Mmubn000001 072682280.Pdf
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen The following full text is a publisher's version. For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/107108 Please be advised that this information was generated on 2021-10-06 and may be subject to change. DEUS IMMUTABILIS WIJSGERIGE BESCHOUWING OVER ONVERANDERLIJKHEID EN VERANDERLIJKHEID VOLGENS DE THEO-ONTOLOGIE VAN SINT-THOMAS EN KARL BARTH P. DEN OTTOLANDER DEUS IMMUTABILIS PROMOTOR: PROF. DR. J. H. ROBBERS S.J. DEUS IMMUTABILIS Wijsgerige beschouwing over onveranderlijkheid en veranderlijkheid volgens de theo-ontologie van Sint-Thomas en Karl Barth PROEFSCHRIFT TER VERKRIJGING VAN DE GRAAD VAN DOCTOR IN DE WIJ S BEGEERTE AAN DE KATHOLIEKE UNIVERSITEIT TE NIJMEGEN, OP GEZAG VAN DE RECTOR MAGNIFICUS DR. W. J. M. A. ASSELBERGS, HOOGLERAAR IN DE FACULTEIT DER LETTEREN, VOLGENS HET BESLUIT VAN DE SENAAT IN HET OPENBAAR TE VERDEDIGEN OP VRIJDAG IQ MAART I965 DES NAMIDDAGS TE I4 UUR DOOR PIETER DEN OTTOLANDER GEBOREN TE ROTTERDAM TE ASSEN BIJ VAN GORCUM & COMP. N.V. - DR. H. J. PRAKKE Λ H. M. G. PRAKKE Uitgegeven met steun van de Nederlandse Organisatie voor Zuiver Wetenschappelijk Onderzoek uxori dilectissimae adiutorio simili mihi BEKNOPTE INHOUDSOPGAVE (achterin dit boek vindt men een zeer gedetailleerd overzicht) INLEIDING I DE METAFYSIEK VAN GODS ONVERANDERLIJKHEID BIJ THOMAS VAN AQUINO 3 wijsgerige motieven en consequenties van de godsleer 3 wijsbegeerte en openbaring, vooral m.b.t. het antropopathisme 78 DE METAFYSIEK VAN GODS VERANDERLIJKHEID EN ONVER ANDERLIJKHEID IN KARL EARTH'S KIRCHLICHE DOGMATIK 98 wijsgerige motieven en consequenties van de theologische kenleer 100 wijsgerige motieven en consequenties van de godsleer 136 THOMISME EN BARTHIANISME: ANALOGIA IDENTITATIS VERSUS ANALOGIA LABILITATIS 23I ZUSAMMENFASSUNG 237 LITERATUURLIJST 24O NAAMREGISTER 249 GEDETAILLEERDE INHOUDSOPGAVE 254 INLEIDING In deze wijsgerige studie over Gods onveranderlijkheid zullen wij achtereenvolgens THOMAS VAN AQUINO en KARL BARTH behandelen, om ze daarna nog eens uitdrukkelijk met elkaar te vergelijken. Daarbij moeten we uiteraard nagaan, wat hun filosofische impli caties zijn, als ze God onveranderlijk, resp. veranderlijk achten. Op het eerste gezicht zou het hun en onze bedoehngen verhelderen, wanneer we reeds in de inleiding uiteenzetten, wat er onder ver andering, beweging etc. is te verstaan. Maar termen als deze zijn zo nauw betrokken bij de bewuste of onbewuste metafysica waarin ze functioneren, dat hun betekenis zich alleen kan ontvouwen bij de uitvoerige bespreking van de auteurs. Wij vragen ons in dit werk af: wat betekent het voor de wijsbe geerte zelf en voor haar relatie tot de christelijke openbaring, wan neer men God veranderlijk of onveranderlijk acht? Het zal wel blijken, dat de twee besproken denkers niet alleen over veranderlijk heid en onveranderlijkheid radicaal uiteenlopend denken, maar ook over andere termen uit onze probleemstelling: wijsbegeerte, relatie, christelijk, openbaring - en God. Een filosofiebeoefenaar die een onderwerp als dit behandelt, heeft zich voor te bereiden op kritiek uit twee verschillende kampen: van vele theologen en van sommige filosofen. Eerstgenoemden zullen ons bijv. verwijten, dat we de bijbelexegese hebben verwaarloosd, en dat we theologen geweld aandoen, door alleen hun impliciete wijs begeerte te behandelen. Het zou een apart tractaat vereisen om aan te tonen, dat we beide aanmerkingen kunnen beantwoorden met een filosofische spreuk : abstrahentis non est mendacium. In een andere publikatie zijn we bovendien nader ingegaan op het scripturistische en dogmatische aspect van ons probleem1. 