Inhoud Van De Bijgevoegde Cd-Rom IV. Klankveranderingen En Vormveranderingen1 Klankveranderingen Leenwoorden Worden Over Het
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Inhoud van de bijgevoegde cd-rom IV. Klankveranderingen en vormveranderingen1 Klankveranderingen Leenwoorden worden over het algemeen aangepast aan de taal die ze leent. Onbekende klanken en klankcombinaties worden gewijzigd in klanken die wel bekend zijn, en vervolgens worden de woorden geschreven volgens de spelling van de bekende klanken. Het komt er dus op neer dat de uitspraak van een leenwoord wordt aangepast, en daardoor meestal ook de spelling. Bij aanpassing worden de vreemde klanken vervangen door de dichtstbij gelegen Nederlandse klanken of door leenfonemen. Zie voor de manier waarop de uitspraak en de spelling van leenwoorden worden aangepast de ‘Inleiding’ van dit boek. Hier wordt ook beschreven dat het Nederlands door de instroom van leenwoorden bepaalde klankcombinaties leerde kennen die aanvankelijk niet voorkwamen in het Standaardnederlands, zoals ps- en sf- aan het begin van het woord, die we leerden kennen door op het Grieks teruggaande leenwoorden als psalm en sfeer. Een woord kan mondeling en schriftelijk geleend worden. Dit heeft invloed op de uitspraak en spelling van het woord: een mondeling geleend woord wordt geheel op grond van de klank overgenomen, en daardoor kan het woord qua spelling nogal afwijken van het woord in de brontaal, vergelijk po voor Frans pot. Bij woorden die schriftelijk geleend zijn, wordt de spelling van het vreemde woord overgenomen. Zo weten we zeker dat woorden met een c, q, x en y langs schriftelijke weg geleend zijn, want deze letters komen niet voor in oorspronkelijk Nederlandse woorden (maar zie hieronder). De y is van oorsprong een Griekse letter, vandaar de Franse naam i-grec of de vertaling hiervan, Griekse ij (in het Grieks gaf de letter overigens geen i-klank aan, maar een u-klank). De meeste woorden met y zijn via het Latijn of Frans geleend. Bij inburgering verdwijnen de letters c, q, x, y, zie hieronder. Dit is geen klankverandering maar een spellingverandering: de uitspraak van de c blijft /s/, of we nu citroen of sitroen spellen. Woorden die schriftelijk geleend zijn, kunnen spellinguitspraak krijgen, dat wil zeggen dat iedere geschreven letter uitgesproken wordt, wat in de brontaal niet het geval hoeft te zijn: elegant, machine, officier. Zie verder de ‘Inleiding’. Hoe langer geleden het woord geleend is, hoe meer het aangepast is in uitspraak en spelling en hoe moeilijker het is de bron ervan te ontdekken. Maar woorden kunnen ook gedurende lange tijd ongewijzigd blijven: datum komt al in het Middelnederlands voor, in precies dezelfde vorm en met dezelfde betekenis als het nu heeft. Tegen überhaupt wordt al minstens zestig jaar geageerd,2 zonder enig resultaat. Bovendien wordt, sinds de spelling vastligt, aanpassing in uitspraak niet automatisch meer gevolgd door aanpassing in spelling (zie hieronder). Vooral bij internationale woorden bestaat de neiging de aanpassing in spelling tegen te houden. Traditie of het soort woord kunnen voorts invloed hebben op de aanpassing: een woord dat alleen in wetenschappelijke context gebruikt wordt, zal niet zo gauw vernederlandst worden als een algemeen gebruikelijk woord. Ook hernieuwde ontleningen spelen een belangrijke rol: het contact met de brontaal wordt meestal niet verbroken, dus het woord uit de brontaal kan herhaaldelijk invloed uitoefenen en blijven uitoefenen. De schrijfwijze vanielje van begin twintigste eeuw is door hernieuwde ontlening weer verfranst tot vanille. Sommigen geven er de voorkeur aan om een woord als ‘vreemd’ te spellen, zodat duidelijk is dat het een ontlening betreft. Dat was al zo in 1829, zie het volgende citaat uit een anoniem werk, p. 33-35: Eene bepaling van het kleed, waarin de, uit vreemde landen, inzonderheid uit Frankrijk, overgenomene burgers zich behoorden te vertoonen. – Dit punt schijnt mij geenszins overtollig. En als ik hieromtrent nader mijne gedachten mag uiten, dan komt het mij voor, dat die vreemdelingen in hun eigen kleed, zoo veel mogelijk, te voorschijn moeten komen, en niet in een Nederlandsch pakje gestoken worden. Dit laatste schijnt wel, hoe langer hoe meer, in algemeen gebruik te komen, door de overbrenging der oorspronkelijke c, x, en qu, in k, ks, en kw, b.v. klerk, in plaats van clerc, boeken in kwarto, okkasie, kwitansie, kwantiteit en kwaliteit, kwota, inkwisisie, konstruksie, trankwilizeren, enz.; doch dit komt mij schier even zoo wanstaltig voor, als wanneer men ook voor Quinctilianus, Xerxes, Artaxerxes, Xenophon, Alexander, enz. wilde schrijven: Kwinktiliaan, Kserkses, Artakserkses, Ksenofon, Aleksander, enz [...] Waartoe dienen ook de Nederduitsche naslepen en, enten, lijkheid, avissen, enz. achter de uitheemsche, inzonderheid Fransche, woorden geplaatst? b.v. in