota opgesteld. Daarbij werd gebruikgemaakt van de input van de klankbordgroep en de ambtelijke projectgroep, als- mede een keur aan beleidsstukken en reeds bestaande (sectorale) visies.

Op 7 september boog de ambtelijke projectgroep zich over het eerste concept van de Kadernota. Nadat de Kadernota op een aantal onderdelen was aangepast, vergaderde de klankbordgroep op 18 september over het concept van de Kadernota.

Discussiebijeenkomst

Op 20 september vond een discussiebijeenkomst plaats voor de drie betrokken gemeenteraden. Na een toelichting op het concept van de Kadernota, werd een aantal actuele thema’s tijdens die avond doorgespro- ken en op interactieve wijze bediscussieerd. Het ging daarbij om de vol- gende thema’s: - omgaan met intensieve veehouderij; - omgaan met nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven; - het omzetten van vrijkomende agrarische bedrijven in woondoel- einden; - het wijzigen van agrarische bedrijven in niet-agrarische bedrijven.

Politieke besluitvorming vond tijdens deze bijeenkomst niet plaats. De gemaakte opmerkingen werden genoteerd en zijn betrokken in de aange- paste Kadernota.

Inloopbijeenkomsten

Met als leidraad de bij de Kadernota behorende kaarten (Gebiedsvisie en Ruimtelijke aandachtspunten) werden op 10 en 11 oktober inloopbijeen- komsten gehouden. Tijdens deze inloopbijeenkomsten konden de burgers kennisnemen van de kaarten en waren medewerkers van de gemeente en het bureau aanwezig om vragen te beantwoorden en een nadere toelich- ting te geven. De gemaakte opmerkingen werden genoteerd en zijn indien nodig meegenomen in de voorliggende Kadernota.

I n s p r a a k

Tussen 13 maart en 23 april 2008 heeft de voorontwerp-Kadernota voor eenieder terinzage gelegen. Gedurende deze periode is bij de gemeenten een aantal inspraakreacties ingediend. Deze inspraakreacties hebben op onderdelen geleid tot aanpassingen in de Kadernota. In bijlage 6 is het

volledige inspraakverslag opgenomen. Gedurende deze periode vond in de gemeente Reiderland een verandering plaats in het wethouderschap.

Vaststelling Gedurende inspraakperiode werd een ambtelijke reactie ontvangen van de provincie Groningen. Deze reactie heeft geleid tot een beperkt aantal aanpassingen. Na akkoord door de colleges van burgemeester en wethou- ders van de drie betrokken gemeenten, is de Kadernota vastgesteld in de vergadering van september van de gemeenteraden van Reiderland, Scheemda en Winschoten.

Samenstelling a mbtelijke projectgroep

- mevrouw L. Hut, gemeente Reiderland; - mevrouw C.A.C. Bouwense, provincie Groningen; - de heer G. Lindeman, gemeente Scheemda; - de heer H. Van der Poel, gemeente Winschoten; - de heer P.J.R. Bügel, BügelHajema Adviseurs; - de heer R.H. Schipper. BügelHajema Adviseurs.

Klankbordgroep

- Stichting het Groninger Landschap; - Steunpunt Libau; - LTO Noord; - G.O.C. Scheemda; - Waterschap Hunze en Aa’s; - Recron; - Staatsbosbeheer; - Bond Heemschut.

B i j l a g e 2

Verslagen bijeenkomsten klankbordgroep

Verslag Klankbordgroep 4 april 2007

Gemeentehuis Scheemda

A a n w e z i g - S. Puijman, Stichting het Groninger Landschap - J. Molema, Steunpunt Libau - J. van der Horst, LTO Noord - H.J.M. Steentjes, G.O.C. Scheemda - Mw. E. Gallego, Waterschap Hunze en Aa’s - Mw. L. Hut, beleidsmedewerker gemeente Reiderland - G. Lindeman, beleidsmedewerker gemeente Scheemda - H. van der Poel, beleidsmedewerker gemeente Winschoten - P. Bügel, BügelHajema Adviseurs - R.H. Schipper, BügelHajema Adviseurs

D o e l Deze eerste bijeenkomst had een tweeledig doel: 1. het informeren van de klankbordgroep over het doel en proces van de Kadernota; 2. een eerste globale verkenning van de te behandelen thema’s.

Gespreksverslag op hoofdlijnen Na opening door G. Lindeman, geeft P. Bügel in een presentatie aan wat een Kadernota is, in welke verhouding de Kadernota staat tot het bestem- mingsplan en welke plaats de Kadernota inneemt in het planologische spectrum. Aangegeven wordt dat een bestemmingsplan buitengebied concrete regels bevat voor de bestaande situatie en de bekende toekomst. Om voorziene of gewenste ontwikkelingen een plaats te geven en te kun- nen sturen, is de Kadernota bij uitstek een instrument om hieraan inhoud te geven. Met andere woorden: een bestemmingsplan voor de bestaande situatie en de alledaagse ontwikkelingen, een Kadernota om nieuwe ont- wikkelingen te toetsen en sturen. Vervolgens wordt ingegaan op de positie van de gemeenteraad in het kadernotaproces. Aangegeven wordt dat de visie uit de kadernota en, daarmee rechtstreeks verband houdend, het bewaken van de kernkwalitei- ten van landschap, natuur en milieu, uitstekend past bij de taken van de gemeenteraad.

Vervolgens gaat de heer R.H. Schipper nader in op de het totstandko- mingsproces en de inhoud van de Kadernota, alsmede op de juridische relatie met het bestemmingsplan. Aangegeven wordt dat de Kadernota uit twee delen zal bestaan: een integrale ruimtelijke visie op het plangebied en een aantal uitgangspunten voor het later op te stellen bestemmingsplan

buitengebied. Het tweede deel van de Kadernota heeft een thematische invalshoek.

In het tweede deel van de Klankbordgroepvergadering worden de te be- handelen thema’s kort besproken. Hieronder worden per thema de hoofd- lijnen weergegeven.

L a n d b o u w - LTO pleit voor ruime bouwvlakken. Het landschap is minder kwets- baar dan in de Regio-Oost. Bouwperceel groter dan 1 ha moeten dan ook mogelijk zijn; - In het plangebied zal eerder sprake zijn van schaalvergroting dan verbreding van de agrarische bedrijven. Rond de Blauwe Stad zal verbreding aan de orde kunnen zijn; - Aandacht wordt gevraagd voor het (nieuwe) thema mestvergisting. Door Libau wordt gewezen op de ruimtelijke uitstraling van derge- lijke installaties; - De infrastructuur dient te worden aangepast op de steeds groter wordende landbouwvoertuigen; - De maatwerkbenadering voor het vergroten van bouwblokken spreekt LTO Noord aan; - Door Libau wordt aangegeven dat in het kader van het omgaan met vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing de mogelijkheden voor hergebruik zijn geïnventariseerd. Deze gegevens zullen worden doorgegeven; - Wat betreft de intensieve veehouderij merkt LTO Noord op dat dit geen bedreiging voor andere sectoren vormt, maar moet worden gezien als een aanvulling.

W a t e r - In het plangebied ligt een aantal zoekgebieden voor waterberging; - Er wordt nagedacht over een nieuwe vaarverbinding boven langs Midwolda; - Langs de zeedijken geldt een vrijwaringzone van 50 m voor nieuwe (bouw)ontwikkelingen.

Natuur en landschap - Door de Stichting het Groninger Landschap wordt gewezen op haar eigendommen alsmede de ontwikkelingen en plannen met deze eigendommen. Indien relevant voor de Kadernota worden deze aan het bureau doorgegeven; - De zone rond de Blauwe Stad leent zich goed voor een verweving van functies.

Cultuurhistorie en archeologie - Opgemerkt wordt dat de IKAW niet bruikbaar is voor de Kaderno- ta/bestemmingsplan. In de Regio Noord (en ook elders in het land ) is een verdiepingsslag uitgevoerd teneinde de archeologische ver- wachtingswaarden toch in het bestemmingsplan te kunnen veran- keren. De drie betrokken gemeenten zullen bezien of, ter voorbereiding op het bestemmingsplan buitengebied, een dergelij- ke verdiepingsslag gemaakt zal gaan worden; - Rijksmonumenten behoeven geen nadere regeling in het bestem- mingsplan. Wel is het wenselijk rijksmonumenten aan te geven; - Gewezen op de ‘cultuurhistorische watererfgoedkaart’.

Recreatie en toerisme - In relatie tot het vervallen van de Wet op de Openluchtrecreatie, is het opstellen van beleid voor het kleinschalig kamperen gewenst; - Een beleidsnota WOR is in voorbereiding en zal te zijner tijd. moe- ten worden ingevoegd in Kadernota/bestemmingsplan buitenge- bied; - Houd rekening met de recreatieve visies en ontwikkelingen die gaande zijn in en rond de Blauwe Stad; - Nieuwe grootschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen niet in het bestemmingsplan meenemen. Desgewenst via een aparte planolo- gische procedure.

Wonen en niet - agrarische bedrijvigheid - Landgoederen en buitenplaatsen in de grootschalige landbouwge- bieden zijn ongewenst. - Het ‘ruimte-voor-ruimte-gedachtegoed’ heeft nog geen voet aan de grond gekregen in Groningen. Aangezien de provincie op dit punt geen beleid heeft geformuleerd, kan dit onderwerp in het verdere proces achterwege blijven; - Bedrijvigheid moet mogelijk zijn in alle vrijgekomen agrarische be- drijfsgebouwen, cultuurhistorisch waardevol of niet; - De te vestigen niet-agrarische bedrijvigheid behoeft niet noodzake- lijkerwijs een directe binding met het landelijke gebied te hebben. Wel is het wenselijk voorwaarden te stellen zodat een en ander deugdelijk wordt ingepast in het landschap.

T o t s l o t De Klankbordgroep verzoekt een extra vergadering te beleggen vooraf- gaand aan het concept van de voorontwerpkadernota. Hieraan wordt uiteraard tegemoet gekomen: op 2 juli 2007 zal een tweede Klankbord- groepvergadering plaatsvinden. De derde bijeenkomst zal na de zomerva- kantie, op een nader te bepalen tijdstip worden belegd.

V e r s lag bijeenkomst Klankbordgroep 2 juli 2 0 0 7

Gemeentehuis Winschoten

A a n w e z i g - O. Knottnerus (namens Bond Heemschut) - W. Schillhom v. Veen (namens Bond Heemschut) - G. de Vries (Waterschap Hunze en Aa's) - A. van Erp (G.O.C. Scheemda, LTO) - J. Molema (Libau) - R.J.A.M. Loeters (LTO Noord) - J. van der Horst (LTO Noord) - H. van der Poel (beleidsmedewerker gemeente Winschoten - L. Hut (beleidsmedewerker gemeente Reiderland) - G. Lindeman (beleidsmedewerker gemeente Scheemda) - P. Bügel (BügelHajema Adviseurs) - R.H. Schipper (BügelHajema Adviseurs)

Afwezig m.k - S. Puijman (Groninger Landschap) - R. van der Wal (Staatsbosbeheer)

A f w e z i g - Recron

V o o r a f Nieuw in de Klankbordgroep is de Bond Heemschut/Werkgroep Old- ambt. Dit heeft alles te maken met het verzoek dat de Bond Heemschut aan Gedeputeerde Staten richtte om het Oldambt aan te wijzen als 'be- schermd landschap' als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998. Vanaf 13:00 is de Bond Heemschut 'bijgepraat' over de achtergronden bij de Kadernota en de relatie tussen Kadernota en bestemmingsplan. Vanaf 13:30 uur schoven ook de andere klankbordgroepleden aan. De ambtelij- ke projectgroep wordt erop gewezen dat de datum van deze vergadering erg laat is gecommuniceerd. Gevraagd wordt vergaderdata eerder te communiceren.

Initiatief aanwijzing 'beschermd landschap Vervolgens wordt het initiatief van de Bond Heemschut besproken. De heer Knottnerus geeft een toelichting bij het voorstel om het Oldambt aan te wijzen als 'beschermd landschap'. Het formele verzoek is inmiddels bij Gedeputeerde Staten ingediend. De aanleiding voor het verzoek aan Ge- deputeerde Staten is het proces van verrommeling zoals de Bond Heem- schut die waarneemt in het Oldambt. Het is met name de optelsom van een aantal ontwikkelingen die negatief uitpakt voor het landschap. Het gaat

de Bond Heemschut om de bescherming van de historische structuren en de belevingswaarde daarvan voor de toekomst. De meerwaarde van het instrument 'beschermd landschap' schuilt ook met name op de aandacht voor en bescherming van de historische structuren. Bij nieuwe ontwikke- lingen zou het 'beschermd landschap' toetssteen zijn. De Bond Heemschut ziet in het huidige beleid te weinig garantie voor de bescherming van de historische structuren. Nieuwe politieke geluiden kunnen bijvoorbeeld leiden tot nieuwe inzichten en een andere koers. Het is zaak dat nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de structuur (waaronder maat en schaal) als geheel.

J. Molema vraagt aandacht voor de afstemming van de verschillende plan- nen, zoals POPIII, Kadernota, Bestemmingsplan en het initiatief van de Bond Heemschut. Voorkomen moet worden dat we nu besluiten nemen die later weer worden overruled. De klankbordgroep deelt dit aandachts- punt.

LTO Noord deelt het doel van de Bond Heemschut. De bescherming van het landschap is van groot belang. Het instrument 'beschermd landschap' heeft volgens LTO Noord echter geen toegevoegde waarde. Bescherming alleen is in de ogen van LTO Noord niet genoeg om landschappelijke waarden te behouden (en ontwikkelen). De bescherming zal gepaard moeten gaan met financiële instrumenten (subsidies). Door de heren van Erp en Loeters wordt dit onderschreven. Men is bang dat de aanwijzing zal leiden tot verdere beperkingen van de agrarische bedrijfsvoering en -ontwikkeling.

De heer Knottnerus geeft vervolgens aan de Bond Heemschut niet tegen schaalvergroting is. Men ziet in dat schaalvergroting nodig is en met het instrument 'beschermd landschap' niet zal worden gestopt. Dat is ook niet de bedoeling van de aanwijzing. Wel wordt ervoor gepleit zorgvuldig te kijken waar welke ontwikkelingen mogelijk zijn.

Door de heer Van der Horst wordt aangegeven dat de ontwikkeling van een agrarisch bedrijf in eerste instantie een individueel belang is. Vanuit het landschap is altijd wel een argument te bedenken om ontwikkelingen tegen te gaan. Hij is bang dat er straks nergens meer mogelijkheden voor bedrijfsontwikkeling zullen zijn.

De voorzitter merkt nogmaals op dat het formele verzoek reeds bij Gede- puteerde Staten is ingediend. Hoewel de gemeente een advies zal uit- brengen omtrent het aanwijzingsverzoek, zal uiteindelijk Gedeputeerde Staten besluiten over de aanvraag. Het spreekt voor zich dat in de Kader- nota de landschappelijke waarden een belangrijke plaats zullen innemen.

