ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

MASTERSCRIPTIE F.J.A. DRIESSEN

UNIVERSITEIT VAN

2016 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 Masterscriptie Geschiedenis van F.J.A. Driessen Studentnummer: 10400087

Begeleider: professor Frans Grijzenhout UvA Tweede lezer: dr. Mart Rutjes UvA

Amsterdam, 1 juli 2016 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

Inhoudsopgave

Inleiding ...... 5 Adel, aristocratie en aristocratisering ...... 13 Verluchte historisch context...... 19 Aristocratie in woord en beeld ...... 29 Aristocratisering, verfransing en zedelijk verval ...... 55 Evolutie begrippen ‘aristocratie’ en ‘democratie’ ...... 63 Humor en sociaal protest ...... 67 Conclusie ...... 71 Bijlage I ...... 77 Literatuurlijst ...... 79 4 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 5

Inleiding

Na de internationale ophef in 2005 rond het verschijnen van de zogenaamde Deense cartoons – met afbeeldingen van de profeet Mohammed – en de moordaanslag op de redactie van het Franse satirische tijdschrift Charlie Hebdo (7 januari 2015) – werd eens te meer duidelijk dat spotprenten een belangrijke rol kunnen spelen in tijden van maatschappelijke en politieke onrust. Het waren dan ook genoemde gebeurtenissen die aanleiding gaven tot nieuwsgierigheid naar de rol die spotprenten speelden in de periode 1780-1801. Een periode die binnen de Nederlandse geschiedenis als revolutio- nair kan worden getypeerd en waarin zich bovendien de Franse Revolutie voltrok. De veronderstelling was dat de aristocratie in genoemd tijdvak op vergelijkbare wijze zou zijn bejegend als bijvoorbeeld in Frankrijk – zie de spotprent in de rechtermarge. In het kader van de masterscriptie werd daarom historisch onderzoek opgestart om te bezien of deze aanname correct was. De Bataafse Revolutie van 1795 maakte een einde aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden en voor de bewoners van de Republiek betekende deze re- volutie een breuk met de Unie van Utrecht (1579). Het markeerde onder andere de Anonieme Frans spotprent getiteld le Crible overgang naar staatsburgerschap. Nadat het Koninkrijk der Nederlanden in 1815 onder de la Revolution (Zeef van de Revolutie), Willem I zijn beslag had gekregen, was verzoening evenwel het parool. Aan het begin met allegorische elementen, uit 1793. van de negentiende eeuw streefde men naar nationale eenheid en had men genoeg van Vadertje tijd zeeft het ancien régime en er de turbulentie die de voorafgaande periode had gekenmerkt. De vraag drong zich op rollen koppen. In de zeef, voorop, Lodewijk of patriotten wel goede vaderlanders waren geweest omdat hun optreden had geleid tot XVI, Marie-Antoinette en de kroonprins. buitenlandse interventies, het verlies van zelfstandigheid en uiteindelijk de inlijving bij Bibliothèque nationale de France, Frankrijk. Desalniettemin kon men de patriotten zekere successen niet ontzeggen, ze département Estampes et photographie, hadden immers gestreden tegen ‘aristocratisch eigenbelang, vorstelijk dynasticisme en RESERVE QB-370 (43)-FT4 misleide volkswaan’ en kwamen bovendien met een nieuwe visie op burger en samen- leving die onder Willem I stilzwijgend werd geïmplementeerd.1 Al in 1845 verscheen de studie De regering en de natie sedert 1672 tot 1795 van G.W. Vreede, waarin hij betoogde dat de revolutie van 1795 onvermijdelijk was geweest gezien de impasse tussen staatsgezinde en Oranjegezinde regenten. Door het ont- breken van een nationale vertegenwoordiging voerden erfstadhouder Willem V en de regenten­aristocratie de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden naar een onvermijdelijke ondergang, zo meende Vreede. De politicus Guillaume Groen van Prinsterer voegde zich bij degenen die belangstelling toonden voor recente geschiede- nis en schreef in 1846 Handboek der geschiedenis van het vaderland en in 1847 Ongeloof en Revolutie. De christelijk georiënteerde Groen van Prinsterer erkende impliciet het belang van de patriotten en de Bataafse Revolutie omdat hij de noodzaak inzag van een goed functionerend parlement en openbaarheid van bestuur. Groen van Prinsterer leverde in zijn publicaties met terugwerkende kracht kritiek op prinsgezinden – die hij betichtte van ‘eigenbelang, onderlinge naijver en tweedragt, vadzige flauwhartigheid vooral’ – en op Willem V. De erfstadhouder werd door de – Oranjegezinde – Groen van Prinsterer een gebrek aan visie en leiderschap verweten.2 De liberale politicus Johan Thorbecke maakte ook studie van en Bataafse Republiek en publiceerde zijn opvattingen in Historische schetsen, dat in 1860 verscheen. De Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden vormde in zijn optiek een onoverzichtelijk geheel van gewesten dat werd bestuurd door regenten, die niet

1 G. Schutte, ‘Van verguizing naar eerherstel. Het beeld van de patriotten in de negentiende en twintigste eeuw’, in: F. Grijzenhout e.a., ed., Voor Vaderland en Vrijheid. De revolutie van de patriotten (Amsterdam 1987) 177-192. 2 Ibidem. 6 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

