2018

ARCHEOLOGIENOTA N8 te (West-Vlaanderen) ADEDE Archeologisch Rapport 298

Claeys Simon Van Wetter Sebastien Janssens David Verleysen Aaron;Verleysen

Aaron

ADEDE ARCHEOLOGISCH RAPPORT 298

Archeologienota N8 te Veurne –

Alveringem (West-Vlaanderen).

CLAEYS SIMON, VAN WETTER SEBASTIEN, JANSSENS DAVID & VERLEYSEN AARON

Colofon

Uitgever ADEDE-bvba Jaar van uitgave 2018 Plaats van uitgave Gent Redactie Simon Claeys & David Janssens ISSN 2033-6810

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van ADEDE bvba.ADEDE bvba is niet aansprakelijk voor eventuele schade voortvloeiend uit diens adviezen.

Inhoudsopgave

1 Administratieve fiche ...... - 5 - 2 Bureauonderzoek ...... - 20 - 2.1 Archeologische voorkennis ...... - 20 - 2.2 Aanleiding van het onderzoek ...... - 20 - 2.3 Doel van het onderzoek ...... - 20 - 2.4 Huidige situatie projectgebied ...... - 21 - 2.5 Beschrijving geplande werken ...... - 21 - 2.6 Randvoorwaarden ...... - 23 - 2.7 Werkwijze ...... - 23 - 3 Assessmentrapport ...... - 40 - 3.1 Landschappelijke situering van het onderzoeksgebied...... - 40 - 3.2 Geo(morfo)logische en bodemkundige situering van het onderzoeksgebied ...... - 48 - 3.2.1 Tertiair geologisch ...... - 48 - 3.2.2 Quartair geologisch ...... - 50 - 3.2.3 Bodem ...... - 50 - 3.2.3.1 Bodemtypekaart ...... - 51 -

3.2.3.2 Potentiële bodemerosie ...... - 55 -

3.2.3.3 Erosiegevoeligheid...... - 56 -

3.2.3.4 Landgebruik ...... - 56 -

3.2.3.5 Gewestplan ...... - 57 -

3.3 Historische situering van het onderzoeksgebied ...... - 59 - 3.3.1 Algemene historische situering ...... - 59 - 3.3.2 Veurne in de Eerste Wereldoorlog/ ...... - 61 - 3.3.3 Veurne in de Tweede Wereldoorlog ...... - 63 - 3.3.4 Historisch kaartmateriaal ...... - 66 - 3.3.4.1 Masse-kaarten (1729 – 1730) ...... - 66 -

3.3.4.2 Kaart van Ferraris (1771 – 1778) ...... - 67 -

3.3.4.3 Atlas der Buurtwegen (1840) ...... - 68 -

3.3.4.4 Topografische kaart van Vandermaelen (1846 – 1854) ...... - 69 -

3.3.4.5 Kaart van Popp (1842 – 1879) ...... - 70 -

3.3.4.6 Britse loopgravenkaart WO I ...... - 71 -

Pagina - 3 -

3.3.4.7 Franse militaire kaart ...... - 74 -

3.3.4.8 Luchtfoto 1971 ...... - 75 -

3.3.4.9 Luchtfoto 1979 – 1990 ...... - 76 -

3.4 Archeologische situering van het projectgebied ...... - 77 - 3.5 Landschappelijk bodemonderzoek ...... - 82 - 3.5.1 Interpretatie ...... - 83 - 3.5.2 Beschrijving boringen ...... - 86 - 3.5.3 Besluit ...... - 87 - 4 Besluit ...... - 91 - 4.1 Beantwoorden onderzoeksvragen ...... - 91 - 4.2 Samenvatting ...... - 94 - 5 Bibliografie ...... - 96 - 5.1 Literatuur ...... - 96 - 5.2 Internetbronnen ...... - 97 - 6 Lijst van plannen ...... - 99 - 7 Lijst van figuren ...... - 101 -

Pagina - 4 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

1 Administratieve fiche

Projectcode 2018D33 N8 (Ieperse Steenweg) van Veurne tot Site Alveringem Projectsigle ADEDE ALV – N8 Ieperse Steenweg (N8) tussen Veurne en Ligging Alveringem te West-Vlaanderen. Punt 1 (NO): X: 31678,442m Y: 195392,952m Bounding Box Punt 2 (ZW): X: 30728,606m Y: 190477,241m Topografische kaart Zie plannr. 1 Veurne Afd. 6,10 & 9 – Alveringem Afd. 1 & 4, perceelnummers (delen van): 405D, 418F, 160C, 160/2, 72L, 159A, 72K, 151H, 511A, 389B, 449B, 7A, 610, 689, 730, 690, 691, 692, 729, 728, 727, 694A, 693, 695, 696,697, 698, 699, 700, 607, 80F, 80H, 71A, 65A, 55E, 54A, 53B, 76E, 52F, 34R, 461K, 452B, 399D, 437A, 608, 408A, 411A, 66C, 64H, 47D, 51F, 45C, 85E, 85G, 431N, 463A, Kadaster 474A, 393A, 21T, 606G, 681V2, 88E, 78B, 76F, 78C, 423B, 428A, 430A, 34P, 490A, 390A, 384A, 34T, 606H, 681W2, 681S2, 410S, 432A, 410T, 445K, 445M, 404A, 431M, 491A, 492A, 377A, 34P, 604B, 680L, 741B, 740M, 681M2, 682, 736, 734, 735, 688, 733, 498A, 495A, 5A, 76A, 602E, 598C, 597L, 755D, 755C, 754, 540F, 542E, 753A, 543, 544A, 751A, 545A & 748C. Zie plannummer 3 Soort onderzoek Bureauonderzoek Uitbreidingswerken N8 tussen Veurne en Aard van de vervolgwerken Alveringem. Uitvoerder ADEDE bvba

Pagina - 5 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Erkenningsnummer ADEDE bvba 2015/00058 Simon Claeys 2017/00184 Erkend archeoloog Alexander Cattrysse 2017/00187 Tijdelijke bewaarplaats archief ADEDE bvba Claeys S., Van Wetter S. & Janssens D., 2018, Archeologienota N8 te Veurne - Alveringem Bibliografische referentie (West-Vlaanderen), ADEDE Archeologisch Rapport 298, Gent. Grootte projectgebied Ca. 217.845m² Periode uitvoering April – mei 2018 Thermen thesaurus Onroerend Erfgoed Archeologienota, Bureauonderzoek Verstoorde zones Zie plannr. 4

Pagina - 6 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Topografische kaart

Pagina - 7 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Luchtfoto 2016

Pagina - 8 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 9 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 10 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

GRB

Pagina - 11 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 12 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 13 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 14 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 15 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 16 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 17 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 18 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Gekende verstoorde zones

Pagina - 19 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

2 Bureauonderzoek

2.1 Archeologische voorkennis

Binnen de contouren van het projectgebied en in de nabije omgeving werd nog geen voorgaand archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem uitgevoerd. Wel zijn in de Centraal Archeologische Inventaris enkele meldingen opgenomen (waarvan 2 het projectgebied kruisen). Het betreft hier telkens cartografische of luchtfotografische indicatoren naar alleenstaande sites met walgracht. Bij enkele van deze werd in 1974 een korte veldprospectie gehouden. Het zuidelijk gelegen plateau van Izenberghe werd in 1988 ook reeds onderworpen aan een uitgebreid archeologisch inventariserend en waarnemend bureauonderzoek. Deze resultaten en de CAI-meldingen worden verder besproken in ‘§3.4. Archeologische situering van het onderzoeksgebied’.

2.2 Aanleiding van het onderzoek

De archeologienota werd opgemaakt naar aanleiding van een geplande vergunningsaanvraag waarbij het projectgebied volledig buiten woon- en recreatiegebied gelegen is en de totale oppervlakte van de ingreep in de bodem 1000m² of meer beslaat en de totale oppervlakte van de kadastrale percelen waarop de aanvraag betrekking heeft 3000m2 of meer beslaat aangezien de initiatiefnemer een publiekrechtelijk rechtspersoon is. De initiatiefnemer is daarom verplicht een bekrachtigde archeologienota toe te voegen aan de vergunningsaanvraag.

2.3 Doel van het onderzoek

Deze archeologische nota heeft tot doel om door middel van de bestaande archeologische, geografische, geologische, en historische bronnen de mogelijkheid tot het aantreffen van archeologisch waardevolle sites binnen het projectgebied te onderzoeken. Aan de hand van de verzamelde informatie wordt vervolgens een programma van maatregelen opgesteld met het doel de archeologische kennis te bewaren voor de volgende generaties.

Volgende onderzoeksvragen worden in deze archeologienota behandeld:

- Welke aanwijzingen bevatten de bestaande bronnen over het archeologisch potentieel van het onderzoeksgebied? - Zijn er archeologische sites met relevante cultuurhistorische waarde gekend op of in de omgeving van het onderzoeksgebied? - Hoe evolueerde het historisch landgebruik van het onderzoeksgebied?

Pagina - 20 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

- Hoe evolueerde de historische bebouwing van het onderzoeksgebied? - Wat is de potentiële impact van de geplande werken op het cultuurhistorisch en archeologisch erfgoed?

2.4 Huidige situatie projectgebied

Het onderzoeksgebied bevindt zich ter hoogte van de N8 die Veurne met Ieper bevindt op de delen Ieperse Steenweg en Nieuwe Herberg. Het projectgebied loopt vanaf de rotonde aan het einde van de Europalaan/begin van de Ieperse Steenweg tot ca. 320m ten zuiden van de gemeentegrens met Alveringem. Binnen de contouren van het onderzoeksgebied ligt de verharde weg N8 die wordt geflankeerd door grachten. Verder zijn enkele verharde zones in relatie met bestaande bebouwing te situeren in het onderzoeksgebied. Ook zijn enkele zones voorzien van hoge, dichte begroeiing. Het leeuwendeel van de gronden naast de N8 en binnen de contouren van het projectgebied zijn echter landbouwgronden met een eerder onverstoord karakter. Voor een inplantingsplan van de bestaande toestand wordt verwezen naar plannrs. 2 (a en b) (orthofoto) en plannrs. 4a tot en met 4d (Verstoorde zones) en de plannen in bijlage.

2.5 Beschrijving geplande werken

Binnen de heraanleg van de N8 zal in hoofdzaak de rijbaan met 2 rijrichtingen uitgebreid worden. Deze uitbreiding omvat onder meer de aanleg van twee rijvakken waar mogelijk in beide richtingen, lokaal 2 rijstroken in één richting. Daarnaast zal eveneens de bestaande gracht gedempt worden en zullen er twee nieuwe grachten uitgegraven worden. Tussen deze nieuwe grachten worden in beide richtingen fietspaden aangelegd. Overzicht per zone (noord naar zuid): Het meest noordelijke deel, ter hoogte van de rotonde tot aan huisnummer 1. Deze zone wordt in het westen uitgebreid en volgt de opbouw van de situatie zoals deze bestaat ter hoogte van de rotonde. Tot een afstand van ca. 22 meter van de bestaande rijweg zal de bestaande gracht die zich ca. 8 meter van de bestaande rijweg bevindt doorgetrokken worden parallel aan deze rijweg. Daarnaast wordt het fietspad met een breedte van 4.6m aangelegd en dit tot op een diepte van ca. 62 cm zullen worden aangelegd. Hiernaast wordt opnieuw een gracht aangelegd. De bestaande rijweg blijft behouden zoals zichtbaar op typedwarsprofiel 17. Ten oosten wordt aan de rotonde een verbindingsweg aangelegd die afbuigt en eveneens parallel met de N8 zal lopen, de zuidkant van de rotonde kent een verbinding met deze nieuwe weg voor fietsers.

Pagina - 21 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

De bestaande gracht wordt hier behouden en waar nodig doorgetrokken. Ten oosten van deze bestaande gracht wordt een fietspad aangelegd met daarnaast een tweede gracht. De huidige tarwestraat wordt onderbroken en vindt aansluiting aan dit fietspad. De meest oostelijke gracht wordt stopgezet ter hoogte van huisnummer 1. De opbouw is zichtbaar op bijgevoegde typedwarsprofielen 26 en 27. De zone die hierop volgt onderscheidt zich van bovenstaande door het ontbreken van grootschalige ingrepen aan de oostzijde van de N8. Een uitzondering hierop betreft de te verbreden pechstrook ter hoogte van typeprofiel 16. Ten westen loopt bovenbeschreven situatie door tot aan de steengracht. Zone 3, ter hoogte van de steengracht kent aan westzijde het grote verschil dat ter hoogte van huisnummer 147 de buitenste gracht onderbroken wordt. Het fietspad en de binnengracht kennen hetzelfde verloop. Aan oostzijde wordt de bestaande openbare weg uitgebreid over een breedte van 5,5 meter voor de aanleg van een parallelweg bestemd voor fietsers. De volgende zone vangt aan net onder Steengracht West. Aan de oostelijke kant van de N8 wordt de bestaande gracht gedeeltelijk verlegd in oostelijke richting. De westkant kent grotendeels een eerder beschreven aanleg met dat verschil dat een deel van de nieuwe rijweg zal aangelegd worden boven de te dempen gracht. De bestaande gracht wordt verlegd, gevolgd door een 4.6m breed fietspad opnieuw gevolgd door een gracht zoals weergegeven op typedwarsprofiel 14. Ten zuiden hiervan wordt bovendien een pechstrook aangelegd, grotendeels bovenop de gedempte gracht waarbij de nieuwe binnengracht tijdelijk zal onderbroken worden.