Bespreking uitgangspunten voor het beste m - m i n g s p l a n

Onderscheid grondgebonden/niet - grondgebonden b e d r i j v e n Door LTO Noord wordt opgemerkt dat in het plangebied altijd sprake is van mestaanvoer. Ook wanneer in het plangebied enige intensieve vee- houderijen worden gevestigd, zal per saldo nog steeds aanvoer van mest nodig zijn. Daarnaast wordt opgemerkt dat vrijkomende gronden wel de- gelijk worden overgenomen door agrariërs met uitbreidingswensen. Van braakligging is weinig tot geen sprake. De stelling dat alleen grondgebon- den bedrijven op langere termijn een grootschalige openheid garandeert, onderschrijft LTO Noord dan ook niet. Voor de Bond Heemschut is de vraag hoe de bouwpercelen eruit gaan zien belangrijker dan de vraag of het gaat om een grondgebonden of niet- grondgebonden agrarisch bedrijf. De heer Molema wijst erop dat intensieve veehouderijen veel meer ver- keersbewegingen met zich meebrengen dan de grondgebonden bedrij- ven. De vraag is of alle wegen in het plangebied een forse toename van het aantal verkeersbewegingen aankunnen. Door de heer Loeters wordt de verwachting uitgesproken dat de komende tien jaar nagenoeg alle bedrijven een neventak zullen beginnen bij het bedrijf. Intensieve veehouderij zou in de ogen van de heer Loeters zeer goed passen. Hij pleit ervoor in het bestemmingsplan ruimte te bieden voor intensieve takken.

Nieuwvestiging grondgebonden bedrijven Hoewel de klankbordgroep zich realiseert dat op dit punt sprake is van strijdigheid met POPII wordt de thans gepresenteerde tekst positief ont- vangen. Mede in het kader van de voorbereidingen op POPIII wordt er- voor gepleit een regeling voor nieuwvestiging in het bestemmingsplan op te nemen. Door de Bond Heemschut wordt gepleit voor creatieve oplossingen inge- val van nieuwvestiging (zorgvuldig, compact, aansluitend aan linten).

Regeling bouwpercelen De heer Loeters juicht de ruime oppervlakte bij recht (1,5 ha) toe. De heer Lindeman wijst vervolgens op de inspanningen die worden gedaan om de voor Noord-Groningen uitgedachte systematiek 'Agrarische bouwblokken en landschap' te vertalen naar Oost-Groningen. Dit kan nog leiden tot een iets meer genuanceerde systematiek. Vervolgens wordt gesproken over de mogelijkheden die de gemeenten hebben om sturing te geven aan bij recht geboden mogelijkheden (bou- wen op het bouwperceel). Het systeem van de nadere eisen is in feite

daartoe het enige instrument, maar in de praktijk blijkt hiermee niet of nauwelijks te worden gewerkt.

Tweede bedrijfswoning LTO Noord pleit voor het opnemen van een regeling in het bestemmings- plan. Hiermee kan slagvaardig worden gehandeld ingeval van een concre- te aanvraag. Een binnenplanse vrijstelling/ontheffing verdient de voorkeur boven een afzonderlijke procedure. Gevraagd wordt dit punt te herover- wegen.

W . v . t . t . k . Gevraagd wordt een overzicht van de te behandelen thema's rond te zenden per e-mail. Gewezen wordt op het belang van de infrastructuur. Het wegennetwerk moet zijn berekend op eventuele nieuwe ontwikkelingen. De volgende klankbordgroepvergadering zal plaatsvinden d.d. 18 septem- ber om 9.00 uur in het gemeentehuis te Scheemda.

Verslag bijeenkomst Klankbordgroep 1 8 s e p t e m b e r 2 0 0 7

Gemeentehuis Scheemda

A a n w e z i g - W. Schillhom v. Veen (namens Bond Heemschut) - A. van Erp (G.O.C. Scheemda, LTO Noord) - J. Molema (Libau) - R.J.A.M. (LTO Noord) - J. van der Horst (LTO Noord) - B. ten Have (LTO Noord) - H. Loeters (LTO Noord) - L. Hut (beleidsmedewerker gemeente Reiderland) - G. Lindeman (beleidsmedewerker gemeente Scheemda) - R. van der Wal (Staatsbosbeheer) - P. Bügel (BügelHajema Adviseurs) - R. Rietman (BügelHajema Adviseurs)

Afwezig m.k. - R.H. Schipper (BügelHajema Adviseurs) - G. de Vries (Waterschap Hunze en Aa's) - H. van der Poel (beleidsmedewerker gemeente Winschoten)

A f w e z i g - Recron - S. Puijman (Groninger Landschap)

De heer Lindeman geeft aan dat thans twee versies van de kadernota in omloop zijn. Dit heeft te maken met de korte tijd tussen de verschillende oplevermomenten. De inhoud van beide versies verschilt echter niet.

LTO merkt op dat indeling in gebieden goed is, maar zou graag een gede- tailleerde kleurenkaart krijgen om de precieze begrenzingen van de gebie- den te controleren. Vooral bij de begrenzing van het open gebied worden nog vraagtekens gezet.

De heer Bügel merkt op dat de doelstelling inmiddels is gewijzigd. De nadruk is meer komen te liggen op ruimtelijke kwaliteit. Een bijdrage aan deze ruimtelijke kwaliteit biedt mogelijkheden voor verschillende ontwik- kelingen. Hierdoor behoud de landbouw ook verbredingsmogelijkheden indien de activiteiten leiden tot een hogere ruimtelijke kwaliteit. In de zogenaamde keukentafelgesprekken is daarmee inmiddels ervaring opge- daan.

De heer Lindeman stelt de oppervlakte van de bouwblokken aan de orde. LTO geeft aan dat ruimte moet blijven voor verder ontwikkelen. Sommige bedrijven zitten nu al aan de grenzen van de 1,5 ha. Individuele oplossin- gen moeten mogelijk blijven.

Verbreding in open gebieden moet mogelijk blijven.

De discussie rond het initiatief van Bond Heemschut is in de Provinciale Statenvergadering op scherp gezet door onder andere het Oldambt als beschermd landschap voor te dragen. De provincie heeft dit verzoek af- gewezen. Er is vervolgens een excursie geweest met Statenleden en be- stuurders, maar dit lijkt niet te leiden tot een gewijzigd standpunt van de provincie.

Met betrekking tot de bouwblokken zal een definitief standpunt van de provincie moeten worden afgewacht.

Bouwblok wordt maatwerk. Ook voor bouwblokken boven de 1,5 ha zal naar een oplossing worden gezocht, maar dit zal slechts enkele gevallen betreffen.

De heer Van de Wal geeft aan het idee te krijgen dat natuur als een be- dreiging wordt gezien en dat het meer als een kans zou moeten worden gezien om tot ruimtelijke kwaliteit te komen. Spin off kan worden gene- reert van de Blauwe Stad om zo de leefbaarheid te verhogen.

De heer Molema vraagt zich af of gebruik van golfplaten bij gebouwen ook onder ruimtelijke kwaliteit wordt verstaan. De heer Lindeman geeft aan dat dit middels welstand is te regelen.

De heer Van der Horst merkt op dat in de eerste plaats de positionering van het gebouw van belang is, materiaalgebruik is van minder belang.

De heer Lindeman geeft aan dat misschien zal worden gestuurd met be- trekking tot het bouwen op bouwvlakken. Dit kan door midden van het stellen van nadere eisen.

De heer Ten Have merkt op dat de zwakte van de term ruimtelijke kwali- teit zit in de definiëring en dat dit tijdgebonden is (wat is ruimtelijke kwali- teit?).

De heer Bügel geeft aan dat ruimtelijke kwaliteit een gezamenlijk stand- punt is en moet worden losgemaakt van individuele vaktechnische me- ningen of een ‘mooi en lelijk discussie’. In de Kadernota staat welke landschappelijke en ruimtelijke kenmerken van belang zijn en de initiatief-

nemer reageert daarop met een plan waarin wordt aangegeven hoe daarmee wordt omgegaan.

LTO (de heer Loeters) vraagt zich af of de bouwvlakken tot stand komen in overleg met de agrariër. De heer Lindeman geeft aan dat de gemeente op basis van onderzoek met een voorstel zal komen. Hierna kan de agrariër van inspraak gebruikmaken.

De kaart ontbreekt. De heer Van der Wal vraag zich af of ‘De Wadden kroon’ (opgesteld door de provincie en de gemeenten) al in de kaart is verwerkt. Dit is niet het geval. De heer Lindeman reikt alle aanwezigen een kopie van de twee kaarten uit.

De heer Molema geeft aan autohandelaren in het verwevingsgebied niet leiden tot ruimtelijke kwaliteit. De heer Bügel geeft aan dat we af moeten van het idee dat iets niet zou mogen. Het gaat erom dat geen algemene regelingen moeten worden bedacht die het slechte willen tegengaan, maar ook goede voorbeelden gaan tegenhouden.

De heer Loeters vraagt zich af wat er in de toekomst gebeurt met het Emergobos in verband met eerdere problemen van een soortgelijk gebied elders (dat nu als natuur aangegeven staat op de kaart). Het betreft een aangeplant bos en valt daarom volgens de heer Loeters niet onder natuur. De heer Van der Wal vraagt of dit te maken heeft met het ammoniak probleem. Staatsbosbeheer is eigenaar van het gebied en geeft aan dat het niet onder de Ecologische Hoofdstructuur valt en kan daarom in principe met het bos doen wat het wil.

De heer Van der Horst geeft aan dat nu word gewerkt met harde grenzen en oppert of niet middels pijlen een soort ‘zoekgebieden’ of richtingen kunnen worden aangegeven, met name waar het de Ecologische Hoofd- structuur betreft. De heer Bügel geeft aan dat daar naar wordt gekeken.

De heer Van der Wal merkt op dat met betrekking tot de hoefdoelstelling vooral moet worden gekeken naar water en natuur om tot spin off te ko- men van de Blauwe Stad.

De heer Van der Horst brengt het onderwerp herbebouwing in het open gebied ter tafel. Binnen LTO bestaan hierover verschillende opvattingen. Dit brengt zowel voor- als nadelen voor de landbouw met zich mee.

Ook wordt door de heer Van der Horst de mogelijkheid geopperd of bouwblokken niet kunnen worden gegroepeerd. De heer Schillhom van Veen sluit zich hierbij aan en geeft aan dat groepering beter is om de openheid van het landschap te behouden.

De problematiek met betrekking tot schaalvergroting in de linten komt ter tafel. Hier moet uitplaatsing mogelijk zijn. De provincie laat mogelijkheden open voor nieuwvestiging in het open gebied. De discussie ontstaat of hiervoor gebieden moeten worden aangewezen. Is dit niet het geval, zal nieuw vestiging overal mogelijk zijn wat door sommigen als onwenselijk wordt gezien. Het aangeven van gebieden leidt mogelijk tot ‘warme grond’.

De heer Loeters draagt de problematiek in Midwolda wordt aan als voor- beeld van problemen met schaalvergroting en uitplaatsing. Er zijn geen mogelijkheden voor schaalvergroting en uitplaatsing wordt niet op een goede manier verricht waardoor binnen een aantal jaar weer problemen ontstaan. Zes bedrijven hebben hier aangegeven tot uitplaatsing te willen overgaan. De heer Lindeman vraagt zich af of het bekend is of meer be- drijven hiertoe willen overgaan. De heer Molema merkt op dat bouwen in open gebied wel een heel zorgvuldige afweging vraagt.

De Kadernota kijkt vooral naar gebieden. De nota blijft vager dan het be- stemmingsplan, maar zal wel als basis dienen voor het bestemmingsplan.

De heer Van der Wal vindt dat in de nota natuur als een bedreiging wordt gezien. Natuur kan toch juist een manier zijn om tot ruimtelijke kwaliteit te komen. De heer Van der Wal ziet graag dat op dit punt aanpassingen komen in de nota. De heer Loeters geeft hierop wel aan dat de belangen van de landbouw wel voorop moeten blijven staan. De heer Van der Wal geeft aan dat dit per deelgebied anders is, bijvoorbeeld de verwevingsge- bieden. De (natuur)verbindingszone biedt mogelijkheden voor natuur, hier moet niet aan bos worden gedacht, maar mogelijk wel gebieden met riet of moeras. De heer Bügel geeft aan daar nader naar te kijken of redactione- le aanpassingen nodig zijn.

Op de kaart klopt de arcering van het Hondshalstermeer niet. Ook moet naar het Emergobos worden gekeken.

LTO geeft met betrekking tot archeologie het volgende aan. Bekende ter- reinen geven nu belemmeringen voor het bouwen. De heer Lindeman geeft aan dat dit wel moet worden vertaald, dat is verplicht. Ook de ver- wachtingswaarde telt mee. Volgens het LTO is de Indicatie Kaart Archeo- logische Waarden (IKAW) nu niet richtinggevend, maar is een algehele lijn getrokken van 30 cm in het hele gebied. LTO vraagt zich af of diepploegen en het aanleggen van drainage nog wel mogelijk is. De heer Lindeman geeft aan dat dit kan met een vergunning. De heer Van Erp geeft aan hier weinig vertrouwen in te hebben. De heer Molema geeft aan dat deze gebieden al lang geleden door de rijksdienst zijn aangewezen en dat wan- neer een perceel door de rijksdienst wordt aangewezen hier niet tegen in beroep kan worden gegaan.

De heer Van der Wal geeft aan dat wellicht iets met betrekking tot UMTS-masten in het bestemmingsplan moet worden geregeld, omdat een partij hem hiervoor heeft benaderd. De heer Bügel neemt dit mee.

De heer Van der Horst geeft aan dat wat over de Wet ammoniak en vee- houderij in de nota staat volgens hem niet helemaal klopt. Hier zal nader naar worden gekeken.

De zittende landbouwer moet de mogelijkheid hebben een varkensschuur te bouwen. De provincie maakt geen onderscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven.

De heer Loeters zegt dat er geen tegenstelling is tussen landbouw en de Blauwe Stad. De heer Lindeman geeft aan dat dit wel het geval is met betrekking tot de intensieve veehouderij. Vanuit het LTO wordt geopperd ook neventaken te onderscheiden. De heer Loeters geeft aan dat 3.000 varkens wel naar 6.000 varkens zou moeten kunnen. Transportkos- ten van mest worden hier als belangrijk milieuargument aangedragen. Anderen zien dit niet meer als een neventak, maar als volwaardig bedrijf.

De heer Schillhom van Veen geeft aan dat dit tot gevolg kan hebben dat in de Carel Coenraadpolder teveel varkens komen, wat betekent dat mest zal moeten worden afgevoerd.

De heer Van der Horst komt met het voorstel met verschillende scenario’s te werken. Bijvoorbeeld twee extremen en varianten daarvan er tussenin. De heer Bügel geeft aan hoe dit bij de Raadsbijeenkomst (d.d. 20 septem- ber) zal worden aangepakt.

De heer Steentjes vraagt zich af of de bouwblokken ook bij andere bouw- blokken kunnen worden aangetrokken als de bestaande bebouwing wordt gesloopt. De heer Van Erp geeft aan dat het bouwblok ook middels een keukentafelgesprek kan worden vergroot zonder de moeite te nemen de bestaande bebouwing af te breken.

