<<

Een veranderende tuinstad: Buitenveldert

Auteur: Kimberley van Gent Begeleider: Stefan Metaal Datum : 20 juni 2016 Studentnummer 10451277 0 Opleiding: Planologie

Inhoudsopgave

1. Inleiding ...... 2 1.1 Probleemstelling ...... 3 2. Theoretisch kader ...... 4 2.1 Veranderende wijken ...... 4 2.2 Verandering in de ...... 5 2.3 Buitenveldert ...... 6 2.4 Toestroom jonge mensen ...... 7 2.5 Publieke familiariteit ...... 8 3. Methodologische verantwoording ...... 10 3.1 Locaties ...... 10 3.2 Selectie & werving ...... 11 3.3 operationalisering ...... 11 3.4 Interview strategie ...... 13 3.5 Leerproces interviews ...... 13 3.6 Coderen ...... 13 3.7 Reflectie Onderzoeker ...... 14 4. Analyse ...... 15 4.1 De bevolkingssamenstelling toen ...... 15 4.2 De bevolkingssamenstelling nu ...... 16 4.3 Normen, waarden en omgangsvormen ...... 20 4.4 Contact tussen buren ...... 22 5. Bevindingen ...... 25 6. Conclusie ...... 26 7. Literatuur ...... 27 8. Bijlagen ...... 29 a. Bijlage 1 ...... 29 b. Bijlage 2 ...... 31

1

1. Inleiding

‘Buitenveldert: een bruisende hotspot zal het wel nooit worden’(Het Parool, 2015). De eerste zin uit dit krantenartikel in het Parool geeft direct aan wat voor beeld er bestaat van Buitenveldert. De wijk wordt gezien als een rustige, enigszins saaie en vergrijsde plek. Toch wordt de wijk ook vaak beschreven als het welvarende broertje van de Westelijke tuinsteden. Waar de westelijke tuinsteden nog wel eens negatieve aandacht ontvangen, blijft het in Buitenveldert bij verwijten als 'saai'. Toch is deze rustige wijk in het zuiden van een interessante locatie voor onderzoek: recent is men begonnen met de bouw van de . In eerste instantie was het doel dat de Zuidas een zelfvoorzienend en op zichzelf functionerend geheel zou worden. Daar is men in de loop der tijd echter vanaf gestapt, omdat voor het aantrekken van voorzieningen eerst meer bewoners getrokken moeten worden. Voor grootstedelijke voorzieningen wordt in de visiestukken nu verwezen naar het, in Buitenveldert gelegen, winkelcentrum Gelderlandplein. Daarnaast worden het Vu en de omliggende gebouwen meegenomen in de plannen voor de Zuidas als zijnde 'het Kenniskwartier' (Gemeente Amsterdam, 2015). Dit geeft aan dat de Zuidas en Buitenveldert toch meer met elkaar te maken zouden kunnen krijgen dan oorspronkelijk gepland. In beleidsstukken voor Buitenveldert wordt recent ook een nieuwe toon aangeslagen. Er wordt verwacht dat het aantal ouderen in de wijk hoog blijft, maar dat de Zuidas tegelijkertijd gaat zorgen voor meer dynamiek en meer jongeren. Daarnaast trekt het gebied, volgens de gebiedsanalyse (gemeente Amsterdam, 2016), ook nieuwe jonge gezinnen aan. Deze ontwikkelingen maken dat de wijk steeds meer transformeert van rustige, saaie wijk naar een meer diverse stadswijk. Er wordt immers verwacht dat de instroom van bovenstaande groepen de voorzieningen in de wijk zal beïnvloeden (gemeente Amsterdam, 2016).

Onderzoek in de wijk lijkt dus relevant met de recente veranderingen in het achterhoofd. Nog relevanter wordt het om onderzoek te doen naar de wijk als blijkt dat er nog niet enorm veel onderzoek bestaat naar de wijk. Er wordt wel veel onderzoek gedaan naar het westelijke deel van de tuinsteden, maar de wijk met ogenschijnlijk minder problematiek blijft buiten beschouwing. Met de komst van de Zuidas wordt de aandacht nog verder van Buitenveldert weg getrokken. De Zuidas is het onderzoeksobject in veel onderzoeken en beleidsstukken: het is immers een groot project waar Amsterdam veel waarde aan hecht. Het stadsdeel schrijft zelfs een gebiedsanalyse en visie over de Zuidas én Buitenveldert als één gebied. Het belang van Buitenveldert wordt hierdoor eigenlijk buiten beschouwing gelaten, of als ondergeschikt gezien aan de Zuidas, ongeacht de veranderingen die voor de wijk worden verwacht.

Dit onderzoek zal daarom specifiek gericht zijn op Buitenveldert en de visie van de bewoners van Buitenveldert. In drie verschillende straten zullen door middel van een steekproef een aantal bewoners worden uitgenodigd om mee te werken aan een interview. In totaal zal er per straat 5 uur aan interviews worden afgenomen. De analyse zal uiteindelijk gebaseerd worden op 15 uur aan getranscribeerde interviews, waarin respondenten gevraagd worden naar hun visie op de wijk. In de interviews komen wat persoonlijke keuzes ter sprake, zoals de keuze voor Buitenveldert als woonlocatie en het al dan niet bestaan van een sociaal netwerk in de wijk. Daarnaast wordt er gevraagd naar de mate van verandering die men in de wijk ziet of merkt. Ook zal er worden ingezoomd op de interactie met de buren; weet men wie er in de straat wonen, groet men de buren of gaan buren zelfs bij elkaar op de koffie? De analyse zal voornamelijk bestaan uit interessante quotes en toelichting van die quotes. Het daaropvolgende hoofdstuk ‘bevindingen’ zal de informatie die is opgedaan uit de quotes koppelen aan literatuur. 2

1.1 Probleemstelling De bovenstaande vragen zullen leiden tot het antwoord op de volgende hoofdvraag:

Wat is de invloed van veranderingen in de bevolkingssamenstelling in Buitenveldert op de interactie tussen bewoners?

Buitenveldert wordt in beleidsstukken beschreven als een wijk met homogene buurten, waar veel mensen met dezelfde ‘mind set’ wonen. De verandering in bevolkingssamenstelling zou deze structuur kunnen beïnvloeden. Bij hogere diversiteit van de buurt zou het kunnen dat mensen elkaar minder gaan (her)kennen, waardoor mensen minder goed kunnen inschatten wat ze van elkaar kunnen verwachten met als gevolg dat het vertrouwde gevoel van de buurt kan afnemen. Talja Blokland (2009) noemt dit een afname van de publieke familiariteit. Deze publieke familiariteit hangt sterk samen met de interactie die buurtbewoners met elkaar hebben. Immers, als er hoge mate van interactie in de buurt bestaat dan (her)kent men meer mensen en is het gevoel van vertrouwdheid dus mogelijk hoger. De eventuele afname van publieke familiariteit zou dan samen kunnen hangen met de invloed van veranderingen in de wijk op de interactie.

De centrale onderzoeksvraag zal worden beantwoord aan de hand van een aantal deelvragen. Ten eerste zal gekeken moeten worden welke veranderingen er in de wijk spelen. Dit resulteert in deelvraag 1; 1. Welke veranderingen in bevolkingssamenstelling kunnen er worden vastgesteld in Buitenveldert?

Als de veranderingen in de wijk vastgesteld zijn kan naar een antwoord gekeken worden op het volgende; 2. a) In hoeverre (her-)kennen bewoners hun medebewoners? b) In hoeverre is er interactie tussen bewoners?

De verschillende bevolkingsgroepen in de wijk zullen mogelijk andere behoeften hebben. Nieuwe groepen zijn misschien wel op zoek naar hele andere voorzieningen of een andere manier van omgaan met de buren. Deze verschillen zijn interessant; 3. Hebben de relatief nieuwe bewoners van de wijk andere woonbehoeften dan zittende bewoners?

Vervolgens is het ook interessant om te kijken wat de mening van zittende bewoners is over de nieuwe bewoners, specifiek in relatie tot de interactie van deze bewoners; 4. Welke meningen hebben bewoners over de nieuwe bewoners en hoe beoordelen zij een eventuele neiging tot afzondering van de nieuwe groepen?

Tijdens het onderzoek zijn de deelvragen enigszins bijgesteld. In eerste instantie was er ook een deelvraag gericht op de Japanse en joodse gemeenschappen binnen de wijk Buitenveldert. Het is algemeen bekend dat deze groepen deel uit maken van de bevolking in Buitenveldert en dit leek mij een interessant ruimtelijk fenomeen. Echter blijken respondenten niet veel te zeggen over de groepen. Ze weten dat de groepen, en hun voorzieningen aanwezig zijn. Veel van de respondenten gebruikt zelfs wel eens Joodse of Japanse voorzieningen. Ook wordt er door een enkele respondent gemeld dat de groepen zich enigszins afzonderen, maar een verandering of opmerkelijke invloed op de wijk is mij niet ter oren gekomen. Daarom is dit aspect van de wijk Buitenveldert in dit onderzoek weggelaten.

3

2. Theoretisch kader

2.1 Veranderende wijken

Wijken in de stad veranderen, zo ook Buitenveldert. Hoe deze wijken veranderen wordt in de literatuur door verschillende stromingen anders beschreven. De onderzoekers van de Chicago school beschrijven de veranderingen die een stadswijk ondergaat als een soort levens cyclus. Een nieuwe wijk begint veelbelovend en trekt mensen aan, vervolgens verouderd de wijk, en daarmee de woningvoorraad. Huizen sluiten niet meer aan op de heersende woonstandaard en worden minder gewenst door mensen met een hoger dan gemiddeld inkomen (Duncan en Duncan, 1957). Deze benadering van wijkdynamiek noemen Bolt, Kempen & Beckhoven (2009) ‘de ecologische benadering’. De wijk wordt gezien als een ecologische eenheid, die door veroudering onvermijdelijk met verval te maken zal krijgen. De verandering van een wijk is volgens deze ecologische theorie uit te leggen aan de hand van drie factoren (Taub, Taylor & Dunham, 1984). Ten eerste de ecologische basis kenmerken van een wijk. Hieronder wordt verstaan: het aanbod in banen voor de bewoners, de demografische druk op de woningvoorraad, de leeftijd en kwaliteit van de woningvoorraad en (on)aantrekkelijke factoren die de locatie van de wijk met zich meebrengt. De ecologische kenmerken van een wijk worden volgens Taub, Taylor en Dunham (1984) vaak aangewezen als de enige reden voor het al dan niet vervallen van een wijk. Volgens hen wordt de verandering van een wijk ook beïnvloed door institutionele beslissingen en beslissingen door individuele bewoners van de wijk. Voor grote bedrijven geldt dat zij moeten beslissen of ze op een locatie gevestigd willen zijn en daarmee dragen ze bij aan de ecologische kenmerken van een wijk. Ze scheppen immers een bepaald economisch klimaat en zorgen voor banen in de buurt. Daarnaast hebben bedrijven de middelen om burgers te organiseren, waardoor ze kunnen bijdragen aan de buurt (Taub, Taylor & Dunham, 1984). Bewoners moeten ook individueel de beslissing maken of zij in de wijk willen wonen en willen blijven wonen. Ze zullen hierbij altijd rationeel kiezen voor de beste, minst verloederde wijk. De uitkomst beïnvloedt de vraag en het aanbod naar woningen en de wil om te investeren in de woning en wijk (Taub, Taylor & Dunham, 1984).

