BODEMKAART VAN BELGIÈ CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

VERKLARENDE TEKST BIJ HET KAARTBLAD TEXTE EXPLICATIF DE LA PLANCHETTE D'

UCCLE 102 W

Uitgegeven onder de auspicin Edité sous les auspices de van het Instituut tot aanmoe- l'Institut pour l'encouragement diging van het Wetenschappe- de la Recherche Scientifique lijk Onderzoek in Nijverheid dans l'Industrie et l'Agricul- en Landbouw (I. W. O. N. L.) ture (I. R. S. I. A,)

1959 List van de bodemkaarten, schaal 1/20 000, met verklarende tekst t verkrijgen bij het secretariaat van het Comité voor het opnemen van de Bodemkaart en de Vegetatiekaart van Belgiè, Rozier 6, Gent mits storting an de verkoopprijs op postrekening nr. 3016.86.

Bodemkaarten met verklarende tekst in het Nederlands, résumé en français

- Moerkant i W - Essen 1 E - Horendonk 2 W ..... 100 F - Kaimthoui 6E ...... 125 F - Wuuswezel 7 W ...... 100 F - De Haan io w - Blankenberge 10E ...... 100 F - HeistllW ...... 125F westkapelle 11,E - Het Zwin ...... 150 F - Kapellen 15 E ...... 125 F - Brecht 16 w...... 125 F - Middelkerke 21 W - Oostende 21 E ...... 125 F - Bredene 22 W ...... 125 F - Houiwe 22 E ...... 125 F Bru gge 23 W ...... 125 F - Oostduin kerke 35 E ...... 100 F - Nieuwpoort 36 W ...... 125 F - Leke 36E ...... 125F - Lampernisse si w ...... 150 F - Roeselare 67 E ...... 125 F - 75 W ...... 125 F - Scherpenheuvel 75E ...... 125 F - Diesi 76W ...... 125F - 87W ...... 125F - 87 E ...... 125 F - Brussel-Bruxelles 88 W ...... 100 F - Zcwentem 88 E ...... 125 F - 90 W ...... 125 F - -Zuurbemde 90 E ...... 125 F - Zouileeuw 91 W ...... 125 F - Mouscron 97 W ...... 125 F - Sint-Kwintens- 101 W ...... 125 F - 102 W ...... 125 F - Duisburg 103 W ...... 125 F -- Meldert 104 ,W ...... 125 F - 104 E ...... 125 F - ios w ...... 125 F -Sint-Truiden 105E ...... 125 F - Heers 106 W ...... 125 F - Ton geren 107 W ...... 125 F - Herderen 107 E ...... 125 P

Verhandeling

- De Rodemgesteldheid van het Oudiand var Veurne-Ambacht. 124 biz., 27 fig., 34 tab., 3 pi. buiten tekst. Gent, 1951. Résumé, sous-texte des figures et des planches en français . . 725 F Voor de franstalige teksten, zie kaftpagina 3. VERKLARENDE TEKST BIJ DE BODEMKAART VAN BELGIÈ

TEXTE EXPLICATIF DE LA CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE BODEMKAART VAN BELGIÊ CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

VERKLARENDE TEKST BIJ HET KAARTBLAD TEXTE EXPLICATIF DE LA PLANCHETTE D'

UCCLE 102 W

Uitgegevenonder de auspicin Edité sous les auspices de van het Instituut tot aanmoe- l'Institut pour l'encouragement diging van het Wetenschappe- de la Recherche Scientifique lijk Onderzoek in Nijverheid dans l'Industrie et l'Agricul- en Landbouw (I. W. O. N. L.) ture (I. R. S. I. A.)

1959 De publikaties van het COMITE VOOR HET OPNEMEN VAN DE BODEMKAART EN DE VEGETATIEKAART VAN BELGIE beheizen: - kaartbladen op schaal 1/20 000 - verklarende teksten bij de kaartbladen verhandelingen over de bodem- en de vegetatiegesteldheid van de natuurlijke streken van Belgiê.

Les publications du COMITE POUR L'ETABLISSEMENT DE LA CARTE DES SOLS ET DE LA VEGETATION DE LA BELGIQUE comportent: - des planchettes à l'échelle de 1/20 000 - des textes explicatifs des planchettes - des mémoires sur la constitution des sols et de la végéta- tion des régions naturelles de la Belgique. BODEMKAART VAN BELGIE CARTE DES SOLS DE LA BELGIQUE

87E 88W 88E OU9 O t S 0f 2\ LavG fl5) - b 0 e Aga! 11 int-S yen Q oluw rc o Dilbeak o o Anderlecht 3 -'4-

ins- O Ru,s k Ukkel 3 O ers-Lee oqensca 101E o 102E Lot - Llnke ek O Begriel Hoellaart0 A mberg ngeO o Sint-Goneslus Rode,- Owo o

Waterto

Okain aine-le hâtt a raine-l'Alleu < O IL O neIe 115E 116W 116E

VERKLARENDE TEKST BIJ HET KAARTBLAD TEXTE EXPLICATIF DE LA PLANCHETTE D' UCCLE 102 W door - par A. LOUIS Centrum voor Bodemkartering Centre de Cartographie des Sols Dir. R. TAVERNIER

INHOUDSOPGAVE

Biz. Inleiding ...... 9 I. FYSIOGRAFIE A. Topografie en hydrografie . . . . . 10 B. Geologische opbouw ...... 12 C. Landschapsbeeld ...... 15 D. Klimaat ...... 16 II. BODEMGESTELDHEID EN LANDBOUW 17 A. Lithologie van de bodemvormende materialen 1. Recente colluviale en alluviale sedimenten 17 2. Pleistocene sedimenten . . 18 3. Tertiaire sedimenteii. . . 19 B. Waterhuishouding . . . 19 1. Natuurlijke ontwatering . . 19 2. Draineringsklassen . . . 21 C. Bodemgenese . . . . 22

1. Grijsbruine podzolachtige bodems 22 2. Podzolachtige bodems . . 24 3. Bruine podzolachtige bodems . 25 25 4. Podzolbodems . . . . 5. Bodems met niet bepaalde profielontwikkeling 25 6. Alluviale bodems . . . 25 D. Bodemklassifikatie . . . 26 1. Morfogenetische kiassifikatie . 26 a. Series ...... 26 b. Fasen ...... 28 e. Groepering . . . . 29 2. Landbouwkundige bodemgeschiktheidsklassi- fikatie . . . . . 29 E. Bodemeenheden en hun landbouweigenschappen. 31 1. Plateau- en hellinggronden . 31

8

a. Leemgronden ...... 31 b. Zandleemgronden . . . . . 50 C. Lemige zandgronden . . . . . 56 d. Zandgronden ...... 56 2. Vallei- en depressiegronden . . . . 58 a. Gronden op lemig materiaal . . . 59 b. Gronden op zandlemig materiaal. . 64 e. Gronden op venig materiaal. . . . 66 3. Kunstmatige gronden . . . . . 66 III. DIVERSE GEGEVENS IN VERBAND MET DE BODEMGESTELDHE]D A. Bodemgebruik ...... 68 B. Andere gegevens over menselijke aardrijkskunde 70 C. Besluiten ...... 74 1. Op landbouwkundig gebied . . . . 74 2. Op stedebouwkundig gebied . . . . 76 Bibliografie ...... 78 Legende - Légende ...... 79 Résumé ...... 84 9

VERKLARENDE TEKST BIJ HET KAARTBLAD UCCLE 102 W

INLEIDING Op het kaartblad LJccle werden ongeveer 4 500 ha gekar- teerd. Het oosten wordt gevormd door de noordelijke uitloper van het golvend en versneden leemplateau van Waterloo (Leemstreek); de heuvelachtige westelijke helft maakt deel uit van de Brabantse Gemengde Leemstreek met zandsub- straat. Een miniem gedeelte van de alluviale vallei van de Zenne komt voor langs de westgrens, ter hoogte van Drogen- bos. Volgende gemeenten liggen op het kaartblad: - volledig: en Ukkel, - gedeeltelijk, met de dorpskom: Alsemberg, Drogenbos, Sint-Genesius-Rode, Vorst en Watermaal-Bosvoorde (1), - gedeeltelijk, met de dorpskom op een aangrenzend kaart- blad: Anderlecht (Anderlecht 87 E), (Halle 101 E), Brussel, Elsene, Etterbeek en Sint-Gillis (Brussel-Bruxel- les 86 W), Dworp (Ittre 115 E), en Oudergem ( 102 E) en Waterloo (Waterloo 116 W). Het noorden, dat behoort tot de Brusselse agglomeratie, en een brede strook ten westen van de steenweg Brussel-Waterloo zijn bijna volledig toegebouwd of hebben geen bodemkundig belang meer (ca. 3 500 ha). Slechts van het Teriamerenbos en het Dudenpark kon de bodemgesteldheid nog op kaart ge- bracht worden. Het oosten omvat ca. 1 500 ha van het Zoninbos. Het zuiden en het zuidwesten hebben hun landelijk karak- ter grotendeels verloren onder druk van de uitbreidende Brusselse aggiomeratie (nieuwe villawijken, lusthoven, speel- pleinen, enz.). (1) Op het titelbladkaartje (biz. 5) zijn enkele gemeenten met cijfers aangegevén: 1 = Oudergem, 3 = Etterbeek, 4 Vorst, 5 = Elsene, 9 = Sint-Gihis, 13 = Waterinaal-Bosvoorde. 10

De hoofdverkeerswegen zijn: de steenweg Brussel-Water- loo langs het Zoniènbos en de steenwegen vanuit Brussel naar Alsemberg, Ter Hulpen en Namen. De spoorlijnen Brussel-Charleroi, Brussel-Namen en Brussel (oost) -Halle doorsnijden het gebied. De bodemkaart werd opgenomen in 1952 door de karteer- ders T. De Cock, M. D'Haeyer en P. Wouters. Een algemene revisie werd in 1957 uitgevoerd. De bodem werd bestudeerd door middel van boringen (2 tot 3 per ha) tot op een diepte van 125 cm. Door Ing. J. Vandamme werden 36 profielen be- schreven en bemonsterd. De monsters werden ontleed in het Laboratorjum voor Grondonderzoek van de Rijkslandbouw- hogeschool te Gent (Directeur: Prof. Dr. L. De Leenheer). De analysecijfers, die in deze tekst voorkomen, zijn ontleend aan de gegevens van bovenvermeld laboratorium. I. FYSIOGRAFIE

A. TOPOGRAFIE EN HYDROGRAFIE De hoogste punten (124 tot 139 m) liggen op een reeks heuveiruggen en -toppen, die de waterscheidingslijn vormen tussen het verzamelgebied van de Zenne (ten westen en ten noorden) en dat van de Dijie (ten zuidoosten). Deze lijn loopt van de zuidoosthoek in noordwestelijke richting langs de west- grens van het Zoninbos (Brassinelaan), volgt de steenweg van Waterloo, huigt 0m ter hoogte van de Kleine Hut (Petite- Espinette) en loopt verder dwars door het bos in oostelijke richting. Deze heuveikam heeft een noordelijke vertakking naar het hippodroom van Bosvoorde. Al deze hoogten worden bepaald door de tertiaire kleiige lagen van het Tongeriaan (westelijke uitlopers) en het Assiaan. Het laagste punt (20 m) ligt in de Zennevallei (noordwesthoek). In de oostelijke helft van het kaartblad is het re1if golvend tot sterk golvend. In het Zoniènbos liggen een reeks ruggen, van elkaar gescheiden door diep ingesneden, symmetrische, meestal zuidwest-noordoost gerichte, smalle dalletjes, waarvan de hellingen gemiddeld 15% bedragen. De vlakke delen of 11 plateaus (op 100-120 m) nemen slechts geringe oppervlakten in. Het golvend re1if is goed waarneembaar buiten het Zonin- bos, op het jong ontgonnen gebied ten zuiden van de Grote Rut (Grande-Espinette). In het zuidwesten en het westen is het re1if op verschillen- de plaatsen zeer sterk uitgesproken. Dit gebied maakt deel uit van de Brabantse Ardennen, gekenmerkt door hun heu- velig landschap. In het zuidwesten loopt de Molenbeek in een belangrijke valiei, waarvan de dalflanken (vooral de noord- helling) zeer steil zijn. De talrijke, diep ingesneden zijdepres- sies, die in de Molenbeekvallei uitlopen, tekenen zich ook duidelijk afin dit landschap. Benoorden het bebouwd gedeelte van Alsemberg heef t het landschap door het voorkomen van verschillende taluds, ontstaan door uitschuring (erosie) en door afgraven of uitbrikken van sommige percelen, een terras- vormig uitzicht. De Molenbeekvallei wordt ten noorden be- heerst door een heuvelrug, tussen Alsemberg en Linkebeek, op 115 tot 120 m. Deze heuvelrug, eveneens bepaald door een kleiig tertiair substraat, loopt grosso-modo vanaf de Bruine Put (op het kaartblad Halle) doorheen het Gasthuisbos naar de Meigemheide tot het IJsbergbos. Ten noorden van deze heuvelrug daalt het oppervlak zeer onregelmatig in noord- westelijke richting naar de Zennevallei. Op het grondgebied van Linkebeek wordt het heuvelig landschap vooral geken- merkt door de diepe, smalle beekdepressies, waarvan de steile randen soms een hoogte van meer dan 10 m bereiken. Tè Drogenbos en te Vorst zijn de hellingen langs de rechteroev van de Zennevallei ook tamelijk steil (10 %). Het zuidwesten maakt deel uit van het verzamelgebied van de Dijie; de rest behoort tot het verzamelgelied van de Zenne. Een deel van de Zenne komt voor in de noordwesthoek ter hoogte van Drogenbos. In de erosievalleitjes van het Zonièn- bos vloeit het overtollig water in noordoostelijke richting weg, hetzij via de Woluwebeek naar de Zenne (voor het noorden van het bos), hetzij via de IJsebeek naar de Dijie (voor het zuiden van het bos). Het water wordt gedeeltelijk opgehouden in de vijvers van Bosvoorde en van Groenendaal. Het zuiden 12 en het westen van het kaartblad worden ontwaterd resp. door de Molenbeek en door de Zandbeek en de Linkebeek. De Molenbeek is zeer lang en ontvangt talrijke zijbeken; ze ontspringt ten westen van de Grote Hut, loopt in zuidweste- lijke richting door Sint-Genesius-Rode naar Dworp, Huizingen (aldaar Meerbeek genaamd) en mondt uit te Lot in de Zenne. De Linkebeek ontstaat te Linkebeek aan de samenloop van een viertal belangrijke zijbeken, die nabij bronniveaus ont- springen en in de tertiaire zanden (Lediaan, Brusseiiaan) diepe valleitjes uitschuurden. Deze beek (stroomafwaarts Melkriekbeek genaamd) loopt tussen Drogenbos en Ukkel- Calevoet parailel met de Zandbeek in een brede noordwest gerichte depressie, die geleidelijk overgaat naar de Zenne- vallei.

B. GEOLOGISCHE OPBOUW Het substraat bestaat uit tertiaire zandige en kleiige lagen van mariene oorsprong. De zandige lagen van het Lediaan en Brusseliaan werden sterk door erosie aangetast tijdens de in- tergiaciale en interstadiale fasen van het Pleistoceen. Het Brusseliaan vormt verreweg de belangrijkste étage en dag- zoomt op grote oppervlakten in het heuvelig gedeeite. De zandsteenlagen van het Lediaan of het Brusseliaan en voorai de kleiige lagen van het Tongeriaan en Assiaan boden plaatse- lijk beter weerstand aan de erosieve krachten en bepaaiden ais dusdanig de heuveiruggen langs de westgrens van het Zonièn- bos (fig. 1) en in het uiterste noorden van Alsemberg. Ten gevoige van de denudatie werd een residuair puindek gevormd, bestaande uit keien en uit geremanieerde, gebroken tertiaire zandstenen. Op het versneden tertiair opperviak werd, voorai tijdens het laatste IJstijdperk (WUrmglaciaai) van het Pleistoceen, niveo- eolisch leem (loess) afgezet. Wegens het overheersen van westenwinden tijdens de afzetting werden de steile, naar het westen gerichte hellingen siechts met een dunne leemiaag be- dekt. Op de plaatsen die tegen de dominerende winden be- schermd waren (oosthellingen en depressies), evenais op de g IIIII L11

IPUHI&I1ilI'il1I G? 0) Ø •4

3•?' G?•

G? fiG? r?

oG? . 7 H ÇD 00 -IL-v • -I o 00 - G) • i'I

CG CG

G? ..-

Q CI)

lb 14

TABEL J

OVERZICHT VAN DE GEOLOGISCHE FORMATTES (2) APERÇU DES FORMATIONS GÉOLOGIQUES

KWARTAIR H o 1 o e e e n recent colluvium recent alluvium van de Zenne en bijbeken (aim) P 1 e j s t o e e e n: niveo-eolisch leeni oud alluvium van de Zennc residuair basisgrint TERTIAIR Oligoceen Tongeriaan s geelachtig (kleiig) zand en plaatselijk zandige klei (Tg) Eoceen Assiaan : hoofdzakelijk groengrijze glaukoniethoudende klei (As) Led,aan s geci 0f wltgrljs fijn zand, al dan niet ontkalkt, met plaatselijk ka1k houdende zandsteenlagen (Balegemse steen) of gelimonitiseerde lagen (Le) - Brusseliaan s kalkvrij, wit of geel grof zand met verkiezelde konkreties (grotte- stenen), kalkrijk zand met soms zandsteenlagcn (steen van Gober- tange) of plaatselijk sterk gelimonitiseerd zand, rijk aan ijzer- stenen (steen van Groenendaal) (B) Ieperiaan : micahoudend fijn zand met kleilenzen (Yd) en donkergrijze klei (Yc) vlakste delen, die minder beïnvloed werden door recente erosie, is het loessdek meters dik. Door het verzachten van het klimaat en de grotere neerslag in het Laatglaciaal ver- dween de permanent bevroren ondergrond en werd de Zenne- vallei sterk uitgediept. Het pleistoceen landschap werd door erosie sterk versneden, voornamelijk in het westen, waar smal- le en diepe daiwegen ontstonden. Tijdens het Holoceen, vooral na de ontbossing van de streek, werd het bovendeel van het leemdek over grote oppervlakten weggespoeld en afgezet ais colluvium in de depressies en ais

(2) De symbolen tussen haakjes zijn deze van de geologisehe kaart van BeIgi, schaal 1/40000 - kaartblad Uccle-Tervuren, nr. 102, opge- nomen door M. MOURLON. Uitgegeven in 1894 door het M.C.I. - Brussel. 15 alluvium in de valleien van de Zenne en van de voornaamste beken.

C. LANDSCHAPSBEELD Dit gebied maakt deel uit van de Leemstreek van Midden- Belgi. Het westen wijkt bodemkundig nochtans sterk af van de normale Leemstreek. Het leemdek is er doorgaans zeer dun, zodat tertiair zand dikwijls ondiep voorkomt of aan het oppervlak ligt. Dit gedeelte behoort tot de « Gemengde Leem- streek met zandsubstraat » die een brede strook inneemt langs de oosthelling van de Zennevallei (middenloop). De grens tussen de normale en de Gemengde Leemstreek loopt grosso-modo van het observatorium van Ukkel in zuide- lijke richting over het gehucht 't Holleken (Linkebeek), buigt vervolgens omheen de depressie van de Molenbeek en loopt door langs het gehucht Den Hoek tot aan het Elsenbos (Sint- Genesius-Rode). Een scherpe begrenzing bestaat echter niet, daar deze streken enkele bodemseries gemeen hebben. In het noordwesten, tussen Vorst en Drogenbos, liggen enkele hectaren die deel uitmaken van de Zennevallei. Landschappelijk en bodemkundig beschouwd kunnen drie eenheden onderscheiden worden. 1. Het Brabants leemlandschap ligt in het oosten, waar lemig colluvium en lemige pleistocene afzettingen het oppervlak vor- men. Het vertoont een golvend tot sterk golvend re1if en wordt grotendeels ingenomen door het Zoninbos, dat zich verder uitstrekt over de aangrenzende kaartbladen Ter- vuren en Waterloo. Ten westen van dit bos, tussen de Grote Hut en Waterloo, tref t men een typisch jong ontgonnen ge- bied aan: rechte veldwegen, restanten van houtgewassen langs de perceelskanten, diepe, smalle, V-vormige depressies. 2. Het Brabants Arden nenlandschap ligt in het westen, waar naast lemige kwartaire afzettingen ook veel zandlemig (ver- spoeld) of zandig tertiair materiaal het oppervlak vormen. Dit landschap is doorsneden door diepe beekvalleien en heeft een heuvelig relif. Verschillende bosjes - restanten van het 16

oorspronkelijk Zoninwoud - komen verspreid voor (op steile hellingen en heuveltoppen), naast enkele hoog gelegen heidegronden en oude kultuurgronden. Dit gebied teit middel- matige en vooral kleine bedrijven. Het was voor een twintig- tal jaren nog betrekkelijk agrarisch maar verliest thans veel van zijn landelijk karakter. Drogenbos, Linkebeek, Alsemberg en Sint-Genesius-Rode worden stilaan herschapen in een villegiatuurgebied en aan de Brusselse aggiomeratie verbon- den. 3. Het alluviaul landschcip omvat het kleine gedeelte van de Zennevallei tussen Vorst en Drogenbos, waar de oppervlak- kige lagen hoofdzakelijk uit alluviale sedimenten bestaan. Dit landschap vertoont een laag, bijna vlak en open gebied, in- genomen door weiland en tuinbouwgronden. D. KLIMAAT(3) Het klimaat van de streek is gematigd en vochtig. De weer- kundige gegevens, opgenomen tussen 1901 en 1930 te tJkkel, zijn de volgende. Luchttemperatuur: - jaargemiddelde: 9,4°C, - gemiddelde van januari (koudste maand) : 2,7°C, - gemiddelde van juli (warmste maand) 16,8°C, - gemiddelde der extremen: 32,2°C en -10,8°C, - de vegetatieperiode, gekenmerkt door een temperatuur van hoger dan 10°C, telt 172 dagen (van 25 april tot 14 oktober). Neerslag: - jaarlijkse neerslag: 800-835 mm, tamelijk gelijkmatig ver- deeld over het jaar, met een max. in juli en december en een min. in maart (ca. 210 mm in mei, juni en juli). Luchtvoch tigheidsgraad: - verzadigingsprocent 's namiddags: 62 % in juni, 87 % in december.