het nationaal belang maar eigenbelang lieten prevaleren. Alleen een revolutie waarin staatsburgerschap voorop stond, compleet met grondwet, stemrecht en volksvertegen- woordiging kon uitkomst bieden, zo stelde Thorbecke. Hij zag de frustratie van de pa- triotten als een gevolg van de behoudende en aristocratische opstelling van erfstadhou- der Willem V en diens aanhang. Het stadhouderschap was naar Thorbeckes mening een belangrijk onderdeel van de problemen waarvoor de Republiek zich gesteld zag. Hij was het dan ook niet eens met de destijds gangbare opvatting als zou het ‘onneder- landse’ democratisch radicalisme van de patriotten moeten worden toegeschreven aan Franse invloed. Thorbecke, kortom, plaatste de patriotten aan het begin van een demo- cratische traditie. Zowel Thorbecke als Groen van Prinsterer herkenden én erkenden dus het streven naar democratie van de patriotten, maar de laatste had als christelijk politicus desalniettemin grote bezwaren tegen het in zijn ogen goddeloze karakter van de Verlichting. De bijbelvaste Groen van Prinsterer was als zodanig een antirevolutio- nair en noemde de Verlichtingsideeën van de patriotten bovendien ‘onnationaal’. Dit omdat hij de Nederlandse natie als gereformeerd beschouwde en de patriotten, en later de Bataven, bovendien rekenden op Franse steun om hun idealen te verwezenlijken.3 In 1865 formuleerde de eerste hoogleraar in de Vaderlandse Geschiedenis, de liberaal Robert Fruin, zijn stelling dat de Nederlandse geschiedenis zou moeten wor- den opgedeeld in drie tijdvakken, te weten: de Bourgondische tijd, de periode van de Republiek en de periode van het Koninkrijk der Nederlanden. Een sterk voorbeeld van een Whig Interpretation of History, terwijl hij bovendien onbarmhartig oordeelde over de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De weliswaar lovenswaardig hoge mate van individuele vrijheid – hier herkent men de liberaal Fruin – werd in zijn visie teniet gedaan door onderlinge verdeeldheid tussen de gewesten en krachteloos bestuur. Fruin hield daar de ‘aristocratische oligarchie’, die zich met name tijdens de patriotten- tijd ‘antinationaal’ zou hebben gedragen, voor verantwoordelijk. Fruin kwam er echter zelf nooit aan toe zich specifiek in de patriottentijd te verdiepen.4 De eerste uitgebreide monografie over de patriottentijd staat dan ook op naam van de historicus Herman Colenbrander. Diens boek De Patriottentijd verscheen eind jaren negentig van de negentiende eeuw en was voor een belangrijk deel gebaseerd op buitenlandse bronnen. Colenbrander meende dat de patriottentijd niet meer dan een klucht was geweest. De Patriottentijd breidde kennis en inzicht van de beschreven periode door bronnenonderzoek weliswaar enorm uit, maar het beeld dat zowel Fruin als Colenbrander – beiden liberaal, Oranjegezind en nationalistisch – hadden geschetst van de patriottentijd hield lange tijd stand.5 De historicus Pieter Geyl doorbrak al vóór de Tweede Wereldoorlog de negatieve beoordeling die in de historiografie over de patriottentijd had postgevat. Geyl zag de patriotten als representanten van de Verlichting, die bovendien in een reeds langer be- staande anti-orangistische en anti-aristocratische traditie stonden. De hang naar demo- cratisering van de achttiende-eeuwse samenleving kon op Geyls waardering rekenen. De wijze waarop de patriottenbeweging het zwijgen werd opgelegd – via de Pruisische militaire invasie van 1787 – maakte dit verlangen naar een democratischer samenle- ving bepaald niet minder valide, zo stelde Geyl. Het inroepen van Franse steun om in 1795 de homegrown patriotse idealen te verwezenlijken, vond hij dan ook gerechtvaar- digd. Geyl constateerde, binnen het kader van noodzakelijke hervormingen, een direct verband tussen de patriottentijd en de Bataafse Republiek. Het nationale – lees: typisch Nederlandse – karakter van de Bataafse Revolutie kwam volgens Geyl bovendien na-

3 G. Schutte, ‘Van verguizing naar eerherstel’, 177-192. 4 Ibidem. 5 N. van Sas, ‘De Nederlandse revolutie van de achttiende eeuw’, BMGN 100 (1985) 637. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 7

drukkelijk naar voren door het betrekkelijk geweldloze karakter van de omwenteling.6 Een katholieke historicus als Louis Rogier was het met Geyls conclusies eens. De patriotten betichten van holle retoriek vond hij niet gerechtvaardigd. De katholieke emancipatie – die immers met het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 pas volledig was voltooid – maakte het voor Rogier een uitgemaakte zaak dat de gelijkstel- ling van alle burgers in 1795 van grote betekenis was geweest. Ook Rogier stelde dat de Bataafse Revolutie – los van de Franse Revolutie – moest worden toegeschreven aan een ontwikkelde bovenlaag binnen de Republiek die genoeg had van het gecor- rumpeerde ancien régime. De hervormingen – waaronder introductie van een grond- wet – en tal van andere maatregelen waren volgens Rogier bepaald indrukwekkend te noemen.7 De herwaardering van patriotten en Bataven werd door Geyl en Rogier evenwel niet in een internationale context geplaatst. Het was de Amerikaanse historicus Robert Palmer die met zijn boek The Age of the Democratic Revolution: A Political History of Europe and America, 1760–1800 historisch onderzoek naar de patriottentijd en de Bataafse Revolutie aan het begin van de jaren zestig een andere wending zou geven. Palmer stelde in zijn baanbrekende studie dat de patriottentijd moet worden opgevat als een geheel eigen Nederlandse variant van de democratische revoluties die zich tussen 1760 en 1848 hadden voltrokken. Met als extra lading dat de deels door de Amerikaanse revolutie geïnspireerde patriotten binnen de Europese context voorop hadden gelopen.8 De historicus C. de Wit sloot zich met studies als De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland 1780-1848, De Nederlandse revolutie van de achttiende eeuw en Het ontstaan van het moderne Nederland bij Palmers visie aan. De Wit bespeurde in de Republiek politieke, maatschappelijke en culturele overeenkomsten met de Amerikaanse situatie. Hij stelde vast dat er in eerste instantie sprake was van een machtsstrijd tussen de regentenoligarchie en erfstadhouder Willem V, waarbij een deel van de regenten open stond voor Verlichtingsidealen. Deze factie binnen de regenten­ oligarchie noemde De Wit ‘oudpatriotten’. Kernpunt van hun hervormingsprogramma was volkssoevereiniteit, waarmee de ‘verlichte’ oudpatriotten feitelijk zichzelf bedoel- den. De Wit rekende de oudpatriotten, samen met orangisten en adel tot de aristocra- tie. Genoemde aristocratie stond tegenover de democraten – door de Wit ‘nieuwpatriot- ten’ genoemd – die een einde wilden maken aan de standenmaatschappij. Hierbij dient te worden aangetekend dat de door De Wit gehanteerde terminologie – ‘oudpatriotten’ versus ‘nieuwpatriotten’ – kan worden opgevat als een voorbode van de definitieproble- men die het historisch onderzoek naar de patriottentijd en Bataafse Revolutie tot op de dag van vandaag bemoeilijkt.9 De Britse historicus Simon Schama plaatste in diens invloedrijke boek Patriots and Liberators. Revolution in the Netherlands 1780-1813 uit 1977 het bijzondere karakter, en het belang, van de revolutionaire omwentelingen gedurende patriottentijd en Bataafse Republiek eveneens in internationale context. Nadat de toon door Palmer, De Wit en Schama was gezet, volgde verder historisch onderzoek van eigen bodem.10 Mede onder invloed van de cultural turn ontstond aandacht voor culturele aspecten van de patriottentijd en de Bataafse Republiek, wat onder andere tot uitdrukking kwam in de tentoonstelling Voor vaderland en Vrijheid die in 1987 in het Centraal Museum te

6 Schutte, Van verguizing naar eerherstel, 177-192. 7 Ibidem. 8 N. van Sas, ‘De Nederlandse revolutie van de achttiende eeuw’, 639. 9 Schutte, Van verguizing naar eerherstel, 177-192. 10 N. van Sas, ‘De Nederlandse revolutie van de achttiende eeuw’, 644-645. 8 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

