DE REGIMEWISSELINGEN IN TUSSEN 1572-1577 HOE HEEFT DE HAARLEMSE BEVOLKING DE REGIMEWISSELINGEN EN DIENS GEVOLGEN BELEEFD? Guy Sébastien Antoine Rocourt

26 JUNI 2015 UVA GESCHIEDENIS, MASTERSCRIPTIE Studentnummer: 10900713 Mail: [email protected] Telefoonnummer: 023-5478355 Docenten: Geert H. Janssen en Femke A. Deen

Voorwoord Geachte lezer,

Na jaren van studie, waarin ik veel geleerd heb, is de tijd daar om een deel van deze kennis en vaardigheden met u te delen. De afgelopen jaren waren niet gemakkelijk voor mij. Hoewel geschiedenis mijn hobby en leven is, geldt dit niet voor het schrijven van werkstukken, verslagen en essays. De afgelopen jaren stonden dan ook veelvuldig in het teken van een levenslang gevecht met mijn handicaps: dyslexie en ADD. Dit gevecht kreeg dit jaar een drastische wending. Ik ging na mijn bachelor aan de VU mijn master aan de UVA volgen. Dit blijkt een van mijn beste keuzes uit mijn leven geweest te zijn, want met de positieve feedback en steun van onder andere Dr. Vincent Kuitenbrouwer, Prof. Geert Janssen, Dr. Maartje van Gelder en dr. Maaike van Berkel heb ik voor het eerst in mijn leven ook positieve ervaringen opgedaan met het schrijven van artikelen. Hoewel het verschil tussen de VU en UVA voor mij groot is geweest, wil ik in het bijzonder toch ook Prof. Koen Goudriaan bedanken. Hij heeft mij drie jaar op de VU onder zijn hoede genomen en gesteund.

Naast de dankbetuiging naar de universitaire docenten, wil ik vooral mijn ouders bedanken omdat zij mijn hele leven een steun zijn geweest en altijd, zelfs tot 4 uur ’s nachts, klaar stonden. Ook mijn broer Yves Rocourt, Dhr. Herman Schippers, Marjolein Hurkmans, Madelon Franssen, Toine Weijers, Chris de Boer, Sheila Albers, en vele anderen die de afgelopen jaren om de zoveel tijd spelling of andere zaken voor mij verbeterd hebben, wil ik bedanken. Daarnaast wil ik al mijn familie, vrienden en vriendinnen bedanken voor de steun en het vertrouwen dat zij gaven, in goede maar ook in periode dat het minder goed met mij ging.

Ik hoop nu een leven in het onderwijs tegemoet te zien, waarin ik mijn talenten ten volste kan toepassen. Daarnaast hoop ik vanaf nu vol trots en zelfvertrouwen de wereld in te kunnen kijken en nooit meer bang te hoeven zijn dat anderen mij dom vinden. Ik wens u veel leesplezier!

Heemstede, 16 mei 2015

Guy Sébastien Antoine Rocourt

1

Inhoudsopgave Voorwoord ...... 1 Inhoudsopgave ...... 2 Inleiding ...... 3 Historiografisch overzicht ...... 6 Haarlem en de Nederlandse opstand 1555-1577 ...... 15 Aan de vooravond van de opstand, 1555-1572 ...... 15 Beleg van Haarlem, 1572-1573 ...... 20 Het Habsburgse regime, 1573-1577 ...... 24 Haarlem en de regimewisselingen van 1572, 1573 en 1577 ...... 30 De regimewisseling van 1572 ...... 30 De regimewisseling van 1573 ...... 40 De regimewisseling van 1577 ...... 49 Conclusie ...... 55 Bijlage ...... 58 kloosterlijst ...... 58 Geciteerden voor de Raad van Beroerten ...... 59 Magistraatssamenstelling 1572-1578...... 60 Bronnen en literatuur ...... 63

2

Inleiding

De Nederlandse Opstand is een van de heftigste en gevaarlijkste periodes uit de Hollandse geschiedenis, waarbij vele regimewisselingen elkaar snel opvolgden. Dit gold zeker voor de stad Haarlem, welke tussen 1572 tot 1578 wel drie regimewisselingen heeft gekend. Steden bevonden zich in een lastig parket. Sommigen waren tegen bepaalde beleidskeuzes van de Habsburgers, maar werden hierdoor als vijanden beschouwd en zo in de armen van de opstand gedreven. Hierbij kozen zij dus meestal onbewust voor de Prins van Oranje, of de Habsburgers. Deze keuze had vaak grote gevolgen, zeker nadat de plunderingen van Mechelen, Zutphen en Naarden uitwezen dat er geen weg terug meer was. Steden, met Haarlem, Alkmaar en Leiden in het bijzonder, verzetten zich uit alle macht tegen het leger van Don Frederique, de zoon van Alva. Haarlem verloor na zeven maanden verzet echter de strijd en het oude regime werd wederom in de stad geïnstalleerd. Toch ging de stad in 1577 uiteindelijk over naar de zijde van de Prins. De vraag in deze scriptie is behandeld is hoe verschillende groepen in de burgeroorlog met die vele regimewisselingen omgingen. Dit onderzoek sluit aan op de vele onderzoeken die de laatste jaren over de Nederlandse Opstand verschenen zijn, die echter lang niet allemaal de drastische verandering in steden tijdens en na een regimewisseling als hoofdvraag hebben gesteld.

In de historiografie is er, sinds het onderzoek van Jan Juliaan Woltjer eind jaren ’70, een einde gekomen aan het beeld dat de Opstand een religieuze oorlog was tussen twee kampen, enerzijds de protestanten en anderzijds de katholieken. Woltjer laat zien dat het merendeel uit gematigden of tussengroepen bestond. De extreme katholieken en protestanten kregen door de strijd en polarisatie echter steeds meer invloed.1 Henk van Nierop en anderen zijn op deze gedachte verder doorgegaan en hebben daarnaast de laatste jaren de verschillende belevenissen en problemen van oorlog beschreven. Zoals ballingschap, terreur, honger, onrecht en polarisatie tijdens de oorlog.2

Om de vraag hoe regimewisselingen verliepen en werden beleefd in de stad te kunnen beantwoorden, is het belangrijk om een goed beeld te hebben van het begrip ‘regimewisseling’. Hoewel dit begrip zich in eerst instantie richt op politieke en bestuurlijke veranderingen, zijn dit niet de aspecten waar ik het meeste belang aan heb gehecht in de studie. Ik gebruik dit begrip in een veel bredere zin, namelijk; voor een gehele tijdsperiode van politieke, sociaaleconomische en religieuze verandering. Hierbij richt

1 J.J. Woltjer, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog: over de Nederlandse opstand tussen 1566-1580 ( 1994) 42-60. 2 H. van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier: oorlog terreur en recht in de Nederlandse opstand (Amsterdam, 2005) 11-23.

3 ik mij vooral op de vraag hoe deze veranderingen tot stand zijn gekomen en hoe deze werden beleefd in de stad Haarlem.

Hiervoor is het van belang om de historiografie over propaganda, terugkerende ballingen en de religieuze verhoudingen in Haarlem nader te onderzoeken. Uit eerder onderzoek van onder andere Geert Janssen en Femke Deen is gebleken dat de groep die de stad was ontvlucht en in ballingschap leefde door hun persoonlijke brieven de angst kon voeden in de stad en via propaganda grote invloed had op de gang van zaken. Deze brieven werden vaak voorgelezen waardoor ze bekend werden bij grote groepen in de stad. Deze groepen ballingen vormden na verandering van het regime meestal de nieuwe politieke elite in de stad.3

Terugkomend op de vraag hoe de bevolking in Haarlem de regimewisselingen in de eerste fase van de opstand beleefde, zal ik een onderscheid maken tussen protestanten enerzijds en katholieken anderzijds. Toch moeten we niet vergeten dat zich ‘in het midden’ nog een grote groep gematigden bevond. Daarnaast bestonden de pro-Habsburgse of Oranjegezinde groepen. Het merendeel van de bevolking zal voorzichtig zijn geweest of een uit nood geboren keuze hebben moeten maken. Hoe deze keuzes gemaakt werden, probeer ik in dit onderzoek boven water te krijgen.

De indeling van deze masterscriptie is voornamelijk chronologisch. In het eerste deel bespreek ik de algemene voorgeschiedenis en de tussenliggende fases, terwijl ik in het tweede deel in drie paragrafen de regimewisselingen van 1572, 1573 en 1577 uitvoerig bespreek. Voor dit onderzoek heb ik de dagboeken gebruikt van Willem Jansz. Verwer uit Haarlem en Wouter Jacobsz. uit Amsterdam, en de geschiedenis van Ampzing, welke vier decennia later is opgeschreven. Daarnaast heb ik ook enkele stukken van Bor gebruikt, die Ampzing ook aanhaalt. Hier heb ik dan ook alleen de geschiedenis van Ampzing geciteerd en geannoteerd.4 Tot slot heb ik gebruik gemaakt van overig archiefmateriaal, zoals

3 F. Deen, Publiek debat en propaganda in Amsterdam tijdens de Nederlandse Opstand: Amsterdam 'Moorddam' 1566-1578 (Amsterdam 2015) 111-148; G. Janssen, ‘Exiles and the politics of reintegration in the ’ in: History. (2009) 36-52. 4 Willem Verwer was de oudste zoon van de Katholieke lakenverkoper en raadslid Jan Verwer. Hijzelf was in 1562/63 procureur bij de rechtbank. Waarom Verwer het dagboek schrijft is niet bekend, wel is bekend dat het dagboek over de belegeringen in 1579 afgeschreven was en toen gebruikt is in een rechtszaak. Wellicht heeft hij in verband hiermee het dagboek geschreven. Het dagboek zelf wordt pas in 1973 uitgegeven door J.J. Temminck, maar werd daarvoor al voor historisch onderzoek gebruikt; J.J. Temminck, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer: Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572-1581 (Haarlem 1973) I-IX; Wouter Jacobsz. Maes was de laatste prior van het klooster van Stein in Gouda. Hij vluchtte uit Gouda en kwam in Amsterdam terecht waar hij zijn dagboek bijhield en een van de beste (katholieke) bronnen vormt voor de vroege Opstand in . Samuel Ampzing was dominee en ging vanaf 1619 dienst doen in de Grote kerk van Haarlem. Hij begon in 1617 samen met Petrus Scrivius aan de geschiedenis van Haarlem in dichtvorm te schrijven. Dit werk werd in 1628 gedrukt en uitgegeven.

4 propaganda, brieven en afbeeldingen. Hiermee hoop ik een goed overzicht te bieden van de verschillende visies en regimewisselingen in de stad.

5

Historiografisch overzicht

Aan de Nederlandse Opstand is vanaf de zestiende eeuw vanuit West-Europees en later ook Amerikaans oogpunt veel aandacht besteed. Zo diende de Opstand in de achttiende eeuw als voorbeeld voor de Amerikaanse Onafhankelijkheidsstrijd. Waar het in de negentiende en begin twintigste eeuw vooral vanuit nationalistische en protestantse geschiedschrijving werd beschreven, kwam er gedurende de twintigste eeuw steeds meer aandacht voor de katholieke visie van de opstand. Recentelijk is ook meer nadruk komen te liggen op de herinneringscultuur en communicatie geschiedenis van de opstand. Ook verschenen er microgeschiedenissen over de opstand, zoals Van Nierops Verraad van het Noorderkwartier, die de verschrikkingen die de opstand met zich meebracht meer tot uiting wilde laten komen. Deze verandering zien we ook gebeuren in de geschiedschrijving over Haarlem.

Er is al eerder over de regimewisselingen in Haarlem geschreven. In 1989 verscheen een artikel van Joke Spaans, dat zich op de regimewisselingen tussen 1572 tot 1618 richtte. Hierbij heeft Spaans vooral oog voor politieke en religieuze veranderingen in de stad. Dit artikel zal ik mede als achtergrond gebruiken in mijn scriptie, maar nog veel verder willen uitbreiden voor de eerste drie regimewisselingen, aangezien Spaans dit in een sneltreinvaart (in slechts zeven pagina’s) bespreekt. Hier is natuurlijk veel meer relevants over te zeggen; zeker over de beleving van de Haarlemmers in het algemeen.5

Er is over het dagelijks leven in Haarlem tijdens de Opstand en de problemen die de regimewisselingen met zich meebrachten veel minder geschreven dan over de militaire functies van de stad. Zo heeft Peter Arnade in zijn boek over de Nederlandse Opstand voornamelijk aandacht voor de militaire invalshoeken, waarbij hij zich baseert op het toonaangevende onderzoek van J.W. Wijn uit 1943: Het Beleg van Haarlem.6 In het onderzoek van Wijn worden militaire gebeurtenissen zeer nauwkeuring beschreven, maar ook daar is helaas geen rol weggelegd voor de verschillende groepen in de stad. Wel heeft hij veel beschrijvingen uit dagboeken als die van Verwer gebruikt om de politieke beslissingen te beschrijven; analyseren doet hij in dit werk echter nauwelijks. Arnade doet in zijn boek onderzoek naar de vraag in hoeverre de Bourgondische oorsprong van de Nederlanden in het behoud van politieke zelfpresentatie een rol heeft gespeeld in de Opstand. Arnade heeft naast militaire gebeurtenissen ook nog oog voor de politieke presentatie en propaganda van Spanjaarden en van de Nederlanders, voor

5 J. Spaans, Politieke verandering en bestuurlijke cultuur in Haarlem 1572-1578, 1618, in: Bulletin. Werkgroep elites 9 (1989), 38-51. 6 P. Arnade, Beggars, iconoclasts, and civic patriots: The political culture of the dutch revolt (New York, 2008) 236-241: J.J.Temminck ‘Voorwoord bij de tweede druk’ in: J.W Wijn, Het Beleg van Haarlem (Den Haag, 1982) VII-IX. 6 zowel de intocht van de Prins als voor de liederen van de . Arnade komt tot de conclusie dat Filips en zijn gouverneurs afstandelijk stonden tegenover de Blijde inkomsten en andere gebruikte vormen van de Bourgondisch-Nederlandse presentatie cultuur en hierdoor de aansluiting misten bij de Nederlandse bevolking. Dit doet hij door afbeeldingen, historiën, dagboeken en liederen te bestuderen om te achterhalen hoe de politici en anderen zich afbeeldden en hoe hierop de reactie van de bevolking was.7 Volgens Liesbeth Geevers is er echter een mankement in zijn betoog. Zo heeft Arnade te weinig aandacht voor de typische aspecten waar een Spaanse koning aan moest voldoen in openbare zelfpresentatie, waar het juist een pre was om afstand te bewaren tot het volk.8 Arnade kijkt in zijn onderzoek naar de propaganda ook sterk naar hoe meningen van bovenaf werden gestuurd. Femke Deen, in haar onderzoek naar Amsterdamse propaganda van 1572 tot 1578, merkt echter op dat er juist een nieuwe manier van communiceren werd gevoerd die humanistisch van aard was en juist niet de Bourgondische wijze van machtsvertoon door de Prins van Oranje laten zien. Dit was juist volgens haar meer een Habsburgse wijze die niet succesvol bleek te zijn. Daarnaast waren liederen en andere vormen van propaganda niet altijd van bovenaf gestuurd maar vaker nog van onderaf gevormd. Mijns inziens is Arnade in zijn boek te veel op zoek naar ‘top-down’ bewegingen en zou het belangrijk zijn om meer te onderzoeken hoe belangrijk propaganda en brieven nu werkelijk waren voor de verschillende bevolkingsgroepen in de steden of op het platteland.

Femke Deen laat, in tegenstelling tot Arnade, wel de verschillende vormen van propaganda van zowel protestantse als katholieke zijde zien. Hierin merkt zij op dat men voornamelijk de handgeschreven brieven moet onderzoeken en niet de vele gedrukte werken zoals bijvoorbeeld Arnade dit heeft gedaan. De meerderheid van de communicatie ging namelijk via dit medium. Brieven waren moeilijk te censureren 0mdat de brieven hardop werden voorgelezen, en een groot en mondelinge verspreiding kenden. De meeste brieven zijn geschreven door ballingen en andere emigranten die veel familie en vrienden in de stad hadden wonen en vaak goed op de hoogte waren van politieke situaties. Zij speelden dan ook vaak een belangrijke rol in de overgang van regimes en verkregen meestal belangrijke posities wanneer een stad in andere handen was overgegaan. Dit blijkt ook uit onderzoeken van Geert Janssen naar zowel protestantste als katholieke ballingen.9 Ook speelden veel protestantse ballingen die in 1572 waren teruggekeerd een belangrijke rol in de overgang, soms zelfs via verraad. Janssen heeft in zijn onderzoek naar protestantse ballingen niet alleen aangetoond dat de ballingen een zeer belangrijke rol speelden in de overgang van de stad, maar stelt ook dat zij zich

7 P. Arnade, Beggars, iconoclasts, and civic patriots, 12-50, 160-303. 8 L. Geevers, ’Review: Beggars, Iconoclasts, and Civic Patriots: The Political Culture of the Dutch Revolt Beggars, Iconoclasts, and Civic Patriots: The Political Culture of the Dutch Revolt’ in: Renaissance Quarterly, Vol. 62, (2009), 982-983. 9 F. Deen, Publiek debat en propaganda in Amsterdam tijdens de Nederlandse Opstand, 111-148. 7 hierdoor konden rehabiliteren door financiële en andere compensaties te halen uit de kerkelijke goederen etc. die door de overgang gedeeltelijk geconfisqueerd werden. Verder legden zij ook beslag op de goederen van de gevluchte katholieken.10 De gevluchte protestantse ballingen werden door deze gang van zaken een nieuwe elite in de stad. Van Nierop, Janssen, Deen en anderen verklaren het strenge beleid en wantrouwen tegen vreemdelingen en ballingen dan ook vanuit dit gezichtspunt. Deens’ visie is vrij recent en is nog niet nauwkeurig getoetst op andere steden. Dit onderzoek en de algemene stelling lijken mij echter zeer bruikbaar om te toetsen in Haarlem, omdat uit dagboeken eenzelfde tendens van wantrouwen naar ballingen wordt besproken en dit vaak in brieven en liedjes wordt genoemd. Ook beschrijft Wouter Jacobsz. Hoe Haarlem slachtoffer werd van de boeken en geschriften met propaganda, die naar de stad waren gestuurd.11

Geert Janssen gaat in zijn boek The Dutch Revolt and Catholic Exile in Reformation Europe voor het eerst in op de vraag hoe de katholieke exodus in de Opstand verliep en welke gevolgen dit voor de Nederlanden heeft gehad. Allereerst trokken vele katholieke ballingen uit Holland naar Amsterdam, zoals ook uit het dagboek van Wouter Jacobsz. bleek. Maar nadat de stad in 1578 door de alteratie in handen van de Prins kwam vluchtten vele geestelijken naar andere plaatsen in Holland of Utrecht zoals Montfoort, of verder weg naar Luik of Kalkar nabij Kleve. De ballingen bestonden volgens Janssen voornamelijk uit burgers uit de middenklassen, ambtenaren en geestelijken, die voor een tijdelijke periode hun stad ontvlucht waren. Velen keerden later, zoals ook blijkt het onderzoek van Nierop, weer terug naar hun steden. Janssen stelt dat men daarbij goed moet beseffen dat het niet om een ‘top-down’ besluit van Habsburgers ging, maar dat dit eigen keuzes van de bevolking betrof. 12 Voor zijn onderzoek is, net als door vele anderen, meermaals gebruik gemaakt van de dagboeken van Wouter Jacobsz. Hoe er precies in Haarlem met ballingen werd omgegaan, hoe groot de groep was, en welke redenen en plaatsen zij in hun ballingschap hebben aangedaan is kort onderzocht door Joke Spaans. Veel en uitgebreid onderzoek is hier niet naar gedaan.

De ballingen zijn naast de bevolking in de steden dus een zeer belangrijke groep om te onderzoeken wil men meer te weten komen over regimewisselingen. Dit blijkt ook uit het toonaangevende werk van Geoffry Parker, genaamd The Dutch Revolt uit 1977. Parker schetst niet alleen het belang van ballingen, maar stelt ook dat andere delen van het armere volk in de Vlaamse en Brabantse steden een doorslaggevende rol speelden aan de zijde van de Prins. Deze konden zijn wensen doordrukken in bijvoorbeeld Brusselse beslissingen van de Staten-Generaal van 1576-1577.13 Het blijft echter de vraag

10 G. Janssen, ‘Exiles and the politics of reintegration in the Dutch revolt’ in: History. (2009) 36-52. 11 F. Deen, Publiek debat en propaganda in Amsterdam tijdens de Nederlandse Opstand, 125. 12 G. Janssen, The Dutch Revolt and Catholic exile in reformation Europe (Cambrige 2014) 1-128. 13 G. Parker, Van tot bestand (Haarlem 1978) 177. 8 in hoeverre het volk in de Noordelijke Nederlanden de Prins steunde en een doorslaggevende rol speelde, omdat hij deze niet zo nadrukkelijk bespreekt. De belangrijkste bijdrage van Parker is de beschrijving van de financiële problemen tijdens de Opstand. Hij stelt dat deze problemen de beste verklaring geven voor het verloop van de Opstand. Hierbij dient men niet alleen te denken aan de bankroet van Filips II in 1575 en de vele muiterijen, maar ook het beleid van de Prins van Oranje. Ook had de reactie van de steden om in 1572 in opstand te komen een grote financiële oorzaak. Zo probeerde men aan de 10e en 100ste penning te ontkomen, evenals aan de vele lenigen die noodzakelijk waren om het leger te onderhouden. Zijn ideeën hierover zijn zeer invloedrijk geweest, maar naar mijn weten is er nog niet gekeken hoe groot de financiële redenen in Haarlem een rol speelden bij de overgang van de stad, en voor welke bevolkingsgroepen deze van het grootste belang waren.14

Henk van Nierop bekijkt de Opstand en de daarbij horende problemen zoals de terreur, het recht en oorlogsslachtoffers vanuit een algemeen perspectief, ofwel dat van de ‘gewone man’ en de beschrijvingen vanuit dagboeken en rechtszaken. Zijn meeslepende onderzoek is een microgeschiedenis dat het ‘verraad’ van het Noorderkwartier uit 1575 onder de loep neemt en de verschillen tussen de verschillende bevolkingsgroepen, zoals marginalen, boeren en burgers, bespreekt. Van Nierop wil in zijn onderzoek voornamelijk aantonen dat de oorlog een smerige strijd was waarbij veel onrecht kon worden aangedaan aan onschuldigen, door angst en door de alsmaar veranderde verhoudingen waarbij oude rechten niet meer schenen te gelden.15 Dit baseert hij voornamelijk op het dagboek van Wouter Jacobsz, rechtsdocumenten en de martelaarsboeken die het verraad van het Noorderkwartier bespreken. Daarnaast heeft Van Nierop gebruikt gemaakt van wetboeken, andere rechtsdocumenten en dagboeken zoals dat van Werver, om dit bronnenmateriaal aan te vullen. In het onderzoek komen ook veel algemene aspecten naar voren, over angst, onrecht en ongelijkheid. Zo maakt Van Nierop een duidelijk onderscheid tussen de arme bevolking die vaak rechteloos stond en de rijkere bevolking die meer rechtszekerheid had. Daarnaast beschrijft Van Nierop uitvoerig de armoede, voedselproblemen en achterdocht naar vreemdelingen, tussen de geuzen en overheid, tussen de steden over en weer en tussen de inwoners onderling. Tot slot merkt Van Nierop op dat tijdens de Opstand zelf religie vaak een ondergeschikte rol speelde.16 Van Nierop maakt echter geen uitvoerige vergelijking met andere steden nadat hij uitvoerig zijn casus besproken heeft. Hoewel hij wil aantonen dat er algemene aspecten aan bod waren gekomen en overal in Holland vergelijkbare problemen speelden, zou hij dit in latere hoofdstukken met meer voorbeelden uit bijvoorbeeld Haarlem (hij gebruikt immers het dagboek van Verwer als bron) of steden uit het

14 Ibidem, 138-170. 15 H. van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier, 11-23. 16 Ibidem. 9

Zuiderkwartier kunnen aantonen. Hoewel dit niet uitvoerig is gedaan is het een algemeen geaccepteerde en toegepaste visie op de Opstand. Van Nierop gebruikt daarbij veel inzichten van Jan Juliaan Woltjer.