Burgess (1925) haakt hier op in met zijn theorie van ‘invasie en successie’. In eerste instantie zullen de mensen met een minder sterke sociaaleconomische positie alleen een huis kunnen betalen in de goedkopere . De mensen met een betere positie zullen naar de wijken verder van het centrum verhuizen: zij kiezen immers rationeel voor de beste locatie. De instroom van meer mensen met een lage sociaal economische positie naar de stad zorgt voor een hogere druk op de huizenmarkt in het centrum, die leidt tot onder andere over bewoning. Mensen met een verbeterende situatie of met een iets hoger inkomen zullen verhuizen naar de buitenwijken. Daar zijn zij de eersten die zich vestigen. Dit noemt Burgess (1925) ‘invasie’. Zij zorgen hier weer voor meer druk op de huizenmarkt en een veranderende buurtbevolking. Mensen met wat meer geld zullen hierdoor mogelijk weer weg willen uit de wijk en daarom verhuizen naar een nieuwere wijk, waardoor er plek vrij komt voor meer mensen uit een lagere inkomensklasse. Zo zet het proces zich voort.

Volgens de ecologische benadering zou voor het onderzoek naar een wijk dus gekeken moeten worden naar de bovengenoemde drie factoren om de verandering van een wijk de verklaren. Echter mist deze ‘ecologische’ kijk op de verandering van de wijk andere factoren die menselijke gedrag aansturen (Bolt, Kempen en Beckhoven, 2009). Mensen maken niet alleen maar rationele 4 economische keuzes, maar kunnen ook kiezen voor een bepaalde wijk op basis van andere redenen. Er zijn inderdaad economische beweegredenen, maar ook sociale, psychologische en demografische redenen die tot verschillende keuzes en preferenties leiden (Bolt, Kempen & Beckhoven, 2009). Het al dan niet bestaan van een sociaal netwerk in de buurt zorgen dat men er blijft wonen, ook al is de buurt niet de beste economische keuze. Daarnaast is de sociale cohesie die bestaat in de buurt ook een belangrijke factor; of er een band met de buurt en de buren bestaat, de tevredenheid over het wonen in de buurt en het vertrouwen in de buurt zijn factoren die meewegen in de locatiekeuze.

2.2 Verandering in de Westelijke tuinsteden Veel naoorlogse wijken zijn de afgelopen jaren een proces van verandering door gegaan. De Westelijke tuinsteden, waarvan het grootste gedeelte is gebouwd vlak na de oorlog, behoren tot deze naoorlogse wijken. De plannen voor de westelijke tuinsteden werden in 1934 vastgelegd in het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP). Het plan bevatte uitbreidingen aan de westelijke en zuidelijke rand van Amsterdam. Centraal stond het streven de leefomstandigheden van arbeiders te verbeteren door huisvesting aan te bieden in goede woningen omringt door een groene woonomgeving. Toen de wijken na de oorlog gebouwd werden waren ze het toonbeeld van moderne stedenbouw. Het was dan ook populair om te gaan wonen in de nieuwe wijken, in moderne huizen met veel groene stroken. Echter, tegenwoordig wordt er in Nieuw West op veel plekken vernieuwd en zijn de wijken niet allemaal meer zo populair en modern (Hellinga,2005).

De verandering van de westelijke tuinsteden is deels te verklaren aan de hand van de ecologische benadering. De huizen in de Westelijke tuinsteden zijn oorspronkelijk gebouwd voor arbeiders met relatief lagere inkomens. Er werden vooral eengezinswoningen en gezinswoningen in de vorm van portieketagewoningen gebouwd, zodat arbeiders in de wijk konden wonen met hun gezin. In de Westelijke tuinsteden werden de huizen snel te klein voor de groeiende gezinnen en er was te weinig mogelijkheid om door te stromen naar huis met meer kamers binnen de tuinsteden. Met de bouw van de groeikernen in de buurt van Amsterdam, bijvoorbeeld Purmerend, verhuisden veel mensen naar een betaalbaar huis met meer kamers in die groeikernen (Hellinga,2005). Daarnaast zette ook de veroudering van de huizen in, waardoor de huizen niet meer voldeden aan de woonstandaard van nieuwe arbeidersgezinnen. Voor gezinnen met een lagere sociaal economische positie, vaak migranten, die tot die tijd nog kleine woningen in het centrum bezette, waren de woningen in de westelijke tuinsteden echter een vooruitgang. Omdat de huizenprijzen door de daling in populariteit omlaag waren gekomen, werd het betaalbaar voor deze bevolkingsgroep om in nieuw-west te gaan wonen (Hellinga, 2005). Dit is een klassiek voorbeeld van de ‘invasie’ fase uit de theorie van Burgess (Bolt, Kempen en Beckhoven, 2009). Bewoners van de westelijke tuinsteden maakten de rationele keuze te verhuizen naar een betere wijk, met passendere, minder verouderde woningen. Maar de keuzes werden ook gemaakt op basis van de eigen sociale situatie. Immers, door groei van het gezin is een groter huis gewenst en door individualisering is meer ruimte nodig per gezinslid (Hellinga, 2005). Per individu kunnen redenen echter natuurlijk ook nog verschillen.

In de Westelijke tuinsteden is dus uiteindelijk tijdens het proces van invasie en successie een grote groep nieuwe bewoners ingestroomd. Als, volgens de toevoeging van Bolt, Kempen en Beckhoven (2009) de negatieve ontwikkelingen in een buurt deels afhangen van de afbraak van sociale cohesie in een buurt, dan is dit een dreiging voor de Westelijke tuinsteden. Een wijk met veel nieuwe

5 instroom kan volgens hen een daling in sociale cohesie een negatieve spiraal op gang brengen, omdat men in dit geval minder reden heeft om in de buurt te willen blijven wonen.

2.3 Buitenveldert

In de jaren 80’ werd Buitenveldert gebouwd als onderdeel van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP). Naast de westelijke tuinsteden, werd Buitenveldert gepland als uitbreiding aan de zuid kant van Amsterdam. De locatie van Buitenveldert is te zien op figuur 1. De wijk wordt in huidige documenten vaak in twee delen opgesplitst: west en oost. Waar de westelijke uitbreiding uit het AUP vooral gebouwd werd voor de arbeiders met een relatief lager inkomen, werd in Buitenveldert ook gebouwd voor de middenklasse. De dichtheid van de wijk lag daarom lager. De toestroom in de jaren ’60 bestond dan ook voornamelijk uit huishoudens met een redelijk maandinkomen.

Figuur 1: De positie van Buitenveldert in Amsterdam Bron: Kaartgegevens Google, 2016

De meest gebruikte karakteristieken bij het beschrijven van de bevolkingssamenstelling zijn; leeftijd, geslacht en etniciteit (Smith et.al., 2002). Leeftijd is een belangrijk aspect van de bevolking omdat het invloed heeft op de invulling die men geeft aan zijn of haar leven en dit wordt gemerkt in de ruimte. Daarnaast beïnvloedt leeftijd het geboortecijfer, sterftecijfer, de mate van criminaliteit in een wijk, de vraag naar voorzieningen, welk type huizen er wordt verlangd en de arbeidsmarkt (Smith et.al., 2002).

6

Voor Buitenveldert geldt dat in de huidige situatie nog steeds een groot aantal ouderen in de wijk woont in vergelijking met andere wijken. Dit is ook te zien in de bevolkingspiramide in figuur 1, daarbij gezegd dat de bevolkingspiramide van Amsterdam veel puntiger is aan de bovenkant. Daarnaast is er een relatief groot aantal 20’ers en 30’ers, met als gevolg een groeiend aantal jonge kinderen (gemeente Amsterdam, 2016). In de bevolkingspiramide is ook de opvallende groei van deze groep goed zichtbaar. In 2005 was de groep nog niet zo opvallend groot, zelfs nog kleiner dan de groep oudere vrouwen. Tegenwoordig is de groep 20’ers en 30’ers al een stuk gegroeid, en voor 2025 wordt verwacht dat de groep nóg groter zal worden.

Een ander belangrijk aspect van Figuur 2: Leeftijdsopbouw Buitenveldert/Zuidas (links vrouwen, rechts mannen), 1 januari 2005, 2015 bevolkingssamenstelling volgens Smith et. al. (2002), en 2025. die van waarde is voor de wijk Buitenveldert, is

Bron: OIS, 2016 etniciteit. Naast de autochtone mensen is er een joodse gemeenschap en wonen er Japanse expats in Buitenveldert. De joodse gemeenschap heeft in de wijk zijn eigen voorzieningen. Zo is er een joodse basisschool, een joods hospice, een joods bejaardentehuis, een synagoge en een aantal joodse winkels met koosjere producten (Joodse canon, z.j.). De groep zoekt elkaar en de joodse voorzieningen op in Buitenveldert.

Hoewel er in Buitenveldert sociale huur, particuliere huur en koopwoningen gerealiseerd werden, mocht de dichtheid van de wijk hier niet op aangepast worden. Het verschil kwam alleen terug in de woonblokken en niet duidelijk aan de buitenkant (Hendriksen, 2009). De verschillende typen huur en koop werden niet zo maar door elkaar gebouwd, maar redelijk van elkaar gescheiden. Er zijn in Buitenveldert eengezinswoningen, portieketagebouw, galerijetagebouw en hier en daar wat hoogbouw. De soorten bebouwing zijn meestal gegroepeerd. Onderin Buitenveldert zijn de meeste eengezinswoningen te vinden. Onder de Boshuizenstraat staan drive in woningen, normale rijtjeshuizen en een strook villa’s. Ten westen van de Buitenveldertselaan geldt hetzelfde. Vlak onder de van Nijenrodeweg, in de Kastelenstraat, zijn er L-vormige huizenblokken met etageflats van 3 hoog. Boven de van Nijenrodeweg en het Gijsbrecht van Aemstelpark zijn ook voornamelijk etageflats met een paar bouwlagen te vinden, met uitzondering van het Gelderlandplein gebied. Hier nemen duurdere hoogbouw appartementen de meeste ruimte in beslag.