Utrecht werd gehouden. In deze tentoonstelling werd door de historicus Niek van Sas en de kunsthistoricus Frans Grijzenhout – beiden verantwoordelijk voor de inhoud – nadrukkelijk aandacht gevraagd voor de culturele parafernalia van de patriotten. Later verscheen bovendien een bundel met artikelen, waarin eveneens gericht aandacht werd besteed aan fysieke uitingen van de veranderende politieke cultuur aan het einde van de achttiende eeuw.11 Toen in 2001 het prestigieuze 1800: Blauwdrukken voor een samenleving van de gerenommeerde historici Joost Kloek en Wijnand Mijnhardt verscheen, waren de verwachtingen hoog gespannen, maar was het in zekere zin terug naar af. Door de stormachtige ontwikkelingen in de laatste decennia van de achttiende eeuw louter van- uit een culturele invalshoek te analyseren, met ‘verlichte cultuurdragers’ als ‘architec- ten van een modern moreel burgerschap’ miskenden Kloek en Mijnhardt het streven van patriotten naar politieke hervorming. Een hervorming die er, voor het eerst, toe moest leiden dat de burger daadwerkelijk macht zou verwerven. De politieke agenda van de Bataafse hervormers werd door Kloek en Mijnhardt niet erg serieus genomen, zij werden in 1800: Blauwdrukken voor een samenleving weggezet als navolgers van de Franse voorbeelden.12 Met het verschijnen van De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moder- niteit, 1750-1900 van Niek van Sas, in 2004, werd het politieke aspect van de patriot- tentijd en de Bataafse Republiek nadrukkelijk wel positief beoordeeld. Kern van zijn betoog was de stelling dat politiek en cultuur in de tweede helft van de achttiende eeuw onlosmakelijk met elkaar verbonden waren geweest. Zo hamerde Van Sas op het belang van een zich steeds krachtiger ontwikkelende publieke opinie in de achttiende eeuw, met eerst Nederlandstalige spectatoriale tijdschriften en later zelfs een heuse opiniepers. Van Sas was het oneens met Mijnhardts stelling dat de politiek rond 1800 – veel geschreeuw en weinig wol – niet veel voorstelde. Van belang omdat een belang- rijk historicus als Ernst Kossmann de patriotten eveneens min of meer karakteriseerde als blaaskaken. De patriotten lijken dan ook het slachtoffer te zijn geworden van de in Nederland vigerende opvatting dat politiek alleen in de vorm van bedaard en doordacht bestuur serieus dient te worden genomen.13 Professor Henk te Velde constateerde in 2004 dat in de Nederlandse historiografie weinig begrip is geweest voor massabewegingen in, politiek gezien, turbulente tij- den maar meende dat zulks noodzakelijk is om bijvoorbeeld de periode rond 1800 te duiden. Van Sas toonde aan, aldus Te Velde, hoe nieuwe informatiekanalen en nieuwe vormen van mobilisatie ontstonden en hoe het daarvoor nog ondenkbare als het ware denkbaar werd. Te Velde legde vervolgens een verband tussen de politieke stroomver- snellingen aan het einde van de achttiende eeuw, het einde van de negentiende eeuw en de jaren zestig van de twintigste eeuw. Dergelijke periodes kunnen in zijn optiek worden opgevat als correcties op de vorm van politiek die in de tussentijd gangbaar is: het streven naar consensus en rustig bestuur. Dit gebeurde ook na 1801. De Bataafse Revolutie werd vanaf toen als het ware van zijn scherpe kantjes ontdaan en acceptabel gemaakt voor alle partijen.14 Uit onderzoek van de historica Annie Jourdan kwam bovendien naar voren dat

11 F. Grijzenhout en N. van Sas, Voor Vaderland en Vrijheid. Revolutie in Nederland 1780-1787 (Utrecht 1987). F. Grijzenhout, W. Mijnhardt en N. van Sas ed., Voor Vaderland en Vrijheid. De revolutie van de patriotten (Amsterdam 1987). 12 W. Velema, ‘1800: Blauwdrukken voor een samenleving’, Historisch Nieuwsblad 6 (2001). 13 N. van Sas, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900 (Amsterdam 2004) 195-209. 14 H. te Velde, 17 september 2004, website NRC Handelsblad http://www.nrc.nl/handelsblad/2004/09/17/ hoe-nederland-zichzelf-heeft-uitgevonden-7702267 (5 mei 2016). ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 9

patriotten en Bataven bepaald geen slaafse navolgers van Franse voorbeelden waren geweest. Jourdan toonde de eigen aard van de revolutionaire ontwikkelingen aan door te wijzen op belangrijke verschillen met de Franse situatie. Zowel de Verklaring van de Rechten van de Mens en de Burger uit 1795 als het ontwerp van de Constitutie van 1797 kenden een eigen, nationaal karakter.15 In het kielzog van De metamorfose van Nederland volgden in 2012 onder andere de dissertaties Pioniers in schaduwbeeld: het eerste parlement van Nederland 1796-1798 van Joris Oddens en Door gelijkheid gegrepen. Democratie, burgerschap en staat in Nederland 1795-1801 van Mart Rutjes. Door voor het eerst de verslagen van de Nationale Vergadering te bestuderen konden Oddens en Rutjes aantonen dat de Nederlandse parlementaire geschiedenis niet in 1814 begon, of in 1848, maar wel degelijk in 1795. Een struikelblok in het historisch onderzoek naar de Nationale Vergadering vormt de inde­ling in politieke stromingen. Traditioneel was er sprake van een driedeling, te weten: unitarissen, federalisten en moderaten maar Oddens beperkt zich tot een inde­ ling met republikeinen en moderaten. Mart Rutjes komt met de indeling unitarissen, federalisten, moderaten en democraten maar stelt nadrukkelijk dat deze groeperingen niet moeten worden verward met politieke partijen in de moderne zin van het woord. Sterker nog: de Bataven introduceerden regels die groepsvorming moesten tegengaan. Ook hier dus – net als eerder bij De Wit – moeilijkheden met heldere definities.16 In 2013 verscheen Het Bataafse experiment. Politiek en cultuur rond 1800 van Grijzenhout, Van Sas en Velema, met een baaierd van nieuw onderzoek naar de culturele erfenis van patriotten en Bataven. Daarnaast werd naar aanleiding van een tentoonstelling die in Het Valkhof te Nijmegen werd gehouden ook nog Uit de plooi. De achttiende eeuw in beweging van Joost Rosendaal gepubliceerd.17 Vast staat dat het beeld dat met name Colenbrander heeft gevestigd – patriotten- tijd als klucht en de Bataafse Republiek als speelbal van de Europese grootmachten – lang heeft standgehouden. Door in feite, net als de verontruste achttiende-eeuwse burgers van de Republiek, de zeventiende eeuw (Gouden Eeuw) als maat der dingen te beschouwen, zijn patriotten en Bataven stiefmoederlijk behandeld. De wisselende waardering in de historiografie voor patriottentijd en Bataafse Republiek toont desal­ niettemin aan dat er van een synthese in historiografische zin nog altijd geen sprake is en de laatste decennia van de achttiende eeuw blijven daarom vooralsnog een vrucht- baar én belangwekkend onderzoeksterrein. Binnen het kader van de cultural turn is met name door de eerder genoemde profes- sor Frans Grijzenhout intensief onderzoek gedaan naar de politiek-culturele uitingen die getuigen van de controverses uit genoemde periodes. In de bundel Het Bataafse experiment citeert Grijzenhout de Amerikaanse historica Lynn Hunt die stelt dat de revolutionaire politieke cultuur – Hunt refereert aan de Franse Revolutie – niet zonder meer kan worden afgeleid uit ‘sociale structuren, sociale conflicten, of de sociale iden- titeit van de revolutionairen’. Grijzenhout meent dan ook dat binnen het historische onderzoek naar de patriottentijd en de Bataafse Revolutie het ‘samenspel van politiek en cultuur’ ook ‘recht, religie, letterkunde en beeldende kunst’ een plaats opeisen. Binnen de historiografie wordt daarom in toenemende mate aandacht besteed aan de

