Et Oldambt Een Sociografie Deel I Vormende Krachten
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
ET OLDAMBT EEN SOCIOGRAFIE DEEL I VORMENDE KRACHTEN ACADEMISCH PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DEN GRAAD VAN DOCTOR IN DE LETTEREN EN WIJSBEGEERTE AAN DE UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, OP GEZAG VAN DEN RECTOR-MAGNIFICUS Dr. E.LAQUEUR , HOOG LEERAAR IN DE FACULTEIT DER GENEESKUNDE, IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN IN DE AULA DER UNIVERSITEIT, OP DONDERDAG 8 JULI 1937, DES NAMIDDAGS TE 4 UUR PRECÏES, DOOR EVERT WILLEM HOFSTEE GEBOREN TE WESTEREMDEN BIJ J. B. WOLTERS' UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ N.V. GRONINGEN - BATAVIA ~ 1937 CENTRAI F I AMnprvi »«^.-r 1 Aan mijn ouders Aan mijn broers en zusters r Nu ik met de voltooiing van dit proefschrift mijn universitaire studie hebbeëindigd , ishe tm eee nbehoefte , mijn dank te betuigen aan allen, wier onderwijs ikhe bmoge n volgen, Prof. Mr.Dr .W . A. Bonger, Prof. Dr. H. Brugmans, Prof. Mr. Dr. N. W. Posthumus, Prof. Mr. Dr. S. R. Steinmetz en Dr. W. van Bemmelen; in het bizonder aanmij n hooggeachten promotor, Prof.Dr .H .N . terVeen . &*•• Het doet mij leed, dat een mijner docenten — Prof. J. C. van Eerde— reed snie tmee r totd elevende n behoort. Zijn nagedachtenis zal bij miji n ere blijven. Allen in het Oldambt, landbouwers, medici, predikanten, onder wijzers envel e anderen, diemi j door hunschriftelijk e en mondelinge inlichtingen onmisbaar materiaal hebben verschaft, ben ik zeer erkentelijk. Een woord vanhartelijk e dankbe ni kverschuldig d aanProf . Mr. A. S. de Blécourt, hoogleraar aan de Rijksuniversiteit te Leiden, voor de vriendelijke belangstelling, die hij voor enkele onderdelen van mijn werk betoonde. •«m INHOUD VAN HET EERSTE DEEL. Inleiding 1—4 De sociografie en haar object, blz. 1. Is het Oldambt een sociale groep?, blz. 1—3. Probleemstelling, blz. 3—4. A. De omgeving. I. De physisch-geografische omgeving .... 4—13 Het ontstaan van de Dollard, blz. 5—6. De inpoldering, blz. 6. De Dollardklei, blz. 6. Haar bizondere vruchtbaar heid, blz.6—7 . Oorzaken hiervan, blz.7—9 .D e achteruit gang van de vruchtbaarheid in de oudere polders, blz. 9. De oorzaken hiervan, blz. 9—10. Verbetering der oudere kleigronden, blz. 10. Andere grondsoorten, blz. 10—11. De regenval, blz. 11. De temperatuur, blz. 11. De ontwik keling van het waterstaatswezen, blz. 11—12. De be- maling, blz. 12. Het waterschap Reiderland, blz. 12. De moeilijkheden van het waterschap Oldambt, blz. 12. Het gemaal de „Cremer", blz. 13. De drainage, blz. 13. De zucht, blz. 13. II. De sociale omgeving 14—21 De betekenis van de sociale omgeving, blz. 14.D e wijdere sociale omgeving: West-Europa,blz .14 . Dewijder e sociale omgeving: Nederland, blz. 14.D e ligging ten opzichte van Holland, blz. 14.D e engere sociale omgeving: Groningen, blz. 14. Het typisch Groningse, blz. 15. De verhouding tussen stad en Ommelanden, blz. 15—17. De bizondere positie van deboerenstan d in de gewestelijke samenleving, blz. 17—18. De positie van de boeren in de gebieden, rondom het Oldambt: het Hogeland, Duurswold, de Veen koloniën en Westerwolde, blz. 18—20. De ligging aan de Duitse grens, blz. 20. Oostfriesland, blz. 20—21. B. De erfelijke eigenschappen der bevolking 22—100 I. De anthropologische samenstelling .... 