(3) Naar L. PONCELET & H. MARTIN (1947). 17

II. BODEMGESTELDHEID EN LANDBOUW

A. LITHOLOGIE VAN DE BODEMVORMENDE MATERIALEN Een der voornaamste kenmerken van de bodemvormende materialen is hun textuur, die bepaald kan worden in funktie van de voornaamste korrelgroottefrakties: klei (0-2 ), leem (2-50 ), zand (50 -2 mm), grint (> 2 mm) (fig. 2). Hier- onder volgt de textuurbeschrijving van de bodemvormende materialen van jong naar oud.

À •ÂVÀ.. ÀVÀY. ÀVÀYÀYÀV ÀVÀVÀYÀV&., ÀYÀYÀVÀWÉ ÀYÀVIVkYAÊYM4. • ÀVÀWVÀ • ÀVÀYÀWÀVÀWÂ. ÀYÀWÂYÀVÂWÀVMÀ AVAVAYAVYYVWÀ: • •ÀYÀYÀYÀYâYØÀWÀYÀWÀV ÀVÀVffÀWÀVÀYÀÀVÀ •

ÀWLW4YÀWÀWAI'L4T7ÀWÀWWÀWWTj1L. ...LkU.L AWVV'VVV W" WAWÀWA iv Àà,,±ÀvÂwy..T W WÀW1r j..

Fig. 2.

1. Recente colluviale en alluviale sedimenten De colluviale sedimenten zijn erosieprodukten van de plateau- en hellinggronden. Ze werden aan de benedenkant 18 der hellingen en in de depressies recent afgezet door het af- vloeiend water. Hun texturele samenstelling is doorgaans ho- mogeen lemig: > 70 % leem (2-50 t), 8%-13 % zand (> 50 ) en < 10 % klei (0-2 t). In de nabijheid van ontsluitingen van tertiaire sedimenten is het colluvium meestal zandlemig met tal- rijke keien en zandsteenbrokjes. De alluviale sedimenten, afge- zet door de waterlopen in de breedste gedeelten van de valleien, hebben een heterogene texturele samenstelling, afhankelijk van de stroomsnelheid van het water tijdens de àfzetting. Men vindt vooral kleiig en zwaar lemig materiaal. Alluviale klei wordt in de kommen van de Zennevallei aangetroffen op een zekere diepte, onder meer recent, zwaar leem. Het alluviaal leem, dat het oppervlak vormt van de oeverwallen van de Zenne, wordt zandiger dicht tegen de rivier. Het zandlemig alluviaal materiaal van de Zandbeekvallei bestaat ten dele uit gerodeerd tertiair zand, dat bij een grote stroomsnelheid langs deze beek werd afgezet. 2. Pleistocene sedimenten De eolische leemafzettingen zijn de belangrijkste bodem- vormende sedimenten. In onverweerde toestand bestaan ze uit een zeer fijn korrelig, geelachtig, kalkhoudend sediment loess of ook ergeron genaamd. De verhouding van de voornaam- ste korrelgroottefrakties in onverweerd loessleem is: kleifraktie (0-2 t) gemiddeld ca. 15 %, fijne leemfraktie (2-20 i) : gemiddeld ca. 20 grove leemfraktie (20-50 t) : gemiddeld ca. 55 %, zandfraktie (> 50 t) gemiddeld < 10 %. Tijdens de profielontwikkeling heef t het dek der eolische lemige sedimenten tamelijk belangrijke textuurveranderingen ondergaan, die verder in paragraaf C beschreven worden. Het onverweerde leem (loess) begint op een diepte die afhangt van de ontwikkelingsgraad en de afknotting van het profiel. Nabij plaatsen met tertiair materiaal aan het oppervlak of op geringe diepte bevat het loessleem een aanzienlijke hoe- veelheid kleiig of zandig verspoeld tertiair materiaal; zandige bijmenging echter overheerst en geeft een zandleem (15-50 % 19 zandfraktie). Aan het kontakt tussen het pleistoceen leemdek en het tertiair substraat komen veelal oude, pleistocene, zan- dige of kleiige erosieresten voor of een residuaire grintlaag bestaande uit gerolde of gebroken keien, plaatselijk zeer dicht gestapeld of vermengd met tertiaire zandsteenfragmen- ten. 3. Tertiaire sedimenten De tertiaire sedimenten, vooral deze van het Brusseliaan, komen veel voor, hetzij op geringe diepte, hetzij aan het opper- vlak. Ze bestaan uit middelmatig of grof zand (Brusseliaan), kleiig zand (Torigeriaan), fijn zand (Lediaan, Ieperiaan) en zandige of zuivere klei (Tongeriaan, Assiaan, Ieperiaari). De zandige sedirnenten van het Lecliaan en het Brusseliaan wor- den bovendien gekenmerkt door een stenige bijmenging (kalkrijke zandsteenbanken, knolvormige of buisvormige kie- zelkonkreties, ijzerzandstenen).

B. WATERIUJ!SHOUDING 1. Natuurlijke ontwatering De waterhuishouding van het gebied wordt bepaald door verschillende faktoren: de diepte van de grondwatertafel, de doorlatendheid- van het oppervlak, de aard van de ondergrond en het relièf. In de plateau- en hellinggronden bevindt de permanente grondwatertafel zich op grote diepte en hangt dé waterhuis- houding vooral af van de doorlatendheid van het oppervlak. De meeste (zand)leemgronden zijn goed ontwaterd dank zij de doorlatende ondergrond (brusseliaans en lediaans zand) en het sterk reliif. Het neerslagwater zijpelt ten dele door de grond en wordt ten dele oppervlakkig afgevoerd naar de beken. Het overtollig water komt aldus terecht in de Zenne of wordt opgevangen door de talrijke grote vijvers. In het Zoniènbos vloeit het overtollig water weg in smalle grachteri langs de boswegen en in de dalletjes; in de zomer liggen deze 20

grachten meestal droog wegens de grote wateropname door de bomen. De afgeknotte leemgronden en de zandleemgronden op de steile hellingen zijn aan verdroging onderhevig wegens hun geringer waterbergingsvermogen en de sterke oppervlakkige waterafvloei. Onvoldoend ontwaterde (zand) leemgronden liggen o.a. in het Zoniènbos, op een hoog plateau, ter hoogte van de Berck- mansdreef. Deze gronderi hebben een tijdelijke opgehouden watertafel (stuwwater), die stuwt op het ondoorlatend kleiig substraat (Tongeriaan en Assiaan). De bodemhorizonten die door dit stuwwater beïnvloed worden vertonen gleyverschijn - selen, nl. grijze en roestkleurige vlekken. Rond de hoogste punten van het heuvelig gebied van Alsemberg (Gasthuis-. bos) komen ook nog ondiepe leemgronden met een kleisub- straat (klei van Asse) voor, die een onregelmatige waterhuis- houding hebben (wateroverlast in de winter, uitdroging in de zomer). De invloed van het ondoorlatend substraat op de waterhuishouding der profielen is minder sterk op hellingen. De zandgronden (vooral opgebouwd uit brusseliaans zand) op enkele hoge delen en op de sterke, vooral naar het zuiden en zuidwesten gerichte hellingen der diep ingesneden beek- dalen, hebben een te sterke ontwatering. Het neerslagwater dat op deze poreuze gronden terecht komt wordt snel afge- voerd naar de ondergrond. Vlak boven de ieperiaanse klei ontstaan in het zand watervoerende lagen. Op de plaatsen waar deze lagen door het topografisch oppervlak aangesneden worden ontstaan bronniveaus. Op het kaartblad ontspringen verschillende bronnen, die gedurende gans het jaar water geven. Nabij sommige van deze bronnen liggen venige gron- den (o.a. bij het Schavijehof te Linkebeek); soms grijpen grondverzakkingen plaats, zoals op de noordelijke helling van de Molenbeekvaflej. De valleigronden worden beïnvloed door een permanente grondwatertafel, meestal op geringe diepte onder het maai- veld. Wegens de reducerende invloed van het grondwater ver- tonen deze gronden in hun bovenste horizonten sterk uitge- 21 sproken gleyverschijnselen en vanaf een zekere diepte een lichtgrijze of blauwgrijze reduktiehorizont. De valleigronden langs de Linkebeek, Molenbeek, Verrewinkelbeek en bij- beken ontvangen het zakwater der hoger gelegen grondstroken en lijden gedurende een groot deel van het jaar van water- overlast. De komgronden in de Zennevallei vertonen zeif s een permanent hoge grondwatertafel wegens hun ongunstige topo- grafische ligging. 2. Draineringsklassen De waterhuishouding van de gronden wordt in deze tekst nader omschreven door hun draineringsklasse. Volgens de in- tensiteit van de gleyverschijnselen en de diepte waarop ze beginnen worden een aantal draineringsklassen onderschei- den; vanaf een bepaalde draineringsklasse wordt ook rekening gehouden met het al of niet voorkomen van een reduktie- horizont (G horizont). De bovengrens van de gleyverschijn- selen en van de reduktiehorizont geeft resp. de gemiddelde hoogste en laagste grondwaterstand aan. Excessieve drainering: gleyverschijnselen komen niet voor, het water wordt zeer vlug afgevoerd. Deze kias is kenmerkend voor bepaalde zandgronden die wegens hun te grote door- latendheid en hun zeer gering vastleggingsvermogen te droog zijn voor de gewone teelten. Gunstige drainering: gleyverschijnselen zijn afwezig of zeer zwak op meer dan 90 cm diepte. Het water wordt voldoend afgevoerd, doch niet te vlug. Volgens de textuur van het materiaal is deze kias optimaal (leem) of te droog (zand, lemig zand) voor bepaalde gewassen. Matige drainering: .gleyverschijnselen, weinig uitgesproken, be- ginnen tussen 60 en 125 cm diepte. De ondergrond is perio- disch nat. Deze kias is iets te nat voor bepaalde gewassen, doch gunstig voor weiland. Onvoldoende drainering: gleyverschijnselen, matig uitgesproken, beginnen op minder dan 60 cm diepte; vanaf deze diepte is de grond verzadigd met water in natte perioden wegens de tame- 22

lijk langzame waterafvoer. Deze kias is periodisch te nat voor akkerteelten, doch zeer gunstig voor weiland. Tamelijk sieclite drainering: gleyverschijnselen, sterk uitge- sproken, beginnen op minder dan 50 cm diepte; de reduktie- horizont, indien aanwezig, begint tussen 80 en 125 cm. De grond is nat gedurende een groot deel van het jaar wegens de langzame waterafvoer. Deze kias is veel te nat voor akker- bouw; kunstmatige drainering is noodzakeiijk voor een opti- male produktie. Slechte drainering: gleyverschijnselen, zeer sterk uitgesproken, beginnen vanaf de bovengrond. Het water wordt niet of weinig afgevoerd en de grond, verzadigd met water gedurende het grootste deel van het j aar, is slechts voor weiland geschikt; kunstmatige drainering is noodzakelijk.

C. BODEMGENESE De oppervlakte-lagen hebben in de ioop der tijden onder invloed van klimatologische, topografische en biologische f ak- toren een bodemkundige verwering ondergaan; er hebben zich bodems op ontwikkeld. Deze verwering of bodemvorming uit zich vooral in de vorming van verschillende horizonten, waar- van tabel 2 de symbolen en de bepalingen weergeeft. Volgens de aard van hun horizonten worden de gronden in volgende grote bodemgroepen ingedeeld. 1. Grijsbruine podzolachtige bodems Deze bodems zijn ontwikkeld onder het vochtig gematigd postglaciaal klimaat, onder invloed van de natuurlijke bos- vegetatie. De verwering bestond in de eerste plaats uit een ontkalking van het moedermateriaal door het indringend regenwater, dat humuszuren en koolzuur bevat. In de leem- gronden reikt de ontkalking gemiddeld tot op 2-2,5 m diepte. Vervolgens greep afbraak plaats van een deel der fijne be- standdelen en trad nieuwvorming van kleimineralen op. In een later stadium werden de kolloïdale bestanddelen der opper- vlakte-lagen uitgespoeld en vormden zich een lichte A2 hori- zont en een zware textuur B horizont. 23

TABEL 2 BEPALING VAN DE BODEMHORIZONTEN ('1) DÉFINITION DES HORIZONS PÉDOLOGIQUES

A horizont s oppervlakte-laag de onderverdeeld kan worden in AO haif vcrteerde plantenresten ondcr de strooisellaag Al humushoudende bovengrond Ap humushoudcnde bousvvoor, ontstaan na grondbewerking A2 : gebleekte zone met max. uitloging (eluviane) vcrarmd aan kici, organische stof of/en i)zer A3 overgangszone tussen A en B, met overwegend A kenrnerken B horizont s zone van aanrijking (illuviatte) of verwering, onder ccn A horizont, en die onverdeeld kan worden in Bi overgangszone tussen A en B, met overwegend B kenmerken B2 zone van max. aanrijking of max. ontwikkeling van struktuur, of beide B2t of textuur B kleiaanrijkingszone meestal met polyedrische struktuur B2h of humus B : zeer donkcr bruine tot zwarte aanrijkingszone van humus B2ir of ijzer B roodbruinachtige aanrijkingszone van sesquioxyden (vooral ijzer) (B) of struktuur B of kieur B zone tussen A en C, afwijkend van deze enkel door struktuur of/en kleurverschil B3 overgangszone tussen B en C, met oversvegend B kenmerken C /wrizont : mocderrnateriaal onder het solum ( A of A + B) Ci : zwak verweerd (ontkalkt) moedermateriaal C2 onversveerd (kalkri jk) moedermateriaal D Itorizont : suhstraat, textureel afwijkend van het moedermatertaal van hct solum G horizont : gercduceerde zone, grijs- of blauwachtig, onder het permanent grond- svatertafelniveau Dit zijn de grijsbruine podzoiachtige bodems(5), die naar gelang van de intensiteit van uitioging in deze tekst omschre- yen worden ais gronden met textuur B horizont of gronden met gevlekte textuur B horizont. Onder bos is de normale opeenvolging der horizonten de volgende: A0, Al, A2, vanaf 40-50 cm diepte Bi, B2t, B3. Na

(4) Volgens de Soil Suruey Mannal (1951). (5) Amerikaanse kiassifikatie Gray Brown Podzolic sous. Franse kiassifikatie : sols (bruns) lessivés. 24

ontbossing werden deze profielen naar gelang van hun topo- grafische ligging en hun ontginningsouderdom min of meer door erosie afgeknot. De A horizont werd siechts op de rela- tief viakke delen bewaard. Eiders, waar de A horizont door het water werd weggespoeid, rust de bouwvoor (Ap horizont) rechtstreeks op de B2t horizont. Aan de oorsprong en aan de heliingbreuk van sommige depressies, waar de B2t door sterke erosie werd aangetast, komt de C horizont op geringe diepte voor. De sterkst gerodeerde gronden vormen de over- gang tussen de grijsbruine podzoiachtige bodems en de bruine bodems (gronden met struktuur B horizont) of, de skeletgronden(6). De grijsbruine podzolachtige bodems komen het meest voor. Ze werden gevormd vooral op de eolische ieemafzettingen. De morfoiogische kenmerken van de B2t horizont hangen af van de textuur van het moedermateriaai en van de drainerings- kiasse. Hoe zandiger het materiaai is, des te belangrijker (dikker) de A horizont wordt ten nadele van de B2t, die zich beperkt tot enkeie dunne, subhorizontale, bruinachtige ban- den. Op de plaatsen met tijdelijke grondwatertafei treden giey- verschijnseien op, hetzij onderin, hetzij van boven af van de B2t horizont (zwak of matig gleyige gronden met textuur B horizont) (7). 2. Podzolachtige bodems De podzolachtige bodems(8) zijn grijsbruine podzolachtige bodems die wegens de verzuring en verarming aan basen sterk gedegradeerd zijn. Onder bos hebben deze bodems een zwart- achtige ruwe humushorizont, rustend op een sterk uitgeloogde A2 horizont, waarin zich piaatselijk een mikropodzol ontwik- keid heeft (polygenetische prof ieiontwikkeling). Het boven- deel van de B2t horizont, waarvan een groot deel van de kleikoiloïden uitspoeide, is gedeeltelijk opgeiost (gronden met sterk gevlekte textuur B horizont). Deze bodems komen slechts voor in het Zoninbos en op

(6) Amerikaanse kiassifikatie: Regosols. (7) Franse kiassifikatie: sols lessivés à pseudogley. (8) Franse kiassifikatie: sols podzoliques. 25 de relatief vlakke delen van het nabije, jong ontgonnen gebied. De natte variante treft men aan in het Zoninbos op de plaat- sen met tijdelijke watertafel. 3. Bruine podzolachtige bodems De bruine podzolachtige bodems(9) komen slechts voor op lemig zand of zand. Het zijn soms sekundaire prof ielen, die zich in de A horizont van sterk gedegradeerde grijsbruine podzolachtige bodems gevormd hebben. Ze worden geken- merkt door een tamelijk dikke, bruine B horizont, onder een donker grijsbruine humeuze laag met witte, gebleekte zand- korrels (gronden met rveinig duideli,ke humus of !en ijzer B horizont). 4. Podzolbodems Deze bodems, ontwikkeld op ontsluitingen van tertiair zand (vooral van het Brusseliaan) onder heidevegetatie of onder naaldhout, worden gekenmerkt door een bleekgrijze A2 hori- zont (loodzand), rustend op een goed ontwikkelde, donkere B2 horizont die onderverdeeld kan worden in humus B en humus-ii zer B volgens de kleur en de aard van de aanrijking (gronden met duideliike humus of/en ijzer B horizont). 5. Bodems met niet bepaalde profielontwikkellng Voor sommige plateau- en hellinggronden kan niet nader bepaald worden tot welke grote bodemgroep zij behoren, 0m- dat hun prof iel hetzij volledig werd weggeèrodeerd of zeer dun is en geen duidelijke morfologische kenmerken vertoont, hetzij door menselijke invloed sterk verstoord werd. Dit is o.a. het geval met sommige ondiepe zandleemgronden en voor- al met de ontsluitingen van het brusseliaans zand die in kultuur genomen werden. 6. Alluviale bodems De alluviale bodems(10) als grote bodemgroep beschouwd omvatten de bodems gevormd op recente colluviale en allu-

9) Amerikaanse kiassifikatie: Brown Podzolic sous. (10) Amerikaanse kiassifikatie: Alluvial sous. 26

viale sedimenten. Deze groep omvat zowêl lichte ais zware, aisook goed tot slecht gedraineerde gronden. Het zijn jonge bodems zonder protielontwikkeling. De Ap horizont rust direkt op het al dan niet gieyig, weinig of niet verweerd moederma- teriaal (C horizont). Hieronder komt in de ondiepe colluviale bodems dikwijls een B2t horizont van een bedoiven grijs- bruine podzolachtige bodem en in de hydromorfe alluviale bodems(11) een reduktiehorizont (G horizont) voor.

