Hollandse Schilders in De Gouden Eeuw Gratis Epub, Ebook
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
HOLLANDSE SCHILDERS IN DE GOUDEN EEUW GRATIS Auteur: Haak Aantal pagina's: 536 pagina's Verschijningsdatum: none Uitgever: none EAN: 9789029084345 Taal: nl Link: Download hier Geschiedenis.nl Elke laag olieverf moest eerst volledig opdrogen voordat een volgende kon worden opgebracht. In ongeveer werd het ' nat in nat ' geïntroduceerd, wat inhield dat het hele werk in één keer geschilderd werd. De productietijd werd daardoor teruggebracht van enkele weken naar een paar dagen. Kunstschilders in de Republiek werkten over het algemeen niet in opdracht, afgezien van portretten, verscheidene bloemstukken of een sporadische opdracht van publieke aard. Dat een schilderij ondertekend was, wilde in de eerste helft van de zeventiende eeuw niet zeggen dat het altijd eigenhandig gemaakt was. Meestal had de meesterschilder alleen het ontwerp vervaardigd en de meest belangrijke onderdelen geschilderd. Het kwam ook voor dat hij het alleen flink had bijgewerkt. Door de felle onderlinge concurrentie nam wel het belang toe van een volledig eigenhandige creatie, maar tot halverwege de zeventiende eeuw bracht dat geen wezenlijke verandering teweeg in de manier waarop een schilderij gemaakt werd. Door de ontwikkeling van nieuwe genres als landschappen, zeegezichten en stillevens werd een nieuwe markt van belangstellenden aangeboord. Door de verschillende manieren van het aan de man brengen van kunst werden volop mogelijkheden gecreëerd om een schilderij aan te schaffen. Wie geld genoeg had om de "volle prijs" te betalen, kon bijvoorbeeld bij kunstwinkels terecht en wie weinig geld te verteren had, kon een gokje wagen om via een loterij een schilderij te vergaren. Ook bij de schilder thuis konden vaak schilderijen worden aangeschaft. Kunstschilders werden hierdoor een soort ondernemer, veelal ook gespecialiseerd in een bepaald genre waarvan ze meestal niet meer afweken. Ze probeerden op de eerste plaats zo veel mogelijk te verkopen. Om geen klanten te verliezen, brachten de schilders vertrouwde composities op de markt, alsook beproefde onderwerpen, waarbij ze een bepaald type koper op het oog hadden. Verder werden er veilingen gehouden en kon men op jaarmarkten en kermissen een schilderij kopen of er een winnen bij schutterswedstrijden en dobbelspelen rijfelarijen. Schilderijen werden ook op straat verkocht, in herbergen, bij boekhandelaren en in Amsterdam was de meest zichtbare verkoop op bruggen en sluizen waar veel mensen langs kwamen. Vanaf ongeveer konden steeds meer mensen zich een origineel schilderij veroorloven, sommigen hadden zelfs vele tientallen schilderijen in bezit. Zo goed als alle schilderijen werden aangeschaft door patriciërs , bemiddelde kooplui, meester-ambachtslieden met een groot eigen bedrijf, kleinere kooplui, voorname ambtenaren en personen die vrije beroepen als notaris, dominee en advocaat bekleedden. Ook schoolmeesters konden het zich permitteren, net als winkeliers en zelfstandige ambachtslieden. Schilderijen werden indertijd als een betaalmiddel beschouwd. Tal van schilders kochten er goederen mee. Daardoor konden ook kleine kooplieden in het bezit van een schilderij komen. Van Jan Steen is bijvoorbeeld bekend dat hij een schilderij tegen wijn inruilde. Rond was het bijna onbestaanbaar dat iemand in de zojuist genoemde stedelijke welvaartsklassen geen schilderij aan de muur had hangen. Werken van schilders die nog in leven waren, werden steeds minder gewild en die van overleden meesters werden alsmaar populairder. Daar kwam bij dat het modebeeld bij de inrichting van het interieur veranderde. Door dit alles geraakte de verkoop van nieuwe schilderijen ernstig in het slop en droogde de markt voor 'nieuwe meesters' op. Toen dichter- diplomaat Constantijn Huygens in zijn autobiografie van zijn spijt uitsprak dat Rembrandt en Jan Lievens geen studiereis naar Italië wilden maken, maakte hij melding van het volgende excuus: "Ze zeggen dat ze geen tijd hebben om te verdoen aan een pelgrimage, omdat ze rekening moeten houden met het feit dat ze in de bloei van hun leven zijn. Bovendien beweren ze dat bij de huidige verzamelwoede van de prinsen ten noorden van de Alpen, de beste schilderijen buiten Italië te zien zijn en dat, wat je daar her en der met moeite op moet sporen je hier met zalen vol en te kust en te keur voorgeschoteld krijgt. Met name van de Italiaanse schilderkunst ging een grote stimulans uit, reeds vanaf het begin van de 17e eeuw. Een belangrijke figuur daarbij was Pieter Lastman , die van tot in Italië werkte en daarna leermeester van Rembrandt werd. Lastman bracht met betrekking tot Bijbelse , mythologische en historiestukken een manier van schilderen uit Italië mee die karakteristiek zou blijken voor de latere Hollandse schilderkunst. Deze