In Zijne Omgeving,Door Mr.T. De Vries. • • • •
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
M R. G.GROEN VAN PRINSTERER IN ZIJNE OMGEVING,DOOR MR.T. DE VRIES. • • • • A.W. SQTHOFF'S tThTG. MU• LEIDEAL Mr. G. GROEN VAN PRINSTERER IN ZIJNE OMGEVING Mr. G. GROEN VAN PRINSTERER IN ZIJNE OMGEVING Mr. G. GROEN VAN PRINSTERER IN ZIJNE OMGEVING Mr. G. GROEN VAN PRINSTERER IN ZIJNE OMGEVING Mr. G. GROEN VAN PRINSTERER IN ZIJNE OMGEVING MR. G. GROEN VAN PRINSTERER IN ZIJNE OMGEVING DOOR Mr. T. DE VRIES „Men schaart zich gaarne om U en te regt" WORMSER AAN GROEN, 4 APRIL I85I LEIDEN A. W. SIJTHOFF's UITGEVERS-MIJ. 1908 Mr. G. GROEN VAN PRINSTERER IN ZIJNE OMGEVING INHOUD. Hoofdstuk. Bladz Inleiding . 1 I. Het familie-wapen van Groen. 7 II. Vreugde en Rust . 9 III. De Vader van Groen 13 IV. Groen's Moeder 15 V. Groen's woning aan den Korten Vijverberg 18 VI. Kappeyne van de Coppello . 2l VII. Groen omstreeks 1823 . 25 VIII. Groen's zuster Marie omstreeks 1823 . 27 IX. Elout van Soeterwoude . 28 X. Groen's leermeester Johan Melchior Kemper 34 XI. Groen's leermeester Van der Palm 37 XII. Groen's leermeester Bilderdijk 40 XIII. Mevrouw Groen 43 XIV. Merle d'Aubigné 47 XV. Edmund Burke. 50 XVI. Groen's woning aan het Voorhout te 's Gravenhage 54 XVII. Willem de Clercq . 57 XVIII. Isalic da Costa . 60 XIX. Groen's woning aan het Plein te 's Gravenhage. 63 XX. Mr. Johan Antoni Philipse en zijne echtgenoote Maria Clazina Groen van Prinsterer. 67 INHOUD. Hoofdstuk. Bladz. XXI. Marie Hoffman en zijne echtgenoote Cornelia Adriana Groen van Prinsterer 71 XXII. Professor Van Heusde 74 XXIII. Groen's zomerverblijf Oud-Wassenaar . 77 XXIV. Johan Rudolph Thorbecke. 83 XXV. J. T. Bodel Nijenhuis. 88 XXVI. Brummelkamp en Van Velzen. 91 XXVII. Abraham Capadose . 97 XXVIII. J. A. Wormser . 100 XXIX. O. G. Heldring . 103 XXX. Friedrich Julius Stahl . 108 XXXI. Nicolaas Beets . 111 XXXII. Chantepie de la Saussaye. 117 XXXIII. Van der Brugghen . 123 XXXIV. R. J. Fruin . 128 XXXV. De Bosch Kemper . 133 XXXVI. Mr. J. de Neufville . 136 XXXVII. F. P. G. Guizot . 138 XXXVIII. Prof. dr. J. H. Gunning . 149 XXXIX. Mevrouw Groen in wandelkostuum. 153 XL. Ds. Van Rhijn . 156 XLI. Van Otterloo . 160 XLIL Mr. L. W. C. Keuchenius . 165 XLIII. Groen's buitenverblijf Blankenburg. 175 XLIV. Aeneas baron Mackay. 178 XLV. Otto baron van Wassenaer van Catwijck . 187 XLVI. Dr. A. Kuyper . 191 XLVII. Van Oosterwijk Bruyn . 197 XLVIII. John Lothrop Motley . 203 XLIX. Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman . 208 L. Dr. L. R. Beynen . 212 LI. Professor Fabius., . 220 LII. Jhr. Mr. J. W. van Loon . 224 LIII. Groen's Grafmonument V V . 231 INLEIDING. Toen Groen van Prinsterer in de laatste jaren zijns levens de brieven van zijn boezemvriend Da Costa uitgaf en in het derde deel ook een beschouwing wijdde aan Da Costa zelf, toen kwam hem ook weer voor den geest de afwijking van zijn dichterlijken vriend op enkele punten van den kerkelijken en politieken strijd, waardoor zooveel schade werd berokkend aan de goede zaak. En terwijl Groen dit verschil van gevoelens beschrijft en met groote ingenomenheid vooropstelt dat er ook bij Da Costa was „beginselvastheid ook bij kleurschakeering" is er toch vooral één ding dat Groen betreurt en dat hij met deze