Het kruispunt tussen de huidige Ieperse Steenweg en de Landbouwersstraat die overgaat in de Presendestraat krijgt een nieuwe inrichting. De presendestraat wordt ter hoogte van het kruispunt deels heraangelegd, huisnummer 151 gesloopt. Hierbinnen worden fietspaden aangelegd, een busstop en busstrook ingeplant en een dubbel kruispunt aangelegd. Het westelijk gelegen fietspad buigt af naar westelijke richting om hierin te passen. Aan de oostelijke zijde wordt de Landbouwersstraat gedeeltelijk heraangelegd om aansluiting te vinden met dit kruispunt. Ten zuiden van het kruispunt wordt de eerder beschreven situatie hervat. Ten zuiden van huisnummer 157 wordt aan westzijde een ontsluiting aan deze parallelweg met achterliggende aftakking van de Presendestraat aangelegd. De eerder beschreven opbouw van de N8 herhaalt zich in zuidelijke richting. De krommengracht wordt overbrugd, de Krommegrachtstraat vindt aansluiting aan de nieuwe N8. Ter hoogte van huisnummer 165 wordt een pechstrook aangelegd aan westzijde. Het kruispunt met de Gouden Hoofdstraat en de Oerstraat kent een gelijkaardige opbouw als de eerder beschreven situatie ter hoogte van de Landbouwersstraat en de Presendestraat, zij in spiegelbeeld. De uitbreiding en omlegging van het fietspad gebeurt ditmaal aan de oostzijde waarbij het deels over de bestaande parking van nabijgelegen danszaal zal lopen.

Pagina - 22 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Het meest zuidelijke deel kent aan de westzijde de omlegging van de Zwart-paard straat. Deze vindt nu aansluiting op de N8, binnen de geplande ontwikkeling zal hij parallel hiermee lopen, opnieuw langs beide zijden begrensd door grachten. Aan oostzijde wordt de Wijdouwbeekstraat verlegd in zuidelijke richting. Deze zal aansluiting krijgen op de N8 ter hoogte van de Schaapstraat. De oostelijke gracht wordt doorgetrokken parallel met de N8 en afgeleid langs de nieuwe aansluiting met de Wijdouwbeekstraat. Ten zuiden hiervan vloeien de geplande werken over in de bestaande situatie waarbij de rijstrook ten westen parallel en aansluitend met de Iepersesteenweg komt te liggen. De oostelijke rijstrook vindt aansluiting hiermee

Voor een inplantingsplan van de ontworpen toestand wordt verwezen naar plannr. 5a tot en met 5d en de plannen in bijlage.

2.6 Randvoorwaarden

Het projectgebied bevindt zich ter hoogte van een bestaande wegenis die dient uitgebreid te worden. De percelen gelegen langs deze wegenis zijn nog niet in eigendom van de bouwheer en eventueel archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem kan pas worden uitgevoerd mits toestemming van alle eigenaren of wanneer de gronden in eigendom zijn van de bouwheer. Bijgevolg dient eventueel verder archeologisch (voor)onderzoek met ingreep in de bodem uitgevoerd te worden in uitgesteld traject.

2.7 Werkwijze

Dit bureauonderzoek heeft tot doel de aanwezigheid en de bewaringstoestand van de archeologische resten binnen het projectgebied in te schatten, alsook de impact van de geplande werken op het aanwezige archeologische erfgoed. Op basis van de verworven kennis kunnen concrete aanbevelingen geformuleerd worden voor een eventuele verder prospectie-/opgravingsstrategie. De archeologische verwachting van het projectgebied wordt gebaseerd op gekende geologische, landschappelijke, archeologische, historische en geografische bronnen. Hiervoor wordt beroep gedaan op gekende literatuur, de Centraal Archeologische Inventaris, het Geoportaal van Onroerend Erfgoed en de Databank Ondergrond Vlaanderen. Dit alles wordt vervolgens samengelegd met topografische kaarten, recente luchtfoto’s, kadasterkaarten en plannen van de gekende/geplande toestand.

Pagina - 23 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 24 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 25 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

bestaand

Pagina - 26 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298 ontwerp

Pagina - 27 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 28 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 29 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 30 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 31 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 32 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 33 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 34 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 35 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 36 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 37 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 38 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 39 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

3 Assessmentrapport

3.1 Landschappelijke situering van het onderzoeksgebied

Het projectgebied is gelegen tussen Veurne en Alveringem ter hoogte van de Ieperse Steenweg en een deel van de Nieuwe Herberg. Samen vormen deze wegen, met nog een aantal andere, de N8 die Veurne met Ieper verbindt. Het projectgebied kent een lengte van ca. 4966m en situeert zich tussen de rotonde die de Europalaan van de Ieperse Steenweg scheidt en waar een onbenoemde weg de N8 kruist, ca. 320m ten zuiden van de grens tussen Veurne en Alveringem. In de nabije omgeving zijn een aantal lokale waterlopen en aftakkingen van waterlopen terug te vinden, deze maken deel uit van een uitgebreid irrigatiesysteem voor de landbouwgebieden. Het projectgebied zelf wordt in totaal vier keer gekruist door een waterloop. Tweemaal door de Steengracht, 1 maal door de Vinkembeek en 1 maal door een aftakking van laatstgenoemde beek. Het projectgebied ligt ten noorden van het Plateau van Izenberge, in lagergelegen gebieden. De zuidelijke zone van het projectgebied ligt wel op de helling richting het plateau. Dit plateau vormde het laatste hooggelegen gebied nabij de kustvlakte.

Figuur 1. Situering van het projectgebied op het DHMVII, digitaal terreinmodel 1m.

Pagina - 40 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 41 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 42 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 43 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 2. Situering van het projectgebied op het DHMVII, digitaal terreinmodel 1m (detailuitsnedes).

Pagina - 44 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Op de details van het digitaal hoogtemodel van Vlaanderen is te zien dat het projectgebied zich naar het zuiden toe meer op hoger gelegen gronden bevindt. De meer noordelijke zone van het projectgebied bevindt zich in de lagergelegen Oudlandpolders waar het projectgebied meermaals doorsneden wordt door lokale hoogtes, kreekruggen. De meeste bewoning die het onderzoeksgebied snijdt of in de nabije omgeving van het onderzoeksgebied gesitueerd is, bevindt zich op deze lokale iets hoger gelegen drogere terreinen. De N8 zelf is op een kunstmatige verhoging in het landschap aangelegd.

Figuur 3. Hoogteprofiel in de lengte van het projectgebied.

Op het hoogteprofiel van noord naar zuid is duidelijk te zien dat de hoogte van het projectgebied in zuidelijke richting gestaag stijgt. De lage punten in het profiel zijn te verklaren door de waterwegen die het projectgebied snijden.

Pagina - 45 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 46 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 47 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 4. Hoogteprofielen dwars op het projectgebied.

Op de hoogteprofielen die dwars op het onderzoeksgebied werden geplaatst is de kunstmatige verhoging waarop de N8 werd aangelegd telkens duidelijk zichtbaar. De hoogteprofielen geven ook het beeld weer waarbij het onderzoeksgebied zich niet geheel in een laaggelegen gebied bevindt maar waar het doorsneden wordt door enkele lokale verhogingen in het landschap. Het zuidelijke gedeelte van het onderzoeksgebied lijkt ook af te hellen in oostelijke richting.

3.2 Geo(morfo)logische en bodemkundige situering van het onderzoeksgebied

3.2.1 Tertiair geologisch

De Tertiair geologische kaart (1:50.000) geeft de lithologie van de afzettingen onder de Quartaire afzettingen weer. Het projectgebied is gelegen op het Lid van dat deel uitmaakt van de

Pagina - 48 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Formatie van . De textuur bestaat uit grijze tot groengrijze klei tot silt en dunne siltige zandbanken. In het oosten vormt de Rug van Westrozebeke een natuurlijke scheidingslijn.

Figuur 5. Situering van het projectgebied op de tertiair geologische kaart.

Pagina - 49 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

3.2.2 Quartair geologisch

Op de Quartair geologische kaart bevindt het projectgebied zich binnen vier types: type 1, type 1C, type 12 en type 12C. Ter hoogte van type 1 bestaat de quartaire bodemopbouw uit hellingsafzettingen (HQ) met daarbovenop eolische zandleem afzettingen uit het Weichseliaan (ELPw) en mogelijk Vroeg-Holoceen. Het type 1C kent eenzelfde bodemopbouw als type 1 met daarbovenop nog getijdenafzettingen (zowel mariene als estuariene) uit het Holoceen (GH). Type 12 is opgebouwd uit getijdenafzettingen van het Midden-Pleistoceen (GMP) gevolgd door Hellingsafzettingen uit het Quartair (HQ). Hierbovenop bevinden zich tevens eolische zandleem afzettingen uit het Weichseliaan (ELPw) en mogelijk Vroeg-Holoceen. Type 12c kent eenzelfde bodemopbouw als type 12 met daarbovenop nog getijdenafzettingen (zowel mariene als estuariene) uit het Holoceen (GH).

Figuur 6. Situering van het projectgebied op de quartair geologische kaart.

3.2.3 Bodem

In dit hoofdstuk worden achtereenvolgens de bodemtypekaart, potentiële bodemerosiekaart, erosiegevoeligheidskaart en het bodemgebruiksbestand besproken.

Pagina - 50 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

3.2.3.1 Bodemtypekaart

Op de bodemkaart van Vlaanderen worden ter hoogte van het projectgebied een aantal verschillende types gronden aangetroffen. Een groot deel van het onderzoeksgebied (verhardingen, bebouwing maar ook sommige onbebouwde zones) bevindt zich binnen kunstmatige gronden. Verder worden ook gronden uit de Oudlandpolders aangetroffen alsook lichte zandleem – en zandleemgronden.

Figuur 7. Situering van het projectgebied op de bodemtypekaart.

De kunstmatige bodems ter hoogte van het projectgebied omvatten verschillende types. Bij kunstmatige bodems is het bodemprofiel door het ingrijpen van de mens gewijzigd of vernietigd. Het gaat hier om volgende series: - OB: Bebouwde zones. - OZ: Uitgezande gronden, klei rustend op pleistoceen, eventueel gescheiden door een veenlaag. Zandgroeven zijn hier een voorbeeld van. - OC: Verdwenen bewoningen, gekenmerkt door onregelmatige terreinvormen en door zeer humeuze profielen. Wegens hun hoog humus- en fosfaatgehalte (gele vlekken) zijn deze gronden zeer vruchtbaar.

Pagina - 51 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

- OU1: Uitgeveende gronden, dit zijn gronden waarvan de veenlaag geheel of gedeeltelijk werd uitgegraven en waarvan het oppervlak aldus verlaagd werd. De OU1 gronden zijn uitgeveende gronden met een licht profiel en zijn ontstaan door het uitvenen van overdekte kreekruggronden. De kwaliteit van het weiland hangt vooral af van de hoogteligging. De matig lage gronden geven goede weilanden, de zeer lage depressies hebben een zeer lage bodemgeschiktheid voor grasland en akkerbouw. - OU2: Uitgeveende gronden, dit zijn gronden waarvan de veenlaag geheel of gedeeltelijk werd uitgegraven en waarvan het oppervlak aldus verlaagd werd. De OU2 gronden zijn uitgeveende gronden met een zwaar profiel en zijn ontstaan door het uitvenen van overdekte poelgronden. De kwaliteit van het weiland hangt vooral af van de hoogteligging. De matig lage gronden geven goede weilanden, de zeer lage depressies hebben een zeer lage bodemgeschiktheid voor grasland en akkerbouw.

Van de streek Oudlandpolders komen vier verschillende types bodem voor binnen de contouren van het projectgebied. Het gaat hier om volgende types: - o.A4: Het gaat hier om kreekruggronden met slibhoudend zand tot klei overgaand naar lichter materiaal. Hier wordt zware klei tot klei aangetroffen op minder dan 60cm diepte overgaand tot lichter materiaal. Op minder dan 60cm komt geen zand voor. De A4 gronden nemen een grote oppervlakte in, vooral in de centrale gebieden van de kreekruggen. Het humusgehalte van de bovengrond in akkerland bedraagt ongeveer 2%. De gleyverschijnselen komen voor tot in de bouwvoor. De bovengrond is doorgaans kalkhoudend tot kalkrijk, de diepere horizonten zijn kalkrijk. De waterhuishouding is goed maar uitdrogen treedt op tijdens periodes van langdurige droogte, vooral indien grof zand aanwezig is tussen 60 en 100cm diepte. Er is zelden wateroverlast. De uitspoeling binnen de bodem is meestal te verwaarlozen. - o.A5: Het gaat hier om kreekruggronden met slibhoudend zand tot klei overgaand naar lichter materiaal. Hier wordt de zware klei tot klei tussen de 60 en 100cm aangetroffen, hierna overgaand tot lichter materiaal. De A5 kreekruggronden omvatten de gronden van de met zand en met klei opgevulde Duinkerken II-getijdenkreken. Het humusgehalte van e bovengrond bedraagt in akkerland gemiddeld 2,5% en in weiland 7,5%. In het gehele profiel komen gleyverschijnselen voor, soms vormen de roestvlekken concreties. Het kalkgehalte is aanzienlijk in de diepere horizonten, alhoewel de bovengrond kalkloos kan zijn. De waterhuishouding is gunstig, bijna nooit vindt volledige uitdroging plaats. Er is echter niet zelfden wateroverlast, vooral op de lagergelegen A5 gronden.