22—38 De betekenis van de anthropologie voor de sociografie, blz. 22. De exacte anthropologische gegevens alléén onvoldoende, blz. 22. Interpretatie door historische gege vens over volksbewegingen, blz. 23. De Friezen-Saksen hypothese, blz. 23. Het oordeel van de typologische anthropologen: Johan Winkler. Sasse Jr., Gallée en Biele feld, blz. 23—24. Het oordeel van prof. Bolk, blz. 24. Het oordeel van prof. Huizinga, blz. 24. Kritiek op ver schillende uitspraken, blz. 24—25. Wat zijn Friezen?, blz. 25—26. Wat zijn Saksen?, blz. 26—27. Taalverandering geen bewijs voor volksbeweging, blz. 27. Het onderzoek van prof. Huizingat blz. 27—28. Kritiek van Nyèssen en Ter Laan, blz. 28. Conclusie over de Friezen-Saksen hypothese, blz.29 .D e Saksen in het Oldambt, blz.30—31 . De anthropologische gevolgen van de menging, blz.31 . VII À Het oordeel van de typologische anthropologen, blz. 31—32. Kritiek op hun mededelingen, blz. 32. De theorie van prof. Bolk, blz. 32—33. Toetsing aan de exacte anthropologische gegevens, blz. 34—35. Oordeel over de theorie van Bolk, blz. 35—36. Conclusie, blz. 37. Schedel- inhoud en hersenvolume, blz. 37—38. Constitutietypen naar Kretschmer, blz. 38. II. Het karakter der Oldambsters 39—100 Definitie van het individuele karakter, blz. 39. Definitie van het groepskarakter, blz. 40. Elementaire en distribu tieve karakterverschillen, blz. 40. De erfelijkheid van karaktertrekken, blz. 41—42. Genotype en phaenotype, blz. 42. De invloed van het milieu, blz. 42—43. Wijziging van het genotype door selectie, blz. 43—45. De gevolgde me thode van onderzoek, blz. 45. De enquête, blz. 45—46. Het materiaal, blz. 46—56. Overzicht van de karakter eigenschappen der Oldambsters, blz. 54—55. De groepe ring van de karaktertrekken in een karakterologisch systeem, blz. 56—57. Het systeem van Heymans en zijn voordelen, blz. 57. Overzicht van het systeem van Hey mans, blz. 57—58. Het karaktertype der Oldambsters: I. het temperament, blz. 59. a. De emotionaliteit, blz. 59—64. b. De nawerking, blz. 64—66. c. De activiteit, blz. 66—67. d. De psychische potentie, blz. 67—68. Con clusie over het temperament, blz. 68. II. De neigingen, blz. 68. a. De vitale neigingen, blz. 68. b. De egoïstische neigingen, blz. 69. c. De sociale neigingen, blz. 69—70. d. De supra-sociale1 neigingen, blz. 70. Conclusie over de neigingen, blz. 70. III. Het intellect, blz. 70. Algemeen oordeel over het intellect, blz. 70—71. a. De nawerking, blz. 71. b. De fantasie, blz. 72—73. c. De concentratie, blz. 73—74. Conclusie, blz. 74. Het intelligentie-onderzoek van het Centraal Bureau v. d. Statistiek, blz. 74—75. Eindconclusie, blz. 75. Vergelijking van de uitkomsten met die van anderen, blz. 75—76. Het oordeel van Lofvers, blz. 76—77. Het oordeel van Van Teylingen, blz. 77—78. Het oordeel van K. ter Laan, blz. 78—79. Conclusie van deze vergelijking, blz. 79. De grondslagen van het Old- ambster karakter: I. Omgevingsinvloeden, blz. 80. 1) De beïnvloeding langs organische weg, blz. 80—81. 