2.4 Toestroom jonge mensen

Gezien de groeiende groep 20’ers en 30’ers en de groeiende groep kinderen in Buitenveldert, kan er worden aangenomen dat er meer gezinnen de wijk in komen. Karsten (2003) noemt jonge gezinnen die niet de stad uit gaan, maar in plaats daarvan een plek in de stad zoeken waar carrière met kinderen gecombineerd kan worden ‘family gentrifiers’. Waar vroeger de neiging bestond om te verhuizen naar een rustigere plek buiten de stad, blijft men nu vaker in de stad. Een drijfveer voor deze verandering is de veranderde positie van de vrouw op de arbeidsmarkt (Karsten, 2003). Het is 7 steeds normaler dat de vrouw een full time baan heeft. Dit resulteert in gezinnen met twee verdieners en alleenstaande moeders die gewoon een volledige werkweek werken. De overweging om dichterbij het werk te wonen gaat in deze situatie zwaarder wegen. De tijd die men anders kwijt is aan reizen, is nodig om de carrière te combineren met de zorg voor de kinderen. Daarnaast is het handig nabij voorzieningen te wonen die het familie leven ondersteunen, zoals een crèche en de basisschool. In urbaan gebied is de dichtheid van voorzieningen vaak hoger, dus is de afstand tot benodigde voorzieningen vaker kort (Karsten, 2014). Karsten (2003) stelt daarnaast dat een plek in de stad door de middenklasse jonge gezinnen geprefereerd wordt vanwege de culturele voorzieningen die dichtbij zijn. Zo kunnen ze hun levensstijl voortzetten ongeacht de gezinssamenstelling. Omdat het bij dit soort gezinnen vaak gaat om twee werkende ouders, is een huis in de stad ook binnen budget voor deze gezinnen. De family gentrifiers hebben op hun beurt invloed op de woonlocatie die ze uitkiezen, voornamelijk de invloed op de vraag naar voorzieningen is zichtbaar. Zo hebben jonge gezinnen bijvoorbeeld behoefte aan veilige speelplekken voor de kinderen. Ook wordt de vraag naar kinderopvang groter (Karsten, 2003). Immers, als een gezin twee werkende ouders heeft, is een kinderopvang in de buurt of op de weg naar werk noodzakelijk.

2.5 Publieke familiariteit

De ruimtelijke spreiding van de bevolking is naast de algemene bevolkingssamenstelling een interessant aspect in een wijk. De spreiding kan namelijk gevolgen hebben voor de relaties binnen een wijk. Zo zou het in een homogene wijk waarschijnlijker zijn dat men sociale relaties met elkaar aangaat (Kalmijn, 1998). Met een homogene wijk wordt een wijk bedoeld waar mensen wonen die veel op elkaar lijken. Gelijke normen, waarden, culturen en behoeften kunnen er voor zorgen dat men zich beter met elkaar kan identificeren, waardoor de drempel voor interactie lager ligt (Alesina en La Ferrara, 2002). Ook is het vertrouwen in de medebewoner kan hoger liggen bij gelijke factoren, want men kan beter inschatten wat van de ander verwacht kan worden. Uit een hoger vertrouwen in elkaar, vloeit ook een prettiger woonklimaat voort. Buitenveldert is een wijk met homogene buurten, wat uiteindelijk een heterogene wijk maakt. Volgens deze theorie zou de interactie in Buitenveldert dus hoog kunnen liggen, eveneens als het vertrouwen tussen de buurtbewoners. Het vertrouwen in de mede bewoner ontstaat volgens Talja Blokland (2009) ook door publieke familiariteit. Het vertrouwde gevoel dat men heeft bij de wijk, en het gevoel van veiligheid van elke bewoner wordt in deze theorie beïnvloed door de mate waarop men bekende gezichten op straat ziet. Het gaat nog niet eens over daadwerkelijke interactie, zolang men elkaar maar herkend. Door de herkenning kan men beter inschatten wat er te verwachten valt van de medebewoners. Dit leidt er dan toe dat men bijvoorbeeld van mede bewoners die men vaker op straat tegen komt geen overval verwacht en, mocht die toch plaats vinden, dan verwacht men dat andere bekenden wel zullen ingrijpen. Talja Blokland (2009) stelt dat hoe hoger de mate van herkenning is, hoe vertrouwder het gevoel van de bewoners is. Voor die herkenning zijn er plekken nodig waar ontmoeting plaats kan vinden (Blokland, 2009). Bijvoorbeeld ‘de bakker om de hoek’, de apotheek of de buurtsupermarkt. Voorzieningen die door iedereen worden gebruikt zullen er voor zorgen dat mensen elkaar structureel tegen komen.

Ook publieke ruimtes zijn ontmoetingsplaatsen waar men elkaar tegen het lijf kan lopen of waar zelfs interactie plaats kan vinden. Openbare parken of groene plantsoenen in de buurt worden gezien als een belangrijk aspect in de kwaliteit van het leven in de stad. Dit is mits er een bepaald niveau aan recreatie mogelijk is en iedereen er evenveel toegang toe heeft (Burgess, J. et al. 1988). Dit zijn dan

8 zogenaamde ‘pure public goods’ waarbij consumptie door de ene persoon niet leidt tot beperking van het product dat de ander nog kan consumeren. Daarnaast moet iedereen toegang hebben tot het product om het een ‘pure public good’ te noemen. Zodra er een hek om het park staat en men moet betalen of lid moet zijn van een bepaalde groep om binnen te komen, gaat het niet meer om een pure public good (Webster, 2007). In Buitenveldert zijn veel groene ruimtes niet afgesloten, maar wel afgeschermd. Veel van de bebouwing is gebouwd in hofjesstructuur, waardoor de bebouwing een parkje of speelplaats afschermt. Verder is er op de Kastelenstraat op meerder plekken een pleintje te vinden met bankjes en eetgelegenheden of voorzieningen als een drogist of apotheek. Openbare ruimte is belangrijk voor de leef kwaliteit in een stad, omdat het de mogelijkheid geeft tot recreatie, maar ook omdat het een ontmoetingsplaats kan zijn. Als bijvoorbeeld de kinderen gezamenlijk in een parkje kunnen spelen, komen ouders in contact (Burgess, J. et.al. 1988).

De bovengenoemde concepten en begrippen zijn ter verduidelijking in een schema verwerkt, te zien op figuur 3. De verandering van interactie in de wijk wordt onderzocht en, uit het kader is gebleken, dat deze interactie verbanden heeft met een aantal concepten. Interactie wordt beïnvloed door de aanwezige openbare ruimte en de opzet van deze openbare ruimte. Interactie vindt meer plaats bij een hogere sociale samenhang. Als er in een buurt meer sociale samenhang is, zal er immers waarschijnlijk meer interactie bestaan. Hetzelfde geldt voor de publieke familiariteit. Als er meer publieke familiariteit bestaat in de buurt zal mogelijk de mate van interactie hoger liggen, of in ieder geval het gevoel dat interactie mogelijk is. Ten slotte wordt de sociale cohesie en de publieke familiariteit beïnvloed door de bevolkingssamenstelling en mogelijke verandering hiervan.

Openbare ruimte

Interactie sociale cohesie

Bevolkingssamenstelling

Publieke familiariteit

9

3. Methodologische verantwoording

Het doel van deze scriptie is om inzicht te krijgen in de manieren waarop recente veranderingen invloed uitoefenen op de sociale structuur van de wijk Buitenveldert. Buitenveldert is een wijk aan de rand van de stad, behorend tot de uitbreidingen die gepland werden ten tijde van het Algemeen Uitbreidingsplan voor Amsterdam. Buitenveldert is echter niet een typische naoorlogse buitenwijk, gezien de wijk niet tegen grote problemen lijkt aan te lopen. Toch zijn er veranderingen voorspeld. En deze veranderingen zouden hun invloed kunnen hebben op de sociale interactie in de wijk. Er wordt daarom in deze scriptie specifiek onderzoek gedaan binnen één wijk: Buitenveldert. Waardoor het onderzoek wordt ingericht als een case study. Echter, dit is geen case study die te generaliseren is, gezien Buitenveldert juist niet als typische buitenwijk wordt behandeld maar als een bijzondere. De uitkomsten vertellen daarom gedetailleerde informatie over alleen deze wijk.

In welke mate er contact en interactie bestaat tussen buren is iets wat eigenlijk alleen de bewoners zelf kunnen toelichten. In dit onderzoek is daarom gekozen om die informatie te verzamelen door middel van interviews. Een interview heeft voor dit onderzoek een aantal voordelen. In een interview kan gevraagd worden naar de interactie die men zelf onderneemt en de interactie die men ziet op straat. Ten tweede is het belangrijk om te vragen naar de kennis die iemand heeft over buren. Het begrip ‘publieke familiariteit’, dat al eerder is genoemd, gaat immers over de herkenning die men ervaart in de straat of buurt. Als de persoon veel mensen kent of in ieder geval weet wie er bij welk huis hoort dan is de herkenning op straat waarschijnlijk groot. Dergelijke informatie wordt moeilijker achterhaald door middel van gesloten vragen in een enquête. Interviews zijn daarom passender voor dit onderzoek, gezien dat de ruimte geeft om verhalen te laten vertellen en daaruit op te maken of men veel buren kent. Ten derde zijn ook de geldende ongeschreven regels en omgangsnormen in de wijk interessant als het gaat om interactie. Deze regels en normen kunnen in een interview opgemerkt worden in de omgang met de respondent en naar voren komen in verhalen. Een concrete vraag waarin gevraagd wordt naar de omgangsnormen bestaat niet naar mijn mening, omdat mensen vaak zelf de ongeschreven regels niet meer opmerken. Een interview is daarom de beste manier om deze normen toch te kunnen beschrijven in dit onderzoek.

3.1 Locaties De analyse is gebaseerd op een totaal van 14 uur aan interviews, afgenomen bij 14 respondenten, waarbij een huishouden als één respondent wordt geteld. De respondenten zijn in dit onderzoek dus de ‘onderzoekseenheden’. De respondenten zijn verdeeld over drie straten binnen de wijk Buitenveldert. De drie straten liggen verspreid over de wijk en bevatten verschillende soorten bebouwing. Straat A ligt in het zuidwesten van de wijk. In dit gedeelte staan voornamelijk eengezinswoningen in de vorm van drive-in en normale rijtjeshuizen. Dat geldt ook in de straat waar de interviews zijn afgenomen. Het is een straat met aan weerszijden een rij eengezinswoningen met twee bouwlagen die allemaal gekocht zijn. Er is parkeergelegenheid voor vergunninghouders, elk huis heeft een voortuin en achtertuin, er is een breed trottoir met kinderkrijttekeningen op de grond en een speelplaats aan het einde van de straat. In dit gedeelte van Buitenveldert zijn drie interviews afgenomen. Dit zijn minder interviews dan in straat B en C omdat er in straat A na drie interviews geen nieuwe informatie meer werd verwacht. Straat B ligt in de Kastelenbuurt. Het blok waarin de respondenten wonen is een blok met portieketagewoningen waarin huurwoningen in de vrije sector van de woningcorporatie Rochedale zijn gevestigd. De woningen staan in L vorm tegenover een ander blok in L vorm, wat een open binnenplaats creëert. Op deze binnenplaats is veel groen en een

10 speeltuin geplaatst. Op deze locatie zijn vier respondenten geïnterviewd. Straat C ligt bovenin de wijk, dicht bij de Zuidas. In deze straat staan wederom portieketage gebouwen, maar dit keer met 4 bouwlagen. In deze straat staan aan weerszijden van een parkeerstrook twee van deze portieketagegebouwen, met weinig groen in het midden. Aan de achterkant van beiden gebouwen, aan zijde waar de balkons over uitkijken, ligt wel een groene strook. In deze straat zijn zeven respondenten geïnterviewd. In de laatste straat waren de interviews het kortst en leken de interessantste processen plaats te vinden, waardoor er hier meer respondenten zijn geïnterviewd.