woorden uitdrukt: „Meermalen heb ik dit overwigt der nuance betreurt." Dat er verschil, dat er nuance was, betreurt Groen niet zoozeer, wijl alleen door wrijving van gedachten menigmaal een zaak duidelijk wordt. „Daar mag," schreef Da Costa, .,daar moet ook tusschen die des Heeren zijn, opscherping zijn, door nuances in de begrippen." „Het o v e r wig t der nuance", waartegen Groen bezwaar had, werd vooral door niet genoegzaam overleg in eigen kring, door Da Costa's openbaarmaking van de verschilpunten bewerkt. „Ik ben met u," schrijft Groen, „voor de meest mogelijke publiciteit; alleen zou ik wel gewenscht hebben, dat de ver- scheidenheid van n u a n c e tusschen degenen die, van dezelfde beginse]s uitgaande, naar hetzelfde doel streven, niet had be- hoeven openbaar gemaakt te worden, eer wij, de Haagsche 2 INLEIDING. en de Amsterdamsche broeders, door overleg en gesprek, van de wezenlijkheid van het verschil en van de onmogelijkheid om het weg te nemen ons hadden overtuigd." Ook thans is er nuance. Ook thans wordt de Christelijke actie bedreigd door het „overwigt der nuance." Doch bij de nuance, die vooral op staatkundig terrein uit- komt, mogen de vele en krachtige banden, die alle belijders van den Christus saambinden, niet uit het oog worden verloren. Een verblijdend teeken in dien zin is de onverdeelde sympa- thie voor Groen van Prinsterer, voor zijn geloof, voor zijn arbeid, voor zijn strijd, voor zijn beginselen, die, uit Gods Woord afgeleid, hem ten richtsnoer verstrekten en hem dienden als een lamp voor zijn voet zoowel in zijn persoonlijk en huiselijk leven als op het terrein van Kerk en Staat, van de volksop- voeding en van het maatschappelijk leven. Toch leeft de nagedachtenis van Groen, die tot zoo grootera zegen kan zijn, niet genoeg in alle kringen van ons volk. Te veel wordt de aandacht van zijn g e h e e 1 e levensbeeld afgeleid enkel naar het staatkundige en dan nog naar de dis- cussie over de wijze van toepassing van enkele afgeleide be- ginselen, waarover zoo licht ook onder de belijders van den Christus verschil van inzicht mogelijk is. Als op die wijze het beeld van Groen te veel opgaat in den Staatsman en daarbij de Evangeliebelijder op elk terrein des levens te veel wordt uit het oog verloren, dan roept Groen zelf, meer dan ooit zijn geesteskinderen toe: „E en S t a a t s- man niet, een Evangeliebelijder." Nier dat een beroep op Groen ook in de politiek zou zijn af te keuren, maar het mag daar niet bij blijven. Groen in zijn geheel, in al zijn arbeid en strijd moet gekend worden, opdat men ten slotte ook zonder bepaald beroep op een uitspraak van Groen, als 't ware voelen en tasten kan welken kant Groen in een bepaald geval uitgestuurd zou hebben. Ons Christenvolk had Groen lief, het hing hem aan, omdat het wist, dat van hem gold het woord der Schrift: „Mij aan- gaande, ik en mijn huis, wij zullen den Heere dienen." En hoe meer ons volk hem weer leert kennen, in al zijn INLEIDING. 