2) De beïnvloeding langs geestelijke weg, blz. 81—82. a. De invloed van de economisch-technische toestand, blz. 82— 86. b. De strijd tegen en de aanpassing aan het geogra fisch milieu, blz. 86—88. c. De invloed van godsdienst en kerk, blz. 88—90 d. De invloed van opvoeding en onder wijs, blz. 90. e. Directe beïnvloeding door aanraking met de omgevende sociale groepen, blz. 90—92. II. De erfe lijke aanleg, blz. 92. 1) Karaktertrekken, die met lichame lijke eigenschappen samengaan, blz. 93—94. 2) Karakter trekken, die in het verleden onder andere omstandigheden eveneens naar voren kwamen, blz. 94. 3) Karaktertrekken, voorkomende bij verwante groepen, die in andere omstan digheden leven, blz. 94—99. C. Historische lijnen en krachten. 101—299 I. Schets van de politieke geschiedenis .... 101—148 Het Oldambt deel van het oude Friesland tussen Vlie en Wezer, blz. 101. De toestand in de Friese landen vóór VIII r V "V 1100, biz. 101. Het verdwijnen van het landsheerlijk gezag, blz. 101. Het bestuurstelsel na 1100, blz. 102. De redger en de grietman, blz. 102. De ommegaande rechtstoelen, blz. 102. De edele heerd, blz. 102. De functie van den redger, blz. 103. De warven, blz. 103. De Opstalboomse bond, blz. 103—104. De mené meente, blz. 104. De kluft, blz. 104. Het kerspel, blz. 105. De oorsprong van het be stuurstelsel, blz. 105. De fouten, blz. 105—106. De op komst van nieuwe, onwettige politieke machten, blz. 107. De kloosters, blz. 107—108. De hoofdelingen , blz. 108. De oorsprong van het hoofdelingwezen , blz. 108—110. Het conflict tussen de oude en de nieuwe machten, blz. 110— 111. De uitkomst van de strijd in Oostfriesland, blz. 111— 112. In het Westlauwerse Friesland, blz. 112. Het ingrij pen van de stad in Friesland tussen Eems en Lauwers, blz. 112. De positie van de stad vóór 1350, blz. 112—113. Het verdrag van 1361, blz. 113. Het verdrag van 1368, blz. 113. De hernieuwde warven, blz. 114—115. De Hoofd- mannenkamer, blz. 115. De nederlaag der hoofdelingen , blz. 115—117. De gevolgen van de strijd voor de verhou ding tussen stad en Ommelanden, blz. 118—119. Het Old- ambt tot 1400, blz. 119. De strijd tegen de Gockinga's en de Houwerda's.blz. 120—121. Hoe kwam het Oldambt onder de stad?, blz. 121. De mening van Ubbo Emmius, blz. 121. Kritiek van Gosses en De Blécourt, blz. 122. Bezaten Gockinga en Houwerda vóór 1444 (1438) de souvereine macht in het Oldambt?, blz. 122—126. Is er een overeenkomst, waarbij de souvereiniteit aan de stad werd overgedragen?, blz. 126—129. Heeft de stad direct na 1444 het souvereine gezag, in het Oldambt bezeten?, blz. 129— 130. Conclusie, blz. 130. De groeiende invloed van de stad tot 1498, blz. 131—133. De Saksische tijd, blz. 133— 135. De toestand na 1536, blz. 135—136. De mening van Emmius, psychologisch gezien, blz. 136—137. De gang van zaken na 1600, blz. 137. De conflicten over de souve reiniteit, blz. 137—139. De verhouding tussen de stad en de Oldambsters na 1650, blz. 139—140. Geschiedenis van de Reiderlander dorpen na 1400, blz. 140—143. De ge volgen van het optreden van de stad, blz. 143—148. II. De ontwikkeling van grondbezit en grond gebruik 149—172 De geografische gesteldheid in de Friese landen: de gordel der hoge klei en de gordel der „Wolden", blz. 149—150. De nederzettingen der proto-Saksen in de Wol den, blz. 150. De komst der Friezen, blz. 150——151.