D. BODEMKLASSIFIKATIE 1. Morfogenetisehe kiassifikatie a. Series De bodemiegende steunt op een morfogenetisch klassifikatie- systeem waarvan de .çerie de voornaamste eenheid is. Een kernserie wordt bepaald door de textuur van het moeder- materiaal, de waterhuishouding en de profielontwikkeling; ze wordt voorgesteld door middel van een symbool uit drie létters gevormd die elk afzonderlijk steeds één van genoemde eigen- schappen aangeven. Een afgeleide serie (substraatserie) wordt aangegeven door vier letters. 1. De eerste ietter, altijd een hoofdletter, duidt de textuur van de bovenlaag aan (fig. 3): A..: leem, L.. : zandleem, S.. : lemig zand, Z.. : zand. 2.De tweede letter, een kleine letter in eerste positie achter de textuurhoofdletter, geeft de draineringsklasse aan: .a. zeer droge gronden, (excessieve drainering bij textuur Z.:), .b.: droge gronden, (excessieve drainering bij textuur Z.. of S..), of gronden zonder gley (gunstige drainering bij tex- tuurA.. of L..), .c.: zwak gleyige gronden, (matige drainering),

(11) Amerikaanse kiassifikatie: Wet Alluvial sous. 27

•ill AYYÀYY r f%V ______AWÂ 1. ri

I ffAWAWÀVAW ÀYÀWÀVÀWÀ YÀVÀYÀYÀVAWAYÀW ÀWÀWÀWÀYÀ*. ÀYÀYÀYÀYÀYÀAWÀVÂYÀW WÀYÀVÀVÀWAWÀYÀYÀVÀ JÀYÀWAWÀWÀYÀYÀYÀ

ÀWIWÀ4WÀWAWÀWâWAWAWAÂWÀWAVÀWÀY4VAYÀ WMÀWWÀWÀYÀWAVÀ. tYÀVÀWÀVÀWÀWÀWÀWÂW AVÀWAIYÀWÀWÀVÂWÀYÀWÀYÀYÀ.

Fig. 3.

.d.: matig gleyige gronden, (onvoldoende drainering), .h.: sterk gleyige gronden, (tamelijk slechte drainering), .e.: sterk gleyige gronden met reduktiehorizont, (tamelijk slechte drainering), .f. : zeer sterk gleyige gronden met reduktiehorizont, (slechte drainering). Het symbool van een complex dat verschillende drainerings- kiassen omvat wordt voorgesteld door een hoofdletter, geplaatst in eerste positie achter de hoofdletter die de textuur aanduidt: .D. = .c. + .d.: zwak of matig gleyige gronden, (matige of onvoldoende drainering). - 28

3. De derde letter, een kleine letter in tweede positie achter de textuurhoofdletter, geeft de aard van de prof iclont wieling weer, d.w.z. de grote bodemgroep: • .a: gronden met textuur B horizont (grijsbruine podzoiachtige gronden); de variante met gevlekte textuur B horizont wordt aangeduid door ..a(b), • .b: gronden met struktuur B horizont (bruine gronden) deze groep werd nooit ais dusdanig onderscheiden maar steeds onder vorm van het complex ..B: gronden met textuur B horizont of met struktuur B horizont, .c: gronden met sterk gevlekte textuur B horizont (podzol- achtige gronden), gronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B hori- zont (bruine podzolachtige gronden), •.g: gronden met duideiijke humus of/en ijzer B horizont (pod- zolen), ..x: gronden met niet bepaalde profieiontwikkeling, - •.p: gronden zonder prof ielontwikkeling (colluviale en allu- viale gronden). 4. Een substraczt (d.i. een ondergrondiaag waarvan de litholo- gische samensteliing tot een andere textuurkiasse behoort dan deze van het dek) beginnend op geringe diepte (20-80 cm) wordt aangeduid door een kleine letter v66r de textuurhoofd- letter: s... : zandsubstraat, w...: klei-zandsubstraat, u... : kleisubstraat, g... : stenig substraat. De kernseries hebben eik hun eigen kleur op de bodem- kaart. Een afgeleide serie heeft de kleur van de kernserie plus een kleur-arcering volgens de aard van het substraat. b. Fasen Minder belangrijke verschilien binnen een serie worden op de bodemkaart ais jase weergegeven en in de kaartiegende aan- 29 geduid door een afzonderlijk vakje (wit vakje of vakje met zwarte overdruk) dat kan slaan op al de voorafgaande series: fase met dikke A horizont (meer dan 40 cm), fase met dunne A horizont (minder dan 40 cm), (x)...: matig diepe fase (niet bepaald substraat beginnend tus- sen 80 en 125 cm diepte), (o) fase met sterk antropogene invloed (sterk vergraven gronden), (c) : fase met begraven textuur B horizont op geringe diepte (een autochtone leemlaag begint tussen 40 en 80 cm diepte onder een coliuviaal dek). c. Groepering De series worden in volgende groepen gerangschikt: plateau- en hellinggronden : omvatten leem-, zandleem-, lemige zand- en zandgronden, aile met profielontwikkeling, vallei- en depressiegronden: omvatten gronden op lemig of zand- lemig colluvium of alluvium, zonder profielontwikkeling, en gronden op venig materiaal, kunstmatige gronden: omvatten gronden die door tussenkomst van de mens sterk gewijzigd werden, zodat de oorspronkelijke prof ielontwikkeling niet meer te herkennen is. Ze worden voor- gesteld door de kenletter O. Een tweede hoofdletter geef t de onderverdeling weer voigens de aard van de wijziging die de grond onderging. 2. Landbouwkundige bodemgeschiktheidsklassifikatie De bodemseries kunnen geklasseerd worden volgens hun potentièle produktiekapaciteit voor elke teelt in geschiktheids- klassen. Een maatstaf voor de produktiekapaciteit der gronden zijn de optimale opbrengsten die onder gewone omstandigheden en mits normale teeltzorgen kunnen bekomen worden. De potentile opbrengsten die op de voornaamste gronden van de Leemstreek kunnen verkregen worden zijn gekend door proef- oogsten en door inlichtingen verstrekt door de landbouwers, of werden geschat tijdens de bodemkartering door vergelijking van de toestand van het gewas op de verschillende bodems. 30

Een geschiktheidsklassifikatie van de voornaamste bodems van België werd door het Centrum voor Bodemkartering opge- steld. In deze kiassifikatie geeft de geschiktheid van iedere bodemserie voor een bepaald gewas altijd een gemiddelde, gel- dig voor een groot deel van het land binnen eenzelfde klimaat- zone. Deze kiassifikatie kan in de toekomst eventueel gewijzigd worden door een meer rationele toepassing van teeltmethoden (nieuwe plantenrasseri, vruchtafwisseling, mechanisatie, be- mesting). Vijf geschiktheidsklassen worden onderscheiden. Kiasse 1. Zeer geschikt: gronden met steeds zeer hoge opbreng- sten (gemiddeld 90-100 % van de optimale opbrengst). Klasse 2. Geschikt: gronden met hoge opbrengsten (gemiddeld 75-90 % van de optimale opbrengst), doch jets lager in ongun- stige jaren, of bij gelijke opbrengst met een hogere kostprijs dan kiasse 1 (omdat ze speciale zorgen eisen). Klasse 3. Matig gesc/likt: gronden met matige opbrengsten (ge- middeld 55-75 % van de optimale opbrengst) in normale jaren. Klasse 4. Weinig geschikt: gronden met nog juist winstgevende opbrengsten bij zeer gunstige omstandigheden (droog of voch- tig jaar naargelang van de draineringsklasse), doch gemiddeld slechts 30-55 % van de optimale opbrengst. Masse 5. Ongeschikt: gronden waar de beschouwde teelt af te raden is wegens een overdreven of zeer slechte ontwatering; de opbrengsten liggen altijd lager dan 30 % van de optimale opbrengst. Kiassen 1 en 2 verzekeren ons dat de grondexploitatie voor de beschouwde teelt zeer interessant of interessant is, afgezien van alle ekonomisehe beschouwingen, klasse 3 dat de bepaalde teelt nog in aanmerking komt, doch minder interessante 00g- sten oplevert, en ten slotte klassen 4 en 5 dat de beschouwde teelt zelden of nooit winstgevend of beslist af te raden is. De geschiktheidsklassen van de voornaamste bodemseries voor de hoofdteelten van de streek worden in het volgend hoofdstuk (landbouwwaarde) vermeld en op het einde van deze tekst in tabel 9 weergegeven. 31

E. BODEMEENIIEDEN EN HUN LA-NDBOUWEIGENSCHAPPEN

1. Plateau- en helimggronden a. Leemgronclén 1. Diepe leemgronden Déze gronden zijn opgebouwd uit ten minstê 80 cm.loess- leem. Ze wôrden in series ingedeeld naar gelang van hun drai- neringsklasse en hun profielontwikkeling. erje Aba:leemgr 0 nden met te.xtuur B h o r i z o n t Deze serie omvat goed gedraineerde leemgronden met .een bruinachtige, aan kiei aangerijkte horizont (B2t) met polye- drische struktuur, die zich in' h'et huidig klimaat onder ge- mengd loofbos hebben ontwikkeld, doch vroegtijdig ontbost werden. Het zijn grijsbruine podzoiachtige gronden (sols bruns lessivés) waarvan de kenmerken door de in-kultuur- name gewijzigd werden, zodat ze afwijken van de huidige grijsbruine podzolachtige gronden onder bos. Aba kornt voor- a1I voor waar de : erosie heeft ingewerkt; derhalve wordt . de fase met tdikke A' horizont (AbaO) niet aangetroffen. Fase met dunne A horizo.nt A b a 1: leemgronden met textuur B. horizont; A horizont minder dan 40 cm Dit zijn afgeknotte grijsbruine podzolachtige gronden. De A horizont van het oorspronkelijk profiel werd door erosie gêdeeltelijk of, geheel (in de vroeg, ontboste gebieden) weg- genornen De B2t horizont begint direkt onder de bouwvoor. (Ap) of onder een dunneB1; op sommige, .sterk door, erosie aangetaste plaatsen wordt de B2t bovengeploegd Abal heeft meestal een homogeen uitzicht ais gevolg van - de biologische aktiviteit en de eeuwenlange grondbewerking. en bemesting. De Ap is een donkerbruin (10YR 4/2) (12), homogeen humus-

(12) KIeurbenamingén en -indices volgens de Munscil Soil Color Charts (BaltiinQre, tJ.SA., 1946): 32

houdend leem met kruimelstruktuur; de B2t is een bruin zwaar leem (gemiddeld 17-19 % klei) met uitgesproken polye- drische struktuur. De struktuurviakken en de wanden van de regenwormgangen zijn bezet met duideiijke, donkerbruine (10 YR 4/4) humus- of/en kieihuidjes (coatings), kenmer- kend voor deze gronden bekend ais terre-à-briques. De 132t is het dikst en het sterkst ontwikkeld op de reiatief vlakke terrein- deien. Naar onder toe neemt het kleigehaite af, de struktuur verdwijnt geleidelijk, terwijl de kieur van het leem (B3 hori- zont) geelbruin (10 YR 5/4) wordt. In veei gevallen bevat de B3 bruingele C bandjes. Op grote diepte (op meer dan 125 cm) wordt eerst ontkaikte en dan kalkrijke loess (C horizont) aan- getroif en.

TABEL 3

GEMIDDELDE WAARDEN VAN DE GRANULOMETRISCHE EN FYSICO-CHEMISCHE ON'FLEDINGEN VAN ENKELE Abal PROFIELEN

VALEURS MOYENNES DES ANALYSES GRANULOMÉTRIQUES ET PHYSICO-CHIMIQUES DE QUELQUES PROFILS Ahal

Horizont Gemiddelde 0/ Humus pH Basen- Aantal 0 Fra4tic ______diepte V. HO verzad. mon- in cru 0-2p 2-10p. 10-20p. 20-50p. >50u V sters

Ap 0-28 10,8 6,1 12.9 58,9 11,3 1,42 5,7 63,8 7 A3-B1 25-38 13,0 7,3 14,4 57,8 7,5 0,64 6,2 63,9 2 B2t 32-72 17,7 6,7 13,3 56,7 5,6 0,32 5,6 75.9 8 133 72-149 15,6 7,2 13,9 56,1 7,2 0,06 5,8 743 11 Cl 145-181 14,5 9,2 13,5 55,5 73 0,02 6,2 87.9 1

Abal ligt verspreid op de leemruggen van de westerhelft van het kaartblad, vooral op de oudste akkerlanden van Linke- beek, Alsemberg en Sint-Genesius-Rode. Ofschoon Abal hier minder zwaar is dan in de normale of Haspengouwse Leemstreek, is zijn landbouwwaarde zeer hoog (geschiktheidsklasse 1 voor aile teelten). De waterhuishou- ding is uitstekend: de natuurlijke ontwatering is goed en het waterophoudingsvermogen is hoog genoeg. De B2t horizont verzekert een voidoende sorptievermogen voor de voedings- 33 elementen. De sterk ontwikkelde en stabiele struktuur even- ais de goede permeabiliteit begunstigen de verluchting die een diepe beworteling toelaat. De minerale reserve is hoog, zodat de scheikundige bemesting naar verhouding tot andere gronden gering mag zijn. Een lichte bekaiking en een regel- matige orgnische bemesting zijn aan te raden om de goede kruimelstruktùur van de bovengrond en een gunstige pH te handhaven. Abal behoort tot de meest produktieve kuituur- gronden voor veeleisende gewassen (tarwe, luzerne, beten). Het zijn ook uitstekende gronden voor fruitteelt. Ze kunnen de meest intensieve vruchtafwisseling ondergaan op voorwaar- de dat het terrein niet te sterk heit; in dit geval dienen voor- zorgsmaatregelen tegen de erosie genomen te worden. Door hun ligging, dicht bij de hoofdstad, zijn ze van bijzonder be- lang voor aile intensieve kulturen, die aan de rand van de Brusselse aggiomeratie voorkomen. M a t i g d i e p e f a s e (x) A b a: leemgronden met textuur B horizont; substraat be- ginnend tussen 80 en 125 cm diepte Deze gronden vormen de overgang tussen Aba en de on- diepe leem- of zandieemgronden, -waarin een niet-lemig sub- straat begint op minder dan 80 cm diepte. Hun profielontwik- keling komt overeen met deze van Aba of van Aba(b), aihoewel zij, wegens hun ligging meestal op heliingen, gewoon- iijk een minder ontwikkeide of gedeeltelijk gerodeerde B2t horizont hebben. De A2 horizont is slechts bewaard. gebleven in (x)Aba onder bos. De C horizont ontbreekt; de-B rust on- middellijk op een D horizont (substraat). Het leem is homo'- geen in de bovengrond maar kan. aan het kontakt met het •substraat, dat meestal onder een basisgrint tussen 80 en 125 cm voorkomt, vermengd zijn met verspoeld materiaal van dit substraat (klei en/of zand). (x) Aba besiaat slechts kleine verspreide oppervlakten, voor- al rond sLba en op hellingen. De landbouwwaarde ligt jets lager dan deze van Abal en is afhankelijk van de dikte van de B2t horizont, de topogra- 34 fische ligging en de .aard van het substraat. (x) Aba met zan- dige ondergrond en op heilingen is vatbaar voor uitdroging tijdens droge zomers en matig geschikt voor diepworteiende gewassen en fruitbômen. SerieAba(b): leemgronden met geviekte textuur B horizont Dezê serie is een profieiontwikkêiingsvariante van de kern- serie Aba. Ze wordt gekenmerkt door een sterkere uitloging van de bovenste horizonten en een gèdeetelijke vernietiging van de kieikoiioïden. Deze verschijnselen zijn waarschijniijk te wij ten aan het zéer zuur milieu (humus- en worteizuren) van de huidige of de vroegere bosvegetatie. De Bi en B2 horizonten vèrtonen zwakke, bieke degradatieviekken. Naar onder toe verdwijnen deze vlekken en is de morfôlogie de- zeifde ais bij Aba. De Amerikaanse bodemkundigen beschou- wen deze gronden ais een zwak gedegradeerde variante van de Gray Brown Podzolic sous, terwiji de Franse auteurs ie ais sols lessivés beschrijven. Onder bos is Aba (b) een overgangs- vorm tussen Aba en Abc. Aba(b) wordt op de leemruggen vooral van het centraal gedeeite aangetrôffen. In tegensteiiing met Aba, die aitijd onder akkerland of weiland iigt, komt Aba(b) voor onder bos of werd tamelijk recént ontgonnen. Voigens de dikté van de A horizont worden twee fasen onderseheiden. Aba(b) met substraat op matige diepte wordt bij (x) Aba gerangschikt. Fase met dikke A horizont A b a (b) O: leemgronden met geviekte textuur B horizont; A 'horizont meer dan 40 cm Aba(b)0 verschiit van Abai door zijn dikke A horizont, die lichtjes gevlekt is aan de onderkant, maar voorai door de sterke gevlektheid van het bovenste deei van de B2t horizont. De A2 is een (iicht) ieem, geeibruin tot bruingeel onder akker- land, licht geeibruin (10 YR 6/4) en weinig gestrukturêerd onder bos. In dit iaatste geval is deze horizont bedekt met êen ,35 TABEL 4

GEMIDDELDE WAARDEN VAN DE flANULOMETRISCHE EN YSICO-CHEMISCHE ONTLEDINGEN VAN ENXELE Aba(b) PROFIELEN VALEURS MOYENNES DES ANALYSES GRANULOMÉTRIQUES ET PHYSICO-CHIMIQUES DE QUELQUES PROFILS Aha(b)

Aantl 1-Iorizont Gemiddeldc 0/ Fra/tie diepte .------. monsters in cm 0-2k 2-10p. .10-20p. 20-50p. >50p.

Al of Ap 0-23 8,9 7,2 14,6 59,7 9,6 9 7 A2 2052 9,9 8;1 15,2 59,6 7,2 A3-B1 44-64 14,9 7,6 14.1 57,3 6,1 5 B2 60-125 17.4 7,6 141 54,8 611 17 -B3 111-150 16,0 8,6 14,3 55,8 5,3 6

Onder akker- of weiland

Horizont Gemiddelde 'Humus pH Basen- Aantal die/'te HO verzadiging monsters in cm V

Ap 0-26 1,56 5,9 56,7 6 A2 25-52 .0,37 516 47,8 5 A3-B1 40-59 0,42 5,6 65,3 3 B2t 55-124 0,13 5,5 70,7 13 B3 110-150 0,13 5,4 62,4 5

'Onder bos

Al 0-10 3,94 4,1 16,3 2 A2 10-51 0,51 4,4 2,7 2 Bi 51-73 0,27 4,4 5,9 2 B2t 73-131 0,05 4,6 51,8 -. 4 B3 112-150 - 5,3 72,2 1 dunne, tamelijk ruwe humuslaag .(moder) en een zeer donker grijsbruine (10 YR 3/2) Al horizont. De B2t horizont heeft nooit de typisch bruine 'kleur van de terre-à-briques, maar is eerder geélbruin (10 YR 5/4) met grijze stroken ofgéb1eek- te vlekken. De grijze (10 YR 7/2) stroken zijn veelal omringd door een dunne, okerbruine band en beperken zich tot oude wortelgangeri, die nagenoeg .vertikaal doorheen 'de B horizont lopen. 36

Het kleigehalte van de A horizonten is laag ais gevolg van een sterke uitloging (uit1ogingscofficient 1,87, groter dan in Aba)(13). De textuur van de B2t ligt op de grens tussen ieern en zwaar leem, waarschijnlijk ten gevolge van een lichte de- gradatie van het kieicomplex. De B2t in Aba (b) is gemiddeld 65 cm dik tegenover siechts 40 cm in Aba. Onder bos zijn de pH en basenverzadiging zeer Iaag. De pI-I stijgt lichtjes naar onder toe, terwiji de basenverzadiging tamelijk vlug stijgt in de B2t (van 30-36 in het bovenste deel tot 67-72 in het onder- ste deel) 0m een normale waarde te verkrijgen in de B3. Aba (b) O wordt vooral aangetroffen in het Terkamerenbos, het Gasthuisbos, het Kleetbos en in het zuiden van Ukkel (gehucht Verrewinkel), onder gemengd bos en onder weiland. Hij beslaat ook smalle stroken op de steile hellingen in het Zoninbos en op de vlakste gedeelten van de leemruggen in het uiterste zuiden. Aba (b) O is een goede landbouwgrond, maar heeft ais nadeel dat de bouwvoor gemakkeiijk dichtslibt na hevige regens wegens de weinig stabiele struktuur en vlug uitdroogt in de zomer. Het zijn ook koude gronden die in het voorjaar slechts laat opdrogen. Ze hebben, vooral na ontbossing, behoefte aan kaik en eisen een zware minerale en organische bemesting. Het is aan te raden ze na ontbossing ais tijdeiijk weiland te gebruiken. Hun bosbouwwaarde is hoog: prachtige beuken staan op Aba(b)0 in het Gasthuisbos en het Kleetbos; ook berken en eiken groeien hierop zeer goed. In geval deze gron- den onder een ruw-humusvormend, kunstmatig bosbestand voorkomen, is een lichte bekaiking of chemische bemesting noodzakeiijk 0m ieder beginstadium van mikropodzolontwik- keling onder de humusiaag volledig te • beletten. Fase met dunne A horizont A b a (b) 1: leemgronden met gevlekte textuur B horizont; A horizont minder dan 40 cm

(13) Uit1ogingscofficient verhouding tussen het kleigehalte (< 2 ) van de B2t horizont en de A horizont. 37