Woltjer stelt in zijn gezaghebbende onderzoek, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog: over de Nederlandse opstand tussen 1566-1580, welke eigenlijk een verzameling van eerder verschenen essays is, de vraag hoe de politieke en religieuze verhoudingen in Holland liepen. Hierbij stelt hij de vraag waarom juist de gematigde protestanten en gematigde katholieken niet overeen konden komen zodat de ernst van de oorlog beperkt kon blijven. De meerderheid was namelijk gematigd in zowel religieus als politiek opzicht en was verder niet van plan om elkaar te vervolgen of zich in een burgeroorlog te storten. Deze middengroepen waren vanuit Woltjers standpunt het grootste slachtoffer van de oorlog, omdat de extremisten en voornamelijk de calvinisten de Opstand kaapten.17 Of deze middengroep juist uit bepaalde bevolkingsgroepen, zoals burgers of boeren, bestond is echter niet in zoverre onderzocht. Voor deze scriptie is Woltjers onderzoek van belang, omdat hij een van de weinige auteurs is die een theorie geeft waarom de Opstand nu juist in Holland succesvol was. Dit komt volgens Woltjer, omdat in de meeste zuidelijke gewesten al rond 1566 Beeldenstormen hadden gehad die in hun heftigheid de extreme kanten van de strijd hadden getoond. In Holland was hier minder sprake van, waardoor ook gematigden meer geneigd waren in opstand te komen of sympathiek stonden ten overstaan van een opstand. Dit is voornamelijk, omdat de Prins veel meningen van de gematigden overnam en eenzelfde koers wilde varen.18 In hoeverre dit waar is, en de steden niet gezwicht zijn door extreme druk van de legers, zal in mijn onderzoek verder onder de loep worden genomen, maar zijn zoals Woltjer zelf ook gedeeltelijk opmerkt wel aanwezig. Zo waren veel steden bang voor de geuzen, omdat zij hen juist vanaf het begin al zagen als extremisten, maar stonden ze gematigder tegenover de Prins. Zo hielden de Alkmaarders en anderen in eerste instantie de poorten gesloten voor de geuzen maar wensten zij wel contact met de Prins. Daarnaast stond het steden vrij om geuzen te kunnen weigeren maar deden zij dit uit eigen overweging uiteindelijk niet.19 Hierbij heeft Woltjer de druk op het platteland dat zich niet tegen geuzen teweer kon stellen echter niet onderzocht, terwijl het platteland een belangrijke verbinding aanging met de stad. Als de geuzen deze in handen kregen, konden zij de stad bemachtigen; zo blijkt onder meer uit het onderzoek van Nierop. De dreigementen van de geuzen zoals deze in Amsterdam plaatsvonden in 1577-1578, zoals beschreven door Wouter Jacobsz, zijn hier een goed voorbeeld van. Woltjers heldere omschrijving van de Opstand en de

17 J.J. Woltjer, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog, 42-60. 18 Ibidem. 19 Ibidem. 10 politieke, sociale en religieuze problemen die hij beschrijft in de Nederlanden zullen in mijn onderzoek dan ook gebruikt worden.20

Voor de Haarlemse geschiedenis van de Reformatie is Joke Spaans al jaren de hofleverancier van artikelen. Zo heeft Spaans in 1989 onderzoek gedaan naar Haarlem in Haarlem Na de Reformatie: stedelijke cultuur en kerkelijk leven 1577-1620. Hierin stelt ze dat Haarlem een bijzondere stad was, omdat het de enige stad in Holland was die een godsdienstvrede kende en waarbij in eerste instantie de meerderheid in de stad tot het katholieke kamp behoorde en daarmee eerder aansluiting zochten bij de rest van het land. Gedurende 1577-1581 schoof dit echter steeds meer de richting van het Hollandse kamp op, mede door de politieke benoemingen door Oranje en de druk van de Staten.21 In haar onderzoek geeft zij voornamelijk een beeld waarin de katholieken in de stad een minder belangrijke rol gingen spelen maar in grote mate getolereerd werden. Hier staat het onderzoek van Charles H. Parker, Faith on the Margins, tegenover. Parker onderzoekt hierin de Hollandse missie, waarin Holland als missieland weer geprobeerd werd te bekeren om katholieke diensten mogelijk te maken. Zijn stelling is juist dat er een hoop onrust en onderdrukking plaatsvond. 22 Als men echter kijkt naar de situatie in Haarlem blijkt dat er na de regimewisseling van 1577 echter nog een hoop katholieken goed in de stad konden blijven leven. Zo werd er een grote vereniging klopjes23 in Haarlem gevestigd die nagenoeg met rust werden gelaten en hun eigen identiteit konden vasthouden, aldus Spaans.24 Ook hield de stad rekening met de grote groep katholieken toen de stad aan Ampzing, zelf dominee, vroeg om een lof op de stad te schrijven. Hierin had Ampzing veel aandacht voor het beleg van de stad, maar was in dit werk niet uitgesproken negatief tegenover de katholieke groeperingen in de stad. Het beleg wordt hierbij genoemd in een lijn van overwinningen uit de roemrijke geschiedenis van de stad. Dit komt omdat het beleg ervoor zorgde dat andere steden zich konden voorbereiden om zich tegen het Spaanse leger te verzetten.25

In reactie op het artikel van Spaans schrijft Marianne Eekhout haar onderzoek naar de herinneringscultuur in Haarlem van 1573 tot 1630. Hierin bepleit zij dat de herinneringscultuur tot doel had de polarisatie terug te dringen en weer saamhorigheid te creëren in de stad.26 Zij ziet, net als vele

20 Ibidem. 21 J. Spaans Haarlem na de reformatie: Stedelijke cultuur en kerkelijk leven, 1577-1620. (Leiden 1989) 49-69. 22 C. H. Parker, Faith on the margins: Catholics and Catholicism in the Dutch Golden Age (Londen 2008)1-23. 23 Klopjes waren vrouwen die zich niet bonden aan het kloosterleven (omdat deze was verbonden in 1581), maar wel gelofte van kuisheid aflechte en zich onder een overste plaatse. 24 J. Spaans, De levens Der Maechden: Het verhaal van een religieuze vrouwengemeenschap in de eerste helft van de zeventiende eeuw (Hilversum 2012) 7-29. 25 J. Spaans, ‘Heimwee naar de Middeleeuwen’ in: Els de Bijll Nachenius e.a. (red.), Heimwee naar de Middeleeuwen. Opstellen intheologisch perspectief (Leiden 1989), 5-21. 26 M. Eekhout, 'De kogel in de kerk: herinneringen aan het Beleg van Haarlem, 1573-1630.' in: Holland: regionaal-historisch tijdschrift, (2011), afl. 2, 108-119 aldaar 119. 11 andere historici die de Opstand onderzoeken, polarisatie en achterdocht, hoewel ze dit niet concretiseert in haar eigen onderzoek. De herinneringscultuur begon al na de val van de stad te ontstaan, maar begon pas echt een verbindende en belangrijke rol te spelen nadat de stad in 1577 overging naar de Prins. De polarisatie die in de stad was ontstaan werd voornamelijk veroorzaakt door religieuze onrusten, honger en de verslechterende verstandhouding tussen het stadsbestuur en de bevolking tijdens het beleg.27 Deze polarisatie merkt Eekhout voornamelijk op uit de dagboeken van Verwer, waarin inderdaad onrusten, hongersnood en discussies tussen de burgers onderling de boventoon lijken te voeren. Mijns inziens is Eekhout hier echter te kort in geweest en was een uitleg van de situatie waardoor er polarisatie zou zijn in de stad belangrijk geweest.

Naast Eekhout heeft ook Judith Pollmann veel onderzoek gedaan naar herinneringsculturen. In plaats van Haarlem richtte zij zich op Leiden en diverse andere Nederlandse steden, en net als Eekhout ziet zij polarisatie onder de stadsbevolkingen ontstaan.28 Pollmann heeft daarnaast ook onderzoek gedaan naar de katholieke identiteit in de opstand. Daarin gebruikt zij het dagboek van Willem Janszoon Verwer om een algemeen beeld te geven van de katholieke visie in Holland. Zij vergelijkt echter weinig steden met elkaar. In religieus opzicht gebruikt ze de rijke Haarlemse bron van Verwer puur vanuit katholiek oogpunt, maar beschrijft hiermee in veel mindere mate alle andere vormen van religieus beleid of beleving van andere Hollanders. Hier had zij dan ook, in mijn optiek, een bredere vergelijking met andere bronnen, zoals het dagboek Wouter Jacobsz., kunnen trekken.29 Zij gebruikt ook deze bron uiteindelijk wel, maar niet over de gebeurtenissen in Haarlem. Dit geeft mijns inziens dus een onvolledig beeld omdat Wouter Jacobsz. een extremer katholiek beeld weergeeft terwijl Verwer een veel gematigder persoon was en als oud-jurist waarschijnlijk de belangen van de stad voorop stelde.

Maar hoe verliepen deze vroegmoderne opstanden nu precies? En wat was de samenstelling van zo’n opstand? J. Ruff heeft in 2001 met zijn werk Violence in Early Modern Europe 1500-1800 willen aantonen dat de vroegmoderne maatschappij gewelddadiger was dan onze huidige maatschappij, ondanks dat men vaak het idee heeft dat dit niet het geval is.30 In de rest van zijn boek bestudeert hij alle soorten vormen van dit vroegmoderne geweld en de daarbij horende achtergronden en actoren, zo ook de volksprotesten. Hierbij onderzoekt hij voornamelijk politieke, economische en religieuze protesten uit het verleden. Deze volksprotesten en opstanden zijn, anders dan men tegenwoordig verwacht, geen roep op radicale verandering en progressie. Opstanden waren daarentegen vaak juist

27 Ibidem, 110-111. 28 E. Kuijpers en J.Pollmann, ‘Why remember terror? Memories of violence in the Dutch revolt’ in: D. Edwards & M. Ó. Siochrú eds. Ireland 164: context and reactions. (Manchester, 2013) 176-199, aldaar 182-183; 28 J. Pollmann, ‘Een “blij-eindend” treurspel: Leiden 1574’ in: H. Amersfoort, A.Benali e.a. eds. Belaagd en belegerd (Amsterdam, 2011) 118-145, aldaar 128. 29 J. Pollmann, Catholic Identety and the Revolt of the Netherlands (Oxford, 2011) 94-100. 30 J. R. Ruff, Violence in early modern Europe 1500-1800 (Cambridge, 2001), 7-9. 12 conservatief en gelegitimeerd vanuit het verleden.31 Dit betekent echter niet dat dit geen nieuwe structuren, zoals de protestantse religie of de Nederlandse Republiek, konden opleveren op de lange termijn. Ook de Franse historicus Bercé schetst een vergelijkbaar beeld in zijn werk.32 Hierbij is echter wel het verschil dat Bercé ook oog heeft voor constante of culturele onrust die tijdens liminale periodes, zoals tijdens een interregnum, zich voordeden. Hoewel Bercé zelf niet naar de term verwijst, lijkt zijn onderzoek goed overeen te komen met V. Turners theorie.33 Bercé’s onderzoek toont aan dat, om een opstand succesvol te laten verlopen het altijd van belang was om een breed gedragen oppositie te voeren onder zowel de adel als de lagere klasse van de bevolking. Deze liminale fase zien wij uiteindelijk ook terugkomen tijdens de Pacificatie van Gent, waarover in het hoofdstuk over de regimewisselingen verder op in zal worden gegaan. Het belangrijkste wat beide onderzoeken echter aantonen is dat er altijd sprake was van een zekere vorm van structuur en organisatie. Dit was bijvoorbeeld het geval bij voedselprotesten waar ook een grote mate van rechtsgevoel heerste. Een goed voorbeeld hiervan zijn de taxation populaire.34 Ook werd er bij protesten vaak gebruik gemaakt van carnavaleske structuren, omdat bij dit volksfeest ook de wereld op zijn kop werd gezet, zoals blijkt uit de beschrijvingen van Bercé en Ruff. Vaak marcheerde men met muziek, vlaggen en andere attributen door de straten.35 In Haarlem is bekend dat men liederen zong of bij lezingen van onder meer de gouverneur bijeenkwamen, iets wat van grote organisatorische acties getuigd, waarover straks meer.

Om meer te weten te komen over hoe het patriciaat in steden reageerde op de Opstand is het interessant om nader op het onderzoek van Boogman, dat in 1942 verscheen, in te gaan. In zijn onderzoek naar de reden en het verloop van de omwenteling van Gouda, Dordrecht, Leiden en Delft ziet Boogman naast enkele verschillen tussen de steden ook vele overeenkomsten. Zo waren in alle steden de ballingen die rond 1566 gevlucht waren en rond 1571-1572 terug waren gekeerd vaak de personen die de poorten openden voor het geuzenleger. Zij hadden immers niets te verliezen. Het besluit van de omwenteling lag volgens Boogman echter niet alleen bij de rol van het patriciaat, maar belangrijker nog, wat het patriciaat tegen de eventuele orde verstoring en geuzentroepen konden doen. Waren er trouwe troepen in de stad of nabij die de orders trouw op zouden volgen, dan zou er

31 Ibidem,184. 32 Y. Bercé, “Political vacuum and interregnum in early modern unrrest”, in Malte Griesse (ed.), From mutual observation to propaganda war. Premodern revolts in their transnational representations (Bielefeld, 2014), 81- 91, aldaar, 81-83. 33 Victor Turner (1920-1983) is met zijn uitwerking theorie van liminaliteit, van groot belang in de sociologie en religie onderzoek in de geschiedschrijving. Zijn theorie stelt dat er tussen twee fases (in het leven, of in een samenleving) een tussenfase zit. In deze tussenfase wordt er afscheid genomen van de oude fase aan de hand van bepaalde rituelen. Een voorbeeld die turner hiervoor gebruikt is een interregnum van een Afrikaanse stam. 34 Ibidem, 194-195. 35 Ruff, Violence in early modern Europe,184-192. ,197, 206; Bercé, “Political vacuum and interregnum in early modern unrrest”, 81-91, aldaar 84-85. 13 in veel gevallen niets gebeurd zijn. Vaak hadden de steden echter in 1572 deze legers niet in hun nabijheid, maar moesten zij vertrouwen op stadschutterijen. Deze milities schoten echter vaak niet op hun medeburgers en in sommige gevallen kozen zij ook de zijde van de Prins, waardoor het riskant was voor het patriciaat om anders te kiezen. De voorkeur voor de geuzen in veel Hollandse steden en het niet hard optreden tegen de terugkeer van protestantse ballingen kan verklaard worden door de zware economische tijd en de weerstand tegen de Spaanse troepenmacht en de tiende penning. Men hoopte dat de economische voorspoed zou terugkeren, mede dankzij de ballingen. Vaak nam de geuzengezindheid af als eenmaal bleek dat het economisch vaak niet beter ging in de steden. 36

Henk van Nierop heeft in zijn rede voor aanvaarding van zijn hoogleraarschap aan de UVA, ‘Het foute Amsterdam’, een gedeelte van de theorieën getoetst aan Amsterdam, met allereerst de vraag waarom Amsterdam in 1572 niet naar de opstand overging, maar ook om te onderzoeken waarom en hoe dit in 1578 wel gebeurde. Van Nierop signaleert vier redenen waarom een stad overging. De twee externe redenen zijn de druk van de geuzenlegers, of het Spaanse leger bepalend; daarnaast, zoals ook door Boogman opgemerkt, de aanwezigheid van garnizoenen in de nabijheid van de stad. Ten derde merkt Van Nierop op dat schutterijen en het belang van de protestantse ballingen van groot belang waren, net als Boogman stelde.37 Tot slot werd in Amsterdam echter anders dan in andere steden gereageerd door het stadsbestuur. Ook merkt Van Nierop algemene problemen op die voor alle steden het zelfde waren zoals de economische malaise en de algehele afkeer tegen Alva. Het Amsterdamse bestuur was tegen de regering in Brussel in protest gegaan tegen de belastingen en was hierdoor populair bij de bevolking, het is dus onjuist om te stellen dat de bevolking veel meer sympathie had voor de Opstand, dan het stadsbestuur, iets wat in het verleden wel vaak is gesuggereerd. Het stadsbestuur voerde strikte en succesvolle regelgeving tegen het ballingenbeleid en zorgde voor een eigen stadsleger, omdat het de schutterijen had opgedoekt na 1566 toen deze een betwijfelbare rol speelden in de Beeldenstorm. De stad ging in 1578 als een van de laatste steden over naar de zijde van de Prins. Dit was echter door de grote druk die op de stad was komen te staan door de Pacificatie van Gent en het besluit van het Habsburgse regime om alle troepen uit de Nederlanden te halen. Haarlem kwam door dit besluit na overhandiging aan de geuzen wederom in handen van de Prins. Hierdoor was het Amsterdamse lot ook bezegeld.38 De al eerder genoemde Femke Deen en Geert Janssen zijn het met veel van Nierops inzich bevindingen eens en namen er enkele van hem over. Nu rijst echter de vraag: in hoeverre hebben deze theorieën betrekking op Haarlem?

36 J.C. Boogman, ‘De overgang van Gouda, Dordrecht, Leiden en Delft in de zomer van het jaar 1572’ in: Tijdschrift voor geschiedenis, vol. 57 (1942), 81-112. 37 H. van Nierop, Het foute Amsterdam (Amsterdam 2000).5-13. 38 Ibidem, 13-24. 14

Haarlem en de Nederlandse opstand 1555-1577

In dit hoofdstuk wordt de achtergrond van de Haarlemse geschiedenis en de Opstand geschetst. Daarnaast word de politiek en stadsgeschiedenis in grote lijnen weergegeven vanaf de inkomst van Filips II tot de regimewisseling van 1577. De periode vanaf 1577 tot 1581 zal kort worden besproken in de paragraaf over de regimewisseling zelf.

Aan de vooravond van de opstand, 1555-1572 Haarlem was een van de zes grote steden van Holland. De stad had ongeveer 18.000 inwoners (c.a.1570) en ligt op een zandheuvel aan de rivier het Spaarne, dat het IJ met het Haarlemmermeer verbond. Dit was sinds de middeleeuwen voor veel reizigers de hoofdvaarroute om veilig naar het zuiden af te reizen. Daarnaast verbond Haarlem het Noorderkwartier en Zuiderkwartier van Holland met elkaar. Scheepsbouw, bierproductie en textielnijverheid waren de hoofdtakken van nijverheid binnen de stad.39 In 1565 noemde de Florentijnse Ludovico Guicciardini Haarlem een zeer fraaie en machtige stad. Vooral de nabijheid van de duinen, de rijke jachtgronden, het schone duinwater en frisse zeelucht die over de stad waaide, werden in de literatuur beschreven.40 Dit paradijselijk beeld dat Guicciardini en de Haarlemse geleerde Junius schetsten, zou echter een jaar na uitgave drastisch veranderen. De twee daarop volgende decennia zouden in Haarlem volledig in het teken staan van de teloorgang en wederopbouw van de stad. 41

Deze teloorgang was ontstaan door de politieke en religieuze problematiek die sinds de jaren dertig in de Lage Landen en in het bijzonder in Holland woedde. Hierbij ontstond er een grote kloof tussen de Habsburgse vorsten Karel V en Fillips II en de steden in het gewest Holland. De welvaart van de stad nam flink af mede door de grote kosten die het moest betalen voor de vele militaire veroveringen van de Habsburgers. Friesland, Gelre, Groningen en Ommelanden, Sticht en Oversticht werden tijdens het bestuur van Karel V ingelijfd terwijl er werd gevochten tegen de Ottomanen en de Fransen.42 Ook de opkomst van allerlei protestantse groeperingen zorgde voor onrusten in de Hollandse steden. Zo werd Amsterdam in 1535 opgeschrikt door een aanslag om de stad in bezit te krijgen en trokken grote groepen dopers vanuit Spaarndam en Amsterdam richting het oosten om daar nieuwe gemeenten op te richten. Veel stadsbestuurders besloten om niet streng op te treden, of protestantse groeperingen

39 J.W. Marsilje, ‘Een ontluikende stad: economisch en sociaal leven in het middeleeuwse Haarlem’ in T.J. Ree- Scholten (ed.), Deugd boven geweld (Hilversum, 1995) 46-62. 40 G.M.E. Dorren, Een stad aan het Spaarne (Amsterdam, 2001) 19-22. 41 Ibidem. 42 J.W. Marsilje, ‘De geografische, institutionele en politieke ontwikkelingen’ in: T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld (Hilversum, 1995) 19-45, aldaar 40-45; J.W. Marsilje, ‘Een ontluikende stad’ in T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld, 46-62; S. Groenenveld, Van groeiende ontevredenheid naar eerste gewelddadigheden, 1559-1567',in: S. Groenveld, H.L.P. Leeuwenberg en M.E.H.N. Mout e.a. (eds.), De tachtigjarige oorlog (Zutphen 2008) 73-85. 15 vooraf te waarschuwen, mits zij de orde niet te zeer zouden verstoren. Dit bracht echter problemen met de landsoverheid met zich mee.43

Vooral in de jaren zestig waren de verhoudingen tussen de hoge adel en de landsvorst verslechterd. Al vanaf 1559 was de hoge adel in Brussel continu in ruzies verwikkeld met Kardinaal-raadgever Granvelle, die de niet populaire orders van de koning strikt navolgde en de kerkelijke indeling van de Nederlanden poogde te veranderen. De bisdommen zouden moeten samenvallen met de bestaande landsgrenzen; ook binnen de Nederlanden zou een aartsbisdom verrijzen, waar Granvelle zelf de aartsbisschop werd. Dit stuitte op veel weerstand onder de hoge adel, omdat zij veel aan inspraak en macht zouden inboeten. Toch werd het besluit in 1559 doorgevoerd. Zodoende werd Haarlem de hoofdstad van een bisdom.