15 A. Jourdan, “Gy zyt vry! Gy zyt gelyk!’ Revolutie in Nederland”, Geschiedenis Magazine 44 (2009) 14-19. A. Jourdan, ‘Buitenbeentje tussen zusterrepublieken. De Bataafse Republiek in internationaal perspectief’ in F. Grijzenhout e.a. ed., Het Bataafse experiment. Politiek en cultuur rond 1800 (Nijmegen 2013) 155-183. 16 J. Oddens, Pioniers in schaduwbeeld: het eerste parlement van Nederland 1796-1798 (dissertatie, Universiteit van Amsterdam 2012). M. Rutjes, Door gelijkheid gegrepen. Democratie, burgerschap en staat in Nederland 1795-1801 (dissertatie Universiteit van Amsterdam 2012). 17 J. Rosendaal, Uit de plooi. De achttiende eeuw in beweging (Nijmegen 2013). 10 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

fysieke uitingen van het (heftige) publieke debat dat tijdens patriottentijd (1780-1787) en Bataafse Republiek (1795-1801) is gevoerd. Het gegeven dat er (veel) grotere waar- dering is gekomen voor de bakermat van de moderne Nederlandse politieke cultuur – denk aan het op democratische wijze tot stand komen van een parlement en een grondwet – speelt hierbij een rol. Tot voor kort werd echter weinig historisch onderzoek gedaan naar de rol die politieke spotprenten hebben gespeeld en het onderzoek dat is gedaan, kan als ‘verouderd’ worden gekenschetst, mede omdat er a priori – zoals in Oude politieke spotprenten van J. van Kuyk uit 1940 – een louter negatieve beoordeling van de patriotten in doorklinkt en in Comiecque tafereelen van Paul Knolle, uit 1983, een analyse op basis van recent historisch onderzoek nog ontbreekt.18 Met als uitgangspunt een aantal politieke spotprenten dat betrekking heeft op ‘aristocratie’ dan wel ‘aristocratisering’ werd de volgende onderzoeksvraag geformu- leerd: Wat is de positie van de aristocratie in Nederlandse spotprenten uit de periode 1780-1801? Op de hoofdvraag aansluitende deelvragen luiden: wat was de politieke en culturele rol van de Nederlandse aristocratie in genoemde periode, wat was het imago van deze groep in het publieke debat en in hoeverre bestaan er verbanden tussen cultu- rele fenomenen als aristocratisering, verfransing en het dragen van pruiken? De afbakening 1780-1801 is gebaseerd op het feit dat met het uitbreken van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784) 1780 wordt gezien als de opmaat tot de (semi-revo- lutionaire) patriottentijd en dat met de komst van het Bataafs Gemenebest (1801-1806) de revolutie min of meer werd afgesloten. Door Nederlandse politieke spotprenten uit de periode 1780-1801 te verzamelen – belangrijke binnen- en buitenlandse collecties zijn in toenemende mate digitaal toegankelijk – werd een chronologisch overzicht gecreëerd met bovendien als doel mogelijke trends in kaart te brengen – zie Bijlage I. Hierbij dient evenwel te worden aangetekend dat uitsluitend is gezocht naar prenten die zijn vervaardigd in de Noordelijke Nederlanden. In de Zuidelijke Nederlanden werden uiteraard ook spotprenten gepubliceerd maar die hebben een eigen karakter en staan over het algemeen los van ontwikkelingen in de Republiek. Een ander punt dat moet worden vermeld, is de typisch Nederlandse koppeling tussen prent en tekst. In tegenstelling tot bijvoorbeeld Britse en Franse spotprenten uit dezelfde periode zijn veel Nederlandse spotprenten voorzien van een vers. Van Kuyk noemde dat ronduit ‘rijmelarij’ maar bood geen mogelijke verklaring. Om een zo vol- ledig mogelijk inzicht te krijgen in de betekenis van de politieke spotprenten zijn zowel de prenten als de bijhorende verzen verzameld. Binnen het kader van onderzoek ten behoeve van deze master-scriptie is gezocht in nationale spotprentcollecties van Atlas van Stolk en Het Rijksmuseum, het Huis van Gijn en Museum de Gevangenenpoort (Den Haag). Voor de volledigheid is ook gezocht in de grote collecties spotprenten van het British Museum, de Library of Congress, de Lewis Walpole Library, de John Carter Brown Library en Gallica, de digitale bibliotheek van de Bibliothèque nationale de France en een aantal andere Franse partners. Om de onderzoeks- en deelvragen te kunnen beantwoorden wordt in het eerste hoofdstuk Adel, aristocratie en aristocratisering een algemeen beeld geschetst van de adel in de Republiek en het onderscheid met regenten die waren behept met adellijke pretenties. Het tweede hoofdstuk Verluchte historische context 1780-1801 belicht de context waarbinnen semi-revolutionaire ontwikkelingen zich voltrokken. In het derde hoofdstuk Aristocratie in woord en beeld wordt aan de hand van twee uitingsvormen – teksten en spotprenten – een beeld geschetst van het felle publieke debat dat zich ten

18 C. Veth, Geschiedenis van de Nederlandsche caricatuur (Leiden 1921). J. van Kuyk, Oude politieke spotprenten (Den Haag 1940). P. Knolle, Comiecque tafereelen. Over 18de-eeuwse Nederlandse spotprenten (Amsterdam 1983). ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 11

aanzien van de aristocratie aan het einde van de achttiende eeuw in de Republiek vol- trok. Hoofdstuk vier Aristocratisering, verfransing en zedelijk verval behandelt de angst voor aristocratisering en verfransing, en plaatst met name het dragen van pruiken – een destijds voor iedereen zichtbaar onderdeel van aristocratisering en verfransing – in internationaal perspectief. Hoofdstuk vijf Evolutie begrippen ‘aristocratie’ en ‘democratie’ gaat in op de evolutie van de begrippen ‘aristocratie’ en ‘democratie’. In hoofdstuk zes Humor en sociaal protest wordt een poging gedaan spotprenten die betrekking hebben op aristocratie mede te verklaren vanuit een meer sociologisch perspectief. Ter afslui- ting zal in Conclusie een overzicht worden gegeven van antwoorden op de onderzoeks- vraag en de deelvragen. In Bijlage I is het totaal aan gevonden spotprenten, en pamfletten uit de collectie van The Early Modern Pamphlets Online (TEMPO), in de vorm van staafdiagrammen op tijd­lijnen geplaats. Een en ander om te bezien of er een correlatie bestaat tussen de productie van pamfletten en spotprenten in de periode 1760-1801. Daarnaast werd op deze wijze inzichtelijk gemaakt wanneer het verschijnen van pamfletten en spot­ prenten pieken vertoonde en of er eventueel een verband kon worden aangetoond met historische ontwikkelingen. 12 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 13

