Op Zoek Naar Een Sluitende Verklaring Waarom Molkwerum Vrijwel Van De
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Op zoek naar een sluitende verklaring waarom Molkwerum vrijwel van de kaart verdween De langetermijngevolgen van een sociaal-economische transitie op het landschap en de samenleving van Molkwerum (Zuidwest-Friesland) tussen 1700 en 1900 T.M. van den Brink Op zoek naar een sluitende verklaring waarom Molkwerum vrijwel van de kaart verdween De langetermijngevolgen van een sociaal-economische transitie op het landschap en de samenleving van Molkwerum (Zuidwest-Friesland) tussen 1700 en 1900 Master thesis Research Master Landschapsgeschiedenis Rijksuniversiteit Groningen T.M. van den Brink Ba s2050684 Utrecht, 17 november 2013 ii Begeleiders: dr. J.F. Benders en prof. dr. ir. M. Spek (Rijksuniversiteit Groningen) Tweede lezer: dr. J.W. Veluwenkamp (Rijksuniversiteit Groningen) iii Voorwoord De inspiratie voor het onderwerp van deze scriptie kwam voort uit drie zaken. Ten eerste het huidige economische klimaat. Een tweede aanleiding voor dit onderzoek is mijn eigen nieuwsgierigheid naar de vraag hoe het landschap onder invloed van economische neergang veranderde. Een derde inspiratiebron zijn de lezingen van Prof. dr. J. Renes. Met name zijn lezing Historische transformatieprocessen van Europese cultuurlandschappen tijdens het symposium ter gelegenheid van het dertigjarig bestaan van het Historisch Geografisch Tijdschrift.1 Mijn ambitie was om onderzoek te doen naar de invloed van economische neergang op het landschap. De concretisering van dit idee tot scriptieonderwerp werd mede vormgegeven door J. Renes. Hij wees mij op het thema van de verdwenen dorpen en in het bijzonder de ingrijpende ontwikkeling die het Friese dorp Molkwerum gedurende de achttiende eeuw doormaakte. Dit thema bleek de schakel te vormen tussen mijn fascinatie voor sociaal-economische processen en landschapsgeschiedenis. Ik zou hem hier dan ook graag voor deze inspiratie en de gesprekken over dit onderwerp willen danken. Daarnaast heb ik gedurende mijn studietijd in mijn papers altijd geprobeerd onderwerpen te kiezen die niet of nauwelijks onderzocht waren en originele onderzoeksvragen te stellen. Dit deed ik zowel voor mijn persoonlijke ontwikkeling, als uit het streven, in alle bescheidenheid, iets te willen bijdragen aan de wetenschappelijke kennis over een onderwerp. Daarbij speelt zeker mee dat ik mij als landschapshistoricus graag bezig houd met fundamentele vragen. Dit is zeker niet de gemakkelijkste aanpak en heeft vaak tot moeizame onderzoeksprocessen geleid. Toch gold deze wens in het bijzonder voor deze scriptie: ik had de behoefte om een nieuwe uitdaging aan te gaan. Gedurende mijn bachelor en master heb ik aan verschillende universiteiten het landschap op uiteenlopende wijze leren ontleden en benaderen. Ik heb hierdoor een goed beeld gekregen van het academische spectrum waar vanuit het landschap te analyseren is. In het bijzonder denk ik daarbij aan de biografie van het landschap van Prof. dr. J.C.A. Kolen, de sociaal-economische benadering van Prof. dr. B.P.J. van Bavel, het erfgoed en ontwerp-perspectief van Prof. dr. J. Renes, Prof. dr. ir. J. Janssen en Prof. ir. E. Luiten, de antropologische benadering van dr. R. Saptari van de Universiteit Leiden en de meer fysisch-geografisch georiënteerde benaderingen van Prof. dr. ir. M. Spek en dr. ir. E.W. Meijles. Daarnaast hebben tal van hulpwetenschappen mij in staat gesteld om deze verschillende benaderingen in de academische praktijk toe te passen. Daarbij denk ik in het bijzonder aan de paleografie, het onder de knie krijgen van GIS-software, de historische cartografie, de archeologie en de kunstgeschiedenis. Onvermijdelijk moest uit dit brede aanbod een keuze worden gemaakt voor het schrijven van een afstudeerscriptie. De keuze is gevallen op een sociaal-economische benadering. De uitdaging tijdens deze scriptie zat met name in de keuze voor een nieuw onderwerp: neergang. Het plezier van het doen van wetenschappelijk onderzoek schuilt mijns inziens in het onderzoeken van zaken die je zelf in het begin niet helemaal bevat: er is sprake van een zekere worsteling en de materie glipt zo nu en dan uit je handen. Juist dit proces waarbij je nieuwe ontdekkingen doet en jezelf uitdaagt is voor mij een belangrijke drijfveer. Zodoende ligt hier een masterscriptie waar ik, ondanks de onvermijdelijke frustraties, met plezier aan heb gewerkt. Meer dan ooit heb ik ervaren hoe het is om vast te zitten, wat bedoeld wordt met de cyclische karaktereigenschappen van de wetenschappelijk onderzoekspraktijk en met de uitspraak dat feiten pas relevantie hebben vanuit een bepaalde theorie, probleemstelling of hypothese. Ook ligt deze scriptie in het verlengde van eerdere aanzetten waarbij ik sociaal-economische vraagstukken via het landschap of op