Ook waren er grote spanningen bij het gewone volk, doordat de Hollandse steden moeilijk aan voedsel konden komen en er steeds meer veroordelingen waren van vermeende protestanten. Door de Driekronenoorlog van 1563, tussen Denenmarken (en Noorwergen) en Zweden, was de Oostzeehandel in gevaar. Ook was er een grote teloorgang van rijkdom in Haarlem te bekennen. De bierproductie en textielnijverheid kenden vanaf de jaren vijftig een grote achteruitgang. Alleen de scheepsbouw was hier een uitzondering op.44 Zoals veel literatuur stelt was de economische achteruitgang een van de grootste redenen dat men zich tegen de belastingen weerstand bood. En dat de opstand uiteindelijk vatbaar kon worden. Dit lijkt in het Haarlemse geval ook zeker het geval te zijn. Hierdoor was het moeilijk om voldoende voedsel te importeren naar Holland en ontstond er grote ontevredenheid bij de bevolking. Ook werden er doodstraffen uitgevoerd op protestanten. Grote delen van de adel en burgerij wensten een zekere mate van tolerantie. Voornamelijk Willem van Oranje-Nassau was hier een groot voorstander van en kon veel steun vinden onder de adel en een deel van het patriciaat in de regio Haarlem. In 1566 boden vele edelen daarom het Smeekschrift der Edelen aan de Landvoogdes Margaretha van Parma aan. Zij spraken zich hierin uit tegen de inquisitie en andere problemen in de gewesten.45 Indien er niet aan hun wensen voldaan kon worden, overwogen zij gewapend verzet. Voornamelijk Hendrik van Brederode, die veel land rondom Haarlem bezat, nam een vooraanstaande positie in het Verbond der Edelen in.46 Gelijktijdig met de druk van de adel verschenen er op het

43 G.S.A. Rocourt, De Hollandse kloosters en de overgang naar een nieuw tijdperk: over de kloosters van Amsterdam, Alkmaar, Gouda en Haarlem en hun opheffing in de zestiende eeuw (Amsterdam, 2014) (Bachelor scriptie VU) 6-14. 44 J.W. Marsilje, ‘Een ontluikende stad’ in T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld 46-62. 45Hoewel er in de Nederlanden vooral een angst was was voor de invoering van de Spaanse inquisititie waren er ook veel problemen met de Nederlandse inquisities.Enkele gewesten kregen een inquisitateur aangesteld die onderzoek deed. Vaak botste deze met de gewestelijke en stedelijke overheden en werden zij zoveel mogelijk tegengewerkt; E. Peters, Inquisition (Berkeley 1989) 144-154. 46 C.L. Verkerk, 'De parochie Haarlem en de religieuze stichtingen binnen haar grenzen' in: T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld (Hilversum, 1995) 63-87; H. van Nierop, ‘Edelman, Bedelman. De verkeerde wereld 16 platteland hagenpreken. Dit waren calvinistische bijeenkomsten die buiten de stadsmuren werden georganiseerd. De hagepreken kregen van grote groepen mensen aandacht, veelal uit nieuwsgierigheid. Hoewel de bevolking vaak nieuwsgierig was naar de nieuwe religie, was het stadsbestuur van Haarlem dit allerminst. ‘De magistraat van voor 1572 stond afwijzend tegenover de verkondiging van de nieuwe leer’, aldus Joke Spaans.47 Toch besloot het stadsbestuur en de adel veel van deze preken te tolereren. De adel en Oranje kregen het daarnaast voor elkaar dat er een besluit werd afgevaardigd dat ervoor zorgde dat de hagenpreken die hadden plaatsgevonden op dezelfde plaatsen konden blijven plaatsvinden tot de koning verdere uitspraken had gedaan. Toen de winter aanbrak, gaf dit echter problemen en wenste de protestantse gemeente een vaster onderkomen. Zo werd er in Haarlem een houten kerk bij het Regulierenklooster gemaakt, waarmee gepoogd werd om in de stad geen verdere onrust te crieëren. Dit had succes want, waar in Vlaanderen overal kerken werden bestormt en beelden werden vernietig om de gebouwen in gebruik te nemen voor hun diensten, ging deze vernielingszucht Haarlem voorbij. Dit gaf de aanzet om door het gehele land acties te ondernemen. Door daadkrachtig optreden van het Haarlemse bestuur kon voorkomen worden dat de Beeldenstorm deze stad bereikte. De kerkelijke bezittingen werden ondertussen door het stadsbestuur in veiligheid gebracht.48

Toen het nieuws van de Beeldenstorm Filips II bereikte, besloot hij de hertog van Alba (Alva) naar de naar de Nederlanden te sturen. Hier zou hij samen met Margeretha het bestuur op zich nemen. Margaretha stapte echter na onenigheid met Alva op. Alva was een van de grootste generaals onder het gezag van Filips en een man van de harde lijn. Hijzelf bepleitte dan ook bij Filips om deze harde lijn uit te voeren in de Nederlanden. Alva kreeg hier nadrukkelijk toestemming voor en werd onderdeel van Fillips stratagie. Zodra dit harde en strikte signaal aan de samenleving zou zijn afgegeven, zou Filips II zelf naar de Nederlanden komen om clementie te tonen en als zacht en rechtvaardig vorst de Nederlanden wederom herstellen. Hierbij zouden Alva en Filips als het ware een ‘good cop/bad cop’ strategie uitvoeren. Alva werd zodoende in 1567 met een groot leger vanuit Genua richting de Nederlanden gezonden. Alva werd al snel als slechte raadsheer en directe vijand beschouwd in de Nederlanden; dit doordat zijn manier van handelen vaak lijnrecht tegen de belangen van de gematigde meerderheid inging.49 Wat echter ook belangrijk is om te beseffen, is dat in vroegmoderne protesten de ambtenaren of plaatsvervangers van de soeverein meestal de schuld kregen van verkeerd beleid, waarbij de koning als slachtoffer werd voorgesteld van verkeerde raadsheren. In dat geval stelde men van het compromis der edelen’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 107 (1992) 1-27; H. Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier, 11-13, 65-66. 47J. Spaans, Politieke verandering en bestuurlijke cultuur in Haarlem 1572-1578, 1618, in: Bulletin. Werkgroep elites 9 (1989), 38-51 aldaar 39. 48 C.L. Verkerk, 'De parochie Haarlem’ in: T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld, 63-87. 49 M. Stensland, Habsburg Communication in the Dutch Revolt (Amsterdam, 2012) 27-88. 17 dat men de koning trouw bleef. Dit mechanisme, ook bekend uit het Wilhelmus, is dus geen typisch Nederlands fenomeen. 50 Aangezien Filips door omstandigheden, zoals de oorlog met de Ottomanen, niet naar de Nederlanden kon komen, escaleerde de situatie snel en kon Alva niet meer van zijn tactiek afwijken. De tactiek kende zodoende alleen een negatieve zijde van de medaille.

Een groot gedeelte van de Nederlandse adel, de beeldenstormers en anderen roken onraad en besloten in ballingschap te gaan. Inwoners van het Zuidwesten van de Nederlanden trokken voornamelijk naar Engeland, in het Noordoosten naar Emden; anderen trokken veelal naar het hertogdom Kleef. Onder hen waren ook enkele Haarlemmers, zoals Dirck Volkertszoon Coornhert.51 Veel arme vissers en andere vluchtelingen sloten zich aan bij het gewapende verzet van Hendrik van Brederode en noemden zich geuzen. Zij kaapten de wateren of schuilden in de Vlaamse bossen waar zij met guerrillatactieken kloosters aanvielen. Ook Oranje vluchtte en probeerde vanaf 1568 de Nederlanden te veroveren. Hiervoor verleende hij uiteindelijk ook kaperbrieven aan de geuzen.52

De Nederlandse Opstand begon in Holland pas echt vat te krijgen op 1 april 1572, toen watergeuzen de stad Den Briel bezetten. Oranje had de watergeuzen nauwelijks kunnen betalen en daarom zagen de geuzen geen andere mogelijkheid om ook neutrale schepen te kapen. De geuzen werden kort

50 J. C. Scott, Domination and the Arts of Resistance. Hidden Transcripts (Yale University Press; New Haven, 1990) 96-103; Yves-Marie Bercé, “Political vacuum and interregnum in early modern unrrest”, in Malte Griesse (ed.), From mutual observation to propaganda war. Premodern revolts in their transnational representations (Bielefeld, 2014), 81-91; N. Z. Davis, “The rites of violence: religious riot in sixteenth-century France”, in Society and culture in early modern France (Stanford, 1975), 51-91. 51 Dirck Volkertszoon Coornhert (1522-1590) was door zijn huwelijk met Cornelia Symonsdr. in Haarlem komen wonen en was hier werkzaam als graveur en etser. Via zijn huwelijk was hij verbonden met de familie van Brederode, waar hij een tijdlang voor werkte. Hij kon hier echter niet aarden en ging werken als secretaris van het Haarlemse bestuur. Zo raakte hij bevriend met Nicolaas van der Laan en Willem van Oranje. Met Oranje deelde Coornhert zijn visie op het religieuze beleid. Mede door toedoen van Coornhert kon er in Haarlem geen Beeldenstorm uitbreken en werd er een noodkerk voor de Calvinisten gebouwd. Daarnaast was Coornhert voor Oranje van belang, omdat hij veel contact had met Brederode. In 1567, na eerst gevlucht te zijn naar het Hertogdom Kleef, keerde hij terug naar Holland. Hier werd hij gevangen gehouden. Hij vluchtte en zat tot 1573 in ballingschap in Xanten. Hij onderhield contact met de Prins en met andere belangrijke Haarlemmers en moet goed op de hoogte zijn geweest van de situatie van de stad, omdat er veel nieuwsvoorzieningen over het Beleg van Haarlem via brieven en ‘kranten’ naar de Duitse ballingsoorden gingen. In 1572-1573 werd Coornhert de secretaris van Oranje, maar door de problemen in Holland week hij wederom naar Xanten uit. In 1575-1576 probeerde Coornhert zijn veroordeelde status ongedaan te maken en zijn verloren goederen terug te krijgen om weer terug te kunnen keren naar de stad. Na de Pacificatie van Gent en de Satisfactie van Haarlem keerde Coornhert terug naar Haarlem, waar hij in 1580 vergoeding kreeg voor zijn geleden schade. Hij kon hier echter niet lang blijven, omdat hij door de dood van Van der Laan en de Prins minder gematigde en katholieke vrienden over had. De stad was steeds meer calvinistisch geworden en Coornhert had door zijn vele werken en discussies tegen het calvinisme zich onmogelijk gemaakt bij deze groep. Hij vluchtte hierdoor naar Gouda, waar hij in 1590 stierf; H. Bongers, J.R.H. Hoogervorst e.a. Dirck Volkertszoon Coornhert: Dwars maar Recht (Zutphen 1989)11-18, 44-59. 52 G. Parker, Van Beeldenstorm tot bestan (Haarlem, 1978) 78-160; G. Janssen, ‘Exiles and the Politics of Reintegration in the Dutch Revolt, History 94 (2009) 36-52; O. van Nimwegen, A. van Vliet, P. Groen, ‘De aard van de strijd (1568-1648)’, in: Petra Groen, ed., De Tachtigjarige Oorlog. Van Opstand naar geregelde oorlog 1568-1648 (Amsterdam 2013) 403-432. 18 daarvoor gedwongen de Engelse havens te verlaten, omdat de Engelse koningin zich geen Spaanse woede meer kon veroorloven. De geuzen zochten daarom nieuwe uitvalsbasis en vonden deze in Den Briel. De brief die Alva hiervoor waarschuwde kwam een dag te laat aan, waardoor de geuzen met zo’n 30 schepen in getal vrijwel in geheel Holland vrij spel hadden. 53 Al snel werd de stad Vlissingen veroverd en bedreigden de geuzen andere steden, zoals Rotterdam. Vele ballingen keerden uit Duitsland en Engeland terug naar Holland en trokken de steden binnen. Hier waren zij van groot belang om steden over te halen naar de zijde van de Opstand. Hoewel sommige steden strikte regelgeving omtrent het terugkeren voerde, zoals dat in Amsterdam het geval was, gebeurde dit lang niet overal.54 Daarnaast vormden de ballingen de nieuwe elitestructuur waarmee stad haar nieuwe politieke systeem opbouwde. In het Noorderkwartier werden de poorten van Enkhuizen, Hoorn en andere steden geopend voor de geuzen. Meestal wilden de steden niet gelijk toegeven aan de geuzen, maar werden ze, omdat ze eveneens Habsburgse troepen weigerden, of te lang een neutrale houding aannamen werden ze uiteindelijk toch als vijanden gezien. De steden hadden de geuzen volgens Woltjers kunnen weerstaan, maar zagen hier meestal de noodzaak niet van in, omdat dit zou betekenen dat er een Habsburgse troepenmacht in de stad zou moeten legeren. Dit dreef de steden uiteindelijk in handen van het daadwerkelijke verzet. De steden gingen vaak onder voorwaarde van de Prins akkoord. Dit deden zij omdat de Prins gematigde religieuze politiek voorstond, iets dat de geuzen niet konden bieden. In juli 1572 waren de meeste Hollandse en Zeeuwse steden aan de zijde van de opstand, zo ook Haarlem. De keuze die de steden maakten werd echter niet door iedereen in de stad gesteund, wat voor een grote onderlinge uitruil van vluchtelingen leidde. 55 Grote delen van Holland kwamen zodoende in handen van de Opstand. Oranje was samen met zijn broers en zwager ondertussen opnieuw vanuit het Oosten en Zuiden de Nederlanden binnengetrokken en had Bergen (Mons), Mechelen, Zutphen en andere steden veroverd.56 Dat de Opstand in Holland zo succesvol was, mag enigszins toeval heten. Zoals Parker aantoont, waren er in 1571 plannen opgezet om in de Hollandse steden extra garnizoenen te plaatsen en vestingwerken te bouwen uit angst voor de invallen van de geuzen.57 Daarnaast reageerde Habsburgse legers ook niet gelijk op de opkomende geuzenlegers, omdat er nog steeds een aanval werd verwacht vanuit het zuiden en oosten van het land.

53 Ibidem. 54 J.C. Boogman, ‘De overgang van Gouda, Dordrecht, Leiden en Delft’ in: Tijdschrift voor geschiedenis, 81-112; H. van Nierop, Het foute Amsterdam 5-13; C.C.Hibben, Gouda in Revolt: Particularism and Pacifism in the Revolt of the Netherlands 1572-1588 (Utrecht 1983) 29-93. 55 G. Parker, Van Beeldenstorm tot bestan, 120-145; J.J. Woltjer, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog, 42-62; C.C.Hibben, Gouda in Revolt, 31-57. 56 Ibidem. 57 G. Parker, Van Beeldenstorm tot bestan, 120-131. 19

Waarom men nu juist liever geuzen dan de Habsburgse vorst wenste te steunen en binnen de stad liet, had volgens Arie van Deursen voormalig professor aan de VU, er mee te maken dat de geuzen weliswaar gewelddadig waren, maar meer onderscheid maakten tussen vriend en vijand. Geuzen vormden vooral een gevaar tegenover geestelijken. Ook kaapten zij kooplui. De geuzen waren echter geen vreemdelingen. Verder lieten ze de bevolking in de steden vaker met rust. Er valt dan ook te zeggen dat de geuzen in Haarlem zo succesvol konden zijn doordat zij als een minder grote bedreiging werden gezien voor het welzijn van de stad dan de Habsburgse vorsten.58

De dreiging vanuit Bergen kwam echter niet van de grond toen de hugenoten de stad niet de hulp schoten. De Prins en Alva hadden verwacht dat de hugenoten uit Frankrijk zouden komen, maar door interne problemen die uiteindelijk leidde tot St-Bartolomeusnacht, waarbij overal in Frankrijk door aanslagen hugenoten werden uitgemoord, bleek dit niet het geval te zijn. Hierdoor slonken de kansen van Oranje en zijn metgezellen aanzienlijk. Oranje werd verslagen en moest terugkeren. Daarop trokken de legers van Alva door op Mechelen en plunderden zij de stad. Hiermee stelden ze een voorbeeld aan andere steden. Dit had succes en de andere steden in Brabant en Vlaanderen gaven zich over. Daarop trok het Habsburgse leger verder naar Zutphen en paste hier dezelfde tactiek toe. Ook hier had het succes en de noordelijke en oostelijke steden gaven zich over, waarop het leger zich richting Naarden trok. Deze stad werd vrijwel volledig uitgemoord en geplunderd. Dit had echter een heel andere en tegengestelde uitwerking. De Hollandse steden zagen geen schijn van kans dat zij door het leger goed zouden worden behandeld en besloten daarom door te strijden. Haarlem was de eerstvolgende stad die werd belegerd. 59

Beleg van Haarlem, 1572-1573 Het Beleg van Haarlem was een van de belangrijkste gebeurtenissen in de vroege fase van de Opstand. De stad was zeer strategisch gelegen en om de opstandige gebieden in Holland in tweeën te splijten moest Haarlem veroverd worden. Hierdoor was het voor het leger van Alva het eerste doel om te belegeren na de val van Naarden. Hoewel Haarlem als een van de slechtst beschermde steden bekend stond, zou het beleg tegen alle verwachtingen in maar liefst zeven maanden duren. Haarlem lag anders

58 A. Van Deursen, ‘Holland’s Experience of War during the Revolt of the Netherlands’, in: A.C. Duke, C.A. Tamse, ed., Britain and the Netherlands VI. War and Society (Den Haag 1977) 19-53. 59 E. Kuijpers en J.Pollmann, ‘Why remember terror? Memories of violence in the Dutch revolt’ in: D. Edwards & M. Ó. Siochrú eds. Ireland 164: context and reactions. (Manchester, 2013) 176-199; M. Stensland, Habsburg Communication in the Dutch Revolt (Amsterdam, 2012) 27-88; S. Groenenveld, 'De opstand in een radicale fase, 1567-1575',in: S. Groenveld, H.L.P. Leeuwenberg en M.E.H.N. Mout e.a. (eds.), De tachtigjarige oorlog (Zutphen 2008) 86-101. 20 dan veel andere steden in Holland op een hoger gelegen zandrug en het land om de stad kon daarom niet onder water gezet worden. 60

Haarlem werd na enkele maanden hermetisch afgesloten van de buitenwereld (zie afbeelding). 61 Dit zorgde voor veel problemen en polarisatie binnen de stad. Rijke inwoners in de stad konden het voedsel dat overbleef opkopen. Dit zorgde voor grotere sterfte onder de armen. Er waren ook soldaten die de stad ondersteboven haalden om het nodige voedsel te vinden en er waren geregeld moordpartijen van soldaten op de lokale bevolking. Daarnaast werden katholieke diensten niet meer gehouden en werden de kerken alleen nog voor de protestantse dienst opengesteld. Verder riepen en zongen de verdedigers in de stad antikatholieke liederen en leuzen. Dit moet de polarisatie tussen de katholieke bevolking en protestantse bevolking in de stad versterkt hebben. Tot slot zorgde de keuze om door te vechten of over te geven, naarmate de uitzichten voor de stad steeds hopelozer werden, werden de discussies en polarisatie in de stad heviger.62

De grootste problemen tijdens de belegering waren echter de voedseltekorten die iedereen in de stad trof. In de strijd tegen de honger begon men alle soorten dieren te eten; zelfs de honden en katten waren niet veilig meer.63 De rantsoenen die de stad instelde waren niet voldoende.64 Uiteindelijke waren haast alle dieren in de stad geslacht.65 Tegen het einde van het beleg was er buiten lijnzaadkoeken nagenoeg geen eten meer over en dat wat overbleef kostte een klein fortuin. 66 Verwer zegt dat zijn laatste maaltijd van het beleg bestond uit ‘zonder broot an paerdevleijs […], ende daertoe claer water gedroncken’.67 Voor deze karige maaltijd was hij vijf gulden kwijt.68 Volgens Verwer hadden anderen zelfs zulke honger dat zij alle kruiden en planten tussen de straatstenen en muren aftrokken om op te eten.69 Het is dan ook niet verwonderlijk dat men in deze situaties in staat

60 J.W. Wijn, Het Beleg van Haarlem (Den Haag 1982) 1-15; P. Arnade, Beggars,iconoclasts, and civic patriots: The political culture of the dutch revolt, 236-241. 61J.J. Temminck, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer: Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572- 1581, 23-75. 62 Ibidem; M. Eekhout, 'De kogel in de kerk: herinneringen aan het Beleg van Haarlem, 1573-1630.' in: Holland: regionaal-historisch tijdschrift, (2011), afl. 2, 108-119. 63 J.J. Temminck, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 31. 64 Ibidem, 77. 65 Ibidem, 97. 66 Ibidem, 98, 109. 67 Ibidem, 109. 68 Ibidem. 69 Ibidem, 103-104. 21

Haarlem en omgeving tijdens het Beleg 1572-1573. Frans Hogenberg (1573). Noord-Hollands Archief: 53-004 6082. was elkaar te vermoorden om een koek.70 De voedsel schaarste zorgde ook voor een polarisatie tussen de burgerij en de gelegerde soldaten in de stad waarbij het stadsbestuur tussenbeide te komen. De problemen tussen het volk en de ingelegerde soldaten, die elkaar uiteindelijk ook om voedselschaarste wantrouwden, werden steeds erger naarmate de hongertoestanden toenamen in de stad. De soldaten beschuldigden de burgers van het opzettelijk achterhouden van voedsel terwijl de burgers de soldaten beschuldigden alles op te eten. Het stadsbestuur besloot daarom al het voedsel in de stad in kaart te laten brengen en te herverdelen. 71 Uiteindelijk kwam volgens Verwer, de overgave voor velen te laat. Verwer schat dat er rond de 3000 doden gevallen waren en ook na de overgave zouden er nog veel Haarlemmers sterven door de zwakte die ze in deze maanden hadden opgelopen. 72 De rest van Holland besefte hoe erg de situatie in Haarlem was. Veel burgers uit andere steden sloten zich aan bij de legers van de Prins. Voornamelijk uit Delft kwamen veel vrijwilligers.73

70 Ibidem, 98. 71 Ibidem. 72 Ibidem, 105, 109, 132. 73 S. Ampzing, Beschryvinge ende Lof der Stad Haerlem (Haarlem, 1628), 219-224. 22

De stad hield op verscheidene manieren contact met het achterland, de Prins en andere steden, om deze versterkingen op een juiste wijze in te zetten. Met postduiven werd contact met de Prins gezocht, deze na lang wachten troepen zond.74 Op 9 april 1573 werd de nood in de stad zo groot dat er schoten uit de kerktorens van Haarlem klonken, waarbij de omliggende steden om hulp werden gevraagd. 75 Deze hulp werd ook kort hierop beantwoord. Zelfs Enkhuizen stuurde schepen naar Amsterdam om de haven te blokkeren. Dit alles had echter geen succes.76 Wouter Jacobsz. merkte op dat vooral de vrouwen overal in de stad moedeloos werden en klaagde dat niets meer uitkomst bood werd er binnen de muren voornamelijk heftige en heldhaftige taal gesproken.77 En bleven de Haarlemmers binnen de muren grote moed houden. Zo waagde zij vele uitvallen op de Habsburgse troepen die buiten de stad gelegerd lagen. Zelfs vrouwen vochten mee volgens Wouter Jacobsz.78 dit lijkt in eerste instantie een bijzonderheid te zijn waar Haarlem trots aan verleend. Toch was het niet uniek in vroegmoderne Europa, waar vrouwen juist vaak deel uit konden maken van de structuur van een opstand of verdediging. Zo waren vaak veel vrouwen aanwezig bij voedselprotesten, omdat zij het huishouden en de inkopen deden. Ook werden vrouwen minder zwaar bestraft. Hierdoor kon het ook zijn dat mannen zich als vrouw verkleedden, de belangrijkste reden moet echter vooral in de overlevingsdrang worden gezocht.79 De moed en strijdlust vierden dus, hand in hand met de moedeloosheid, hoogtij in Haarlem.80

De ontzettingspogingen hadden echter geen succes, waardoor men begon in te zien dat vredesbesprekingen de enige methode waren om inwoners van de stad te redden. Op 11 juni kregen zij hier een kans toe, toen enkele Haarlemmers die met het Habsburgse leger waren mee gekomen, waaronder Joris van Geervliet, contact zochten met de stad.81 Zij werden echter niet toegestaan om in gesprek te treden. Enkele dagen later en op 22 juni werden er wederom pogingen ondernomen maar ook deze hadden geen succes. Pas op 1 juli werd er in Haarlem de knoop doorgehakt en werd er om 11 uur in de ochtend tot 5 uur in de namiddag net buiten de stad op het Blekersveld onderhandeld.82

Op 7 juli ontstond het plan om die de avond een gewapende uitval te doen vanuit de stad en hierbij alle burgers in colonnes de stad uit te voeren. Hierbij zouden wel tweeduizend geuzen uit de stad gevlucht zijn. Toen de poorten nog open waren probeerden de Habsburgse legers de stad alsnog met

74 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 74- 106. 75 Ibidem, 228. 76 Ibdiem, 230. 77 I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz (Groningen 1959-1960) 148, 159, 241-242. 78 Ibidem, 258. 79 N.Z. Davis, ‘Women On Top’, in: Society and Culture in Early Modern France (Stanford, 1965), 124-151. 80 Ibidem, 241-242. 81 Kannnunik binnen de stad Haarlem 82 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 91-109; S. Ampzing, Beschryvinge ende Lof, 212- 246. 23 geweld in te nemen. Er werd echter tijdig alarm geslagen en dit werd dan ook voorkomen.83 De ontsnapping was mislukt. Op 8 juli kwam er nog enige hoop in de stad toen de Prins een brief zond waarin hij beloofde binnen enkele dagen een aanval te doen op de legers voor de stad. Hierbij zou hij op het Spaarne met schepen een afleidingsmanoeuvre uitvoeren terwijl hij vanuit de Hout de linies zou proberen te doorbreken. De vrouwen en kinderen maakte zich de daaropvolgende dagen gereed voor de vlucht. Daarbij werd men naar rang en stand opgesteld om de stad te verlaten. De Prins verloor echter de strijd.84 De geschiedschrijving over wat er verder in de stad gebeurde die dag is verschillend. Verwer maakt melding van plunderingen in de stad, nadat de soldaten door het verlies van de Prins alle hoop verloren hadden, terwijl Ampzing dit niet als plundering beschouwt en stelt dat iedereen alle spullen bijeenbracht om te vluchten. Hoe dan ook, de situatie moet zeer ernstig geweest zijn en de verslagenheid groot. Beide bronnen doen verslag over een Habsburgse gezant die op 11 juli naar de stad kwam om de overgave te bespreken en te melden dat zij de stad ‘christelijk’ zouden behandelen, maar de geuzen en andere beeldenstormers geen genade konden schenken.85 Daarop besloot een groep Duitse soldaten te deserteren. Op 12 en 13 juli werd de vrede getekend en moest de stad een enorme boete betalen van 240.000 gulden betalen, waarvan uiteindelijk 100.000 betaald is. 86

Het Habsburgse regime, 1573-1577 Na het beleg waren de problemen nog niet over voor Haarlem. Nadat een grote groep stedelingen en Prinselijke soldaten waren opgehangen, in gevangenschap stierven, of waren verdronken in het Spaarne, waren er problemen met de Habsburgse soldaten in de stad. Hoewel Haarlem plundering afgekocht had voor 240.000 gulden (waarvan er uiteindelijk 100.000 werd betaald), wilden de soldaten meer soldij zien en begonnen zij te rebelleren.87 Op 28 juli beweerden de soldaten in de stad dat zij nog soldij van 28 maanden tegoed hadden en uitbetaald wilden zien. Ook veel soldaten van buiten de stad trokken hierop met geweld de stad in om de eis kracht bij te zetten. De volgende ochtend werd opgeroepen dat voor het middaguur het bedrag betaald moest worden, en indien dit niet was gebeurd men de bezittingen en het geld zelf uit de huizen zou halen en zou doorverkopen. De nieuwe troepen die net in de stad waren stonden voor het blok; ze hadden de keuze om of de opstandige soldaten te steunen of het wettelijke gezag te steunen. Op 30 juli was er honderdduizend gulden opgebracht waarmee de soldaten op het Sant (de huidige Grote Markt) werden afbetaald. Vergelijkbare opstanden volgden elkaar in de daarop volgende maanden op. Hierbij werd zelfs het aftreden van Alva geëist en

83 Ibidem, 272. 84J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 106-108. 85 Ibidem, 107, 86 Ibidem, 105-109. 87 J.W. Marsilje, ‘De geografische, institutionele en politieke ontwikkelingen’ in: T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld, 19-45, aldaar 40-41. 24 richtten zij zich dus niet alleen tegen de stad.88 Zo werd op 3 december 1574 een gevecht gevoerd tussen Habsburgse soldaten onderling. Troepen uit de stad hadden soldaten van haar eigen oorlogsvloot gevangen genomen en opgehangen. Wat hier de precieze reden voor was, blijft onduidelijk. De mariniers gingen daarop in de aanval. Ongeveer zeventig soldaten werden verwond en gedood.89 Vijf dagen later was de onrust compleet, toen een groep Walen wederom geld eiste en in opstand kwam.