Adel, aristocratie en aristocratisering

Om de onderzoeksvraag ‘Wat is de positie van de aristocratie in Nederlandse spot­ prenten uit de periode 1780-1801?’ te kunnen beantwoorden, is het noodzakelijk enig inzicht te krijgen wat er met adel en patriciaat wordt bedoeld. Onder adel werd in de Bourgondisch-Habsburgse periode verstaan: een erfelijke elite bekleed met publiek gezag, met een leidende militaire rol en een exclusieve levensstijl. Toen Bourgondische en Habsburgse vorsten nog de scepter zwaaiden, werden gewesten in de noordelijke en zuidelijke Nederlanden verenigd en bovendien een centralisatiepolitiek gevoerd. Dit leidde onder andere tot de introductie van de Staten-Generaal (1464) en stroomlijning van de rechtspraak. De gewestelijke adel kende in die periode nog een feodaal karakter, waarmee wordt bedoeld dat edelen hun macht grotendeels ontleenden aan heerlijk­ heden, kastelen en landgoederen die zij in leen hielden van de vorst.1 In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (1588-1795) was de adel een juridisch erkende stand met voorrechten maar nadat de Republiek in 1588 tot stand was gekomen, kon, bij ontstentenis van een vorst, in principe niemand meer in de adelstand worden verheven. Edelen speelden als grootgrondbezitters, heren en als leden van ridderschappen desondanks een politieke rol. Een ridderschap was in de Republiek een vertegenwoordigd college van gewestelijke edelen. In de Staten van Holland bijvoorbeeld bracht de ridderschap één stem uit, terwijl de achttien Hollandse steden ieder ook één stem hadden. De adel vestigde met name in Utrecht, Gelderland en Oversticht zijn macht op het platteland en vormde daar een machtsblok tegenover de steden. In deze gewesten, met weinig steden, behield de adel om economische redenen – edelen waren hier vaak grootgrondbezitters – een veel machtiger positie dan bijvoorbeeld in het gewest Holland.2 Gedurende het bestaan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden moesten leden van de ridderschappen lidmaten zijn van de gereformeerde kerk. Katholieke en edelen van andere denominaties werden uitgesloten van alle openbare functies. Deze ambten leverden riante inkomens en emolumenten op, waardoor het aantrekkelijk was om dergelijke taken te vervullen. De Staten Generaal benoemden bijvoorbeeld in ad- miraliteitscolleges stemgerechtigde leden, waarvoor onder andere de leden van de rid- derschappen in aanmerking kwamen. Het kunnen hooghouden van de adellijke status was vaak afhankelijk van lucratieve functies, en belangrijke ambten werden daarom voortdurend door edellieden vervuld. Omdat in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden geen nieuwe leden in de adel werden opgenomen, verminderde door uitsterving het aantal edellieden dat zitting nam in ridderschappen.3 In de ruim twee eeuwen die de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden heeft bestaan, kende men evenwel ook nog een andere elite: de stedelijke regentenoligar- chieën (patriciaat), waarbinnen aan elkaar gelieerde families de dienst uitmaakten. Via genealogie en prosopografie, waarin door het verzamelen van gegevens van zoveel mo- gelijk individuen wordt getracht de karakteristieken van de groep te achterhalen (col- lectieve biografie), is veel onderzoek gedaan naar invloedrijke families. Met genoemde onderzoeksmethoden, en dan geplaatst in de sociale context van de zeventiende en achttiende eeuw, zijn economisch gedrag, maatschappijvisie en overlevingsstrategie

1 M. Damen en A. Janse ‘Adel in meervoud. Methodologische beschouwingen over comparatief adelsonderzoek in de Bourgondische Nederlanden’, BMGN 123 (2008) 517-523. 2 J. Aalbers en M. Prak, ‘Inleiding’ in J. Aalbers en M. Prak ed., De bloem der natie. Adel en patriciaat in de Noordelijke Nederlanden (Amsterdam 1987) 7-15. 3 Ibidem. 14 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

van een aantal families in samenhang bestudeerd.4 Het patriciaat kan worden omschreven als een stadselite (waaronder soms ook edelen die stadsgrond in bezit hadden, maar dit terzijde) bekleed met bestuurlijke ver­ antwoordelijkheden. Een stadselite was doorgaans samengesteld uit een beperkt aantal families die, generatie na generatie, streden om de plaatselijke politieke macht. Macht was gebaseerd op de institutionele verhoudingen zoals vastgelegd in stedelijke privile­ ges. Hollandse, Zeeuwse en Friese steden kenden vroedschappen (bestuurscolleges) met voor het leven benoemde leden, die door coöptatie werden aangevuld. Uit deze vroedschappen werd het stadsbestuur (magistraat) gekozen dat bestond uit burge- meester, schout en schepenen die periodiek aftraden. Steden in de oostelijke gewesten kenden een ander systeem, daar werd het stadsbestuur – dat overigens ook periodiek aftrad – gekozen door een burgercollege: de gezworen gemeente. Zowel in het westen als in het oosten verminderde de invloed van de gewone burgerij ten faveure van het patriciaat, maar is nooit volledig verdwenen.5 De tweedeling tussen de gewesten ging vanaf de zeventiende eeuw, toen het eco- nomische zwaartepunt meer en meer naar het westen verschoof, een rol spelen in de machtsverhouding tussen adel en patriciaat. Omdat, als gezegd, niemand door een vorst in de adelstand kon worden verheven, verminderde door uitsterving het aantal edellieden dat zitting kon nemen in gewestelijke ridderschappen. Op vrijgekomen posities werden geridderde vertegenwoordigers van het stedelijk patriciaat geplaatst. Dit was soms mogelijk omdat het bezit van grond waarop ooit een ridderhofstede had gestaan recht gaf lid te worden van een ridderschap.6 Het patriciaat ontwikkelde zich vanaf de zeventiende eeuw tot een van de gewone burgerij afgescheiden bevolkingsgroep, die op voet van gelijkheid kwam met de adel, maar er niet mee versmolt. De oude adel was niet snel bereid geridderde regenten als evenwaardig te accepteren. Zij beschermden hun uitzonderingspositie door een beroep te doen op privileges, door sociale afstand te handhaven tot andere groepen en door het vasthouden aan een vorm van maatschappelijke apartheid. Veelzeggend, in dit verband, was bijvoorbeeld de weigering om aan Joan Derk van der Capellen tot den Pol stemrecht te geven in de ridderschap van Gelderland, nadat hij een stemgevende havezate van zijn tante had overgenomen. Vanuit het patriciaat ontstond evenwel grote belangstelling voor adellijke parafernalia als familiestambomen en familiewapens, en werden er mede om die reden pogingen gedaan heerlijkheden te verwerven.7 Een – als gezegd een feodaal relict – kan worden omschreven als een bepaald gebied waarbinnen de overheidsmacht (het benoemen van functionarissen als meier, baljuw of schout, belastingheffing, rechtspraak enzovoort) werd uitgeoefend door een heer. Vaak was dat een edelman met kasteel dan wel havezate, ridderhofstede of herenhuis dat van generatie tot generatie werd overgedragen. Voor regenten uit het stedelijke patriciaat was het kopen van een heerlijkheid – bijvoorbeeld in het geval een adellijke familie in grote financiële moeilijkheden was geraakt, of was uitgestorven – een mogelijkheid zowel een aantrekkelijk inkomen als juridische macht te verwerven én zichzelf adellijke status aan te meten. In 1971 formuleerde de historicus Daan Roorda, die eerder – naar Brits voorbeeld – de prosopografie als historische onderzoeksmethode had geïntroduceerd, de aristo- cratiseringsthese, waarin werd gesteld dat ‘in de loop van de zeventiende en achttiende