Aba(b)1 is te vergelijken met Abal, waarmee hij overeen- komt in erosiegraad. Het verschil ligt in het voorkomen van gebleekte en okerbruine vlekken beschreven voor Aba (b) O. Deze vlekken beginnen in het bovendek van de B horizont en verdwijnen in het ohderste deel van het profiel. Het is niet uitgesloten dat onder invoed van de bekaiking, de be- mesting en de biologisehe homogenisatie Aba (b) 1 stilaan zal regenereren tot Abal. De Ap horizont trouwens laat reeds geen onderscheid meer zien. Aba (b) 1 besiaat enkele grote oppervlakten in het zuiden en het noordoosten van Sint-Genesius-Rode, op tamelijk recent ontgonnen gronden. De landbouwwaarde staat dicht bij deze van Abal. De water- huishouding is beter dan deze van Aba (b) O, omdat de bouw- voor onmiddellijk op de B2t horizont rust. Mits regelmatige bekaiking en toediening van organische meststoffen kunnen deze gronden goede opbrengsten geven, vooral wanneer ze sedert enkele eeuwen in kultuur werden genomen. De be- werking v66r de winter is aan te raden opdat deze gronden viugger zouden opdrogen in het voorjaar. Serie Abc: leemgronden met sterk ge- vlekte textuur B ho riz ont Deze serie omvat de goed ontwaterde diepe leemgronden behorende tot de grote bodemgroep der podzolachtige gron- den. De morfologische kenmerken van Abc wijken sterk af van deze van Aba (b). De B2t horizont is onder invloed van de ruwe humuszuren van het beukenbestand sterk gedegra- deerd. De A horizonten zijn nog sterker uitgeloogd (uitlogings- coèfficient 2,14) dan deze van Aba(b). De B2 is daarentegen niet zwaarder, ten gevoige van de degradatie, maar begint dieper en gaat ook dieper door dan in Aba(b). Het humus- gehalte is laag wegens de geringe bioiogische aktiviteit; onder bos blijft het meeste organisch materiaal ais AO horizont on- volledig verteerd aan het opperviak. De pH en de basenver- zadiging zijn zowel onder akkerland ais onder bos in aile hori- 38

TÀBEL

GEMIDDELDE WAARDEN VAN DE GRANÛLOMFTÏÏÊ F FYSICO-CHEMISCHE ONTLEDINGEN VAN ENKELE AbcO PROFIELEN VALEURS MOYENNES DES ANALYSES GRANULOMÉTRIQUES ET PHYSICO-CHIMIQUES DE -QUELQUES PROFILS AbcO

Horizont Gemiddelde .Aantal Y0 Fra/,lie ______diept.e monstres in cm 0-2 2-10it 10-20s 20-50tt >SOp, Al of Ap 0-16 7,7 9,2 16,5 59,6 7,0 10 A2 15-39 8,4 8,4 17,1 59,8 6,3 11 A3-131 34-64 13,1 8,3 15,4 58,9 4,3 9 B2 62-135 17,2 7,8 15,0 54,7 5,3 23 133 122-150 16,1 8,0 15,5 54,7 5,7 .4 • Onder •recent ontgonnen akkerland

Horizont Gemiddeldc I-Juin us pH Basen- Aantal d,cpte H2O vcrzadiging monst ers in cin

Ap 0-29 1,29 5,2 29 2 A2 28-61 0,27 5,6 42 2 A3-131 30-70 0,17 5,2 56 2 B2 66-130 0,06 4,7 31 5 B3 110-150 - 4,8 40 1 In het Zoninbos

Al 0-13 2,72 4,1 .2,4 8 A2 13-36 0,96 4,5 3 9 A3-B1 35-63 0,18 4,5 13 7 B2 61-137 .0,07 4,5 35 18 B3 125-150 0,10 4,6 56 3 zonten zeer rlaag, terwij1 ,de .C/N verhouding ,(ca. 19) van de Al horizont zeer hoog oploopt. Fa-se met d ikk'e A -h or ½ ont A b e O: leemgronden met. sterk gevlekte textuur B horizont; A horizont meer dan 040 cm AbcO -heéft .'het beginstadium van de podzôlontwikkeling be- reikt'onder de 'verzurende vegetatie, vooral van het homogeen 39

a° to

A2 /C.P. 20

40

lit (j ll\I - cil 50 7

NI 60

70 tiorIe1po&o i —(L E'"

80

'-\- 90 3 /G..

L00 e Fig. 4. Podzolachtige grond met inikropodzol in het Zoninbos (type AbcO). Sol podzolique avec micropodzol en Fort de Soignes (type Al

beukenbestand van het Zoniènbos dat een zeer zuur, basen- arm (kiezelrijk) bladstrooisel levert, dat op de duur plaatse- Iijk een dikke laag vormt. Dit bladstrooisel verteert zeer moeilijk en geeft een ruwe humus (mor, AO horizont) die zich slechts ten dele met het mineraal materiaal van de bovengrond vermengt. Dit vloeit voort uit het feit dat de beuk onder monokultuur door zijn oppervlakkige bewortéling, de boven- 40

grond sterk uitdroogt bij een matig vochtig klimaat(14), waar- door de bodemfauna vermindert of verdwijnt. Onder de pod- zoliserende invloed van de ruwe humuszuren worden de bovenste horizonten sterk uitgeioogd en worden de kieihuid- jes op de struktuurvlakken van het bovenste deei van de B2t sterk aangetast. De klei lost op, terwijl een fijn, poederachtig en kiezelrijk stof achterbiijft. Het gedegradeerd of opgelost ge- deeite van de B horizont (meestai ais Bi beschouwd) heef t een bont uitzicht: instulpingen van grijsachtig, uitgeloogd licht leem, ten dele afkomstig van de A2 horizont, dringen door tussen de brokken bruinachtig zwaar leem, intakt ge- bleven delen van de B horizont. De B2t is ook doorsneden door diepe kioven, omrand met okerkieurige roestbandjes (meest- ai oude worteigangen); de breukvlakken zijn roskleurig en plaatselijk met een fijn wit poeder en bruinzwarte vlekken bedekt. De degradatieverschijnselen verminderen in de B3 maar blijven toch niet voiledig uit. Naast de gedeeitelijke oplossing van de textuur B horizont komt meestal nog een oppervlakkige podzoiisatie voor. De dunne, donkergrijze Al wordt meestal van de A2 gescheiden door •een paarsbruine horizont (vorming van een mikro-bruine podzoiachtige grond). Op de open, relatief vlakke delen van het Zoninbos onder- scheidt men zeifs een sterke, opperviakkige ontkieuring van de A2, die zich aftekent op een dun golvend bandje met ijzeraanrijking (vorming van een mikropodzol, fig. 4). Ver- schillende faktoren - o.a. de hoeveelheid neersiagwater en ruwe humus, de bodemflora, de topografie - beïnvloeden de graad van deze mikropodzolisatie. Plaatselijk is het oriderste deel van de B2t kompakt, jets verhard en moeilijk te door- boren(15). Hier volgt de beschrijving van een AbcO standaardprofiei in het Zoninbos.

(14) De eigenlijke beukenetage vangt pas op 900 m hoote aan dus onder veel vochtiger klimaat dan in Midden-Belgiè. (15) De bosprofielen met een verharde laag of zgn. fragipan vormen echter een kleine minderheid in het Zoninbos. 41

4Profiel 102 W/1 L ok al isa t j e: Waterinaal-Bosvoorde (Zoninbos, nabij Drève des deux Montagnes, c&irdinaten: 42 940 m N - 2 380 m E. Beschrijving: F. R. Moormann en A. Louis, 1952. V e g e t a t i e: beukenmonokultuur met bodenibegroeiing van grassen, mossen, bramen en bosbiezen. Hoogteligging: 107 m. Topografie: zwak golvend, helling 2-3%. Draineringsklasse: matig goed tot goed gedraineerd Prof ielbeschrijving (fig. 4): A00 + A0 : 1,5-0 cm; onverteerde en verteerde plantenresten, voor- namelijk beukenbladeren, zwart tot donkerbruin; A1/po(16) : 0-3 cm; licht leem, sterk humeus, zwart tot zeer donker grijs (10 YR 2-3/1); tamelijk sterke zeer fijne tot fijne kruimelstruktuur; zeer veel fijne worteltjes; A21/po : 3-4,5 cm, lokaal afwezig; licht leem, jets humeus, grijs- bruin (10 YR 5/2), plaatselijk met roestkleur (10 YR 5-4/4); A22/po : 3/4,5-5/12 cm; licht leem, licht bruingrijs (10 YR 6/2.7 6/3); zwakke, fijne, platige struktuur; sterk golvende ondergrens; Bir/po : dikte van enige mm onder vorige horizont, plaatselijk ont- brekend; zwakke ijzerakkumulatie, helderbruin (7.5 YR 4/8); sterk golvende ondergrens; A2/G.B.P.(17) : 5/12-21/40 cm; licht leem, geelbruin tot licht geelbruin (10 YR 5-6/4), sterk gevlekt met lokaal grijze vlekken en roestvlekken (wortelroest), zeer veel FeMn vlekjes van 2-3 mm Ø; tamelijk sterke, fijne tot middelmatige, platige struktuur, die •echter plaatselijk weinig sterk of zeif s af- wezig is; sterk golvende, plaatselijk onregelmatige onder- grns; B1/G.B.P. : 21/40-30/85 cm; licht ieem tot leem, geelbruin tot bruin- geel (10 YR 5/5-6/5); tamelijk zwakke, fijne tot middel- inatige, subhoekige blokstruktuur; tamelijk veel coatings en duidelijke kleibeweging; zeer onregelmatige ondergrens met talrijke diepe zakken en gangen in de B2t; B2t/G.B.P. : 30/60-85 cm, gebroken ten gevolge van de diep indringen-

(16) Het symbool po in deze profielbeschrijving en in fig. 4 wordt gebruikt voor mikropodzol. (17) Het symbool G.B.P. in deze profielbeschrijving en in fig. 4 wordt gebruikt voor (gedegradeerde) grijsbruine podzolachtige grond. 42

de Bi; zwaar leem, donker geelbruin (10 YR 4-5/4); coa- tirigs jets doxikerder dan matrix; talrijke, zeer kleine, ver- spreide, lichter gekieurde, vlekjes; tamelijk sterke, fijne, subhoekige blokstruktuur; wortelroest; duidelijke kleibe- weging; regelmatige ondergrens; B3/G.B.P. : 85-ca. 150 cm; 1eem, geelbruin (10 YR 5/4); tamelijk zwakke, middelmatige, subhoekige blokstruktuur; coatings en duidelijke kleibeweging; C ca. 150 cm (boring); Iicht leem, niet kalkhoudend; D : ca. 200 cm (boring); keien + geelbruine zandige klei (Tongeriaan ?). AbcO neemt een zeer grote oppervlakte in. Hij vormt het overheersend profieltype in het Zoninwoud en komt ook voor op de relatief vlakke delen van het zeer jong ontgonnen ge- bied ten westen van het Zoninbos (ontbost tussen 1840 en 1870). Op de vlakste delen van het Zoninbos en onder beuken- bestand is de bodemdegradatie volledig(18). De degradatie neemt af (geelbruine A2 horizont, minder diepe oplossing van de textuur B horizont) met de toename van de bijmeiîging van andere houtsoorten in het beukenbestand en met de toe- name van de hellinggraad. Op de sterke hellingen van het Zoninbos vindt men eerder Aba (b) O dan AbcO gronden. Op de vlakke delen onder kultuur komen de degradatie- verschijnselen in AbcO het sterkst tot uiting op de plaatsen waar bomen gestaan hebben, hetgeen er op zou wij zen dat de interne degradatie in hoofdzaak een worteldegradatie is (fig. 5). De bosbouwwaarde van AbcO is lager dan deze van Aba (b) O ais gevolg van de verarming van de A2 horizont aan kleibe- standdelen en voedingselementen, de degradatie van de tex- tuur B horizont, de lage basenverzadiging en de geringe biologisehe aktiviteit. Ofschoon de beuken in het Zoninbos

(iS) Volledige degradatie betekent hier: oppervlakkige degradatie, ge- kenmerkt door een dikke A0 horizont en een bruingrijze A2 horizont in deweike zich meestal een mikropoclzol heeft gevormd + interne degradatie, gekenmerkt door de diepgaande oplossing van de tex- tuur B horizont. Deze twee soorten degradatieverschijnselen hangen niet noodzakelijk van elkander af. 43

Ap

AZ 5.2

pH5 ao.s

C

Fig. 5. Beeld van pleksgewijze sterkere degradatie op de oude boomplaatsen. Image de dégradation plus forte au-dessous des anciens emplacements d'arbres. nochtans prachtig blijven voortgroeien(19), omdat de onder- grond nog rijk is aan voedende minerale bestanddelen, is een geleidelijke daling van de houtskwaliteit niet uitgesloten. Een eerste waarneembaar ekonomisch gevolg van de bodemdegra- datie komt echter reeds tot uiting door het achterblijven van een natuurlijke regeneratie van de beuk(20). Zeif s de kunst- matige verjonging van beuken of de aanplanting van andere houtsoorten zijn zeer moeilijk. Aangezien de degradatie van de leemprofielen versneld

(19) Op AbcO en Aba(b)0 bedraagt de jaarlijkse aangroei 12-15 mVha en slechts 6-8 m3 bij oude bomen. (20) De natuurlijke verjonging slaagt zelden wegens de slechte struk- tuur, waterhuishouding en verluchting van de zeer zure bovengrond, die daarbij nog veelal door een ongunstige bodemflora (boender- gras, adelaarsvarens) is bedekt. 44

wordt door de invloed van zuivere beukenbestanden of naald- houtaanplantingen, wordt er naar gestreefd gemengde bof- houtbestanden in te voeren onder de monokulturen van beuk om deze degradatie tegen te houden. Deze methode lukt echter niet altijd en overal. Op niet te diep gedegradeerde leemgron- den kan men de bodem eventueel zo diep mogelijk omwerken. Siechts door regelmatige bemesting en bekaiking echter kan men ertoe komen de uitgeloogde voedingselementen te ver- vangen en de mikropodzolisatie tegen te werken. De landbouwwaarde van AbcO op de zeer jong ontgonnen terreinen ten oosten van Sint-Genesius-Rode is merkeiijk bager dan deze van Aba en Aba(b). AbcO heeft een geringer sorptievermogen en een ongunstige waterhuishouding, dit iaatste ais gevolg van de tamelijk vlakke ligging en de sterke differentiatie tussen de A en B horizonten. De bovengrond loopt gemakkelijk toe of spoelt op akkerland gedeeltelijk af door erosie. Deze gronden zijn doorgaans nog zeer •zuur onder de bouwvoor. De weiden iijden gemakkeiijk van droog- te tijdens de zomer. Voor .de veeleisende kultuurgewassen, zoals tarwe, luzerne en suikerbeten, zouden eerst en vooral een jarenlange bekaiking en sterke bernesting (o.a. met basische fosfaten en stalmest) moeten toegediend worden om de pH en basenverzadiging op peil te brengen en een intense biologische aktiviteit in de hand te werken; daarenboven ver- eisen deze gronden een oordeelkundige bewerking. Haver en aardappelen zijn nog de meest renderende teelten. - Fase met dunne A hôrizont Abc 1: leemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont; A horizont minder dan 40 cm Abel is ontstaan door de erosie van een gedeeite van de A horizont van AbcO. De gedegradeerde textuur B horizont begint op minder dan 40 cm diepte. Abel komt weinig voor, meestal op hellingen in het zeer jong ontgonnen gebied van Sint-Genesius-Rode. De landbojwwaarde is iets beter dan deze van AbcO dank zij een gunstiger struktuur van de bovengrond en een betere 45 waterhuishouding. Het is weinig waarschijnlijk dat deze gron- den, die het stadium van podzolontwikkelirig bereikt hebben, nog naar de typische terre-à-briques gronden kunnen evolue- ren onder invloed van de bemesting en van de biologische homogenisatie. M a t i g d i e p e f a s e (x)A b e: leemgronden met sterk gevlekte textuur B hori- zont; substraat beginnend tussen 80 en 125 cm diepte Onder bos is de A horizont meer dan 40 cm dik. De sterk gevlekte textuur B horizont rust tussen 80 en 125 cm diepte op een substraat (zand of grint). (x)Abc wordt vooral in het Zoniènbos aangetroffen op hel- lingen en in de nabijheid van ontsluitingen van tertiaire sedi- menten; hij beslaat slechts kleine oppervlakten. De beuken vertonen een minder sterke groei indien het substraat afgedekt is door èen keienlaag. (x)Abc met zandig substraat is daarentegen beter geschikt voor beuk (opper- vlakkige wortelaar) dan voor eik. SerieAca:zwakgleyige leemgronden met textuur B horizont Deze serie omvat leemgronden met een iets minder gun- stige drainering dan Aba, te wijten aan het optreden, vooral in natte perioden, van een opgehouden watertafel. Het pro- fiel is ook dôorgaans minder sterk ontwikkeld. Grijze vlekken en kleine roestvlekken (gleyverschijnselen) komen voor onder- in de textuur B horizont. Fase met dunne A horizont Ac al : zwak gleyige. leemgronden met textuur B horizont; A horizont minder dan 40 cm Matig diepe fa se (x)A c a: zwak gleyige lêemgronden met e textuur B horizont; substraat beginnend tussen 80 en 125 cm diepte 46

Acal beslaat enkele kleine oppervlakten aan de beneden- kant van de hellingen van de Molenbeekvallei (zuidwesthoek), waar de grond door zakwater beïnvloed wordt, en op de Dachelenberg ten noorden van Beersei. (x)Aca komt ver- spreid voor op plaatsen waar een opgehouden watertafei, ver- oorzaakt door een ondoorlatend substraat (klei van Asse of ieperiaanse klei), het prof iel tijdeiijk licht beïnvloedt, o.a. ten noorden van Drogenbos op de helling van de Zennevallei en op de heuvelrug ten noorden en ten oosten van het Gasthuis- bos. De landbouwwaarde van Acal benadert sterk deze van Abal of Aba (b) 1 ofschoon het jets kouderè gronden zijn die soms minder vlug bewerkt kunnen worden in het voorjaar. Ze zijn daarentegen zeer geschikt voor weiden. Acal js jets beter dan (x)Aca, die langer te lijden heeft van waterover- last. S e r i e ADc: z a 0f m a t i g gleyige leem- gronden met sterk gevlekte textuur B horizont Deze serie omvat podzolachtige gronden met een matige of onvoldoende drainering. De gestoorde waterhuishouding is te wijten aan de weinig doorlatende tertiaire lagen (Tongeriaan, Assiaan) op meer dan 80 cm diepte, waarop zich een tijdelijke opgehouden watertafel vormt. Talrijke harde, donkerbruine ijzermangaankonkreties komen in deze profielen voor. De draineringsklasse (complex .D.) is niet duidelijk te identi- ficeren omdat de gleyverschijnselen samen met de sterke de- gradatieverschijnselen (vlekkerigheid) optreden. Het uitzicht van de bovenste horizonten is hetzeifde ais dit van Abc. De onderste horizonten vertonen okerkleurige roestviekken op een grijsachtige grondkleur (gley). Fase met dikke A horizont A D c 0: zwak of matig gleyige ieemgronden met sterk ge- vlekte textuur B horizont; A horizont meer dan 40 cm 47