Niet alleen de Habsburgse soldaten onderling kregen vaak ruzie, maar ook tussen burgers en soldaten waren grote spanning en wantrouwen. Deze was vooral gericht op de betaling, voedsel en inkwartiering van de soldaten.90 Daarnaast was door Don Frederique besloten om door te stoten naar Alkmaar. Hiervoor werd Haarlem als nieuwe uitvalsbasis gebruikt en moesten ook veel Haarlemmers in het leger van de koning helpen of dienen. Dit leidde tot veel verdriet binnen Haarlem, wiens inwoners tot kort geleden juist hun hoop op de steden als Alkmaar en Leiden hadden gevestigd in de Opstand. Het moet voor velen dan ook als broedermoord gevoeld hebben. Ook in de stad zelf was men tegen de belegering van Alkmaar en kon dit op weinig sympathie rekenen.91 De afkeer was zelfs zo groot dat er, samen met de bijbehorende dreiging van de geuzen voor de muur, in september 1573 een grote kans op verraad was.92

Naast deze militaire problemen in de stad waren de problemen buiten de stad ook ongekend groot. Zo waren de gebieden tussen Amsterdam en Haarlem desolaat, verbrand en toneel geworden van de gevechten tussen de geuzen en het koninklijke leger.93 Vooral bij het huis ’t Hart, vlak bij Halfweg, werd vaak gevochten, omdat hier geprobeerd werd de dijk door te steken. Ook tussen Haarlem en Leiden waren de problemen groot. Zo lagen er overal lijken op de weg. Hier scheen niemand meer naar om te kijken. Op het Haarlemmermeer zorgden de geuzen voor veel problemen voor de verbinding met Haarlem door de schepen te plunderen. Ook op land werd veel geplunderd. 94 Boeren waren de grootste slachtoffers van de oorlog. De plattelandsbevolking moest beide vechtende partijen helpen en moest veel geld betalen om niet gebrandschat te worden.95 Ook reizigers werden lastiggevallen. Zo

88 I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz, 291. 89 Ibidem, 459. 90 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 109-183. 91 ibidem; I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz, 312. 92 I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz, 298-315. 93 Ibidem, 280. 94 Ibidem, 330-550. 95 O. van Nimwegen, A. van Vliet, P. Groen, ‘De aard van de strijd (1568-1648)’, in: Petra Groen, ed., De Tachtigjarige Oorlog. Van Opstand naar geregelde oorlog 1568-1648 (Amsterdam 2013) 403-432 aldaar 414- 419; H. van Nierop, Het verraad van het Noorderkwartier: oorlog terreur en recht in de Nederlandse opstand (Amsterdam, 2005). 25 werd de Haarlemse pastoor rond 21 maart 1575 gevangengenomen door geuzen toen hij op weg was van Amsterdam naar Utrecht.96

De katholieke kerk kreeg haar positie in de samenleving terug. De katholieke feestdagen, processies en diensten werden in eren hersteld. De katholieke kerk had echter ook met veel problemen te kampen in de stad. Zo was het Zijlklooster zo zeer verarmd geraakt dat er nog met moeite kaarsen gebrand konden worden.97 Met de herinvoering van het katholieke geloof als enig toegestane religie in de stad werd het voor de bisschop zaak om te controleren of de schoolmeesters, pastoors en priesters nog steeds binnen de richtlijnen van de Kerk te werk gingen. Zij werden op de laatste dag van september 1573 daarom geëxamineerd.98 Hieruit bleek een priester nog nauwe contacten te onderhouden met de protestanten en werd deze gevangengenomen.99 Hoeveel volgers de priester had en wat voor deze mensen de gevolgen waren is niet bekend.

Gedurende het jaar 1575 kwam er in Haarlem steeds meer hoop op en geloof in vrede, voornamelijk door de besprekingen die in Breda gehouden werden. Deze hoop wordt bevestigd door het bericht dat op 8 april 1575 de Habsburgse gouverneur Verdugo en de bisschop zelfs voor eventuele terugtrekking van de troepen bespraken.100De vredesbesprekingen in Breda echter verliepen zeer moeizaam. Toch geloofden veel mensen in de stad in een vrede. Deze hoop werd verstoord toen op 16 december 1575 bericht kwam dat er meer Habsburgse troepen naar Haarlem zouden worden gestuurd. Hier waren de Haarlemmers zeer ontevreden over, vooral omdat de extra kosten voor de stad nog steeds niet te dragen waren. Zij konden hier echter niet openlijk tegen ingaan. Dit betekent echter onder geen beding dat onvrede ook niet werd geuit. Zoals hier en ook in veel andere gevallen zijn er ook ‘gesloten’ vormen van protest die veel over de beleving in de stad kunnen vertellen. James C. Scott heeft in 1990 het zeer invloedrijke boek Domination and the Arts of Resistansce: Hidden Transcript geschreven. Hierin beargumenteert hij dat men in de geschiedschrijving niet alleen moet kijken naar vormen van ongenoegen en protest die openlijk getoond worden, maar meer nog naar vormen van protest die nagenoeg altijd verborgen blijven. Voorbeelden hiervan zijn zuchten, overdreven onderdanig of beleeft zijn, of ‘lang leve de koning, dood aan de tiran’ (de overheid) roepen. Niet alleen dit laatste zien wij duidelijk terugkomen gedurende de gehele Nederlandse Opstand, maar ook het zuchten bleek een vorm van protest in Haarlem geweest te zijn. ‘Sij Troerde ende sij suchteden deerlick’ schrijft Jacobsz. diezelfde 16 december over het Haarlemse volk. 101

96 I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz, 482. 97 Ibidem 537. 98 Ibidem, 314. 99 Ibidem, 356. 100Ibidem, 502. 101Ibidem546. 26

De Opstand kwam op 1 maart 1576 drastisch in een andere fase terecht toen Requesens onverwacht overleed. Voor de landvoogd was geen directe opvolger in de Nederlanden aanwezig. Dit zorgde in de Nederlanden voor een interregnum en zette de Staten ertoe aan om in vergadering bijeen te komen; iets dat alleen aan de vorst voorbehouden was om bijeen te roepen, en dus strikt gezien verboden was. Ondertussen werd Don Juan van Oostenrijk tot nieuwe landsvoogd benoemd. De held van Lepanto en halfbroer van de koning was een groot militair, maar beschikte verder niet over al te grote kwaliteiten.

De Staten die niet onder het gezag van de Prins vielen maakten haast om, nog voordat Don Juan in de Nederlanden was, een verdrag te tekenen. Dit verdrag zou vervolgens aan Don Juan overgedragen worden en om de Landvoogdij te krijgen zou hij het verdrag vervolgens moeten ondertekenen. In het verdrag (de Pacificatie van Gent) werd onder meer bepaald dat de Spaanse troepen de Nederlanden zouden moeten verlaten en dat de Staten-Generaal zonder koninklijk initiatief bijeen mochten komen. Dat dit nu juist gebeurde tijdens een interregnum mag niet tot de verbazing spreken. Overal in vroegmodern Europa was een interregnum de periode waarin het volk of landsbestuur een ‘nieuw begin’ invoerde en voor nieuwe wetten pleitte die de nieuwe vorst tijdens een Blijde Inkomst moest bevestigen.102

Toen Don Juan eenmaal in de Nederlanden was, kon hij weinig anders doen dan de Pacificatie ondertekenen in het Eeuwig Edict op 12 februari 1577, welke hij enkele maanden later naast zich neer legde. Dit zorgde ervoor dat in juli 1577 haast de gehele Nederlanden Don Juan als staatsvijand beschouwden en Matthias van Oostenrijk, de neef van Fillips II, benoemden tot landvoogd.103 De meeste soldaten waren al richting Italië getrokken en moesten terugkeren. Zo ook de Haarlemse soldaten die begin november 1576 richting Utrecht waren gegaan.104

102 Y. Bercé, “Political vacuum and interregnum in early modern unrrest”, in Malte Griesse (ed.), From mutual observation to propaganda war, 81-91. 103 S. Groenenveld, ‘De mislukte matinging, 1575-1581’ in: S. Groenveld, H.L.P. Leeuwenberg en M.E.H.N. Mout e.a. (eds.), De tachtigjarige oorlog (Zutphen 2008) 102-116, aldaar 106-109: G. Parker, Van Beeldenstorm tot bestand, 153-190. 104 I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz, 594. 27

Haerlem, verwoest door Beleg, ende Brand ten tijde als sy wederom gekomen was onder de Regeringe van de Prinze van Oranjen 1578, Willem Outgersz. Akersloot (1628). Noord-Hollands Archief: PI 2001 CD 002 12101.

Het kleine Haarlemse garnizoen dat in de stad overbleef, zorgde op 23 oktober voor een grote stadsbrand. Deze brand legde een kwart tot een derde deel van de stad in de as (zie afbeelding).105 Er werden hierdoor tussen de geuzen en de stad afspraken gemaakt voor vrije passage voor de hulp. Of ze geen misbruik hebben gemaakt van de situatie viel echter te betwijfelen, want enkele dagen later bleken er al enkele vaandels geuzen in de stad geweest te zijn die afkomstig waren uit Leiden en waren er heftige gevechten geweest tussen een regiment Walen uit de stad en de geuzen.

Zoals je aan de afbeelding kunt zien was de stad nog lang in slechte staat. Men had het geld niet om de wederopbouw gelijk in te zetten, deze zou pas rond 1580 van start gaan. Op 15 november 1576 werd bekend dat de Prins als stadhouder van Holland was benoemd. Rond 3 december raakten Muiden, Weesp en Naarden in handen van de Staten van Holland. Ondertussen deed het nieuws dat de vrede tussen Holland en de andere gewesten getekend was de ronde. Rond 7 december werd deze vrede in de steden gepubliceerd. Amsterdam en Haarlem wachtten de situatie echter nog af en gingen afzonderlijk in overleg.106 Midden december werd echter alweer de oorlog verklaard aan de afzonderlijke steden. Haarlem kreeg de 21ste het aanbod om de zijde van de Prins alsnog te kiezen, waarbij de inwoners van de stad werd beloofd om haar eigen religie aan te mogen hangen, en werden

105 Ibidem, 605. 106 Ibidem, 605-618 28 hen gouden bergen via handelsrijkdom beloofd.107 Haarlem ging echter niet op dit bod in. Hierop werd de stad op 3 januari 1577, na kortstondige vijandigheden, aangevallen. Voornamelijk de katholieken en de geestelijkheid in de stad waren bang en bedroefd voor wat komen ging. Men hoopte nog geruime tijd stand te houden, maar de stad werd afgesneden van voedsel en er heerste al schaarste in de stad.108

107 Ibidem, 623. 108 Ibidem, 630. 29

Haarlem en de regimewisselingen van 1572, 1573 en 1577

In dit hoofdstuk wordt gekeken naar het verloop van de regimewisselingen van 1572, 1573 en 1577: welke structuren zijn er in deze regimewisseling te ontdekken en hoe werd de regimewisseling beleefd door de bevolking. Ik zal beschrijven en betogen hoe in deze eerste regimewisseling voornamelijk de rol van protestantse ballingen van ongekend belang was. Dit is zeker niet uniek voor Haarlem, omdat ook andere steden zoals Gouda vergelijkbare structuren kenden. De bevolking lijkt in veel gevallen een voorkeur te hebben gehad voor de protestantse ballingen, ondanks dat vernielingen van kloosters en andere bezittingen hier onderdeel van uitmaakten. Hierdoor was er in de stad grote onzekerheid en polarisatie. Uiteindelijke resulteerde dit in de coup, waarbij de katholieken aan inspraak verloren en enkele oud-magistraten werden terechtgesteld en negen magistraten huisarrest kregen, uit angst dat zij met de Habsburgse soldaten zouden samenspannen. Deze standvastigheid zorgde echter wel voor een zeven maanden lang beleg, waarin de problemen niet geringer werden. In de regimewisseling van 1573 zal ik aantonen hoe na moeilijk verloop van vredesgesprekken, er uiteindelijk besloten werd dat de stad zich toch moest overgeven om verder leed voor ieder te besparen. Dit koste vele honderden soldaten het leven. Vele magistraten werden in gevangenschap gezet. Daarbij kreeg de stad een katholiek bestuur met veel oud-magistraten van voor de coup. Het algemene pardon, welke geregeld werd vernieuwd, had weinig effect op de populariteit bij de bevolking. De honger bleef in Haarlem veel mensenlevens eisen; ook veel ziektes staken de kop op. Doordat de soldaten de stad niet konden plunderen en nog veel geld tegoed hadden, was er veel dreiging en enkele muiterijen. Ook buiten de stad was het bar slecht gesteld. Tot slot had de katholieke kerk in deze periode geen financiële middelen om zichzelf weer te boven te komen. Over de regimewisseling van 1577, tot slot, zal ik aantonen dat deze regimewisseling anders was dan voorgaande, omdat er minder geweld aan te pas kwam. Toch illustreert deze regimewisseling meer nog dan de voorgaande de polarisatie in de stad, en ondanks de religievrede van Oranje, de ontstane religieuze scheuring in de stad. De beleving van de regimewisseling stond voornamelijk in het teken van het verwerken van de verschrikkingen van de voorgaande jaren en een gezamenlijke herinnering construeren die de polarisatie enigszins tegen zou gaan. Dit viel samen met de wederopbouw van de stad. De regimewisseling van 1572 De regimewisseling van 1572 in Haarlem lijkt in veel gevallen op de door Boogman en Van Nierop beschreven regimewisselingen in Holland. Zo was er in Haarlem geen Habsburgs garnizoen aanwezig, maar heerste er wel een grote angst dat deze op den duur in de stad gelegerd zou worden. Ook was een van de grootste redenen om met de Opstand te sympathiseren, de 10e penning, aldus J. Pollmann.

30

Daarnaast kende Haarlem een zekere armoede en stagnatie en een protestants verleden.109 Zo speelde de stad een belangrijke rol in de doperse opstanden van 1535 en waren er nog steeds doperse, lutherse en calvinistische gemeenschappen in de stad aanwezig. Deze groepen zullen echter redelijk klein zijn geweest; zo bestonden de calvinisten (voor zover bekend) uit ongeveer dertien leden. Toch was er wel een grote interesse en volgden velen de hagenpreken en protestantse discussies zonder zich te binden. Dit blijkt onder meer als men kijkt naar het nabijgelegen gebied van de Heren van Brederode. Op de landsheerlijkheid van de heer van Brederode (de Grote Geus), nabij Santpoort, werden in 1566 vele hagenpreken gehouden, waar grote aantallen bezoekers op afkwamen.110 De stad kende echter geen Beeldenstorm. Dit lijkt overeen te komen met wat J.J. Woltjers in zijn boek Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog heeft gesteld. Plaatsen waar hevige Beeldenstormen werden gehouden zoals in Vlaanderen of Amsterdam waren minder gevoelig voor de opstand dan waar dit niet gebeurde, zoals Haarlem. Toch valt dit beeld bij te stellen, omdat in andere steden zoals Leiden waar wel een Beeldenstorm woedde, in dezelfde periode dat Haarlem in opstand kwam tegen het Habsburgse regime.111

Maar waarom had de had de Opstand grip op Haarlem? Sommige patriciërs, zoals Coornhert, stonden in goed contact met de Prins van Oranje vanwege zijn (voormalige) positie als stadhouder. Toch was het merendeel dat deze mening was aangedaan. hadden gematigden de Prins zijn beleid van tolerantie in min of meerdere mate nagevolgd; sommige patriciërs die werden om deze reden voor de Bloedraad gedaagd werden, vluchtte hierom.112 Haarlem werkte net als veel andere Hollandse steden niet altijd naar tevredenheid mee met de vervolging van de protestanten, zo blijkt uit Alva’s brief aan de stad uit 7 januari 1572 waarin hij de stad aanspoort om protestanten op te sporen en af te leveren.113 Toen in 1571-1572 de angst voor vervolging en oorlog geweken leek te zijn, keerden enkelen van hen terug naar de stad. Volgens Verwer speelden zij een belangrijke rol in de overgang van de stad, en daarmee lijkt het beeld dat Boogman en Hibben in Gouda en in andere steden ook in Haarlem aanwezig te zijn geweest.114 In alle steden waren er reeds teruggekeerde ballingen die de publieke opinie naar hun hand probeerden te zetten en vaak nauw contact onderhielden met de rondtrekkende geuzen actief in de stad. Toen de eerste kloosters rond Haarlem, geplunderd werden door geuzen, viel dit samen

109 J.C. Boogman, ‘De overgang van Gouda, Dordrecht, Leiden en Delft’ in: Tijdschrift voor geschiedenis, 81-112; H. van Nierop, Het foute Amsterdam, 5-13; J. Pollmann, Catholic Identety and the Revolt of the Netherlands, 97. 110 C.L. Verkerk, 'De parochie Haarlem en de religieuze stichtingen binnen haar grenzen' in: T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld, 63-87. 111 .J. Woltjer, Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog, 42-60. 112 H. Bongers, J.R.H. Hoogervorst e.a. Dirck Volkertszoon Coornhert: Dwars maar Recht (Zutphen 1989)11-18, 44-59. 113 Missive van de hertog van Alva aan president en raden om gegevens vanwege de godsdiensttwisten gevangen personen op te zenden, 7 januari 1572. N-H Archief inventarisnr. 1573; 644. 114 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 4. 31 met de eerste protestantse ballingen die in de stad kwamen. Deze ballingen waren niet welkom in de stad toch werden ze binnengelaten door een grote menigte uit de stad. Het stadsbestuur dat vaak niet adequaat reageerde tegen deze gebeurtenissen stonden met hun rug tegen de muur. Zoals Boogman en anderen hebben laten zien, beschikte men niet over een troepenmacht, omdat de steden deze juist weigerden. Maar ook de schutterijen die deze ‘onrust’ zouden moeten indammen of de ballingen moeten aanpakken grepen in de meesten gevallen niet in. In Gouda speelden de schutterijen, net als tijdens de Beeldenstorm in Amsterdam, een prominente rol, doordat ze niet in actie kwamen. Zij wilden namelijk niet op de eigen bevolking schieten.115 Hierin is Haarlem geen uitzondering gebleken. Een verschil tussen Gouda en Haarlem is dat er moeilijker van ‘verraad’ door de ballingen kan worden gesproken. In Gouda openden zij de Kleiwegspoort na in het geheim brieven naar de Heer van Swieten gestuurd te hebben. Van Swieten trok vervolgens met een handvol geuzen direct de stad binnen. Van een aanval op Haarlem was echter geen sprake. 116

Uit onderzoek van Femke Deen bleek dat de ballingen al voordat ze terugkeerden veel contacten in de stad onderhielden. De ballingen stuurden brieven naar het bestuur van de stad en bevolking en beïnvloedden hierdoor al een gedeelte van de publieke opinie. Eenmaal in de stad zorgden zij vaak dat er nog meer propagandamateriaal de stad in kon komen. Hoe deze contacten en propaganda in Haarlem geregeld werden is nagenoeg niet te zeggen, omdat hier in de bronnen niets over wordt gezegd en hier nog geen gedegen onderzoek naar is gedaan. Wat we wel weten is dat directe overgang in het geval van Haarlem iets ingewikkelder in elkaar zit dan dit in Gouda het geval zou zijn geweest.117

In Haarlem trok op 24 juni een groep prinsgezinde ballingen de stad binnen.118 Dit deden zij om de stad te overtuigen om de kant van de opstand te kiezen. Dit waren onder andere Pieter Kies en Michiel de Wael. Zij bleken veel aanhang te hebben in Haarlem en velen hadden wel oor naar de voorstellen van de heren.119 Dezelfde week nog (27 juni) kwamen er ook andere ballingen terug de stad in. Zo verschenen Berkenrode, Jacob Gerritz en Colderman. Pieter Kies met Michiel de Wael, Gerritz en Colderman waren alle vier lid geweest van de protestantse gemeente in Haarlem in 1566 en waren door de Bloedraad veroordeeld (zie tabel 2 en 3). Dit betekende, zoals Janssen in zijn onderzoek aantoonde dat, zij hun bezittingen in de stad werden verbeurdverklaard.120 Gerritz en de Wael waren

115 J.C. Boogman, ‘De overgang van Gouda, Dordrecht, Leiden en Delft’ in: Tijdschrift voor geschiedenis, 81-112; H. van Nierop, Het foute Amsterdam,5-13; C.C.Hibben, Gouda in Revolt, 29-93. 116 C.C.Hibben, Gouda in Revolt, 29-31. 117 F. Deen, Publiek debat en propaganda in Amsterdam tijdens de Nederlandse Opstand, 111-148. 118 Waar zij hun ballingschap hadden doorgebracht is mij helaas onbekend. 119 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer: Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572- 1581(Haarlem 1973) 4. 120 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 4; G. Janssen, ‘Exiles and the politics of reintegration in the Dutch revolt’ in: History, 36-52. 32 moutmakers en Kies en Colderman brouwers.121 Dit is geen toeval, want haast alle leden van de protestantse gemeenten waren in de bierindustrie betrokken. Een mogelijke verklaring is dat, zij vanwege de graanhandel meer in contact met protestantse opvattingen stonden.122 Hoewel deze beroepen kunnen klinken als kleine nijverheid, verdiende Haarlem veel geld aan de bierproductie en is het goed voor te stellen dat zeker de brouwers vermogend waren, zeker omdat ze uiteindelijk allemaal tot het patriciaat gingen behoren. Berkenrode zelf was echter niet op de lijst van veroordeelden door de Raad van Beroerten. Berckenrode kwam uit een invloedrijke familie, van het landgoed Berkenrode dat tussen Haarlem en Heemstede in lag.123 Dit slot zou uiteindelijk in 1573 door belegeraars vernietigd worden. Hijzelf was een voormalige kanunnik.124Vermoedelijk trokken zij naar de stad, omdat zij nu hun kansen schoon zagen om hun voormalige eigendommen en eer te herstellen. Sinds zij gevlucht en verbannen waren, hadden zij alle bezittingen verloren. Oranje hoopte hier gebruik van te maken door met de belofte dat de ballingen bij terugkeer, en indien de steden de opstand zouden steunen, de ballingen baantjes en bezittingen kregen en dat zij hiermee hun eer terug zouden krijgen, zo blijkt uit onderzoek van Janssen.125

Deze ballingen trokken de stad als ware helden binnen. Deze inkomsten waren haast Blijde Inkomsten, ingericht met toeters en bellen en zouden ook een grote schare volgers hebben gehad waar het stadsbestuur niet omheen kon. Zo schrijft Verwer bij de binnenkomst van Lancelot Brederode het volgende: ‘Den 14e deser maent is Lancelot van Brederode binnen Haerlem gecomen ende is van zeeckere Persoonen met zanderlijnge triumph als met trommelen, pijp ende vaen met wagens ingehaelt ende elck een die hem inhaelden hadden drie groene helmen op haer hoeden van die in duijnen wassen.’126 Ook de inkomst van De Vries suggereert dat er een grote groep mensen hem steunde. ‘Die gemente dit haerende hebben daer wel nae geluijstert, alsoe dat zij doer haer sccene voorgeven ende haer heijmeleijcke gisten (zoe men seggen wilden) veel anhangers ende liefheUbers gecregen hebben.’127

