PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Vlaanderen. Jaargang 48 bron Vlaanderen. Jaargang 48. Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond, Tielt 1999 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_vla016199901_01/colofon.php © 2013 dbnl i.s.m. 1 [nummer 274] Julien Vermeulen Waar' 't leven een gedicht. Bij het begin van een Gezellejaar Woord vooraf Begin augustus 1998 ontdekten Tony Morren en Peter Aspeslagh in de afdeling Westflandrica van de Bibliotheek Albrecht Rodenbach in Roeselare vier autografen van Guido Gezelle. Bij nader toezicht bleek dat één van deze manuscripten een gedicht bevatte dat tot nog toe onbekend was. Het is een groot genoegen voor ons dat we dit nieuwe Gezellegedicht in ons tijdschrift kunnen opnemen, samen met een interessante interpretatie van dit context-gebonden vers dat de fascinerende titel Keerselucht draagt. Terzelfder tijd brengen we op het voorplat van deze aflevering het handschrift van een van de andere gedichten die bij die gelegenheid ontdekt werden, met name een gedicht waarin Gezelle de lof zwaait voor Constance Teichmann. Een variant van dit gedicht was bekend en opgenomen in het Verzameld Dichtwerk (deel VI, pp. 392-393). Vooral in de laatste strofe constateren we enkele opvallende verschillen tussen de pas ontdekte versie en de eerder gepubliceerde tekst. In de regels 13 tot 16 introduceert Gezelle hier immers een Parijse Sarah en contrasteert haar met de deugdzame filantrope en kunstbeschermster Constance Teichmann (Antwerpen 1824-id. 1896). Deze tijdgenote van Gezelle steunde Vlaamse kunstenaars zoals Peter Benoit en Edgar Tinel en droeg bij tot de opleving van de kerkelijke muziek. Tijdens de cholera-epidemieën werkte ze als verpleegster bij de eenvoudige bevolking waardoor ze de bijnaam ‘engel van liefdadigheid’ toebedeeld kreeg. Ze stichtte eveneens een Groep Dames van Barmhartigheid en richtte het Antwerpse Louise-Maria-hospitaal op. Tony Morren identificeert terecht de Parijse Sarah als de Franse actrice Sarah Bernhardt, pseudoniem van H.R. Bernard (1844-1923). Deze ‘pronkheldin’ (zoals Gezelle dit type vrouwen in de eerder gekende versie noemt) was een van de grootste tragediennes uit de toneelgeschiedenis: ze speelde bij de Comédie Française, maakte negen tournees door Amerika en was eigenaresse van verscheidene Parijse theaters. Naast grote vrouwenrollen maakte ze ook naam en faam door travestierollen Vlaanderen. Jaargang 48 als Hamlet en l'Aiglon. Haar excentrieke gedrag verhoogde de mythevorming rond haar persoon. In oktober 1998 zag nog een andere Gezelle-autograaf het licht: een zestienregelig gedicht waarvan het incipit luidt: Waar' 't leven een gedicht. Heel graag nemen we in dit woord vooraf een foto op van dit netschrift dat bovendien gesigneerd is door de dichter. Het manuscript hoort toe aan de heer Frank Derie uit Kruishoutem, die langs moederszijde verwant is aan Aloïs Walgrave, auteur van de bekende Gezellebiografie. Dit gelegenheidsgedicht, waar- Vlaanderen. Jaargang 48 2 van in het Verzameld Dichtwerk (deel VI, p. 371) een lichtjes afwijkende versie terug te vinden is, werd geschreven bij het overlijden van Eugeen van Oyes vierjarig zoontje Herman (12 juli 1882). Het hier gepubliceerde manuscript verschilt in de verzen 6, 7 en 10 van de reeds gekende autograaf (H 11, 3g) en is hoogstwaarschijnlijk een defenitieve (r) versie. Het is niet uitgesloten dat dit het totnogtoe onbekende ‘ander nethandschrift’ is waarop J. Boets in zijn uitgave alludeert. Het gedicht is ook bekend als Zielgedichtje CLXV. De tekst was bedoeld als overlijdensgedicht, maar de familie Van Oye heeft het gedicht nooit als bidprentje laten drukken. Onnodig hierbij te vermelden dat Eugeen van Oye de oud-leerling was aan wie Gezelle meer dan twintig jaar vroeger diverse gedichten opgedragen had, waaronder Dien avond en die rooze. Bij ons onderzoek naar een aspect van Gezelles rol als gelegenheidsdichter kwamen we tevens op het spoor van een planodruk die een aantal varianten biedt op het gedicht Bermhertigheid, o schoone deugd, dat in 1886 in een brochure gepubliceerd werd en waarvan de eerder bekende versie opgenomen werd in het Verzameld Dichtwerk (deel VI, pp. 245-247). Deze planodruk (43 × 25cm) brengt de veertien strofen van dit jubileumgedicht voor de Moeder Overste van de Kortrijkse Zusters Paulinen overzichtelijk op één blad en geeft de hiernavolgende tekstvarianten vrij. Strofe 3, vers 2: ‘van zinnen’ i.p.v. ‘verloren’; strofe 3, vers 3: ‘lijk ouderloos’ i.p.v. ‘schier hopeloos’; strofe 4, vers 5: ‘boosgezind’ i.p.v. ‘onbemind’; strofe 6, vers 4: ‘het christlijk eerstbeginnen’ i.p.v. ‘en 't christlijk eerst beginnen’; strofe 6, vers 6: ‘nieuwgebouwd’ i.p.v. ‘nieuw gebouwd’; strofe 6, vers 7: ‘zielkes’ i.p.v. ‘zielen’; strofe 9, vers 6: ‘satans’ i.p.v. Satans’; strofe 10, vers 