Kel Dat De Midden- En Late Ijzertijd, De Keizertijd En De Vroege Middeleeuwen Omvat Kon in De Beschikbare Tijd Niet Gerealiseerd
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
DE 14C-CHRONOLOGIE VAN DE NEDERLANDSE PRE- EN PROTOHISTORIE V: MIDDEN- EN LATE IJZERTIJD J.N. LANTING University of Groningen, Groninger Instituut voor Archeologie, Groningen, Nederland J. VAN DER PLICHT University of Groningen, Centrum voor Isotopen Onderzoek, Groningen, Nederland ABSTRACT: Contrary to expectation this paper has not appeared in vol. 45/46 (2003/04), and will not be the last in the series either. This part deals only with Middle and Late Iron Age. Roman period and Early Middle Ages will be dealt with in part VI, in vol. 49/50 (2007/08). After some introductory remarks in chapter 1, this paper deals in chapter 2 with relative and absolute chronology of the Hallstatt and La Tène periods in general, and with local chronologies in the Aisne-Marne and Hunsrück-Eifel areas, the Belgium Ardennes, the German Lower Rhine area east of the Rhine, NE Westphalia, Northern Germany and Denmark. Special attention is given to the chronological work of Hingst in Northern Germany and Harck in eastern Lower Saxony, and to the ceramic-based studies of Nortmann, Löbert and Först in the NW-German coastal area and adjacent higher sandy soils. In chapter 3 the regional ceramic-based chronologies by Van den Broeke (Southern Netherlands), Taayke (Northern Netherlands) and Van Heeringen (Western Netherlands) are analysed. Especially the absolute dates for pottery in the Northern Netherlands proposed in previous studies, including Taayke’s thesis, are too high, and need correction. Chapter 4 deals with burial ritual. Special attention is given to the dating of cemeteries with square ditches, of Iron Age burial mounds, and of Brandgruben (simple cremation pits). Chapter 5 deals with houses and house types. The development proposed by Waterbolk/Huijts for the Northern Netherlands is criticized. The types Variant Hijken, Fochtelo and Noordbarge are younger than Waterbolk/Huijts suggest, and type Hijken seems to have survived till the beginning of our era. The succession of house types in the central and eastern parts of the Netherlands is far from clear at the moment, contrary to the situation in the coastal area and in the Southern Netherlands. In chapter 6 attention is given to the dates of objects like wheels, canoes, etc. and of some new introductions, like plough, rotary querns, etc. Chapter 7 lists the radiocarbon dates for Middle and Late Iron Age material in the Netherlands, alphabetically by province. In Appendix 1 some older excavations of Middle and Late Iron Age burials in the Northern Netherlands are pre- sented for the first time, or republished in order to correct misinterpretations and/or mistakes. Appendix 2 deals with the trackways in the bog east of Valthe, especially the Valtherbrug. KEYWORDS: Middle/Late Iron Age, chronology, radiocarbon dating, dendrochronology, burial ritual, ceramics. 1. INLEIDING kel dat de midden- en late ijzertijd, de keizertijd en de vroege Middeleeuwen omvat kon in de beschikbare 1.1. Definities tijd niet gerealiseerd worden, al was het alleen maar vanwege de grote massa’s literatuur die doorgenomen In ons eerste artikel van deze serie (Lanting & Van der moeten worden om op de hoogte te blijven van de Plicht, 1995/96) waren wij van mening, dat wij de 14C- meest recente ontwikkelingen in de chronologie van chronologie van de Nederlandse pre- en protohistorie de betreffende periodes. Met enige tegenzin hebben in vijf artikelen zouden kunnen beschrijven waarvan we dan ook moeten besluiten om van het oorspronke- het laatste in 2004 zou verschijnen. Tot en met deel 4 lijke schema af te wijken. In het voorliggende deel 5 lagen we aardig op schema, maar nu is duidelijk, dat worden alleen midden- en late ijzertijd behandeld, ter- de oorspronkelijke opzet te optimistisch was. Een arti- wijl keizertijd en vroege Middeleeuwen zullen wor- Palaeohistoria 47/48 (2005/2006), pp. 241–427 242 J.N. LANTING & J. VAN DER PLICHT den behandeld in deel 6, dat in Palaeohistoria 49/50 Eén en ander betekent in kalenderjaren (zie par. 2.2): (2007/08) zal verschijnen. In ons vorige artikel (Lanting & Van der Plicht, midden-ijzertijd: 565–270 v.Chr. 2001/02) hebben we bronstijd en vroege ijzertijd ge- late ijzertijd: 270 v.Chr. – begin jaartelling. combineerd, om in ieder geval het grootste deel van de urnenveldenperiode in één overzicht te kunnen 1.2. Dendrochronologie behandelen, al waren we ons ervan bewust, dat de kringgrepurnenvelden pas in de loop van de midden- Hoewel de archeologie veel dank verschuldigd is aan ijzertijd ophouden. In dit artikel zullen we de nodige Ernst Hollstein voor zijn werk aan de ontwikkeling aandacht besteden aan de datering van vierkante grep- van de West-Duitse eikenchronologie, kan niet ontkend pels en aan het gebruik van urnen in het grafritueel worden, dat hij tegelijk ook verantwoordelijk was voor van midden- en late ijzertijd. In Noord-Nederland twee foute overbruggingen die voor de nodige verwar- is de vloeiende overgang van late urnenvelden naar ring in de dendrochronologie van Romeinse tijd en late ‘ijzertijdgrafheuvels’ een onderwerp dat de nodige ijzertijd hebben gezorgd. De eerste fout werd gemaakt aandacht krijgt. Gelukkig was het ook dit keer moge- in 1966, toen Hollstein op basis van een lofrede uit 310 lijk crematies te laten dateren om een beter inzicht te AD aannam, dat Constantijn de Grote in dat jaar de bouw krijgen in de 14C-chronologie van een aantal aspecten van een Rijnbrug bij Keulen had voltooid (Hollstein, van het grafritueel in midden- en late ijzertijd. 