Matig die p e fa se (x)A D e: zwak of matig gleyige leemgronden met sterk ge- vlekte textuur B horizont; substraat beginnend tus- sen 80 en 125 cm diepte Deze gronden worden slechts op hoog gelegen plaatsen, in het noordwesten van het Zoninbos en ten westen er van, in de recente ontginningen tussen het bebouwd gedeelte, aan- getroffen. ADcO vormt een tamelijk grote viek op het plateau ter hoogte van het kruispunt van de Berckmansdreef en de Lorreinendreef. (x) ADc komt siechts sporadisch voor na- bij ondiepe leem- of zandleemgronden. Deze gronden zijn voorai met beuken, eiken en berken be- plant. De bosbouwwaarde is lager dan deze van Abc, dit ten gevolge van de ongunstige waterhuishouding. De beuk groeit niet zo goed ais op Abc. SerieAbB:leemgronden met textuur B horizont of met struktuur B h o r i z o n t Deze complex-serie omvat vooral sterk gerodeerde Aba gronden (sterk afgeknotte grijsbruine poclzoiachtige gronden) en sporadisch enkele gronden op oppervlakkig ontkalkt loess- leem, waarin geen of slechts een zeer zwak textuurverschil bestaat tussen de A, (B) en C horizonten (bruine gronden met striktuur B horizont). Het profiel is meestal geelbruin direkt onder de bouwvoor en iicht geelbruin vanaf de Cl horizont. De C2 horizont (ergeron of onverweerd, kalkrijk moeder- materiaal) begint doorgaans tussen. 100 en 150 cm, soms op geringe diepte indien de erosie zeer sterk is. Volgens de diep- te van de C horizont onderscheidt men een fase met diepe of matig diepe ontwikkeling (C horizont op meer dan 80 cm) en een fase met ondiepe ontwikkeling (C horizont tussen 40 en 80 cm). Deze fasen zijn enkel op de detaiikaarten (schaai 1/5 000) .weergegeven. AbB vormt stroken op de overgang van de lemige piateau- naar de droge, colluviale depressiegronden, vooral aan de 48 hellingbreuk van de steil aflopende depressiewanden tussen de versneden leemkouters van Linkebeek en Alsemberg. De iandbouwwaarde ligt lager dan deze van Abal wegens een geringer klei- en humusgehalte en hangt vooral af van de prof ielontwikkelingsdiepte. AbB met ondiepe ontwikkeling lijdt in droge perioden tamelijk vlug van watergebrek en is minder geschikt voor de teelt van wintergranen en beten, doch komt wel in aanmerking voor luzerne en cichorei. Ten gevolge van de ongunstige ligging is AbB soms moeilijk te bewerken of blijft de erosie belangrijke schade aanrichten. 0m deze erosie in sterke mate tegen te gaan is het aan te raden de sterkste hellingen ais weiland te gebruiken, aihoe- wel de opbrengst rechtstreeks zal afhangen van de neerslag- verdeling. Een sterke organische bemesting is onontbeerlijk. Fase met sterk antropogene invloed Ab B (o) ieemgronden met textuur B horizont of met struk- tuur B horizont; sterk vergraven - Deze gronden zijn kunstmatig ontstaan door de ontginning van het ieemdek van Aba of Aba(b) ais baksteenaarde. Door- gaans werd het leem afgegraven tot op de C horizont (ca. 150 cm diep). Deze uitgebrikte gronden bestaan meestai uit een dunne, humeuze Ap horizont rustend op een mengsei van verweerd leem en iicht verweerd moedermateriaai (ergeron). De kaikrijke loess komt meestal ondiep voor. Op de plaatsen waar de steenovens gestaan hebben is de grond sterk ver- graven en bevat steenresten en as. - AbB (o) neemt veie, meestal kieine opperviakten fia te Alsemberg, Sint-Genesius-Rode en ten westen van Linkebeek. De làndbouwwaarde is door het uitbrikken in grote mate verminderd en is iaag voor de meeste gewassen; het grootste gedeeite van deze gronden ligt dan ook braak. 2. Ondiee leemgronden Deze gronden zijn opgebouwd uit minder dan 80 cm ioéss- leem, rustend op een niet-lemig substraat dat meestal op 40 cm begint. Series worden onderscheiden naar gelang van de aard 49 van het substraat, de draineringsklasse en de profielontwik- keling. SeriesAba:leemgronden met textuur B ho riz ont; z and substraat be- ginnend op geringe diepte De profielontwikkeling in het 1eemdekkomt overeen met deze van Abal. De textuur B horizont heeft zich ontwikkeld in dit dek en eventueel gedeeltelijk in de top van het sub- straat, dat meestal uit brusseliaans of lediaans zand bestaat. sAba vormt enkee zeer kleine oppervakten, meestal op hel- lingen. De latidbouwwaarde is niet hoog. Het substraat is sterk door- latend, zodat in droge zomers gevaar bestaat voor tijdelijke uitdroging. Deze gronden zijn meer geschikt voor weinig eisen- de gewassen, zoals zomergranen en aardappelen, vooral in- dien het substraat uit brusseliaans zand bestaat. Serie gADa: zwak of matig gleyige leem- gronden met textuur B hori- zont; stenig substraat begin- nend op geringe diepte In het leemdek heeft zich een textuur B horizont ontwik- keld, die volgens het relièf op bepaalde plaatsen sterke, op andere weinig uitgesproken gleyverschijnselen vertoont. Onder het leemdek, dat plaatselijk reeds zeer veel keien be- vat, komt een dikke grintlaag voor die een gioenachtige tertiaire klei (Assiaan) afdekt. gADa wordt vooral aangetroff en op de heuvelrug gedeelte- lijk bedekt door het Gasthuisbos. De landbouwwaarde is laag. Deze gronden hebben een ge- stoorde waterhuishouding. Tij dens de winter liggen ze zeer nat, in de zomer drogen ze uit. Op deze gronden, die grotendeels onder bos liggen (Gasthuisbos), komt een sterke onkruidgroéi (kruidenflora) voor. Wegens het gevaar van erosie is ontbos- sing af te raden. 50 Serie gADc: zwak of matig gleyige leem- gronden met sterk gevlekte textuur B horizont; stenig - substraat beginnend op ge- ringe diepte Serie uADc: zwak of matig gleyige leem- gronden met sterk gevlekte textuur B horizont; kleisub- straat beginnend op geringe d i e p t e De morfologische kenmerken van het leemdek komen over- een met deze van ADc. De textuur B horizont vertoont sterke degradatievlekken. Plaatselijk is deze horizont weinig duide- lijk. Het substraat van uADc bestaat uit tertiaire zandige klei (Tongeriaan), dat door een dicht opeengestapelde keienlaag afgedekt wordt bij gADc. - Deze gronden beslaan enkele vlekken op de hoogste delen van het gebied gevormd door de waterscheidingskam Zenne- Dijie (links en rechts van de steenweg op Waterloo). Deze gronden, grotendeels onder bos, zijn weinig geschikt voor gevoelige houtsoorten; de beuken vertonen meestal ster- ke groeistoornissen. b. Zandleemgronden 1. Diepe zanclieemgronden Deze gronden zijn opgebouwd uit ten minste 80 cm loess- leem vermengd met tertiair zandig materiaal. Twee series wor- den onderscheiden volgens de draineringsklasse. SerieLba:zandleemgronden met tex- tuur B h o r i z o n t Mat ig diepe fa se (x) L b a: zandleemgronden met textuur B horizont; substraat beginnend tussen 80 en 125 cm diepte Bij Lba ligt een Ap of een A2 horizont (bij de niet gero- 51 deerde profielen) op een bleekbruine textuur B horizont, be- staand uit zwaar zandleem, soms uit autochtoon zwaar leem, maar met een jets blekere kieur en een minder uitgesproken polyedrische struktuur dan bij Aba. In de ondergrond komt meestal verspoeld tertiair zandlemig materiaal voor. Het zand- leemdek van (x)Lba is meer heterogeen en houdt soms zand- steenfragmenten in. Het zandgehalte stijgt aanzienlijk naar onder toe. Het substraat is een tertiair zand, meestal Brus- seliaan. Deze gronden beslaan slechts enkele kleine oppervlakten op hoogten of op hellingen, meestal nabij zandgronden of on- diepe zandleemgronden. De landbouwwaarde van Lba hangt vooral af van het zand- gehalte dat tussen 15 en 50 % kan variren. Het zijn droge gronden, tamelijk licht en gemakkelijk te bewerken. Aihoewel zij de Abal gronden niet evenaren, komen ze nog in aanmer- king voor de meeste landbouwgewassen. (x)Lba is meer vat- baar voor uitdroging tijdens droge zomers en minder geschikt voor diepwortelende gewassen en fruitbomen. SerieLca:zwak gleyige zandleemgron- den met textuur B horizont Matig diepe fase (x) Le a: zwak gleyige zandleemgronden met textuur B hori- zont; substraat beginnend tussen 80 en 125 cm diepte Lca is evenals Lba een grijsbruine podzolachtige bodem, doch doorgaans met een wat dunnere textuur B horizont en met een minder gunstige drainering. Gleyverschijnselen be- ginnen in het benedendeel van de B horizont, gewoonlijk op meer dan 80 cm diepte. Bij (x)Lca wordt tussen 80 en 125 cm diepte zandig. tot kleiig tertiair materiaal gevonden. Deze gronden worden aangetroffen op de oosthelling van de Zennevallei, ten noorden en ten zuiden van Drogenbos. Ze komen vooral in aanmerking voor weide- en tuinbouw. 52

2. Ondiepe zandleemgronden Deze gronden zijn opgebouwd uit een dun zandleemdek, eventueel licht zandleem (zandig tertiair materiaal vermengd met loessleem), op minder dan 80 cm diepte rustend op ter- tiair zand en/of klei. Deze groep vormt in feite een groot complex wegens de grote variatie in de morfologische kenmerken. Op sommige plaatsen, waar het zandleemdek vrij dun of het re1if uitge- sproken is, kan men slechts met een benaderende juistheid deze gronden op kaart brengen. Soms zijn zodanig kleine oppervlakten door verschillende series ingenomen, dat men het kaartblad heeft moeten vereenvoudigen door minder voor- komende series te laten wegvallen. De prof ielontwikkeling is doorgaans minder uitgesproken dan deze van de leemgronden. In de heuvelige gedeelten zijn deze gronden meestal ontstaan na de erosie van het leem- of zandleemdek, waardoor het tertiair substraat ondiep kwam te liggen. Onder bos daarentegen hebben ze meestal een duide- lijke profielontwikkeling (dikke A horizont op een gevlekte of sterk gevlekte textuur B horizont). De ondiepe zandleemgronden worden in talrijke series onderverdeeld volgens de aard van het substraat, de drai- neringsklasse en de profielontwikkeling. SeriesLba:zandleemgronden met tex- tuur B horizont; zandsub- straat beginnend op geringe d i e p t e De textuur B horizont bevindt zich in het zandleemdek en dikwijls ook nog dieper in het tertiair substraat (lediaans en vooral brusseliaans zand). sLba heeft een grote verbreiding in het heuvelig gebied, meestal op hellingen en rond zandige heuveltoppen. De andbouwwaarde is tamelijk laag. Deze gronden brengen vooral in droge jaren weinig op (lage oogstzekerheid). Ze zijn geschikt voor minder eisende :gewassen, zoals rogge, haver en 53 aardappelen; voor weide zijn ze slechts matig geschikt daar ze snel uitdrogen, vooral indien het substraat uit arm grof zand (Brusseliaan) bestaat. De zandleemgronden op een substraat van fijn (lemig) zand (Lediaan) zijn daarentegen langer vocht- houdend. Deze gronden vragen een regelmatige organische bemesting en hoge dosissen kunstmest. SeriesLbc:zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont; zandsubstraat beginnend op g ringe die pte De textuur B horizont is onder ruw-humusvormend bos- bestand, sterk gedegradeerd, juist zoals bij Abc. sLbc komt vooral voor in het Zoninbos en beslaat talrijke kleine oppervlakten op steile hellingen. Deze gronden zijn beplant met beuk en met naaldhout (voor- al Pinus); ze komen minder in aanmerking voor eik. SeriesLbx:zandleemgronden m -et nièt bepaalde prof ielontwikke- ling; zandsubstraat beginnend op geringe diepte De• profielontwikkeling is onduideiijk of oppervlakkig; Het (licht) zandleemdek bestaat uit zandig tertiair materiaal met wat ioessieem en soms met grove elementen (keien of zand- steenbrokjes) vermengd, tussen 20 en 80 cm diepte rustend op zuiver- tertiair zand (meestal Brusseliaan). Deze gronden komen in hetzelfde gebied ais sLba voor, doch beslaan een kleinere oppervlakte. De- Iandbouwwaarde is iaag. Het sterk doorlatend substraat laat slechts een beperkte teeltkeuze toe. Wêinig eisende ge- wassen, zoals rogge en haver, worden hier gewonnen. De pro- duktie hangt vooral af van de neerslagverdeling en de be- mesting. - SeriegLbx:zandleemgronden met nie bepaalde prof ielontwikke- iing; stenig substraat begin- nend op geringe diepte 54 gLbx vormt een ontsluiting van grintrijk verspoelings- materiaai dat het Lediaan afdekt. De keien, die reeds in het dun zandleemdek voorkomen, vormen een dicht opeengestapel- de iaag in de ondergrond. gLbx besiaat een kleine viek op de beboste heiling ten oosten van het kerkhof van Bosvoorde. - De bosbouwwaarde is laag. SeriewLbx:zandleemgronden met niet bepaalde prof ielontwikke- ling; klei - zandsubstraat beginnend op geringe diepte De profielopbouw is wisseiend; Het zandieemdek bevat soms talrijke keien en een hoog klei- of zandgehalte afkomstig van het onderliggend substraat, waarvan de textuur sterk varieert op korte afstand. Dit substraat begint tussen 20 en 80 cm diepte en bestaat uit een complex van zandige klei en kleiig zand van de basis van het Assiaan. Deze gronden komen zeer weinig voor. De iandbouwwaarde is laag, aihoewel jets beter (minder ujt- drogend in de zomer) dan deze van sLbx, wegens het minder sterk doorlatend substraat. Serie wLDx: zwak of matig gleyige zand- leerngronden met niet be- paalde profjelontwikkeling; klej -zandsubstraat begin- nend op geringe diepte wLDx heeft nagenoeg dezeifde prof ieiopbouw ais wLbx, maar er komen gieyverschi.jnseien voôr waarvan de diepte en de intensiteit verschiiien van' profiei tot profiei, zodat de draineringskiasse door het complex D. (= .c. + .d.) wordt aangeduid. Het substraat bestaat ujt een mengsel van groen- achtig zand en zandige kiei (Ieperiaan). wLDx beslaat enkèie piekken op de noordhelling van de Moienbeekvailei en op de oostheiiing van de Zennevallej. flobaa1 genômen is de landbouwwaarde tamelijk laag. :Het klei-zandsubstraat werkt duidelijk storend op de waterhuis- houding (wateroverlast in de winter, watergebrek in de zomer). Deze gronden zijn periodiek onbewerkbaar en onbegaanbaar, omdat ze in de winter veel zakwater van de hoger gelegen gronden ontvangen. Ze zijn niet oogstzeker en -worden 'dan ook gedeeltelijk onder weiland gelegd, waarvoor zij meer ge- schikt zijn dan voor wintergewassen -en beten. Serie uLDa: zwak of matig gleyige zand- leemgronden met textuur B horiz ont; kleisub straat be- ginnend op geringe d.iep'te Serie uLDe: zwak of matig gleyige zand- leemgronden me-t sterk ge- vlekte textuur B horizont; kleisubstraat beginnend op geringe diepte In de textuur B horizont, die bij uLDc sterk gedegradeerd is, komen duidelijke gleyverschijnselen voor, veroorzaakt door een tijdelijk opgehouden watertafel die zich boven het on- doorlatend kleisubstraat vormt. Deze klei -behoort .tot .het Tongeriaan of Assiaan, behalve dicht bij de Zennevallei, .waar olijfgroene ieperiaanse klei wordt aangetroff en. uLDa beslaat enkele kleine vlekjes op de tertiaire heuvel- kam (Assiaan) ten noorden van Alsemberg, tussen het Gast- huisbos en het nieuw kerkhof van Vorst, en een smalle strook op de helling van de Zennevailei, ten noorden van Drogenbos. uLDc komt op enkele hoog gelegen plaatsen in het noorden van het Zoniênbos voor, waar het substraat uit zandige klei bestaat, -rneestal 'Tongeriaan, dat plaatselijk door een keien- laag is afgedekt. De landbouwwaarde van uLDa is laag. Meestal bevat de bovengrond keien, hetgeen - de grondbewerking bemoeilijkt. De waterhuishouding is zeer onregêlmatig (wateroverlast in de winter, uitdroging in de zomer). Mits zware bemesting wor- 56

den nochtans goede rogge- en haveropbrengsten bekomen. Het is verkieslijk deze gronden niet te ontbossen of ze onder wei- land te laten, aihoewel het grasbestand tijdens droge zomers kan verdrogen. De bosbouwwaarde van uLDc is tamelijk laag; hij is matig geschikt voor eik en minder voor beuk (optreden van knoestige stammen). e. Lemige zandgronden Serie Sbf: droge lemige zandgronden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont Sbf bestaat uit tertiair zand (ontsluitingen van lediaans zand) met een lichte lemige bijmenging in het bovendek. Hij behoort tot de bruine podzolachtige gronden, gekenmerkt door een weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont direkt onder de Al horizont. In het Zoniènbos hebben deze profielen een dunne AO horizont en een donker grijsbruine Al hrizont met enkele witte, gebleekte zandkorrels. De B horizont is bruin, met soms kleine ijzerkonkreties. Op sommige plaatsen is het profiel zeer dun (mikro-bruine podzolachtige grond), vooral wanneer in de diepte min of meer opgeloste bruine banden (oorspronkelijke textuur B horizont) worden aange- troffen. Sbf beslaat enkele kleine vlekken in het Zoninbos. Deze gronden liggen grotendeels onder naaldhout (spar, pijn), dat de beste uitbatingsvorm is. d. Zandgrondert Serie Zbf: droge zandgronden met weinig duidelij ke humus of/en ii zer B h o r i z o n t Zbf omvat enkele van de ontsluitingen van het brusseliaans zand. In de top van deze gronden, ontwikkelde zich zoals bij Sbf een bruine podzolachtige bodem. Zbf komt vooral voor onder bos; hij beslaat kleine opper- 57 vlakten in het Zoniènbos, in het park van het kasteel van Boetendaal (lJkkel) en op de oostelijke helling van de Kwade- beek te Sint-Genesius-Rode. Zbf is het best geschikt voor naaldhout (o.a. pijn en lork). Deze uitbatingsvorm werd voor al de zandgronden van het Zoniènbos ingevoerd, omdat de beuken op deze gronden meest- al een geringere handelswaarde (kromme stammen) hadden. SerieZbx:droge zandgronden met niet bepaalde prof ielontwikkeling Zbx groepeert, ter vereenvoudiging van het kaartbeeld, al de zandgronden en al de lemige of kleiige zandgronden die op geringe diepte tot grof zand overgaan, met onduidelijke pro- fielontwikkeling. Op geringe afstand treedt soms een grote variatie op in de korreigrootte van het zand, in het kaik- en ijzergehalte en in het procent zandstenen. Deze gronden zijn ontsluitingen van het brusseliaans zand, behalve in het Duden- park, waar min of meer sterk vergraven gronden op kalkrijk lediaans zand worden aangetroffen. Naar gelang van het ijzer- gehalte overheersen rossige (gelimonitiseerde zanden) of geel- achtige kieuren. De profielontwikkeling is vooral onduidelijk wanneer deze gronden op steile hellingen liggen; het zijn dan vooral yen ongde,. geèrodeerde, humusarme profielen (naast oorspronkelijke podzolen of restanten van oude, fossiele, rood- achtige bodems) die bijna tot op het C materiaal gerodeerd werden. Op andere plaatsen werd de oorspronkelijke profiel- ontwikkeling door menselijke tussenkomst sterk verstoord en vindt men slechts een diep humeuze Ap horizont. Zbx komt verspreid voor in de westelijke heif t van het kaart- blad, waar de erosie sterk heeft kunnen inwerken: op hoog gelegen delen (Meigemheide, Elsemheide te Alsembeng), aan het bovenste deel van de meeste steile hellingen die naar het zuiden of zuidwesten gericht zijn, zoals deze van de Molenbeek- en Linkebeekvallei. De landbouwwaarde is zeer laag. Onder akkerland zijn de oogstmislukkingen algemeen. Weinig eisende teelten en tuin- bouwgewassen kunnen, mits een oordeelkundige bemesting, nog verbouwd worden, aihoewel ze vel van de droôgte lii den. Het beukenbestand op het lediaans zand in het Dudenpark ver- toont een goede groei, deels te wijten aan het hoog kalkge- halte. Het braaklarid en de heide zouden best met naalclhout bebost worden. Serie-Zag:zeer droge zandgronden met duidelijke humus of/en ii zer B horiz ont Tot deze serie behoren de podzolen ontwikkeld op de ont- sluitingen van het brusseliaans zand. De Al horizont met veel witte, afgeloogde zandkorrels heeft een golvende, duidelijke overgang naar de loodgrijze, totaal uitgeloogde A2 hori- zont. De B2h horizont is zeer donker grijs (10 YR 2-3/1), dikwijls min of meer verkit; soms met koffiebruine plekken. Daaronder nauw aansluitend vindt men een B2ir horizont, koffiebruin (10 YR 4/2-3), licht aaneengekit, met zwartbruine plekken. De B3 horizont is meestal een geelbruin zand, met nog erikele subhorizontaal golvende, koffiebruirie bandjes. De C horizont is een matig geel of geelrossig grof zand, met veel zandstenen die plaatselijk (o.a. te Linkebeek) ijzerrijk zijn. De excessieve drairiering van deze gronden wordt bepaald vooral door hun origunstige topografische ligging en hun dikke A2 horizont. Zag beslaat enkele kleine vlekken op hellingen en heuvel- toppen, meestal onder bos (Zoniènbos, Cleetbos) of onder heide (Meigemheide). Deze gronden zijri ongeschikt voor landbouw en komen slechts in aanmerking voor grove den (Pinus silvestris). 2. Vallei- en depressiegronden Deze groep omvat de laag gelegen gronden opgebouwd uit recente colluviale of alluviale sedimenten, deze laatste soms overdekt met venig materiaal. Deze gronden hebben geen duidelijke genetische horizonten; ze behoren tot de groep van de Regosols of alluviale gronden. 59