3.2 Selectie & werving

Het is in dit onderzoek van belang dat mensen uit de verschillende bevolkingsgroepen geïnterviewd worden. Het is immers het doel om de interactie tussen deze groepen te bekijken, en de behoefte aan interactie te vergelijken. Gezien het niet mogelijk is van tevoren alle leeftijden per adres te weten, leek mij het willekeurig uitkiezen van huizen per straat de beste methode om tot een representatieve steekproef te komen. Dit noemt Bryman (2012) ‘probability sampling’. In eerste instantie zijn er per straat in 10 willekeurige brievenbussen brieven gedaan. Dit bleek voor straat B en C te weinig reactie op te leveren, daarom zijn er daar per straat nog 10 brieven gepost. De brief die gebruikt is voor het uitnodigen van respondenten, is in te zien in Bijlage 1. In navolging van de brief ben ik een paar dagen na het posten van de brief langs de huizen gegaan waar brieven waren gepost. Vier respondenten boden zich zelf aan via de mail en telefoon, de resterende respondenten zijn geworven door aan te bellen en te vragen of men wilde meewerken aan een interview of een interview afspraak wilde maken.

Zoals al enigszins verwacht, werd er meer gereageerd door bewoners van hogere leeftijd. De mate van representativiteit van de steekproef voor de bevolking van Buitenveldert kwam hierdoor enigszins in gevaar. Daarom heb ik er voor gekozen om bij twee oudere mensen het interview drastisch in te korten tot een aantal vragen. Deze twee interviews heb ik vervolgens niet laten meetellen in het aantal interviews.

In dit onderzoek is er ook sprake van een non-response. Er was slechts tijd voor 14 uur aan interviews, omdat meer uur aan interviews ten koste zou gaan aan de analyse door de beperkte tijd die gespendeerd kan worden aan dit onderzoek. Toch bevat 14 uur aan interviews voldoende informatie om antwoorden op de hoofd- en deelvragen van dit onderzoek op te baseren. Binnen de 14 uur aan interviews is geprobeerd de bevolkingssamenstelling zo goed mogelijk te spiegelen. Helaas lag de response uit allochtone gezinnen veel lager. Er is slechts één Surinaamse geïnterviewd en van de andere bevolkingsgroepen wilde geen van de gevraagde huishoudens meewerken aan dit onderzoek. Dit betekent dat de uitspraken over de mate van interactie van deze bevolkingsgroepen alleen bekeken kan worden vanuit de verhalen van andere bevolkingsgroepen. Contact tussen allochtone gezinnen en de mening van de allochtone bevolkingsgroepen is daarom helaas buiten beschouwing gebleven.

3.3 operationalisering

De concepten die in de deelvragen zijn opgenomen, moeten worden opgedeeld in begrijpbare vragen voor de respondenten. Daarnaast is het niet het doel om alleen te kijken naar het letterlijke antwoord dat de respondenten geven, maar ook de houding die een respondent inneemt te

11 interpreteren. Daarom is er gekozen voor de volgende verwerking van de concepten van de deelvragen in de interviews.

De eerste deelvraag van dit onderzoek helpt bij het vaststellen van de veranderingen in bevolkingssamenstelling die plaats vindt. Deze vraag bevat dus eigenlijk meerdere fases. Ten eerste wordt er in de interviews gevraagd naar het aantal jaar dat de respondent al in Buitenveldert woont. Immers als de woonduur erg kort is, kan over verandering minder gezegd worden. Vervolgens wordt gevraagd naar de huidige situatie; wonen er veel jonge/oude mensen, mensen met kinderen, mensen van een andere etniciteit, mensen met een hoog of laag inkomen? Hierop is een gemakkelijk vervolg, als dit relevant is gezien de woonduur; en hoe was dat een aantal jaar terug?

De tweede deelvraag gaat in op de burencontacten. Dit wordt op drie manieren verwerkt in de interviews. Er wordt letterlijk gevraagd naar het contact met de buren: hoe beschrijven respondenten zelf het contact dat zij hebben met buren? Kennen mensen hun buren, groeten mensen hun buren, zijn buren misschien zelfs vrienden? Het antwoord op deze vragen geeft een indicatie van het persoonlijk contact dat er bestaat in de straat waar de respondenten wonen. Het is ook interessant om te weten in hoeverre men weet wie er in de straat wonen. Immers, zoals al eerder gezegd, hoe meer mensen een respondent weet te noemen, hoe meer hij of zij er op straat waarschijnlijk herkent. Dit wordt ook nog bevestigd met de vraag; herkent u veel buren op straat? Op die manier is de mening van de respondent duidelijk én is de feitelijke kennis die men heeft achterhaald. Daarmee wordt voorkomen dat men de herkenning bijvoorbeeld laag inschat, maar vervolgens wel heel veel huishoudens kan beschrijven. Als men de herkenning op straat op die manier laag inschat, zou het daarnaast ook kunnen wijzen op veel niet-bewoners in het straatbeeld. Het derde onderdeel in de interviews dat verband heeft met interactie is de aanwezigheid en het gebruik van de openbare ruimte. Als er voldoende openbare ruimte aanwezig is en deze ook wordt gebruik door respondenten, dan is dit mogelijk een plek voor ontmoetingen en kan het dus wijzen op interactie.

De derde deelvraag gaat over de behoeften van verschillende bevolkingsgroepen. Bij deze deelvraag is het vooral van belang dat er respondenten zijn geïnterviewd uit de verschillende bevolkingsgroepen. In de interviews kan dan gevraagd worden naar de woningen, het al dan niet aanwezig zijn van voldoende voorzieningen en recreatiemogelijkheden, prettige en minder prettige aspecten van de wijk: de veiligheid en eventuele verhuisplannen. Al deze aspecten wijzen op de behoeften van de bewoners en kunnen vervolgens vergeleken worden. Ook de interactie, en daarmee de vragen beschreven in de vorige alinea, behoort tot deze behoeften en kunnen dus vergeleken worden.

De laatste deelvraag gaat over de mening van bewoners over eventuele nieuwe groepen en nieuwe behoeften. Eigenlijk wordt deze vraag beantwoord door de mening die mensen automatisch geven bij de bovenstaande vragen. Toch wordt er ook nog gevraagd of men iets merkt of vindt van nieuwe mensen, als ze aangeven dat ze nieuwe mensen zien instromen. Ook wordt er gevraagd of men iets merkt van de Zuidas, zoals drukte, mensen in pak, nieuwe bewoners en dergelijke.

12

3.4 Interview strategie

De vragen die zijn voortgekomen uit de operationalisering zijn met steekwoorden opgeschreven en aan de hand hiervan zijn de interviews gehouden. Er is niet gewerkt met een vragenlijst, omdat dit zou kunnen leiden tot te weinig ruimte voor verhalen van de respondenten, zelfs als er geen gesloten vragen worden gebruikt. Het risico bestaat dan dat er te veel wordt vastgehouden aan de vragen, terwijl het voor dit onderzoek juist interessant is om de gang van zaken in de buurt af te lezen aan de verhalen die men vertelt. De verhalen die naar voren komen in een natuurlijk gesprek geven veel waardevolle informatie over contact met de buren en gedragsregels in de wijk.

Tijdens de interviews is niet vastgehouden aan een vaste volgorde van de onderwerpen, zolang de onderwerpen maar allemaal aan de orde kwamen. Als ik een opening zag om een bepaald onderwerp aan te sturen dan deed ik dit, om vervolgens de respondent daar hun verhaal over te laten vertellen. Om tot het juiste antwoord te komen was het doorvragen, of het vragen naar uitleg vaak aan de orde. Dit komt overeen met de methode die Bryman (2012) 'probing' noemt. Deze strategie bleek bij mensen van een hogere leeftijd vaker noodzakelijk te zijn, omdat de verhalen van deze respondenten af en toe te uitgebreid waren of sturing nodig hadden.

3.5 Leerproces interviews

Tijdens dit onderzoek ben ik er achter gekomen dat er een aantal dingen efficiënter moeten worden voorbereid. De interviews met mensen op hogere leeftijd duren langer en zijn vaak achteraf een chaos van informatie, omdat een structuur moeilijker is aan te houden. Het is daarom van belang om bij deze interviews consequenter te blijven doorvragen in de goede richting. Voor jongere mensen geldt het tegenovergestelde: de antwoorden die ik van de jongere respondenten waren, waren een stuk korter en voor informatie moest dus harder gewerkt worden. Brede open vragen, die vragen naar een meegemaakte situatie of een beschrijving, werken in dit geval beter.

3.6 Coderen

Om een goed overzicht te krijgen over de informatie die is opgedaan uit de interviews, zijn die interviews opgenomen en vervolgens letterlijk getranscribeerd. Het transcriberen van de interviews helpt de informatie correct vast te leggen en zorgt er voor dat de informatie nog eens in detail bekeken kan worden, waardoor nieuwe interpretaties aan het licht komen. De transcripties van alle interviews zijn vervolgens gecodeerd met behulp van het programma Atlas. Eerst is er aan de hand van de deelvragen en de literatuur een lijst opgesteld met codes die zouden moeten leiden tot antwoorden op de hoofd- en deelvragen. Tijdens het coderen, bleken er echter nog andere interessante uitspraken gedaan te zijn door respondenten, die niet in te delen waren volgens de codelijst. Die uitspraken hebben een nieuwe code gekregen en deze code is toegevoegd aan de codelijst. Het gaat hierbij om uitspraken rondom de Zuidas, overheidsinterventies en fysieke veranderingen in de buurt.