De heer Lindeman geeft aan dat het in verband met de mestvergistingsin- stallaties misschien handig is in het bestemmingsplan met aanduidingen te werken.

De heer Lindeman geeft aan dat baggerdepots nog een punt van zorg kunnen worden als het Winschoterdiep wordt gebaggerd. De N33 wordt door de heer Loeters als mogelijkheid aangegeven.

Met betrekking tot archeologie geldt nu in gebieden met onbekende waarden een aanlegvergunning bij ingrepen dieper dan 30 cm. Onder-

zoek naar archeologie is mogelijk, maar erg kostbaar. Het alternatief is ech- ter ook moeilijk te accepteren door het LTO. Onder andere het aanleggen van drainage geeft moeilijkheden. De heer Lindeman geeft aan dat de 30 cm in elk geval naar 40 cm moet worden getrokken. Er moet nog wel worden gekeken of de algehele oplossing toch niet te rigide is.

Met betrekking tot kleinschalig kamperen houdt men vast aan 15 plaatsen. De heer Van der Horst oppert 25 plaatsen om zo meer mogelijkheden voor agrariërs te scheppen. Mevrouw Hut geeft aan dat in Reiderland al is gekozen voor 15 plaatsen en dat Scheemda waarschijnlijk zal volgen. Om een lijn te trekken, is het dus goed 15 plaatsen aan te houden.

Een agrarisch gebouw mag wel worden omgezet in een woning, maar is wel gebonden aan contingentering.

De heer Van der Wal geeft aan dat in de nota misschien nog aandacht moet worden besteed aan infrastructuur. Bijvoorbeeld de Blauwe Roos. Ook zijn wegen te klein voor agrarische voertuigen.

Met betrekking tot de inloopdagen op 10 en 11 oktober 2007. De heer Schillhom van Veen geeft aan dat de huis-aan-huisbladen niet in heel Reiderland worden bezorgd. Dit probleem is bekend bij mevrouw Hut en er zijn andere oplossingen voor gezocht.

Dit was tot dusver de laatste klankbordgroepbijeenkomst voor het be- stemmingsplan zal een nieuwe klankbordgroep in het leven worden ge- roepen. De leden worden bedankt voor hun constructieve bijdrage.

B i j l a g e 3

Werken met de K a d e r n o t a

In hoofdstuk 1 van de Kadernota is gedetailleerd ingegaan op de rol en de functie van de Kadernota. Duidelijk werd dat deze een rol vervuld in de afweging en toetsing van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. In dat licht bezien, is de Kadernota van belang voor zowel ‘burgers met plannen’ als de ‘toetsende overheid’. In het navolgende is op schematische wijze aangegeven op welke wijze de Kadernota dient te worden gebruikt. Door gebruik te maken van het schema kan de burger in grote lijnen zelf bepalen aan welke aspecten de gemeente het plan zal toetsen. Het schema schept daarmee duidelijkheid voor burgers en de gemeente.

Start hier De Kadernota is niet van Kan het plan worden gereali- toepassing. De gemeente zal seerd binnen de voorschriften JA (op grond van het bestem- van het bestemmingsplan mingsplan buitengebied) buitengebied? meewerken aan het plan

NEE Past het plan binnen de kaders van de Gebiedsvisie en de De Kadernota is wel van uitgangspunten? toepassing. Uw plan wordt De gemeente zal het verzoek NEE beoordeeld en getoetst aan de (zie kaart Gebiedsvisie en afwijzen Kadernota paragraaf 4.2 en hoofdstuk 5)

JA

Zijn er ruimtelijke randvoor- waarden aanwezig die het plan De gemeente zal het verzoek NEE onuitvoerbaar maken? JA afwijzen.

(Zie kaart ‘Ruimtelijke aan- dachtspunten’ in combinatie met paragraaf 4.3)

Gaat het ten koste van de kernkwaliteiten van het land- De gemeente zal het verzoek JA schap waarin de ontwikkeling afwijzen is beoogd?

(Zie kaart Ruimtelijke aan- Aan het plan kan worden meegewerkt. De gemeente zal aangeven dachtspunten en para- welke planologische procedure nodig is om het plan te realiseren. graaf 4.2.5) Ook kan de gemeente nadere voorwaarden stellen aan het plan, wanneer daardoor de kernkwaliteiten van het landschap toenemen. NEE

B i j l a g e 4

P l a n m . e . r . - p l i c h t

Achtergrond

Vanaf 21 juli 2004 dient de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's in de Lidstaten van de Europese Unie te worden toegepast (richtlijn voor Strategische Milieubeoordeling). Deze richtlijn heeft tot doel om milieuef- fecten van plannen tijdens de voorbereiding ervan in beeld te brengen in de vorm van een milieurapport. Het betreft een milieubeoordeling op strategisch niveau, dus niet pas wanneer het gaat om concrete projecten, maar al tijdens de planvorming die daaraan voorafgaat. Deze Europese richtlijn is middels een wijziging van de Wet milieubeheer en een wijziging van het Project-m.e.r. geïmplementeerd in de Nederland- se regelgeving. Op 28 september 2006 is de aangepaste Wet milieube- heer en het Project-m.e.r. in werking getreden. Hierin wordt gesproken over een milieueffectrapportage van plannen (als vertaling van de Europe- se SMB-richtlijn) en over een milieueffectrapportage van besluiten (het oorspronkelijke Nederlandse m.e.r.).

Ten behoeve van de overzichtelijkheid wordt hierna een aantal begrippen nader toegelicht: - SMB: Strategische Milieubeoordeling (per 28 september 2006: planm.e.r.); - Planm.e.r.: (nieuwe) wettelijke naam voor een SMB; - Milieurapport: het rapport van een planm.e.r.; - Project-m.e.r.: nieuwe naam voor een MER; - MER: het rapport van een project-m.e.r.

N o o d z a a k p l a n m . e . r .

Een planm.e.r. is verplicht voor twee soorten wettelijk of bestuursrechtelijk NOODZAAK PLAN M.E.R. voorgeschreven plannen: - Plannen op het terrein van landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunica- tie, toerisme, ruimtelijke ordening en grondgebruik, waarin activitei- ten worden aangewezen of worden overwogen de zijn opgenomen in bijlage I en bijlage II van het Project-m.e.r. - Plannen waarvoor een passende beoordeling is vereist op grond van richtlijn 92/43/EEG, de zogenaamde Habitatrichtlijn (artikel 3, tweede lid van de richtlijn).

De voorliggende Kadernota is geen wettelijk of bestuursrechtelijk verplicht plan zoals bedoeld in het Project-m.e.r. De Kadernota is dan ook niet planm.e.r.-plichtig. Indien in het bestemmingsplan buitengebied pro- jectm.e.r.-plichtige activiteiten, dan wel uitwerkingen/wijzigingen worden opgenomen die projectm.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten mogelijk

maken (en dat zal zeker het geval zijn) dan is het bestemmingsplan bui- tengebied planm.e.r.-plichtig. Het is mogelijk om tijdens het kadernotaproces een vrijwillige planm.e.r. uit te voeren. Dit zal echter niet kunnen voorkomen dat in een later stadium het bestemmingsplan buitengebied eveneens planm.e.r.-plichtig is20. Het bestemmingsplan is namelijk (na de Kadernota) opnieuw een kaderstel- lend plan. Hoewel elementen uit de planm.e.r voor de Kadernota kunnen worden overgenomen in de planm.e.r. voor het bestemmingsplan zullen bepaalde onderdelen ten behoeve van het bestemmingsplan buitenge- bied meer gedetailleerd moeten worden bekeken.

Aangezien een planm.e.r. voor de voorliggende Kadernota derhalve niet verplicht is, zal uitsluitend ten behoeve van het bestemmingsplan buiten- gebied een planm.e.r. worden uitgevoerd. Daarbij zal de volgende proce- dure worden gevolgd:

1 . Kadernota afronden De Kadernota kan worden afgerond conform de ingezette procedure.

2 . P l a n m . e . r . Tussen de vaststelling van de Kadernota en het opstellen van het bestem- mingsplan buitengebied, dient te worden gestart met de procedure voor de planm.e.r. Het doorlopen van een planm.e.r.-procedure impliceert het opstellen van twee opeenvolgende documenten a. Notitie Reikwijdte en detailniveau Deze notitie dient te worden opgesteld met als doel om een zo concreet mogelijk beeld te schetsen van de voorgenomen activiteit, de beschikbare marges voor alternatieven en varianten. Ook bevat de notitie Reikwijdte en detailniveau een motivatie van de meest ter zake doende milieu- en omgevingsaspecten. Hierbij kan ui- teraard worden geput uit de Kadernota. De notitie Reikwijdte en detailniveau dient uiteindelijk tot doel om het proces dat leidt tot het planm.e.r. en het uiteindelijke bestemmingsplan buitengebied transparant te maken. b. Planm.e.r. Vervolgens wordt het planm.e.r. opgesteld aan de hand van de vol- gende, wettelijk verplichte, inhoudelijke elementen: - de inhoud en de doelstellingen van het plan en de mogelijke re- latie met andere plannen;

20 Het aanmerken van de Kadernota als structuurvisie als bedoeld in de Wet op de ruimtelij- ke ordeningen heeft dan ook geen voordelen. Ook in dat geval moet zowel voor beide plannen een plan-m.e.r. moeten worden uitgevoerd.

- de bestaande toestand van het milieu en de verwachte ontwik- kelingen zonder uitvoering van het bestemmingsplan buitenge- bied; - de relevante beleidsdoelstellingen en de wijze waarop het be- stemmingsplan buitengebied hiermee rekening houdt; - de mogelijke belangrijke nadelige gevolgen van het bestem- mingsplan buitengebied en van de redelijke alternatieven; - de mogelijke gevolgen van het bestemmingsplan buitengebied voor Vogel- en Habitatrichtlijngebieden; - de mogelijke maatregelen om eventuele belangrijke nadelige mi- lieugevolgen te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken; - een overzicht van de leemten in kennis of informatie; - de voorgenomen maatregelen voor monitoring; - een voor een publiek begrijpelijke samenvatting.

3 . Ontwerpbestemmingsplan Gedurende de totstandkoming van de planm.e.r. kan uiteraard wor- den gestart met het opstellen van het bestemmingsplan buitenge- bied. Het is wettelijk toegestaan het opstellen van het planm.e.r. en het ontwerpbestemmingsplan gecombineerd uit te voeren. Het planm.e.r. en het ontwerpbestemmingsplan zullen vervolgens gelijk- tijdig ter inzage worden gelegd. Ook op het planm.e.r. is inspraak mogelijk. Het bestemmingsplan buitengebied doorloopt vervolgens de gebruikelijke procedure. Na 1 juli 2008 zal dat overigens de pro- cedure op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening zijn.

B i j l a g e 5

Gebiedsvisie - p erspectief 2030

Gebiedsvisie - p erspectief 2030

In de Kadernota geven de gemeenten Reiderland, Scheemda en Winscho- ten voor de langere termijn een visie op het landelijke gebied. Op grond van de visie zullen de nodige ontwikkelingen in het gebied kunnen plaats- vinden. De Kadernota geeft aan in welke gevallen en onder welke voor- waarden bepaalde ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De provincie heeft in het POP II een ‘perspectief 2030’ opgenomen. Dit perspectief bevat een doorkijk naar de situatie zoals die in 2030 kan wor- den bereikt bij uitvoering van het provinciaal beleid.

Aan het eind van de Kadernota gekomen, is het aardig te bezien in hoever- re het door de provincie geschetste ‘perspectief 2030’ door de Kadernota word geaccommodeerd, dan wel gefrustreerd. In het navolgende wordt dit nader uitgewerkt

Citaat Perspectief 2030 ”Oost-Groningen is een dynamisch gebied. De economie bloeit, vooral door de groei van de zakelijke dienstverlening, de industrie in de centrum- gemeenten en de landbouw. Informatie- en communicatietechnologie zorgen voor veel werkgelegenheid. Mede daardoor is de werkloosheid laag.

Recreatie en toerisme groeien, gestimuleerd door de gevarieerde land- schappen en de hoge omgevingskwaliteit. Er is veel cultuurtoerisme en er zijn attracties van bijzondere kwaliteit. De unieke ontstaansgeschiedenis van het gebied is op diverse punten goed zichtbaar en toegankelijk voor de geïnteresseerde (cultuur)toerist.

Cultuur is een bindend element. Oost-Groningen beschikt over hoog- waardige weg- en spoorverbindingen. Lightrail ontsluit de regio.

De Blauwe Stad geeft het Oldambt met zijn open landschap een nieuw elan. Dit woongebied en centrum van (water)recreatie heeft goede recrea- tieve vaarwegen en fiets- en wandelpaden, die deel uitmaken van grotere circuits. Ook liggen er grote natuurgebieden. Ook de ring van dorpen in en rond de Blauwe Stad hebben een positieve ontwikkeling doorgemaakt en zijn centra van bedrijvigheid op het gebied van toerisme, dienstverlening, kunst en cultuur.

Er is zowel akkerbouw als veehouderij.”

Confrontatie met Kadernota De centrale doelstelling van het gemeentelijke ruimtelijke beleid voor het landelijke gebied luidt:

“De gemeenten streven in het plangebied naar een vitaal en leefbaar lan- delijk gebied door bestaande en mogelijk nieuwe functies en ontwikkelin- gen te laten bijdragen aan de bescherming en mogelijk versterking van de ruimtelijke kwaliteit”.

Deze doelstelling maakt duidelijk ‘dat er best wat mag worden verdiend’ in het landelijke gebied. De gemeenten streven naar een vitaal en leefbaar landelijk gebied en willen daarvoor bestaande en nieuwe functies ontwik- kelingsmogelijkheden bieden. Het gaat daarbij niet alleen om ontwikkelin- gen in de landbouw, maar ook op het gebied van toerisme en niet- agrarische bedrijvigheid.

Verbeteringen in het bestaande wegennet (zowel auto- en waterwegen, alsmede voet- en fietspaden) zijn zonder meer mogelijk. De Kadernota en het bestemmingsplan zullen daartoe geen belemmeringen opwerpen. De Kadernota spreekt zich niet uit over een lightrail-verbinding. Hieraan zal nog zodanig veel studie vooraf moeten gaan dat dit in de Kadernota niet nader is uitgewerkt.

De Blauwe Stad en spin-off daarvan klinken duidelijk door in de Kadernota. Recreatie en toerisme, nevenactiviteiten bij agrarische bedrijven en niet- agrarische bedrijvigheid in vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing worden in de linten van harte ondersteund.

De provincie ziet blijkens het ‘perspectief 2030’ een gezonde toekomst voor de akkerbouw en veehouderij. De gemeenten onderschrijven dit en zullen ruime ontwikkelingsmogelijkheden bieden aan de landbouwsector. De gemeenten concentreren zich daarbij op de grondgebonden land- bouw. In het gebied ten noorden van Oostwold worden echter tevens mogelijkheden geboden voor de niet-grondgebonden landbouw.