Het recent colluviaal materiaal werd aangebracht door af- spoeling van de gerodeerde -leem- of zandleemgronden. In de dalletjes van het Zoniènbos is dit materiaal vooral gevormd door uitschuring van de bospaden na stortregens. Het alluviaal materiaal is door stromend water afgezet in de valleien; de textuur hangt in de eerste plaats af van deze van het uitgangs- materiaal, doch is ook afhankelijk van de snelheid van het water tijdens de afzetting. Het alluviumproces is niet meer waarneembaar sedert de mens de wateriopen heeft ingedijkt om de overstromingen te beletten; de colluviatieverschijnselen daarentegen grijpen nu nog plaats na hevige regens en na plots smelten van sneeuw op een nog gedeeltelijk bevroren ondergrond. Ze zijn vooral op het zeer jong ontgonnen gebied rond het Zoniènbos duide- lijk waarneembaar. Het afspoelend water voert dan een deel van de geèrodeerde bouwlaag van de onbedekte hellinggron- den af naar de lager gelegen gedeelten. De dikte van de collu- viale afzettingen is belangrijk in de aslijn van de brede de- pressies en neemt geleidelijk af naar de randen van de plateaus, waar het colluvium op geringe diepte rust op autochtoon leem. De colluviale stroken zijn het breedst op de oudste bouw- landen van Linkebeek en Alsemberg; ze zijn daarentegen zeer smal in het gebied dat steeds bebost gebleven is (Zoniènbos). a. Gronclen op lemig materiaal Deze gronden zijn opgebouwd uit ten minste 40 cm recent colluviaal of alluviaal leem. Het lemig colluvium heeft bijna dezelfde granulometrische samenstelling als het leem van de A2 horizont der autoch- tone leemgronden, doch bevat doorgaans dunne, blekere band- jes of lensjes licht leem en houtskool- en baksteenrestjes over gans de diepte. Dit materiaal is soms gelaagd, vooral op de onbeploegde plaatsen zoals aan de perceelsranden of tegen haagkanten. Het humusgehalte neemt minder snel af met de diepte dan bij autochtone leemgronden. De depressiegronden in het Zoninbos zijn zelfs diep humeus wegens de bijmenging van boshumus in het colluviaal materiaal. De struktuurvor- 60 men zijn zwak of matig ontwikkeld. De profielontwikkeling is beperkt tot een Ap horizont (bouwvoor) met een hoger humusgehalte dan de onderliggende C horizont. Het alluviaal lemig materiaal heeft in het algemeen een hoger kleigehalte dan het lemig colluviaal materiaal. Niette- min kan op vele plaatsen geen onderscheid gemaakt worden tussen het lemig materiaal van alluviale en dat van colluviale oorsprong. De waterhuishouding van deze gronden hangt vooral af van de topografische ligging. Op basis van textuur en draineringsklasse worden ver- schillende series onderscheiden. De fase-indeling voor sommige series steunt op de dikte van de colluviale laag. De diepe fase en de fase met bedolven textuur B horizont op matige diepte, aangegeven op de detailkaarten (1/5 000), worden niet onder- scheiden op de 1/20 000 bodemkaart. SerieAbp:gr onde n op leem Abp omvat goed gedraineerde gronden op lemig, colluviaal materiaal van meer dan 80 cm dikte. De bovengrond is meestal donkerbruin (10 YR 4/2-3); hieronder is de kieur geelbruin (10 YR 5/4). Het cofluviaal materiaal bevat kleine, bleke of lichtgrijze vlekken van licht of zandig leem. Roest- vlekken komen soms voor wanneer zwaar leem aangetroffen wordt tussen 80 en 125 cm diepte (begraven textuur B horizont van een grijsbruine podzolachtige grond), doch verdwijnen in de ondergrond. Nabij AbB rust het colluviaal dek dikwijls op onverweerd loessleem (ergeron). Abp neemt in het sterk golvend oud bouwlandgebied van Alsemberg en Linkebeek betrekkelijk grote oppervlakten in. Hij beslaat brede, lange stroken in de kern van de droge de- pressies van dit gebied en smallere stroken in het jong ont- gonnen gebied van Sint-Genesius-Rode. Hij wordt ook aan- getroffen op hellingen waar het colluvium tegengehouden werd door een hindernis (haag, talud of oude weg). De landbouwwaarde ligt iets lager dan deze van Abal. Het mineraal sorptievermogen van het lemig colluviaal materiaal 61 is lager dan dit van het zwaar ieem van de 132t horizont van Aba. Het waterbergingsvermogen is gering wegens de lichte textuur, doch dank zij de ligging in depressies treedt zelden watergebrek op, tenzij na lange droogteperioden. Tijdelijke wat.eroverlast kan soms voorkomen, vooral in de smalle de- pressies. De belangrijke aanvoer van voedingselementen, voor- ai de zeer oplosbare zoais de nitraten, die door afspoeling van de hellirigen weggevoerd worden en deze gronden verrijken, begunstigt de groei van het bladgestel, zodat de iandbouw- waarde wel eens overschat wordt. Het is dus aan te raden weinig stikstof toete dienen 0m het legeren der graangewassen te voorkomen Het grootste nadeel van deze gronden onder akkeriand is de mogelijke aanvoer in het voorjaar van een nieuwe, dunne colluviumlaag na sterke regens, hetgeen schade of vertraging berokkent aan de jonge kiemplanten. Het eggen na de winter is meestal noodzakelijk om de toegesiibde bouw- voor te verluchten en het opdrogen van de grond te begun- stigen. Abp wordt ais goede en gemakkeiijk te bewerken iandbouw- grond aanzien indien hij gunstig geiegen is, d.w.z. wanneer hij brede depressies beslaat. Hij is dan zeer geschikt voor graan- gewassen, aardappeien en tuinbouwgewassen. In de smaile depressies ligt hij samen met de aansiuitende hellinggron- den beter onder weiland wegens het gevaar van erosie en tijdeiijke wateroverlast. Fase met begraven textuur B horizont op geringe diepte Ab p(c) gronden op leem; begraven textuur B horizont be- ginnend tussen 40 en 80 cm diepte Abp (e) vormt de overgang tussen Abal en Abp en ligt meest- al aan de oorsprong van wijde depressies of beslaat aan de randen der plateaus smaiie stroken langs de Abp zones. De iandbouwwaarde is bijna even hoog, ais deze van Abal. Vergeleken met Abp heeft Abp(c) een gunstiger waterber- gingsvermogen en een hogere minerale reserve, omdat een be- graven textuur B horizont (zwaar ieem) op geringe diepte 62 begint. Deze gronden zijn 'ook gemakkelijk te bèwerken en geschikt voor aile hoofdteelten. Serie Acp:.zwak gleyige gronden op leem Acp omvat matig goed gedraineerde, lemige, coiluviale gron- den van meer dri 80 cm diepte. Het bovenste deel lijkt op dat van Abp; de.bovengrond is donkerbruin of donker grijsbruin. Tussen 80. en 125 cm diepte komen gebieekte en roestige vlék- ken (gleyverschijnselen) voor. Acp wordt aangetroffen aan de rand der beekvalleien en in de kern der diep'ingesneden erosiedàlletjes vanhet Zonin- b'os. De landbouwwaarde is, behalve voor weiland, jets minder gunstig dan deze van Abp. Wateroverlast kan soms optredén in natte perioden, hetgeen voor wintergewassen mirider gunstig is. De bouwvoor slaat 'gemakkelijk dicht en droogt s1echt iaàt- tijdig.' op in het voorjaar. Mits behoorlijke bemesting geèft Acp uitstekend weiiand. Fase met begraven textuur B horizont op geringe d'iepte Ac p (e) zwak gieyige gronden op ieem; begraven textuùr B horizont beginnend tussen 40 en 80 cm diepte Deze gronden vertonen gleyverschijnseien meestai op meer dan 80 cm diepte, in het onderdeel van de begraven textuur B horizont. Acp (c) neemt slechts een zeer kleine oppervlakte in, aan de oorsprong van de dalletjes in het Zoniènbos. S e r i e Adp: matig gleyige gronden op ieem Adp omvat coliiivialé of ealluviale lemige gronden met onvol- doende draiiiering, die beïnvioed worden door de schommelin- gen van een opgehouden watertafel of van een grondwatertafei. De bovengrond is donker grijsbruin; gleyverschijnseien bé- ginnen tussen 50 en 80 cm diepte. Adp vormt lange, smaile stroken in dé beekvalleien en in de kern der diep ingésneden da1letjesvah het Zoniénbos 63 Deze gronden lijden tijdelijk van wateroverlast ten gevolge van een langzame waterafvoer of van een zijdelingse water- aanvoer. Ze zijn beter geschikt voor weiland dan voor akker- land. Te Drogenbos worden op Adp groenten gewonnen. In het Zoniènbos komt Adp meer in aanmerking voor eik, es of esdoorn dan voor beuk. SerieAdpb:matig gleyige g r o n d e n op z w a a r 1 e e m Morfologisch lijken deze gronden op Adp. Het zwaarder lemig materiaal is van alluviale oorsprorig en vertoont meest- al een sterk uitgesproken en stabiele kruimelstruktuur. Adpb beslaat een kleine oppervlakte in de brede beek- depressie tussen Drogenbos en Ukkel-Calevoet. Adpb wordt door weiland en tuinbouwgronden ingenomen. SerieAhp:sterk gleyige gronden op lemig materiaal Deze gronden zijn opgebouwd uit (heterogeen) lemig col- luvium of alluvium. De bovengrond is donker grijsbruin (10 YR 4/2); de basiskleur van het onderliggend materiaal gaat over van grijsbruin (10 YR 5/2) naar licht bruingrijs (10 YR 6/2) naar onder toe. De gleyverschijnselen beginnen tussen 20 en 50 cm diepte; ze worden veroorzaakt door een watertafel die in de winter op geringe diepte voorkomt, doch in de zomer beneden 125 cm diepte daalt. Ahp wordt aangetroffen aan de oorsprong van enk1e beken, o.a. van de Jezuïetenbeek en de Kwadebeek, en tegen de vijvers van Groenendaal. Deze gronden zijn wegens hun tamelijk slechte draineririg beter geschikt voor weiland dan voor akkerland. SerieAep:sterk gleyige gronden op lemig materiaal met reduktie- horizont Deze gronden zijn opgebouwd uit (heterogeen) lemig mate- riaal, vooral van alluviale oorsprong. De bouwvoor is donker 64

grijsbruin (10 YR 4/2). Rieronder komen duidelijke roest- vlekken voor. Tussen 80 en 125 cm is het lemig materiaal lichtgrijs (2.5 Y 7/2) of blauwgrijs (5 Y 5/1) (reduktiehori- zont) en heeft plaatselijk (te Drogenbos) een hoog kleige- halte. Aep wordt in de beekvalleien en de Zeimevallei aange- troffen. De landbouwwaarde is laag. Aep is ongeschikt voor akker- land, doch zeer geschikt voor weiland of grove groenteteelt mits een sterke bekaiking en een oordeelkundige ontwatering. Serie Afp: zeer sterk gleyige gronden op lemig materiaal met reduktie- horizont Deze gronden zijn opgebouwd uit lemig alluviaal, meestal zeer heterogeen (zwaardere of lichtere tussenlagen) materiaal. De bovenlaag is donkergrijs (10 YR 4/1), sterk gleyig en op sommige plaatsen venig. Een reduktiehorizont begint op mm- der dan 80 cm diepte. In de ondergrond wordt soms zware klei aangetroffen. Afp ligt in slecht ontwaterde delen (kommen) van de beek- valleien en de Zennevallei. De landbouwwaarde is zeer laag. De grondwatertafel ligt ondiep gedurende gans het jaar. Deze gronden liggen dan ook grotendeels onder maailand, soms onder weiland. Het grasbe- stand is meestal van zeer slechte hoedanigheid; de graszode wordt volledig stuk getrapt door het vee. Afp moet kunst- matig gedraineerd worden 0m produktief grasland op te leveren.

b. Gronden op zandlemig materiaal Deze gronden zijn opgebouwd uit ten minste 40 cm recent colluviaal en/of alluviaal zandleem, dat een mengsel is van gerodeerd lemig en zandig materiaal, afkomstig resp. van de hoger gelegen leemgronden en van de ontsluitingen van het tertiajr substraat. 65 SerieLbp:gronden op zandleem Deze serie omvat goed gedraineerde gronden met meer dan 80 cm colluviaal zandleem, waarin soms zandsteenbrokjes en keien worden gevonden. De ondergrond bestaat plaatselijk uit verspoeld tertiair zand. Lbp wordt aangetroffen in enkele droge depressies, waar- van de hellingen gedeeltelijk door zand- of zandleemgronden zijn ingenomen. De landbouwwaarde van Lbp benadert deze van Abp indien het zandgehalte niet te hoog is. Het zijn lichte, gemakkelijk te bewerken gronden, zeer geschikt voor rogge, havèr, aardappe- len en bladgroenten. Weiland heeft in droge zomers veelal te lijden van watergebrek. Serie Lep: zwak gleyige gronden op zand- 1 e e m Lep verschilt van Lbp, door het optreden van gleyverschijn- selen tussen 80 en 125 cm diepte; het materiaal is van collu- viale of alluviale oorsprong. Lep wordt in de kern van de diep ingesneden depressies in het Dudenpark en op de oeverwallen van de Zandbeekaan- getroif en. Op deze oeverwalleri komen goede tuinbouwgronden voor. SerieLdp: m a t i g gleyige gronden op z andleem Ldp vertoont gleyverschijnselen tussen 50 en 80 cm diepte. Op deze gronden met geringe verbreiding aan de rand van de Zandbeekvallei te Drogenbos wordt uitsluitend tuinbouw gedreven. Serie Lep: sterk gleyige gronden op zand- lemig materiaal met reduktie- horizont Lep komt morfologisch overeen met Aep. In de Zennevallei komt in de ondergrond alluviale klei voor. 66

Lep beslaat enkele kleine vlekken in de vallei ten westen van Ukkel-Calevoet en Vorst. Deze gronden komen niet meer in aanmerking voor akker- bouw wegens de permanent hoge grondwatertafel. Ze zijn daarentegen geschikt voor weiden. Serie Lfp: zeer sterk gleyige gronden op zandlemig materiaal met reduktjehorjzont Deze gronden zijn opgebouwd uit verspoeld zandlemig ma- teriaal met soms laagjes zuiver zand. Ze komen morfologisch overeen met Afp. Lfp beslaat de kern van de Molenbeek, ten westen van Alsemberg, en van een beekvallei te Linkebeek. Op deze gronden komen hakhoutbos en slecht maailand voor. Ze moeten doelmatig gedraineerd worden om enige op- brengst te geven. e. Gronden op venig materiaal V:gronden op venig materiaal Deze groepering omvat gronden die vanaf het oppervlak verveend zijn en tot op meer dan 30 cm diepte uit meer dan 30 % organisch materiaal bestaan. Deze gronden worden enkel aangetroffen in de vallei van de Kwadebeek en de Jezuïetenbeek (aan de Schavijebron). Het zijn zeer moerassige gronden, die omzeggens geen land- bouwwaarde hebben en braak of onder elzenhakhout liggen.

3. Kunstmatige gronde» OB:bebouwde zone De bebouwde zone omvat het zuiden van de Brusselse ag- glomeratie en de belangrijkste oppervlakten ingenomen door de bewoning rond de dorpen en in de nieuwe villawijken. Deze zone neemt npg van dag tot dag toe. In .de laatste jaren breidde de huizenbouw zich uit vanaf de randzone van de 67

Brusseise aggiomeratie in zuidelijke richting. Verschillende nieuwe lanen, uitkomend op de steenweg van Waterloo, wer- den onlangs in het jong ontgonnen gebied van Sint-Genesius- Rode getrokken. Vilia's werden gebouwd en hectaren bouw- land werden oingezet in parkjes en hovingen. De talrijke nieuwe konstrukties werden niet enkel langs de voornaamste wegen opgericht, doch hier en daar midden in het ruraal land- schap van Alsemberg of Linkebeek, zodat het landelijk beeld van deze streek geleidelijk verloren gaat. De industriege- bouwen komen vooral voor te Vorst, langs de steenweg Brussel-Calevoet en langs de Zenne. 0E: groeven De zandgroeven beslaan een honderdtai hectaren. Ze zijn ontstaan door de exploitatie van tertiaire zanden, die voorai voor bouw- en bestratingswerken gebruikt worden. De ont- ginning geschiedde doorgaans tot op zeer grote diepte. Ver- schillende belangrijke zandgroeven, vooral in het brusseliaans zand, liggen te Ukkel, Linkebeek en Alsemberg. Ook nabij het oud kerkhof van Vorst werd nog tot voor enkele jaren op grote schaal uitgezand. De diepe wanden van deze groeven laten dikwijls toe de profielontwikkeling (o.a. typische pod- zolen op fossiele roodachtige bodems) en de opeenvoiging van de verschiliende eocene lagen waar te nemen. ON:opgehoogde t e r r e i n e n Deze terreinen omvatten opgehoogde (eventueel opgevuide) gronden of stortpiaatsen. De landbouwwaarde van deze ter- reinen is afhankelijk van de aard van het aangebracht mate- riaai. Verschillende opgehoogde terreinen zijn ais tuinbouw- gronden in gebruik. OT: ver graven terreinen Deze terreinen omvatten sterk omgewoeide gronden waar de oorspronkeiijke profieiontwikkeiing niet meer te herkennen is door de vergraving, afgraving of lichte ophoging. Ze liggen te midden van de bebouwde delen, op de kasteeieigendommen (parken), rond vijvers en iangs spoorlijnen en wegen. Ze 68 nemen een grote oppervlakte in; hun landbouwwaarde loopt zeer sterk uiteen. De niet gekarteerde terreinen van het groot golfplein te Sint-Genesius-Rode behoren ook tot deze groep. In het Zoninbos komen ook enkele plaatsen voor waar ter- tiaire limonietzandstenen (steen van Groenendaal uit het Brusseliaan) oppervlakkig ontgonnen werden in de 16de eeuw. De landbouwwaarde van deze « uitgescheisde » gronden komt ongeveer overeen met deze van Zbx.

III. DIVERSE GEGEVENS IN VERBAND MET DE BODEMGESTELDHEID

A. BODEMGEBRUJK Tabel 6 geeft het landbouwkundig bodemgebruik weer voor de gemeenten die geheel of voor een groot deel binnen het kaartblad liggen. De landbouwoppervlakte is in deze gemeen- ten zeer klein (slechts 20 % van hun totale oppervlakte), ener- zijds wegens de uitgestrekte bebouwde zone, anderzijds wegens het grote beboste gebied in het oosten en de talrijke braaklig- gende gronden. Deze laatste omvatten vooral tertiaire zand- gronden (heidegronden), bouwterreinen, zandgroeven, uitge- brikte gronden, enz. Ongeveer 48 % van de totale landbouwoppervlakte ligt onder akkerland, bijna 38 % onder grasland en de rest wordt ge- bruikt voor fruit-, bloemen- of groenteteelt. Langs de grote verkeerswegen en in de nabijheid van de Brusselse aggiome- ratie zijn de gronden grotendeels ingenomen door parken, lust- hoven, fruittuinen en tuinbouwpercelen. De tuinbouwgronden hebben vooral een belangrijke verspreiding te Vorst, Drogen- bos en Ukkel wegens de goede afzetmogelijkheden in deze dicht bevolkte streek. De meest verbouwde tuinbouwgewassen zijn: porei, selder, spinazie, andijvie en vroege wortelen. Open kouters, in gebruik als akkerland, bleven slechts bewaard in het zuiden en het zuidwesten. Slechts op deze kouters is het bodemgebruik goed aangepast aan de bodemgesteldheid. De voornaamste gewassen van de Leemstreek worden er gewon- nen op vruchtbare leemgronden (Aba, Aba(b), AbB, Abp); in tr:IJiI1 .Lp;or2uaoI8 in œ i- CI C'.

in C uapqpaoa t- CD I-. 0, - — L -00IN L

C L Lr o L u.pddvp.ivv O L r-.l O\ IN .0 cq IN0 in -o C L Li in in L o L C L L

LI in uPq..?)/zns IN L . —

LI LI in if LI1 L o L .Lavq CD in in 00 o IN IN IN -

LI In in in C L 00 Lin CIÇ j L Li o N F-i i L t- 00 -C 00 F-i o in in C 00inCD i00 O ININin IN I Cl

C Li LI LI L ij;avin4 F4 00 00 00 '.0 00 in 00 L — IN L L -L C LI in in in in VI LI IN LI in '0 00 00IN IN

L L LI V in L in PUV1WIL in CD IN N. '.0 IN 00 in in in in N in IN in LI '.0 LI L UI in in in 00 0 't 00 pUV14?)/)/V in 'Coqf' in IN - 't L o L L

LI L L 0 '.0 0'. 'iI- 00 in in CD in '0 IN 0000 IN N. '0 LI L-'

LI LI L in ,0 N. 't N- .'0 00 L - - LI in IN 00 N. LI LI LI. O OU..LI

L C. 01 O L Li PQ I) U L LU'C' L o•_ 70 minder eisende gewassen worden eerder verbouwd op de zandleemgronden. De bijzonderste gewassen zijn: tarwe, haver, aardappelen en voederbeten. Ais nateeiten worden rapen, kia- vers en plaatselijk mergkolen verbouwd. De grote verschei- denheid van de bodems, soms op korte afstand, verplicht de landbouwers hun teelten min of meer aan te passen aan de bodemgesteldheid, wat soms moeilijkheden opievert voor een goede vruchtafwisselirig. De fruitteelt neemt slechts een kleine oppervlakte in. Naast enkele jonge, intensieve fruitaanpian- tingen komen voorai hoogstammige, oude grasboomgaarden voor, geiegen rond de boerderijen. Ze iiggen op de meest ver- scheidene en derhalve soms op ongunstige bodems. De wei- landen en de bossen worden ook op alieriei gronden aange- troffen. Sommige weiden iiggen op Abal, die beter geschikt is voor akkeriand, of op droge zandgronden, die beter onder bos zouden liggen. Het beboste gedeeite beslaat ongeveer 2 000 ha op het kaart- blad Uccie. Benevens enkeie kleine gemengde bosseri (Gast- huisbos, Cieetbos, Terkamerenbos) komen vooral homogene beukenbestanden voor (Dudenpark, Zoniènbos). Het Zonin- bos bestaat overwegend uit beukenhooghout (85 % der bout- gewassen), in hoofdzaak op ieemgronden geiegen. Eiken wor- den vooral in de depressies en op vochtiger ieemgronden aangetroffen. Op de zandgronden en op de ondiepe zandieem- groriden met zandsubstraat staat meestal naaldhout (pijn- bomen, enkeie fijnsparren, jonge lorkaanpiantirigen), op de on- diepe (zand) leemgronden met een kleisubstraat voorai berken en hakhout. Op de leemgronden is de bosflora onder het beukenbestand eerder arm, behalve op de open plekken. Op de ondiepe zandieemgronden en op de zandgronden groeien daarentegen veel varens, bramen en soms bosbessen.