korpsen, fondsen, reglementen, departementen, saizoenen, instantelijk, expresselijk, jaloerschheid, fièrheid, Notarissen, Secretarissen, Commissarissen, Petitionarissen, Legatarissen. Zij komen mij althans even zoo ongeschikt voor, als eene oud- Hollandsche pruik of staart voor een’ luchtigen Franschman. Als men die en andere uitheemsche woorden volstrekt moet of wil behouden, waarom dan dezelve niet liever (gelijk bij de Duitschers meestal plaats heeft) gebezigd met hunne eigenaardige spelling en uitspraak, aldus: corps, fonds, reglemens, instamment, jalousie, fierté, Notaires, Secretaires, enz.? En waarom ook niet liever Comptoir geschreven en gesproken, in plaats van kantoor? De Fransche woorden – zoo ver men dezelve dulden wil – dienen dan, naar mijn inzien, door geene Nederduitsche mom onkenbaar gemaakt, maar, door het behouden van hun eigendommelijk kleed, behoorlijk onderscheiden te worden van de natuurlijke bestanddeelen der vaderlandsche taal. Trouwens, het tegendeel zou, vrees ik, vele lezers slechts verwarren en het getal der inkruipende basterdwoorden grootelijks vermeerderen. Het is interessant om hier de bevindingen van Busse over het Duits te vermelden.3 In Duitsland was de spelling tot 1996 niet officieel geregeld, maar volgden de woordenboeken het geaccepteerde gebruik. In het Duits komen net als in het Nederlands dubbelvormen voor, vaak Engelse leenwoorden die zowel met c als met k gespeld worden. In 1901 werd in Duitsland de ‘II. Orthographische Konferenz’ gehouden, waarbij veel woorden met c werden ‘eingedeutscht’, dus met k geschreven. Nu blijkt dat de c naast de k weer terrein terugwint, vooral in technische teksten, en dat woorden die eens alleen met k werden geschreven, weer een variant met c naast zich krijgen of zelfs vervangen worden (‘ausdeutschen’) door c.4 De oorzaak hiervan is de toenemende internationalisering. Hieruit blijkt dat inburgering van een leenwoord geen lineair gebeuren is, maar dat er andere factoren meespelen, zoals de invloed van het woordbeeld en de media. Klankverandering, dus aanpassing aan de ontlenende taal, vindt in principe plaats per woord. Er zijn wel gemeenschappelijke tendensen, maar dit zijn nooit uitzonderingloze regels.5 De klankveranderingen die een leenwoord ondergaat, zijn in principe wel onafhankelijk van de taal waaruit geleend is: íédere x wordt in principe gesproken en na inburgering geschreven als ks, of het nu gaat om een leenwoord uit het Latijn (tekst), het Frans (sekse) of het Grieks (feniks). Van context en taxi is de spelling dus nog niet ingeburgerd, omdat de woorden relatief jong zijn (taxi kennen we vanaf 1911); zie ook hieronder. Hieronder geef ik een chronologisch overzicht van de belangrijkste klankveranderingen die leenwoorden in het Standaardnederlands hebben ondergaan. Op grond hiervan kunnen we woorden een relatieve datering geven (niet een jaartal, zelfs niet bij benadering, omdat klankveranderingen een lange tijd duren). Vanaf het moment dat leenwoorden in een taal opduiken, volgen ze in principe de normale taalontwikkeling van die taal, dus dezelfde ontwikkeling als de erfwoorden. Bij de klankveranderingen zal ik zo veel mogelijk als voorbeeld woorden geven die tweemaal uit dezelfde taal, maar in verschillende tijden, geleend zijn (zie hierover verder hoofdstuk V, ‘Tweelingen en meerlingen’). Aan de klankveranderingen van leenwoorden uit het Frans heeft Salverda de Grave6 een hoofdstuk van 170 pagina’s gewijd. Het moge duidelijk zijn dat in het bestek van dit boek slechts de grote lijn getoond kan worden. De oudste ontleningen stammen uit wat Weijnen7 de ‘Latinitas’ noemt. Zoals in hoofdstuk I, 2, ‘Invloed van het Latijn’ al vermeld is, onderscheidt Weijnen binnen de Latinitas drie perioden van ontlening: 1. uit het Latijn ten tijde van het Latijnse imperium, tot circa 400 n. Chr.; leenwoorden uit die tijd noem ik Romeinse leenwoorden; 2. uit het Romaans (of Proto-Frans) van 400 tot de negende eeuw; in deze periode bestond nog nauwelijks verschil tussen de Romaanse talen (Frans, Spaans enzovoort); en 3. uit het (Oud)frans, vanaf de negende eeuw. De derde periode duurt voort tot op heden. In alle drie de perioden vonden ontleningen mondeling plaats. Daarnaast was er vanaf ongeveer 650 sprake van schriftelijke invloed van het middeleeuws en humanistisch Latijn, en werden in de loop van de derde periode Franse leenwoorden niet meer alleen mondeling geleend, maar ook schriftelijk. Verder werd in de loop van de derde periode de invloed van andere talen dan het Frans, vooral het Duits en Engels, steeds groter. Aan de hand van de klankveranderingen die een leenwoord heeft doorgemaakt, kunnen we bepalen in welke periode het woord geleend is.8 Klinkerveranderingen in het Nederlands We beginnen met veranderingen die erfwoorden en oude leenwoorden beide hebben ondergaan. Soms wordt (tussen schuine strepen) de klank aangegeven