13

De eerste twee codes van de codelijst gaan over de bevolkingssamenstelling. De eerste (Bevolkingssamenstelling huidig) bevat uitspraken over de huidige bevolkingssamenstelling, onderverdeeld in uitspraken over de aanwezigheid van jonge bevolking, oudere bevolking, gezinnen en uitspraken over de etniciteit van de bevolking. De tweede code (Bevolkingssamenstelling geschiedenis) bevat uitspraken over de vroegere bevolkingssamenstelling en is hetzelfde onderverdeeld. De derde code (burencontact) gaat over het contact met de buren en is onderverdeeld in herkennen/groeten, intensiever contact, hulp van de buren en negatief contact. Het negatieve contact betekend dat er geen contact is of dat er slecht gesproken wordt over het contact. Het groeten en herkennen van de buren wordt hier gerekend als de kleinste vorm van contact, echter wel een belangrijke vorm van contact voor het gevoel van sociale cohesie. Met intensiever contact wordt een echte band met de buren bedoeld, zoals het drinken van koffie, de uitwisseling van reserve huissleutels of zelfs echte vriendschappen. Bij hulp van de buren wordt er gekeken of buren elkaar zouden helpen en of ze denken dat ze geholpen worden door buren. De vierde code (behoeften) wijst op uitspraken die mensen doen rondom hun behoeften in de buurt. De behoeften betreffen de eisen die men stelt aan de woning, de voorzieningen, de recreatiemogelijkheden en de andere motivaties om in Buitenveldert te gaan wonen. De vijfde code (normen/waarden) stipt de normen en waarden aan die men in verhalen naar voren laat komen. De zesde code (nieuwe bewoners) markeert alle uitspraken die men doet over nieuwe bewoners. Daarbij komen een aantal onderwerpen vaak voor, waardoor deze code onderverdeeld is in de codes; keurige mensen, lawaai, afzondering en prima contact.

3.7 Reflectie Onderzoeker

Voor dit onderzoek is het relevant om de kenmerken van de onderzoeker te benoemen die mogelijk invloed uitoefenen op het onderzoeksproces of op de uitkomsten. Gezien dit onderzoek deels gaat over omgangsnormen die specifiek gelden voor Buitenveldert, is het belangrijk om op te merken dat ik als onderzoeker zelf ook in Buitenveldert woon. De normen, waarden en ongeschreven regels of gewoon de manier van doen in Buitenveldert zijn voor mij mogelijk zo ‘vanzelfsprekend’ dat het moeilijker is om deze op te merken. Aan de andere kant is het voor mij wel makkelijker de wijk te beschrijven, omdat het bekend gebied is. In de eerste twee interviews heb ik verteld dat ik woon in Buitenveldert. Dat heb ik in de volgende interviews niet meer gedaan omdat ik merkte dat respondenten als gevolg aannamen dat ik bepaalde dingen wist over de wijk die ze dan niet meer hoefden te benoemen of toe te lichten, terwijl deze toelichtingen juist vaak leiden tot interessante quotes.

14

4. Analyse

In dit hoofdstuk zal de informatie die is opgedaan uit de interviews besproken worden aan de hand van een aantal thema's. Deze thema's zijn gekozen aan de hand van de concepten in de deelvragen. De thema's die worden besproken zijn; de bevolkingssamenstelling een aantal jaar terug, de bevolkingssamenstelling nu, de geldende normen en waarden, het contact tussen buren en de mening van bewoners over verandering.

4.1 De bevolkingssamenstelling toen

In de jaren ’60 zijn de eerste huizen in Buitenveldert opgeleverd. De huizen waren, zoals eerder beschreven, bedoeld voor welgestelden en arbeiders families. Daarom werden er koop- en huurwoningen in de sociale en particuliere sector gebouwd. Het verband tussen de kenmerken van de woningen en de daarbij behorende bevolkingssamenstelling komt in de gehouden interviews duidelijk terug. Een echtpaar uit straat B zegt bijvoorbeeld;

Respondent 1: ‘Ja en wij hebben drie kinderen daarom mochten we hier eh, kregen we deze woning. Aantal kinderen is ook belangrijk he, voor de grootte van de woning.’ Respondent 2: ‘Ja want we kregen geen grotere, want het waren drie jongens en er konden er twee wel in één kamertje slapen.’

Het aantal kinderen bepaalde dus op hoe veel kamers een gezin kans maakte. Daarnaast gaat het in deze straat om woningen uit de sociale sector, waarvoor de toekomstige bewoners gescreend werden. De families die ingeschreven stonden en werden uitgekozen, kwamen in betaalbare corporatiewoningen, die precies groot genoeg werden geacht voor de familie. Dit resulteert in een bepaalde bevolkingssamenstelling, namelijk; arbeiders families met een aantal kinderen en een laag of gemiddeld inkomen. Dit geldt voor straat B en straat C. Een respondent uit straat C zegt:

‘Oh hier woonde alles door elkaar, maar het was alleen maar huurwoningen en heel vroeger werd je gewoon gescreend of je hier wel kon wonen.’

Een 'gemixte' buurt dus, met gezinnen én ouderen, zolang die maar ingeschreven stonden voor deze sociale huurwoningen en geschikt geacht werden voor de wijk. In straat A wordt de situatie van de jaren '60 en ’70 anders beschreven. Het gaat in deze straat om koopwoningen, en dan specifiek eengezinswoningen met een tuin. Een respondent uit straat A zegt hier over;

‘Nee, wij hadden gewoon jong kinderen gekregen, dus wij waren de uitzondering. Dus die kinderen waren van de leeftijd van onze kinderen maar de ouders waren allemaal net ietsjes ouder. Die hadden allemaal net een auto. En er was één echtpaar, dat waren vrienden, die waren 50. En daar woonde een vrouw die was 60. En verder was iedereen 40 ongeveer.’

Ook een tweede en derde respondent uit straat A zeggen zich te herinneren dat de meeste mensen zo rond de 40 waren, net als de bovenstaande respondent uitlegt. Uit de bovenstaande quote is het zinnetje ‘Die hadden allemaal net een auto’, ook tekenend. Dit geeft aan dat de mensen die in deze huizen kwamen wonen voor een groot deel al een goede baan hadden, of in ieder geval genoeg geld

15 verdienden of hadden gespaard om een auto te kopen. Een tweede respondent uit straat A bevestigt dit;

‘[..]die hebben toen een gezin gesticht, en wat geld verdient. En toen konden ze rond hun 40ste een huis kopen voor 19 duizend gulden hier. Dat was toen een heel groot bedrag hoor.’

Deze respondent stelt dat de mensen die in deze buurt een huis konden kopen eerst een gezin stichtte, wat geld verdiende en vervolgens pas dit huis konden kopen. Tegen die tijd waren deze mensen dus rond hun 40ste. Daarnaast hadden de bewoners van de nieuwbouw wijk ook wat geld: anders konden ze immers de 19 duizend gulden niet betalen.

Een aantal jaren later, vanaf de jaren '80 en '90, was de bevolkingssamenstelling anders. De ouders van gezinnen in straat B en C en de 40’ers in straat A werden ouder en daaruit resulteerde een steeds meer vergrijsde bevolking zoals deze respondent uit blok A uitlegt;

Respondent: ‘Het heette vroeger hier Rollator city [..]’ Onderzoeker: ‘Maar Rollator city, dat was niet direct toen het gebouwd werd toch?’ ‘Nee toen bestond de rollator nog niet [..] Ja nou, wij werden zelf ouder! En er zijn best wel veel mensen, die bleven hier uit de bouw.’

Men bleef wonen in de woningen in Buitenveldert, ook nadat de kinderen het huis uit waren. De bovenstaande respondent is zelf een goed voorbeeld van deze ontwikkeling. Zij heeft een huis gekocht in Buitenveldert met haar man en kinderen en woont nog steeds in het zelfde deel van de wijk. Ze geeft zelf aan dat er in die tijd veel ouderen in de wijk woonden, zo veel dat de wijk zelfs de bijnaam 'Rollatorcity' kreeg. Ook een respondent die later, halverwege de jaren ’80, in de straat C kwam wonen, stipt het grote aantal ouderen aan;

‘[..] de oudere vroeger, niet dat ik iedereen kende hoor toen ik hier kwam wonen, maar ik was een van de jongste’

Ze kwam als zwangere vrouw in straat C wonen en geeft in de bovenstaande quote aan dat ze een van de jongste was in de straat. Het grootste deel van haar buren was op dat moment op hogere leeftijd.

4.2 De bevolkingssamenstelling nu

Aan de huidige bevolkingssamenstelling van Buitenveldert is de periode van vergrijzing nog steeds af te lezen, echter vindt er weer een verandering plaats. Uit de interviews komt naar voren dat die verandering niet op elke locatie in dezelfde mate plaats vindt. Van de drie onderzochte straten is er in één straat, straat A, waar uit de beschrijving van de huidige bevolkingssamenstelling naar voren komt dat er niet enorm veel anders is dan in het verleden. Een respondent uit deze straat zegt;

‘Nou er zijn in de tussentijd wat mensen dood gegaan, dat gaat zo. En daar komen jongere ouders wel voor terug. En wat ook opvalt, is dat het mensen met een wat beter salaris zijn he. Ook allemaal keurige nette mensen voor zover ik dat kan beoordelen.’

De instroom van gezinnen is weer dominant volgens deze respondent: er komen immers weer ‘jongere ouders’ in vrijgekomen huizen. Ook de twee andere respondenten in deze straat bevestigen

16 dat de buurt met zijn eengezinswoningen aantrekkelijk blijft voor gezinnen. Zo woont een tweede respondent in een rijtje huizen die worden bewoond door vier gezinnen en maar één huis door een oudere dame. Dit geeft ook aan dat de periode van de 'Rollatorcity' weer is overgewaaid. Ook het feit dat de bewoners van deze straat een wat hoger dan gemiddeld inkomen hebben, wordt in de bovenstaande quote bevestigd, net als in de beginperiode dus. Ook een tweede respondent heeft het over het hogere bestedingspatroon van de respondenten;

‘Ja dat zie je toch zo. In Buitenveldert, je zegt nooit meer tegen een kind 'oh heb jij een nieuwe fiets?!' Nee ze hebben allemaal een nieuwe fiets. Nee echt! Echtwaar. Ze zeiden wel eens tegen vrienden van ons, hij was huisman, van ‘goh waarom rij je toch altijd in het autootje van je vrouw?’ En dan zei hij; 'dat is ónze auto'. Ja dat vonden ze gek!’

Gezinnen in dit stukje van Buitenveldert hebben volgend deze respondent meer te besteden en dat is te zien aan het bestedingspatroon. Alle kinderen hebben nieuwe spullen, en een kleine auto valt op. Daarnaast is in de bovenstaande quote ook af te lezen dat het hebben van twee auto's, één voor de vrouw en één voor de man, een normaal fenomeen is.