werd gekenmerkt door relatief kleine, liggende voorstellingen, vaak van vergezochte thema's meestal niet het "moment suprême" , veelal dramatisch geënsceneerd, met opeengestapelde figuren, met veel oog voor "interessante" details en stofuitdrukking. De horizon werd doorgaans hooggehouden, waarmee onnatuurlijke diepte-effecten werden vermeden. Een andere invloedslijn vanuit Italië liep via de Utrechtse caravaggisten , een groep schilders die in de eerste decennia van de 17e eeuw als onderdeel van hun opleiding naar Italië reisden. Ze kwamen daar sterk onder de invloed van de werken van Caravaggio en Orazio Gentileschi. Typerend voor hun werkwijze was de realistische schildertrant en de bijzondere behandeling van het licht, in sterke licht-donkercontrasten clair-obscur of chiaroscuro genaamd. Ook introduceerden ze een bijzondere belangstelling voor psychologische aspecten in hun werk. Thematisch kozen ze vaak voor genretaferelen met opmerkelijke figuren: veelal waren het muzikanten, spelers of drinkers die zij ten halven lijve, dicht op de toeschouwer afbeeldden. Deze onderwerpskeuze inspireerde onder anderen Frans Hals en ook Nederlands bekendste kunstschilderes uit die tijd, Judith Leyster. De Italiaanse invloeden uit het begin van de 17e eeuw zouden uiteindelijk bepalender blijken voor de Hollandse schilderkunst in de Gouden Eeuw dan die van de op het maniërisme geïnspireerde schildertrant, [14] die na de val van Antwerpen door de Vlaamse immigranten mee werd gebracht. Rond was de maniëristische schilderstijl, onder invloed van de van Meulebeke afkomstige Karel van Mander , nog duidelijk zichtbaar in het werk van de Haarlemse kunstschilders Hendrick Goltzius en Cornelis van Haarlem. Maar al snel werden de gekunstelde houdingen van de menselijke figuren als achterhaald en kunstmatig beschouwd. De pretentie van de maniëristen om "naar de natuur" te schilderen werd echter breed overgenomen, maar wel met een geheel andere, sobere en uiteindelijk als typisch Hollands beschouwde invulling. Amsterdam, Haarlem , Utrecht en Leiden groeiden vanaf het begin van de Gouden Eeuw uit tot belangrijke centra voor de schilderkunst en kenden hun eigen stijlontwikkeling. Diverse invloeden leidden er tot uiteenlopende stijlopvattingen, met als gezamenlijk kenmerk: het nadrukkelijk streven naar een realistische weergave. In de woorden van theoreticus Philips Angel , opgetekend in zijn Lof der Schilder-konst , moest men een extra inspanning niet nalaten "alsmen de natuerlicke dingen daer mede nader by komt". De dominante stijl van de Hollandse schilderkunst in de Gouden Eeuw wordt vaak aangeduid met barok. De barok wijst op een stijlperiode die aan het einde van de 16e eeuw in Italië opgang maakte en gekenmerkt wordt door een afwijzing van idealisme in de kunst, gepaard aan een grotere nadruk op vorm en het uitdrukken van heftige gevoelens. Dit werd in grote lijnen overgenomen in de Noordelijke Nederlanden, met Rembrandt als belangrijkste exponent. De Hollandse barok uit de 17e eeuw is echter duidelijk afwijkend van de Italiaanse, met name door de grotere nadruk op het realistische aspect. Weliswaar pretendeerden ook kunstenaars uit de klassieke Italiaanse barok een realistische weergave, net als eerder schilders van de renaissance en het maniërisme, maar de Hollandse interpretatie kwam dichter bij het alledaagse, was meer ingetogen en minder uitbundig, mede onder invloed van de sobere geest van het protestantisme. Opvallend is ook de aandacht voor psychologische aspecten en subtiele emoties, waarmee schilderwerken naar het gevoel van de toeschouwer dichter bij de werkelijkheid kwamen te staan. Het realisme van de 17e-eeuwse schilderkunst mag overigens relatief heten, vooral ook omdat veel voorstellingen een zinnebeeldig of allegorische betekenis hadden, met een duidelijke moraal. Tevens kan gewezen worden op technieken die het dramatisch effect moesten versterken, zoals de ongewoon sterke nadruk op licht-donkercontrasten en de bombastische Hollandse luchten in landschappen, die ontstonden door het verlagen van de horizon. In de portretkunst leidde de drang om door te dringen tot het psychologisch- karakteristieke van een persoon er soms zelfs toe dat opdrachtgevers zich onvoldoende herkenden. In die zin was het kopiëren van de werkelijkheid duidelijk niet wat de kunstenaars voorstonden: elke schilder legde ontegenzeggelijk een eigen kijk op de wereld in zijn werken. Typerend voor de schilderkunst in de Gouden Eeuw is ook de specialisatie onder de kunstschilders, in een mate zoals die nog niet eerder in de kunsthistorie was voorgekomen. Gekoppeld aan het handelselement legden kunstschilders zich vaak toe op één of hooguit twee genres diverse schilders maakten naast hun specialisatie ook wel portretten in opdracht en weken daar zelden meer vanaf. Schilderen was vooral een zaak voor de verkoop,