Pagina - 52 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

- o.B1: Hier gaat het om poelgronden: met Duinkerken II-klei bedekte en ingeklonken veeneilanden. Hier komt zware klei op meer dan 100cm diepte voor, rustend op veen. Deze gronden komen voor in grote en in kleine depressies, omsloten door kreekruggronden, overdekte pleistocene gronden en overdekte waddengronden. De grootste depressies liggen in het westen en het zuiden van het Oudland. Het humusgehalte van de bovengrond bedraagt voor de enkele oude akkerlanden ongeveer 2,5% en 9% voor het weiland. De bovengrond van de weiden is meestal ontkalkt, de diepere horizonten zijn kalkhoudend tot kalkrijk. De kalk komt doorgaans voor in concreties, terwijl het grondmateriaal zelf kalkarm kan zijn. De vettige, zeer plastische zware klei van de diepere horizonten heeft weinig of geen structuur. De waterhuishouding is ongunstig. Er is nooit algehele uitdroging, maar vrij dikwijls wateroverlast. - o.P4: Overdekte Pleistocene gronden – gebroken poldermateriaal op Pleistoceen zand. Bij type P4 komt gebroken klei voor tussen 60 en 100cm diepte rustend op Pleistocene gronden. Soms komt nog een veenlaag in het bodemprofiel voor. P4 is het meest verspreide type van de overdekt-pleistocene gronden. In enkele gevallen is het dek van gebroken klei meer dan 100cm dik. De waterhuishouding is gemiddeld. Uitdroging treedt zelden op.

Van lichte zandleembodems (P . .) tot zandleembodems (L . .) kunnen types teruggevonden worden van vier verschillende series. - PdP(o): Matig natte licht zandleembodem zonder of met beperkt profiel. Dit type omvat matig natte gronden, meestal colluviale gronden zonder profielontwikkeling. De Ap is ongeveer 30cm dik, homogeen, goed humeus en zeer donker grijsbruin. Tussen bouwvoor en de Cg komt veelal een zwak humeuze overgangshorizont voor. De gronden zonder profielontwikkeling (colluvium) zijn geassocieerd met postpodzolen, welke meestal een verbrokkelde humus en/of ijzer B-horizont insluiten tussen 50 en 80cm diepte. Roestverschijnselen beginnen tussen 40 en 60cm diepte. De bodems zijn veelal te nat in de winter, het zijn wel goede gronden voor akkerbouwteelten en weiland. De substraatseries zijn meer wisselvallig. - Ldp: De Ldp bodems zijn matig natte zandleembodems zonder profiel. Dit zijn voornamelijk colluviale gronden die een laag recent geërodeerd materiaal bevatten. Op geringe diepte kan een bedolven B-horizont of Tertiair substraat aangetroffen worden. De colluviale dekkingslaag bevat meer houtskool- en baksteenrestjes dan de overige lagen. De colluviale dekkingslaag zorgt voor een gunstige bewaringstoestand voor de onderliggende archeologische resten. De roestverschijnselen komen voor tussen -0.50 en -0.80m-mv.

Pagina - 53 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

- Lep: Lep-type bodems zijn natte, sterk gleyige zandleembodems met roestverschijnselen vanaf een diepte van 20 cm en een blauwgrijze reductiehorizont tussen 100 en 120 cm. Bovenaan is een humeuze, zwaar zandlemige bodem aanwezig tot een diepte van 20 – 30 cm met roestvlekken en een donker grijsbruine tot donkergrijze kleur. Hieronder is een C- horizont aanwezig met sterke gleyverschijnselen (= Cg-horizont). Deze bodems zijn typisch nat in de winter en vochtig in de zomer en zijn geschikt voor gebruik als weiland en, na drainage, zijn het matig goede akkerlanden - Lca: Lca bodems zijn matig droge zandleembodems met textuur B-horizont. Bij deze serie rust de Ap op een E-horizont van ca. 40cm dikte of rechtstreeks op de textuur B. Deze textuur B is aangerijkt met klei en sesquioxiden. Het is een bruin zwaar zandleem. In vele gevallen komt een substraat voor op wisselende diepte. Roestverschijnselen beginnen tussen 80 en 120 cm. Normaal hebben deze gronden geen watergebrek noch wateroverlast. De substraatgronden zijn in het voorjaar koud en laat te bewerken en kunnen in de zomer bij aanhoudende droogte wel aan watergebrek lijden. Ze zijn geschikt voor veeleisende teelten en zeer geschikt voor weinig eisende teelten.

Figuur 8. Situering van het projectgebied op de bodemtypekaart ten opzichte van het DHMVII.

Pagina - 54 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Wanneer de bodemtypekaart ten opzichte van het digitaal hoogtemodel van Vlaanderen II wordt weergegeven, wordt duidelijk dat de hoger gelegen delen van het projectgebied in het zuiden zich op de zandleembodems bevinden. De lokale hoogtes die het projectgebied in de meer noordelijk, lagergelegen zones doorkruisen worden gevormd door kreekruggronden. Dit type bodem wordt gevormd door de zandige tot siltige opvulling van voormalige kreken die door een geringere inklinking dan de omliggende klei- en veengronden een rug doorheen het landschap vormen.

3.2.3.2 Potentiële bodemerosie

De potentiële bodemerosie per perceel houdt rekening met onder meer het bodemtype, de hellingsgraad en de hellingslengte van dat perceel. Het houdt echter geen rekening met het huidige landgebruik. Op de potentiële bodemerosiekaart per perceel is het projectgebied en de omgeving volledig gekarteerd. De waardes variëren tussen verwaarloosbaar en zeer laag. Enkele percelen krijgen een waarde ‘niet van toepassing’ toegeschreven.

Figuur 9. Situering van het projectgebied op de potentiële bodemerosiekaart.

Pagina - 55 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

3.2.3.3 Erosiegevoeligheid

Op de erosiegevoeligheidskaart van de Vlaamse gemeenten staat het projectgebied voor het leeuwendeel binnen een zone die zeer weinig erosiegevoelig is aangegeven. Het zuidelijke gedeelte ligt binnen een gebied dat staat aangegeven als medium erosiegevoelig. Deze kaart sluit dus mooi aan op de potentiële bodemerosiekaart per perceel.

Figuur 10. Situering van het projectgebied op de erosiegevoeligheidskaart.

3.2.3.4 Landgebruik

Op het bodemgebruiksbestand is het projectgebied aangegeven binnen zones waar akkerbouw (geel), weiland (wit) en bebouwde oppervlakte (rood) voorkomt. Voor de bebouwde oppervlakte gaat het om gebieden die voornamelijk bezet zijn door structuren en het transportnetwerk, voor het akkerland om bodem die gebruikt wordt in een of ander rotatiesysteem waarbij jaarlijks gewassen worden geoogst, inclusief braakland. Voor het weiland betreft het een bodem die bedekt is met voornamelijk gras. Zeer beperkt komt binnen het projectgebied ook loofbos en gemengd bos met overwegend loofhout (groen) voor. Het betreft hier vegetatieformaties die voornamelijk (of geheel) uit loofbomen bestaan.

Pagina - 56 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 11. Situering van het projectgebied op het bodemgebruiksbestand.

3.2.3.5 Gewestplan

Op het gewestplan is het volledige projectgebied gelegen binnen een zone die staat aangeduid als landschappelijk waardevolle agrarische gebieden.

Pagina - 57 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 12. Situering van het projectgebied op het gewestplan.

Pagina - 58 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

3.3 Historische situering van het onderzoeksgebied

3.3.1 Algemene historische situering1

Zoals reeds aangegeven bevindt een groot deel van het onderzoeksgebied zich in de Oudlandpolders, een deel van de Belgische kustvlakte, een gebied dat tot stand kwam door de getijdenafzetting van Holocene sedimenten. Deze kustpolders vormen een 10km brede strook tussen de duinengordel en de Vlaamse zandstreek. Het zuidelijk gedeelte van het onderzoeksgebied bevindt zich reeds binnen de Vlaamse zandstreek en is hoger gelegen dan het noordelijk gedeelte binnen het polderlandschap. De Belgische kustvlakte werd gevormd door de afzetting van een opeenvolging van sedimenten, een proces dat ca. 10.000 jaar geleden begon. Het landschap werd hier, in het westelijke gedeelte van de kustvlakte, doorsneden door de IJzer en verschillende kleine rivieren. De zeespiegel begon door het massaal smelten van de ijskappen uit de Laatste IJstijd sterk te stijgen. Ook de rivieren in de Belgische kustvlakte begonnen hierdoor te overstromen en een zoetwatermoeras ontstond. In deze omgeving werd het eerste veen gevormd, het basisveen. Omstreeks 7000 v.Chr. veranderde het gebied in een wad dat door verschillende getijdengeulen doorsneden werd. Door de wisselwerking van eb en vloed ontstonden verschillende afzettingsmilieus binnen dit getijdengebied. Het getijdengebied werd hierdoor verder landinwaarts gevoerd en ook het basisveen kon zich zo verder landinwaarts vormen. Rond 5500 v.Chr. nam het stijgen van de zeespiegel in intensiteit af en vormden op de hoger gelegen delen van het landschap zoetwatermoerassen waarin verlandingsveen ontstond. De getijdengeulen bleven zich echter verplaatsen en vormden het veenlandschap opnieuw om tot een wad. Gedurende de periode tussen 5500 en 3500 v.Chr. was deze kustvlakte een zeer dynamisch landschap dat afwisselend tot een waddengebied of veenmoeras hoorde. Bijgevolg vertoont de sedimentatie van tijdens deze periode een afwisseling van kleiige waddensedimenten en veenlaagjes. Na 3500 v.Chr. kende het gebied een stabiele periode waarin het veen lange tijd ongestoord kon groeien. Op deze manier ontstond het oppervlakteveen. Na de stabiele periode startte terug een tijd van kusterosie door een complexe dynamiek van steeds verder landinwaarts doordringende getijdengeulen, een stijging van de neerslag en menselijke activiteiten zoals ontbossing en veenwinning. Dit alles zorgde voor een geleidelijke erosie van de kustpolders. In de plaats van het veenlandschap kwam een kustlandschap gekenmerkt door een netwerk van actieve getijdengeulen, schorren, kreken en wadden. De geulen onttrokken water uit het overgebleven veen, dat hierdoor inklonk. Als gevolg hiervan werd het veenlandschap in de kustpolders

1 https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/121096 & https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/121071 & http://www.alveringem.be/sites/default/files/ontstaansgeschiedenisgrootalveringem.pdf & Claeys S., Van Den Berghe K., 2016, Archeologienota Zinnialaan te Oostende (Prov. West-Vlaanderen), ADEDE Archeologisch Rapport 102, Gent. & Swaelens C., 2017. Archeologienota -, N35: Verslag van Resultaten, BAAC Vlaanderen Rapport 670, Bassevelde.

Pagina - 59 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298 dat overbleef zeer overstromingsgevoelig. Dit resulteerde in een verdere erosie van het veenlandschap waar in de eerste eeuwen na Chr. bijgevolg niet veel meer van overbleef. De dynamiek van het getijdenlandschap en de getijden werden aan het begin van de vroege middeleeuwen sterk door de mens beïnvloed. Dit gebeurde als reactie op de, tijdens eb droogliggende slikken en schorren die terug interessant werden voor exploitatie. Rond het jaar 1000 werd de kustvlakte reeds systematisch bewerkt en bewoond. Dit leidde tot een nog verdere beïnvloeding van het landschap door de mens in de vorm van indijken van woonkernen en landbouwarealen. Tussen de 12de en 14de eeuw werd het landschap verder ingepolderd en hielden de meeste overstromingen op. Op deze manier werd meer land gecreëerd voor exploitatie. Vanaf de late middeleeuwen lijkt deze systematische inpoldering van de kustvlakte voltooid. Door het menselijke ingrijpen kreeg dit gebied geleidelijk aan een stabiel landschap dat enkel door grote stormen en het breken van de dijken werd verstoord. Het onderzoeksgebied is gelegen tussen de gemeente Alveringem en de stad Veurne. Hoewel het projectgebied niet tot binnen de bewoningskernen doorloopt is het gebied toch nauw verweven met de geschiedenis van deze en vormt sinds de 19de eeuw een duidelijke verbinding tussen de twee gebieden. Alveringem was reeds gekend ten tijde van de Romeinen en werd door de Franken tussen 400 en 500 gekoloniseerd. Het vormt één van de oudste nederzettingen in de . Het toponiem Alveringem valt terug te leiden tot in de Merovingische-Karolingische periode en de uitstekende ligging op de hoek van het plateau van Izenberghe zorgt voor een uitstekende plaats voor bewoning. De legende verhaalt dat een plaatselijk grootgrondbezitter, Adolfried, zijn bezittingen schonk aan de Heilige Audomarus nadat deze zijn blinde zoon door middel van een doopritueel weer kon laten zien. Dit vormde de oorsprong van de heerlijkheid “Het Vrije van St. Omaars”. De daaropvolgende eeuwen blijft Alveringem zich gestaag verder ontwikkelen en neemt de bevolking deel in verschillende conflicten (bv. De opstand onder Blauvoet tegen de Isegrijnen, de Vlaamse ontvoogdingsstrijd en de Slag bij Kassel). Alveringem blijft onafhankelijk maar toch nauw verbonden met Veurne, zo zijn in de loop van de 15de eeuw toenemende problemen tussen de kasselrij en de poorters van Veurne. In 1497 en 1664. Beidde keren worden de magistraten verplicht zich terug te trekken in hun eigendommen te Alveringem om er hun bestuurlijke ambtsbezigheden voort te zetten. In die periode bevinden zich reeds een groot aantal zogenaamde ‘principaele huysen’ te Alveringem met verschillende adellijke en/of vermogende families die deze bewoonden. De nederzetting Veurne wordt voor het eerst in 877 vermeld als Furnu van Furnum, een nederzetting die ontstond rond een burcht die binnen een reeks versterkingen van het einde van de 9de eeuw is opgenomen. Deze versterkingen werden opgericht teneinde de invallen van de Noormannen langs Vlaamse en Zeeuwse kust tegen te gaan. Toch kunnen deze verwoestingen aanrichten, hierna worden