Wat duidelijk uit het perspectief naar voren komt, is dat de provincie ervan uitgaat dat de bijzondere landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het gebied behouden, beleefbaar en leesbaar blijven. De gemeenten onderschrijven dit van harte. In de Kadernota zijn ontwikkelingen namelijk onlosmakelijk verbonden met ruimtelijke kwaliteit. Ontwikkelingen mogen geen afbreuk doen aan de landschappelijke kwaliteit. Sterker nog: gemeen- ten kunnen van initiatiefnemers vragen hun plannen zodanig in te kleden dat hiervan een positieve werking op het landschap uitgaat.

Perspectief 2030 en Kadernota buitengebied streven daarmee hetzelfde doel na. Een (economisch) vitaal gebied, waar het tot in lengte van jaren goed leven en verblijven is.

B i j l a g e 6

Inspraakverslag

Inspraakverslag Kadernota buitengebied Reiderland/ S c h e e m d a / W i n s c h o t e n

In 2007 zijn de gemeenten Reiderland, Scheemda en Winschoten geza- menlijk gestart met het traject dat uiteindelijk zal leiden tot een vastgesteld bestemmingsplan buitengebied. Ter voorbereiding op dat nieuwe be- stemmingsplan, is door de genoemde gemeenten een Kadernota opge- steld. Deze Kadernota bevat beleidsuitgangspunten en -keuzen die ten grondslag liggen aan het nieuwe bestemmingsplan buitengebied. Deze Kadernota is tot stand gekomen in een interactief proces. In dat pro- ces is door een aantal actoren actief meegedacht over en zijn ideeën aan- gedragen voor de Kadernota. Zo is er een klankbordgroep ingesteld bestaande uit verschillende belangenorganisaties. Ook heeft er een kader- stellende discussie met de gemeenteraden plaatsgevonden. Rond het eerste concept van de Kadernota zijn twee inloopmiddagen voor de bur- gers georganiseerd. Het tweede concept van de Kadernota is (ten behoeve van het formele inspraaktraject) ter inzage gelegd. Tijdens deze periode (welke liep van 13 maart t/m 23 april 2008) heeft eenieder zijn of haar zienswijze tegen de Kadernota kunnen indienen bij de betreffende gemeente. Van deze moge- lijkheid is door een aantal burgers en instanties gebruik gemaakt. In het onderstaande zijn de binnengekomen zienswijzen weergegeven en van een gemeentelijke reactie voorzien. Onder de gemeentelijke reactie is telkens aangegeven of en op welke wijze de gemaakte opmerking leidt tot aanpassingen in de Kadernota.

A. J. de Vos, Sint Vitusholt 8 e laan 4, 9674 AZ, W i n s c h o t e n

1 . Opmerking: algemeen Inspreker is blij met de afgewogen visie voor de gehele nieuwe gemeente Winschoten. Inspreker betreurt het wel dat de aansluiting op de buurge- meenten niet geheel duidelijk is. Inspreker gaat ervan uit dat dit via het POP geregeld is. Waardering wordt uitgesproken voor het feit dat de plan- kaarten zodanig zijn dat deze op een goed detailniveau bekeken kunnen worden.

Reactie gemeente De gemeente is blij met de lovende opmerkingen van inspreker. Wel wil de gemeente enige opmerkingen plaatsen bij de zienswijze van inspreker. Ten eerste heeft de visie betrekking op het grondgebied van drie gemeen- ten. Winschoten, Reiderland en Scheemda. Voor zover met de opmerking “de gehele nieuwe gemeente Winschoten” gesuggereerd wordt dat dit de naam zal zijn van de door deze drie gemeenten te vormen nieuwe ge-

meente merken wij op dat weliswaar besloten is tot herindeling over te gaan, maar dat de naam van deze nieuwe gemeente nog niet gekozen is. Voorts is in de Kadernota uitsluitend beleid geformuleerd voor het buiten- gebied. De opmerking dat de Kadernota een afgewogen visie voor de gehele gemeente vormt, moet dus in zoverre genuanceerd worden dat de visie alleen betrekking heeft op het buitengebied. Wat betreft de aansluiting met de buurgemeenten het volgende. Het feit dat de drie gemeenten samen een Kadernota maken, mag redelijk uniek worden genoemd. De Kadernota heeft dus nadrukkelijk een intergemeen- telijk karakter. Allerhande elementen en thema’s zijn in een groter kader geplaatst. Dit heeft op een aantal punten tot verassende inzichten en voor- stellen geleid. Dit neemt niet weg dat (ondanks dat gebie- den/landschappen feitelijk niet ophouden) ergens een grens getrokken moet worden. Dit geldt uiteraard niet alleen voor de Kadernota, maar voor alle (gemeentelijke) plannen. Dit neemt niet weg dat bepaalde waarden en kenmerken niet eindigen bij de buitengrens van de 3 gemeenten. In de Kadernota zal hieraan nadere aandacht worden besteed.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking aangepast

2 . Opmerking: natuurontwikkelingsgebied zuid - westhoek plangebied In de zuidwesthoek van Winschoten zijn het Winschoterbos/Bovenstreek en het Emergobos als natuurontwikkelingsgebied aangegeven. Helaas zijn beide 'slechts' eilandjes in het grote verwevingsgebied. Dit ondanks de constatering dat hier zeldzame planten en dieren voorkomen. Inspreker pleit ervoor dat de zoekrichting voor een robuuste verbinding ook vanuit het oosten doorgetrokken zou worden via Old Wolde en de (nood)waterberging naar zowel de Bovenstreek als het Emergobos. Ook vanuit het noorden zijn er volgens inspreker mogelijkheden, ook al zal het Winschoterdiep voor vele dieren niet te nemen zijn. Bestaande ecologi- sche verbindingen vanuit Meeden of Pekela, zijn op de kaarten niet terug te vinden. Zonder verbinding zal volgens inspreker, zeker het Winschoter- bos, op termijn vervallen tot een hondenuitlaatplek.

Reactie gemeente De gemeente is het met inspreker eens dat de bedoelde natuurontwikke- lingsgebieden zich op de kaart manifesteren als ‘eilanden’. Voor de ge- meente is deze constatering echter geen aanleiding om het ‘Natuurontwikkelingsgebied’ uit te breiden, dan wel geheel van de kaart te verwijderen. Ook de kleinere gebieden kunnen zeer waardevol zijn. In- spreker noemt zelf al een aantal waardevolle planten en dieren. De op de kaart aangegeven ‘Natuurontwikkelingsgebieden’ geven daarmee de situa- tie aan zoals die nu is.

Wat betreft de vraag naar het doortrekken van de robuuste verbinding het volgende. De op de kaart aangegeven robuuste verbinding vloeit voort uit het rijksbeleid voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De provincie heeft tot taak dat rijksbeleid te concretiseren. De provincie heeft dat in- middels gedaan. Wat betreft ecologische verbindingszones ligt de nadruk niet op het zuidwesten van de gemeente Winschoten.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

3 . Opmerking: eigen woonsituatie Inspreker is in de veronderstelling in het bestemmingsplan de Lanen (bin- nen de bebouwde kom) te wonen. Bij zijn weten is een aantal zaken (hulpverleningsdiensten, stankcirkels) binnen de bebouwde kom beter geregeld dan daar buiten. Inspreker vraagt zich af of hier door de Kaderno- ta verandering in komt.

Reactie gemeente Het ligt inderdaad voor de hand de Lanen onder te brengen in het be- stemmingsplan voor de kern Winschoten. De begrenzing zal op dit punt dan ook worden aangepast.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking aangepast

B. Bewoners Polderweg (2, 6, 7, 9, en 10) en Provincialeweg 20 te Oostwold

1 . Opmerking: zienswijze bestemmingsplan bu i - t e n g e b i e d Insprekers maken bezwaar tegen het ontwerpbestemmingsplan.

Reactie gemeente Tussen 13 maart en 23 april heeft niet een ontwerpbestemmingsplan, maar de Kadernota ter inzage gelegen. Deze Kadernota dient ter voorbe- reiding op het bestemmingsplan buitengebied, dat vanaf de tweede helft van 2008 zal worden opgesteld. De Kadernota is een gemeentelijk be- leidsdocument en heeft (in tegenstelling tot het bestemmingsplan buiten- gebied) geen juridische status. De planvorm ‘Kadernota’ komt als zodanig niet voor in de Wet ruimtelijke ordening. Hiertegen kan dan ook geen bezwaar worden gemaakt. Wel kunnen zienswijzen worden ingediend. De door de insprekers gemaakte opmerkingen zijn dan ook als zodanig aan- gemerkt.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

2 . Opmerking: motivati e gebied ‘geen onde r - scheid’ te summier Insprekers zijn van mening dat de keuze voor het gebied waar geen on- derscheid tussen grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische be- drijven worden gemaakt onvoldoende in de Kadernota wordt gemotiveerd. Insprekers verwijzen daarbij naar pagina 71 van de Kaderno- ta.

Reactie gemeente De opmerking dat de motivatie te summier is deelt de gemeente niet. Pagina 71 bevat namelijk uitsluitend de conclusie van een uitvoerige en breed opgezette motivatie. In die motivatie wordt uitgebreid ingegaan op ‘de geurgevoelige omgeving (nu en in de toekomst)’, ‘mogelijke milieuef- fecten’ en de ‘gewenste recreatieve ontwikkeling’ (zie de pagina’s 64 t/m 70).

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

3 . Opmerking: aan wezigheid burgerwoningen Insprekers zijn van mening dat wordt voorbij gegaan aan het feit dat in het gebied waarbinnen geen onderscheid wordt gemaakt tussen grondge- bonden en niet-grondgebonden bedrijven burgerwoningen voorkomen die kunnen worden aangemerkt als buurtschap of bebouwingslint. Ook wordt geen rekening gehouden met waardevolle bebouwing. In het be- doelde gebied bevinden zich 16 burgerwoningen en 15 agrarische bedrij- ven.

Reactie gemeente In de Kadernota wordt niet voorbijgegaan aan de aanwezigheid van bur- gerwoningen in het bedoelde gebied. Op pagina 69 wordt uitvoering ingegaan op de relatie tussen niet-grondgebonden bedrijven en burger- woningen. In aanvulling daarop het volgende: bestaande burgerwoningen bepalen de mate waarin niet-grondgebonden bedrijvigheid mogelijk is. Dit is in de Wet geurhinder en veehouderij geregeld. Met andere woorden: bestaande burgerwoningen zetten een rem op de uitbreidingsruimte die een niet-grondgebonden bedrijf heeft. Dit betekent dat een burgerwoning goed beschermd is tegen een te hoge geurbelasting. Het door insprekers bedoelde gebied zal dan ook zeker niet ‘vogelvrij’ worden wat betreft in- tensieve veehouderij: niet overal zal een niet-grondgebonden bedrijf zich kunnen (en willen) vestigen. Het feit of een burgerwoning al dan niet architectonisch waardevol is, doet in de afweging omtrent niet-grondgebonden bedrijven niet ter zake. Waardevolle panden kennen geen extra bescherming tegen geur. De Ka- dernota zet vanuit het streven naar behoud van cultuurhistorisch waarde- volle panden overigens wel in op de bescherming daarvan (zie hiervoor hoofdstuk 5.5.1 van de Kadernota). Ook wordt bij de inpassing van uitbrei-

ding van agrarische bedrijven een zorgvuldige landschappelijke inpassing in het gebied voorgeschreven. De Wet geurhinder en veehouderij maakt voorts geen onderscheid tussen woningen in linten of buurtschappen. De bedoelde wet maakt, wat betreft geurnormering, uitsluitend onderscheid tussen woningen binnen en buiten de bebouwde kom. De woningen waarop door de indieners wordt ge- doeld worden niet aangemerkt als bebouwde kom.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

4 . Opmerking: recreatieve ontwikkelingen Insprekers zijn van mening dat recreatieve ontwikkelingen zullen uitblijven.

Reactie gemeent e De gemeente deel deze mening niet. Er bestaat zondermeer een verband tussen de aanwezigheid van intensieve veehouderij en de aantrekkelijk- heid van het gebied voor recreanten. Het gebruik van de Oostwolderpol- der verbinding tussen Scheemda en Delfzijl zal volgens de gemeente niet veranderen onder het nieuwe beleid. Indien de Oostwolderpolder een recreatiebestemming was geweest, zou de situatie inderdaad anders ge- weest. Bovendien zal de agrarische structuur niet van de ene op de andere dag drastisch wijzigen.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

5 . Opmerking: Lutje Loug karakteristiek Insprekers zijn van mening dat het streekje Lutje Loug aan de Polderweg in de Kadernota dient te worden aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol.

Reactie gemeente De waarde van Lutje Loug zit met name in de geschiedenis van het streek- je en niet zozeer in concreet aanwijsbare waarden (in de vorm van bij- voorbeeld panden). Lutje Loug herbergt echter geen panden die zijn aangewezen als rijksmonument. Ook het is streekje bijvoorbeeld niet aan- gemerkt als beschermd dorpsgezicht. Wel is de Oude Geut in de Kadernota aangemerkt als ‘karakteristieke wa- terloop’.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking aangepast

6 . Opmerking: toename verkeersdruk Insprekers vrezen als gevolg van nieuwe intensieve veehouderij een grote toename van het vrachtverkeer. De bestaande wegen zijn daar volgens insprekers niet op berekend. Ook de verkeersveiligheid is in het geding, alsmede schade aan huizen langs de Polderweg.

R eactie gemeente De gemeente wil deze opmerking graag in een breder kader plaatsen. De afgelopen decennia zijn de landbouwmachines over het algemeen groter, zwaarder en breder geworden (denk bijvoorbeeld aan de grote mestinjec- teerders). Op tal van plaatsen in Nederland (en niet alleen in Oost- Groningen) zijn de kleinere wegen in feite niet meer berekend op deze zware machines. Ondanks dat gaat gegeven, gaat de schaalvergroting in de landbouw onverminderd door. Indien de gemeente maatregelen zou wil- len nemen, zou zij de schaalvergroting in de landbouw moeten ontmoedi- gen. Dat is een ongewenst beleid. De gemeente kiest er veeleer voor om in het bestemmingsplan buitengebied een regeling op te nemen die het mogelijk maakt dat bestaande wegen worden aangepast aan de huidige norm. Daarbij speelt uiteraard ook het aspect verkeersveiligheid een zeer belangrijke rol. Indien nodig kunnen maatregelen worden genomen om de verkeersveiligheid te verbeteren.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

7 . Opmerking: Stank - en geluidshinder Insprekers vrezen een toename van stank- en geuroverlast als gevolg van de komst van niet-grondgebonden bedrijven. Dit zal ten koste van het woongenot gaan.

Reactie gemeente Zoals eerder in de beantwoording van deze inspraakreactie opgemerkt, hebben we in Nederland een stelsel van milieuwetten en -regels die voor- komen dat er overlast optreedt. De normen in deze wetten en regels zijn zodanig gekozen dat in alle gevallen een gezond woon- en leefklimaat is gegarandeerd. De gemeente wil op deze plaats tevens nog eens herhalen dat de bestaande woningen bepalend zijn voor de mate waarin niet- grondgebonden landbouw mogelijk is.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

8 . Opmerking: nieuwe bebouwing Insprekers geven aan dat door de gemeente in het verleden is beloofd dat er geen nieuwe bebouwing in het polderlandschap zal worden gereali- seerd.