1967). Dat leidde vervolgens tot enkele absurd vroege In de afgelopen jaren zijn verschillende voorstellen dateringen van vroeg-Romeinse vondsten, waar terecht tot periodisering van de ijzertijd gepubliceerd (‘De pe- bezwaren tegen werden aangevoerd (Baatz, 1977). In riodisering’ 1965/66; Verwers, 1972; Lanting & Mook, feite had Hollstein de fout zelf al ontdekt, toen hij in 1977). Op basis van die voorstellen hebben wij in ons 1974 het hout bestudeerde uit het Merovingische graf vorige artikel de vroege ijzertijd halverwege Ha D la- 111 van Beerlegem (zie Neyses, 1991: noot 24). Een ten eindigen, op het moment dat in Noord-Nederland correctie met 27 jaren naar de jongere kant leverde ac- het eerste RW-1-aardewerk begon op te treden, en in ceptabele dateringen in de vroeg-Romeinse tijd op. Zo Zuid-Nederland het vroegste Marne-aardewerk. Over bleek de Romeinse legioensvesting van Oberaden in 11 dat vroegste optreden van RW-1 is echter nog wel dis- v.Chr. te zijn gebouwd, geheel in overeenstemming met cussie mogelijk (zie par. 3.2.2 en 3.2.3), en het vroeg- de historische gegevens. ste optreden van Marne-aardewerk ligt zeker later. De correctie leidde echter tot onacceptabel jonge Marne-aardewerk in de zin van Verwers (1972) en Van dateringen in de midden-ijzertijd. Een aanvankelijke den Broeke (1987a en b) verscheen kort voor of rond zwevende jaarringchronologie voor de vorstengraf- 500 v.Chr., d.i. tijdens Ha D3, terwijl aardewerk van heuvel van Villingen werd in 1972 ‘absoluut’ geda- het ‘Marnien’ op zijn vroegste rond 450 v.Chr., tijdens teerd toen Hollstein meende een lange serie jaarrin- LT A, kan zijn verschenen (zie par. 2.3). Overigens gen in verkoold hout van de versterkte nederzetting had genoemde grens geen ander doel dan het einde Kirnsulzbach te kunnen vastknopen aan de midden- van de urnenvelden (lees: kringgrepurnenvelden) min ijzertijdcurve. De bouw van de centrale grafkamer in of meer aan te geven, hoewel duidelijk was dat ook in Villingen, archeologisch gedateerd rond de overgang het begin van de midden-ijzertijd nog met urnenvel- Ha C/Ha D, werd in 577 v.Chr. geplaatst (Hollstein, denverschijnselen rekening moest worden gehouden. 1974), wat jonger was dan verwacht, maar nog net ac- In dat vorige artikel (Lanting & Van der Plicht, ceptabel. Na de correctie met 27 jaren in 1974 werd 2001/02) hebben we duidelijk gemaakt, dat eerder de bouw van de grafkamer echter in 551 v.Chr. ge- gepubliceerde definities van vroege, midden- en late plaatst, wat niet meer aanvaardbaar was. Na vergelij- bronstijd, en van vroege ijzertijd in de praktijk nau- king met jaarringcurves opgesteld in Belfast, Keulen welijks bruikbaar bleken. Datzelfde geldt ook voor en Hohenheim bleek, dat Hollstein te lichtvaardig de definities van midden- en late ijzertijd. In plaats was geweest bij de beoordeling van de overlap van daarvan zullen we in dit artikel Duitse archeologische de Kirnsulzbach-serie en de rest van de curve. Alle conventies volgen. Dat betekent, dat de midden-ijzer- ringen vóór 546 v.Chr. bij Hollstein bleken 71 jaren tijd correspondeert met de Noord-Duitse periode Ez te jong te zijn gedateerd (Becker, 1985). Voor de graf- I volgens de definities van Hingst (1964) en Harck kamer van Villingen resulteerde dat dus in een werke- (1972) en ruwweg met Ha D2, Ha D3, LT A en LT B, lijke ouderdom van 622 v.Chr. die overigens bij latere blijkens de correlaties van Heynowski (1996; 2000) in controles tot 616 v.Chr. werd bijgesteld (Billamboz & de door ons licht gewijzigde versie (zie par. 2.8.1). De Neyses, 1999). late ijzertijd valt samen met Ez II, resp. LT C en LT D. Overigens willen we hier waarschuwen tegen kri- 14C-chronologie: midden- en late ijzertijd 243 Fig. 1. Jaarringijkcurve INTCAL 04 voor de periode 1000 v.Chr.–400 n.Chr./2900– 1600 BP (tek. J.H. Zwier, gebaseerd op Reimer et al., 2004: figs A12 en A13)). tiekloos gebruik van dendrodateringen, zoals we dat de jaarringijkcurve voor 14C-dateringen (zie fig. 1). eerder bij 14C-dateringen hebben gedaan. In ons arti- Wel zijn sindsdien verschillende ijkcurves voor 14C- kel over het Neolithicum (Lanting & Van der Plicht, dateringen gepubliceerd (in Radiocarbon 28, 1986, 1999/2000: pp. 5–7) wezen we op dateringen aan houts- 35, 1993 en 40, 1998), die inmiddels zijn achterhaald.