Pagina - 60 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298 uitgebreide versterkingen rondom de burcht aangelegd die mee de stadsplattegrond bepalen die nog steeds een cirkelvormig grondplan vertoont. In 1060 wordt ook voor het eerst een handelsnederzetting, ten oosten van de burcht, vermeld. Vlak bij de kaaien langs de reeds gedempte waterweg waarlangs goederen werden aangevoerd, werd de Sint-Niklaaskerk opgericht. Er komt ook een stadsuitbreiding in zuidwestelijke richting en een stadsversterking wordt opgetrokken. In de loop van de 11de eeuw wordt tevens een schepenbank en rechtscollege opgericht. Deze worden in één rechtscollege verenigd halfweg de 13de eeuw. Als één van de kasseirijen waarin het Graafschap Vlaanderen is verdeeld krijgt het ook een burggraaf toegewezen, zijn ambtsgebied strekte zich uit tussen IJzer en Noordzee. In de loop van de middeleeuwen groeit Veurne uit tot meest versterkte stad van het graafschap Vlaanderen en kent het een economische bloei onder invloed van de lakenindustrie. Reeds aan het einde van de 13de eeuw komt hier echter een terugval in door de crisis in de Engels-Vlaamse betrekkingen. De stad begint dan ook geleidelijk aan te ontvolken en de bewoners vestigen zich in de kasselrijen en landbouwgebieden en gaan zich daarop toeleggen. In de 16de eeuw kent Veurne een verwoesting van kerken, kloosters en verschillende kunstschatten door de beeldenstorm. De unie van de stad met kasselrij begunstigde een wederopbloei en economische voorspoed. In die tijden wordt ook de huidige markt aangelegd. Halfweg de 17de eeuw verdwijnt de voorspoed door verschillende oorlogen en ziektes die de stad teisterden. Hierdoor worden in 1644 de stadsversterkingen ook uitgebreid met o.a. ravelijnen. Van 1668 tot 1713 komt Veurne een eerste maal onder Franse bezetting. Deze bezettingsperiode eindigt met het Barrièreverdrag en maakt van Veurne een garnizoensstad. In deze periode worden de verbeterde middeleeuwse stadsversterkingen afgebroken en wordt in 1706 een bredere ring van versterkingen rondom de middeleeuwse stad aangelegd. Tijdens de successieoorlogen wordt Veurne tussen 1744 en 1748 opnieuw door Fransen bezet, deze militaire gebeurtenissen worden weergegeven op de Massekaarten. Hierna volgt weer een periode van economische wederopbloei en opnieuw spelen de agrarische activiteiten hierin een zeer grote rol.

3.3.2 Veurne in de Eerste Wereldoorlog2/3

Op 4 augustus 1914 valt Duitsland het neutrale België binnen. Ondanks de hulp van Franse en Britse troepen, is het Belgische leger niet in staat om het Duitse leger te verhinderen in amper een maand tijd op te rukken tot de Belgische kust. De Duitse opmars loopt uiteindelijk vast in de Westhoek en het Belgische front stabiliseert er langs de IJzer tussen Nieuwpoort en , waar het aansluit op de

2 DE VOS L., SIMOENS T., WARNIER D., BOSTYN F., 2014. 14-18: Oorlog in België, Leuven: Davidsfonds Uitgeverij nv. 3 http://www.veurne.be/product/304/geschiedenis-van-veurne Pagina - 61 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298 geallieerde linies rond Ieper in het zuiden. Op dat moment verandert de bewegingsoorlog in een loopgravenoorlog, waarbij het front muurvast komt te liggen. Op aanwijzen van Veurnaar Karel Cogge, toezichter bij de Noordwatering van Veurne, zet de Nieuwpoortse schipper Hendrik Gheeraert en de Genietroepen enkele sluizen op de IJzer open zodat de hele IJzervlakte overstroomt. De Belgen verschansen zich daarop achter de spoorwegbedding Nieuwpoort-Diksmuide, met een vier jaar durende stellingenoorlog als gevolg.

Tijdens die IJzerslag gebruikt koning Albert I het stadhuis van Veurne als zijn militaire hoofdkwartier, waar hij o.a. de Franse president Poincarré en de Engelse koning George V ontvangt. Vanaf januari 1915 wordt het Belgische hoofdkwartier tot het einde van de oorlog overgebracht naar de pastorij van Houtem. Vlakbij Houtem komt er een militair vliegveld. De koninklijke familie logeert aanvankelijk in De Panne, maar wanneer dit deel van de Westhoek in de loop van de oorlog als ontlasting voor het uitgeputte Belgische leger wordt overgeheveld naar de Engelse sector, verhuist de koninklijke familie op 16 augustus 1917 naar het Kasteel Sint-Flora in De Moeren. Op dat moment zijn Houtem en De Moeren het epicentrum van het bestuur van het vrije België.

Om het behoud van Veurne te garanderen, worden speciale maatregelen genomen, zodat militairen en militaire transporten niet meer door de stad moeten. Op die manier kan Veurne zich het statuut van open stad aanmeten. Open steden dienen volgens een verdrag van 1907 gevrijwaard te blijven van bombardementen. Desalniettemin krijgt Veurne heel wat voltreffers te verwerken. Enkele historische gebouwen raken hierbij beschadigd of vernield. Regelmatig komen de koning en de koningin poolshoogte nemen vanop de Sint-Niklaastoren.

Het College doet in die periode dienst als hospitaal. Later in de oorlog wordt in Vinkem een legerhospitaal opgericht door dokter Lepage, vanuit het bekende hospitaal "l'Océan" in De Panne. De koningin zorgt er dan weer persoonlijk voor dat er in Wulveringem scholen komen voor kinderen die door de ouders niet naar schoolkolonies in het buitenland waren gezonden.

Na 1918 verzinken Veurne en Houtem, beide even het centrum van het vrije België, weer tot hun vooroorlogse rust. Oorlogsschade wordt hersteld en de Franse president Poincaré overhandigt in 1920 persoonlijk het Franse Oorlogskruis met Palm aan de stad. De Suikerfabriek, overgebracht uit het verwoeste Komen-Waasten, wordt de eerste industriële speler van betekenis.

Pagina - 62 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 13. De situatie in de Westhoek in april 1915. Let op Veurne (“Furnes”) achter de frontlinie. (ADEDE archief).

3.3.3 Veurne in de Tweede Wereldoorlog4

Na de Duitse invasie van Polen in 1939, valt Duitsland België binnen vanuit het oosten in mei 1940. Het Duitse offensief rukt in sneltreinvaart op richting het Kanaal en tegen 22 mei zitten wat nog overblijft van de Belgische, Britse en Franse troepen, opeengepakt in de Westhoek en Noord-Frankrijk. Op 28 mei geven de gedesillusioneerde Belgische troepen zich officieel over. Britten en Fransen trekken zich ondertussen al strijdend terug richting Duinkerke voor een grootscheepse evacuatieactie beter gekend als operatie Dynamo.

4 http://www.veurne.be/product/304/geschiedenis-van-veurne Pagina - 63 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Pagina - 64 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 14. Situatie einde mei, begin juni 1940.5

• Op 24 mei 1940 wordt de stad gebombardeerd. Er zijn 28 dodelijke slachtoffers te betreuren, 70 gewonden en aanzienlijke materiele schade.6 • Van 26 tot 28 mei ligt de stad onder aanhoudende Duitse bombardementen. Hoewel het aantal dodelijke slachtoffers beperkt blijft ondervindt de stad aanzienlijke materiële schade. 7 • Op 30 mei wordt Veurne op bevel van de Britten ontruimd. Er wordt in de stad hevig slag geleverd tussen oprukkende Duitsers en Britse troepen op hun aftocht naar Duinkerke. Beide kampen maken gretig gebruik van artillerievuur. 8

De website van de stad Veurne vertelt over deze periode het volgende: “In mei 1940, bij het begin van de Tweede Wereldoorlog, werd Veurne heftig verdedigd door de Engelsen bij hun aftocht langs Duinkerke, na de capitulatie van het Belgische leger. Dagenlang schuilden angstige Veurnaars in de Citerne (de onvoltooide westertoren van de Sint-Walburgakerk in het stadspark), terwijl de stad zwaar beschadigd werd. Dit leidde ertoe dat op 1 juli 2004 Veurne officieel opgenomen werd op de lijst van 'stad of gemeente slachtoffer van oorlogsfeiten 1940-1945', en hiertoe van het Ministerie van Landsverdediging een erediploma met herinneringslint ontving.”9

5https://www.ibiblio.org/hyperwar/UN/UK/UK-NWE-Flanders/UK-NWE--16.html 6 Bommen op België 1940-1945. - S.l. : Commissariaat-generaal voor de passieve Luchtbescherming, 1948. 7 Bommen op België 1940-1945. - S.l. : Commissariaat-generaal voor de passieve Luchtbescherming, 1948. 8 Bommen op België 1940-1945. - S.l. : Commissariaat-generaal voor de passieve Luchtbescherming, 1948. 9 http://www.veurne.be/product/304/geschiedenis-van-veurne Pagina - 65 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

• In 1943 vallen brand- en springbommen op Nieuwpoort, Oostduinkerke, Wulpen, Veurne, De Panne en Koksijde, met doden, gewonden en materiële schade als gevolg. Meer gedetailleerde info ontbreekt. 10 • Op 11 april 1944 wordt Veurne beschoten door geallieerde vliegtuigen. Er is enkel materiële schade. 11

Op het einde van de oorlog worden grote delen van De Moeren onder water gezet door terugtrekkende Duitse troepen. De meeste schade viel na de Tweede Wereldoorlog te herstellen. Het middeleeuwse stratenpatroon van Veurne blijft bewaard en het stadsuitzicht wordt nog steeds bepaald door de onregelmatige zeshoek van de voormalige middeleeuwse stadsversterkingen. Het gebied ten zuiden van de stad, waarbinnen het onderzoeksgebied gesitueerd is, wordt gekenmerkt door landelijke bebouwing gekoppeld aan agrarische activiteiten. De economische wederopbloei die de stad kende was meermaals te danken aan de agrarische activiteiten. Er kan hier bijgevolg voorzichtig worden besloten dat ook tijdens de middeleeuwen het gebied rondom het onderzoeksgebied gekenmerkt werd door landelijke bebouwing en agrarische activiteiten.

Het projectgebied is gelegen ter hoogte van de N8, een gewestweg en een van de negen N-wegen die vanuit de hoofdstad Brussel tot aan de grenzen van het land lopen. De N8 loopt vanuit Brussel naar het westen, tot Veurne en de Belgische Westkust (Koksijde). De weg heeft een totale lengte van 152 kilometer. Het deel tussen Ieper en Veurne werd reeds aangelegd door het Nederlandse bestuur tussen 1815 en 1830. Nadien nam de jonge Belgische staat het werk over en in het kader van de aanleg van vele “steenwegen” werd de N8 verder uitgebreid en werd het traject licht aangepast. De geplande werken kaderen opnieuw binnen een verbetering van de N8.

3.3.4 Historisch kaartmateriaal

3.3.4.1 Masse-kaarten (1729 – 1730)

Aangezien de N8 tussen Ieper en Veurne pas wordt aangelegd in de 19e eeuw is deze logischerwijs nog niet zichtbaar op deze 18e-eeuwse kaart. Het landschap in en rond het onderzoeksgebied vertoont de kenmerken van een typisch ruraal polderlandschap, met vooral landerijen met hier en daar verspreide landelijke hoevebewoning (met en zonder walgracht). Op verschillende plaatsen lijkt het onderzoeksgebied enkele landelijke bewoningen en een molensite te doorkruisen. De accuraatheid

10 Bommen op België 1940-1945. - S.l. : Commissariaat-generaal voor de passieve Luchtbescherming, 1948. 11 Bommen op België 1940-1945. - S.l. : Commissariaat-generaal voor de passieve Luchtbescherming, 1948. Pagina - 66 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298 van deze kaarten is echter niet voldoende hoog om dit met zekerheid vast te stellen. Op twee plekken wordt het onderzoeksgebied van west naar oost door een gracht doorsneden. Meer bepaald de ‘Crain Graech’ en de ‘Steen Grach’. Voorts wordt het onderzoeksgebied doorsneden door verschillende lokale wegen. Net ten zuiden van Veurne, ongeveer op dezelfde hoogte als Bulskamp, is een fortificatiegordel zichtbaar die het projectgebied van west naar oost doorkruist. Vermoedelijk is deze te linken aan het Barrièreverdrag van 1713 waarbij Veurne een garnizoensstad werd12. Een andere verklaring kan de versterking koppelen aan de Oostenrijkse successieoorlog waarbij de Fransen tussen 1744 en 1748 Veurne bezetten. Op de Massekaarten zijn in de buurt ook verscheidene militaire aantekeningen waar te nemen die verwijzen naar 1744.