Reactie gemeente Het is geenszins de bedoeling dat in het bedoelde gebied nieuwe bedrij- ven tot stand worden gevestigd. De regeling is uitsluitend bedoeld om een uitwisseling tussen grondgebonden en niet-grondgebonden bedrijven mogelijk te maken. Op de plek waar nu dus een grondgebonden agrarisch bedrijf aanwezig is, kan zich (bij beëindiging of verplaatsing van het grond- gebonden bedrijf) een niet-grondgebonden bedrijf vestigen. De Kadernota

biedt in het bedoelde gebied dus niet de mogelijkheid dat er nieuwe bedrijven op nieuwe locaties worden toegevoegd.

In de Kadernota zal dit worden verwoord

9 . Opmerking: waardeve r m i n d e r i n g Insprekers vrezen en waardevermindering van hun woning. De gemeente dient hiervoor een regeling te treffen waardoor particuliere bewoners schadeloos worden gesteld.

Reactie gemeente De gemeente wijst insprekers op artikel 49 van de Wet op de ruimtelijke ordening. Dat onderdeel van de Wet op de ruimtelijke ordening gaat ge- heel over schadevergoedingen. De gemeente behoeft derhalve geen schaderegeling op te stellen, de Wet op de ruimtelijke ordening voorziet daar reeds in voor zover er sprake is van schade veroorzaakt door de her- ziening van het geldende bestemmingsplan.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

1 0 . Opmerking: overige polders Insprekers geven aan dat de polders Oud Land, Oud-Nieuw Land en Nieuw land op grond van een aantal criteria zich beter lenen voor niet- grondgebonden landbouw dan het gebied Langeweg, Polderweg en de Polderdwarsweg.

Reactie gemeente Zoals eerder in deze beantwoording gesteld, is niet-grondgebonden be- drijvigheid alleen mogelijk op bestaande agrarische bedrijfslocaties. Met andere woorden: er moet op die plek al een grondgebonden bedrijf aan- wezig zijn. Het bedoelde beleid voegt derhalve niets toe in polders waar geen agrarische bedrijven aanwezig zijn.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

C. Stichting Landschap Oldambt, p/a Her e w e g 282A, 9651 AR, Meeden

1 . Opmerking: ruimtelijke transparantie De Stichting Landschap Oldambt is verheugd over de positieve aandacht die de Kadernota aan behoud en versterking van het cultuurlandschap besteedt. De Stichting wil echter een aantal kanttekeningen plaatsen. In de ogen van de Stichting Landschap Oldambt behoren niet alleen het open karakter van het polderland en de kwaliteit van de lintbebouwing tot de kernkwaliteiten van het landschap, maar ook de samenhang van het ge-

heel. Ruimtelijke transparantie voor het dijkenlandschap, het wegdorpen- landschap op de klei en het veenkoloniale landschap is een belangrijke kernwaarde, die in de Kadernota onvoldoende naar voren komt. Dankzij het transparante karakter van de bebouwingslinten wordt de beleving van de open ruimte versterkt. Dankzij de omliggende ruimte krijgen de linten hun bijzondere waarde. Wij hebben dit visuele aspect - dat niet altijd op plankaarten zichtbaar is- nadrukkelijk in ons oordeel meegenomen.

Reactie gemeente De gemeente onderschrijft deze opmerking. De kernkwaliteiten van bij- voorbeeld het open dijkenlandschap worden inderdaad geaccentueerd door de bebouwingslinten van het wegdorpenlandschap. Ook tussen andere landschapstypen bestaan dergelijke relaties.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking aangepast.

2 . Opmerking: open ruimte De voorgestelde zonering van het grootschalige open gebied (dijken- en wegdorpenlandschap) houdt het gevaar in dat de open ruimte verknipt wordt (zie de opmerkingen over intensieve veehouderij en ecologische hoofdstructuur hieronder). Daarnaast vraagt de Stichting zich af waarom de linten en open ruimtes buiten de directe begrenzing van het plangebied niet uitdrukkelijker in de beschouwingen zijn betrokken. De invulling van de buitenrand van het plangebied heeft immers consequenties voor aan- grenzende gebieden en vice versa.

Reactie gemeente Het moge duidelijk zijn dat het geenszins de bedoeling is dat de open ruimte wordt verknipt. In de ogen van de gemeente is dat gevaar ook niet groot. De Kadernota vraagt namelijk dat per concrete ontwikkeling wordt gekeken naar de landschappelijke situatie ter plaatse. Dit betekent dat in het dijkenlandschap een ontwikkeling op een andere wijze moet worden vormgegeven dan in het wegdorpenlandschap. De in de Kadernota opge- nomen lijst met kernkwaliteiten per landschapstype vormt daarbij zowel de basis als de toetsingsgrondslag. Er dient dus te worden gekeken naar het landschapstype en de kernkwaliteiten die daarbij horen. Uiteraard heeft de gemeente bij de totstandkoming van de Kadernota gekeken naar de buitenrand van het plangebied. Daarbij is geconcludeerd dat het in de Kadernota opgenomen beleid niet zal leiden tot aantasting van kwaliteiten buiten het plangebied.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

3 . Opmerking: schaalvergroting De kadernota geeft zich rekenschap van de doorgaande schaalvergroting in de landbouw. Dat is in de ogen van de Stichting Landschap Oldambt

terecht: in de nabije toekomst zal een aantal agrarische bedrijfslocaties verder in omvang en bouwvolume groeien. Andere zullen daartegen aan de landbouw worden onttrokken, waardoor het voortbestaan van de be- drijfsbebouwing onzeker wordt. Welke locaties zullen doorgroeien, is gro- tendeels afhankelijk van factoren die zich aan de zeggenschap van de overheid onttrekken. Niettemin lijkt het goed hierop nadrukkelijker te anti- ciperen, teneinde ongewenste ruimtelijke ontwikkelingen te voorkomen. De Stichting heeft in het vooroverleg gepleit voor het zoeken naar ‘gaten in de ruimte’: locaties waar - indien nodig - verdergaande schaalvergroting, hervestiging en nieuwvestiging mogelijk kan zijn zonder buitensporig veel schade te doen aan de landschappelijke kwaliteiten. Het bevreemdt de Stichting dan ook dat de grootschalige kustpolders (Carel Coenraadpolder, de Reiderwolderpolder en Stadspolder) worden aangewezen als een ge- bied waar de grootte van de bouwblokken beperkt blijft tot 1 hectare. De constatering dat dit de meest waardevolle en recreatief-toeristisch aantrek- kelijke polders zouden zijn ontgaat de Stichting. De grootschalige ruimtelijk structuur van deze polders is weliswaar zeer behoudenswaardig. Maar de bouwkundige kwaliteiten en cultuurhistorische waarden in de oudere polders als de Oostwolderpolder en de Kroonpolder zijn minstens zo behoudenswaardig en in veel opzichten kwetsbaarder dan de robuustere structuren in de nieuwste polders. De Stichting denkt dat grotere bouw- blokken in de kustpolders minder zullen misstaan dan in de oudere pol- dergebieden. De kustpolders kunnen als uitwijkmogelijkheid kunnen dienen teneinde meer kwetsbare gebieden te ontlasten, zonder dat de recreatieve en cultuurhistorische waarde van het gebied eronder lijdt. De aanwezigheid van binnendijken die de zichtlijnen onderbreken kan de negatieve landschappelijke effecten compenseren. Ook elders in het plan- gebied zijn wellicht locaties te vinden, waar nieuwe en grotere bouwblok- ken minder afbreuk zullen doen aan de landschappelijke kwaliteiten dan in het open polderlandschap. Minder kwetsbaar is ook het polderland- schap ten westen van Scheemda en ten noorden van Nieuwolda. Het laatste gebied sluit nauw aan bij een grootschalig herverkaveld gebied in de gemeente Delfzijl, waar tevens een windpark is gevestigd.

Reactie gemeente Naar aanleiding van deze (en andere) opmerkingen heeft de gemeente dit punt nog eens grondig tegen het licht gehouden. De gemeente blijft van mening dat grote bouwpercelen een bedreiging kunnen vormen voor de openheid van de 3 betreffende polders. Door in het bestemmingsplan echter voorwaarden te verbinden aan de situering van gebouwen op het bouwperceel (geconcentreerd bouwen) en de landschappelijke inpassing van het bouwperceel, kunnen bescherming van de openheid van het landschap en de ontwikkeling van de landbouw samen op gaan. De Ka- dernota zal dan ook worden aangepast in die zin dat in de noordelijke polders bij recht bouwpercelen van 1,5 ha zullen worden toegekend.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking aangepast

4 . Opmerking: intensieve veehouderij De voorgenomen vestiging van intensieve veehouderijbedrijven in Oost- wold baart de Stichting grote zorgen. De nota wijst een zone ten noorden van dit dorp aan als zoekgebied. Hier zou het mogelijk moeten worden grondgebonden bedrijven om te zetten in intensieve veehouderijbedrijven, terwijl tevens een vrijstellingsbevoegdheid voor bouwblokken groter dan 1,5 hectare zou moeten gaan gelden. De nota geeft slechts aan waarom dat elders ongewenst is, niet aan waarom het hier nodig zou zijn. Wij zien in dit voornemen een groot gevaar voor de kernwaarden van het dijkenlandschap en het aangrenzende wegdorpenlandschap. Zoals bekend is de druk van marktpartijen om dergelijke bestemmingsbepalingen te realiseren groot. Zij zullen er in de ogen van de Stichting toe leiden dat de Oostwolderpolder binnen afzienbare tijd zal veranderen in een agrarisch industrieterrein met bijpassende infrastructuur. Daardoor zullen niet alleen de cultuurhistorisch waardevolle bebouwing, erfinrichting en infrastructuur in het gedrang komen. Ook de zichtlijnen en de ruimtebeleving in het gehele dijkenlandschap zullen er ernstig onder lijden. Daarnaast zullen vervoersstromen en milieuoverlast de leefbaarheid in de naburige dorpen en de aantrekkelijkheid van het gebied voor nieuwe bewoners en recrean- ten schaden. Voor de Blauwe Stad, die nu nog profiteert van de aantrekke- lijkheid van het omliggende polderlandschap, zal dit ongetwijfeld negatieve consequenties hebben. In het vooroverleg hebben wij mede namens de Bond Heemschut uitdrukkelijk tegen deze mogelijkheid gepleit. De notulen suggereren desondanks het tegendeel.

Reactie gemeente In de Kadernota wordt uitvoerig ingegaan op het onderscheid tussen grondgebonden en intensieve bedrijven. Het is ook de gemeente bekend dat op provinciaal niveau opnieuw een omslag in het denken over inten- sieve veehouderij plaats heeft gevonden. Op het moment dat de Kaderno- ta werd opgesteld, bestond over dat nieuwe provinciale beleid nog geen duidelijkheid. Inmiddels is er het Keuzedocument, waarin de beleidslijn helder is geformuleerd en weinig aan de verbeelding overlaat. In het pro- vinciale beleid zal opnieuw onderscheid worden gemaakt tussen grond- gebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven. De gemeente zal in de Kadernota uitgaan van dat nieuwe beleid, uitge- zonderd het gebied tussen de Polderweg, Langeweg en de Polderdwars- weg. In de ogen van de gemeente zijn er voldoende argumenten om in dat gebied ruimhartiger om te gaan met intensieve veehouderij. De argu- menten staan duidelijk in de Kadernota beschreven. De gemeente zal hieraan vast blijven houden.

De gemeente onderschrijft de opmerking van de Stichting Landschap Oldambt niet dat intensieve veehouderij een groot gevaar voor de kernkwaliteiten van het dijkenlandschap is. In de Kadernota en het be- stemmingsplan zijn en zullen voldoende waarborgen worden ingebouwd die een aantasting van de kernkwaliteiten voorkomen. Te denken valt aan specifieke bouwvoorschriften. Ook wordt in de Kadernota reeds aange- kondigd dat het bestemmingsplan een regeling zal gaan bevatten die voorschrijft dat niet meer dan 70% van het bouwperceel mag worden bebouwd. Tot slot zijn er nog de bestaande milieuwetten en -regels die (wat betreft de milieuaspecten van intensieve veehouderij) een gunstig woon- en leefklimaat zullen garanderen. Van milieuoverlast zal dan ook geen sprake zijn. De aanwezigheid van burgerwoningen zal voorts de grenzen aangeven van de mate waarin intensieve veehouderij mogelijk is in het gebied ten noorden van Oostwold.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

5 . Opmerking: grootte bouwblokken De nota stelt voor de grootte van de bouwblokken in de linten te handha- ven op de huidige maximumgrootte van 1 hectare, terwijl in het buitenge- bied een kavelgrootte van 1,5 hectare wordt voorgesteld. Dat onderscheid acht de Stichting gewenst. Mogelijk is nog enige fijnafstemming gewenst. Dat geldt bijvoorbeeld voor enkele bouwblokken ten oosten van de Ham- rikkerweg in Nieuw-Scheemda, waar bouwblokken van maximaal 1 hecta- re passend zouden zijn. Ook de overgangszones tussen de bebouwingslinten en de dorpsbebouwing enerzijds, tussen de bebou- wingslinten en de open ruimte verdienen extra aandacht. Kleine grensver- leggingen op de plankaart kunnen soms grote visuele consequenties hebben.

Reactie gemeente In de kader van het opstellen van het bestemmingsplan buitengebied zal ingezoomd worden op perceelsniveau. In de Kadernota worden geen uitspraken op perceelsniveau gedaan. Dit neemt niet weg dat de gemeen- te de opmerking van de Stichting Landschap Oldambt onderschrijft. De opmerking zal worden meegenomen en -gewogen bij de totstandkoming van het bestemmingsplan buitengebied. Voor de Kadernota heeft de ge- maakte opmerking echter geen directe consequenties.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

6 . Opmerking: functiewijziging waardevolle g e - b o u w e n Voor wat betreft bestemmingswijziging van agrarische gebouwen kan de Stichting zich voorstellen dat de gemeente hier bij cultuurhistorisch waar-

devolle gebouwen soepeler mee omgaat dan met overige gebouwen. Wellicht is het mogelijk dit te koppelen aan een nog te ontwikkelen mo- numentenbeleid.

Reactie gemeente Wat de Kadernota beoogt te zeggen is dat het niet uitmaakt of een pand waardevol is of niet. Ieder vrijkomend agrarisch pand kan (met het oog op het voorkomen van verpaupering en handhaving van de leefbaarheid) in aanmerking komen voor een nieuwe functie. Hiermee introduceert de gemeente (voor alle typen panden) een soepel beleid.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

7 . Opmerking: criteria bij hervest i - ging/uitplaatsing De Kadernota spreekt over "soepele criteria" ten aanzien van hervesti- ging/uitplaatsing van bestaande bedrijven en over het onder voorwaarden toestaan van nieuwvestiging van grondgebonden bedrijven. Deze formule- ring klinkt te ruim. Het is de vraag waar deze bedrijven komen en hoe ze eruit komen te zien. De open ruimte rond de lintbebouwing van de Blau- we Stad is uitermate kwetsbaar. Welstandsnormen onvoldoende garanties voor handhaving van de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied. In dit ver- band wordt tevens de zogenoemde ‘keukentafelbenadering’ genoemd, die al in een aantal gevallen tot nadere afspraken over ontwikkeling van bouwblokken van 2 tot 3 hectare zou hebben geleid. Om welke afspra- ken, die een claim op het te ontwikkelen bestemmingsplan leggen, het gaat, wordt in de Kadernota niet nader uitgewerkt.