Niet iedereen haalde de ballingen met blijdschap binnen. Zo schrijft Verwer: ‘Want men altijt wel luijden vint, die als blinde ende onbedochte tot het qualijck varen ende destructie van een goede gemeente ende stadt geneijcht zijn.’128 Dit houdt mijns inziens in dat de protestantse gemeenschap zorgde voor het algemene welzijn van de samenleving met haar aanwezigheid. Dit beeld dat Natalie

121 J. Spaans Haarlem na de reformatie, 275. 122 Ibidem 37. 123 De heerlijkheid Berkenrode is (weer) opgegaan in de gemeente Heemstede en ligt aan de Herenweg. 124 J. Spaans Haarlem na de reformatie, 40. 125 G. Janssen, ‘Exiles and the politics of reintegration in the Dutch revolt’ in: History, 36-52. 126 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 8. 127Ibidem, 4. 128 Ibidem. 33

Davis in de jaren zeventig opwierp in de debatten rond de Franse religieoorlog, en de wederzijdse strijd tussen de protestantse en katholieke burgers, valt dan niet volledig in de Nederlandse context te plaatsen. Wel kan worden opgemerkt dat er dezelfde soort gedachten over vervuiling voor de gehele gemeente werd ervaren door delen van de bevolking. Zo zagen de protestanten de Haarlemse beelden in de kerken als vervuiling, net zo als dat Verwer en andere katholieken protestanten als vervuilend zagen. Het grootste verschil is de frequentie van het geweld dat in beide oorlogen door de bevolking tegen elkaar werd gebruikt.129

Uit de dagboeken blijkt dat het beeld, dat de geuzen en ballingen in de ballingsoorden in Duitsland en Engeland verder geradicaliseerd waren, te kloppen.130 Zo werd op dezelfde dag dat de ballingen de stad binnenkwamen het Bernadetteklooster net buiten de stad geplunderd. Wie hier precies achter zaten wordt niet vermeld, maar dat het ging het om een groep mede geradicaliseerde ‘geuzen’ staat wel vast. Dit geweld tegen katholieke geestelijke instellingen lijkt een patroon aan te nemen. Niet veel later (4 juli) wordt ook het Regulierenklooster ten noorden van de stad geplunderd. Dit laat duidelijk zien hoe de situatie escaleerde zodra de ballingen terugkeerden in de stad.131 Uiteindelijk werden er op nog meer kloosters en kloosterlingen aangevallen; dit weer precies op het moment dat er een groep protestantse ballingen, waaronder Lancelot van Brederode (broer van Hendrik), in de stad kwamen. Dit doet mij daarom wel zeer sterk vermoeden dat dit werd aangewakkerd door de terugkerende ballingen.132 Niet alleen de komst voor de ballingen in Haarlem zorgde echter voor onrust in de stad. In juli deed Bossu aan het hoofd van enkele koninklijke troepen een aanslag op Haarlem, waarbij hij duidelijk hulp had binnen de stad. Wanneer de opzet niet tijdig ontdekt was, had hij de stadspoorten geopend gevonden en de stad zonder slag of stoot kunnen innemen. Nadat de aanslag mislukt was, werd alsnog de eed van trouw aan Oranje gevraagd. 133

Belangrijker is echter de vraag of de ballingen steun kregen van de inwoners van de stad zelf of dat zij in een kleine groep opereerden. In de dagboeken van Verwer worden zij vaak ‘geuzen’ genoemd, maar of het hierbij alleen om de groep watergeuzen zou gaan betwijfel ik. Zo krijgen de ‘geuzen’ op 17 juli hun eerste kerkdienst in de Bakkenesserkerk.134 Het lijkt mij dus logischer dat het hier om een algemenere benaming gaat voor protestantse groepen in de stad die niet direct aan de watergeuzen

129 N. Z. Davis, “The rites of violence: religious riot in sixteenth-century France”, in Society and culture in early modern France (Stanford, 1975), 51-91; J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer: Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572-1581(Haarlem 1973) 4-23. 130 G. Janssen, ‘Exiles and the politics of reintegration in the Dutch revolt’ in: History, 36-52. 131 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 5-9. 132 Ibidem, 6-23. 133 J. Spaans, Politieke verandering en bestuurlijke cultuur in Haarlem 1572-1578, 1618, in: Bulletin. Werkgroep elites 9 (1989), 38-51 aldaar 40. 134 Ibidem, 8. 34 gelinieerd waren. Ik denk zelfs dat er niet al te veel onderscheid moet worden gemaakt tussen de ballingen en geuzen. Dit omdat geuzen vaak ballingen uit verschillende windstreken van de Lage Landen waren. Deze ballingen werkten wel heel nauw samen met de ‘geuzen,’ waardoor er moeilijk onderscheid te maken valt. Hierbij kregen ballingen die niet uit Holland kwamen een militaire functie en ballingen die wel uit Holland (en vaak nog uit de stad die zij weer betrokken) een besturende functie. Ditzelfde zien wij ook gebeuren in Haarlem, waar de Friese/Ommelandse Ripperda een militaire functie krijgt en Kies een belangrijke functie in het stadsbestuur gaat bekleden. Daarnaast werd er in de stad een tweekerkenbeleid afgesproken. Om dit twee-kerkenbeleid succesvol te laten verlopen werden er onderlinge afspraken gemaakt, zodat het geweld in de stad tussen de religies beperkt zou blijven. De stad ging tussen 4 en 22 juli officieel over naar de Opstand. Op 4 juli 1572 (ten tijde van de plundering van het Regulierenklooster) werd een akkoord tussen de geuzen en de stad gesloten waarin besloten werd dat de magistraten op een zelfde manier zouden worden gekozen. Daarnaast zou er ook geen verandering in de rechtsspraak komen en zou de autonomie van de stad gewaarborgd blijven. Ook hoefde de stad niet te vrezen voor garnizoenen tenzij er sprake zou zijn van groot gevaar.135 Maar uiteindelijk moesten de stedelingen pas op 22 juli de eed van trouw aan Prins verlenen en was de stad hierdoor wel.136 Deze afspraken waren echter een heikel punt, want op 4 oktober blijkt Lumey137 zich niet aan de afspraken omtrent het beschermen van de kerkelijke goederen te houden. Tot tweemaal toe vinden er namelijk Beeldenstormen plaats. Het stadsbestuur lijkt, net als de meerderheid van de burgers van de stad, een gematigd beleid voorgestaan te hebben. Zo verhinderden zij de beeldenstormers op 29 oktober en op 3 en 4 mei, met behulp van de Prins van Oranje, de kerken te bestormen.138 Of deze beeldenstormers alleen van buiten de stad kwamen of ook inwoners van Haarlem zelf deelnamen, wordt niet gezegd. De bronnen suggereren dat het kwade meestal van buitenaf in de stad kwam, maar het kan goed zijn de Haarlemmers tijdens of na verloop van jaren niet voor nog meer polarisatie wilden zorgen en hierdoor zwegen over de Haarlemmers die deelnamen aan de Beeldenstorm.

Opvallend genoeg lijkt er verder weinig gediscussieerd te zijn over deze Beeldenstorm in het stadsbestuur. De discussies over de te volgen koers, namen in de stad wel toe naarmate de legers van Alva de stad begonnen naderen. Zoals uit het dagboek van Verwer blijkt, werden er op 2 december missiven op naam van de Habsburgse stadhouder van Holland Bossu in Haarlem ontvangen. Vermoedelijk gaat het hier om de brief die al op 25 november door Bossu geschreven was. In de brief wordt de stad te kennen gegeven dat als het zich niet direct overgeeft aan het Habsburgse leger,

135 J. Spaans, Haarlem na de Reformatie, 41. 136 Ibidem, 9. 137 Willem II van der Marck heer van Lummen (Lumey), was een gevreesd Geuzen admiraal opperbevelhebber. 138 Ibidem, 9-16. 35

Haarlem hetzelfde lot zouden ondergaan als de steden Mechelen, Zutphen en Naarden.139 In de brief wordt de stad op een dringende, doch ‘hulp behoevende’ toon aangesproken, waarin de stadhouder zijn misgenoegen over het laatdunkende gedrag tegenover God en de koning opzijschuift om de stad te waarschuwen voor het gevaar van armoede en geweld die de stad zal treffen indien zij niet inbindt. Dit blijkt eigenlijk een verkapte vorm van een dreigement te zijn. Als de stad niet inbindt dan zullen alle huizen branden en zal er geen werk noch voedsel meer in Haarlem zijn. Daarnaast zou nieuwe religie enkel voor chaos zorgen.140 Deze brief zou daarmee ingaan op de angst die in de stad aanwezig was, zoals deze reeds besproken is. Daarnaast beschuldigde Bossu de Prins van Oranje ervan een slecht heerser te zijn, terwijl de koning een goed heerser is voor zijn onderdanen. ‘Van uwe goederen te verlaeten eenen sachtmoedigen ende barmhartigen Prinze omme ean te hangen eenen die hem selven van tevoren verdorven hebben niet andere en soekt met leugen’. De Prins wordt er niet alleen van beschuldigd dat hij voor de problemen in het land heeft gezorgd door mensen tegen de rechtmatig vorst op te hitsen, maar ook wordt duidelijk gemaakt dat de Prins schuldig is aan de plunderingen en moordpartijen. Kortom, alleen de koning kan de stad nog redden: ‘mij (de Graaf van Bossu) versekerd houde vande gewoonlijke sachtmoedigeyd vande Coninklijke Majesteyt onsen genadigen Here, dat so verre gy luyden wilt kommen tot kennisse ende berou al ter sijn magt u nader komt, dat gy allegader sult worden ontfangen in genade’. 141

De brief zorgde in Haarlem voor veel problemen in het stadsbestuur. Een groep stadsbestuurders betoogde om de stad op te geven en in te gaan op de eisen van Bossu. Zij begonnen bij binnenkomst te vergaderen tot negen uur in de avond. Wie deze mening allemaal waren aangedaan wordt niet helemaal duidelijk gemaakt door Verwer. Wel blijkt uit de bespreking dat zijn vader (Jan Verwer), van Hooren, De Vries, Assendelft en Schagen aanwezig zijn geweest. Maar vermoedelijk gaat het over een grote groep (katholieke) oud-bestuurders de erop aandrongen om de stad over te geven, omdat negen van hen tijdens het beleg huisarrest kregen indien zij niet de stad uit gevlucht waren naar Amsterdam (zie schema 3). Zij waren zich hierbij hoogstwaarschijnlijk zeer bewust van de gevaren die zij op zich namen. Zo werd geloot om te bepalen wie er naar Amsterdam zou gaan. Verwer omschrijft dit als volgt: ‘ende dat den Raet niet secret en was, als het behoerden (want Pieter Janssz. Kies cum sociis en wouden in dese saecken niet stemmen), zoe en wouden zij niet trecken […], ende dochten dat zij niet bequaem (of het loot op haer gecomen hadden) en waeren, om het rapoert over to dragen, want zij sagen verder ende ten was geen kinderspul’ omdat het, zoals Verwer opmerkt, geen ‘kinderspul’ was werd er ook voorzichtig in de omschrijving gedaan en worden er weinig namen genoemd.142 Dat de

139 S. Ampzing, Beschryvinge ende Lof, 171-173. 140 Ibidem. 141 Ibidem. 142 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 16-18. 36 prinsgezinden niet aanwezig waren mag geen verrassing heten, aangezien deze groep ballingen uiteraard niet zouden ingeven, omdat voor hen alles op het spel stond. Of het dus een officiële bijeenkomst geweest is valt te betwijfelen. Er werden uit alle leden drie personen gekozen, aan de hand van de loten, welke zich naar Amsterdam zouden begeven om de overgave van de stad aan Alva te overhandigen. Hoewel Verwer senior eerst tot deze drie was gekozen, wenste Schagen voor hem in de plaats te gaan.143

De protestantse geschiedschrijving geeft echter een iets ander beeld van de gebeurtenis. Zo beschrijft Ampzing hoe de volgende ochtend rond elf uur de drie ‘secretelijk’ de Spaarnwouderpoort uit gingen richting Amsterdam, om de vrede te bespreken.144 Ripperda, de aanvoerder van de geuzen en soldaten in de stad, gaf daarop in de Doelen een speech aan het volk van Haarlem.145 In deze toespraak vertelt hij het volk en de schutters over de ‘geheime’ gebeurtenissen van de vorige nacht en het verraad van De Vries, Assendelft en Schagen, om de stad over te leveren aan de Spanjaarden. Ripperda spreekt zijn angst uit over de gevolgen die deze vredesbespreking, in zijn ogen verraad, zouden hebben; een angst die hij met velen gedeeld moet hebben. Zeker na het beleg van Naarden. Dit scenario lijkt erg op wat er in Naarden maar ook in Zutphen en Mechelen zou zijn gebeurd, aldus Ripperda. Zo zou er vriendelijk overleg komen, maar eenmaal binnenin de stad zouden de soldaten zich misdragen, plunderen en de stad vernietigen. Het zou dus verraad aan de eigen stad, volk en vaderland zijn om in zee te gaan en toe te geven aan de wensen van Bossu. Ripperda en zijn mannen zouden echter tot de laatste druppel bloed blijven vechten voor het behoud van de stad.146 In de dagboeken van Verwer komt deze hele speech niet voor. Daarnaast laat de andere katholieke bron, het dagboek van Wouter Jacobsz., een enigszins ander beeld van de gebeurtenissen zien. In zijn versie van het verhaal trokken Assendelft, Schagen en De Vries naar Amsterdam en bedwongen gratie voor iedereen in de stad, dus ook de ‘geuzen’. Zij wensten echter enig uitstel om dit in Haarlem te bespreken om iedereen achter dit plan te krijgen, wat zij toegaven nog niet gedaan te hebben. Hierop vertrokken Assendelft en Schagen naar Haarlem en De Vries bleef in Amsterdam; dit om het antwoord gezamenlijk met de Habsburgers af te wachten. Eenmaal in Haarlem werden Assendelft en Schagen gevangengenomen voor het verbreken van de eed en naar Delft gebracht.147 De volgende dag werd het in Amsterdam een zeer ingewikkelde kwestie voor burgemeester De Vries, aangezien nog niemand uit Haarlem was wedergekeerd, en hij in Amsterdam verdacht was, omdat hij zich niet aan de afspraken had gehouden. 148 De Vries kon echter in Amsterdam blijven en werd van verdachtmaking opgeheven in 1574. Hijzelf schreef nog enkele

143 Ibidem. 144 S. Ampzing, Beschryvinge ende Lof, 173-175. 145 De doelen is een andere naam voor de bijeenkomstplaats van de schutters. 146 S. Ampzing, Beschryvinge ende Lof, 175-178. 147 I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz, 90. 148 Ibidem, 91. 37 brieven richting Haarlem, zonder enig succes. Deze brieven stuurde De Vries om tot inkeer te komen en zijn handelen toe te lichten. 149 Daarnaast probeerde De Vries om de stad angst aan te jagen, zodat er alsnog aan de onderhandelingen kon worden begonnen. ‘Om uwe Stede met die inwoonders van dien van een onsprekelijke verderfenisze […]te bevrijden. Want wy verkopen ende scherlijk weten, dat gy luyden als nog genade verkrijgen sult. Ik en twijfelt niet’.150 De Vries ligt daarnaast het handelen van Schagen, Assendelft en hemzelf toe. Ze zouden het lot van Naarden hebben willen voorkomen. Of dit nu voor iedereen zou gelden is niet helemaal helder, omdat religie een belangrijke drijfveer was voor De Vries: ‘dat meer is u voor desen tegenwoordigen nood genaden is, het sij met gemoede, oft met wapenen, u selven van den rebellen te vendi[c]eren, denkende beter te wesen voor die religie des Koninklijke Majesteyt ende ’t Vaderland met een goede ende oprechte sake’.151

Met de toespraak van Ripperda zou, volgens Ampzing, een groot gedeelte van de bevolking het volledig eens zijn geweest. De menigte zou ‘met luyder stemmen geroepen hebben, datze lijf, goed, end bloed met hem voor de gemeene velvaert ende de stad wilden wagen, ende sijn met sodanigen resolutie, ende na enige goede en vrundlijke vermaninge van den anderen gescheyden.’152 Hierop werd direct een brief naar Oranje gestuurd over het vertrek van de drie stadbestuurders. Daarnaast zijn er brieven gestuurd naar de militaire commandant uit Bremen, Lazarus Müller, die bij de nieuwe dam gelegerd was. Daarnaast gaf Ripperda opdracht om de sleutels van de stadspoorten en sluizen in handen van de burgemeesters en hemzelf te houden. 153 De volgende dag kwamen Schagen en van Assendelft terug de stad in en werden zij direct gevangengenomen en naar de Prins gezonden op aanklacht van hoogverraad. Hierna zijn ze naar Delft gebracht en werd Assendelft ter dood gebracht, Schagen was in het gevang gestorven. Of De Vries wellicht onraad geroken heeft of als ‘gijzelaar’ in Amsterdam gebleven is om het antwoord van de stad af te wachten, is niet met alle zekerheid te zeggen. Maar dit laatste lijkt wel het meest voor de hand liggend. Hij kon pas weer naar Haarlem in 1574. Diezelfde dag nog werden er voor angst voor de belegering een hoop extra soldaten gelegerd in de stad en braken er onlusten uit waarbij de Grote Kerk bestormd werd en van haar beelden werd ontdaan. 154

Hoewel in de geschiedschrijving van Ampzing het merendeel van de bevolking achter deze keuze lijkt te staan, valt te betwijfelen of er een volledige steun voor was. Niet alleen de bestuurders die huisarrest kregen duiden daar op. Ook onderzoeken van Pollmann en Eekhout hebben aangetoond dat

149 S. Ampzing, Beschryvinge ende Lof, 178-179. 150 Ibidem. 151 Ibidem. 152 Ibidem, 175-178. 153 ibidem, 175-182. 154ibidem, 175-182. 38 er sprake was van polarisatie in de stad en dat er vele verschillende opvattingen waren. Dit blijkt voornamelijk uit onderzoek naar de herinneringscultuur die na 1577 opkwam in de stad.155

Door de politieke veranderingen in de stad werd besloten een nieuw vroedschap te benoemen. Nadat de schutterij in samenspraak van Ripperda en anderen al enkele magistraatleden had verwijderd, werd de magistratuur gezuiverd door Marnix van Sint-Aldegonde. Van de burgemeesters werd echter Alleen de Vries vervangen door De Kies.156 Hiervan hadden tweeëntwintig van de negenentwintig nieuwe raadsleden niet eerder in het stadsbestuur zitting gehad.157 Ook werden er nieuwe wetten uitgevaardigd. Het nieuwe bestuur werd onder meer gevormd door Pieter de Kies die in de plaats kwam voor De Vries, Gerrit Stuyver, Jan van Vliet en Claas van der Laan als burgermeesters. Hiermee kreeg het stadsbestuur enige gematigdere katholieken en protestanten aan het bestuur die in eerste instantie wel prinsgezind waren; vooral Pieter de Kies. Toch had Van der Laan, via de oud secretaris van Haarlem; Dirck Volkertsz. Coornhert ook contacten met de Prins.158 Na de politieke coup was er geen weg terug en op 10 december werden de eerste gevechten gevoerd.159 Dit betekende dat inwoners moesten vechten voor het behoud van hun levens en de stad. Ook Verwer, zelf katholiek, sprak hier lovend over: ‘Die burghers ende soldaten niemant uuijt ghesondert, rijck noch arim, jonck of oudt zijn noch al eenen staech doende om die wallen ende vesten to verstercken ende verhoegen, nacht nochte dach ophouwende, God Almachtich loovende ende danckende van zijn groote hulp, bijstandt ende victorie.’160 Daarnaast heerste er angst voor de Habsburgse soldaten. De soldaten hadden aldus Van Deursen, weinig onderscheid gemaakt tussen de inwoners als zij een stad veroverd hadden. Toch wenste niet iedereen voor de stad te vechten op de muren, zoals Verwer dit omschrijft.161 Zo vluchtte de pater van het Zijlklooster richting Limmen en later Amsterdam.162 Waarschijnlijk deed hij dit omdat hij zich niet kon vinden in het Haarlemse beleid en de alsmaar protestantser wordende opstand. Hij was echter niet de enige geestelijke die vluchtte uit Haarlem naar Amsterdam. Ook de bisschop, enkele nonnen, de pastor van Haarlem, genaamd Wierick van Ham

155 M. Eekhout, 'De kogel in de kerk: herinneringen aan het Beleg van Haarlem, 1573-1630.' in: Holland: regionaal-historisch tijdschrift, (2011), afl. 2, 108-119 aldaar 119; E. Kuijpers en J.Pollmann, ‘Why remember terror? Memories of violence in the Dutch revolt’ in: D. Edwards & M. Ó. Siochrú eds. Ireland 164: context and reactions. (Manchester, 2013) 176-199, aldaar 182-183. 156 J. Spaans Haarlem na de reformatie, 44. 157 J. Spaans, Politieke verandering en bestuurlijke cultuur in Haarlem 1572-1578, 1618, in: Bulletin. Werkgroep elites 9 (1989), 38-51 aldaar 40. 158 H. Bongers, J.R.H. Hoogervorst e.a. Dirck Volkertszoon Coornhert: Dwars maar Recht (Zutphen 1989)11-18, 44-59; J. Spaans Haarlem na de reformatie, 276-278. 159 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer: Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572- 1581(Haarlem 1973), 23-27 160 Ibidmen, 29. 161 A. Van Deursen, ‘Holland’s Experience of War during the Revolt of the Netherlands’, in: A.C. Duke, C.A. Tamse, ed., Britain and the Netherlands VI. War and Society (Den Haag 1977) 19-53. 162 I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz (Groningen 1959-1960) 105. 39

Blisius, de gardiaan Henricus Regius, Jacob Claesz Wij, de pater van het Begijnhof en de Regulieren van St. Augustinus, dat net buiten de stad lag, vluchtten naar Amsterdam.163 Of zij gedurende of al voor het beleg de stad hebben kunnen verlaten is niet met zekerheid te zeggen. Velen van hen sliepen bij de Nieuwe Nonnen. Hier ontstonden op den duur echter ook problemen, omdat het bestuur van Amsterdam besloot dat alle ‘vreemdelingen’ en ballingen een paspoort moesten aanvragen bij de ambtenaar en deze moest instemmen op het mogelijke verblijf van de vluchtelingen. De stad was bang voor verraders en groeide daarnaast langzaam uit haar voegen door de vele vluchtelingen. Volgens Wouter Jacobsz. en de bisschop van Haarlem en andere geestelijke, was er echter veel aan te merken op dit beleid. Zo werd de pater van het Zijlklooster uit Haarlem het paspoort ontzegd, terwijl een landloper die voorheen geus was maar nu beloofde de stad en de koning een dienst te willen bewijzen in de stad mocht blijven.164 De bisschop vroeg aan het Amsterdamse stadsbestuur alsnog toestemming te verlenen aan de geestelijken, omdat juist zij het in deze tijden zwaar te verduren kregen. Hiervoor zou de bisschop zelfs een kleine vergoeding van vijftig gouden realen over hebben gehad.165 De regimewisseling van 1573 De regimewisseling van 1573 was van een hele andere aard als die het jaar ervoor. De stad was al zeven maanden in beleg en kon niet lang meer standhouden. Ook Alva probeerde ondertussen in februari 1573 een verdrag met de stad te krijgen. Hij had al grote verliezen gemaakt en begreep dat hij na het afsluiten van Haarlemmermeer nog geruime tijd zou moeten wachten voor de stad zich zou overgeven.166 Door het oponthoud in Haarlem hadden andere steden nu ruimschoots genoeg tijd om zich te versterken. Daarnaast waren de soldaten al geruime tijd zonder betaling geweest; men wist niet hoe lang dit nog goed zou gaan. Sommige soldaten hadden al maanden tot enkele jaren geen soldij gezien en de plunderingen van de steden, Naarden, Zutphen en Mechelen hadden de tekorten nog niet volledig weggenomen. Om het beleg te verkorten gaf Alva daarom op 10 februari 1573 de stad vijftien dagen de tijd om tot inkeer te komen en de koning als rechtmatig vorst te erkennen. Daarbij zouden zij de stad behandelen zoals zij dit ook deden met de andere steden in Gelderland, Utrecht, Overijssel of Friesland die afvallig waren en ‘vrijwillig’ de Habsburgse vorst wederom hadden erkend. Hierbij moet men dus niet denken aan hevige plunderingen, maar een vrij geweldloze overgang.167 Zes dagen later ontving de stad ook uit Amsterdam een brief van het Amsterdamse bestuur, waarin zij enkele Hollandse steden, waaronder Haarlem, opriepen om de wapenen neer te leggen, omdat op