B. ANDERE GEGEVENS OVER MENSELIJKE AARDRIJKSKUNDE Belangrijke neoiithische vondsten werden in de streek ge- daan, o.a. te Sint-Genesius-Rode, Verrewinkei (Ukkel) en na- bij de vijvers van Bosvoorde. Tijdens de Romeinse periode was de streek nog bedekt door het Koienwoud, dat weinig veran- 71 dering zou ondergaan hebben tot op het einde van de ilde eeuw, aangezien de open plekken in dit woud genoeg land- bouwoppervlakte boden aan de nog schaarse bevoiking. In de Middeleeuwen waren de dorpen van Watermaal-Bosvoorde, Ukkel, Vorst, Alsemberg en Linkebeek, opgericht aan de ran- den van de voornaamste beekdalen, slechts kieine open piek- ken te midden van het woud dat zich toen nog uitstrekte tot Haile(22). In het begin van de 13de eeuw werd het gebied rond de bestaande dorpen geleidelijk ontbost en in kultuur ge- nomen. Het bouwmateriaal der eerste bewoningen werd ter piaatse gevonderi. De huizen werden er gedeeiteiijk opgetrok- ken met limonietzandstenen; sporen van dergelijke woningen zijn nog terug te vinden in restanten van oude schuur- en stalmuren te Alsemberg. Het Zoninbos, dat lange tijd een overblijfsei vormde van het Kolenwoud met eik en haagbeuk ais dominerende hout- soorten, bleef min of meer goed gespaard tot het midden van de lGde eeuw. In het begin van de 17de eeuw verkeerde het bosdomein in zeer slechte staat door plunderingen, kaalkappen en verwaariozing. Door de beiangrijke veliingen, die voorai ge- daan werden voor de scheepsbouw en de houtskoolproduk- tie(23) kwamen talrijke, grote, open plekken in het bos. Na 1730, bij het verdwijnen van het Spaans bewind, kwam een zekere verbetering inzake bosbouw. Tussen 1788 en 1794 werd, onder het Oostenrijks bewind, een monokultuur van beuken aangelegd. Er ontstond een bos, waaruit vrijwei aile natuur- lijke bestanddelen verdwenen en dat bijna uits}uitend uit « hooghout » bestond. Het is de beuk die nu nog sterk domi- neert en die veelal op grote oppervlakten zuivere bestanden vormt. Op sommige plaatsen is de eik geassocieerd met de beuk; er bestaan ook enkeie zuivere eikenbestanden in de ravijnen. De kieine gemengde bestanden en de lorkaanplan-

(22) Volgens A. WOUTERS: Histoire des environs de la ville de Bruxelles - deel III, biz. 715 (1859). (23) Op de plaatsen waar het hout verkoold werd hebben de leempro- fielen nu nog een heirode bovengrond. 72 tingen zijn van jongere datum. De voortplanting geschiedt meestal kunstmatig. Zoals reeds vermeld degradeert het bijna twee eeuwen oude homogene beukenbestand in sterke mate de bodem. In de gemengde bosjes buiten het Zoninbos, waar het menselijk in- grijpen minder belangrijk is geweest, is deze degradatie weinig uitgesproken. De zuideiijke uitbreiding van de Brusseise agglo- meratie in de 19de eeuw greep piaats ten koste van talrijke bossen die op de kaart van Ferraris (1769) nog aangeduid zijn. Een groot deel van het Zoniènbos ten zuiden van de Kleine Rut (oostelijk deel van Sint-Genesius-Rode) werd ontbost tus- sen 1840 en 1870. Het huidig Zoninbos, dat sedert 1843 staats- eigendom is, en het Terkamerenbos, dat in 1861 aan de stad Brussel werd afgestaan, spelen dank zij de onmiddellijke nabij- heid van de hoofdstad een voorname roi voor rekreatiedoel- einden. De bodemgesteldheid buiten het bosgedeelte werd in de laatste eeuwen eveneens op vele piaatsen door menselijk in- grijpen sterk gewijzigd. De bodemverandering door grond- exploitatie (uitbrikken, uitzanden) is ook niet onaanzienlijk (zie kunstmatige gronden). De vroegere bevoiking van Vorst en Drogenbos leefde van tuinbouw en veeteelt. Met de industrialisatie van de streek breidde de bevoiking zich sterk uit en gingen uitstekende tuinbouwgronden verloren. Talrijke tuinbouwers zagen zich verplicht in de nijverheid te gaan werken. De bevolkingsdichtheid (tabel 7) neemt steeds geweldig toe; ze bedroeg in 1940 ongeveer 325 inwoners/km2 in het zuiden en bereikte op het einde van 1956 bijna 3 300 inwoners/km 2 in de Brusselse aggiomeratie (Vorst, Ukkel, Watermaal). De landelijke bewoning is meestai verspreid langs de wegen. Meer dan de helft van de boerderijen hebben een bedrijfs- grootte van minder dan 3 ha en behoren tot het langgeveltype. De bedrijven tussen 3 en 10 ha hebben doorgaans een losse woningbouw. Enkeie gesloten Brabantse hoeven besiaan te Alsemberg rond de 20 ha en te Sint-Genesius-Rode meer dan 30 ha. Deze zeldzame grote boerderijen zijn meestal pacht-

73

TABEL 7 BEVOLKINGSDICHTHEID - DENSITÉ DE LA POPULATION

Gcmeenten Aantal Kadas1rale Bevolkings- inwoners in opperviakic dichtheid 1940 1956 in ha inwoners/ km2

Alsernberg 1971 618 318 Drogenbos 3 626 248 1 462 Linkebeek 2 803 415 675 Sint-Genesius-Rode 7 491 2 299 325 Ukkel 66 410 2 291 2 898 Vorst 49 142 624 7 875 Watermaal-Bosvoorde 22 237 1 293 1 719

TABEL 8(24)

AANTAL LANDBOUWBEDRIJVEN PER GROOTTEKLAS NOMBRE D'EXPLOITATiONS AGRICOLES PAR CLASSE DE GRANDEUR

Gemeenten Bcdri7/sgroottesn lia

1-3 3-5 5-10 10-20 20-30 30-50 >50 Alsemberg 16 2 12 8 1 - - Drogenbos 8 2 2 3 - - - Linkebeek 13 5 6 - - - 1 Sint-Genesius-Rode 35 7 9 7 4 6 4 Ukkel 26 7 6 3 - - - Vorst 5 2 - - - - Watermaal-Bosvoorde 6 4 - - 1 - -

Totaal : 211 109 29 35 21 6 6 5 in% 52 14 16 10 3 3 2 van de !andbouwopper- vlakte ingenornen door deze bedrijven 13 7 16 19 9 14,5 21,5 bedrijven. De grote grondeigenaars verkopen soms goede land- bouwgronden ais bouwiand. Hierdoor is de oppervlakte der

(24) In deze tabel werd geen rekening gehouden met de bedrijven van ininder dan 1 ha. 74 landerijen rond verschillende pachtbedrijven spijtig genoeg meestal tot een minimum herleid. De meeste landbouwers houden er in verhouding tot de be- drijfsgrootte een grote veestapel op na, omdat de afzetmoge- lijkheden voor zuivelprodukten in dit gebied bijzonder gunstig ziin. De wegentoestand is in de laatste jaren veel verbeterd. De hoofdwegen zijn in goede staat (deels gebetonneerd). De toe- stand der gekasseide verbindingswegen, o.a. te Sint-Genesius- Rode en te Linkebeek, is doorgaans slecht. Talrijke houe wegen, vooral in het oud kultuurland van Alsemberg en Linke- beek, hebben zich diep in het landschap uitgeschuurd. De steilranden bereiken soms een hoogte van meer dan 10 m en dienen begroeid te blijven met struikgewas. Gedurende natte seizoenen en na sterke regenviagen worden deze wegen regel- matig door uitspoeling beschadigd; ze zijn dan zeer slecht be- rijdbaar. Met uitzondering van enkele dreven bestaande uit hobbelige kasseien, is de toestand der boswegen in het Zonin- bos bevredigend. De Lorreinendreef is de eerste baan (1611) die door dit bos werd getrokken.

C. BESLUITEN

1. Op Iandbouwkundig gebied Tabel 9 geeft de geschiktheid weer van de meest voorkomen- de bodemseries voor de bijzonderste gewassen van de streek. Algemeen beschouwd is de grond in de westelijke helft van het kaartblad landbouwkundig van middelmatige hoedanig- heid. De minderwaardige gronden (Zag, Zbx, sLbx) nemen zeif s op sommige plaatsen een grotere oppervlakte in dan de vruchtbare leemgronden (Abal). In het oostelijk deel hebben de gedegradeerde leemgronden van het Zoninbos veel van hun oorspronkelijke waarde verloren. Naast de eenzijdige beukenbeplanting, die de bodemdegra- datie in het Zoniènbos in de hand werkte, werden in het ver- leden ook nog fouten begaan bij de bodemontginning. Vermel- den we o.a. de ontbossing van minderwaardige zandgronden 75

TABEL 9 GESCHIKTHEIDSKLASSEN - CLASSES D'APTITUDE

Serie Fase Wintertarwe Haver Voederbeten Aardappelen Weide Wintergerst Rogge ba Abal Aba(b) Aba(b)1 1 1 1 1 1 (x)Aba 2 1 2 1 2 Aba(b) Aba(b)O 1 1 1 1 2 Abc AbcO 2 1 2 1 2 Abcl 2 1 2 1 1 AbB 2-4 1-3 2-3 1-2 2-4 sLba 3 2 3 2 3 wLDx uLDa 2 3 2 2 Zbx 45 - 5 5 5 Lag Abp 1 1 1 1 1-2 Acp 1-2 1 1 1-2 1 Adpb 2-3 1 1-2 2-3 1 Aep 5 5 4-5 5 2 Aep (gedraineerd) - - - - I Lbp 1 1 1 2 Lcp 2 Lfp 5 5 5 5 3

1 = zeer geschikt - très apte 2 = geschikt - apte 3 matig geschikt - assez apte 4 = weinig geschikt - peu apte 5 = ongeschikt - inapte en de verkeerde ontginningsmethode die toegepast verd op de jong ontboste gronden te Sint-Genesius-Rode(25). De schade toegebracht door erosie is soms aanzienlijk, voor- al in het heuvelachtig gebied en langs sommige hellingen in het jong ontgonnen gebied van Sint-Genesius-Rode (greppel- erosie). 0m deze schade enigszins te beperken kan men op

(25) Zonder een graslandstadium door te maken werden deze zure gron . --den direkt ondoelmatig bewerkt, met ais gevolg dat de bodemdegra datie verder voortschreed en dat de suikerfabriek, die nabij deze gronden werd opgericht, weinig sukses heeft gehad. 76 de heuvelige gronden afsluitingen aanbrengen of een rationele teeltkeuze en bewerkingsmethode volgen, waarbij de bodem zo weinig mogelijk onbebouwd blijft liggen. Te sterke hellin- gen dienen zoveel mogelijk voor grasiand of voor bos te wor- den gebruikt. Erosiebestrijding is op vele plaatsen onuitvoer- baar, omdat de percelering niet altijd aangepast is aan de bodemgesteldheid. Bij vele rechthoekige percelen ligt de lang- ste zijde dikwijls loodrecht op de hoogtelijnen, zodat ook in deze richting geploegd wordt, hetgeen verdere grondverspoe- ling sterk in de hand werkt. Ruilverkaveling op de oude bouw- landen zou wegens de grote verscheidenheid van de bodem en de sterke versnippering van de kaveis misschien moeilijk doch van groot nut zijn. Bij het aanieggen van nieuwe fruittuinen is een voorafgaand bodemonderzoek noodzakelijk. Tairijke hoogstammige gras- boomgaarden brengen siechts onverkoopbaar fruit op. De landbouwer heeft er aile beiang bij deze oude bomen machi- naai te laten uittrekken 0m hoogwaardig grasland te ver- krijgen. Grondverbetering moet voorai gezocht worden in de ver- hoging van de pH van de jong ontgonnen gronden. Verbetêring van de ontwatering der natte beekgronden is in vele gevallen noodzakeiijk om goed weiiand te bekomen. Speciale draine- ririgsprobiemen steilen zich op de drassige gronden (aan de noordrand van- de Moienbeekvaiiei), die door bronniveaus be- invloed worden. 2. Op stedebouwkundig gebied Bij de uitbreiding van de bewoning wordt weinig of niet gelet op het sparen van de nog overblijvende tuinbouwgronden aan de rand van de Brusselse aggiomeratie. Verpiaatsing van deze bestaande tuinbouwexploitaties brengt een veriies van geld met zich en een vermindering van het landbouwoppervlak op andere plaatsen. De uitgebrikte gronden en voorai de droge zandgronden, die voor de landbouw ongeschikt zijn doch een goede bouw- vastheid hebben, komen op de eerste plaats in aanmerking 77 voor het bouwen van vilia's. De braakliggende zandgronden op de Elsemheide en de Meigemheide lenen zich nochtans minder goed voor huizenbouw wegens het ongunstig re1if en zouden beter bebost worden. Braakliggende terreinen, voor bouwgrond bestemd, komen voornamelijk voor op AbcO en Zbx gronden. De Abal gronden te Sint-Genesius-Rode, Alsemberg en Linkebeek dienen zoveel mogelijk gevrijwaard te blijven van inlijving bij de nieuwe woningbouw. De nieuwe villawijk die te Beersel op het Schavijeveld (Abal profielen) werd aangelegd is bodemkundig geenszins verantwoord. De diep uitgezande gronden zijn van geen betekenis meer voor de landbouw. Deze gronden kunnen o.a. bestemd worden voor het aanleggen van sportpleinen, hetgeen prachtig ver- wezenlijkt werd door het gemeentebestuur van Vorst nabij het oude kerkhof. 78

BIBLIOGRAFIE

DUDAL, R. - Etude morphologique et génétique d'une séquence de sols sur limon loessique. Agriculture, vol. I, 2° série, n° 2, pp. 119-163. Louvain, 1953. GALOUX, A. - Le hêtre et !a dégradation des sols forestiers loessiques. Bail. Soc. Roy. For. Beig., mai 1953. GOBLET D'AVIELLA. - Histoire des bois et forêts de Belgique. Bruxelles, 1927. LOUIS, A. - Enkele waarnemingen betreffende de degradatie der bos- profielen in het Zoniènbos. Natuurwet. Tijdschr., jrg. 37 (1955), blz. 113-118. Gent, 1955. MOUBLON, M. - Texte explicatif du levé géologique de la planchette d'Uccle. Service Géologique de Belgique. Bruxelles, 1910. PONCELET, L. & MARTIN, H. - Esquisse climatographique de la Bel- gique. lnst. Roy. Météor. Beig., mém. XXVII. Bruxelles, 1947. PIERRON, S. - Histoire de la forêt de Soignes. Bruxelles, 1905. SOIL SURVEY STAFF. - Soil survey manual. U.S. Dept. Agriculture Handbook n° 18. Washington D.C., 1951. TAVERNIER, R. - Le Quaternaire. Prodrome d'une description géologique de la Belgique, pp. 555-584. Liège, 1954. Gestencilde teksten DE LEENHEER L. & VANDAMME J. - Systematisch profielonderzoek van de bodemtypen van het kaartblad Ukkel. Centrum voor Grond- onderzoek, Rijkslandbouwhogeschool. Gent, 1958. MINISTERIE VAN EKONOMISCHE ZAKEN - NATIONAAL INSTI- TUUT VOOR DE STATISTIEK. - Algemene landbouwtelling. Brussel, 1950. 79

LEGENDE

PLATEAU- EN HELLINGGRONDEN SOLS DES PLATEAUX ET DES PENTES LEEMGRONDEN SOLS LIMONEUX DIEPE LEEMGRONDEN SOLS LIMONEUX PROFONDS Blz.-P. Aba Leemgronden met textuur B horizont ..... 31 Sols limoneux à horizon B texturai Abal Fase met dunne A horizont ..... 31 Phase à horizon A mince (x)Aba Matig diepe fase ...... 33 Phase moyennement profonde Aba(b) Leemgronden met gevlekte textuur B horizont 34 Sols limoneux à horizon B texturai tacheté' Aba(b)O Fase met dikke A horizont ...... 34 Phase à horizon A épais Aba(b)1 Fase met dunne 'A horizont ...... 36 Phase à horizon A mince Abc Leemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont 37 Sols limoneux à horizon B texturai fortement tacheté AbcO Fase met dikke A horizont ...... 38 Phase à horizon A épais Abel Fase met dunne A horizont...... 44 Phase à horizon A mince (x)Abc Matig diepe fase ...... 45 Phase moyennement profonde Aca Zwak gleyige leemgronden met textuur B horizont 45 Sols limoneux faiblement gleyifiés à horizon B texturai Acal Fase met dunne A horizont ...... 45 Phase à horizon A mince (x)Aca Matig diepe fase ...... 45 Phase moyennement profonde ADc Zwak of matig gleyige leemgronden met sterk gevlekte tex- tuur B horizont ...... 46 Sols limoneux faiblement ou modérément gleyz fiés à horizon B texturai fortement tacheté 80

Blz.-P. ADcQ Fase met dikke A horizont 46 Phase à horizon A épais (x)ADc Matig diepe fase ...... 47 Phase moyennement profonde AbB Leemgronden met textuur B horizont of met struktuur B horizont ...... 47 Sols limoneux à horizon B texturai ou à horizon B structurai AbB(o) Fase met sterk antropogene invloed . . 48 Phase à forte influence anthropogène ONDIEPE LEEMGRONDEN SOLS LIMONEUX PEU PROFONDS sAba Leemgronden met textuur B horizont; zandsubstraat begin- nend op geringe diepte...... 49 Sols limoneux à horizon B texturai; substrat sableux débutant à faible profondeur gADa Zwak of matig gleyige leemgronden met textuur B horizont; stenig substraat beginnend op geringe diepte . . . . 49 Sois limoneux faiblement ou modérément gieyifiés à horizon B- texturai; substrat caillouteux débutant à faible profondeur gADc Zwak of matig gleyige leemgronden met sterk gevlekte tex- tuur B horizont; stenig substraat beginnend op geringe diepte 50 Sols limoneux faiblement ou modérément gleyifiés à horizon B texturai fortement tacheté; substrat caillouteux débutant à faible profondeur uADc Zwak of matig gleyige leemgronden met sterk gevlekte tex- tuur B horizont; kleisubstraat beginnend op geringe diepte 50 Sols limoneux faiblement ou modérément gleyifiés à horizon B texturai fortement tacheté; substrat argileux débutant à faible pro- fondeur ZANDLEEMGRONDEN SOLS SABLO-LIMONEUX DIEPE ZANDLEEMGRONDEN SOLS SABLO-LIMONEUX PROFONDS Lba Zandleemgronden met textuur B horizont 50 Sols sablo-limoneux à horizon B texturai (x)Lba Matig diepe fase ...... 50 Phase moyennement profonde Lca Zwak gleyige zandleemgronden met textuur B horizont 51 Sols sablo-limoneux lisiblement gieyifiés à horizon B texturai 81