1 Vgl. van schrijver. Het antropomorfisme als wijsgerig-theologisch grenspro- bleem, in Bijdragen 24 (1963) 420-430. I Vakgenoten zullen niet allen de mogelijkheid aanvaarden van een metafysica, laat staan van een wijsgerige godsleer. Maar het kan onze taak hier niet zijn, het tegendeel aan te tonen, en dit stand punt door zichzelf te laten weerleggen. Ook zullen speciaal die filo sofen die aan hun vak elke autonomie ontzeggen, graag zien, dat wij nu reeds zeggen, vanuit welk standpunt we THOMAS en BARTH beschrijven. Uiteraard eisen we het standpuntloze standpunt, m.a.w. de pseudo-neutraliteit, niet voor onszelf op, we streven wel naar onpartijdigheid, maar niet naar partijloosheid. We menen, onszelf neothomist te mogen noemen. Wat dit echter inhoudt, kan beter niet nu blijken, maar bij de uitwerking van ons onderwerp. In de loop van onze studies daarover hebben we ook zelf ons standpunt moeten bepalen. Af en toe verwijzen we naar eigen artikelen, omdat we daarin iets systematischer eigen theses en hypotheses hebben uitgewerkt. 2 DE METAFYSIEK VAN GODS ONVERANDERLIJKHEID BIJ THOMAS VAN AQUINO Wanneer we zeer ver af staan van een te bespreken denker, heeft de weergave van zijn bedoelingen bepaalde moeilijkheden. Maar ook auteurs waar we dicht bij menen te staan, leveren de nodige pro blemen op, als we in hun gedachtengang proberen door te dringen. Bij leerlingen van Sint-THOMAS is de THOMAS-studie altijd een vorm van thomisme, en ons thomisme zal in vergelijking met dat van THOMAS-zelf per se neo-thomisme zijn. We beschrijven zijn leer vanuit een bepaald standpunt, dus die beschrijving is minstens impliciet een beoordeling. We kunnen er niet helemaal buiten om, de formele en virtuele implicaties van zijn gedachten te ontvouwen, en er is niet te ontkomen aan een immanente kritiek. Daarbij vragen we ons bijv. af, mhoever zijn verschillende thesen zich met elkaar verdragen. Maar deze kritiek, hoe immanent ook bedoeld, leveren we weer vanuit een bepaald standpunt, dat het zijne tracht te transcenderen, „THOMAS verstehen wollen, heisst über ihn hinaus gehen wollen" - zo variëren wij het bekende adagium „Kant verstehen heisst über ihn hinausgehen". Onze poging, THOMAS' gedachten kritisch door te denken, willen we toch graag onderscheiden van zijn eigen opinies. Daarom zal men in het stuk over BARTH misschien meer uitdrukkelijk neo- thomisme aantreffen dan in dat over THOMAS. Het had ook anders om gekund, maar de hier gekozen opzet leek ons mogelijk, al zijn de grenzen vloeiend. I WIJSGERIGE MOTIEVEN EN CONSEQUENTIES VAN DE GODSLEER (N.A.V. Summa Theologiae I 2-11.14-26) Wij ordenen THOMAS' leer over God zoals hij het zelf doet in de bovengenoemde quaestiones van zijn grote summa. We zullen dan nagaan, welke expliciete en impliciete rollen Gods onveranderlijk- 3 heid speelt. Daarbij moet blijken, hoe dit attribuut verband houdt met de metafysiek en met heel de gedachtengang die we verspreid in THOMAS' werken aantreffen. De desbetreffende gegevens putten wij zeker niet alleen, en zelfs niet primair, uit de