geografische wijze heb getracht te beantwoorden. Ik beschouw het dan ook in thematisch opzicht als een passend sluitstuk van mijn studie. Een onderzoek dat plaatsvindt aan de grenzen van de reeds bestaande kennis, brengt met zich mee dat er behalve literatuur- en archiefstudie, ook deskundigen benaderd moeten worden. Dit geldt zowel in theoretisch als methodologisch opzicht, als voor het doorgronden van de casestudy. Ik 1 Deze dag werd gehouden bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te Amersfoort, op 22 juni 2012. iv wil deze deskundigen hier graag bedanken. Ik denk dan in het bijzonder aan: drs. F. Oevering, senior researcher bij de Rabobank naar onder andere de ruimtelijke ontwikkelingen van krimp, drs. M. Kosian van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, onder ander voor het ontsluiten van kaartmateriaal, dr. J.L.H. Hartmann van de Universiteit van Amsterdam over ruimtelijke reconstructies met behulp van gegevens met betrekking tot belendingen en Prof. dr. J. A. Mol van de Friese Academie. Amateurhistoricus Auke Bult ben ik erkentelijk voor de gastvrije ontvangst en inspirerende rondleiding in Molkwerum. Ook wil ik amateurhistoricus Jan de Vries bedanken die mij heeft gewezen op nog onbekende archiefstukken en de vriendelijke ontvangst en rondleiding in Koudum. Tevens ben ik dank verschuldigd aan Stietske Bloemhof van Tresoar in Leeuwarden en Hessel Jaasma van het streekarchief Sudwest Fryslan. Menig historicus zal erkennen dat de zoektocht naar bronnen zo veel makkelijker verloopt wanneer medewerkers bij diversen instellingen aangestoken worden door de nieuwsgierigheid van de onderzoeker. Daarnaast gaat mijn dank uit naar Rosa Tigges, Anne Uilhoorn en Nienke Smit die mijn teksten op taalkundige aspecten controleerden, voordat ze naar mijn begeleider gingen ter beoordeling. Mijn dank is ook groot voor Sybille Wijffels die de eindversie van mijn scriptie in dat opzicht heeft doorgenomen. Dit heeft mij veel tijd en gedoe bespaard en nuttige inzichten verschaft die mij nog lang bij zullen blijven. Ineke de Vries wil ik graag bedanken voor het meehelpen met het vertalen van een aantal Friese teksten. Mijn eerste begeleider dr. Jeroen Benders wil ik graag bedanken voor het getoonde begrip met betrekking tot mijn openheid. Zeker in die gevallen dat de dingen niet leken te lukken zoals ik ze graag gezien had en de twijfels en overwegingen die hier het gevolg van waren. Prof. dr. ir. M. Spek zou ik tenslotte graag willen bedanken voor de getoonde flexibiliteit bij het overnemen van de begeleiding en de grote inspanning die hij geleverd heeft bij het becommentariëren van mijn stukken. Meer in het algemeen wil ik tenslotte graag de vrienden bedanken met wie ik vele vruchtbare discussies over dit en andere onderwerpen binnen ons vakgebied heb gevoerd. Ik denk daarbij in het bijzonder aan Thijs Konijnendijk, Harrie Teunissen, John Steegh, Felix van Veldhoven, Merit Snoeijer en Iris van Veen. Daarnaast zijn er nog tal van vrienden die ik hier niet bij naam noem, maar waar mijn dank niet minder groot is voor zowel de goede gesprekken als de gewenste afleiding. Tenslotte lijkt het mij erg gepast om na een aanzienlijke studieperiode mijn ouders te danken voor hun steun en het gestelde vertrouwen in mij. v Samenvatting Telkens wanneer zich een crisis voordoet, kan men zich afvragen in hoeverre het een unieke situatie betreft of dat de processen overeenkomsten en verschillen vertonen met ontwikkelingen in het verleden. Ook deze scriptie is geïnspireerd door de huidige sociaal-economische ontwikkelingen van crisis en krimp. Door de geschiedenis als spiegel te gebruiken kan gereflecteerd worden op de huidige situatie en wellicht aan de waan van de dag ontsnapt worden. Een goede leidraad daarbij is: in hoeverre waren samenlevingen in het verleden in staat een crisis of negatieve ontwikkeling het hoofd te bieden? Verklaringen over het succes of het falen van samenlevingen zijn al decennia een thema binnen de geschiedschrijving. Binnen de historische geografie komt dit onderwerp vooral tot uiting in het thema van de verdwenen dorpen. Zij vormt een van de meest krachtige metaforen op het snijvlak tussen sociaal-economische geschiedenis en geografie. Dit thema staat ook in deze scriptie centraal. Maar juist doordat het op een snijvlak van verschillende disciplines ligt, is er binnen de historiografie een grote hoeveelheid theorieën ontwikkeld. Tradities die eerder lijken te divergeren dan te convergeren. Voorbeelden van theorieën die uitspraken doen over de effecten van neergang op het landschap of het verdwijnen van samenlevingen, dorpen en landschappen zijn onder andere: het Wüstungen-onderzoek van Wilhelm Abel, studies naar veerkracht op lokaal niveau, ineenstorting van complexe samenlevingsvormen, de wereldsysteem-benadering van de ‘political ecology’, de de- urbanisatie als