Reactie gemeente Hervestiging/uitplaatsing heeft tot doel het oplossen van een probleem op een bepaalde locatie. Het aantal agrarische bedrijven neemt niet toe, uit- sluitend de locatie van het bedrijf verandert. Het bestemmingsplan zal voor hervestiging/uitplaatsing een soepele regeling bevatten. In alle gevallen zal echter een ontheffingsprocedure of een zelfstandig bestemmingsplan nodig zijn. Ook zal getoetst worden aan de uitgangspunten van de Kader- nota en alle overige relevante wet- en regelgeving. In dat opzicht doet de zinsnede ‘soepele criteria’ meer vermoeden dan daadwerkelijk het geval zal zijn. Het woord ‘soepele’ zal dan ook geschrapt worden. Belangrijk is echter wel dat de grondhouding van de gemeente ten opzichte van her- vestiging/verplaatsing op voorhand positief zal zijn. In de Kadernota zal hierop nader worden ingegaan. De opmerking omtrent de keukentafelbenadering is niet afkomstig uit de passage over hervestiging/verplaatsing, maar uit de passage over uitbrei- dingen van bouwpercelen. Zoals gezegd zal bij hervestigin-

gen/verplaatsingen altijd sprake zijn van een ontheffingsprocedure of een zelfstandig bestemmingsplan. Dit garandeert een transparant proces.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking aangepast

8 . Opmerking: keukentafelbenadering De Stichting Landschap Oldambt heeft grote twijfels over de keukentafel- benadering, vooral waar die zich lijkt te onttrekken aan democratische controle, inspraak van belanghebbenden en toetsing aan het geldende ruimtelijke kader. Er dienen heldere garanties te komen dat de landschap- pelijke kernwaarden, die in de Kadernota worden vastgelegd, niet in een keukentafelcompromis worden opgeofferd. Een concreet voorbeeld dat door de gemeente Scheemda werd voorgelegd, stemt de Stichting niet gerust. Een ander aspect dat hierbij meer aandacht verdient, zijn de te verwachten vervoerstromen rond nieuwe agrarische vestigingen in het buitengebied.

Reactie gemeente De keukentafelbenadering is in het leven geroepen om in overleg met de betrokken agrariër te komen tot een landschappelijk verantwoorde uitwer- king van de beoogde ontwikkeling. De 5 daartoe geformuleerde rand- voorwaarden zijn daarbij uitgangspunt. Indien niet aan deze randvoorwaarden kan worden voldaan, heeft de ontwikkeling geen kans van slagen. Daarnaast zal te allen tijde een ruimtelijke ordeningsprocedure nodig zijn. In het kader daarvan kunnen belanghebbenden hun zienswijzen en in een later stadium eventuele bezwaren kenbaar maken. Wel hebben de eerste ervaringen geleerd dat het nuttig kan zijn om ook direct omwo- nenden in een vroeg stadium bij uitbreidingsplannen te betrekken. In veel gevallen is echter geen sprake van direct omwonenden, zodat er eigenlijk ook geen andere belanghebbenden zijn dan de indiener van het verzoek en het algemene, door de gemeente te behartigen belang. De opmerking over het ‘voorbeeld dat door de gemeente Scheemda werd voorgelegd’ heeft geen betrekking op de Kadernota. Daarop wordt in dit kader dan ook niet ingegaan.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

9 . Opmerking: bospercelen De Kadernota rekent de aanwezigheid van grotere bospercelen tot de kernwaarden van het wegdorpenlandschap. De Stichting Landschap Old- ambt betwijfelt dat. De dorpsbossen die in het kader van ruilverkaveling en herinrichting zijn aangeplant, hebben de ruimtelijke kwaliteit niet altijd verhoogd. Net als een aantal bosbouwpercelen vormen ze vaak belangrijke visuele barrières, die afbreuk doen aan de ruimtelijke beleving van het landschap. Dat geldt met name voor de oudere polders aan de noord-

westrand van het plangebied. Hetzelfde geldt voor de aanplant van groen- stroken en singels in het dijkenlandschap teneinde grootschalige nieuw- bouw te maskeren. Dit leidt tot de visuele suggestie van bosaanplant, die in het landschap detoneert. In alle gevallen heeft wat ons betreft erfbeplan- ting de voorkeur.

Reactie gemeente De gemeente is het met de Stichting eens dat vroegere ingrepen in het landschap niet altijd hebben geleid tot een verhoging van de kernkwalitei- ten van het landschap. Dit wil echter niet zeggen dat alle grotere bosper- celen in het wegdorpenlandschap of het dijkenlandschap per definitie niet tot de kernkwaliteiten van het betreffende landschapstype horen. De Ka- dernota laat voldoende ruimte voor een gefundeerde afweging per be- oogd initiatief.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

1 0 . Opmerking: zone natuurontwikke l i n g Tussen Nieuwolda en Midwolda is in het kader van de ecologische hoofd- structuur een zone voor natuurontwikkeling gesitueerd. Uit landschappelij- ke overwegingen bestaat daartegen geen bezwaar. Wel zouden we graag zien dat er garanties worden opgenomen dat hier geen bosaanplant of vormen van verruiging plaatsvinden die de kwaliteit van het open land- schap aantasten.

Reactie gemeente De nadere uitwerking van deze zone moet nog plaatsvinden. Het voert dan ook te ver daarover in de Kadernota reeds (beleids)uitspraken te doen. Dit neemt niet weg dat de gemeente met de Stichting van mening is dat deze nadere uitwerking zoveel mogelijk dient plaats te vinden zonder aantasting van de kernkwaliteiten van het landschap.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

1 1 . Opmerking: mestbassins en vergistinginstall a - t i e s Ten aanzien van de hoogte van silo's en de omvang van mestbassins en vergistinginstallaties zou de Stichting voor terughoudendheid willen plei- ten. Voor wat betreft de mogelijkheid van de bouw van nieuwe windtur- bines ter hoogte van het Winschoterdiep geeft de Stichting de voorkeur aan het standpunt zoals verwoord in het POP, namelijk dat deze uitslui- tend zouden moeten worden toegestaan langs de N33. De open ruimten ten noorden en ten zuiden van het Winschoterdiep dienen niet in sterkere mate dan nu het geval is visueel van elkaar te worden gescheiden.

Reactie gemeente In de Kadernota worden geen uitspraken gedaan over de hoogte van silo's en de omvang van mestbassins en vergistinginstallaties. Dit wordt niet als passend ervaren in een kaderstellend document. Het geven van voorschrif- ten omtrent hoogtes zal plaatsvinden in het bestemmingsplan. Ook omtrent de bouw van nieuwe windturbines langs het Winschoter- diep worden in de Kadernota geen uitspraken gedaan.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

1 2 . Opmerking: procedure Ten slotte nog een enkele opmerking over de procedure. De Stichting Landschap Oldambt heeft - hoewel zij betrokken was in het vooroverleg - de Kadernota niet mogen ontvangen. Evenmin hebt u de Stichting geat- tendeerd op de terinzagelegging. Ook vraagt de Stichting zich af waarom omwonenden en milieuorganisaties niet in het vooroverleg zijn betrokken (het Groninger Landschap was wel aanwezig, maar deze organisatie verte- genwoordigt zoals bekend het belang van de door haar beheerde terrei- nen).

Reactie gemeente Bij het opzetten van een dergelijk proces worden altijd keuzes gemaakt. Niet iedere belangenorganisatie kan bijvoorbeeld zitting nemen in een Klankbordgroep. Dan zou een onwerkbare situatie ontstaan. De gemeente heeft bewust gekozen voor een beperkte Klankbordgroep, waarin een aantal organisaties zitting hadden met kennis van en belangen in het ge- bied. Zoals u hebt kunnen zien is de ingebrachte kennis veelvuldig ge- bruikt in de Kadernota. Een actieve terugkoppeling van het concept van de Kadernota naar de Klankbordgroep heeft niet plaatsgevonden. De gemeen- te betreurt dit; dit had inderdaad beter gekund. De gemeente zal dit als verbeterpunt meenemen. Wat betreft het betrekken van de omwonenden het volgende. Gedurende het proces zijn 2 inloopmiddagen belegd, waar burgers op een laagdrem- pelige manier kennis konden nemen van de Kadernota. Deze inloopmid- dagen zijn goed bezocht. Ook door middel van het inspraaktraject zijn burgers betrokken bij de Kadernota.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

D. J.J.A. van Erp, Lange Zuidwending 25, 9 6 8 1 BP, Midwolda

1 . Opmerking: zoekgebied robuuste verbinding Volgens inspreker leent het gebied aan westkant van of aan weerszijden van het Nieuwe Kanaal zich beter voor een eventuele robuuste verbinding dan het nu op Kaart ruimtelijke aandachtspunten aangegeven gebied.

Reactie gemeente De arcering op de door u genoemde kaart is bewust een ‘kringeltjes- arcering’. Hiermee wordt nadrukkelijk een zoekgebied bedoeld. Dit kan betekenen dat de concrete robuuste verbinding iets anders komt te lopen dan op de kaart staat aangegeven. Het kan dus zijn dat robuuste verbin- ding in werkelijkheid dichter bij het Nieuwe Kanaal komt te liggen. Dit moet echter nog nader uitgewerkt worden. Deze nadere uitwerking vindt onafhankelijk van de Kadernota plaats. Wel is de aanduiding ‘zoekgebied robuuste verbindingszone’ enigszins in oostelijke richting verplaatst.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

2 . Opmerking: natuurvriendelijke oevers Inspreker stelt voor de oevers van het Nieuwe Kanaal natuurvriendelijker te maken door deze af te schuinen.

Reactie gemeente Het afschuinen van de oevers van het Nieuwe Kanaal is inderdaad een goede manier om de natuurwaarden te verhogen. De Kadernota doet echter geen uitspraken tot op dat detailniveau. Daarvoor is het beoogde schaalniveau van de Kadernota te hoog.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

E. LTO Noord, Postbus 186, 9200 AD, Drac h t e n

1 . Opmerking: waardering voor de gekozen aa n - p a k Allereerst spreekt LTO Noord haar waardering uit voor de gekozen werk- wijze. Door eerst een Kadernota te schrijven, is er gelegenheid om in een vroeg stadium meningen te wisselen over de uitgangspunten. Daarnaast is het goed dat er een kader ligt voor ontwikkelingen die zich in de toekomst voordoen.

Reactie gemeente De gemeente neemt met instemming kennis van deze opmerking.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

2 . Opmerking: ontwikkelingen in het beste m - mingsplan mogelijk maken Het beleid van de Kadernota wordt voor een deel omgezet in ontwikke- lingsruimte in het bestemmingsplan. LTO Noord acht dat een goede zaak. Op ontwikkelingen die nu redelijkerwijs te verwachten zijn, zoals groei van agrarische bedrijven, kan het bestemmingsplan al voorsorteren. De moge- lijkheid om via een projectbesluit (nieuwe Wro) ontwikkelingen te realise- ren, zal in de praktijk neerkomen op het schrijven van een nieuw bestemmingsplan, met bijbehorende procedurelast. Deze route is begaan- baar, maar wat bij recht geregeld kan worden, levert qua tijd en geld voor- deel op voor zowel de aanvrager als de gemeente.

Reactie gemeente De gemeente onderschrijft deze opmerking volledig.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

3 . Opmerking: ontwikkelingen vragen om grot e r e bouwblokken in het hele gebied In alle sectoren binnen de landbouw is een trend van schaalvergroting te zien. De hoeveelheid landbouwgrond blijft gelijk, maar wordt door een afnemend aantal bedrijven bewerkt. Dit betekent dat enerzijds bedrijfsloca- ties hun agrarische functies verliezen en anderzijds de blijvende bedrijven zich uitbreiden. Deze locaties hebben grotere bouwblokken nodig. LTO Noord is van mening dat 1,5 hectare op dit moment een acceptabele maat is om bij recht in bestemmingsplannen toe te kennen. Voor groei boven 1,5 hectare is het redelijk een iets zwaardere procedure te voeren. In de klankbordgroep hebben wij onze waardering uitgesproken voor het feit dat de gemeenten hier ook van deze 1,5 hectare uit gaan. Bij nadere bestudering van de Kadernota blijkt echter dat het bouwblok van 1,5 hec- tare slechts op een deel van het buitengebied van toepassing is. LTO Noord spreekt daarover haar verbazing uit. De groei zal zich niet bij alle bedrijven voordoen, maar alleen bij het deel dat zich verder ontwikkelt. Dit vindt echter plaats in het hele gebied! Het is duidelijk dat bedrijven in het 'Verwevingsgebied' rekening moeten houden met andere aanwezige func- ties. Wat dat betreft kunnen wij het onderscheid tussen 'Landbouwontwik- kelingsgebied' en 'Verwevingsgebied' volgen. Maar dat onderscheid mag zich niet vertalen in per definitie kleinere bouwblokken. Nog verbaasder is LTO Noord over het aanwijzen van de Carel Coenraad- polder, de Reiderwolderpolder en de Stadspolder als gebied waar het bouwblok wordt beperkt tot 1 hectare. De suggestie dat de groei van 1 naar 1,5 hectare een zware inbreuk doet op het open karakter van het landschap is sterk overdreven. Het is een wassen neus als dit gebied land-

bouwontwikkelingsgebied' heet te zijn, maar vervolgens beperkt wordt in de ontwikkelingsruimte. LTO Noord verzoekt het bouwblok van 1,5 hecta- re ruimer toe te passen, dus ook in het ‘Verwevingsgebied’ en in de groot- schalige landbouwpolders.

Reactie gemeente Zie opmerking en reactie C.3.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking aangepast

4 . Opmerking: intensieve veehouderij: wel zor g - vuldig, maar niet te beperkt Over intensieve veehouderij is meermalen gesproken in de klankbord- groep. Allereerst een opmerking ter correctie. Op pagina 68 wordt de suggestie gewekt dat LTO Noord in de grootschalige landbouwpolders geen vestiging van intensieve veehouderij wil, omdat de ruimte beschik- baar moet blijven voor de grondgebonden landbouw. Dit is een misvat- ting. De opmerking is gebaseerd op een ongelukkige zinsnede in het verslag van de klankbordgroep van 4 april. In de klankbordgroep van 2 juli is hierover reeds een opmerking gemaakt en bij dezen doen wij dit nog- maals. Intensieve veehouderij is geen bedreiging voor andere sectoren, maar een aanvulling.