4 J. Aalbers en M. Prak, Bloem der natie 7-15. 5 Ibidem. 6 Ibidem. 7 H. van Nierop, Van ridders tot regenten: de Hollandse adel in de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw (Amsterdam 1984) 231-233. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 15

eeuw de kans op sociale stijging voortdurend kleiner was geworden en dat er sprake was van een voortschrijdend aristocratiseringsproces’. De historicus Luuc Kooijmans nuanceerde in 1987 deze these en sprak liever over oligarchisering. In de achttiende eeuw was het ideologische uitgangspunt van de stedelijke patriciërs namelijk dat de politiek het voorrecht diende te zijn van een beperkte sociale groep. Het stadsbestuur zou uitsluitend moeten bestaan uit bemiddelde, gereformeerde burgers. In de loop van de achttiende eeuw kwam daar een nieuwe voorwaarde bij: staat van verdienste. Een vroeg voorbeeld daarvan werd geformuleerd in Leiden rond 1702:

‘de beste en gequalificeerde personen uit het midden van de borgerije en die gene wel- ker voorouders, maagden en aansienlijke vrienden in de regering zijn geweest, off die aan de zelve vermaagschapt zijn.’8

De reden voor deze nieuw opgeworpen drempel lag in het feit dat de patriciërs zichzelf als groep waren gaan beschouwen en onderlinge strijd wilden voorkomen. Het gevolg hiervan was dat burgerinvloed – in de zeventiende eeuw kon bijvoorbeeld een kleermaker nog plaatsnemen in een vroedschap – zo veel mogelijk werd ingeperkt. En hoewel stadhouder Willem III en erfstadhouders Willem IV en V in tijden van crisis over de bevoegdheid beschikten regenten in vroedschappen te benoemen – een fenomeen dat bekend staat als wetsverzetting – lukte dit lang niet altijd. Om tot sociale stijging te komen, was een huwelijk met een regentendochter vaak de enige weg.9 De hang naar zekerheid van het patriciaat, zoals die tot uitdrukking kwam via politieke strategieën en huwelijkspolitiek, kende een parallel in financieel opzicht. Omdat volgens de oligarchische ideologie de politieke elite afkomstig moest zijn uit de gefortuneerde bovenlaag, was voorzichtig vermogensbeheer van het grootste belang. Uit elite-onderzoek is naar voren gekomen dat in veel gevallen de helft van het vermo- gen was belegd in obligaties en de rest in onroerend goed. Daarnaast was de aanschaf van een heerlijkheid, dat revenuen opleverde, voor sommigen ook een optie. Het was voor veel regenten vanzelfsprekend te leven van inkomsten uit eigen vermogen.10 Sommige regenten poogden zich door het benadrukken van hun status – via de aanschaf van heerlijkheden, het bewonen van luxueus ingerichte huizen en buiten- huizen en het gebruik van rijtuigen – van de andere burgers te onderscheiden. De adel werd in die gevallen dan nagevolgd maar dat werd nooit de norm onder regenten om- dat een adellijke status in de Republiek geen materieel voordeel bood. Aristocratisering moet dus niet per se worden opgevat als streven naar adellijke status. Het stedelijke patriciaat bleef gebonden aan de stad, streefde geen militaire carrières na en bleef over het algemeen trouw aan burgerlijke waarden en normen.11 Om de omslag van stads- als staatsburger die zich in het derde kwart van de acht- tiende eeuw zou gaan voltrekken te begrijpen, is inzicht nodig in de ontwikkeling van de publieke opinie in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De door de Duitse socioloog Jürgen Habermass gedefinieerde civil society – met vrije pers en een levendig publiek debat in koffiehuizen en sociëteiten – had gedurende de achttiende eeuw óók in de Republiek zijn beslag gekregen. De historicus Niek van Sas wijst in De metamorfose van Nederland op het belang van de achttiende-eeuwse ‘leesrevolutie’ in

8 L. Kooijmans, ‘Patriciaat en aristocratisering in Holland tijdens de zeventiende en achttiende eeuw’, in J. Aalbers en M. Prak ed., De bloem der natie. Adel en patriciaat in de Noordelijke Nederlanden (Amsterdam 1987) 93-103. 9 Ibidem. 10 Ibidem. 11 Ibidem. 16 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

de Republiek, die neerkwam op ‘verruiming van het lezerspubliek, de verandering van leesgewoonten en een verbreding van de belangstelling’.12 Er ontwikkelde zich bovendien een traditie – naar Brits voorbeeld, denk hier- bij aan een blad als The Spectator – van zogenaamde ‘spectatoriale tijdschriften’. Moraliserende bladen zoals de door Justus van Effen in 1731 opgerichte Hollandsche Spectator hielden lezers voor hoe beschaafde burgers zich dienden te gedragen. In de spectatoriale pers werd in morele termen gediscussieerd maar de politieke en sociale orde als zodanig stonden nooit ter discussie. In de zedenlessen werden wel de onma- tige levensstijl en pronkzucht van de elite, het verwaarlozen van zestiende en zeven- tiende-eeuwse burgerdeugden en het klakkeloos navolgen van vreemde – lees: Franse – modes aan de kaak gesteld.13 Een weelderige levenswijze en het veronderstelde daarmee samenhangende natio- nale verval werd door spectatoriale auteurs in verband gebracht met aristocratisering, feminisering en verfransing. De hang van het patriciaat naar buitenplaatsen, fraaie woningen en rijtuigen, in combinatie met het dragen van modieuze kleding en de aan- schaf van luxe consumptiegoederen, werd geassocieerd met de adel. Deze ‘pronkzucht’ werd door spectatoriale auteurs als problematisch ervaren omdat gefortuneerde bur- gers niet langer in staat zouden zijn wereldse verlangens te beheersen. Het toegeven aan hartstochten, en rentenieren, werden om moralistische redenen niet gewaardeerd: burgers werden geacht de adel niet te imiteren.14 Pronkzucht werd voorts in verband gebracht met feminisering, omdat vrouwen van nature geneigd zouden zijn tot het uitgeven van geld en mannen hun van God gegeven gezag onvoldoende lieten gelden. Het pronken met materiële welstand was volgens de spectatoriale auteurs een van de grootste problemen van de Republiek. Luxe en het na- streven van zinnelijk plezier riepen associaties op met een ‘vrouwelijk-aristocratische levensstijl’, zoals die onder andere tot uitdrukking kwam bij modegevoelige vrouwen en de aristocratie.15 Een ander aspect dat in verband werd gebracht met de adel was verfransing. Binnen Europa was Frans de taal van kosmopolitisch ingestelde, intellectuele en zakelijke elites. In de spectatoriale tijdschriften richtte de kritiek zich op de gemaniëreerde en oppervlakkige levensstijl die Nederlandse elites onder Franse invloed zouden hebben overgenomen. Leden van de hogere maatschappelijke echelons én vrouwen zouden door het verlangen zich te onderscheiden en een hang naar luxe ontvankelij- ker zijn voor Franse invloed dan de gewone burger. Uit angst voor teloorgang van de Nederlandse zeden en het daarmee samenhangende verval van de Republiek liep in de spectatoriale tijdschriften kritiek op aristocratisering, feminisering en verfransing in elkaar over.16 Na revolutionaire woelingen tijdens de patriottentijd, en de daarop volgende Restauratie van Willem V, veranderde na de Bataafse Revolutie van 1795 alles en tegelijk­ertijd ook weer niet. Recent onderzoek van Mart Rutjes en Joris Oddens, dat zich vooral op de Nationale Vergadering toespitste, richtte zich niet op de rol die de adel nog speelde op nationaal niveau. Wel is er op regionaal niveau historisch onder- zoek gedaan. Het lokale bestuur was tot de Bataafse omwenteling van 1795 in han- den van de adel. ‘Ambtsjonkers’ hadden sinds de zestiende eeuw hun machtspositie