Blz.-p. (x)Lca Matig diepe fase . 51 Phase moyennement profonde ONDIFPE ZANDLEEMGRONDEN SOLS SABLO-LIMONEUX PEU PROFONDS sLba Zandleemgronden met textuur B horizont; zandsubstraat be- ginnend op geringe diepte ...... 52 Sols sablo-limoneux à horizon B texturai; substrat sableux débutant à faible profondeur sLbc Zanclleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont; zandsubstraat beginnend op geringe diepte . . . . 53 Sols sablo-limoneux à horizon B texturai fortement tacheté; substrat sableux débutant à faible profondeur sLbx Zandlleemgronden met niet bepaalde profielontwikkeling; zandsubstraat beginnend op geringe diepte . . . . 53 Sols sablo-limoneux à développement de profil non défini; substrat sableux débutant à faible profondeur gLbx Zandleemgronden met niet bepaalde profielontwikkeling; stenig substraat beginnend op geringe diepte . . . . 53 Sols sablo-limoneux à développement de profil non défini; substrat caillouteux débutant à faible profondeur wLbx Zandleemgronden met niet bepaalde profielontwikkeling; klei-zandsubstraat beginnend op geringe diepte . . . 54 Sols sabla-limoneux à développement de profil non défini; substrat argilo-sableux débutant à faible profondeur wLDx Zwak of matig gleyige zandlleemgronden met niet bepaalde prof ielontwikkeling; klei-zandsubstraat beginnend op ge- ringe diepte ...... 54 Sols sablo-limoneux faiblement ou modérément gleyifiés à déve- loppement de profil non défini; substrat argilo-sableux débutant à faible profondeur uLDa Zwak of matig gleyige zandleemgronden met textuur B hori- zont; kleisubstraat beginnend op geringe diepte . . 55 Sols sablo-limoneux faiblement ou modérément gleyifiés à horizon B texturai; substrat argileux débutant à faible profondeur uLDc Zwak of matig gleyige zandleemgronden met sterk gevlekte textuur B horizont; kleisubstraat beginnend op geringe diepte ...... 55 Sols sablo-limoneux faiblement ou modérément gleyifiés à horizon B texturai fortement tacheté; substrat arileux débutant à faible profondeur 82

LEMIGE ZANDGRONDEN SOLS LIMONO-SABLEUX Blz.-P. Sbf Droge lemige zandgronden met weinig duidelijke humus of /en ijzer B horizont ...... 56 Sols limono-sableux secs à horizon B humique ou/et ferrique peu distinct ZANDGRONDEN SOLS SABLEUX Zbf Droge zandgro'nden met weinig duidelijke humus of/en ijzer B horizont ...... 56 Sols sableux- secs à horizon B humique ou/et ferrique peu distinct Zbx Droge zandgronden met niet bepaalde profielontwikkeling . 57 Sols sableux secs à développement de profil non défini Zag Zeer droge zandgronden met duidelijke humus of/en ijzer B horizont ...... 58 Sols sableux très secs à horizon B humique ou/et ferrique distinct VALLEI- EN DEPRESSIEGRONDEN SOLS DES VALLÉES ET DES DÉPRESSIONS GRONDEN OP LEMIG MATERIAAL SOLS SUR MATÉRIAUX LIMONEUX Abp Gronden op leem ...... 60 Sols sur limon Abp(c) Fase met begraven textuur B hoizont op geringe diepte ...... 61 Phase à horizon B texturai enfoui à faible profondeur Acp Zwak gleyige gronden op leem ...... 62 Sols faiblement gleyifiés sur limon Acp(c) Fase met begraven textuur B horizont op geringe diepte ...... 62 Phase à horizon B texturai enfoui à faible profondeur Adp Matig gleyige gronden op leem ...... 62 Sols modérément gleyifiés sur limon Adpb Matig gleyige gronden op zwaar leem .....63 Sols modérément gleyif,és sur limon lourd Ahp Sterk gleyige gronden op lemig materiaal.....63 Sols fortement gleyifiés sur matériaux limoneux 83

Blz.-P. Aep Sterk gleyige gronden op lemig materiaal •met reduktie- horizont ...... 63 Sols fortement gleyifiés à horizon réduit sur matériaux limoneux Afp Zeer sterk gleyige gronden op Iemig materiaal met reduk- tiehorizont ...... 64 Sols très fortement gleyifiés à horizon réduit sur matériaux limoneux GRONDEN 0F ZANDLEMIG MATERIAAL SOLS SUR MATÉRIAUX SABLO-LIMONEUX Lbp Gronden op zandleem ...... 65 Sols sur limon sableux Lep Zwak gleyige gronden op zandleem ...... 65 Sols faiblement gleyifiés sur limon sableux Ldp Matig gleyige gronden op zandleem ...... 65 Sols modérément gleyifiés sur limon sableux Lep Sterk gleyige gronden op zandlemig mteriaal met reduktie- horizont ...... 65 Sols fortement gleyifiés à horizon réduit sur matériaux sablo-limoneux Lfp Zeer sterk gleyige gronden op zandlemig materiaal met reduktiehorizont ...... 66 Sols très fortement gleyifiés à horizon réduit sur matériaux sablo- limoneux GRONDEN 0F VENIG MATERIAAL SOLS SUR MATÉRIAUX TOURBEUX V Gronden op venig materiaal...... 66 Sols sur matériaux tourbeux - KUNSTMATIGE GRONDEN SOLS ARTIFICIELS OB Bebouwde zone ...... 66 Zone bâtie 0E Groeven ...... 67 Fosses d'extraction ON Opgehoogde terreinen ...... 67 Remblais OT Vergraven terreinen ...... 67 Terrains remaniés 84 RESUME

INTRODUCTION La superficie cartographiée de la planchette d'Uccle atteint environ 4 500 ha. La moitié est fait partie de la région limo- neuse brabançonne, l'autre partie appartient à la région limo- neuse mixte à substrat sableux. Une minime partie de la région alluviale de la Senne déborde à l'ouest de Forest. Le nord est presque entièrement occupé par l'agglomération bruxelloise; l'est comprend une grande partie de la forêt de Soignes. Le caractère rural des communes dans le sud et le sud-ouest tend à disparaître complètement.

I. PHYSIOGRAPH1E

Relief. Le paysage de la partie est, visible à l'ouest de la forêt de Soignes sur les terres récemment déboisées, est ondulé à fortement ondulé. L'ouest et le sud-ouest sont par contre val- lonnés (Ardennes brabanconnes). Le Molenbeek, le Zandbeek et leurs affluents ont fortement incisé ce dernier paysage. Les toints culminants (124-139 m) se situent sur la ligne de crête sénarant les bassins de la Senne (à l'ouest et au nord) et de la (au sud-est). Les narties les plus basses (20 m) se trouvent dans la vallée de la Senne. Géolo'ie. Les formations géoloiciues comprennent des dépôts quaternaires et tertiaires. Le Quaternaire est renrésenté par des colluvions et des alluvions récentes de l'Holocène et par du limon éolien du Pléistocène. Le substrat tertiaire est con- stitué par des formations de l'Oligocène (Tongrien) et de l'Eoeène (Assien, Lédien, Bruxellien et Yprésien). Suite à l'érosion quaternaire, le Tongrien et l'Assien ne subsistent plus que sur les plus hauts points de la région (fig. 1). Le sable bruxellien forme le principal étage tertiaire et affleure sur d'assez grandes superficies dans la partie ouest à relief acci- denté. 85

II: CONSTITUTION DES SOLS ET AGRICULTURE Lithologie. Les sols sont constitués par des colluvions et allu- vions limoneuses à argileuses, du limon éolien (loess) et du sable, souvent gréseux, ou de l'argile tertiaires. Hydrologie. La majorité des sols (sablo-)limoneux en dehors des vallées ont un drainage favorable grâce au sous-sol perméa- ble, constitué le plus souvent par du sable bruxellien ou lédien, et au relief prononcé. Sur quelques parties élevées on trouve des sols (sablo-)limoneux à drainage modéré à imparfait; ces sols sont influencés par une nappe phréatique à caractère tem- poraire, qui se forme sur le substrat imperméable (argile du Tongrien ou de l'Assien). Les sols sableux secs sur les pentes raides et sur les sommets ont un drainage excessif. Au milieu de certains versants, au contact du sable bruxellien et de l'étage yprésien, existent des zones de suintement ou niveaux de source. Les sols des fonds de vallées sont influencés par une nappe phréatique permanente et ont un drainage assez pauvre à pauvre. Développement de profil. Le profil normal sur limon (loess), formé sous l'influence du climat et de la végétation forestière postglaciaires, est un sol (brun) lessivé, caractérisé par un horizon A lessivé et un horizon B d'accumulation d'argile (horizon B textural). Sous la monoculture de hêtres dans la forêt de Soignes les sols limoneux sont dégradés jusqu'au stade de sols podzoliques (horizon B textural fortement tache- té). Aux endroits où les conditions hydrologiques sont moins favorables à cause du substrat argileux imperméable, on trou- ve la variante hydromorphe des sols (bruns) lessivés ou des sols podzoliques, caractérisée par l'apparition de phénomènes de gley dans l'horizon B texturai. Aux ruptures de pente, où une forte érosion a enlevé presque entièrement l'horizon B textural, on trouve des sols formant la transition entre les sois (bruns) lessivés et les sois bruns, caractérisés par un horizàn B structural. Sur quelques plages d'affleurement de sable bruxeiJien apparaissent des sols podzoliques brunâtres ou des podzols de bruyère, caractérisés par un horizon B humique ou/et ferrique. Les sols à développement de profil 86 non défini se limitent à des affleurements du substrat ter- tiaire, éventuellement recouverts d'une mince couche de ma- tériaux sablo-limoneux ou plus ou moins érodés. Les sols sur colluvions et alluvions récentes ne présentent pas de dévelop- pement de profil (régosols ou sols alluviaux). Classification. L'unité cartographique principale de la carte au 1/20 000 est la série de sols. Les séries sont caractérisées par la classe texturale (fig. 2 et 3) de la partie- supérieure, la classe de drainage et le développement de profil. Les sols sont grou- pés en sols des plateaux et des pentes d'une part et en sols des vallées et des dépressions d'autre part. 1. Sols des plateaux et des pentes Ce groupement comprend tous les sols à développement de profil, constitués par des matériaux pléistocènes ou tertiaires.

Sols limoneux - Les sols limoneux profonds ont une couverture de limon éolien de plus de 80 cm d'épaisseur. Ils sont subdivisés en séries d'après leur classe de drainage et d'après la nature du dévêloppement de profil. Les sols li- moneux bien drainés groupent des sols (bruns) lessivés (séries Aba, Aba (b)) éventuellement fortement tronqués (série AbB), et des sols podzoliques (série Abc); les sols li- moneux à drainage modéré où imparfait sont des sols lessi- vés (série Aca) ou podzoliqùes (série ADc) à pseudo-gley. Les sols communément appelés terre-à-briques correspondent à la phase à horizon A mince (Abal) de la série Aba et occu- pent de grandes plages sur les plus anciennes terres de cul- ture d'Alsemberg, Linkebeek et Rhode-Saint-Genèse. Ils sont très aptes aux cultures exigeantes et représèntent les meil- leurs sois de la région. Les sols Aba (b) sont répandus sur les dos limoneux dans la partie centrale où ils occupent des ter- res de culture moins anciennes que Abal ou des parties éncore boisées. Les sols Abc ont subi une évolution podzolique par suite d'une forte acidification et désaturation en bases. Sous forêt ces sols sont caractérisés par un horizon d'humus brut 87 noirâtre, reposant sur un horizon A2 fortement lessivé dans lequel s'est développé par endroits un micropodzoi (fig. 4). La partie supérieure de l'horizon B texturai, ayant perdu une bonne partie de son argile, est dissoute. Ces sols occupent la plus grande partie de la forêt de Soignes et quelques plages relativement plates et très récemment défrichées à l'ouest de cette forêt. La valeur sylvicole de ces sols limoneux a diminué par suite de cette dégradation. La régénération du hêtre n'y a pas lieu sans intervention humaine et le semis artificiel et la plantation d'autres essences sont devenus très difficiles. En dehors de la forêt ces sols ne donnent que des rendements médiocres pour les cultures exigeantes. Les sols AbB com- prennent surtout des terres-à-briques tronquées; ils se trou- vent aux ruptures de pente et ont une valeur agricole inféri- eure à celle des sois Abal. Les sols Aca et ADc (en forêt de Soignes) n'ont qu'une extension très restreinte. Dérivés des séries précédentes, on distingue des sois limo- neux peu profonds dans lesquels un substrat tertiaire débute entre 20 et 80 cm de profondeur (séries sAba, gADa, gADc, uADc). Ces sols occupent de petites superficies sur des ver- sants et des sommets. Leur valeur agricole ou sylvicole est moins élevée que celle des sols limoneux profonds analogues.

Sols sablo-limoneux La couverture de ces sois est constituée par du limon éolien mélangé à du sable tertiaire. Ces sols appartiennent aux grands groupes des sois (bruns) lessivés ou des sols podzoli- ques ou ont un développement de profil peu distinct. La subdivision en séries est basée sur le développement de profil, la classe de drainage et, si un substrat débute à moins de 80 cm de profondeur, sur la texture du substrat. Ces sols occupent des plages, parfois assez importantes, principalement autour des affleurements du Tertiaire. Les sols sablo-limoneux profonds ont encore une valeur agricole élevée, ne dépassant toutefois pas celle des sols limo- neux profonds. Les sols sablo-limoneux peu profonds n'ont qu'une valeur médiocre; d'après leur classe de drainage ils ne 88 conviennent que pour avoine, seigle ou pomme de terre (séries sLba, sLbx, wLbx) ou pour prairie (séries wLDx, uLDa); en forêt de Soignes ils ne conviennent pas très bien pour le hêtre (série uLDc) ou ont été couverts par des rési- neux (série sLbc).

Sols sableux Ces sols correspondent aux affleurements du sable tertiaire (Lédien et surtout Bruxellien). Les sols Sbf et Zbf représentent quelques ilôts sous bois. Les sols Zbx et Zag occupent dans la partie vallonnée de la région des plages parfois assez grandes, sur les versants des vallées et sur les sommets de collines; une partie de ces sols est inculte (bruyère). Les sols Zbx sont des sols très légers, secs et acides, ne convenant que modérément aux cul- tures peu exigeantes et encore à condition qu'ils soient suffi- samment pourvus d'engrais. Les sols Zag (podzols de bruyère) sont des sols très pauvres, à climat excessif et inaptes à toute culture, sauf à la plantation de résineux (pin silvestre).

2. Sols des vallées et des dépressions Ce groupement comprend les sols sans développement de profil sur sédiments colluviaux ou alluviaux.

Sols sur matériaux limoneux Ces sols sont constitués par une couche de colluvions ou alluvions limoneuses récentes, reposant éventuellement sur du limon autochtone (horizon B textural enfoui). La subdivision en séries est basée sur la classe de drainage. Les sols bien drainés sur matériaux limoneux (série Abp) oc- cupent les larges dépressions sèches; les sols à drainage moins favorable (séries Acp, Adp) sont répandus dans les fonds des dépressions étroites (e.a. en forêt de Soignes) ou en bordure des vallées. Parmi les sols mal drainés sur matériaux limo- neux on distingue des sols humides à nappe phréatique per- 89 manente à plus de 125 cm (série Ahp) et des sols à horizon réduit (séries Aep, Afp), situés respectivement à la tête de quelques vallées de ruisseaux et dans les fonds des vallées. Les sols bien drainés sur matériaux limoneux donnent de bonnes terres de culture; les sols à drainage moins favorable sont occupés surtout par des prairies et des cultures maraîchè- res. Les sols mal drainés sur matériaux limoneux sont trop humides pour la culture; on n'y trouve d'ailleurs que des pâ- tures de qualité moyenne ou des prés à faucher.

Sols sur matériaux sablo-limoneux Ces sols sont constitués par des matériaux limoneuxcollu- vionnés, mélangés avec du sable tertiaire, qui apparaît parfois à moins de 125 cm de profondeur. On distingue les séries Lbp, Lep, Ldp et Lfp d'après la classe de drainage. Ces sols couvrent les fonds des dépressions et des. vallées dont le versant est occupé par des sols sablo-limoneux et des affleurements de sable tertiaire. La valeur agricole va en décroissant de Lbp à Lfp. Lbp est très apte aux cultures peu exigeantes, tandis que Lep à Lep conviennent pour prairies. Ldp est surtout affecté à la cul- ture maraîchère dans la vallée du Zandbeek; Lfp porte des prés médiocres ou des bosquets d'aulnes.

Sols sur matériaux tourbeux Ces sols marécageux, riches en débris végétaux peu altérés, n'ont presque aucune valeur agricole. 3. Sols artificiels La subdivision de ces sols est basée sur la nature de l'inter- vention humaine. On distingue, à part la zone bâtie (OB), des terrains remaniés (OT) dont le profil initial a été pro- fondément modifié par l'homme, e.a. aux alentours des habi- tations, des étangs et des maisons de campagne (parcs), des sablières ou carrières de grès dans le sable lédien et bruxel- lien (0E) et des remblais (ON). 90

III. CONCLUSIONS La majorité des sols de la planchette ont une valeur agri- cole moyenne. La superficie agricole (20 % de la superficie totale) est restreinte, d'une part par suite de l'étendue im- portante de la zone bâtie, d'autre part par suite de l'existence d'une grande zone boisée (2 000 ha) et de la présence de nom- breux terrains incultes. L'intervention de l'homme a causé souvent plus de mal que de bien au point de vue sol. Stipulons son influence sur la dégradation des sols limoneux en forêt de Soignes, les dé- boisements injustifiables d'affleurements de sable tertiaire et les méthodes de défrichement peu judicieuses au siècle passé. Les effets de l'érosion, très importants dans la partie à relief accidenté ou récemment déboisée, devraient être enray- és par tous les moyens possibles. Les versants abrupts et quel- ques sommets incultes (bruyère), constitués par du sable bru- xellien en affleurement, devraient être reboisés. Les sols li- moneux défrichés récemment ont, encore un sous-sol acide et peuvent être améliorés par un chaulage plus poussé, tandis que la plupart des prairies dans les vallées de ruisseaux gagne- raient à être drainés artificiellement. L'extension de l'habitat étant considérable, il serait souhai- table de laisser les sols limoneux de bonne qualité (séries Aba et Aba(b)) à l'agriculture. Les sols sableux (séries Zag et Zbx), trop pauvres pour la culture, sont les plus propices à la construction d'immeubles. Le tableau 9 résume la valeur agricole générale des prin- cipaux types et séries pour les cultures les plus importantes. Les sols sur limon éolien ou sur colluvions limoneuses, à drai- nage favorable, conviennent surtout à la grande culture. Les sols sablo-limoneux sont plutôt aptes aux cultures peu exi- geantes. Les sols sableux exigent des affectations appropriées, tandis que les sols humides dans les dépressions et les vallées ne conviennent que pour la prairie. Liste des cartes des sols, à l'échelle de 1/20 000, avec texte explicatif pouvant être obtenues au secrétariat du Comité pour l'établissement de la Carte des Sols et de la Végétation de la Belgique 6, Rozier, Gand, contre versement du prix de vente au compte chèques postaux n° 3016.86

Cartes des sols avec texte explicatif français, samenvatting in het Nederlands

- Enghien 114E ...... 125 F - Waterloo 116 W ...... 125 F - Montenaken 119 E ...... 125 F - Waremme 120 W ...... 125 F - Momalle 120 E ...... 125 F - Liège 121 E ...... 125 F - Ath 126E ...... 125 F - Lens 127 W ...... 125 F - Soignies 127E ...... 125 F - Nivelles 129 W ...... 125 F - Genappe 129 E ...... 125 F - Chastre-Vjlleroux-Blanmonj 130 w ...... 125 F - Gembloux 130 E ...... 125 F - Perwez 131 W ...... 125 p Eghezée 131E ...... 125F Wasseiges 132 W ...... 125 F - Gosselies 142 E ...... 125 F - Fontaine-l'Evê que 153 W ...... 125 F - Natoye 167 W ...... 125 F - Ciney 167E ...... 125 F - Maffe 168 W ...... 125 F -h Leignon 176E ...... 125 F - Odeigne 179 W ...... 125 F - Bihain 179 E ...... 125 F -- La Roche-en-Ardenne 187 E ...... 125 F - Wibrin 188 W ...... 125 F Mémoire De Bodemgesteldheid van het Oudiand van Veurne-Ambacht, 124 blz., 27 fig., 34 tab., 3 pi. buiten tekst. Gent, 1951. Résumé, sous-texte des figures et des planches en français . . 125 F

Pour les textes en néerlandais, voir page 2 de la couverture. Drukkerij AD.1-JOST, N.V. Gent