163 Ibidem, 223-225. 164 Ibidem, 123. 165 Ibidem, 129. 166 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer,70-115; S. Ampzing, Beschryvinge ende Lof, 212- 246. 167 S. Ampzing, Beschryvinge ende Lof, 246-247. 40 deze wijze het meeste leed kan worden vermeden voor de burgers van de stad. 168 Van eensgezindheid in de stad was nooit sprake geweest, zo werden op Pinksteren 1573 twee van de meest invloedrijke (oud) burgervaders, Mr. Lambrecht en Mr. Quirijn Thalesius gearresteerd op beschuldiging van verraad en ter dood veroordeeld.169

Hoewel de Haarlemmers wisten dat zij geen kant meer uit konden in de stad, lieten zij het liefst zo lang mogelijk op deze besprekingen wachten. De stedelijke bevolking leefde in angst voor wat er met de stad zou gebeuren als men zich zou overgeven; zeker na wat er in Naarden was gebeurd. Haarlem hield, als geen andere stad in Holland tot dan toe gedaan had, moedig stand, iets wat de wrok bij de Habsburgse troepen er niet minder op maakte. Uit brieven blijkt dat de Haarlemmers geloofde dat Alva geen rekening zou houden met de privileges van de steden in Holland.170 Daarnaast waren er oude ongenoegen uit de stad die een rol speelden, wat mede te verklaren valt vanuit de economische crisis die aan de basis stond van het algehele ongenoegen en de opstand. Zo stelde de zij in de brief dat zij veel loyaliteit en goede diensten gedaan hadden voor de koning, bijvoorbeeld in de strijd tegen de Fransen waarmee in de jaren vijftig nog een oorlog mee gevoerd was, maar hier nooit een grote beloning of erkenning voor teruggekregen hadden.171

Toch werden de inwoners rond 24 juni echt desperaat, door de al reeds beschreven gebeurtenissen en zagen geen andere mogelijkheid dan te onderhandelen. 172 Toen de gesprekken rond 3 en 4 juli werden gevoerd waren ze echter vaak onsuccesvol, omdat wantrouwen nog steeds groot was. De besprekingen werden aan Haarlemse zijde gevoerd door de burgermeester Jan van Vliet en kapitein Steenbach. Aan Spaanse zijde waren de Heren van Bruynswijkschen en Oversteyn173 de gezagvoerders. De gesprekken liepen op niets uit toen de Habsburgse onderhandelaars eisten dat de soldaten in de stad ongewapend zouden moeten vertrekken. Tijdens de onderhandelingen tussen het stadsbestuur en het Habsburgse leger werd duidelijk dat de Habsburgers de angst moesten wegnemen. Het Habsburgse bestuur had begrepen dat zij door Naarden te plunderen het zichzelf ernstig moeilijk hadden gemaakt en hierdoor hadden bijgedragen aan de lange duur van het beleg en de onverzettelijkheid van de Haarlemmers. Nadat op 13 juli het verdrag werd gesloten, waarbij werd besloten dat de Haarlemmers 240.000 moesten afbetalen, om plundering te voorkomen, werd er

168 Ibidem, 247-249. 169 Mr. Lambrecht Jacobsz. van Rosevelt (c. 1489-1573). In 1515 aangesteld tot secretaris van Haarlem, in 1535 was hij pensionaris tot 1559. Ook was hij schepen en burgermeester. Mr. Quierijn Dirksz Thalesius (1505-1573), was sinds 1521 secretaris van Erasmus, en sinds 1531 pensionaris van de stad. Daarnaast was hij vaak schepen of burgermeester; J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 73, J. Spaans Haarlem na de reformatie, 42 170 S. Ampzing, Beschryvinge ende Lof, 249-252. 171 Ibidem. 172 I.H. van Eeghen , Dagboek van broeder Wouter Jacobsz, 268. 173 Oberstein was een graafschap vlak bij Keiserlautern, Duitsland. 41 direct voedsel gegeven aan de burgers van Haarlem, wat enige rust genereerde. Deze rust werd echter al snel weer verstoor door wat er vervolgens met de soldaten en de bestuurders van de stad gebeurde. Hierdoor behield het Habsburgse gezag een zeer slecht imago. 174 Aan de hand van overgebleven afbeeldingen en schetsen uit pamfletten etc. zijn nog veel overblijfselen van deze ‘zwarte legende’ terug te vinden, en zullen deze paragraaf getoond worden.

Het beeld dat bij de veroveringen van de steden als Naarden en Haarlem geschetst word, is dat het ging om een oneerlijke en onrechtvaardige wijze van oorlogsvoering. Verder werd er veel aandacht besteed aan de slechtheid van de Habsburgse soldaten en voornamelijk Alva. Hoewel dit waarschijnlijk zo werd beleefd door een groot gedeelte van de bevolking in de stad, werd dit niet door iedereen zo ervaren. Hoewel er verschillende vormen van oorlogsrecht bestonden in vroegmodern Europa ten tijde van het Beleg van Haarlem, waren er wel gedeelde opvattingen van geleerden die onder een breed publiek toegankelijk waren. Enkele van deze opvattingen zijn echter wel heel interessant om onder de loep te nemen om te bepalen of het gedrag van Alva nu buitensporig of onterecht was. Francisco de Vitoria had in de jaren 1540 in zijn werk over internationale rechten geschreven dat er drie redenen waren voor het te voorbeeld stellen van steden zoals Alva dit deed. Ten eerste, op grond van een algehele strategie om de tegenstander aan middelen te onttrekken. Ten tweede om het moraal van de soldaten hoog te houden en financiële middelen te bieden; en tot slot andere steden angst aan te jagen en te zorgen dat ze snel overgeven. De oorlogsacties van de Habsburgse troepen lijken hiermee dus een zeer gebruikelijke handelswijze te zijn. Niet elke stad moest op eenzelfde soort wijze gestraft te worden.175 De Vitoria en dus ook Alva maakten onderscheid tussen zes verschillende type steden. Ten eerste steden die waren ingenomen door de vijand na een belegering. Ten tweede steden die stand hielden tot er artillerie door de vijand voor de stad werd gebracht. Ten derde een stad die de vijand had toegelaten, omdat er geen alternatieven meer waren. Als vierde steden die een koninklijk garnizoen hadden gevraagd, maar voor deze arriveerde de stad al was bedreigd en ingenomen. Al deze steden mochten volgens Alva rekenen op een zekere mate van clementie als zij waren terugveroverd. Dit was echter niet het geval bij de andere twee soorten steden. Dit waren steden die zich overgaven zonder dat de noot hoog was of steden die weigerden om garnizoenen in de stad te legeren toen deze hen waren aangeboden.176 In Haarlem waren er dus zeker voldoende redenen om te plunderen. De

174 I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz,258-305. 175 G. Parker, ‘The Etiquette of Atrocity: The Laws of War in Early Modern Europe’, in: Idem, Success is Never Final. Empire, War, and Faith in Early Modern Europe (New York 2002) 143-168, aldaar 145-160.; O. van Nimwegen, Adri van Vliet, Petra Groen, ‘De aard van de strijd (1568-1648)’, in: Petra Groen, ed., De Tachtigjarige Oorlog. Van Opstand naar geregelde oorlog 1568-1648 (Amsterdam 2013) 403-432, aldaar 403- 412. 176 G. Parker, ‘The Etiquette of Atrocity: The Laws of War in Early Modern Europe’, in: Idem, Success is Never Final. Empire, War, and Faith in Early Modern Europe (New York 2002) 143-168, aldaar 145-160.; 42 soldaten hadden soms al jaren geen soldij ontvangen. Steden angst aanjagen had voornamelijk gewerkt in Zutphen en Mechelen, maar had in Naarden een andere uitkomst. Wellicht dat men daarom ook niet tot het plunderen, maar tot een grote geldboete overging. Het is echter lastig te zeggen precies onder welke vorm van stad Haarlem viel. Was er geen mogelijkheid tot overleggen, of een weinig negatief beeld van de problemen in de stad te schetsen? Dat vrij weinig Haarlemmers dit hebben geprobeerd heeft enerzijds te maken met de angst die men had na de inname van Naarden. Daarnaast hadden de ballingen en protestanten nog steeds de macht in de stad gehad. Zij werden door de Habsburgers als ketters en landverraders beschouwd en voor hen was er vrij weinig kans om een overgang te overleven.

Met dit oorlogsrecht en hoe men deze moest toepassen was echter wel een probleem om de vraag of er wel sprake was van oorlog tussen gelijkwaardige partijen of tussen rebellen en een rechtmatig vorst. De Italiaan Pierino Belli schrijft in zijn aan Filips II geschonken De re militari et de bello uit 1563 dat enkel de soevereine vorsten dit recht hadden. Als zij die oorlog verklaarden aan een zelfstandige partij, maar zelf nog onder een hoger bestuur stonden, dan hadden zij nog steeds toestemming nodig van hun hoogste heer.177 Nu is het echter maar de vraag hoe je dit moet interpreteren. Zo stelde Oranje dat, omdat hij de Prins van Oranje was, hij een soeverein vorst was. Maar dit werd door slechts weinige erkend. Toch was dit wel een van de redenen waaraan de Prins zijn functie als leider in de Opstand te danken had. Maar in het geval van de meeste Hollandse steden en andere Nederlandse gewesten valt dit lastiger te stellen, omdat zij allemaal onder Filips II vielen. Hoogstwaarschijnlijk was het besef aanwezig dat het juridisch aan een zijden draadje hing en men toch afhankelijk was van het doen en laten van de Habsburgers. Toch lijkt dit rechtsbesef wel degelijk in een hoog vaandel bij de Habsburgse vorsten te staan. Hoewel Alva, zoals bleek, nadrukkelijk de opdracht had gekregen om de harde hand te laten zien tijdens de opstand, moest hij zich in 1574 in Spanje voor zijn harde optreden verantwoorden aan het hof en werd er naar zijn handelen onderzoek gedaan. Hij werd echter vrijgepleit. 178

Toen de boete in Haarlem was opgelegd werd het onrustig in de stad. De Habsburgers vreesde dat de Haarlemmers toch geneigd waren de wapens op te pakken en de Opstand te hervatten, dus besloten de soldaten richting de oostelijke zijde van de stad te trekken. De oud burgermeester Philips van der Maet ging hierbij het gesprek met de inwoners van de stad van ongeveer een half uur aan, bijgestaan door de bisschop en twee soldaten. Wat er tijdens dit gesprek is besproken, is niet bekend. Hierna trokken tien vaandels soldaten, Don Frederique, Bossu en Noirecarmes de stad in en verplichtten zij

177 F.J. Baumgartner, Declaring War in Early Modern Europe (New York 2011) 74-75. 178 G. Parker, ‘The Etiquette of Atrocity: The Laws of War in Early Modern Europe’, in: Idem, Success is Never Final. Empire, War, and Faith in Early Modern Europe (New York 2002) 143-168, aldaar 145-160. 43 dat de verschillende nationaliteiten geuzensoldaten haar eigen kerk kregen waarin zij hun tijd dienden af te wachten. Ook werden alle wapenen afgenomen. De vrouwen en kinderen moesten in hun huizen afwachten.179

De katholieke ballingen in Amsterdam hoopten al geruime tijd dat de stad zou vallen, zodat zij konden terugkeren en het bestuur van de stad wederom tot zich te nemen. In Amsterdam gingen rond 5 juli al de geruchten dat er in Haarlem akkoorden gesloten waren tussen de Habsburgers en de stad, waarop de stad in genade was gevallen. Dit moet veel ballingen in Amsterdam blij gemaakt hebben; helaas voor hen hoorden ze niet veel later de beschietingen doorgaan. De hoop was echter nog niet verdwenen want de daaropvolgende dag deed wederom nieuws over de val van de stad de ronde en trokken veel ballingen richting Haarlem om de overdracht te aanschouwen, maar wederom zonder resultaat.180 Toen Haarlem op 12 juli viel, haastten vele ballingen zich richting Haarlem om alles in zich op te nemen en contact te zoeken met familieleden. Zo hoopte de pater van het Zijlklooster zijn moeder te kunnen zien.181

Veel Haarlemmers konden in leven blijven nadat zij de boete en plunderingen af zouden betalen, iets dat uiteindelijk nooit helemaal is gebeurd.182 Deze boete was ongekend hoog en riep veel problemen op. Om grote onrust te voorkomen, pleitte enkele vooraanstaande Haarlemmers, zoals van der Mathe/Maet en Bisschop van Mierlo, dat het volk rustig moet blijven want zolang dit gebeurde en de stad op ten duur zou betalen, er niets ergs zou gebeuren.183 De buitenlandse soldaten en geuzen in de stad werden de daaropvolgende dagen echter al gelijk ter dood gebracht, Verwer beschrijft hoe velen werden onthoofd, volgens Verwerd zelfs wel tweehonderd achter elkaar. Daarnaast werden er velen opgehangen of verdronken.184 Uiteindelijk werden er op deze verschillende wijze twaalfhonderd man ter dood gebracht. Op 15 juli vonden de eerste terechtstellingen plaats. Lancelot van Brederode werd gevangengenomen en op 18 augustus werd hij met enkele anderen onthoofd.185 Pas op 25 juli werden de meeste Haarlemse burgers die verdacht werden van gemene zaak tegen het Habsburgse gezag ook gevangengenomen.186 Uiteindelijk werd er een lijst opgesteld van zevenenvijftig (voornamelijk oud bestuurders van de stad) personen die in gevangenschap moesten blijven en hun goederen werden verbeurt verklaard. Verder werd iedereen uit Haarlem een pardon verleend. Waar de meeste oud-

179 I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz, 275-276. 180 Ibidem, 272. 181 Ibidem, 275 182 J.W. Marsilje, ‘De geografische, institutionele en politieke ontwikkelingen’ in: T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld (Hilversum, 1995) 19-45, aldaar 40-41. 183 I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz (Groningen 1959-1960) 275. 184 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, 109-136. 185 I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz, 275-276. 276 ibidem,292. 186 Ibidem, 280. 44 magistraten werden uitgesloten voor het pardon, gold dit niet voor iedereen. Zo kregen uiteindelijk Van der Laan, samen met drie van de zeven schepenen en zeven van de achttien vroedschappen, pardon. Spaans denkt dat dit kwam omdat ‘zij zich gunstig onderscheiden tijdens de Onderhandelingen over de overgave, maar ook godsdienst kan een rol gespeeld hebben.’187 Pieter Kies werd uiteindelijk op 25 juli 1574 uitgewisseld voor de heer van Weldam. Hierdoor kon Kies in 1577 wederom de post van burgermeester bezetten.188

Anders dan de meeste literatuur, zoals Geoffrey Parkers Van Beeldenstorm tot bestand, ons doet vermoeden, werden niet alle soldaten in de stad ter dood veroordeeld.189 Zo mocht een grote groep Duitse “geuzen” ofwel huursoldaten, vertrekken na een eed op 7 augustus waarin ze beloofden nooit meer de wapens tegen de koning op te pakken. Zij werden geëscorteerd naar Deventer en gingen daarna zelf de grens over. 190 Ook waren er genoeg gevluchte Haarlemmers die de strijd wel wensten voort te zetten en in andere steden zoals Delft vaandels oprichtten om Haarlem terug te veroveren en te strijden tegen de Habsburgse troepen.191

In gevangenschap stierven veel Haarlemmers. Deze hoge sterftecijfers zijn voornamelijk te verklaren aan de grote hongersnood en ziektes. De ziektes waren het gevolg van het slechtte voedsel dat tijdens het beleg gegeten werd. Ook na de val van de stad was de toevoer van vers voedsel een probleem de geuzen overal om de stad lagen. De overgebleven gevangenen zouden gedurende de komende jaren gratie verleend worden. 192 Deze gratieverlening was op zichzelf niets bijzonders in vroegmodern Europa. Nagenoeg bij alle opstanden werden alleen de topleiders van de opstand bestraft en kreeg de stad enkele boetes. Het unieke aan de Nederlandse Opstand was dan ook juist dat er in 1567/1568 niet direct gratie werd verleend aan de meeste beeldenstormers, maar werd gepoogd om iedereen te veroordelen.193 Dit viel helemaal samen met de tactiek van de Habsburgers, door ‘good cop/bad cop’ te spelen. De gratieverlening mocht echter niet baten in de stad, want de sfeer was zeer grimmig.

De gevangenen waren echter niet de enigen die door de honger en uitputting alsnog overleden. In het Zijlklooster was, net als op de andere plekken in de stad, enorme honger ontstaan. Zo stierf een non van uitputting en honger een half uur nadat de pater op 21 juli het klooster bezocht.194 De

187 J. Spaans, Politieke verandering en bestuurlijke cultuur in Haarlem 1572-1578, 1618, in: Bulletin. Werkgroep elites 9 (1989), 38-51 aldaar 42-43. 188 Ibidem, 426. 189 O. van Nimwegen, A. van Vliet, P. Groen, ‘De aard van de strijd (1568-1648)’, in: Petra Groen, ed., De Tachtigjarige Oorlog. Van Opstand naar geregelde oorlog 1568-1648 (Amsterdam 2013) 403-432, aldaar 411. 190 I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz.,291. 191 Ibidem, 339-340. 192 J. J. Temmick, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer,109-134. 193 M. Stensland, Habsburg Communication in the Dutch Revolt, 27-88. 194 I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz, 278-281. 45 kloosterlingen hadden grote ellende doorstaan en aten net als de andere burgers van de stad alles wat zij tegen waren gekomen, zoals honden en katten. Het klooster had ook andere geestelijken van het Poelklooster in zich opgenomen. Het had echter te weinig eten of geld om voor iedereen te zorgen.195 Om aan de kosten te komen moesten de kloosterlingen zelf de kost gaan verdienen.196 Toch waren haast alle leden van het klooster weer bijeengekomen om gezamenlijk te leven. Er bleven twee nonnen in Antwerpen wonen en een non reisde naar Amsterdam af.197 Ook nam het klooster wederom de zorg op van Haarlemmers in nood. Zo zorgde het voor enkele vrouwen wiens mannen onlangs aan de galg gestorven waren.198 De problemen in het convent bleven de daaropvolgende maanden nog zeer ernstig. In september had het klooster nog steeds niet genoeg geld om de winter door te komen. 199 Het klooster had net als andere geestelijken met dezelfde problemen als de stad te maken. Door honger en zwakte stierven er binnen het convent alleen al vier zusters in oktober en waren er anderen ernstig aan toe.200

Al deze gebeurtenissen hadden uiteraard ook grote consequenties voor het politieke klimaat in de stad voor de periode 1573-1576. Nu het voormalige bestuur van de stad in gevangenschap moest doorbrengen bracht dit mogelijkheid om naast twaalf voormalige bestuurders ook negen nieuwe leden uit het patriciaat de kans zich in de politiek te manifesteren. Al deze bestuurders moeten katholiek geweest zijn, omdat de Habsburgs niet andere zouden aanstellen, toch was vermoedelijk niet iedereen even uitgesproken katholiek. Voornamelijk van de oud bestuurders is bekend dat er nog vijf aan de macht bleven nadat de stad in 1577 wederom aan de zijde van de Opstand kwam. Dit terwijl alleen Claes Jan Rembrantsz. Verwer201 dit van de nieuwe groep was voorbehouden. Enkele oud bestuurders behoorde tot de ballingen uit Amsterdam (3), of hadden huisarrest gekregen (2), en waren hierdoor toch duidelijk geassocieerd met het Habsburgse bestuur.202 Het lijkt uiteindelijk hierdoor onjuist om te stellen dat de Habsburgers geen rekening hielden met de verschillende opvattingen binnen de stad en iedereen even hard strafte. Van de al eerder benoemde bestuursleden speelde voornamelijk Frans van Nesse (4x schepen), Dirck Claes Wij (2x burgermeester en 2x schepen), Phillip van der Maet en Gijsbrecht van Nesse (3x burgermeester) een belangrijke rol. Van de nieuwe generatie was dit vooral aan Dirck van Bekesteyn (3x burgermeester), Steffen Claesz. Soutman (3x schepen) en Claes Jan

195Ibidem, 278 196 Ibidem, 449 197 Ibidem, 281 198 Ibidem, 281 199 Ibidem, 313 200 Ibidem, 324-328. 201 Claes Jan Rembrantsz. Verwer was de neef van Jan en Willem Verwer en was getrouwd met het nichtje van Willem. Omdat Claes en Jan directe familie van elkaar waren, kon de laatste niet langer meer in het bestuur hebben gezeten; J.J. Temminck, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer, I-IV. 202 De Amsterdamse ballingen waren: Dirck Ramp, IJsbrant van Spaernwoude, Hendrik van Wamelen. Frans van Nesse en Dirk Claes Wij kregen huisarrest. 46

Rembrantsz. Verwer (burgermeester en 2x schepen) voorbehouden.203 Hoe men in eerste instantie tot deze groep vooraanstaande Haarlemmers is gekomen, is niet bekend, maar dat er veel connecties al waren gelegd met voormalige bestuurders van voor 1572 lijkt voordehand liggend. Ook spraken patriciërs die door de verandering in 1572 op een zijspoor waren geraakt steun uit aan de Habsburgers, zoals Van der Mathe en Frans van Nesse gedaan hadden. Zo had Frans van Nesse samen met onder meer De Vries, op 5 december de brief ondertekend om namens de gevluchte Haarlemmers de stad ervan te overtuigen om de Opstand te staken.

Vanaf 1573 tot in de negentiende eeuw werden er afbeeldingen vervaardigd waarin de terechtstelling van de Haarlemse soldaten centraal staat. Een van de beroemdste afbeeldingen, die ook voor vele andere kunstenaars als voorbeeld hebben gediend, zijn de afbeeldingen van Frans Hogenberg, welke aan het eind van dit hoofdstuk te zien zijn. De afbeeldingen met beschrijvingen beelden de Spaanse ‘wandaden’ in Haarlem uit. Gedurende de 18e eeuw gingen ook taferelen over de terechtstelling van de burgemeester Quirijn een rol spelen. Hij en tien andere waren verdacht van verraad en werden in mei 1573 veroordeeld tot de galg. De verschrikkingen geven niet een geheel accuraat beeld als men bedenkt dat, anders dan de steden Zutphen en Naarden, hier niet de gehele bevolking maar een beperktere groep terecht werd gesteld. Toch geven deze afbeeldingen de stemming in de stad en de reactie van vele buiten de stad weer. Deze afbeeldingen zijn waarschijnlijk bedoeld voor de ballingen in Duitsland en de grotere Duitse markt, vanwege het Duitse onderschrift. Hier had Frans Hogenberg veel connecties omdat hijzelf werkachtig in Keulen was, na gevlucht te zijn uit Brabant, omdat hij sympathiseerde met de Nederlandse Opstand. Verder gaf hij ook veel werken uit in Frankrijk, de Nederlanden en Engeland. 204

Deze afbeeldingen van Hogenberg tonen mijns inziens ook de sfeer en beleving van velen in de stad. Dit blijkt onder meer uit het dagboek van Wouter Jacobsz. waarin staat te lezen dat er juist binnen Haarlem al vlak na de inname van de stad grote oplagen propaganda en andere printjes en geschriften werden verspreid. Veel Haarlemmers vonden dat zij heldendaden verricht hadden tijdens het beleg en dat zij hierna alsnog zwaar gestraft werden door Alva; het waren er zelfs zoveel dat zij niet allemaal op een juiste wijze terecht konden worden gesteld.

203 J. Spaans, Haarlem na de Reformatie, 276-278. 204Beeldbank Noord-Hollands Archief. Geraadpleegd op 5 april 2015, via: http://www.beeldbank.noord- hollandsarchief.nl/beeldbank/weergave/search/layout/result/indeling/detail/start/9/q/zoekveld/Frans%20Hog enberg/q/begindatum/%5E?zoeken_x=0&zoeken_y=0. 47

Vorige bladzijde: Executies na de capitulatie van Haarlem na het beleg door de Spanjaarden in juli 1573. Frans Hogenberg (1573). Noord-Hollands Archief: 53-001 en 51/55-DIV-030 827.