5: ‘en onlangs leên’ i.p.v. ‘die, onlangs leên’; strofe 11, vers 6: ‘zeggen 't, als één les:’ i.p.v. ‘zeggen al één les:’. Door de inspanningen van de coauteurs en van verscheidene bruikleengevers kunnen we deze Gezellepublicatie ook uitgebreid illustreren met een aantal minder gekende iconografische documenten. Vooral ook enkele niet eerder gepubliceerde Gezellemanuscripten geven een authentieke toets aan de hier gebundelde bijdragen en bieden de lezer een beter inzicht in de genese van Gezelles poëzie. Het ontdekken van onbekende documenten houdt steeds een stuk verrassing in. Het is immers niet denkbeeldig dat de teruggevonden manuscripten eventueel een nieuw licht kunnen werpen op een facet van Gezelles persoonlijkheid. Maar toch willen we hier vooral de aandacht vragen voor de continue inspanning van verscheidene Gezellevorsers die de jongste decennia het Gezelle-onderzoek op nieuwe paden geleid hebben. Dankzij hun nauwgezette tekstedities en vernieuwende poëzieinterpretaties kunnen we in 1999 een ander profiel van de dichter ophangen dan we in het vorige Gezellenummer van ons tijdschrift (januari-februari 1966, nr. 85) konden doen. Het inleidend overzicht van het huidige nummer gidst ons langsheen de meest opvallende verschuivingen die zich de jongste decennia in de Gezellestudie voorgedaan hebben. Vlaanderen. Jaargang 48 G. Gezelle in de tuin van de Kortrijkse familie Nolf-Beck, Doorniksewijk nr. 148, in de zomer van 1893 De foto werd door een lid van de familie Nolf genomen en ook ontwikkeld in het amateur-laboratorium ten huize Nolf. (Mededeling familie Nolf; voor andere details over de fotoreeks waarvan dit portret deel uitmaakt, cfr. R. Lagram in: De Leiegouw, jg. XL, afl. 2, juni 1998) Iedere versregel, iedere pennentrek of uitspraak van Guido Gezelle is heel lang gemythologiseerd geworden door een drievoudig canoniseringsproces dat reeds tijdens zijn leven op gang gebracht werd. Het aureool van Gezelles onaantastbaar literair talent heeft decennia lang doorgewogen op de waardering die men zijn totale oeuvre toebedeelde, waardoor uiteraard heel veel middelmatige gelegenheidsproducten opgewaardeerd werden. De apostolisch-religieuze draagwijdte van zijn literair engagement verleende aan zijn werk tevens een toets van ongenaakbaarheid waardoor men niet altijd de nodige nuancering kon of wilde opbrengen. De wervende kracht van zijn Vlaams-opvoedkundig profiel ten slotte was eveneens een punt dat in verscheidene milieus niet met de nodige sereniteit bespreekbaar was. Nu onze postmoderne tijdgeest geen ruimte meer laat voor grote mythen of gefossiliseerde verhalen bekruipt sommigen de wens om dit glorificatieproces meteen om te buigen naar een totale ontkrachting van het vroeger gecreëerde ideaalbeeld. We weten echter dat het herschrijven van de (literatuur)geschiedenis omzichtig moet gebeuren, vooral wanneer het een dichter betreft die door opeenvolgende literaire stromingen met groot enthousiasme als een inspirerende voorloper begroet werd: door onze Van nu en Straksers, door een expressionist als Van Ostaijen én door de vijftigers die hem als de eerste experimentele dichter binnenhaalden. Met deze bundel exemplarische bijdragen hopen we dan ook een Gezellebeeld te schetsen dat sober en eerlijk is. De artikels die hier aangeboden worden, reveleren een bijzonder veelzijdig auteurschap. We zien onder andere hoe Gezelle op een treffende wijze de literaire traditie in zijn werk integreerde, wat bijvoorbeeld ook tot uiting komt in zijn mystieke gedichten. Terzelfder tijd ontpopte hij zich als een politiek-geëngageerd journalist met een sprankelend humoristisch gevoel en als een talentrijk vertaler van Longfellows Hiawatha-gedicht. Zijn laatste grote bundels verschenen terwijl hij een veel gevraagd gelegenheidsdichter was voor de Kortrijkse geestelijkheid en burgerij. Aan deze facetten besteden we in de volgende pagina's de nodige aandacht. Het is ons bovendien een bijzonder groot genoegen dat we het slotwoord van deze aflevering mogen geven aan Jozef Boets die van de Gezelle-editie en de Gezelle-interpretatie een prachtig levenswerk gemaakt heeft. In zijn bijdrage verkent hij op een poëtisch-fijnzinnige wijze enkele avondgedichten en formuleert hij zijn grote bewondering voor de dichter die dit jaar herdacht wordt. Uiteraard gaat onze dank hier ook uit naar de vele personen die zich ingezet hebben bij het totstandkomen van dit nummer. We danken de verantwoordelijken van de Gezelle-archieven van de Openbare Bibliotheek in Brugge en van de Stedelijke Openbare Bibliotheek in Kortrijk, de Zusters Paulinen in Kortrijk; Gezelliana-hoofdredacteur Piet Couttenier, de coördinatoren van de Gezelleherdenking Vlaanderen. Jaargang 48 van de provincie West-Vlaanderen en de vele anonieme medewerkers en bruikleengevers. In het bijzonder richten we een woord