12 N. van Sas, De metamorfose van Nederland, 72. 13 Ibidem, 198. 14 D. Sturkenboom, Spectators van hartstocht. Sekse en emotionele cultuur in de achttiende eeuw (Hilversum 1998) 209-216. 15 Ibidem. 16 Ibidem. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 17

uitgebreid en samen met afgevaardigden uit de steden bepaalden zij onder andere de belastinginning, toezicht op de kerk en de armenzorg. De Bataafse Revolutie bracht een radicale ommekeer, zoals met name blijkt uit regionale studies. Voor de ‘Veluwse jonkers’ bijvoorbeeld veranderden weliswaar de bezitsverhoudingen niet – in tegenstel- ling tot Frankrijk, waar de adel werd onteigend – maar men voelde zich wel degelijk beroofd van privileges en de daaraan verbonden adellijke waardigheid. Na de staats- greep van 22 januari 1798, die van de voormalige Republiek een eenheidstaat maakte, volgde de Staatsregeling. Heerlijke rechten werden afgeschaft en de ridderschappen opgeheven. De voornoemde jonkers onderscheidden zich daarna in niets meer van andere voorname grootgrondbezitters. Aan hun vanzelfsprekende heerschappij op het platteland was voorgoed een einde gekomen, wat onder andere ook tot uitdrukking kwam middels het verwijderen van familiewapens – niet alleen van graven en monu- menten, maar ook uit kerken. Edelen verdwenen – als vertegenwoordigers van de adel – uit het lokale bestuur en alle taken die zij zich in de loop der eeuwen hadden toegeëigend, kwamen in han- den van grootgrondbezitters. De macht van grootgrondbezitters was op lokaal niveau vooralsnog blijvend. Noch de ‘reactie’ van 1801, noch de Restauratie van 1813 brachten daarin verandering. Met andere woorden: de adel bleef in bestuurlijke zin weliswaar invloedrijk, tot diep in de negentiende eeuw zelfs, en ondanks verdere centralisatie van het bestuur, maar dan als grondbezitters. Omdat bestuursfuncties – uitgezonderd op gewestelijk en landelijk niveau – na de Bataafse Revolutie minder lucratief werden, bedankten veel edelen voor de eer.17

17 S. Verstegen, Gegoede ingezetenen. Jonkers en geërfden op de Veluwe tijdens ancien régime, revolutie en restauratie (1650-1830) (Zutphen 1990). 18 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 19

Verluchte historische context

De discussies over fundamentele staatkundige hervormingen in de Republiek vonden plaats in de context van binnen- en buitenlandse ontwikkelingen. Een kort en bondig overzicht van belangrijke historische gebeurtenissen in de tweede helft van de acht- tiende eeuw is daarom noodzakelijk voor een goed begrip van de felle politieke strijd die vanaf 1780 zou losbarsten. In de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden waren zowel Oranje- als staatsge­zinden het er in het midden van de achttiende eeuw over eens dat – met kwets- bare grenzen en een uitgestrekt koloniaal rijk – een sterke defensie noodzakelijk was. Desondanks kon er in de jaren veertig, vijftig en zestig geen overeenstemming worden bereikt over de vraag waar het accent zou moeten worden gelegd: bij het leger of bij de vloot? In de jaren zeventig was erfstadhouder Willem V – zelf overigens voorstander van versterking van het leger – niet in staat de ‘landgewesten’ te dwingen akkoord te gaan met verhoging van de uitgaven voor zowel het leger als de vloot. Hierop weigerde Amsterdam in te stemmen met uitbreiding van het leger. Deze politieke patstelling leidde er toe dat noch het leger noch de vloot op sterkte waren en toen Willem V in 1778 nogmaals aandrong op uitbreiding van het leger ging Amsterdam opnieuw niet akkoord. Gewestelij­ke Staten, Staten Generaal en de erfstadhouder vervielen tot een vorm van apathie. Het besef dat de Republiek als gevolg van sterke economische ach- teruitgang in verval was geraakt, leidde tot radicalisering onder met name de stedelijke burgers.1

Anonieme spotprent uit 1778 op Britse verliezen in de strijd tegen Amerikaanse opstandelingen. De Britse koning George III wordt door twee Amerikanen – te herkennen aan de veren op hun hoed, een verwijzing naar de verentooi van Noord- Amerikaanse indianen – ontkleed en roept om de steun van Lord North die te paard komt aangereden. Links knielen Britse lords voor een buste van Oliver Cromwell. Op het blad onder de voorstelling de verklaring van cijfers 1-3. Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-85.024

Het verloop van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog vergrootte de tegenstel- lingen tussen Oranje- en staatsgezinden en zette politieke ontwikkelingen in de Republiek op scherp. De Amerikaanse revolutionairen konden rekenen op sympa- thie onder grote delen van het Nederlandse publiek en betrokken, via Sint Eustatius,

1 J. Israel, De Republiek 1477-1806 (2e ed.; Franeker 1997) 1233. 20 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

wapens en munitie uit de Republiek. Een en ander tot grote verontwaardiging van de Britten die druk uitoefenden op de Staten-Generaal en, om hun argumenten kracht bij te zetten, overgingen tot confiscatie van koopvaardijschepen op volle zee. Dit was niet alleen in strijd met Vrede van Westminster uit 1674, de Nederlandse handel leed ook ernstige schade. De Britse ambassadeur Sir Joseph Yorke stelde in 1777 de eis dat er actie moest worden ondernomen tegen het verschepen van wapens en munitie via Sint Eustatius en hij beschuldigde de Staten-Generaal er bovendien van sluiphandel met de Amerikanen te gedogen. Yorks dreigement over te gaan op het onbeperkt enteren van koopvaarders waren olie op het vuur en een stroom van verontwaardigde pamfletten volgde. De pro-Britse erfstadhouder kon er 1778 niet meer onderuit opdracht te geven voor het gevechtsklaar maken van de vloot ten einde de scheepvaart tegen Britse agres- sie te beschermen. Het opbrengen in 1779 van een konvooi met bestemming West- Indië en het enteren van koopvaardijschepen maakten een oorlog onvermijdelijk.