In straat B en C worden wel nieuwe beschrijvingen gedaan van de bevolkingssamenstelling. In straat B, waar in eerste instantie een gemixte bevolking wordt beschreven met mensen die uitgekozen werden voor de sociale huur, is nu sprake van huur in de vrije sector. De inkomenseis is dus hoger geworden dan dat hij vroeger was. Immers, sociale huur is bedoeld voor de lagere inkomens. Een respondent stelt dan ook;

‘als ik nu zou solliciteren, geloof ik niet dat ik deze woning nog zou krijgen.’

De bewoners van de huizen zijn dus nu niet langer huishoudens met een laag inkomen, maar huishoudens uit de middenklasse. Toch wordt de bevolking nog steeds beschreven als ‘gemixt’ door de respondenten. Ten eerste is een deel van de bevolking nog wel op hogere leeftijd;

Respondent 1 : ‘Ja hier wonen wel ook veel oude mensen hoor.’ Respondent 2 : ‘Ja, maar ja dat is in de loop van 40 jaar veranderd.’ Respondent 1: ‘Nou ja van hier die hele trap daar woont er nog één familie die er net zo lang wonen als wij.’

Toch wordt hier de vermindering van het aantal ouderen al even ingeleid. Er woont immers bij hen op de trap nog maar één ander ouder stel, in tegenstelling tot een aantal jaar terug toen ook in deze straat het aantal 60 plussers hoog lag. Het zelfde echtpaar geeft ook een reden voor de vermindering van mensen op een hogere leeftijd;

‘Twee hoog mag geen traplift hebben. Nee dan ga je maar verhuizen, vinden ze.’

De trap is voor dit echtpaar een lastig obstakel. Omdat ze op de eerste verdieping wonen hebben ze een traplift gekregen, waardoor ze nog in dit huis kunnen blijven wonen. Hogere verdiepingen krijgen echter geen toestemming voor een traplift, waardoor mensen op een bepaalde leeftijd gedwongen moeten verhuizen. Een jongere respondent zegt ook;

17

‘Nee niet heel veel ouderen, een paar, niet heel veel. Het is een beetje mixed wel. Er woont tegenover ons een jongen van in de twintig en ja wat kinderen op de trap. Je nou ja en je hebt ook die Joodse basisschool en die basisschool aan de andere kant. En je gaat je kinderen ook niet naar een basisschool heel ver weg doen. En dat speeltuintje in het midden daar spelen ook vaak kinderen.’

Er zijn dus volgens deze respondent ook niet opvallend veel ouderen, maar wel opvallend veel kinderen. Deze respondent wijst daarbij op de basisscholen. Als er twee basisscholen in de buurt zijn, dan wonen er dus blijkbaar veel kinderen, want men stuurt de kinderen over het algemeen naar een basisschool die redelijk dichtbij is, vind deze respondent. Ook valt het op dat er veel kinderen in het speeltuintje spelen, wat ook wijst op de aanwezigheid van gezinnen. Over deze kinderen valt een van de respondenten nog iets op;

‘Nee want hierzo die kinderen die hier altijd spelen, dat zijn allemaal van die kleine ukkies, en allemaal van die buitenlandse kinderen. Daar zit geen Nederlander meer bij. Zijn allemaal kinderen van de allochtone mensen die hier wonen’

De kinderen zijn voor een groot deel afkomstig uit allochtone huishoudens. Dit wordt bevestigd door de meerderheid van de respondenten die in deze straat geïnterviewd zijn. Het valt bij alle geïnterviewde in deze straat op dat er relatief veel allochtone mensen wonen in de buurt. Een respondent die al 35 jaar in de straat woont licht toe;

Respondent : ‘Er wonen hier nu veel, ja, uhm, zeg maar.. allochtonen, die komen hier nu.’ Onderzoeker: ‘En die woonden hier vroeger niet?’ Respondent : ‘Nee toen wij hier kwamen wonen was er niemand’

In vergelijking met een aantal jaar terug is het aantal allochtone mensen in de buurt volgens de respondenten opvallend gestegen. In de jaren ’80, toen deze respondent hier kwam wonen, was het aantal allochtonen blijkbaar nog veel lager. Dit is de meest opvallende ontwikkeling die plaats vind in straat B. Ook het aantal studenten is gestegen in deze straat. Er zitten nu vier studentenhuizen in dit woonblok, vertelt een student. Toch is deze stijging in straat C nog veel significanter. In straat C hebben alle zeven respondenten het over de stijging in studentenhuizen in de straat. Ook de stijging in jonge mensen en jonge gezinnen valt iedereen op. Een van de respondenten in deze straat refereert meerdere malen naar de grote hoeveelheid kinderen;

‘En eh, ontzettend veel kinderen, ik zeg altijd; de een gaat naar school en er wordt weer een nieuwe geboren, dat zie ik zo gebeuren he.’

Deze uitspraak geeft niet alleen aan dat er veel kinderen in de buurt zijn, maar ook dat die kinderen nog jong zijn. Dit wijst dus op populariteit van de buurt voor jonge gezinnen. Daarnaast wijst een tweede bewoner op de stijging in huizen die gekocht worden voor jonge mensen;

‘Oh dat, die zijn allemaal vervangen door studenten bijvoorbeeld. Die oude mensen zijn er uit en dat heeft iemand gekocht en die verhuurt het aan studenten [..]. Ja en hier onder die is 30 denk ik en ze is DJ. Heeft geluk gehad dat haar pa veel geld geeft, en die heeft het kunnen kopen voor haar. Één hoog idem dito, die heeft pa ook gekocht.’

18

Er zijn dus echt veel jonge mensen of studenten, ook als zij het niet kunnen betalen. De hoeveelheid verschillende etniciteiten wordt in deze straat overigens opvallend minder genoemd door alle respondenten en, áls ze deze al benoemen, dan is het ‘één Turks gezin beneden’. Geen significante aanwezigheid volgens de respondenten van dit onderzoek.

19

4.3 Normen, waarden en omgangsvormen

In de interviews komt duidelijk naar voren dat er bij bewoners nadruk ligt op een bepaalde manier van gedragen in de buurt. Sommige dingen ‘doe je gewoon niet zo’. Een voorbeeld dat in straat B én C door meerdere respondenten werd genoemd, is het opruimen van (grof)vuil. Een respondent uit straat C zegt;

‘[..] want we moeten het netjes houden. Kijk die stoel die daar bijvoorbeeld staat, die staat er al een paar dagen. Je wéét dat er geen grof vuil wordt opgehaald met Pinkster, dat weet je. Dus dan zet je hem nu gewoon nog niet buiten!’

Grof vuil wordt in deze straat soms gewoon buiten neergezet, ongeacht welke dag. Dit wordt ook door vier andere respondenten benoemd. Uit de bovenstaande quote is de irritatie af te lezen. De respondent, en met haar nog vier andere respondenten, vindt het feit dat het grof vuil op een andere dag wordt buiten gezet dan dat het wordt opgehaald onacceptabel. De straat moet netjes gehouden worden is de heersende gedachte in deze straat en daar horen alle bewoners aan mee te werken. Ook in straat B wordt over het vuil gesproken.

‘Er ligt elke keer karton naast die bakken, of gewoon dozen met huisvuil die mensen niet door dat luik gepast kregen ofzo. Ziet er niet uit. En, oja hij is nu net weg maar er heeft daar naast die bak 2 weken een kinderfiets gestaan, zonder ketting dan, die moest weg denk ik. Maar dan zadelen ze ons maar op met het verslepen van die fiets of dozen elke keer.’

Naast grof vuil dat op de verkeerde plek wordt geplaatst en vervolgens lang blijft staan, irriteerden een aantal respondenten zich ook aan het normale huisvuil en karton. Alle respondenten die dit probleem benoemde lieten ook merken dat je dat gewoon moet opruimen. Het vuil lang laten staan, dat doe je gewoon niet. In deze tweede quote komt aan het einde ook naar voren dat andere bewoners het vervolgens gaan proberen op te lossen. Ze verslepen immers die fiets naar een betere plek. Dit geeft aan dat men blijkbaar dus veel waarde hecht aan een nette straat, zelfs als ze daarvoor spullen van een ander moeten opruimen. Van de respondenten die spraken over het vuil was de leeftijd van de helft van de respondenten boven de 75, twee tussen de 50 en 60 en twee van rond de 30. Het zijn dus niet alleen de ouderen of langer zittende bewoners die vinden dat er bepaald gedrag gewenst is betreffende het opruimen van vuilnis.

Ook over het schoonhouden van de gezamenlijke trappen bestaat een bepaalde consensus;

‘En ik moet zeggen dat wij hem, toch een beetje voor zorgen om de buurt schoon te houden. Kijk als je onze trap op komt, dat is een beetje een oude trap, maar je moet niet denken dat je hier papier op de trap gaat vinden, dat ga je niet vinden. [..] Als iemand dat laat, dan leg ik het gewoon voor die deur neer.’

Ten eerste geeft deze quote aan dat het hebben van een schone gemeenschappelijke trap gewenst is. Ten tweede geeft de respondent uit straat C aan dat er verwacht wordt van alle bewoners dat ze er aan meewerken. Het is een ongeschreven regel, waar men zich aan dient te houden zonder dat het met een bordje aangegeven hoeft te worden. Optioneel is de regel niet, want mocht een bewoner verzuimen om de regel na te leven, dan is er in dit trappenhuis iemand, de bovenstaande respondent zelf, die mensen wijst op hun fout door het papier voor hun deur neer te leggen.

20

Rekening houden met de buren is een andere norm die heerst in de buurt. Door respondenten in alle drie de straten wordt de rust die er heerst geprezen. Een aantal keer wordt deze rust zelfs als een van de factoren genoemd waardoor men graag in de wijk woont, in de wijk is komen wonen of in de wijk wil blijven wonen. In blok C vindt een van de respondenten dat de studenten op de hoek te veel slaan met de deuren;

‘Keurige jongens hoor, echt. Maar ze denken nooit helemaal na, altijd maar met die deuren slaan. [..] Vroeger gebeurde dat niet he, dat hoort niet, dan hield je rekening met elkaar.’

Deze respondent vindt dus dat men rekening met elkaar hoort te houden. De kleine kinderen boven en onder deze studenten zouden wel eens wakker kunnen worden door het slaan met de deuren. ‘Dat hoort niet’, eigenlijk wordt verwacht van deze studenten dat ze voorzichtiger zijn met die deuren zodat ze de buren niet tot last zijn. Dit wordt nog verder geïllustreerd door de gewoonte een feestje aan te kondigen;

‘Nou die hadden het sowieso netje aangegeven met een briefje van ja wij geven een feestje. En volgens mij vind iedereen het dan wel grappig, ten minste dat hoor ik.’

Doordat dit feest werd aangekondigd met een briefje was het direct minder storend, vertelt deze respondent. Het doorbreken van de zo gewaardeerde rust moet netjes aangekondigd worden vindt men. Dan 'kan het best een keer' zegt een respondent uit straat B.