Figuur 15. Situering van het projectgebied op de kaart van Masse.

3.3.4.2 Kaart van Ferraris (1771 – 1778)

De kaart van Ferraris toon een min of meer identiek beeld als datgene wat op de Massekaarten zichtbaar was. Een projectgebied dat wordt gekenmerkt door verspreide landelijke bewoning.

12 https://nl.wikipedia.org/wiki/Barri%C3%A8retraktaat Pagina - 67 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Uiteraard is ook op deze kaart de N8 tussen Ieper en Veurne nog niet weergegeven. Ook hier worden verschillende erven door het projectgebied aangesneden, zij het wel in mindere mate als op de Masse kaarten. De molen die op voorgaande kaart werd doorsneden lijkt hier iets meer naar het oosten, buiten het onderzoeksgebied, te liggen. De hierboven vermelde beken en lokale wegen zijn ook op deze kaart zichtbaar en lijken grotendeels overeen te komen met voorgaande kaart. Van de fortificaties daarentegen is geen spoor meer terug te vinden. Wel zijn de bredere ring van fortificaties rondom de middeleeuwse stadskern zichtbaar vanaf de Ferrariskaart.

Figuur 16. Situering van het projectgebied op de kaart van Ferraris.

3.3.4.3 Atlas der Buurtwegen (1840)

Op deze kaart is voor het eerst de N8 zichtbaar. Qua landschap lijkt alles zo goed als onveranderd in vergelijking met voorgaande 18e-eeuwse kaarten. Hier en daar lijkt de bewoning zich wel stilaan aan te passen aan de nieuwe weg die nu het landschap domineert, door er zich langs te gaan vestigen.

Pagina - 68 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 17. Situering van het projectgebied op de Atlas der Buurtwegen.

3.3.4.4 Topografische kaart van Vandermaelen (1846 – 1854)

Ook op deze kaart is weinig verandering te bemerken in vergelijking met voorgaande kaart, wat op zich niet verwonderlijk is aangezien beide kaarten zo goed als contemporain zijn.

Pagina - 69 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 18. Situering van het projectgebied op de kaart van Vandermaelen.

3.3.4.5 Kaart van Popp (1842 – 1879)

Idem wat betreft de kaart van Popp. Ook hier is geen wezenlijk verschil te merken met beide andere vermelde 19e-eeuwse kaarten.

Pagina - 70 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 19. Situering van het projectgebied op de kaart van Popp.

3.3.4.6 Britse loopgravenkaart WO I

Een Britse militaire kaart uit 1917 toont de aanwezigheid van een smalspoor binnen het onderzoekgebied. Verder onderzoek hierop leert dat de aangegeven lijn overeenkomt met de tramlijn Veurne – Ieper die eind 19e eeuw werd aangelegd door de toenmalige Nationale Maatschappij der Buurtspoorwegen.13 Wat deze kaart dus vertelt is dat een lokale tramlijn die langsheen het onderzoeksgebied liep tijdens Wereldoorlog I, waarschijnlijk werd aangewend voor militaire doeleinden, vermoedelijk onder de vorm van troepen- en/of voorradentransport.

13https://nl.wikipedia.org/wiki/Buurtspoorwegen_van_de_provincie_West-Vlaanderen Pagina - 71 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 20. Ieperse Steenweg ter hoogte van de Voorstad in Veurne, aan de westelijke zijde van de weg is een tramspoor zichtbaar14.

14 http://www.westhoekverbeeldt.be/afbeelding/fa8eab70-14e0-2d23-e712-41241ab0af35 Pagina - 72 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 21. Situering van het projectgebied op Britse loopgravenkaart.

Pagina - 73 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

3.3.4.7 Franse militaire kaart

Deze kaart laat zien hoe net ten zuiden van Veurne het projectgebied tijdens WO I wordt doorsneden door enkele Belgische loopgraven. Hier moet wel worden bij verteld dat het gaat om ondersteunende defensieve structuren op meer dan 10km van het effectieve front.

Figuur 22. Franse militaire kaart WO I

Pagina - 74 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 23. Situering van het projectgebied op Franse militaire kaart.

3.3.4.8 Luchtfoto 1971

Het beeld dat deze luchtfoto toont, leert dat de situatie eigenlijk niet veel is veranderd in vergelijking met hoe het projectgebied er in de 19e eeuw bij lag. Het landschap is nog steeds te omschrijven als landelijk met verspreide hoevebouw. Zo goed als alle bebouwing die zichtbaar langs de N8 is terug te voeren naar 19e-eeuwse voorlopers of is nog steeds dezelfde als tijdens de 19e eeuw.

Pagina - 75 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 24. Situering van het projectgebied op de luchtfoto van 1971.

3.3.4.9 Luchtfoto 1979 – 1990

De situatie op deze luchtfoto is deze van 4 juli 1989. En ook hier is weinig verandering merkbaar en geldt hetzelfde verhaal als dat van de hierboven beschreven luchtfoto uit 1971. Wat wel opvalt is dat helemaal in het zuiden van het onderzoeksgebied, ter hoogte van het kruispunt N8 – Isenbergestraat – St-Rijkersstraat, en ter hoogte van het kruispunt N8 – Oerenstraat – Gouden-Hoofdstraat, de N8 plaatselijk een verbreding krijgt met voorsorteerstroken.

Pagina - 76 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 25. Situering van het projectgebied op de luchtfoto van 1979 - 1990.

3.4 Archeologische situering van het projectgebied15

Binnen de contouren van het projectgebied werd nog geen voorgaand archeologisch onderzoek met ingreep in de bodem uitgevoerd. Wel werd in 1998 in opdracht van de Vlaamse Landmaatschappij een archeologisch inventariserend en waarderend bureauonderzoek uitgevoerd. Hierbij werd aan de hand van een groot aantal bronnen een inventaris van alle gekende en mogelijke archeologische sites op het plateau van Izenberghe opgesteld. Het zuidelijk gedeelte van het projectgebied ligt op de helling richting dit plateau.

Over het algemeen kon op basis van deze studie de conclusie getrokken worden dat de steentijden, metaaltijden en Romeinse tijd zeer weinig gegevens bevatten die waren opgenomen in de CAI. Op het plateau zelf zijn er slechts 3 meldingen met steentijdmateriaal. Het ontbreken van gegevens over deze periodes is echter eerder te wijten aan de stand van het onderzoek. Recenter, systematisch onderzoek

15 Gheysen K., 2016. & www.cai.onroerenderfgoed.be & https://inventaris.onroerenderfgoed.be/aanduidingsobjecten Pagina - 77 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298 met ingreep in de bodem brengt immers sporen uit late ijzertijd en de Romeinse tijd aan het licht. Bewoningssporen uit alle periodes worden ook frequenter aangetroffen. Er kan dus vanuit gegaan worden dat de bewoningskernen in het verleden zich reeds op het plateau bevonden. Ook zijn verschillende wegen in de omgeving als mogelijke Romeinse weg aangeduid en zijn verschillende toponiemen aanwezig die verwijzen naar vroegmiddeleeuwse bewoning. De studie maakte ook melding van een opvallend vertegenwoordigde spreiding van vele sites met walgracht, een fenomeen dat opkwam in de 12de en 13de eeuw door een economische welvaart in het gebied. In de 14de eeuw werden de hoeves voor het eerst verlaten door economische neergang en oorlog. Dit fenomeen herhaalde zich in de 16de, 17de en 18de eeuw nog eens. Maar ook in de daaropvolgende periodes blijft het gebied gekenmerkt door een verspreidde hoevebouw.

Figuur 26. Situering van enkele CAI-locaties in de omgeving van het projectgebied, de geelgroene zones zijn gebieden waar geen archeologie kan voorkomen (volgens ministrieel besluit).

Wanneer het projectgebied en nabije omgeving (500m rondom projectgebied) getoetst wordt aan de Centraal Archeologische Inventaris werd nog steeds eenzelfde situatie als de studie uit 1998 vastgesteld. Het projectgebied wordt doorsneden door twee CAI-meldingen (72511 & 76136). Beidde meldingen betreffen een indicator naar een alleenstaande site met walgracht. Bij de 76136 werden

Pagina - 78 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298 door middel van luchtfotografie donkere, duidelijke bodemsporen waargenomen. Na verder onderzoek bleken deze overeen te komen met de percelering op de kaart van Popp. Het betreft hier vrijwel zeker sporen van een oude walgracht.

Ook de andere CAI-meldingen in de omgeving zijn verwijzingen naar de verspreidde hoevebouw (al dan niet met walgracht) die het gebied kenmerkte. Bij 5 meldingen (75646, 75644, 75643, 75636 & 75583) werden aan de hand van luchtfotografische indicatoren bewoningssporen waargenomen. Voor de eerste drie meldingen gaat het om sporen waarvan geen volledige zekerheid bestaat of het wel degelijk bewoningssporen zijn maar werden wel regelmatige vierkante donkere bodemverkleuringen vastgesteld. De laatste twee meldingen betreffen met zekerheid hoeves met walgrachten. Ook hier werden donkere bodemverkleuringen vastgesteld naast resten van een walgracht.

In de nabije omgeving van het projectgebied werden ook 7 cartografische indicatoren opgenomen in de Centraal Archeologische Inventaris (73122, 73168, 76075, 76076, 76226, 76077 & 76078). Het betreft hier telkens een indicator naar een alleenstaande, in oorsprong omwalde hoeve met walgrachten. Ook de eerste melding omvat een alleenstaande site met walgracht. Deze werd echter tijdens een historisch onderzoek nader onder de loep genomen. Het betreft de hoeve Zuidgasthuis waarvan de eerste vermelding in 1425 te situeren is. Deze hoeve werd door de Geuzen vernield en niet heropgebouwd. Wel werd deze met andere gasthuizen samengesmolten in het St.-Jansgasthuis aan het einde van de 16de eeuw. Het huidige boerenhuis dateert van de 2de helft van de 18de eeuw. Binnen een straal van 500m ten opzichte van het projectgebied werden ook 9 meldingen in de CAI opgenomen van kleine veldprospecties. Al deze veldprospecties werden uitgevoerd in de buurt van oude (cartografische) indicatoren van alleenstaande sites met walgracht. CAI-melding 77117 betreft een site met walgracht waar in 1974 een prospectie werd uitgevoerd. De oude walgrachtdepressie vertoonde hier een breed glooiend profiel en was op sommige punten tot 80cm diepte waar te nemen. Deze hoeve werd bewoond in de late middeleeuwen. De bewoning bleef vermoedelijk doorduren tot na de middeleeuwen. In de tweede helft van de 18de eeuw was de site wel reeds verlaten. Tijdens de prospectie werd een vondstenconcentratie aan laatmiddeleeuws aardewerk aangetroffen. Bij CAI- melding 76073 betreft het een hoeve die in oorsprong omwald was en tevens in 1974 een prospectie onderging. Hier werd de nog bestaande hoeve met lineaire depressie aangetroffen. Tot kort voor WOII zou de walgracht nog bestaan hebben. Een ander deel van de walgracht bleef tot in 1948-1949 bewaard en werd pas toen gedempt. Oppervlaktevondsten wezen uit dat deze site reeds in de late middeleeuwen bewoond werd. Er werd ook een vondstenconcentratie in de vorm van laatmiddeleeuws, postmiddeleeuws en recent aardewerk aangetroffen. Ook op de hoeve van CAI- melding 77130 werd in 1974 een prospectie uitgevoerd. Het leek hier niet onwaarschijnlijk dat er reeds

Pagina - 79 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298 sinds de late middeleeuwen bewoning was. De bewoning werd voortgezet tot in de 18de eeuw. Ook hier werd een aardewerkconcentratie aangetroffen. Het gaat hier voornamelijk om laatmiddeleeuws aardewerk maar ook postmiddeleeuws aardewerk werd aangetroffen. Een andere prospectie in 1974 werd uitgevoerd nabij melding 76074. Ook hier werd een oorspronkelijk omwalde hoeve met walgrachtresten aangetroffen, een deel van de walgracht is gedempt. De site bestond reeds in de late middeleeuwen maar de kaart van Ferraris vermelde geen walgracht. Mogelijk is deze dus van latere datum of heeft de maker van de kaart de walgracht niet mee opgenomen. Naast restanten van de walgracht werd ook laatmiddeleeuws, postmiddeleeuws en recent aardewerk aangetroffen. Op locatie 76099 suggereren verschillende oppervlaktevondsten dat er reeds bewoning was in de late middeleeuwen. De site werd verlaten in de late 18de eeuw. Naast walgrachtresten werd ook baksteenpuin uit de late middeleeuwen aangetroffen. Opvallend hier is dat het een effen site betrof die niet boven het omliggende terrein uitstak. Mogelijk werden deze terreinen dus genivelleerd. Ook op locatie 72512 werd tijdens de prospectie bouwpuin in de vorm van baksteenresten uit de late middeleeuwen aangetroffen. Hier werden tevens een aantal scherven grijs en rood aardewerk aangetroffen. Er werden ook walgrachtresten aangetroffen. Hier werd een profiel op gezet en kwamen meerdere laatmiddeleeuwse scherven aan het licht. De site is reeds sinds de tweede helft van de 18de eeuw verlaten en momenteel blijft enkel een deel van de walgracht bewaard. Melding 72518 betreft ook een site met walgracht die reeds sinds de late middeleeuwen bewoning kende. In de late 18de eeuw verdween de bewoning weer. De site kenmerkt zich door vage donkere bodemsporen en een lichte terreinglooiing met licht bol oppervlak. De terreinen liggen ca. 60cm lager dan de omliggende terreinen. Aan de zuidzijde is nog een walgrachtrest aanwezig. Ook hier werd laatmiddeleeuws aardewerk aangetroffen.