3 doen en laten, hoe meer het hem nog zal liefhebben en hoe meer zijr nagedachtenis tot zegen zal zijn. Daarom moet Groen weer herleven voor ons volk, herleven in zijn geschriften, in zijn beginselen, in zijn zeldzaam rijk en schoon leven. In dat opzicht wordt het tijd dat vele gegevens van persoon herinnering zoowel als uit zeer vele overal verspreide-lijke brieven die dreigen verloren te gaan, door een nauwgezet onderzoek opgespoord en geordend en alzoo voor ondergang bewaard worden. Een Bibliografie van Groen is er thans. De Biografie is in bewerking. Doch vóor de Biografie thans eerst een verlevendiging van Groen's nagedachtenis in geheel anderen vorm; voor een veel ruimer kring van lezers, dan die van een lijvige Biografie en Bibliografie. Een reeks korte schetsen uit Groen's omgeving op zich zelf, wat de onderwerpen aangaat voor 't meerendeel van ge- noegzaam belang en waardoor straks Groen's Biografie eenigs- zins kan bekort en gemakkelijker wordt te lezen. Gelijk men de nagedachtenis van Beets niet enkel in zware studiën, maar ook „in woord en beeld," — om met dr. Byvanck te spreken —, levendig houdt, alzoo kan en moet het ook met Groen geschieden. Voor een groot deel van ons volk, dat geen zware studiën verteert, is dit metterdaad, zoo het doel bereikt zal worden, een behoefte. Trouwens, de Biografie eischt nog een geruimen tijd van onderzoek, veel arbeid, veel hulp van anderen in het verza- melen van de noodige gegevens, veel rustige studie en kalme overdenking. En stof tot dank aan God is mij de groote welwillendheid die ik daarbij van alle zijden mocht ontmoeten. Eenvoudigen, die Groen gediend hebben, deden mij verhalen uit hun dienst bij den heer en mevrouw Groen, verhalen tintelend van hartelijke sympathie, en stonden mij hun brieven van Mevrouw Groen, ofschoon zoolang als dierbare herinneringen bewaard, voor het goede doel gaarne af. Aanzienlijke familiën aarzelden niet mij hun prachtige ver- 4 INLEIDING. zamelingen van brieven ter inzage toe te vertrouwen, zoodat op dit oogenblik reeds meer dan achthonderd brieven van Groen op mijn studeervertrek zijn verzameld. Familieportretten werden mij door één familie met lijst en al zelfs aan huis bezorgd, zoodat ik had uit te kiezen wat mij ter reproductie het meest geschikt voorkwam. Op zoo groote hulpvaardigheid had ik niet gerekend en opdat zij niet al te lang onbeantwoord blijve, zij de uitgave van dit deeltje mijn dankerkennend antwoord. Blijkbaar laat ook in ons Vaderland de milde geest van ware liberaliteit en belangstelling in de wetenschap zich gelden, waardoor gedurende de laatste 75 jaren in Europa zooveel rijke Archieven van aanzienlijke familiën, van kerken en regee- rende vorsten werden opengesteld voor het wetenschappelijk onderzoek. en waardoor de geschiedbeschrijving in geheel nieuwe banen werd geleid, zoodat thans, bij wie eenigszins meeleven, het gevoel van verantwoordelijkheid genoegzaam is verleven- digd, om, waar men waardevolle bewijsstukken onder zijn be- rusting heeft, die ter beschikking te stellen van het onbevangen onderzoek. Vroegei was dat zoo geheel anders. Kleinzielig egoïsme en enghartig nepotisme gaf slechts aan enkele bevoorrechten, liefst neefjes of vriendjes, -- tot deug onderzoek veelal weinig bekwaam -- het voorrecht om-delijk bij uitzondering familiepapieren ten deele te mogen inzien. Hoe anders is dit thans en hoe anders mocht ik het bij mijn onderzoek ondervinden. De gedachte van een boekdeeltje over Groen's omgeving met Groen als hoofdpersoon en tal van anderen om hem ge- groepeerd is, naar ik meen, uit het leven gegrepen.