Ook over het groeten van de buren bestaat een bepaalde mening. Op twee huishoudens na stellen dat het normaal is om de buren te groeten. In straat A zegt een respondent;

‘Nou ik zeg iedereen gedag!’

En eigenlijk in ieder blok is dit antwoord hetzelfde als er gevraagd wordt naar het contact met de buren. Gedag zeggen is een vanzelfsprekendheid in de wijk, en er wordt geantwoord alsof het een gekke vraag is. Wel is het opmerkelijk dat de twee jongere mensen die zijn geïnterviewd minder nadruk leggen op het groeten van bewoners;

‘Ik weet niet. Ik negeer geen mensen, maar ik denk ook niet dat iedereen verwacht dat je hoi zegt dus dat doe ik niet altijd, alleen hier in het trappenhuis als ik ze tegenkom.’

De omgangsnorm die eerder door veel respondenten als vanzelfsprekend wordt besproken, is bij de twee jongere respondenten helemaal niet zo vanzelfsprekend of aanwezig. Deze respondent groet zelfs alleen de mensen die ze tegenkomt in het trappenhuis.

21

4.4 Contact tussen buren

Van de 14 respondenten zijn er dus slechts twee respondenten die hun buren niet groeten. Ook wat betreft de herkenning zeggen veel respondenten dat ze veel buren herkennen. In ieder geval geldt voor straat B en C dat men de mensen van de trap herkent.

‘Wij hier op de trap kennen elkaar allemaal. Ik merk alleen dat ik misschien de mensen daar in die hoek van de straat niet ken. Maar ik denk dat het grootste deel elkaar wel een beetje van gezicht kent hoor.’

Deze respondent is woonachtig in straat C en zegt dus eigenlijk dat de herkenning logischerwijs beter is voor de mensen die dichtbij wonen. Toch houdt ze wel vol dat het grootste gedeelte van de mensen in ieder geval een bekend gezicht heeft voor haar. Ook in straat B en A zijn gelijksoortige uitspraken gedaan door respondenten. Er is eigenlijk niet één respondent die over zichzelf zegt dat hij of zij weinig buren herkend. Wel is het zo dat er in staat B wordt opgemerkt door een respondent dat deze herkenning alleen geldt voor het eigen woonblok.

‘Nou ik herken de mensen van de portieken hier wel denk ik, maar de deuren van dat gebouw aan de andere kant van het speeltuintje zeg maar.. Die deuren zitten aan de andere kant he. [..] die herken ik dus niet.’

De deuren van het ene woonblok in deze straat zijn gericht naar het hofje, terwijl de deuren van het andere blok juist niet aan het hofje zitten maar aan de andere straat. Dit maakt dat bewoners van het ene blok minder te maken hebben met de bewoners van het andere blok. Men komt elkaar minder vaak tegen, waardoor herkenning lager zal liggen.

In de straten is de herkenning, zoals eerder aangekondigd, ook te meten door te kijken hoeveel mensen kunnen vertellen over hun straat. In straat A is de informatie die men kan geven het meest uitgebreid. Alle drie de respondenten weten redelijk precies uit te leggen wie er in de straat wonen. Één van de respondenten weet zelfs welke mensen er langs joggen en wie er nog meer zijn of haar hond uit laat. In straat B en C is de informatie die men kan geven vergelijkbaar. Vooral de eigen trap is bekend en dichtbij gelegen trappen worden ook redelijk volledig beschreven. Wel is opvallend dat men in straat C niet verder gaat dan het eigen portiek, het naastgelegen portiek en een deel van het portiek aan de overkant. Andere portieken zijn onbekend, terwijl het per straat tocht gaat om tien portieken.

Een intensiever contact dan slechts herkenning en groeten wordt door een oudere respondent in straat A ontkend;

‘Wij zijn nooit zo buren achtig, we hebben nooit koffie gedronken. Wel altijd op goede voet hoor, maar ik denk dat de meeste mensen juist hier kwamen wonen omdat ze daar helemaal geen zin in hadden.’

Deze respondent stelt dat de bewoners van dit blok eigenlijk helemaal niet echt behoefte hadden aan intensief contact met de buren, maar meer behoefte aan hun eigen privacy. Een tweede respondent in dit blok stelt ook dat er zelfs vroeger niet echt getutoyeerd werd, hoewel zij zichzelf een uitzondering noemt, omdat zij wél veel behoefte heeft aan contact. In straat B en C wordt ook

22 niet echt ‘op de koffie gegaan bij de buren’. Wel hebben twee mensen in straat B en drie mensen in straat C een huissleutel aan de buren toevertrouwd.

Hoewel het contact met de buren niet enorm intensief is, beoordeelt iedereen het wel als prettig. Ook beantwoord iedereen de vraag of ze denken dat buren te hulp zouden schieten in een noodsituatie met een positief antwoord. Een respondent uit straat A kwam zelfs met het volgende verhaal;

‘Nou ja, ik liep een paar maanden geleden met mijn hond in het stikdonker aan het water daar. En het was koud en nat, het was November ofzo. En toen kwamen er twee heren tegemoet, die zie ik wel vaker, dat mannenpaar. En die zeiden tegen mij ‘mevrouw gaat u eens naar huis’. Ik zeg ‘ja u heeft eigenlijk gelijk’. En toen dacht ik, als ik nou had gevraagd wilt u me naar huis brengen dan hadden ze het gedaan.’

De herkenning in deze straat is dus zodanig dat men elkaar in de gaten houdt en behoedt voor gevaarlijke situaties. Als deze respondent hulp nodig had gehad, dan vertrouwt ze er daarnaast op dat de heren bereid waren geweest om haar naar huis te begeleiden. Ook in straat B vertrouwt men er op geholpen te worden, echter niet door alle bevolkingsgroepen;

‘Ik denk het wel hoor, maar zeker niet iedereen. Die ouderen die, ja he die kunnen niet zo veel doen. En die Allochtonen, dat weet ik zo net nog niet nee, misschien als je ze ziet op straat. Maar ik denk die Nederlandse van middelbare leeftijd en die studenten, ja die zijn ook netjes hoor.’

Deze respondent heeft minder vertrouwen in de allochtonen, dan dat ze vertrouwen heeft in de autochtone buren. De andere drie respondenten verwerken allemaal dezelfde twijfel in hun antwoord. Ook wordt door nog een andere respondent verkondigd dat de ouderen volgens hem ook fysiek niet in staat zijn tot het bieden van hulp. Voor straat C geld ook dezelfde uitkomst. Men verwacht wel geholpen te worden en twee van de zeven respondenten verwachten ook dat ze voor hulp wel bij de buren kunnen aan bellen.

Als het gaat over contact is het opvallend dat het contact met de jongere mensen en de allochtone mensen, die in straat B en C zijn komen wonen, minder sterk is volgens respondenten. Een respondent uit straat C vindt dat er minder contact is met sommige jonge gezinnen en studenten;

'[..] maar ik denk dat de buren daar niet eens weten welke studenten er naast hun zitten. en daar op twee hoog, daar zit een gezin dat ook een beetje op zichzelf is. Want ik heb een oudere buurvrouw ook nog daar beneden wonen, en ik zie nooit iemand haar een gunst doen. Een boodschapje meenemen ofzo.'

Deze respondent denkt dat de buren niet eens weten welke studenten er in het huis naast hun huis wonen. De studenten in dat huis zijn blijkbaar niet zo bezig met contact met de buren. Daarnaast verwoordt dit zinnetje wat de respondent vaker impliceert; over het algemeen is er minder contact met de studenten in de straat. De overburen en de studenten in het huis naast hun worden in deze quote gebruikt als voorbeeld. Ook de afstand tussen de ouderen en de jongeren komt naar voren in deze uitspraak. De jongeren nemen niet even wat boodschappen mee voor de ouderen, terwijl de respondent, die is in de 50, dat wel af en toe doet. Een respondent uit straat B beaamt het verschil in contact met jongeren en ouderen;

23

'Ja ik heb meer contact met de ouderen in deze straat dan met de jongeren. [..] De jeugd die loopt gewoon voorbij en die ouwetjes die blijven staan en kleppen en kijken wat er allemaal gebeurt, en de jeugd die heeft zoiets van: doorlopen [..]'

Deze respondent van 30 zegt dat een praatje op straat met de ouderen niets geks is, maar dat de jongeren hier geen behoefte aan lijken te hebben. Die zijn veel meer op zichzelf en lopen liever door. Een andere respondent in straat B heeft het over het contact met jonge gezinnen;

'Nou ja hier op de trap zelfs. Je kent de mensen eigenlijk niet meer, ja want er komen mensen met jonge kinderen en die zijn zo opgegroeid.. Ja die ken je dan niet meer. Een andere fase van hun leven he.'

De gezinnen zijn blijkbaar ook meer op zichzelf gericht, of hebben contact met andere jonge gezinnen via de kinderen. Echter, het contact tussen de bovenstaande respondent, een mevrouw van 80 en de jonge gezinnen in hetzelfde portiek is matig. Daarnaast gaat een andere respondent ook in op het feit dat veel van deze jonge gezinnen allochtone gezinnen zijn en dat er met die allochtonen gezinnen eigenlijk helemaal geen contact bestaat. Een aantal respondenten bevestigen dit: er wordt eigenlijk alleen gegroet en verder niets. Voor straat A geldt dat de instroom van etniciteiten niet in opvallende mate heeft plaatsgevonden, en dat het contact tussen andere bevolkingsgroepen volgens de gesproken respondenten prima is. Er zijn geen opvallende uitspraken gedaan over afzondering van een bepaalde groep.

24

5. Bevindingen

In de interviews komt over het algemeen naar voren dat straat A in Buitenveldert de minste veranderingen in de bevolkingssamenstelling heeft meegemaakt. In de tijd vlak na de bouw betrokken mensen met voornamelijk een leeftijd rond de 40 de huizen, met of zonder kinderen. Het gaat dan om mensen met een redelijk inkomen, in ieder geval voldoende om prijzige eengezinswoningen te kunnen betalen. Met een tussenperiode van vergrijzing is de situatie nu weer vergelijkbaar. Veel bewoners van deze straat hebben een hoger dan gemiddeld inkomen per huishouden, en er wonen voornamelijk gezinnen of mensen zonder kinderen en enkele ouderen. Interessant is dat straat B en C, beiden meer naar het noorden gelegen, wel meer verandering ondergaan. Straat B, gelegen in het midden van Buitenveldert, ervaart vooral een toename in allochtone gezinnen. Straat C, gelegen boven in Buitenveldert, ervaart vooral een toename in jonge gezinnen en studenten. In beiden straten is men af gestapt van de sociale huur. In Straat B is er nu voornamelijk particuliere huur, en in straat C wordt een groot deel van de huizen verkocht. Met deze verandering zijn de inkomens van huishoudens die de wijk betreden noodzakelijk hoger. In het eerste hoofdstuk wordt de theorie over ‘family gentrifiers’ van Karsten (2003) besproken. In alle drie de straten zou gezegd kunnen worden dat er sprake is van instroom van deze groep. De gezinnen in de wijk wonen aan de rand van de stad, in een rustig woonklimaat dat geschikt is voor kinderen maar toch met de stad en zijn voorzieningen binnen handbereik. Hoewel karstens spreekt over gezinnen die in wijken dichter bij het stadscentrum wonen, hebben ook gezinnen in Buitenveldert de keuze gemaakt om de stad niet uit te gaan. Daarnaast zijn het gezinnen die wel vaak de grootstedelijke voorzieningen gebruiken, zoals in de quotes naar voren is gekomen. Het niveau van voorzieningen in de buurt past zich, zoals karstens voorspeld, ook enigszins aan op deze groep ‘family gentrifiers’. Op het Gelderlandplein komen steeds meer voorzieningen gericht op huishoudens die wat meer te besteden hebben, en er zijn veel vernieuwde speeltuintjes in de buurt te vinden.