Twee meldingen in de CAI omvatten tevens bouwkundig erfgoed. Een eerste is 76072 en betreft een alleenstaande site met walgracht waar oorspronkelijk een omwalde hoeve aanwezig was. Tijdens een prospectie werd hier laatmiddeleeuws en postmiddeleeuws aardewerk aangetroffen. De walgracht werd gedeeltelijk gedempt tijdens WOII en in 1972 werd deze volledig gedempt. De bewoning ter hoogte van de hoeve gaat terug tot in de late middeleeuwen. Momenteel bevindt er zich de Hoeve Zwart Paard waaraan de straatbenaming is ontleend. Het betreft een hoeve met lage losse bestanddelen onder pannen zadeldaken met een deels verhard erf. De losse bestanddelen omvat o.a. een boerenwoning met zadeldak en opkamer. De kern van deze bebouwing klimt op tot 1640. Er zijn ook een stal en stalvleugel aanwezig. Een laatste melding in de nabije omgeving van het onderzoeksgebied is 76070 en omvat ook een alleenstaande site met walgracht. Ook hier suggereren oppervlaktevondsten reeds bewoning in de late middeleeuwen. De hoeve bestaat nog steeds en ken duidelijke walgrachtresten. Tot 1966 bleef deze bestaan in de vorm van grachten en drassige

Pagina - 80 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298 depressies, nadien is deze volledig opgevuld. Er werd op de site laatmiddeleeuws, postmiddeleeuws en recent aardewerk aangetroffen. Deze hoeve is tevens opgebouwd uit losse bestanddelen rondom een verhard erf. Er is een boerenhuis en dwarsschuur aanwezig met zadeldak. Tegen het boerenhuis aanleunend is een bakhuis onder lessenaarsdak aanwezig. Deze laatste structuur dateert van ca. 1920. Verder zijn ook een aantal dienstgebouwtjes aanwezig.

De datering van de verschillende hoeves met walgracht in de nabije omgeving van het onderzoeksgebied is telkens terug te brengen tot late middeleeuwen of recenter. Oudere sporen en/of materiaal werd tijdens de kleine veldprospecties niet aangetroffen. Het ontbreken van CAI-meldingen in de nabije omgeving voor de periodes van steentijden tot en met vroege middeleeuwen is echter eerder te verklaren door de stand van het onderzoek dan door het ontbreken van bewoning in het gebied in de vroegere periodes. Echter dient wel aangegeven te worden dat het meer zuidelijk gelegen plateau veel gunstigere omstandigheden voorziet voor bewoning en menselijke activiteiten. De vruchtbare lagergelegen gronden zijn wel ideaal voor agrarische activiteiten. Bewoningssporen gelinkt aan agrarische activiteiten alsook oudere sporen kunnen hier dus niet uitgesloten worden op basis van de gekende archeologische waardes in de omgeving van het projectgebied.

Ongeveer halverwege wordt het projectgebied ook doorsneden door een gebied waar geen archeologie te verwachten valt. De reden waarom dit gebied als dergelijk gecatalogeerd werd, is omdat het reeds grotendeels vergraven is. Dit gebied kan bijgevolg uitgesloten te worden voor eventueel verder archeologisch (voor)onderzoek met ingreep in de bodem.

Niet in de directe omgeving van het plangebied, maar wel relevant omwille van gelegen in de ruimere omgeving en tevens met dezelfde landschappelijke condities zijn de sites te Alveringem Hostede en de site te Oostvleteren Fleterna (CAI 165812)16. Deze laatste betreft een belangrijke vindplaats omdat het de tot dan toe oudste aangetroffen sporen betreft voor de regio. Bij de opgraving (Ruben Willaert) werden namelijk sporen aangetroffen gaande van het neolithicum tot de nieuwste tijden17. De voornaamste vondsten betreffen 3 waterputten, waaronder 1 in vlechtwerk, gedateerd in de metaaltijden. Verder werd uit de ijzertijd een grafveld met zo’n 14 crematiebijzettingen aangetroffen. Te Alveringem Hostede werden op 2 locaties reeds archeologische opgravingen uitgevoerd. Gelegen langs de Hoogstadestraat werd aan beide kanten van Hostede een opgraving uitgevoerd. Aan de noordelijke zijde van Hostede door BAAC (CAI 151564) en aan de zuidzijde door ADEDE bvba. De eerste opgraving bracht twee rechthoekige enclos aan het licht die geïnterpreteerd worden als rituele

16 https://cai.onroerenderfgoed.be/locatie/165812 17 Demey D. 2013: Archeologisch onderzoek Oostvleteren Kasteelweg- Nieuwe Begraafplaats, Ruben Willaert rapport 62, Sijsele Pagina - 81 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298 monumenten uit de late ijzertijd18. Op de tweede locatie werden eveneens bewoningssporen uit de ijzertijd aangetroffen (rapport nog in opmaak)19.

3.5 Landschappelijk bodemonderzoek

Het landschappelijk bodemonderzoek werd uitgevoerd door ADEDE bvba van 26 tot en met 28 oktober 2018 langsheen de N8 Veurne – Alveringem. De boringen werden uitgevoerd door Els Timmermans (aardkundige ADEDE bvba), Saskia Baumann (assistent aardkundige/archeologe, ADEDE bvba) en Natascha Derweduwen (assistent aardkundige/archeologe, ADEDE bvba). De profielbeschrijvingen van deze uitgevoerde boringen werden gemaakt door Sofie Reynaert (Bodemkundige Dienst België). Op de planning stonden 60 boringen, 58 werden er effectief uitgevoerd. De enkele boringen die niet konden uitgevoerd worden, lagen op zones die geasfalteerd waren.

Figuur 27. Boorplan uitgevoerde boringen september 2018.

18 Vanoverbeke R. & Clerbaut T. 2012, Twee (rituele?) late ijzertijd-monumenten te Alveringem-Hoogstade (prov. West-Vlaanderen, België), in: Lunula 20, 189-193 19 Derweduwen N., ADEDE Archeologisch rapport Pagina - 82 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

3.5.1 Interpretatie

De bodem van het noordelijke gedeelte van het transect (B0-B-30) werd aangevoerd tijdens het Holoceen, meer bepaald tijdens de 4e-eeuwse Duinkerke II zee transgressie of op de rustige verlandingsfase. Hierbij werden zandige tot kleihoudende sedimenten afgezet bovenop het basisveen dat zich tijdens het Atlanticum vormde. Sedimenten met grovere textuur (zand) werden afgezet in kreken en vormde na het inklinken van het basisveen de kreekruggronden (Serie A in de bodemclassificatie). De fijnere fracties werden afgezet buiten de kreken, op de veeneilanden en vormden na het inklinken van het veen de poelgronden (Serie B in de bodemclassificatie). De verschillende bodemseries aangetroffen in de Holocene getijdenafzettingen worden hieronder besproken. Er werden ook enkele opgehoogde bodems (B0, B1, B10) en enkele vergraven bodemprofielen (B11, B24, B29) aangetroffen. Meer naar het zuiden op het transect (B31-B42) bedraagt de dikte van deze Holocene afzetting slechts 1m of minder, waardoor de onderliggende Pleistocene lagen werden aangetroffen tijdens de profielboringen. Ter hoogte van B31 t.e.m. B37 werd onder de Holocene getijdenafzettingen meteen het onderliggende Midden Pleistoceen aangetroffen; ter hoogte van B39 t.e.m. B42 werd tussen de Holocene getijdenafzettingen en het Midden Pleistoceen een zandleem aangetroffen dewelke dateert uit het Weichseliaan. Gedurende het Weichseliaan (Laat-Pleistoceen, 11 600 – 11 700 geleden) werd een eolische laag afgezet bovenop de afzettingen van het Midden Pleistoceen. De dikte en aanwezigheid van de Holocene laag neemt sterk af van B39 t.e.m. B42. Er werd ook een vergraven bodemprofiel aangetroffen (B38). De bodem van het zuidelijke gedeelte van het transect werd gevormd in het zandleem van het Weichseliaan. Ter hoogte van B43 t.e.m. B47 is de bouwlaag aangerijkt met (kalkhoudende) klei. Ter hoogte van B43 en B44 werd onderaan het bodemprofiel, op een diepte van 100 cm-mv., een kalkhoudend kleizandsubstraat aangetroffen. Het gaat hier hoogstwaarschijnlijk om de getijdenafzettingen daterend uit het Midden Pleistoceen. Ter hoogte van B51 had het bodemprofiel een zeer opmerkelijke opbouw. De heel donker grijsbruine bouwlaag rust op een grijsbruin C-horizont, waarin baksteenfragmenten en bruingele concreties werden aangetroffen. Het gebied (ca. 0.5 ha) rond deze profielboring is duidelijk (ca. 0.5m) lager gelegen dan omliggend terrein. Het gaat hier over een historisch vergraven terrein of verdwenen bewoning. Omwille van de lagere ligging werd op een diepte van 80 cm-mv. het lichtgrijsbruine kleihoudende zand van het Midden Pleistoceen aangetroffen.

Pagina - 83 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 28. Verspreiding van de verschillende bodemtypes op het projectgebied

Pagina - 84 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 29. Verspreiding van zones met verstoorde bodem

Pagina - 85 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

3.5.2 Beschrijving boringen20

Voor de beschrijving van de boringen per cm verwijzen we graag naar bijlage 121.

20 Reynaert, S. (2018). Bodemonderzoek in het kader van een archeologisch onderzoek te Veurne-Alveringem. Onderzoek in opdracht van ADEDE. 21 Reynaert, S. (2018). Bodemonderzoek in het kader van een archeologisch onderzoek te Veurne-Alveringem. Onderzoek in opdracht van ADEDE. Pagina - 86 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

3.5.3 Besluit

Op basis van het landschappelijk bodemonderzoek komt naar voor dat in het noordelijk deel van het projectgebied zich enkele kreekruggronden bevinden. Waarbij ter hoogte van bodemserie A5 men te maken heeft met de randen van de getijdengeulen, bijgevolg hoger gelegen delen in het landschap, terwijl ter hoogte van bodemserie A4 men zich in een getijdengeul bevindt. Dit is voornamelijk van belang voor de periode na de Holocene getijdenafzetting, waarbij de zone van het projectgebied gelegen in een getijdengeul minder interessant is naar bewoning toe dan de hoger gelegen gebieden. Bodemseries B1 en B2 bevinden zich tevens in het noordelijk deel. Gezien deze gronden gevormd

Pagina - 87 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298 werden op hoger gelegen veeneilanden die gevormd werden tijdens het Atlanticum vertonen deze gronden dezelfde voordelen naar bewoning toe als bodemserie A5.

Figuur 30. Verspreiding van gunstige landschappelijke locaties op het projectgebied

Centraal in het projectgebied kan men een aantal zones waarnemen waar bodemserie P4 zich bevindt, deze bodemserie bestaat uit overdekte Pleistocene (Weichseliaan) gronden, waar er bijgevolg een duidelijke afdekking heeft plaatsgevonden van de Pleistocene bodem. Dergelijke bodems hebben een groot potentieel voor steentijd artefactsites, gezien hier de bewaringsomstandigheden zeer gunstig zijn.

Pagina - 88 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 31. Verspreiding van de met Pleistocene of Weichseliaanlagen op het projectgebied

In het zuidelijk gedeelte van het projectgebied treft men matig droge tot natte zandleembodems aan. Enkel bij de bodemserie Lca werd een textuur B-horizont aangetroffen. De zones binnen het projectgebied met een dergelijke B-horizont huishouden eveneens een potentieel naar steentijd artefactsites. Hier geldt hetzelfde principe, waarbij de B-horizont heeft gezorgd voor een afdekking van het archeologisch niveau, en er zich bijgevolg gunstige bewaringscondities voordoen voor steentijd artefactsites. Over het projectgebied verspreidt, zijn eveneens een aantal zones waarneembaar die ontveend zijn. Dit heeft een duidelijke impact op de archeologische verwachting van deze zones. De ontvening zorgt namelijk voor een verstoring van het bodemarchief, het gaat hierbij echter niet om recente ontvening, maar om historische ontvening. Waarbij men vooral een laag kennispotentieel naar voor kan schuiven voor de periodes voorafgaand aan de ontvening, maar voor de periodes die volgen op deze ontvening is wel degelijk nog een potentieel op kenniswinst aanwezig. De historische ontvening in de omgeving van het projectgebied vond plaats vanaf de 13e eeuw. Waardoor voor deze gebieden een archeologische verwachting kan naar voor worden geschoven vanaf de late middeleeuwen2223.