Links: Quirijn Dirksz, burgemeester van Haarlem, aan een galg, op de wal opgehangen, 27 mei 1573. Reinier Vinkeles (1791). Noord-Hollands Archief: NL-HlmNHA_53000975_K.

Rechts: Pacificatie van Gent 1576. NL-HaNA 3.01.04.03 26.

48

De regimewisseling van 1577 In 1577 werd de stad, ditmaal niet zozeer door strijd of verraad, maar om politieke pressie aan de Prins overgeleverd. Sinds het Habsburgse leger in 1575 niet meer betaald werd, braken er vaak muiterijen uit, welke ook Haarlem zwaar raakten. In 1576 werd, nadat het Habsburgse leger Antwerpen volledig had leeggeplunderd, de Pacificatie van Gent en het Eeuwig Edict gesloten.205 Hierdoor werden de Habsburgse legers uit Holland onder enige dwang teruggetrokken. Dit betekende dat het Haarlemse bestuur wederom verandering onderging. Enkele voormalige bestuurders, zoals De Kies, Van der Laan, Bal en van Berkenrode kwamen terug in ambtelijke functies (zie tabel 3). Dit waren voornamelijk prinsgezinden. Bij de nieuwe benoemingen werden er van verschillende confessies, leden aangesteld, omdat er in de stad als enige Hollandse stad een religievrede heerste en er gezocht werd naar een status quo in het stadsbestuur tussen en gematigde katholieke. 206 Dit werd gedurende de jaren steeds meer afgebouwd. Wel kwam de Prins en ook het Haarlemse bestuur steeds meer onder druk van extremistische calvinisten te staan. Zeker na de dood van de Prins en Nicolaas van der Laan werden zij steeds invloedrijker.207 Hoe de regimewisselingen voor ieder patriciër apart verliepen is niet meer precies te achterhalen. De reconstructie van het Haarlemse patriciaat wordt echter aan de hand van het dagboek van Willem Janszoon Verwer, literatuur en de Haarlemse herenboeken in de bijlage weergegeven.

Op 22 januari werd er in Veere een verdrag tussen de stad en de Prins gesloten. Helemaal ongerust hoefden de katholieken er de eerste maanden in Haarlem niet op te zijn. Hoewel Haarlem in de bespreking de een godsdienstvrede in de maag gesplitst kreeg, pleitte onder meer bisschop Van Mierlo ervoor deze volledig te erkennen en te koesteren. Naast de religievreden werd er een politieke status quo tussen protestanten en katholieken ingevoerd.208 Ook werd er besloten dat de Haarlemse burgerij geen extra belastingen hoefde te betalen, er geen inkwartiering zou zijn en men de garnizoenen (tenzij er noodzaak toe was) niet zelf zouden hoeven bekostigen. In de armenzorg kregen de gereformeerden een eigen persoon en regeling.209 De overgang van de stad liep enige vertraging op, omdat de koninklijke troepen door de Staten-Generaal ontslagen dienen te worden en de achterstallige soldij betaald moest worden. Daarnaast had de koninklijke gouverneur in Haarlem geen haast. De koningsgezinden in Haarlem hoopten in de tussentijd dat het tij nog zou keren. Maar op 1 maart 1577 trokken de soldaten de stad uit. Door het verdrag van Veere vormde Haarlem een uitzondering in

205 S. Groenenveld, ‘De mislukte matinging, 1575-1581’ in: S. Groenveld, H.L.Ph. Leeuwenberg en M.E.H.N. Mout e.a. (eds.), De tachtigjarige oorlog (Zutphen 2008) 102-116. 206 J. Spaans Haarlem na de reformatie, 49-55. 207 Ibidem 49-69. 208 J. Spaans Haarlem na de reformatie, 49-52. 209 Ibidem. 49

Holland. Op weinig andere plaatsen in Holland konden de katholieken op de zekerheden als die in Haarlem plaatsvonden rekenen.210 Veel katholieken hadden liever geen godsdienstvrede gewild, en velen zullen bang geweest zijn voor de rol die het gereformeerde geloof zou gaan spelen. De bisschop Godfried van Mierlo, die zelf aanwezig was geweest bij de onderhandelingen, maakte in zijn preek duidelijk dat er geen keuze was geweest. De angst voor het oprukkende gereformeerde geloof was zeker niet onterecht, want de godsdienstvrede hield niet lang stand. Het werd uiteindelijk in 1581 afgeschaft waardoor het katholicisme in de openbaarheid niet langer meer was toegestaan.211 Toch bracht de Pacificatie Haarlem ook veel goeds. Zo werden de handelsblokkades opgeheven en zou er begonnen worden aan de wederopbouw.

Het was voor de stad van groot belang om de Prins dankbaarheid en loyaliteit te tonen, nu de stad deze als stadhouder erkende. Daarnaast hoopte de stad vanaf nu een eind te maken aan de polarisatie die sinds het uitbreken van de onlusten in 1572 in de stad had geheerst. Dit deed de stad door zich te richten op de eensgezindheid van het Haarlemse verleden en het doorstaan van het Haarlemse beleg. Iedereen die in de stad leefde had honger geleden en hierdoor werd er toch enige afleiding geboden aan de confessionele en sociale polarisatie.212 Ook de Prins diende in dit verhaal geïncorporeerd te

Haarlems burgerij smeekt de Prins van Oranje om Haarlem te bevrijden van het beleg door de Spanjaarden 1573. Hendrick Goltzius of Dirck Volkertsz. Coornhert (1577). Noord-Hollands Archief: NL-HlmNHA_53000134_K.

210 Ibidem; I.H. van Eeghen, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz, 636-639. 211 J. Spaans Haarlem na de reformatie, 49-69. 212 Ibidem. 50 worden. Al in 1577 verschenen er gravures waarin de Prins de Haarlemse stad en burgerij te hulp komt. Dit verwijst naar de verwoede pogingen van de Prins in 1573 om de stad te ontzetten en te voorzien van voedsel. Op de afbeelding staat de Prins (3e van links) naast personificaties die de nood van de burgerij van Haarlem ten tijde van het beleg duidelijk moeten maken. Dit zijn Pietas (medelijden), Calamitas (rampspoed), Officium (bestuur) en het Gemeenland. De Prins wordt gevraagd om de stad te bevrijden en te helpen om de last te verlichten. Op de voorgrond zit Haarlemse burgerij, als een geketende vrouw die de last op haar rug draagt. Dit wordt in dichtvorm onderaan de gravure toegelicht. 213 Deze gravure is niet alleen interessant omdat het de Prins als held wilt verwelkomen, maar ook omdat het duidelijk laat zien hoe de Haarlemmers zichzelf als slachtoffer zagen. Deze slachtofferrol past echter ook in de mythevorming die ontstond om de jaren 1572-1577 te verwerken.214 De Prins besloot al snel om de lasten voor de stad te verlichten om de wederopbouw van de stad te bespoedigen. Hierdoor werden de belastingen die de stad moest afdragen verlicht en sommige werden zelfs voor de komende jaren volledig opgeheven.

Niet alleen aan de hand van schilderijen probeerden de Haarlemmers het recente verleden te verwerken. Ook werd er opdracht gegeven om lofdichten en stadsgeschiedenissen te schrijven. Zo schreef Samuel Ampzing zijn stadsgeschiedenis in 1628. Hierin richt hij zich vooral op de overwinningen van de Haarlemmers door de eeuwen heen. Ook het beleg van de stad, hoewel verloren, wordt als een overwinning gezien, omdat de Haarlemmers, tegen alle verwachtingen in, moedig stand hielden. Hoewel Ampzing zelf dominee in de stad was, kreeg hij nadrukkelijk van de stad de opdracht om niet al te anti-katholiek te schrijven, en zich des te meer op de gezamenlijke problemen en moed van de stad te richten.215 Daarnaast waren er veel kogelverhalen in omloop. De kogelverhalen waren verhalen die in dagboeken en door de families onderling werden verteld over de verschrikkingen, angst en opluchting van het beleg. In veel verhalen missen de kogels op miraculeuze wijze de goede burgers uit de stad. Enkele van de kogels werden in de muren gemetseld. Nog altijd kan men in de Grote Kerk zo’n kogel bezichtigen. Tot slot gaf de stad en kerk in 1581 de opdracht om het beleg van de stad op de achterkant van het kerkbord te laten omschrijven. Hoewel er in 1581 een eind was gekomen aan de

213 Beeldbank Noord-Hollands Archief. Geraadpleegd op 15 mei 2015, via http://www.beeldbank.noord- hollandsarchief.nl/beeldbank/weergave/search/layout/result/indeling/detail/q/zoekveld/Haarlems%20burgerij %20smeekt%20de%20Prins%20van%20Oranje%20om%20Haarlem/q/begindatum/%5E?zoeken_x=0&zoeken_y =0 214 M. Eekhout, 'De kogel in de kerk: herinneringen aan het Beleg van Haarlem, 1573-1630.' in: Holland: regionaal-historisch tijdschrift, (2011), afl. 2, 108-119; E. Kuijpers en J.Pollmann, ‘Why remember terror? Memories of violence in the Dutch revolt’ in: D. Edwards & M. Ó. Siochrú eds. Ireland 164: context and reactions. (Manchester, 2013) 176-199. 215 J. Spaans, ‘Heimwee naar de Middeleeuwen’ in: Els de Bijll Nachenius e.a. (red.), Heimwee naar de Middeleeuwen. Opstellen intheologisch perspectief (Leiden 1989), 5-21. 51 godsdienstvrede, werd er nog steeds een boodschap van gedeelde honger en gezamenlijke vijand geschetst en werd het katholicisme zelf niet als vijand genoemd.216

In de politiek van 1577 werd er besloten om een status quo te hanteren als het gaat om religieuze zaken, en vooral gematigde bestuurders in functie te kiezen. Oranje had een heel grote inspraak in de benoeming van de Haarlemse magistraten. Haarlem had namelijk bij de Opstand van Kaas- en Broodvolk in 1492 het recht verloren haar eigen magistraten aan te stellen. Hoewel dit recht hen in 1494 weer terug was gegeven verloor de stad dit recht in 1497 toen het surséance van betaling kreeg.217 Dit werd sindsdien door de vorst of zijn plaatsvervanger gedaan. Dit kwam Oranje goed uit. De raad kreeg veel nieuwe leden waar een deel nog nooit een rol in het bestuur had gespeeld. Dit is iets dat ook in veel andere Hollandse steden gebeurde. Dit zorgde ervoor dat velen een loyaliteit richting de Prins voelden. Van de drieëndertig gekozen bestuurders zijn er zeventien nauw betrokken geweest bij het bestuur dat zitting nam tijdens het beleg 1572-1573, waarvan er negen (en een nieuw bestuurslid) uitgesloten waren geweest van het pardon van Alva. Vijf bestuursleden waren in 1572 onder huisarrest geplaatst en er waren elf nieuwe leden die nog nooit zitting hadden gehad in het bestuur. Zo namen Pieter Jansz. de Kies, Adriaan van Berckenrode en Gijsbrecht van Duyvenvoorde als belangrijke protestanten zitting in het college. Aan katholieke zeiden namen onder meer Claes Jan Rembrantsz. Verwer de gematigde Drick Ramp die in de periode 1573-1576 eenmaal burgermeester was geweest en Gerrit Hendriksz. Stuyver, de burgermeester uit 1572 die uitgesloten van pardon deel aan het bestuur. Niet alle katholieken waren dus even koningsgezind of onderdeel van de factie die van 1573 tot 1576 de stad bestuurd hadden. Na de benoemingen kreeg Haarlem het recht van magistraatsbestelling van de Staten. Echter, aangezien de Prins met de vele nieuwe benoemingen een stevige vinger in de pap hield en de meerderheid protestantsgezind was, hoefde men niet bang te zijn voor een al te onafhankelijk of een katholiek bestuur. In 1578 werd er een nieuwe vroedschap benoemd waarvan de leden voor het leven gekozen werden en hield zodoende een sterk blijvende indruk na op de Haarlemse politiek. In deze vroedschapsverkiezing was er veel minder plaats voor katholieken en waren er meer protestantse oud ballingen en veroordeelden benoemd. Zo werden Thomas Thomasz., Hans Colterman, Willem Pietersz. Ruychaver en Jan Michelsz. De Wael benoemd in het college. Toch werden er ook voormalig koningsgezinden en (katholieken) benoemd. Zo werd De Vries in de vroedschap benoemd en kregen Verwer en Ramp de functie van schepen en burgemeester toebedeeld.

216 M. Eekhout, 'De kogel in de kerk: herinneringen aan het Beleg van Haarlem, 1573-1630.' in: Holland: regionaal-historisch tijdschrift, (2011), afl. 2, 108-119. 217 J.W. Marsilje, ‘De geografische, institutionele en politieke ontwikkelingen’ in: T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld (Hilversum, 1995) 19-45 aldaar 45. 52

Net als de religieuze status quo werd al snel na 1577 stap voor stap de politieke status quo opgegeven. Daarnaast verloren katholieke politici hun inspraak in het bestuur. Officieel werden zij niet geweerd uit het stadsbestuur, maar het werd hen sterk afgeraden. Ook families van katholieke bestuurders konden er sterk op gekant zijn, omdat zij niet met een protestants bestuur geassocieerd wilde worden, zoals dit het geval was bij Jan Aelbertsz. Ban.218

Direct na het ingaan van de van de politieke en religieuze status quo was er sprake van een gewapende vrede. De Bakenesserkerk werd, net als in 1572, als eerste gebruikt voor protestantse diensten. Bij het leeghalen van de kerk konden bijvoorbeeld allerlei problemen ontstaan. De stad had enkele dagen vooraf verklikkers aangesteld die elk ongenoegen dat zij opmerkten moesten melden bij de burgervaders. Zo iemand was de Antwerpse Jasper Scarlaecken. Zij die kerkmateriaal in bewaring namen, en hierdoor in de problemen raakten, kregen daarom schadeloosstelling van de staatskist. Daarnaast lieten de burgermeesters zich door hellebaardiers escorteren zodra zij op straat kwamen. De kerkelijke bezingen werden gebruikt voor de wederopbouw van de stad. Daarnaast kregen de kloostergebouwen een nieuwe functie als woningen of zorginstanties (zie bijlage). Er waren geregeld incidenten, maar het zou niet lang duren voordat de situatie in 1578 escaleerde. Op 29 mei stormden soldaten de Grote Kerk binnen met wapens, vermoordden zij de priester en plunderden de kerk. Dit gebeurde rond de noon, en gaat daarom de geschiedenis in als de ‘Haarlemse Noon’. Ook kloosters in de stad werden geplunderd. Burgemeester Kies en de schutterij herstelden hierna de orde en brachten de bezittingen terug. Ook werden de aanstichters naar Den Haag gebracht om berecht te worden. De burgemeesters en schutterijen konden echter de problemen moeilijk te baas zijn, omdat zij formeel geen zeggenschap over de soldaten hadden en konden ze, hoewel ze problemen voorzagen, pas achteraf handelen. Daarnaast kwam er een steeds grotere buitensluiting van katholieken in de stad, door nieuwe regels die gereformeerde positief discrimineerden bij het behalen van nieuwe kerkruimtes etc. De burgemeesters vroegen de gildes hun altaren af te breken en kerksieraden in eigen beheer te nemen. Rijke of culturele goederen die waarde hadden voor de geschiedenis of het aanzien van de stad werden naar het Prinsenhof (oude Dominicanerklooster, nu het Stadhuis) gebracht. De reacties van de verschuiving in verhouding tussen de geloven waren wisselend. De leden van de chirurgijnsgilde leken er geen enkel probleem mee te hebben en er zelfs leedvermaak uit te halen. Terwijl de Wielmakers, die ook onderdeel uitmaakten van het gilde, zich niet aanwezig meldden bij de sloop van het altaar, namen ze wel de meeste kerkmeubels mee. Zij waren dus het allerminst tevreden met deze verandering. Het werd niet rustig in de stad, want op 15 december 1578 gingen de Staten

218 J. Spaans Haarlem na de reformatie, 49-55. 53 niet zonder extra beveiliging de stad in, omdat ‘alte groote papau’, hun onvrede lieten merken. In 1580 konden er nog vier van de zeventig priesters in rust hun kerkelijke taken verrichten. In deze setting is het dan ook niet verbazingwekkend dat met de Acte van Verlatinghe er voor Haarlem geen uitzondering meer werd gemaakt en ook in Haarlem het katholieke geloof niet langer meer in openbaarheid werd toegestaan.219 Sommige leden van het bestuur tekenden nog rekest aan om de veranderingen tegen het katholieke geloof ongedaan te maken, maar dit mocht niet baten. (zie tabel 3).220

De katholieken in de stad bleven na 1581 nog lang een rol spelen in de stad. Hoewel zij hun godsdienst niet langer openlijk in de stad mochten bedrijven, waren er in Haarlem veel uitzonderingen. Zo was de Janskerk en klooster tot 1625 geopend. Dit kwam omdat het als ambassade van Malta werd gezien en hierdoor niet onder de herverdelingsregelingen viel. Ook persoonlijk bezit, zoals het Begijnhof, waar de begijnenhuisjes gekocht waren door de bewoonsters, viel niet onder de regeling. Dit bleef gedurende de gehele zeventiende eeuw een van de meest katholieke plaatsen in Holland.221 Veel kloosterlingen kregen alimentatie uitbetaald zodra zij afstand deden van de katholieke kerk en meewerkten aan de inventarisatie van de kerkbezittingen. Deze bezittingen kwamen voor een groot gedeelte de stad toe en werden gebruikt om de wederopbouw te bespoedigen.222 Dit verliep echter niet zonder problemen, want sommige leden van de Haarlemse kerk verzetten zich zo hevig dat ze gearresteerd werden.223 Er zullen ook katholieken gevlucht zijn naar katholieke enclaves zoals, Duitsland, de Zuidelijke Nederlanden of Frankrijk, zoals Geert Janssen stelt in zijn artikel:‘Quo Vadis? Catholic Perceptions of Flight and the Revolt of the Low Countries 1566-1609’. Hoeveel Haarlemmers zijn gevlucht is echter niet bekend.224

219 Ibidem, 55-60. 220 Ibidem. 221 G.S.A. Rocourt, De Hollandse kloosters en de overgang naar een nieuw tijdperk: over de kloosters van Amsterdam, Alkmaar, Gouda en Haarlem en hun opheffing in de zestiende eeuw (Amsterdam, 2014) (Bachelor scriptie VU) 15-17, 20-21; Zie ook de Bijlage. 222 Ibidem. 223 Ibidem. 224 G. Janssen,‘Quo Vadis? Catholic Perceptions of Flight and the Revolt of the Low Countries 1566-1609’ In: Rennaissance Quarterly. 64 (2011) 472-499. 54

Conclusie

De Haarlemse regimewisselingen van 1572-1577 hebben een heuse makeover gegeven aan een van de grootste en belangrijkste steden van Holland. Deze jaren worden gekenmerkt door een grote verdeeldheid tussen de verschillende bevolkingsgroepen. Ook zijn de problemen tussen de soldaten en de inwoners van de stad een terugkerend fenomeen geweest. De Haarlemse bevolking zelf beleefde de regimewisselingen zeer wisselend. Zij die voor een bepaalde partij waren, waren afhankelijk van de overwinnaar op dat moment. De meerderheid van de inwoners zullen de wisselingen voornamelijk hebben ondergaan. Hiermee wil ik niet zeggen dat de Haarlemse bevolking alleen maar een toeschouwer van haar eigen lot was, maar vaak lag het wel buiten haar bereik om tot daadwerkelijke acties over te gaan. In het bronmatriaal wat ik tot mijn beschikking had en literatuur hiertoe heb ik een poging gedaan om de beleving van alle inwoners in de stad te vatten, wetende dat dit nog steeds een onvolledig beeld zal geven; iets dat het hoogstwaarschijnlijk ook zal blijven. Bronnen en dagboeken geven voornamelijk inkijk in het leven en denken van de hogere echelon in de stad. Zelfs met werken van James C. Scott over verborgen opstand en gedachten, komt men als historicus niet altijd veel verder, omdat er geen materiaal van over is. Maar wat kan dan wel geconcludeerd worden?

De regimewisseling van 1572 was onderdeel van een grote golf aan veranderingen in Holland. Haarlem ging net als andere steden in Holland, onder enige druk van geuzen, mee in opstand tegen de koning. Enkele maanden vooraf waren er enkele ballingen in de stad gekomen die een groot publiek hadden aangetrokken. Voornamelijk De Kies, die later meermaals burgermeester zou worden, was van grote invloed. De reden voor de steden in Holland om de koning niet langer na te volgen had onder meer te maken met de dreiging dat er een groot aantal legers in de steden zouden worden gelegerd. Dit betekende niet alleen onrust in de stad, maar ook hoge kosten die het niet kon opbrengen. De politieke en de daarbij behorende religieuze veranderingen gingen zeker niet zonder slag of stoot. Niet alleen werden er meerdere kloosters en kerken bestormd, ook werden enkele bestuurders, op verdenking van verraad, huisarrest gegeven en kregen twee magistraten de doodstraf opgelegd. Hierbij zouden bijeenkomsten die een grote groep mensen er toe aan zouden hebben gezet het nieuwe beleid te steunen georganiseerd zijn. Opmerkelijk is echter wel dat dit alleen in de protestantse bron als zodanig word genoemd. Er was in de stad een grote verdeeldheid onder de bevolking. In veel gevallen werd er naar andere oplossingen dan de oorlog gezocht. Toen het besef kwam dat vele in de stad, net als in Naarden, weinig overlevingskansen hadden, zorgde er echter voor dat steeds meer inwoners voor het verzet kozen. Deze verdeeldheid, die dus in het bestuur aanwezig was, is vermoedelijk ook een aardige weergave van de algemene opinie.

55

Het Beleg van Haarlem toont aan de ene kant veel polarisatie, maar aan de andere kant blijkt uit de meeste bronnen ook dat er veel in de stad gedeeld werd. Verschillen in de stad waren bijvoorbeeld groot tussen de soldaten en de bevolking, waarbij veel geuzensoldaten misdaden begingen tegen de bevolking, waar voornamelijk vrouwen het slachtoffer van waren. Daarnaast was er door voedsel tekorten geen eten voor iedereen in de stad en hierdoor hadden de rijken een grotere overlevingskans. Hoewel een groot aantal inwoners, voornamelijk katholieken, de stad voor de strijd verlieten, was het merendeel dat gebleven was bereid om te vechten. Dit gebeurde echter voornamelijk uit angst, omdat men dacht dat de Habsburgse legers geen onderscheid zouden maken tussen de burgers en het dus in ieders eigenbelang was om de stad te verdedigen. Toch bleek aan het eind van het beleg wederom een grote onrust te ontstaan en werden er enkele bestuurders, zoals de burgemeester, op verdenking van verraad opgehangen. Na zeven maanden hield de stad, door het grote voedseltekort, geen stand en werd na lang onderhandelen de stad overgegeven.

De regimewisseling van 1573 was in veel opzichten desastreus voor de stad. Hoewel de meeste burgers van de stad niet werden veroordeeld, en ook niet alle soldaten de dood vonden, was er wel grote dreiging van muiterij. De stad moest binnen korte tijd 100.000 guldens bijeen brengen om muiterij af te kopen. Deze dreiging zou de daaropvolgende jaren zich nog meermaals voordoen. De problemen tussen de soldaten in de stad en de bevolking was groter dan tijdens het beleg en waren een zware last voor de samenleving. Hierover was de grootste onvrede in de stad. Daarnaast stierven na de regimewisseling veel inwoners aan ziektes die heersten door het slechte voedsel dat gegeten werd. Ook waren er veel spanningen in de stad na de vele terechtstellingen. Vooral in propaganda en de herinneringscultuur is voor deze terechtstellingen en ‘reiniging’ van de niet-katholieke samenleving veel aandacht geweest. De katholieke godsdienst deed haar herintrede, maar ondervond ook grote problemen in de stad, waardoor het haar oude luister niet meer kon hervatten en een schim van haar vorige bestaan kende. De katholieke kerk deed echter hard haar best door veel mensen op te nemen en te verzorgen, hoewel daar de middelen niet altijd voor aanwezig waren. Deze armoede en honger bleef de gehele periode van het Habsburgse regime aanwezig. De geuzen lagen rond de stad en zorgden dat de toevoer van middelen moeilijk was. Mensen leefden onder een continue dreiging en in sommige gevallen waren er tekorten aan van alles.