In het theoretisch kader wordt uitgelegd dat Buitenveldert als enige van de westelijke tuinsteden niet zo erg is gedaald in populariteit. Toch blijkt uit de interviews dat Buitenveldert wel degelijk de kenmerken draagt van een naoorlogse uitbreidingswijk. De woningvoorraad is deels gebouwd voor de arbeidersfamilies met lagere inkomens. Dit resulteert in portieketagewoningen zonder lift, en met een beperkt aantal kamers. Uit de interviews komt immers naar voren dat mensen werden gekozen op basis van aantal kinderen en dat de huizen ongeschikt worden voor ouderen door de trap. Dat de trap verouderd en dat er ook wel weer eens wat aan de huizen gedaan mag worden geeft aan dat ook de huizen in Buitenveldert gewoon verouderen. Echter de sociale problemen lijken in Buitenveldert wel te ontbreken. De respondenten in dit onderzoek zijn tevreden over de wijk. Hoewel de behoeften van de verschillende groepen in de wijk enigszins verschillen wordt de rust en het vertrouwde woonklimaat bij alle groepen hoog geprezen. Hoewel de studenten meer behoefte hebben aan nabijheid van levendigheid, weten zij ook dat die levendigheid hier niet gepast is. Uit de interviews met respondenten komt echter naar voren dat er twee grote verschillen in behoeften zijn tussen verschillende groepen: De studenten, jonge gezinnen, allochtone gezinnen en langer zittende bevolking hebben andere opvattingen over de gedragsregels en het contact dat men met elkaar heeft.

25

6. Conclusie

26

7. Literatuur

Alesina, A., La Ferrera, E. (2002) Who trusts others?, Journal of Public Economics, 85(2): 207-234.

Blokland, T. (2009) Oog voor elkaar. Veiligheidsbeleving en sociale controle in de grote Stad. Amsterdam: Amsterdam University press

Bolt, G., Kempen, R., Beckhoven, E. (2008) Oorzaak van buurtverval. In: Argiolu, R. et al, Verval naoorlogse wijken. Den Haag: NICIS, pp. 13-29.

Bryman, A. (2012) Social research methods. New York: Oxford University press

Burgess, J., Harrison, C. M. & Limb, M. (1988) People, parks and the urban green: a study of popular meanings and values for open spaces in the city, Urban Studies, 25, pp. 455 – 473.

Burgess, E.W. (1925) The growth of the city. In The city, ed. Park, R.E., Burgess, E.W. & McKenzie, R.D. Chicago: University of Chicago Press

Duncan, O.D., Duncan, B. (1957) The negro population of Chicago: A study of residential succession Chicago: University of Chicago Press

Gemeente Amsterdam (2016) Gebiedsanalyse 2016 Buitenveldert/Zuidas Stadsdeel Zuid. Gebiedsanalyses 2016. Amsterdam: Gemeente Amsterdam & OIS.

Hellinga, H. (2005) Onrust in park en stad: Stedelijke vernieuwing in de Amsterdamse Westelijke Tuinsteden. Amsterdam: Het Spinhuis

Hendriksen, A. (2009) Buitenveldert Zuid doorgelicht. Utrecht: Universiteit van Utrecht

Joods Canon (z.j.) Buitenveldert en Amstelveen [online] http://joodsecanon.nl/l4z/1958- Buitenveldert-en-Amstelveen/ (geraadpleegd 6 maart 2016)

Karsten, L. (2003) Family Gentrifiers: Challenging the City as a Place to Simultaneously Build a Career and Raise Children. Urban Studies 40, pp. 2573– 2584.

Karsten, L. (2014) From Yuppies to Yupps: family gentrifiers consuming spaces and reinventing cities. Amsterdam: University of Amsterdam

Kalmijn, M. (1998) Intermarriage and homogamy: Causes, patterns, trends. Annual review of Sociology 24: 395-421.

LISSUM, H. (2015) Vogels fluiten, het verkeer suist, geen mens te zien, Het Parool, 24 juli 2015.

Smith, S., Tayman, J., Swanson, A. (2002). State and Local Population Projections. Methodology and Analysis. New York: Kluwer Academic Publishers. Chapter 2: Fundamentals of Population Analysis, pp.19-35.

Taub, R.P., Taylor, D.G., Dunham, J.D. (1984) Paths of Neighborhood Change: Race and crime in Urban America. Chicago: University of Chicago Press

27

Webster, Chr. (2007) Property right, public space and urban design’, Town Planning Review, 78 (1), p. 81-102.

28

8. Bijlagen

a. Bijlage 1

Topiclist Interview

Basis persoonlijke kenmerken: • Geslacht, geboortedatum, geboorteplaats • Huishoudenssamenstelling • Wooncarière: plaats, soort wijk, soort woning, waarom verhuisd, hoe verkregen o Hoe terecht gekomen bij Buitenveldert? Relatie met eerdere woonplaatsen/woningen. • Relaties: langdurige relaties, samenwonen, scheiding, kinderen (relatie met woonplekken?) • Kinderen: geslacht, leeftijd (relatie met woonplekken?) • Familie: woonplaats (relatie met woonplekken?) • Vrienden : woonplaats (relatie met woonplekken?)

• Opleidingsniveau • Wat voor werk? • Netto maand inkomen huishouden, maandelijkse woonlasten

Dagelijks leven: • Hoe ziet een gemiddelde week er uit? • Locaties die gebruikt worden (werk, scholen, kinderdagverblijf, boodschappen, winkelen, verenigingen, vrijwilligerswerk) • Locaties in de buurt of juist verder weg? • Gewenst aantal voorzieningen in de buurt? o Gezinnen; voldoende voor de kinderen? o Ouderen; voldoende voor ouderen? o Jongeren; voldoende voor jongeren? • Taakverdeling huishouden • Recreatie? (waar, wat, wat voor soort plekken)

Straat en buurt: • Wie wonen er in de straat (huishouden, beroep, kenmerken, verhalen) • Merkt men iets van ‘nieuwe instroom’; jonge gezinnen, studenten, meer kinderen (prettig/niet prettig, problemen?, conflicterende woonwensen?) • Hoe zijn contacten met mensen in de straat: groeten, praatje, koffie, post/pakjes, verjaardagen, sleutels, samen eten. • Problemen op straat? (politie, hulp van buren, gevoel van veiligheid) • Ervaring van verschillende bevolkingsgroepen; vind men dat er veel verschillende etniciteiten wonen? (prettig/minder prettig, afzondering, contact tussen etniciteiten) o Zijn er bepaalde groepen die men minder spreekt? Bewust? • Hoe ervaart men de openbare ruimte; o Wordt hij gebruikt; druk/rustig? o Voldoende openbare ruimte? o Openbare ruimte goed? (bankjes, speeltuinen, saai/leuk?, toegankelijk) o Waar loopt men liever wel/niet? o Leuke plekken/minder leuke plekken o Vergelijking met andere buurten (denkt men dat deze openbare ruimte beter of slechter is) o Wie ziet u vaak in de openbare ruimte 29

o Plek voor ontmoeting? • Ervaring verandering openbare ruimte door gemeente (positief/negatief, ander gebruik) • Wat vind u prettig aan de wijk en wat minder? • Problemen/opvallende dingen in de wijk/op straat? • Is dit een echte Stadswijk/rustige woonwijk o Amsterdamse wijk? Of op zichzelf?

• Wens om te verhuizen op korte termijn? Waar zou men graag willen wonen? (buurt, wijk, stad, regio, land)

Zuidas • Merken ze iets van de zuidas o Type mensen o Drukte op straat o Voorzieningen o Werkzaamheden

30

b. Bijlage 2

Datum E-mail 2 april 2016 [email protected]

Onderwerp Tel. Onderzoek naar de veranderingen in uw buurt: Buitenveldert 064849818

Beste Heer/Mevrouw,

Voor de Universiteit van Amsterdam doe ik een onderzoek naar uw wijk. Ik zal mijzelf kort voorstellen. Ik ben Kimberley van Gent, 22 jaar en ik ben bezig met de afronding van de studie Planologie. Voor mijn scriptie doe ik een onderzoek naar de bevolkingssamenstelling van een buurt in Amsterdam.

De laatste jaren kunnen we in de cijfers terug vinden dat er meer jonge mensen naar de wijk toe zijn verhuisd, en de zuidas zorgt voor een nieuwe aantrekkelijkheid van wonen in Buitenveldert. De nieuwe groepen hebben wellicht andere woonwensen, en zouden daarom de wijk anders kunnen ervaren. Ik wil daarom graag van bewoners van Buitenveldert horen hoe zij de wijk ervaren.

Over het algemeen wordt er weinig onderzoek gedaan naar Buitenveldert. Onderzoeken die worden gedaan, gaan over de Zuidas of wijken met meer zichtbare problemen. Daardoor wordt Buitenveldert een beetje buiten beschouwing gelaten. Het is daarom waardevol om een onderzoek te doen dat zich geheel richt op Buitenveldert, en waarvan de uitkomsten gebruikt kunnen worden om de aandacht te vestigen op onze wijk waar dat nodig is. Om dit onderzoek uit te kunnen voeren zou ik u daarom willen vragen om uw mening. Het is belangrijk om uw mening te horen over prettige of minder prettige aspecten van de wijk, verbeterpunten, uw gevoel van veiligheid en verbondenheid met de buurt.

Door middel van deze brief wil ik u daarom vragen of u tijd vrij kan maken voor een interview met mij. Om een afspraak te maken voor een interview kunt u contact opnemen via de mail [email protected] of kan u bellen naar het volgende telefoonnummer: 0648498189.

In navolging van deze brief zal ik over enkele dagen langskomen om afspraken te maken of vragen te beantwoorden.

Alvast hartelijk dank voor uw medewerking

Met vriendelijke groet, Kimberley van Gent

31