BOOR En SPADE
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
MEDEDELINGEN VAN DE STICHTING VOOR BODEMKARTERING BOOR en SPADE 18 VERSPREIDE BIJDRAGEN TOT DE KENNIS VAN DE BODEM VAN NEDERLAND STICHTING VOOR BODEMKARTERING, WAGENINGEN DIRECTEUR: Dr. Ir. F. W. G. Pijls Soil Survey Institute, Wageningen, The Netherlands Director: Dr. Ir. F. W. G. Pijls 1972 H. VEENMAN & ZONEN N.V. -WAGENINGEN INHOUD/CONTENTS Dr. Ir. F. W. G. Pijls bij zijn aftreden als directeur 5 1. STEUR, G. G. L. en W. HEIJINK, Moerige gronden in Nederland. 9 Peaty soils in The Netherlands (summary p.36) 2. POELMAN, J. N. B., Het kattekleiverschijnsel in oude natuurweten schappelijke literatuur 41 The catclay phenomenon in old. scientific literature (summary p.48) 3. VOORT, W. J. M. VAN DER, Ongestoorde gloeimonsters 50 Ignition of undisturbed soil samples (summary p.52) 4. EDELMAN-VLAM, A. W. en A. D. M. VELDHORST, Uit het agrarische verleden van Rolde 54 On the agrarian past of Rolde (summary p.82) 5. PAPE, J. C., Oude bouwlandgronden in Nederland 85 Plaggen soils in The Netherlands (summary p.113) 6. DEKKER, L. W., Daliegaten in Noord-Holland 115 'Daliegaten' in the province of North Holland (summary p.125) 7. GROOT OBBINK, D. J. en A. BUITENHUIS, De relatie tussen bodem- opbouw en vegetatie in het Buurserveen 127 The relation between soil conditions and vegetation in the Buurserveen (summary p.138) 8. SMET, L. A. H. DE, D. DANIËLS en A. E. KLUNGEL, Luchtfoto's als hulpmiddel voor het vaststellen van vochttrappen en grondwater- trappen 139 The aerial photograph as a means to determine moisture classes and water- table classes (summary p.148) 9. VOORT, W. J. M. VAN DER, Het Munsell kleurenboekje .... 149 The Munsell Soil Color Charts (summary p.154) 10. KLUNGEL, A. E., Fivel en Fivelhuisjes 155 The river Fivel and Fivel houses (summary p.161) 11. SMET, L. A. H. DE, J. J. SCHUURMAN en P. BOEKEL, De bewortel- baarheid van Dollardklei voor tarwe 163 The rootability of clay soils in the Dollard area for wheat ( summary p.175) 12. KUYER, P. C., Enkele historische en bodemkundige opmerkingen over de kleiwinning voor de baksteenindustrie in Westergo ... 177 Some historie and pédologie data concerning the exploitation of clay for the brick industry in Westergo (summary p.184) Artikelen die in de periode januari 1971 tot en met juni 1972 elders zijn gepubliceerd 186 Rapporten en adviezen die in de periode januari 1971 tot en met juni 1972 zijn samengesteld 188 Publikaties van de Stichting voor Bodemkartering 193 DR. IR. F. W. G. PIJLS BIJ ZIJN AFTREDEN ALS DIRECTEUR Aan de heer Dr. Ir. F. W. G. Pijls is op zijn verzoek met ingang van 1 janu ari 1973 eervol ontslag verleend als Directeur van de Stichting voor Bodem- kartering. Dr. Pijls heeft voor zijn ontslagaanvrage gebruikgemaakt van een voor oudere medewerkers van de Directie Landbouwkundig Onderzoek tijdelijk geldende wachtgeldregeling. Pijls volgde op 1 april 1955 Prof. Dr. C. H. Edelman op; hij werd de eerste full-time directeur van het Instituut. Daarmee ging de leiding van het Instituut over van de promotor van de bodemkartering op een man, die zich al bijzonder voor de bodemkartering interesseerde toen de eerste po gingen werden ondernomen om deze in Nederland te ontwikkelen; hij heeft die interesse de jaren door in zijn verschillende functies behouden. Pijls was