parallelle plaatsen die men genoemd kan vinden in de uitgave van de theologische summa die we gebruiken. Genoemde plaatsen citeren we juist expres met mate, behalve wanneer ze iets markants opleveren dat de Summa Theologzae (af te korten tot ST) niet biedt. Aan de volledigheid van elke weergave zijn grenzen gesteld, maar over de begrenzing kan men altijd verschillend denken. T.a.v twee punten zouden wij zeker minder uitvoerig mogen zijn: de engelen en de hemellichamen hadden onbesproken kunnen blijven. T.a.v. de engelen kan men bovendien opmerken, dat zij enkel voor het geloof kenbaar zijn en dus niet in de filosofie thuis horen1, waar dan nog bij komt, dat niet veel theologen alle stel lingen van THOMAS inzake de engelen zullen onderschrijven. De corpora caelestia functioneren bij THOMAS dan ook nog in een wereld beeld dat geen enkele beoefenaar van de wetenschap meer aanvaardt, en dat zelfs wijsgerig bedenkelijk is2. Deze bezwaren zouden een schaduw kunnen werpen op THOMAS' metafysiek van Gods onveranderlijkheid. Men zou kunnen denken, dat deze stond of viel met een theologische angelologie of een ver ouderde astronomie. Dat is o.i. zeker niet het geval. Toch leek het ons zeer nuttig, dit alles ter sprake te brengen, al is het niet absoluut noodzakelijk. De engelen zijn volgens de doctor angelicus de hoogste schepselen, dus als Gods onveranderlijkheid zelfs boven hún volkomenheden oneindig ver verheven blijkt, dan hebben wij de analogie God schepsel zo scherp mogelijk gesteld. Zelfs strikt-wijsgerig is het houd baar, te zeggen : stel, dat er wezens bestaan zoals de engelen die een beweerde openbaring affirmeert, dan nog is hun perfectie totaal afhankelijk van God, ergo zij zijn niet onveranderlijk3. Aan de corpora caelestia kent THOMAS ook meer identiteit toe dan aan de benedenhemelse lichamen. Daarom was het zinvol, deze 1 E GiLSON, Le thomisme (6 Pans, 1945) 228-231, cf 308, lijkt THOMAS de opinie toe te schnjven, dat de engelen ook zuiver-wijsgerig te kennen zijn Anders ρ RoussELOT s j., L'intellectualisme de Saint Thomas (3 Pans, 1936) 154 A -D SERTILLANGES o.P , Le christianisme et les philosophies I (2 Pans, s d ) 286 2 Cf H ROBBERS s j , Wijsbegeerte en openbaring (Utrecht etc , 1948) 42, η 2 8 Vgl vooral ad I 3, 2, noot 5 en verder de uitwerking: ad I 9, 2, noot 26-31. ad I io, 3 et 5 ad I 14, noot 4, 7, io, 21, 27, 38, 60. 4 vermeende onveranderlijkheid af te grenzen tegen de immobüitas Dei4. Na een quaestio over de aard van de heilige, bovennatuurlijke godgeleerdheid5 gaat de ST de vraag behandelen, of God bestaat8. 8 THOMAS betoogt dan, dat het nodig' en mogelijk is, godsbewijzen of een godsbewijs te leveren. Daarna geeft hij zijn vijf bekende ar gumenten : I 2,3 godsbewijzen SERTiLLANGES heeft eens gezegd: als het pedagogisch te doen was, zou men Gods attributen vóór Zijn existentie moeten behandelen1. Maar stel dat dit zo is, dan zal men nog een tractaat ontologie moeten laten voorafgaan aan de beantwoording van de vraag, „quid Deus (non) sit". THOMAS' „quinqué viae" vormen „een allerkortst compendium van heel zijn metaphysiek"2. Ons objectum formale is hier Gods onveranderlijkheid. Daarom kunnen we ons beperken: alles heeft wel met alles te maken, maar niet alles hoeft altijd of in één keer gezegd te worden. Het eerste godsbewijs hangt het meest uitdrukkelijk met de im- mutabilitas Dei samen.