22 Mostaert F., 2000. 23 https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/135398 Pagina - 89 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Tot slot kon men ook een aantal zones uitsluiten van verder onderzoek, op basis van het landschappelijk bodemonderzoek. Het betreft hierbij de bodemseries ON en OT, dit houdt in dat de bodem of opgehoogd (ON) is of vergraven (OT). Uit de boorstalen bleek hier dat het bodemarchief in dit geval danig verstoord is, waarop er een te laag kennispotentieel aanwezig is om deze zones te onderzoeken.

Pagina - 90 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

4 Besluit

4.1 Beantwoorden onderzoeksvragen

Op basis van het beschikbare en geraadpleegde bronnenmateriaal kon binnen het bureauonderzoek de aan- of afwezigheid van een archeologische site of relevante archeologische overblijfselen binnen de contouren van het projectgebied niet met volledige zekerheid worden aangetoond. Wel is het mogelijk een archeologische verwachting naar voor te schuiven, teneinde een antwoord te kunnen bieden op de gestelde onderzoeksvragen.

• Welke aanwijzingen bevatten de bestaande bronnen over het archeologisch potentieel van het onderzoeksgebied?

De geraadpleegde cartografische bronnen vertonen in het gebied waar het projectgebied gesitueerd is vanaf ca. halfweg de 18de eeuw een verspreide hoevebouw en een landschap met een sterk agrarisch karakter. Dit gegeven wordt ook bevestigd door de CAI-meldingen uit de nabije omgeving van het projectgebied. Het cartografische materiaal liet toe enkele structuren aan te duiden waarvan mogelijks sporen bewaard gebleven zijn in het onderzoeksgebied, het gaat hier om een fortificatiegordel, landelijke bewoning, verdedigingsloopgraven en een smalspoor. Op basis van een foto van de Ieperse steenweg uit 1908 kon worden afgeleid dat dit spoor zich ten westen van de Ieperse Steenweg bevond.

De geschiedenis van Veurne en omstreken en de gekende CAI-meldingen schetsen een beeld dat goed aansluit op de uitgebreide studie die gedaan werd op het plateau van Izenberghe. Het onderzoeksgebied en haar nabije omgeving wordt hier gekenmerkt door een verspreidde hoevebouw (landelijke bebouwing) en agrarische activiteiten.

Hoewel ook het zuidelijke gedeelte van het onderzoeksgebied zich uitermate leent voor agrarische activiteiten en de meeste bewoningssporen zich eerder richting de bewoningskernen van Veurne en Alveringem bevinden kan niet uitgesloten worden dat zich hier ook sporen ouder dan de middeleeuwen bevinden. Deze gebieden lagen immers op de rand van een kustvlakte die gekenmerkt werd door kreken en drassige gebieden, die zeer sterk onderhevig waren aan de werking van de zee. Snelle verzanding enerzijds en inbreuken van de zee bij springtij anderzijds zorgden voor een zeer grillige en onbetrouwbare toegang tot de zee. De mens, afhankelijk van deze toegankelijkheid zou trachten deze toegang te controleren en te voorkomen dat andere groepen of gemeenschappen hier een groter voordeel uit konden halen. De bouw van dijken en het inpolderen van het gebied is hierbij een mooi voorbeeld van de betrachting van de mens om controle te krijgen over de natuur.

Pagina - 91 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Het zuidelijke gedeelte van het onderzoeksgebied, gelegen op de rand van het plateau van Izenberghe, vormde zo een uitstekende locatie die als uitvalsbasis naar de zee en het kustlandschap kon dienen.

Het gebied hier kent met zekerheid bewoning vanaf de Romeinse periode wanneer Alveringem een bewoningskern vormt op de hoek van het plateau van Izenberghe. Maar het ontbreken van gekende sporen uit metaaltijden, Romeinse tijd en vroege middeleeuwen in het gebied is hier eerder te wijten aan de stand van het onderzoek. Recent onderzoek in gelijkaardige landschappelijke settingen leverde immers verschillende sites uit IJzertijd en Romeinse tijd op. Ook vroegmiddeleeuwse sporen binnen een gelijkaardige landschappelijke context zijn gekend in Vlaanderen. Bijgevolg geldt voor de onverstoorde zones binnen het de zuidelijke zone van het onderzoeksgebied een degelijk potentieel op kennisvermeerdering indien sporen uit deze periodes worden aangetroffen.

Eenzelfde redenering kan naar voor worden geschoven wat betreft de verwachting naar steentijdsites toe. Hoewel er voor de kustvlakte een zeer beperkte stand van onderzoek is wat betreft steentijd artefactsites, wil dit helemaal niet zeggen dat er tijdens het Paleolithicum en Mesolithicum geen activiteit was in de kustvlakte. Uit recent onderzoek blijkt namelijk dat er wel zich wel degelijk steentijd artefactsites bevinden. Wat voor de huidige Noordzeebodem en de stranden geldt, gaat ook op voor de kustpolders. Ze vormen net als het Doggerland een verdronken landschap, waar latere afzettingen het landschap en de sporen hebben toegedekt. De archeologische resten zijn goed beschermd tegen verstoringen, maar ook zeer moeilijk vindbaar. De overblijfselen van de prehistorische mens (voornamelijk Paleolithicum) bevinden zich in het pleistocene zand. De moeilijkheid tot het aantreffen van steentijd artefactsites ligt in het feit dat voor de kustvlakte hoofdzakelijk “low density sites” aanwezig zijn. Deze zeer tijdelijke kampementen, waarbij jager-verzamelaars slechts gedurende één of meerdere korte periodes verbleef vertonen algemeen weinig sporen. De zeer kleine schaal van sites, waarbij de diameter niet groter is dan 10m, maakt dat ze moeilijk worden aangetroffen24. Echter op basis van het DHM op microniveau en het landschappelijk bodemonderzoek kunnen wel een aantal zones van het onderzoeksgebied naar voor worden geschoven met een verhoogd potentieel. Het gaat hierbij om de zones gelegen op een kreekruggrond en daar waar de Pleistocene gronden overdekt zijn door eolische afzettingen uit het Weichseliaan. De verhoogde zones in het landschap bieden de ideale locatie om tijdelijke kampementen op te slaan. Daar waar een afdekking heeft plaats gevonden van het Pleistocene dek, kan men dan weer een zeer goede bewaring van de artefact sites verwachten.

Voor het volledige projectgebied kan men een algemene verwachting naar voor schuiven met wel degelijk een potentieel op kennisvermeerdering. Ter hoogte van de twee CAI-meldingen geldt een verhoogde verwachting voor laat-middeleeuwse vondsten, terwijl ter hoogte van de zichtbare

24 Verwerft D., 2016 Pagina - 92 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298 grachten, wegen en fortificatiegordel er voornamelijk een postmiddeleeuwse verwachting naar voor kan worden geschoven. Daarnaast is op het basis van het landschappelijk bodemonderzoek mogelijk om de zones met duidelijke afdekking een hogere steentijdverwachting te geven. Op basis van de DHM kan men de hoger gelegen delen in het landschap dan weer een algemene hogere verwachting geven naar gelijk welke periode gezien deze locaties verkozen werden om tijdelijke kampementen op te slaan of permanente nederzettingen. Op basis van uitgevoerd onderzoek te Oost- en Alveringem kan men voor het zuidelijk gedeelte van het projectgebied dan weer een hogere verwachting naar voor schuiven voor de IJzertijd en Romeinse tijd. Het feit dat voor bepaalde zones van het projectgebied een meer specifieke verwachting naar voor kan worden geschoven, sluit echter niet uit dat deze zones voor andere periodes een lage verwachting kennen of het kennispotentieel voor andere periodes hier kan worden uitgesloten.

• Zijn er archeologische sites met relevante cultuurhistorische waarde gekend op of in de omgeving van het onderzoeksgebied?

Er zijn binnen de contouren van het onderzoeksgebied geen archeologische sites met relevante cultuurhistorische waarde gekend. Ook de nabije omgeving van het onderzoeksgebied kent geen dergelijke site. In de ruimere omgeving van het projectgebied (meer richting hoger gelegen terreinen op het plateau van Izenberghe) zijn wel een aantal sites gekend. De CAI-meldingen die het projectgebied snijden en in de nabije omgeving terug te vinden zijn betreffen allen indicatoren naar omwalde sites met walgracht. Een groot aantal hiervan is reeds via een veldprospectie onderzocht en leverden telkens materiaal op vanaf de late middeleeuwen en sporen van walgracht. Zoals reeds eerder aangegeven is het ontbreken van oudere sporen ter hoogte van, en in de nabije omgeving van, het onderzoeksgebied eerder te wijten aan de stand van het onderzoek. Hieruit besluiten dat er geen bewoning en/of andere antropogene activiteiten plaatsvonden in de periodes voorafgaand aan de volle/late middeleeuwen is bijgevolg niet mogelijk.

• Hoe evolueerde het historisch landgebruik van het onderzoeksgebied?

Het landschap van het noordelijke gedeelte van het onderzoeksgebied, de Oudlandpolders, kennen een lange vormingsgeschiedenis. Door het steeds overstromende landschap en het ontstaan van getijdegeulen, wadden, schorren, etc. kende het gebied meerdere periodes van erosie en een sterke veenvorming. Dit landschap bleef grotendeels onontgonnen tot in de 10de eeuw. Langzamerhand werd het gebied ingepolderd en ingedijkt en werd aan veenwinning gedaan. Naast veenwinning waren ook allerhande agrarische activiteiten sterk in trek. Deze evolueerden langzaam van een meer gerichte vee- en schapenteelt naar de teelt van verschillende gewassen op de gronden.

Pagina - 93 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Het onderzoeksgebied en haar nabije omgeving kent dus reeds sinds de middeleeuwen (volle/late) met zekerheid een agrarisch karakter. De verspreidde hoevebouw en landbouwgronden geven aan dat het gebied overwegend voor agrarische activiteiten werd aangewend. Het valt niet uit te sluiten dat ook aan veenwinningsactiviteiten werd gedaan. Aan het begin van de 19de eeuw werd de verharde weg (N8) aangelegd doorheen het onderzoeksgebied, het agrarische karakter van het onderzoeksgebied zelf is hierdoor wel verdwenen maar in de nabije omgeving van het onderzoeksgebied blijft dit bestaan. Ook binnen de zones van het onderzoeksgebied waar de weg niet doorheen loopt blijft het agrarische karakter bewaard.

• Hoe evolueerde de historische bebouwing van het onderzoeksgebied?

Het onderzoeksgebied en haar nabije omgeving kent reeds sinds de middeleeuwen een verspreidde hoevebouw met een groot aantal omwalde en/of omgrachte sites. Deze landelijke bebouwing zet zich doorheen de tijd door en kent slechts een beperkte toename in recentere tijden. Na het aanleggen van de N8 begint sommige bebouwing zich langsheen deze weg te vestigen. Echter blijft de densiteit van de bebouwing zeer beperkt en kent het gebied nog steeds een overwegend landelijk karakter met bebouwing die gelinkt kan worden aan agrarische activiteiten en e-slechts een beperkt deel bewoning.

• Wat is de potentiële impact van de geplande werken op het cultuurhistorisch en archeologisch erfgoed?

Binnen het projectgebied zijn reeds grote zones verstoord door de aanwezige infrastructuur, dit in de vorm van verhardingen, bebouwing en grachten die binnen het projectgebied aanwezig zijn. Het leeuwendeel van de verhardingen is het gevolg van de aanwezige wegenis, enkele verharde oppervlaktes zijn te vinden rondom de bestaande bebouwing. De overige zones binnen het onderzoeksgebied kennen een eerder onverstoord ruraal karakter. De geplande werken omvatten een verbreding van het bestaande wegdek, het her(aan)leggen van de grachten aan weerszijden van de weg en het aanleggen van fietspaden. De dieptes van de ingrepen variëren, op de meeste locaties schommelen deze tussen de -0,55m en -0,62m -mv. Ter hoogte van de onverstoorde zones wordt het mogelijk aanwezige bodemarchief bijgevolg tot deze dieptes (+ bufferzone) bedreigd. Verder archeologisch (voor)onderzoek met ingreep in de bodem dient hierbij uit te maken in welke mate het mogelijk aanwezige bodemarchief hier wordt bedreigd.