aanvankelijk na zijn afstuderen in 1936 tot 1937 werkzaam bij de Rijkstuinbouwvoorlichtingsdienst in Limburg. Daarna was hij tot 1945 leraar aan de R.K. Middelbare Land- en Tuinbouwwinterschool te Didam. Ook in deze functies probeerde hij zoveel mogelijk mee te werken aan het tot stand komen van de bodemkartering in Nederland. Hij was er toen reeds van overtuigd dat veldbodemkunde en bodemkartering op zich niet vol doende waren, maar moesten leiden tot een beter inzicht in de vraagstukken 5 waarmee de praktijk van de landbouw werd geconfronteerd. Zo ontving Pijls reeds in 1936 naar aanleiding van een verzoek 'van den Limburgschen Streekplannendienst' van Prof. Dr. C. H. Edelman opdracht tot het ver vaardigen van 'een bodemkaart met een plan tot verbetering van het lage cultuurpeil' van een gebied in Limburg. Dit gebied lag in de gemeente Nieuwstadt en was ter plaatse bekend als 'De Beemden'. Ook in zijn tweede functie beijverde Pijls zich de bodemkartering van de grond te krijgen. Deze pogingen werden met succes bekroond: In 1942 kon hij starten met incidentele geologische verkenningen van Didam en omgeving. In 1944 werd zijn werk officieel erkend en door de Directeur van de Tuinbouw ge subsidieerd; Pijls kon toen de eigenlijke karteringen met behulp van studen ten en assistenten beginnen. Toen de Stichting voor Bodemkartering in augustus 1945 werd opgericht, werd deze studie in de werkzaamheden van dit instituut opgenomen. Pijls promoveerde in 1948 op een publikatie over de resultaten van deze studie, getiteld 'Een gedetailleerde bodemkartering van de gemeente Didam'. Inmiddels was mede door zijn werk het belang van de veldbodemkundige studie voor de landbouw, met name de tuinbouw, duidelijk bewezen. Toen in 1947 een speciaal Tuinbouwconsulentschap voor Bodemaangelegenheden werd opgericht, was hij dan ook degene aan wie de leiding werd opgedragen. Een bekroning van deze jarenlange toewijding aan de bodemkartering was zijn benoeming tot Directeur van de Stichting voor Bodemkartering, in de voorgeschiedenis en oprichting waarvan hij niet alleen door zijn werk als bodemkundige, maar ook op andere wijze een aandeel had. De verantwoor delijkheid voor het belangrijkste potentieel op het gebied van de bodem kartering in Nederland werd toen in zijn handen gelegd. Het Instituut werd onder zijn leiding verder uitgebouwd tot een evenwich tige dienst. Uit de regionale studies groeide de systematische bodemkaart van Nederland, schaal 1:50000, die nu voor ongeveer een derde deel vol tooid is. Aan het instituut werd een aantal specialistische afdelingen op het gebied van de bodemclassificatie, de micromorfologie en de agrarische toe passingen van bodemkartering (akkerbouw, weidebouw, tuinbouw, bos bouw, cultuurtechniek) toegevoegd. Tevens kwam een chemisch en klei- mineralogisch laboratorium tot stand door de komst van Dr. Van der Marei en zijn afdeling naar de Stichting voor Bodemkartering. Ook in de laatste jaren werd het werk van de Stichting voor Bodemkarte ring voortdurend aangepast aan de behoeften. Met name nam de studie van de toepassing van veldbodemkundige kennis op niet-agrarisch terrein een steeds grotere plaats in. Voorts werd begonnen met de geomorfologische kartering van Nederland. Tot de nieuwste activiteiten behoren de ontwikke ling van een systeem voor de landschapskartering en de daartoe reeds ver richte landschapsopnamen. 