De regimewisseling van 1577 was in eerste instantie veel minder gewelddadig dan de andere twee. Door verdragen en onder enige druk werd bepaald in Veere dat Haarlem aan de zijde van de Prins zou komen. Dit had in eerste instantie geen desastreuze gevolgen voor politiek en religie, omdat men door religievrede en status quo een middenweg probeerde te vinden. Dit hield echter niet lang stand. Al vrij vroeg werden katholieke praktijken onderdrukt en werden protestanten positief gediscrimineerd in nieuwe wetgeving of regelingen met de kerk. Dit had onder meer te maken met de levenslange

56 benoeming van de vroedschap die er in 1578 zorgde dat de protestanten een grote meerderheid in de raad hadden. Deze raad zorgde ook voor nieuwe benoemingen in het stadsbestuur, wat sinds dien een permanente protestantse carracter hield. Daarnaast was het een gewapende vrede, omdat de kerkmeubels en bezittingen tijdens de religievrede werden gebruikt voor de wederopbouw van de stad. Dit gaf grote spanning in de stad. Zo moest het stadsbestuur verklikkers aanstellen en met een gewapende escorte over straat. In 1578 vloog de vlam in de pan, toen soldaten in de Grote Kerk een priester doodden en vele gewonden maakten. Hoewel de stad hiertegen acties probeerde te ondernemen was dit lastig, omdat zij hier formeel geen zeggenschap over had. Uiteindelijk werd in 1581 het katholieke geloof niet meer in de openbaarheid toegestaan, maar bleef Haarlem nog lang een gemengde stad. Deze religieuze veranderingen werden, net als de meeste andere dingen, zeer wisselend opgevat door de bevolking. Het merendeel heeft het echter voornamelijk ondergaan.

In de loop van de jaren ontstond er over deze regimewisselingen en de belegering in Haarlem een sterkte herinneringscultuur. Waar veel beeldvorming over het beleg is ontstaan die tot op de dag van vandaag haar doorwerking vind. Zo verscheen in 2014 de film Kenau, dat het beleg van Haarlem verfilmde tot een moedige strijd tegen de honger en de onderdrukking van de Habsburgers. Deze beeldvorming zo sterk gebleken dat het tot op den dag van vandaag in onder meer het onderwijs nog een rol speelt. Ik hoop echter met deze scriptie een goed onderbouwd beeld te hebben geschetst van de regimewisselingen in Haarlem, om deze herrineringscultuur in zijn historische context te plaatsen.

57

Bijlage kloosterlijst klooster Jaar van alimentatie Kloostercomplex opheffing Anna 1581 Ja, 120lb Door de beschietingen van 1572 grotendeels verwoest, voor bewoning niet meer geschikt. Antonius- 1581 Ja, maar Werd ingericht als pesthuis en werd onderdeel van het Sint-Elisabethsgasthuis boomgaard geweigerd Caecilia 1579 – Het werd na opheffing bezit van de stad, tot 1592 bleven de nonnen in het klooster wonen Catharina 1581 Ja Huizen werden door particulieren woningen vervangen. Clara 1579 Ja In 1579 verkocht en er werden particuliere woningen gebouwd. Margaretha 1581 Ja Tijdens de Haarlemse Noon van 29 mei 1578 werd de rector doodgestoken, de kerken zelf waren in 1572-1573 door de belegeraars in puin geschoten. Maria/ 1581 Ja Van 1582 -1589 onderkomen van paltsgravin Amalia, hierna werd de kerk verkocht. Het Zijlklooster kreeg allerlei nieuwe doeleinden waaronder een turfopslagplaats. Maria 1581 Ja, 6 pond De gebouwen waren ernstig beschadigd door het beleg van 1572-1573, hierdoor werd gesloopt en de percelen werden verkocht. Maria Magdalena 1581 Ja pesthuis, na 1653 een Arme Kinderhuis, na 1761 Burgerweeshuis. Michiel 1581 Ja, 20 pond St-Jorisdoelen (schuttersdoelen), Herenlogement en Proveniershuis. Commanderij van 1625 Ja tussen Na de dood van de laatste commandeur in 1625 kreeg de stad het klooster in handen. In St-Jan 200 en 300 1669 kregen de Johannieter orde een vergoeding van 150000 guldens maar werden de gulden per landen en gebouwen verkocht. en beschouwd als stedelijk bezit. jaar Karmelieten 1576-1577 - Grotendeels verwoest door de grote stadsbrand van 1576. De kerk verkocht aan protestanten die daarna gebruik maakte van de kerk om te preken. Minderbroeder 1578 - In 1572 geplunderd, in 1578 wederom en de kloosterlingen werden de stad uitgejaagd. En het klooster werd door de geuzen verwoest. Al sinds 1576 werd het in gebruik genomen door het Sint- Elisabethsgasthuis dit bleef het geval. Dominicanen 1578 - De kerk werd in de Haarlemse noon van 29 mei 1578 geplunderd en op 9 februari voor verlaten 412 guldens voor sloop verkocht. Hun hele bezit ging over naar de stad. Ca. 1590 werd het klooster verbouwd tot Prinsenhof. Karmelietessen c.a. 1572 - In 1572/1573 zwaar beschadigd. In 1609 gesloopt Cellebroeders 1579 - Hier werd een deel in gebruik genomen door de Latijnse school. vertrokken Cisterciënsers ca. 1580 - Verbouwd tot landhuis. Augustijnen ca. 1580 - Weeshuis bleef onder de naam van Sint-Jacobsgasthuis zorg verlenen. Vanuit hier vertrokken ook de pelgrimage naar Compostella en onder deze naam was er al een eeuw zorg verleend aan de Anthoniestraat. Ursula 1581 Ja Particuliere woningen in 1773 gedeeltelijk Remonstrantse hofje. A. Janse, S. Corbellini, en K. Goudriaan (2010), Monasticon Trajectense. Geraadpleegd op 5 april 2014, via http://www2.let.vu.nl/oz/monasticon/result.php; T. van Bueren, Tot lof van Haarlem: Het beleid van de stad Haarlem ten aanzien van de kunstwerken uit de geconfisqueerde geestelijke instellingen (Hilversum 1993), 40-50; C.L. Verkerk, 'De parochie Haarlem en de religieuze stichtingen binnen haar grenzen' in: T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld (Hilversum, 1995) 63-87. S.P. Wolfs, Middeleeuwse Dominicanenkloosters in Nederland Bijdrage tot een monasticon (Assen, 1984) 61,64.

58

Geciteerden voor de Raad van Beroerten Naam: Beroep: Reden citatie: Adriaen Bogaert plateelbakker gevlucht Lancelot van Brederode heer van Warmenhuizen Verbond der Edelen Jacob Cats jonker gevlucht Jacob Claesz. timmerman lid van de protestantse gemeente Hans Colterman brouwer lid van de protestantse gemeente Gijsbrecht van Duyvenvoorde heer van Obdam Verbond der Edelen Maarten Diericxz. Van Spaarndam kistenmaker/predikant mennoniet Arent Diericxz. Op de Beek winkelier gevlucht Frits van Egmont jonker Verbond der Edelen Frederik timmerman/schuitenmaker gevlucht Engbert Gerritsz. de Jonge moutmaker lid van de protestantse gemeente Jacob Gerritsz. de Jonge moutmaker lid van de protestantse gemeente Cors. Gerritsz. in het gasthuis schoenlapper gevlucht IJsbrant Staets Hageman timmerman/scheepsbouwer lid van de protestantse gemeente Dirck Hasselaar brouwer lid van de protestantse gemeente Jan Pietersz. Hoose moutmaker lid van de protestantse gemeente Floris Huygensz. koopman lid van de protestantse gemeente Simon Jansz. Schoutgen Moutmaker? lid van de protestantse gemeente Pieter Jansz. Kies brouwer lid van de protestantse gemeente Claes Mattheusz. van Ieper moutmaker gevlucht Jan Mattheusz. - gevlucht Jan Rijcken excijsdrager lid van de protestantse gemeente Frans Spring in ‘t Veld 12 verschillende ambachten gevlucht Thomas Thomasz. goudsmid lid van de protestantse gemeente Vranck Vranckesz. moutmaker gevlucht Michiel de Wael moutmaker lid van de protestantse gemeente Floris Willemsz. schoenmaker gevlucht Willem van Zonnenberch baljuw van Brederode Verbond der Edelen J. Spaans, Haarlem na de Reformatie, 275.

59

Magistraatssamenstelling 1572-1578. Naam: 1560- 1572 Uitgesloten 1573-1576 1577 1578 rekest 1579- (vermoedelijke) 1572 Pardon 1581 1620 Godsdienst 1573 Jan Janszoon Verwer* ’60 v v nee s - - - - katholiek

Pieter Jansz. Kies - b Ja - b b - 10x b/ protestant** s Nicolaas van der Laan ‘60 b/v/p b Nee - v b - 3x b protestant Gerrit Hendriksz. ‘70 v b Ja - v v - v katholiek Stuyver Jr. Johan van Woerden ‘69 b/s/v/ b Ja ------van Vliet Willem Adriaansz. ‘63 s/v s nee ------Pieter Willemsz. Bal - s ja - v v - v katholiek Adriaan van - s Nee - b s - 15x b protestant Berckenrode Cornelis Rijcken - s Nee - - - - 3x b/ - Deyman 6x s Jacob van Huessen - s Nee ------Claes Mattheusz. Van - s Ja - v v - v - Ieper Mattheus Augustijnsz. - s Nee - - V - 7xb/ - Steyn 4x s Loef Baertz. - v Ja ------Jan Aelbertsz. Ban - v Nee - v S - 2x s katholiek Claes Borritsz. - v Nee ------Johan van ’62 b/s/v v Nee ------Duyvenvoorde Jan Claes Lotsz. Gael - v Ja - v - - 2x b/ - 5x s Jacob Gerritsz. de Jonge - v ja ------Barthout Hendriks - v Ja ------Hendrik Jan Matthijsz. - v nee ------Dirck Mattheusz. - v Nee ------Jan Claesz. - v Ja ------Pieter IJsbrandsz. Oly - v ja - v v - v - Pieter van Paenderen - v ja ------Willem van Wiggertsz. - v Ja - v v - 2x s Protestant Van Paenderen Symon Jansz. Schoutgen - v Ja - - v - v protestant

60

Symon Conelsz. Spug ‘68 v v Nee - s v - v - Pieter Vlasman ‘66 v v Nee ------Jan Michelsz. De Wael - v Ja - - v - 10x b/ - 2x s Claes IJsbrantsz. Vet - v ja ------Jan Bartelmeusz. - +v nee - v v - v - Caesar Bovetis - +v nee - v - - - - Cornelis Gerrit Jan - +v ja - v v - v - Eefsz. IJsbrant Staets - +v ja - v v - v protestant Hageman Willem Joosten van - +v nee - - v - s - Huysduinen Barthuit van der - +v ja - s b - b/ lutheraan Nieuwburg 13x s Jacob IJsbrantsz Vet - +v nee - s v - 11x b/ - 4x s Mr. Hugo Bol van Zanen -’60 s/v huisarrest nee - s s 9x s - Mr. Frans van Nesse ’67 s/v A’dam nee 4x s - s ja - katholiek Mr. Dirck Ramp -’60 b/s/v huisarrest nee b v b - - - IJsbrant van ’69 b/s/v A’dam nee b - - - - - Spaernwoude Dirck Jacobsz. de Vries -’60 b/s/v A’dam nee - - v - v - Hendrik van Wamelen -’60 b/s A’dam nee 2x b - - - - - Dirck claesz. Wij -’60 s/v huisarrest nee 2x b/2x s - - Ja - katholiek Mr. Jan van Zuren -’60 b/s/v huisarrest nee B - v - 7x s - Mr. Jan van Adrichem - - nee S - - - - - Mr. Dirck van Bekesteyn - - nee 3x b - - ja - katholiek Andries Jansz. Brau - - nee 2x s - - - - - Aernt Pietersz. Deyman ’68 v - nee s v v - 5x b/ - s Mr. Pieter Hals - - nee 2x s - - ja - katholiek Jan Dircksz. Holle - - nee 2x s - - - - - Pieter claesz. van Hoorn - - nee S - - ja - katholiek Mr. Philips van der ’63 b/s - nee 3x b - - ja - katholiek Maet Mr. Gijsbrecht van ’68 s - nee 3x b - - ja - katholiek Nesse Roel Claesz. Olyslager - - nee S - - - - - Mr. Gerrit van -’60 b/s/v - nee s s - ja - katholiek Ravenbergen

61

Wouter van Rollant -’60 s/v - nee b/s - - ja - katholiek Steffen Claesz. Soutman - - nee 3x s - - ja - katholiek Frans Jansz. Tyng ’65 s/v - nee s - - - - - Claes Jan Rembrantsz. - - nee b/2x s b s ja - katholiek Verwer Thomas van Zuren ’68 v - nee s - - - - - Hans Colterman - - nee - - v - v protestant Willem Dirksz. Deyman - - nee - s s - 9x b/ protestant 4x s Jr. Gijsbrecht van - - nee - b v - - protestant Duyvenvoorde Pieter Geltsack - - nee - v - - - - Engbert Gerritsz. de - - nee - v v - 7x s protestant Jonge Jan Joosten - - nee - v - - - protestant Jan Marcusz. - - nee - v - - v - Arent Meynartsz. - - ja - v - 7x b/ protestant 4x s Jan Gerritsz. Oly - - nee - v - - - - Willem Pietersz. - - nee - - v - 4x b/ - Ruychaver 2x s/ thes- aurier Jan Dirksz. Schatter - - nee - v - - b/6x s - Frans claesz. Soutman - - nee - v - - - - Cornelis Thomasz. - - nee - - v - v - Thomas Thomasz. - - nee - - v - 10x b/ protestant s Pieter Willem - - nee - v v - v - Adriaansz. J. Spaans, Haarlem na de Reformatie, 276-278. ‘(jaartal) is het jaartal waanneer iemand tot het bestuur toetrad, B=burgermeester, S = schepen, v = vroedschap, +v = toegevoegd aan het vroedschap als waarnemer voor de burgerij, ten tijden van het beleg.

*Joke Spaans noemt Jan Verwer opmerkelijk genoeg niet in haar tabel terwijl hij wel degelijk lid was van het vroedschap tot het beleg. ook in 1573 was hij tijdelijk in functie als schepen; J..J. Temminck, Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer: Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572-1581 (Haarlem 1973) I-IV

** bij de term protestant was iemand hoogstwaarschijnlijk gereformeerd.

62

Bronnen en literatuur

Primaire bronnen:

Ampzing, S. Beschryvinge ende Lof der Stad Haerlem (Haarlem, 1628).

Eeghen, I.H. van, Dagboek van broeder Wouter Jacobsz (Groningen 1959-1960).

Temmick, J., J., Memoriaelbouck Willem Janszoon Verwer: Dagboek van gebeurtenissen te Haarlem van 1572-1581(Haarlem 1973).

Missive van de hertog van Alva aan president en raden om gegevens vanwege de godsdiensttwisten gevangen personen op te zenden, 7 januari 1572. N-H Archief inventarisnr. 1573; 644.

Sites:

Beeldbank Noord-Hollands Archief. Geraadpleegd op 5 april 2015, via: http://www.beeldbank.noord- hollandsarchief.nl/beeldbank/weergave/search/layout/result/indeling/detail/start/9/q/zoekveld/Fra ns%20Hogenberg/q/begindatum/%5E?zoeken_x=0&zoeken_y=0.

Beeldbank Noord-Hollands Archief. Geraadpleegd op 15 mei 2015, via: http://www.beeldbank.noord- hollandsarchief.nl/beeldbank/weergave/search/layout/result/indeling/detail/q/zoekveld/Haarlems% 20burgerij%20smeekt%20de%20Prins%20van%20Oranje%20om%20Haarlem/q/begindatum/%5E?zo eken_x=0&zoeken_y=0.

Beeldbank Noord-Hollands Archief. Geraadpleegd op 15 mei 2015, via: http://www.beeldbank.noord- hollandsarchief.nl/beeldbank/weergave/search/layout/result/indeling/detail/start/18/q/zoekveld/H aarlem%20en%20omgeving%20tijdens%20het%20Beleg%201572%5E1573/q/begindatum/%5E?zoek en_x=0&zoeken_y=0

Beeldbank Noord-Hollands Archief. Geraadpleegd op 15 mei 2015, via: http://www.beeldbank.noord- hollandsarchief.nl/beeldbank/weergave/search/layout/result/indeling/detail/start/1/q/zoekveld/Ha erlem,%20verwoest%20door%20Beleg,%20ende%20Brand%20/q/begindatum/%5E?zoeken_x=0&zo eken_y=0.

Beeldbank Noord-Hollands Archief. Geraadpleegd op 15 mei 2015, via: http://www.beeldbank.noord- hollandsarchief.nl/beeldbank/weergave/search/layout/result/indeling/detail/q/zoekveld/Quirijn%20 Dirksz,%20burgemeester%20van%20Haarlem,%20aan%20een%20galg,%20op%20de%20wal%20opg ehangen,%2027%20mei%201573.%20/q/begindatum/%5E?zoeken_x=0&zoeken_y=0.

Wikiwand geraadpleegd op 15 mei 2015: http://www.wikiwand.com/nl/Pacificatie_van_Gent.

Corbellini, S., Janse, A., en Goudriaan K., (2010), Monasticon Trajectense. Geraadpleegd op 5 april 2014, via http://www2.let.vu.nl/oz/monasticon/result.php.

Literatuur:

Arnade, P., Beggars,iconoclasts, and civic patriots: The political culture of the dutch revolt (New York 2008).

Baumgartner, F.J., Declaring War in Early Modern Europe (New York 2011).

63

Bercé, Y., “Political vacuum and interregnum in early modern unrrest”, in Malte Griesse (ed.), From mutual observation to propaganda war. Premodern revolts in their transnational representations (Bielefeld, 2014), 81-91.

Bongers, H., Hoogervorst, J.R.H., e.a. (eds.) Dirck Volkertszoon Coornhert: Dwars maar Recht (Zutphen 1989).

Boogman, J.C., ‘De overgang van Gouda, Dordrecht, Leiden en Delft in de zomer van het jaar 1572’ in: Tijdschrift voor geschiedenis, 57 (1942), 81-112.

Bueren, T., Tot lof van Haarlem: Het beleid van de stad Haarlem ten aanzien van de kunstwerken uit de geconfisqueerde geestelijke instellingen (Hilversum 1993).

Davis, N. Z., “The rites of violence: religious riot in sixteenth-century France”, in Society and culture in early modern France (Stanford, 1975), 51-91.

Davis, N.Z., ‘Women On Top’, in: Society and Culture in Early Modern France (Stanford, 1965), 124- 151.

Deen, F., Publiek debat en propaganda in Amsterdam tijdens de Nederlandse Opstand: Amsterdam 'Moorddam' 1566-1578 (Amsterdam 2015).

Deursen, A. Van, ‘Holland’s Experience of War during the Revolt of the Netherlands’, in: A.C. Duke, C.A. Tamse, ed., Britain and the Netherlands VI. War and Society (Den Haag 1977) 19-53.

Dorren, G.M.E., Een stad aan het Spaarne (Amsterdam, 2001).

Eekhout, M., 'De kogel in de kerk: herinneringen aan het Beleg van Haarlem, 1573-1630.' in: Holland regionaal-historisch tijdschrift, (2011), afl. 2, 108-119

Geevers, L., ’Review: Beggars, Iconoclasts, and Civic Patriots: The Political Culture of the Dutch Revolt Beggars, Iconoclasts, and Civic Patriots: The Political Culture of the Dutch Revolt’ in: Renaissance Quarterly, 62, (2009), 982-983.

Groenenveld S., Van groeiende ontevredenheid naar eerste gewelddadigheden, 1559-1567',in: S. Groenveld, H.L.P. Leeuwenberg en M.E.H.N. Mout e.a. (eds.), De tachtigjarige oorlog (Zutphen 2008) 73-85.

Hibben, C.C., Gouda in Revolt: Particularism and Pacifism in the Revolt of the Netherlands 1572-1588 (Utrecht, 1983).

Janssen, G., ‘Exiles and the politics of reintegration in the Dutch revolt’ in: History (2009) 36-52.

Janssen, G., The Dutch Revolt and Catholic exile in reformation Europe (Cambrige 2014)

Janssen, G.,‘Quo Vadis? Catholic Perceptions of Flight and the Revolt of the Low Countries 1566- 1609’ In: Rennaissance Quarterly. Vol. 64 no. 2 (2011) 472-499.

Kuijpers, E., en Pollmann, J., ‘Why remember terror? Memories of violence in the Dutch revolt’ in: D. Edwards & M. Ó. Siochrú eds. Ireland 164: context and reactions. (Manchester, 2013) 176-199.

Marsilje, J.W., ‘De geografische, institutionele en politieke ontwikkelingen’ in: T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld (Hilversum, 1995) 19-45.

Marsilje, J.W., ‘Een ontluikende stad: economisch en sociaal leven in het middeleeuwse Haarlem’ in T.J. Ree-Scholten (ed.), Deugd boven geweld (Hilversum, 1995) 46-62.

64

Nierop, H. van, ‘Edelman, Bedelman. De verkeerde wereld van het compromis der edelen’, Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden 107 (1992) 1-27.

Nierop, H. van, Het foute Amsterdam (Amsterdam 2000).

Nierop, H. van, Het verraad van het Noorderkwartier: oorlog terreur en recht in de Nederlandse opstand (Amsterdam, 2005).

Nimwegen, O. van, Vliet, A. van, Groen, P., ‘De aard van de strijd (1568-1648)’, in: Petra Groen, ed., De Tachtigjarige Oorlog. Van Opstand naar geregelde oorlog 1568-1648 (Amsterdam 2013) 403-432.

Parker, C. H., Faith on the margins: Catholics and Catholicism in the Dutch Golden Age (Londen 2008).

Parker, G., ‘The Etiquette of Atrocity: The Laws of War in Early Modern Europe’, in: Idem, Success is Never Final. Empire, War, and Faith in Early Modern Europe (New York 2002) 143-168.

Parker, G., Van Beeldenstorm tot bestand (Haarlem 1978).

Peters, E., Inquisition (Berkeley 1989).

Pollmann, J., Catholic Identety and the Revolt of the Netherlands (Oxford, 2011).

Pollmann. J., ‘Een “blij-eindend” treurspel: Leiden 1574’ in: H. Amersfoort, A.Benali e.a. eds. Belaagd en belegerd (Amsterdam, 2011) 118-145.

Rocourt, G.S.A., De Hollandse kloosters en de overgang naar een nieuw tijdperk: over de kloosters van Amsterdam, Alkmaar, Gouda en Haarlem en hun opheffing in de zestiende eeuw (Amsterdam, 2014).

Ruff, J. R., Violence in early modern Europe 1500-1800 (Cambridge, 2001).

Scott, J. C., Domination and the Arts of Resistance. Hidden Transcripts (Yale University Press; New Haven, 1990).

Spaans, J., De levens Der Maechden: Het verhaal van een religieuze vrouwengemeenschap in de eerste helft van de zeventiende eeuw (Hilversum 2012).

Spaans, J. Haarlem na de reformatie: Stedelijke cultuur en kerkelijk leven, 1577-1620. (Leiden 1989).

Spaans, J., ‘Heimwee naar de Middeleeuwen’ in: Els de Bijll Nachenius e.a. (red.), Heimwee naar de Middeleeuwen. Opstellen in theologisch perspectief (Leiden 1989), 5-21.

Spaans, J., Politieke verandering en bestuurlijke cultuur in Haarlem 1572-1578, 1618, in: Bulletin. Werkgroep elites 9 (1989), 38-51.

Stensland, M., Habsburg Communication in the Dutch Revolt (Amsterdam, 2012).

Temminck, J.J., ‘Voorwoord bij de tweede druk’ in: J.W Wijn, Het Beleg van Haarlem (Den Haag, 1982) VII-IX.

Verkerk, C.L., 'De parochie Haarlem en de religieuze stichtingen binnen haar grenzen' in: T.J. Ree- Scholten (ed.), Deugd boven geweld (Hilversum, 1995) 63-87.

Wijn, J.W., Het Beleg van Haarlem (Den Haag, 1982).

Wolfs, S., P., Middeleeuwse Dominicanenkloosters in Nederland Bijdrage tot een monasticon (Assen, 1984) 61, 64.

65

Woltjer, J.J., Tussen vrijheidsstrijd en burgeroorlog: over de Nederlandse opstand tussen 1566-1580 (Amsterdam 1994).

66