Reactie gemeente Deze opmerking is terecht. Het verslag van 4 april 2007 zal op dit punt worden aangepast.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking aangepast

5 . Opmerking: intensieve veehouderij In de gesprekken in de klankbordgroep was het beleid volgens het huidige Provinciale Omgevingsplan het uitgangspunt, waarin het onderscheid tus- sen intensieve veehouderij en andere agrarische bedrijven is losgelaten. Inmiddels heeft de provincie een nieuwe lijn uitgezet met betrekking tot dit onderwerp. Enerzijds vind LTO Noord het jammer dat de mogelijkhe- den sterk worden beperkt. Anderzijds ziet ook LTO Noord ook dat het maatschappelijk draagvlak voor intensieve veehouderij afneemt en dat zorgvuldigheid geboden is. Feit is dat de provincie de verantwoordelijkheid voor dit onderwerp naar zich toe trekt en zelf wil beslissen over iedere uitbreiding of vestiging van intensieve veehouderij. De provincie wil volgens het onlangs gepresenteerde Keuzedocument uitbreiding van bestaande bedrijven in beginsel toestaan, met inachtne- ming van de maatwerkcriteria, die ook al staan genoemd in het vigerende POPII: respecteren historisch gegroeide landschapsstructuur, afstand hou- den tot ruimtelijke elementen, goede infrastructurele ontsluiting, zorgvuldi-

ge en evenwichtige ruimtelijke ordening, maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen en een erfinrichting afgestemd op het zorgvuldig inpassen in het landschapstype.

Reactie gemeente De gemeente neemt kennis van deze opmerking.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

6 . Opmerking: intensieve veehouderij in de K a - d e r n o t a In de Kadernota is gekozen voor aanwijzing van een zeer klein gebied bij de Langeweg, de Polderweg en de Polderdwarsweg, waar vestiging van intensieve veehouderij mogelijk is. LTO is echter van mening dat vestiging op andere plaatsen niet mag worden uitgesloten. Als er bijvoorbeeld een akkerbouwer is die zijn bedrijf wil versterken met een stal voor varkens of pluimvee, kan daar op zijn minst serieus naar worden gekeken. Als vervol- gens blijkt dat er sprake is van weinig hinder voor omwonenden en een goede infrastructuur, wat is dan het probleem? Zo kan per geval worden bekeken hoe de situatie ter plaatse is. De argumentatie dat intensieve vee- houderij het landschap verpest en bovendien schadelijk is voor het toe- risme, snijdt geen hout. Met een goede inpassing in het landschap en moderne technieken is er veel mogelijk. Kortom, LTO Noord verzoekt u het oprichten van intensieve veehouderij niet bij voorbaat uit te sluiten, maar met maatwerk mogelijk te maken in het hele gebied.

Reactie gemeente In de Kadernota wordt uitvoerig ingegaan op het onderscheid tussen grondgebonden en intensieve bedrijven. Het is ook de gemeente bekend dat op provinciaal niveau opnieuw een omslag in het denken over inten- sieve veehouderij plaats heeft gevonden. Op het moment dat de Kaderno- ta werd opgesteld, bestond over dat nieuwe provinciale beleid nog geen duidelijkheid. Inmiddels is er het Keuzedocument, waarin de beleidslijn helder is geformuleerd en weinig aan de verbeelding overlaat. In het pro- vinciale beleid zal opnieuw onderscheid worden gemaakt tussen grond- gebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven. De gemeente zal in de Kadernota uitgaan van dat nieuwe beleid, uitge- zonderd het gebied tussen de Polderweg, Langeweg en de Polderdwars- weg. In de ogen van de gemeente zijn er voldoende argumenten om in dat gebied ruimhartiger om te gaan met intensieve veehouderij.

Een onderwerp waar tot nu toe niet met zoveel woorden wordt ingegaan is het fenomeen ‘intensieve neventakken bij grondgebonden agrarische bedrijven’. Het gaat daarbij dus om een aan de hoofdactiviteit onderge- schikte neventak intensieve veehouderij. In de Kadernota zal hieraan alsnog

aandacht worden besteed. Ook in die situaties wil de gemeente het nieu- we provinciale beleid, zoals verwoord in het Keuzedocument, volgen.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking aangepast

7 . Opmerking: bestaande intensieve veehoud e r i j Ten slotte vragen wij aandacht voor de bedrijven die op dit moment al geheel of gedeeltelijk intensieve veehouderij hebben. Ook deze bedrijven hebben ruimte nodig voor verdere ontwikkeling.

R e a c t i e g e m e e n t e In het op te stellen bestemmingsplan buitengebied zal voor de bestaande intensieve veehouderij een passende regeling worden opgenomen.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

8 . Opmerking: zoekgebied robuuste verbinding n i e t voortijdig b e s t e m m e n Er zijn ideeën voor een nieuwe verbinding tussen het Oldambtmeer en het Hondshalstermeer. LTO Noord vinden het daarom niet bezwaarlijk hiervan melding te maken en dit aan te geven op de kaart 'Ruimtelijke aandachtspunten'. Realisering is echter nog ver weg en de locatie is ook niet bepaald. Het voert veel te ver de zone nu al op te nemen op de func- tionele kaart van de 'Gebiedsvisie', door een brede strook aan te wijzen als 'Verwevingsgebied'. LTO Noord verzoekt daarom de kaart op dit punt aan te passen en in het gehele gebied tussen Midwolda en Nieuwolda de aanduiding landbouwontwikkelingsgebied' toe te passen. Het stukje verbindingszone nabij de Beersterplas (zoekgebied) klopt naar ons inzicht niet. Dat deel is al gerealiseerd door de vaarverbinding naar de Blauwe Stad en zit volgens ons in het Blauwe Stadsgebied. Het hoeft hier niet opnieuw als zoekgebied te worden ingetekend.

Reactie gemeente Beide opmerkingen zijn terecht en zullen worden verwerkt. Dit neemt niet weg dat de gemeente met betrekking tot het gebied tussen Midwolda en Nieuwolda opmerkt dat het realiseren van de robuuste verbinding welis- waar nog niet is uitgewerkt, maar wel degelijk in de lijn der verwachting ligt. Om dat te benadrukken, is het zoekgebied voor deze robuuste verbin- ding is verplaatst van de Aandachtspuntenkaart naar de Gebiedsvisiekaart.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking aangepast

9 . Opmerking: praktisch omgaan met mestba s s i n s Enige tijd geleden heeft LTO Noord gereageerd op het Voorbereidingsbe- sluit van de gemeente Scheemda en de partiële herziening van de ge-

meente Reiderland met betrekking tot het plaatsen van mestbassins. Het bezwaar betrof de voorwaarde dat bedrijfsvoering alleen binnen de eigen bedrijfsvoering is toegestaan. Dezelfde voorwaarde wordt ook in de Kader- nota aangetroffen, vandaar dat LTO Noord de slotsom van dat bezwaar hier herhaalt: In de praktijk is het zo dat akkerbouwers de mest uit een bassin vooral gebruiken op eigen grond. Het is echter ondoelmatig deze praktijk te ver- heffen tot de voorwaarde dat alleen gebruik binnen de eigen bedrijfsvoe- ring is toegestaan. Het komt voor dat een buurman medegebruiker is van het bassin. Dat kan op ‘structured basis’ het geval zijn, maar ook van jaar tot jaar verschillen. In verband met wisseling van teelten is er ook sprake van ruiling van grond, waardoor de gronden in de buurt van een bassin niet altijd door hetzelfde bedrijf in gebruik zijn. In grote lijnen blijft er sprake van aanvoer in de loop van het jaar en verwerking in het voorjaar, maar niet exact binnen de bedrijfsvoering van een bedrijf. Wij verzoeken daar- om genoemde voorwaarde te laten vervallen of anders zodanig te verrui- men of te nuanceren dat deze in de praktijk werkbaar is.

Reactie gemeente Deze opmerking is terecht. In de bestemmingsplanbepalingen zal een regeling worden opgenomen die recht doet aan de door de indiener geschetste praktijk.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking aangepast

F. H. & I. Brink - Symons, Hoofdweg 2, 9681 AH, M i d w o l d a

1 . O p m e r k i n g : landbouw - n a t u u r Insprekers betreuren het dat er nog steeds landbouwgronden omgezet in een natuurbestemming

Reactie gemeente Het feit dat agrariërs het bedrijf beëindigen en er als gevolg daarvan gron- den vrijkomen, is een proces dat op gemeentelijk niveau niet of nauwelijks te beïnvloeden is. Indien bedrijven en gronden vrijkomen, is het van be- lang dat de gemeente heeft nagedacht over een passende nieuwe functie. Dit geldt niet alleen voor gebouwen, maar ook voor gronden. In dit alles voert de gemeente geen stimulerend beleid, maar volgt zij de huidige ontwikkelingen

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

2 . O p m e r k i n g Volgens insprekers leent het gebied aan weerszijden van het Nieuwe Ka- naal zich beter voor een eventuele robuuste verbinding dan het nu op Kaart ruimtelijke aandachtspunten aangegeven gebied.

Reactie gemeente De arcering op de door u genoemde kaart is bewust een ‘kringeltjes- arcering’. Hiermee wordt nadrukkelijk een zoekgebied bedoeld. Dit kan betekenen dat de concrete robuuste verbinding iets anders komt te lopen dan op de kaart staat aangegeven. Het kan dus zijn dat robuuste verbin- ding in werkelijkheid dichter bij het Nieuwe Kanaal komt te liggen. Dit moet echter nog nader uitgewerkt worden. Deze nadere uitwerking vindt onafhankelijk van de Kadernota plaats.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

G. Milieufederatie Groningen, Praediniussi n - g e l 59, 9701 BA, Groni n g e n

1 . Opmerking: Intensieve veehouderij De gemeente geeft in paragraaf 5.2.1. aan dat voor het gebied ten noorden van Oostwold geen onderscheid zal worden gemaakt tussen grondge- bonden en niet-grondgebonden landbouw. Wij zijn het daar volstrekt mee oneens. Volgens ons is deze visie ook in strijd met de keuzes van de pro- vincie in het nieuwe POP. In het in maart vastgestelde POP keuzedocu- ment staat dat GS "in principe geen nieuwvestiging van intensieve veehouderij op nieuwe of bestaande locaties" wil. Grootschalige intensieve veehouderijbedrijven leiden tot aantasting van de belevingswaarde en overbelasting dreigt voor het plattelandswegennet. Volgens Milieufederatie blijkt uit inspraakavonden in naburige gemeentes dat onder de bevolking ook absoluut geen draagvlak is voor nieuwvestiging van niet- grondgebonden landbouw. Milieufederatie is tegen de mogelijkheid een gebied aan te wijzen waar geen onderscheid gemaakt worden tussen grondgebonden en niet-grondgebonden landbouw.

Reactie gemeente In de Kadernota wordt uitvoerig ingegaan op het onderscheid tussen grondgebonden en intensieve bedrijven. Het is ook de gemeente bekend dat op provinciaal niveau opnieuw een omslag in het denken over inten- sieve veehouderij plaats heeft gevonden. Op het moment dat de Kaderno- ta werd opgesteld, bestond over dat nieuwe provinciale beleid nog geen duidelijkheid. Inmiddels is er het Keuzedocument, waarin de beleidslijn helder is geformuleerd en weinig aan de verbeelding overlaat. In het pro-

vinciale beleid zal opnieuw onderscheid worden gemaakt tussen grond- gebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven. De gemeente zal in de Kadernota uitgaan van dat nieuwe beleid, uitge- zonderd het gebied tussen de Polderweg, Langeweg en de Polderdwars- weg. In de ogen van de gemeente zijn er voldoende argumenten om in dat gebied ruimhartiger om te gaan met intensieve veehouderij.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

2 . Opmerking: natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer De uitwerking van natuur in de Kadernota beperkt zich tot de natuuront- wikkelingsgebieden en de Ecologische Hoofdstructuur. Juist in het groot- schalige akkerland van Oost-Groningen, dus buiten de natuur- en verwevingsgebieden, zijn belangrijke natuurkwaliteiten in de faunaranden. Met name voor de grauwe kiekendief en de kwartelkoning speelt het buitengebied een landelijk zeer unieke rol. Daarnaast behoren de dichthe- den van rode lijstsoorten als veldleeuweriken, gele kwikstaart en kwartel tot de hoogste in Nederland (Bron: SOVON-atlas van de Nederlandse broedvogels). Een bijpassende ruimtelijke bescherming lijkt daarom op zijn plaats. De Kadernota biedt een uitstekende gelegenheid deze unieke na- tuur te beschermen en verder te ontwikkelen. Zo kan in de Kadernota worden omschreven dat schaalvergroting in de Landbouwontwikkelings- gebieden toegestaan is onder voorwaarde dat op het hele perceel een faunarandbeheer wordt uitgevoerd conform het zogeheten ‘Groninger Model’. Dit ‘Groninger Model’ is het voorbeeld van succesvol akkervogel- beheer geworden. Afstemming van deze Kadernota met de Provinciale en Nationale plannen lijkt een kans te zijn om de Groninger akkers tot de mooiste van Nederland van te maken. Milieufederatie ziet in de Kadernota graag een aanvulling op hoe de ge- meente in het bestemmingsplan vorm geeft aan de natuur buiten de be- staande en toekomstige natuurgebieden.

R e a c t i e g e m e e n t e De Kadernota is geen juridisch document, maar een gemeentelijk beleids- stuk. De daadwerkelijke bescherming van de genoemde (en andere) soor- ten zal plaatsvinden op grond van het bestemmingsplan buitengebied. Daarnaast zijn er uiteraard de Flora- en faunawet en de Natuurbescher- mingswet die speciaal zijn opgesteld met het doel flora, fauna en natuur- gebieden te beschermen. Dit is in de Kadernota beschreven. Faunarandbeheer volgens het Groninger Model is in de ogen van de ge- meente een zeer goed voorbeeld van hoe succesvol akkervogelbeheer kan zijn. Het voert de gemeente echter wel te ver schaalvergroting afhan- kelijk te maken van de aanleg van een faunarand volgens het Groninger Model.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

3 . O p m erking: vrijkomende agrarische bebo u w i n g De Milieufederatie Groningen is van mening dat gemeenten zorgvuldig moeten omgaan met de bestemmingswijziging rond leegstaande agrari- sche bedrijven. Milieufederatie onderschrijft het provinciale standpunt, zoals verwoord in POP I, dat een functiewijziging slechts dan op haar plaats is als het gaat om waardevolle bebouwing, dus niet bij alle vrijko- mende agrarische bebouwing zoals u verwoordt in paragraaf 5.2.6. Dit is ook in tegenspraak met paragraaf 4.2.2. waarin u aangeeft dat een terug- houdend beleid moet worden uitgevoerd op het gebied van hergebruik van vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing. Milieufederatie is van me- ning dat bij niet-waardevolle gebouwen, geen functiewijziging zou mogen plaatsvinden. De ruimtelijke kwaliteit van het landelijk gebied is hier niet bij gebaat. Daarnaast maakt Milieufederatie zich zorgen over de kwaliteit van mogelijke nieuw- en/of verbouw en over de verkeersaantrekkende werking van deze bedrijven. Bedrijven dienen zoveel mogelijk geconcen- treerd te worden op bestaande bedrijventerreinen en diensten binnen de bebouwde kom.