6 Pij Is heeft op zijn eigen sympathieke wijze met kennis van zaken en veel belangstelling voor het werk leiding gegeven aan deze ontwikkelingen. Wat daarbij het meest in het oog springt, is dat hij dit ook gedaan heeft met grote belangstelling voor zijn medewerkers. Bovendien heeft hij vanaf het begin het werken in team-verband, ook met medewerkers uit andere disciplines en uit het beleid, stelselmatig bevorderd. Hij laat een springlevende Stichting achter, die met enthousiasme verder wil werken aan de vele taken die juist in een veranderende maatschappij nog voor haar zijn weggelegd. De goede werksfeer en de goede, veelvuldige contacten met andere diensten en instituten, door hem sterk bevorderd, geven daarvoor welhaast optimale mogelijkheden. Dit is het grootste compliment, dat een directeur van een instituut, wiens voornaamste taak het immers is een omgeving te scheppen waarin het onder zoek zich kan ontplooien, bij zijn afscheid gegeven kan worden. Wij van Stiboka zijn hem daarvoor dankbaar. In het bijzonder geldt dat voor zijn naaste medewerkers, die hij nauw bij het beleid heeft betrokken en die in het bijzonder samen met hem als een team hebben kunnen werken. Het was een unieke gelegenheid om ervaring op te doen in het leiden van een onderzoeksinstituut in gezamenlijke verantwoordelijkheid. Ir. R. P. H. P. van der Schans 7 MOERIGE GRONDEN IN NEDERLAND Peaty soils in The Metherlands G. G. L. Steur en W. Heijink1) 1. TOELICHTING BIJ DE CLASSIFICATIE 1.1 BEGRIPSOMSCHRIJVING Moerige gronden zijn minerale gronden met een 'moerige bovengrond' of een 'moerige tussenlaag'. Zij hebben dus: a. een bovengrond, die (ook na eventueel ploegen tot 20 cm diepte) tot de organische-stofklasse 'moerig' behoort en binnen 40 cm op een minerale ondergrond rust, of b. een moerige laag, die dikker is dan 5 à 15 cm en dunner dan 40 cm, onder een zavel-, klei- of zanddek (dat per definitie dunner is dan 40 cm). Deze gronden, die dus steeds een dunne venige laag of een dunne veenlaag aan het oppervlak of op geringe diepte hebben, vormen de overgang tussen de veengronden en de normale minerale gronden. Ze komen in Nederland vrij veel voor ; een globale schatting, gebaseerd op de verschenen bladen van de bodemkaart van Nederland, schaal 1:50000, levert een areaal van ca. 125000 ha op. De moerige gronden zijn in het Nederlandse systeem van bodemclassifica tie (De Bakker en Schelling, 1966) op groeps- en subgroepsniveau onder scheiden (tabel 1). In de legenda van de bodemkaart, schaal 1:50000, vor men zij een afzonderlijke hoofdgroep (Steur 1966, zie aldaar tabel 2). Het is gebleken, dat zowel de indeling van het systeem van bodemclassificatie als de uitwerking daarvan voor de legenda bij de bodemkaart voor de ge bruikers moeilijkheden oplevert. In het volgende zal getracht worden het hoe en waarom van de beide indelingen en hun verschillen nader toe te lichten. Daarna wordt een overzicht gegeven van de opbouw en de eigen schappen van de verschillende eenheden die bij de moerige gronden zijn onderscheiden. 1.2 PLAATS IN HET SYSTEEM VAN BODEMCLASSIFICATIE Moerige gronden komen op twee plaatsen in het Nederlandse systeem van bodemclassificatie voor, ni. in de orde van de podzolgronden (orde 2) en in de orde van de eerdgronden (orde 4). Alle gronden met een moerige boven- x) Afd.