4.2 Samenvatting

Ter hoogte van de N8 die Veurne met Ieper verbindt zijn uitbreidingswerken aan het wegdek gepland. Deze gaan gepaard met het her(aan)leggen van de grachten aan weerszijden van de wegenis en de aanleg van fietspaden en andere bijhorende infrastructuur. Deze werken omvatten allemaal een

Pagina - 94 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298 bodemingreep en bijgevolg is, in combinatie met de oppervlakte van het onderzoeksgebied en de bodemingrepen, een bekrachtigde archeologienota noodzakelijk tot het bekomen van en vergunning voor deze werken. Op basis van het bureauonderzoek en landschappelijk bodemonderzoek kon geen uitsluitsel gegeven worden over de aan- of afwezigheid van een archeologische site, of sporen, met cultuurhistorische waarde binnen de contouren van het onderzoeksgebied. Wel kon een archeologische verwachting en een bijkomende inschatting van het potentieel op kenniswinst gemaakt worden. Op basis van cartografische bronnen konden verschillende verdedigingsstructuren (1744 en WOI) waargenomen worden die het onderzoeksgebied snijden. Net als enkele historische wegen en grachten en bebouwing. Dit kaartmateriaal gaat terug tot de vroege 18de eeuw. Verder kon hieruit worden afgeleid dat het onderzoeksgebied gesitueerd is in een landschap dat zich kenmerkt door een rurale, verspreidde hoevebouw (al dan niet met omwalling of omgrachting). De historische bronnen die verder in de tijd teruggaan laten toe voorzichtig te besluiten dat deze situatie reeds sinds de volle middeleeuwen zo was en dat kan aangenomen worden dat zich binnen de contouren van het onderzoeksgebied vooral rurale, eerder onverstoorde gronden bevinden. De oudere periodes zijn in de historische bronnen tevens vertegenwoordigd in de ruime omgeving van het onderzoeksgebied. Het plateau van Izenberghe, dat in het zuiden aan het onderzoeksgebied grenst, kent immers een grote densiteit aan archeologische overblijfselen die te linken zijn aan menselijke bewoning uit verschillende periodes. De gebieden rondom Veurne, die later vooral in gebruik waren als landbouwgronden, kennen echter een ondervertegenwoordiging in de gekende archeologische waardes. Iets wat voornamelijk te wijten is aan de stand van het onderzoek en eerder aan het ontbreken van systematisch onderzoek in deze regio. Deze poldergebieden werden wel pas sinds de 10de eeuw systematisch ontgonnen waarbij deze werden ingedijkt en ingepolderd. De zuidelijker gelegen gebieden zijn reeds met zekerheid sinds de Romeinse periode bewoond en allerhande antropogene activiteiten speelden zich af in het gebied. Gezien deze stand van het onderzoek en het eerder onverstoorde rurale karakter van de onverstoorde gronden binnen het onderzoeksgebied kan hier besloten worden dat er een algemene archeologische verwachting geldt voor alle periodes met een eerder hoog potentieel op kennisvermeerdering bij het aantreffen van eventuele sporen. Voor het noordelijke gebied geldt een algemene verwachting voor sporen vanaf de volle middeleeuwen. Om de aan- of afwezigheid van dergelijke archeologische sites of sporen met cultuurhistorische waarde vast te stellen en vervolgens te toetsen aan de mogelijke impact van de geplande werken op dit mogelijk aanwezig bodemarchief wordt verder archeologisch vooronderzoek met ingreep in de bodem noodzakelijk geacht. Een bijhorend programma van maatregelen wordt hiervoor opgesteld.

Pagina - 95 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

5 Bibliografie

5.1 Literatuur

BAETEMAN C., 2007. De ontstaansgeschiedenis van onze kustvlakte. De Grote Rede. Nieuws over onze kust en zee, (18), pp.2–10. BAETEMAN C., 2007. De laat holocene evolutie van de Belgische kustvlakte: sedimentatieprocessen versus zeespiegelschommelingen en Duinkerke transgressies. Geo- and Bioarchaeological Studies, (8), pp.1–17. BAETEMAN C., 2008. De Holocene geologie van de Belgische kustvlakte, Brussel: Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen: Belgische Geologische Dienst. Bommen op België 1940-1945. - S.l. : Commissariaat-generaal voor de passieve Luchtbescherming, 1948. Bracke, M, Scheltjens, S, Wyns, G, 2016: Archeologische opgraving Oostvleteren Veurnestraat (provincie West-Vlaanderen). Monument Vandekerckhove Basisrapport 2016/14. CARTER, MUELLER, The army air forces in world war ii: combat chronology, 1941-1945, the Office of Air Force History Demey D. 2013: Archeologisch onderzoek Oostvleteren Kasteelweg- Nieuwe Begraafplaats, Ruben Willaert rapport 62, Sijsele DE VOS L., SIMOENS T., WARNIER D., BOSTYN F., 2014. 14-18: Oorlog in België, Leuven: Davidsfonds Uitgeverij nv. ERVYNCK A. et al., 1999. Human occupation because of regression, or the cause of transgression? A critical review of the interaction between geological events and human occupation in the Belgian coastal plain during the first millennium AD. Probleme der Küstenforschung im südlichen Nordseegebiet, (26), pp.97–121. GHEYSEN K., 2016. Archeologienota Ruilverkaveling Sint-Rijkers Inrichtingswerken deel 1, Brugge: Vlaamse Landmaatschappij. MIDDLEBROOK, M., and EVERITT, C., The Bomber Command War Diaries : an Operational Reference Book 1939-1945. Harmondsworth: Viking Penguin, 1985 MOSTAERT F., 2000. Geografische situering en ontwikkeling van de Vlaamse kuststreek. (ed.) MEULEMEESTER J.L., Met zicht op zee, Tielt: Lannoo. RENIERE S., DECONYNCK J., DE BRANDT R. 2013: Oost-Vleteren Veurnestraat. Rapportage van het archeologisch proefsleuvenonderzoek 10-13 & 17-19 december 2012, GATE-rapport 49, Evergem STEVENSON D., 2004. 1914 1918: The history of the First World War, Londen: Penguin Books Ltd.

Pagina - 96 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

STICHELBAUT B., CHIELENS P., 2013. De Oorlog vanuit de Lucht: 1914-1918 het front in België, Brussel: Mercatorfonds. STICHELBAUT B. (ed.), 2018. Sporen van oorlog: Archeologie van de Eerste Wereldoorlog, Veurne: Hannibal. STRACHAN H., 1998. The Oxford Illustrated History of the First World War: New Edition, Oxford: Oxford University Press. TYS D., 2001. De inrichting van een getijdenlandschap. De problematiek van een vroegmiddeleeuwse nederzettingsstructuur en de aanwezigheid van terpen in de kustvlakte: het voorbeeld van Leffinge (gemeente , provincie West-Vlaanderen). Archeologie in Vlaanderen, (VII), pp.257–279. WESTWELL I., 2002. LA Première Guerre Mondiale, Londen : Brown Partworks Ltd. VERWERFT D. MIKKELSEN J.H., HILLEWAERT B., LAMBRECHT G., ROELENS F., HUYGHE J., DECRAEMER S., 2016. Steentijd onder de polderklei. Archeologisch onderzoek van prehistorische resten in de oostelijke kustvlakte. VLIZ, De Grote Rede 46.

5.2 Internetbronnen

• http://www.ablhistoryforum.be/viewtopic.php?t=2565

• http://www.cartesius.be

• http://www.geopunt.be/

• http://www.rollenddoorvlaanderen.be/gemeenten-langs-de-frontlinie.html

• http://www.veurne.be/product/304/geschiedenis-van-veurne

• http://www.vrijvaderland.be/frontend/files/userfiles/files/Het%20Verslag%20van%20Veur

ne%2014-18.pdf

• http://www.westhoekverbeeldt.be

• https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten

• https://maps.nls.uk/ww1/trenches/

• https://ncap.org.uk/search

• https://nl.wikipedia.org/wiki/N8_(Belgi%C3%AB)#Ieper_-_Veurne

• https://www.ibiblio.org/hyperwar/UN/UK/UK-NWE-Flanders/UK-NWE-Flanders-16.html

• https://www.iwm.org.uk/collections

Pagina - 97 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

• www.geopunt.be

• www.cai.onroerenderfgoed.be

• https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten

Pagina - 98 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

6 Lijst van plannen

Datum Plannr.+A1:E29 Beschrijving Schaal Wijze vervaardiging aanmaak

0001 Projectgebied op topografische kaart. 1:1 digitaal 09/05/2018 0002 Projectgebied op orthofoto uit 2016. 1:1 digitaal 09/05/2018 0003 Projectgebied op GRB kaart, kadastrale informatie. 1:1 digitaal 09/05/2018 0004 Gekende verstoorde zones binnen het projectgebied. 1:1 digitaal 09/05/2018 0005 Inplantingsplan geplande situatie projectgebied. 1:1 digitaal 09/05/2018 0006 Projectgebied op Digitaal hoogtemodel Vlaanderen II, Digitaal terreinmodel, raster 1m. 1:1 digitaal 09/05/2018 0007 Projectgebied op Digitaal hoogtemodel Vlaanderen II, Digitaal terreinmodel, raster 1m (Detail). 1:1 digitaal 09/05/2018 0008 Projectgebied op de tertiair geologische kaart. 1:50000 digitaal 09/05/2018 0009 Projectgebied op de quartair geologische kaart. 1:200000 digitaal 09/05/2018 0010 Projectgebied op de bodemtypekaart. 1:1 digitaal 09/05/2018 0011 Projectgebied op de potentiële bodemerosiekaart per perceel, opname 2016. 1:1 digitaal 09/05/2018 0012 Projectgebied op de erosiegevoeligheidskaart der Vlaamse gemeenten. 1:1 digitaal 09/05/2018 0013 Projectgebied op de landgebruikskaart (bodemgebruiksbestand), opname 2001. 1:1 digitaal 09/05/2018 0014 Projectgebied op het gewestplan. 1:1 digitaal 09/05/2018 0015 Projectgebied op kaart van Masse. - analoog 09/05/2018 0016 Projectgebied op kaart van Ferraris. 1:11520 analoog 09/05/2018 0017 Projectgebied op Atlas der Buurtwegen 1:3000 analoog 09/05/2018 0018 Projectgebied op topografische kaart van Vandermaelen. 1:20000 analoog 09/05/2018 0019 Projectgebied op kaart van Popp. 1:5000 analoog 09/05/2018 0020 Projectgebied op Britse loopgravenkaart uit 1917. 1:1 digitaal 09/05/2018 0021 Projectgebied op Franse Militaire kaart uit de Eerste Wereldoorlog. 1:1 digitaal 09/05/2018 0022 Projectgebied op luchtfoto uit 1971. 1:1 digitaal 09/05/2018 0023 Projectgebied op luchtfoto uit 1979-1990 (1989) 1:1 digitaal 09/05/2018

Pagina - 99 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

0024 CAI-locaties ten opzichte van het projectgebied. 1:1 digitaal 09/05/2018 0025 Archeologische verwachting binnen het projectgebied. 1:1 Digitaal 11/05/2018 0026 Proefsleuvenplan. 1:1 Digitaal 11/05/2018

Pagina - 100 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

7 Lijst van figuren

Figuur 1. Situering van het projectgebied op het DHMVII, digitaal terreinmodel 1m...... - 40 - Figuur 2. Situering van het projectgebied op het DHMVII, digitaal terreinmodel 1m (detailuitsnedes). - 44 - Figuur 3. Hoogteprofiel in de lengte van het projectgebied...... - 45 - Figuur 4. Hoogteprofielen dwars op het projectgebied...... - 48 - Figuur 5. Situering van het projectgebied op de tertiair geologische kaart...... - 49 - Figuur 6. Situering van het projectgebied op de quartair geologische kaart...... - 50 - Figuur 7. Situering van het projectgebied op de bodemtypekaart...... - 51 - Figuur 8. Situering van het projectgebied op de bodemtypekaart ten opzichte van het DHMVII. .. - 54 - Figuur 9. Situering van het projectgebied op de potentiële bodemerosiekaart...... - 55 - Figuur 10. Situering van het projectgebied op de erosiegevoeligheidskaart...... - 56 - Figuur 11. Situering van het projectgebied op het bodemgebruiksbestand...... - 57 - Figuur 12. Situering van het projectgebied op het gewestplan...... - 58 - Figuur 13. De situatie in de Westhoek in april 1915. Let op Veurne (“Furnes”) achter de frontlinie. (ADEDE archief)...... - 63 - Figuur 14. Situatie einde mei, begin juni 1940...... - 65 - Figuur 15. Situering van het projectgebied op de kaart van Masse...... - 67 - Figuur 16. Situering van het projectgebied op de kaart van Ferraris...... - 68 - Figuur 17. Situering van het projectgebied op de Atlas der Buurtwegen...... - 69 - Figuur 18. Situering van het projectgebied op de kaart van Vandermaelen...... - 70 - Figuur 19. Situering van het projectgebied op de kaart van Popp...... - 71 - Figuur 20. Ieperse Steenweg ter hoogte van de Voorstad in Veurne, aan de westelijke zijde van de weg is een tramspoor zichtbaar...... - 72 - Figuur 21. Situering van het projectgebied op Britse loopgravenkaart...... - 73 - Figuur 22. Franse militaire kaart WO I ...... - 74 - Figuur 23. Situering van het projectgebied op Franse militaire kaart...... - 75 - Figuur 24. Situering van het projectgebied op de luchtfoto van 1971...... - 76 - Figuur 25. Situering van het projectgebied op de luchtfoto van 1979 - 1990...... - 77 - Figuur 26. Situering van enkele CAI-locaties in de omgeving van het projectgebied, de geelgroene zones zijn gebieden waar geen archeologie kan voorkomen (volgens ministrieel besluit)...... - 78 - Figuur 27. Boorplan uitgevoerde boringen september 2018...... - 82 - Figuur 28. Verspreiding van de verschillende bodemtypes op het projectgebied ...... - 84 - Figuur 29. Verspreiding van zones met verstoorde bodem ...... - 85 -

Pagina - 101 -

Projectcode 2018D33 2018 ADEDE Archeologisch Rapport 298

Figuur 30. Verspreiding van gunstige landschappelijke locaties op het projectgebied ...... - 88 - Figuur 31. Verspreiding van de met Pleistocene of Weichseliaanlagen op het projectgebied ...... - 89 -

Pagina - 102 -