Reactie gemeente De gemeente bestrijdt dat de paragrafen 5.2.6 en 4.2.2 met elkaar in te- genspraak zijn. In beide paragrafen wordt duidelijk verwoord dat het be- stemmingsplan buitengebied geen regeling zal bevatten voor vrijkomende agrarische bedrijfsbebouwing in het Landbouwontwikkelingsgebied. Wat de Kadernota beoogt te zeggen is dat het niet uitmaakt of een pand waardevol is of niet. Ieder vrijkomend agrarisch pand, uitgezonderd het Landbouwontwikkelingsgebied kan (met het oog op het voorkomen van verpaupering en handhaving van de leefbaarheid) in aanmerking komen voor een nieuwe functie. Aan deze beleidslijn wil de gemeente vasthou- den.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

4 . Opmerking: duisternis In paragraaf 3.2.2 wijst u terecht op het belang van het thema duisternis. Milieufederatie ziet dit echter niet terug in de visie en de uitgangspunten van het bestemmingsplan.

Reactie gemeen t e Deze opmerking is terecht. In de Kadernota zal hieraan alsnog aandacht worden besteed.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking aangepast

H. L. van Rheen, Hamrikkerweg 14, 9943 TB, N i e u w - S c h e e m d a

1 . Opmerking: landschappen Inspreker merkt op dat het landschap ten westen van de Hamrikkerweg tot het oudste Dijkenlandschap van het Oldambt behoort. Inspreker wijst vervolgens op het economische belang van de landbouw voor het gebied rond Nieuw-Scheemda. Inspreker pleit ervoor om geheel Nieuw- Scheemda de bestemming Dijkenlandschap en grootschalige landbouw te geven.

Reactie gemeente De geraadpleegde bronnen en de huidige landschappelijke karakteristie- ken geven aan dat gebied terecht is ingedeeld in het wegdorpenland- schap. Het ontstaan van het landschap heeft inderdaad alles te maken met de bedijkingen. Ook is het een feit dat de landbouw een zeer belangrijke economische factor is in het door inspreker genoemde gebied. Op grond van de Kader- nota en het bestemmingsplan buitengebied zal daarin geen verandering komen. Het is dan ook niet per se nodig de gebieden de bestemming Dijkenlandschap en grootschalige landbouw te geven.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

I. F a m i l i e Naaijer, Zwaagsterweg 2d.

1 . Opmerking: geen schaalve rgroting landbouw Het perceel van insprekers is in de Kadernota gearceerd als ‘geen schaal- vergroting landbouw’. Op het gebied van de natuurlijke waarden is er echter geen verschil met het omliggende gebied.

Reactie gemeente De arcering ‘geen schaalvergroting landbouw’ komt niet alleen voort uit natuurlijke waarden. Het kunnen ook cultuurhistorische of landschappelijke waarden zijn die worden aangetast bij uitbreiding van het agrarische be- drijf.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

J. Bond Heemschut, Haddingestraat 24, 9711 KD, Groningen

1 . Opmerking: Het karakteristieke open agrarisch landschap van het Oldambt is door de Dollard en de boeren gevormd. Om dit landschap te behouden is het van essentieel belang dat de grondgebonden landbouw in het Oldambt de ruimte krijgt. Het open agrarisch landschap kan alleen door de boeren in stand gehouden worden. Het in de Kadernota geformuleerde beleid be- steedt behalve aan de landbouw ook veel aandacht aan dit karakteristieke open landschap van het buitengebied van de drie Oldambtgemeenten en aan de cultuurhistorie. Ook wordt er herhaaldelijk gesproken over herstel van waarden. Dat waardeert de Bond Heemschut.

Reactie gemeente De gemeente neemt graag kennis van deze opmerking

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

2 . Opmerking: open landschap De inpassing van nieuwe elementen in het landschap in het algemeen is een punt van zorg. Het is een goede zaak dat herhaaldelijk wordt uitge- sproken dat inpassing in het landschap het streven van de drie gemeentes is, maar wanneer is er sprake van goede inpassing in het landschap? En wie beoordeelt de kwaliteit van deze inpassing? Bij uitbreiding van agrari- sche bedrijven wordt gelet op de inpassing op het erf: op de vorm, kleur, positionering van gebouwen en de ruimtelijke kwaliteit van het geheel (p. 78). Er wordt een maximum percentage van 70% voor de bebouwing van het erf vastgesteld. Ook voor de uitbreiding van intensieve veehouderijen zou dit maximumpercentage voor de bebouwing van het erf moeten gel- den. In de voorschriften van het bestemmingsplan wordt een afstem- mingsbepaling met de gemeentelijke welstandsnota opgenomen over de inrichting van het erf. Maar waarop wordt gelet bij de inpassing van nieu- we elementen in het landschap? Komt er ook een afstemmingsbepaling met de welstandsnota in het bestemmingsplan om de kwaliteit van die inpassing te waarborgen?

Reactie gemeente Uit bovenstaande opmerkingen van de Bond Heemschut blijkt nadrukke- lijk de zorg voor de het landschap en de vraag naar kwalitatief goede (in- passings)oplossingen. De gemeente deelt deze zorg volkomen, maar meent met de Kadernota een goed instrument in handen te hebben om dit te garanderen. De Kadernota draagt als centrale gedachte in zich dat de kernkwaliteiten van het landschap de ontwikkelingsmogelijkheden sturen.

Met andere woorden: als de oplossing (landschappelijke inpassing) niet goed is, zal de gemeente geen medewerking aan het initiatief verlenen. Het voorstel voor de landschappelijke inpassing of de architectonische vormgeving dient op een bepaald moment beoordeeld te worden. Dat zal uiteraard zoveel mogelijk langs de bestaande trajecten (Welstand) plaats- vinden (er zal inderdaad in het bestemmingsplan een afstemmingsregeling op de Welstandsnota worden opgenomen). De gemeente zal waar moge- lijk gebruik maken van experts judgements. Daarnaast zal bij veel ontwikke- lingen een afzonderlijke ruimtelijke ordeningsprocedure nodig zijn. Daarop is (zoals bij wet geregeld) inspraak mogelijk. Al met al een transparant en democratisch proces. De opmerking omtrent het maximale bebouwingspercentage voor inten- sieve veehouderij onderschrijft de gemeente. In de Kadernota zal dit wor- den verwoord.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking aangepast

3 . Opmerking: onde rscheid grondgebonden en intensieve veeho u d e r i j Het vervallen van het onderscheid tussen grondgebonden en intensieve veehouderij in de Oostwolder polder acht de Bond Heemschut een ern- stige bedreiging voor het open landschap en het karakter van deze polder. Deze bedreiging is des te meer aanwezig omdat hierbij wordt vermeld dat de gemeenten geen invloed hebben op het aantal en de locatie van de intensieve veehouderijbedrijven. De gemeenten willen in het bestem- mingsplan soepele criteria opnemen voor verplaatsing en hervestiging van agrarische bedrijven en (onder voorwaarden) nieuwvestiging van grondge- bonden bedrijven toestaan. In de Oostwolder polder zouden deze van oorsprong grondgebonden bedrijven vervolgens kunnen worden omgezet in intensieve veehouderijen. Dergelijke maatregelen zullen een aanzuigen- de werking hebben niet alleen op de vestiging van intensieve veehoude- rijen, maar ook op nieuwvestiging van grondgebonden bedrijven in de Oostwolder polder met het doel deze om te zetten in intensieve veehou- derijen. Om aantasting van het landschap in de Oostwolderpolder polder tegen te gaan is het belangrijk dat de gemeente in staat is het aantal vesti- gingen in dit gebied te beheersen. Dit kan door strenge criteria voor vesti- ging en verplaatsing van agrarische bedrijven in dit gebied evenals voor nieuwvestiging. Men kan niet doorgaan met het landschappelijk inpassen van grote intensieve veehouderijen in open landschap Op een gegeven moment wordt het landschap te vol, het versteend. De landschappelijke inpassing wordt nog bemoeilijkt door de stijgende aanvragen voor de plaatsing van de biovergisters voor mest. Deze gebouwen worden ge- plaatst op het erf van de intensieve veehouderijen die daardoor nog meer ruimte nodig hebben.

Reactie gemeente Uitwisseling is uitsluitend mogelijk in het gebied tussen de Polderweg, de Langeweg en de Polderdwarsweg voorzover het gaat om locaties waar reeds een grondgebonden agrarisch bedrijf aanwezig is. In combinatie met het maximale bebouwingspercentage van 70% (zie de vorige opmerking) is gewaarborgd dat de intensieve veehouderijbedrijven qua bebouwings- massa niet groter kunnen worden dan de bestaande bedrijven. Qua ruim- telijke uitstraling zal een intensieve veehouderijbedrijf dan ook niet noemenswaardig afwijken van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Van een aantasting van het open karakter als gevolg van nieuwe intensieve veehouderij is dan ook geen sprake.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking aangepast

4 . Opmerking: mestvergistingsinstallaties Een ander probleem bij de komst van intensieve veehouderijen en de bouw van co-vergistingsinstalaties in de Oostwolder polder is de aantrek- kende werking op het verkeer vanwege het vervoer van vee, veevoeder en mest, ook dwars door de dorpen in de omgeving. Het is vreemd dat het aantrekken van verkeer wel als een belemmering wordt genoemd bij de vestiging van niet-agrarische bedrijven, maar niet bij de vestiging van inten- sieve veehouderijen en co-vergistingsinstallaties.

Reactie gemeente De gemeente wil deze opmerking graag in een breder kader plaatsen. De afgelopen decennia zijn de landbouwmachines over het algemeen groter, zwaarder en breder geworden (denk bijvoorbeeld aan de grote mestinjec- teerders). Op tal van plaatsen in Nederland (en niet alleen in Oost- Groningen) zijn de kleinere wegen in feite niet meer berekend op deze zware machines. Ondanks dat gaat gegeven, gaat de schaalvergroting in de landbouw onverminderd door. Indien de gemeente maatregelen zou wil- len nemen, zou zij de schaalvergroting in de landbouw moeten ontmoedi- gen. Dat is een ongewenst beleid. De gemeente kiest er veeleer voor om in het bestemmingsplan buitengebied een regeling op te nemen die het mogelijk maakt dat bestaande wegen worden aangepast aan de huidige norm. Daarbij speelt uiteraard ook het aspect verkeersveiligheid een zeer belangrijke rol. Indien nodig kunnen maatregelen worden genomen om de verkeersveiligheid te verbeteren. Bovendien wordt het aspect ‘verkeer’ te allen tijde door de gemeente in de afweging betrokken.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

5 . Opmerking: nieuwe natuur Een volgend beleidspunt dat het landschap kan bedreigen, is de vorming van nieuwe natuur. Bosontwikkeling in de buurt van Westerlee vormt in

de ogen van Milieufederatie geen bedreiging. De robuuste verbinding vanaf het Hondhalstermeer in zuidelijke richting kan wel een bedreiging voor het landschap vormen tenzij de begroeiing zo laag blijft dat deze past in het open landschap.

Reactie gemeente De nadere uitwerking van deze zone moet nog plaatsvinden. Het voert dan ook te ver daarover in de Kadernota reeds (beleids)uitspraken te doen. Dit neemt niet weg dat de gemeente met Milieufederatie van mening is dat deze nadere uitwerking zoveel mogelijk dient plaats te vinden zonder aantasting van de kernkwaliteiten van het landschap.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

6 . Opmerking: vrijkomende agrarische bedrijf s - b e b o u w i n g Gemeenten willen beschikken over de mogelijkheid voor hergebruik van alle vrijkomende agrarische panden, ook de minder waardevolle of de niet-waardevolle panden. Graag zou Milieufederatie hieraan willen toevoe- gen dat de gemeente ook gebruik kan maken van de mogelijkheid om niet-waardevolle en niet-karakteristieke panden die afbreuk doen aan hun omgeving te laten slopen en te vervangen door panden die een verbete- ring betekenen voor de kwaliteit van hun omgeving.

Reactie gemeente In theorie is deze mogelijkheid aanwezig. De gemeente kiest er echter nadrukkelijk voor gebiedsontwikkeling door de bewoners van het gebied. De charme van de Kadernota is dat bewoners zelf (met behulp van de Kadernota en de gemeente) aan de slag kunnen in en met het gebied.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

7 . Opmerking: bossen Bij de kernkwaliteiten van het wegdorpenlandschap (p. 57) wordt ge- noemd: de aanzienlijke massa van verdichtingen in de vorm van bossen. Dit is in de ogen van Milieufederatie geen kernkwaliteit. Het betreft een latere toevoeging aan het van oorsprong open landschap met bebou- wingslinten. Bebossing tast de zichtlijnen in het landschap aan.

Reactie gemeente De gemeente is het met de Bond Heemschut eens dat vroegere ingrepen in het landschap niet altijd hebben geleid tot een verhoging van de kernkwaliteiten van het landschap. Dit wil echter niet zeggen dat alle gro- tere bospercelen in het wegdorpenlandschap per definitie niet tot de kernkwaliteiten van het betreffende landschapstype horen. Bebossing in

het wegdorpenlandschap accentueert bijvoorbeeld de openheid in het dijkenlandschap. De Kadernota laat voldoende ruimte voor een gefun- deerde afweging of een bepaald bos als karakteristiek moet worden aan- gemerkt.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

8 . Opmerking: beschermd dorpsgezicht Bij de kernkwaliteiten van het wegdorpenlandschap staat Oostwold te- recht vermeld als beschermd dorpsgezicht evenals het lint van Nieuw- Beerta. Het staat niet als zodanig vermeld op de Plankaart in tegenstelling tot het lint van Drieborg, Nieuw-Beerta en Beerta.

Reactie gemeente De aanwijzing van Oostwold als beschermd dorpsgezicht is nog niet defi- nitief afgerond. Om die reden is het betreffende dorpsgezicht niet op de Kaart ruimtelijke aandachtspunten aangegeven. Als de aanwijzing definitief is, zal dit uiteraard een plaats krijgen in het nieuwe bestemmingsplan bui- tengebied.

De Kadernota wordt op basis van deze opmerking niet aangepast

Bijlage bij inspraakverslag: inspraakreacties

C o l o f o n

Opdrachtgever Gemeenten Reiderland, Scheemda en Winschoten

Contactpersonen Mevrouw L. Hut, gemeente Reiderland

De heer G. LindemanE. Abbas, gemeente Scheemda

De heer H. van der Poel, gemeente Winschoten

R a p p o r t BügelHajema Adviseurs

F o t o g r a f i e BügelHajema Adviseurs www.rtvnoord.nl

Projectleiding De heer drs. R.H. Schipper BügelHajema Adviseurs

S u p e r v i s i e De heer drs. P.J.R. Bügel BügelHajema Adviseurs

BügelHajema Adviseurs bv Bureau voor Ruimtelijke Ordening en Milieu BNSP Vaart nz 48-50 Postbus 274 9400 AG Assen Telefoon: (0592) 31 62 06 Telefax: (0592) 31 40 35 E-mail: [email protected] www.bugelhajema.nl

Vestigingen te Assen, Leeuwarden en Amersfoort