Anonieme spotprent, getiteld Englisch Printet, uit 1781. Achter de tafel zitten Britse politici die de wereld verdelen. Op de voorgrond achtereenvolgens een Brit in een kar getrokken door de Nederlandse Leeuw, een Brit achterstevoren gezeten op een Spaanse bok, de Franse haan op de Schotse eenhoorn en een Brit die van de Amerikaanse ezel wordt geworpen. Op de achtergrond een musicerende Amerikaan die dansende Franse matrozen begeleidt. Onder de prent een verklaring. Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-85.088

In de periode dat de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog ongunstig verliep voor de Britten vormde de ontdekking dat Amsterdamse kooplieden de Amerikanen steun- den een geschikte aanleiding om op 20 december 1780 de oorlog te verklaren. De Republiek was de ideale zondebok, en geschikt om Britse frustraties op af te reageren. De Vierde Engelse Oorlog (1780-1784), die het karakter had van een Britse strafexpe- ditie, was een ramp voor de Republiek. Handel en scheepvaart werden volledig lamge- legd en februari 1781 veroverde admiraal Rodney Sint Eustatius. Meer rampen zouden volgen. De zeeslag die op 5 augustus 1781 bij de Doggersbank plaatsvond, eindigde weliswaar onbeslist maar de graanhandel met het Oostzeegebied kwam stil te liggen. Daarnaast gingen diverse forten, bases en kolonies verloren.2 De Amerikaanse revolutie vormde een inspiratiebron en leek ook mogelijkheden te bieden de machtsverhoudingen binnen de Republiek te wijzigen. Op 26 september 1781 werd dan ook overal in de Republiek een anoniem pamflet verspreid getiteld: Aan het Volk van Nederland.

2 Israel, De Republiek 1477-1806, 1234-1235. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 21

Anonieme spotprent uit 1784 die commentaar levert op de internationale politieke situatie waarin de Republiek zich bevindt. De Nederlandse koe wordt door keizer Jozef II een hoorn afgezaagd terwijl een Brit, keizerin Catharina de Grote en koning Frederik van Pruisen ook delen van de koe proberen te bemachtigen. Ondertussen ontsnapt de hertog van Brunswijk per luchtballon uit de Republiek. Rechts is erfstadhouder Willem V uit zijn kinderstoel getrokken en wordt hij door vrouwen streng getuchtigd. Onder de prent uitleg in de vorm van verzen. Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-85.365

De erfstadhouder en zijn hof kregen in dit pamflet de schuld in de schoenen gescho- ven voor alle militaire malheur en werden ook verantwoordelijk gehouden voor de ontwrichting van de economie.3 In het verhitte klimaat dat vervolgens ontstond werd de agitatie geleid door jour- nalisten, juristen en andere vertegenwoordigers van de geletterde middenklasse, waardoor dit revolutionaire proces zich met name manifesteerde in de steden. De eis tot radicale hervorming had tot doel gunstelingen van Willem V en de via coöptatie be- noemde regenten te vervangen door gekozen volksvertegenwoordigers, om daarmee als het ware de Opstand tegen Spanje te voltooien. Hoewel deze patriotse beginselen voor een belangrijk deel wortelden in het verleden werden ook nieuwe elementen zoals ver- heerlijking van het volk, het verlangen naar democratische hervormingen en, zo niet proto-nationalisme, dan toch in ieder geval een versterkt identiteitsbesef toegevoegd.4 Met Amerika als voorbeeld probeerden de patriotten de politieke macht van burgers op plaatselijk, gewestelijk en nationaal niveau te herstellen. Utrecht speelde hierbij een belangrijke rol. In Utrecht bevonden zich niet alleen toonaangevende patriotse nieuws- bladen en genootschappen, men bouwde er ook het grootste vrijkorps op. Vanaf decem- ber 1784 vonden in Utrecht bovendien de nationale vergaderingen van afgevaardigden van vrijkorpsen plaats. In samenspraak met ‘goede vaderlandlievende regenten’ gingen de patriotten er in Utrecht als eerste toe over het gezag van erfstadhouder Willem V te ondermijnen en voltrok zich een revolutie. In Utrecht kwam het eerste democratisch gekozen stadsbestuur in de Republiek tot stand.5 Na het pamflet Aan het Volk van Nederland volgden andere invloedrijke patriotse publicaties. De Grondwettige Herstelling van Nederlands Staatswezen (1784-1786) was

3 In het hoofdstuk Aristocratie in woord en beeld zal verder worden ingegaan op het pamfletAan het Volk van Nederland en de auteur Joan Derk van der Capellen tot de Pol. 4 Israel, De Republiek 1477-1806, 1240. 5 Ibidem, 1241. 22 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

een tweedelig handboek waarin werd afgerekend met de macht van de stadhouder en waarin de patriotten het herstel eisten van oude rechten en privileges waarmee burgers invloed konden uitoefenen op de macht. In het Leids Ontwerp, oftewel: Ontwerp om de Republiek door eene heilzaame Vereeniging van Belangen van en Burger van Binnen Gelukkig en van Buiten Gedugt te maaken werd een poging gedaan het patriotse hervor- mingsprogramma samen te vatten. Het Leids Ontwerp beoogde de terugkeer naar de zuivere republikeinse staatsvorm die door aristocraten en stadhouders zou zijn aange- tast. Citaten uit het pamflet Aan het Volk van Nederland dienden hierbij om opnieuw de rechten van het volk te benadrukken.6 Na Utrecht volgden revoltes in verscheidene andere Hollandse steden maar het revolutionaire proces verliep overal weer anders. In steden als Den Haag, Haarlem, Leiden en Rotterdam liepen vanaf 1784 confrontaties tussen Oranjegezinden en patri- otten uit op ongeregeldheden en vaardigden de Staten van Holland een plakkaat uit dat prinsgezinde demonstraties verbood en Willem V het bevel over het legergarnizoen in Den Haag ontnam. De erfstadhouder en zijn echtgenote Wilhelmina van Pruisen verlieten daarop in 1785 het Binnenhof en vertrokken naar het Oranjegezinde gewest Gelderland. Bestuurders voelden zich onder druk gezet en de Republiek raakte steeds verder verdeeld in patriotse en Oranjegezinde kampen.7

Anonieme spotprent met allegorische trekjes uit 1787. Keeshond (patriot) en Oranjegezinden worden gewogen maar ondanks de volledige inzet van Oranjegezinden is de keeshond van meer gewicht. Aan de zijde van de keeshond bevinden zich Vrijheid, Voorzichtigheid, Liefde en Godsdienst bij een monument met een portret van de Amsterdamse (patriotse) burgemeester Hendrik Danielsz. Hooft. Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-85.602

In de zomer van 1786 leken de patriotten aan de winnende hand in grote delen van de gewesten Utrecht, Holland en Overijssel. De strijd bereikte in datzelfde jaar een hoogtepunt toen de Gelderse Ridderschap de erfstadhouder om de inzet van Staatse troepen vroeg teneinde Elburg en Hattem te heroveren op de patriotten. De bezetting van Elburg en Hattem leidde met name in de patriotse pers tot grote verontwaardiging, waarna de patriotse vrijkorpsen er toe overgingen verdedigingszones in te stellen. De

6 J. Oddens, Pioniers in schaduwbeeld, 45. 7 Israel, De Republiek 1477-1806, 1245. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 23

toestand werd brisant toen bij een gewapend treffen in de buurt van Amersfoort maar liefst tachtig doden vielen. De patriotten konden echter niet zonder meer rekenen op de steun van de regentenoligarchieën in de Hollandse steden. Zo had Amsterdam wel lippendienst bewezen aan de patriottenbeweging, maar in de eerste plaats toch vooral om de macht van de stadhouder in te perken. Slechts een klein deel van de Amsterdamse regenten deelde de democratische idealen van de patriotten. Bovendien waren patriotse vrijkorpsen de staatsgezinde regenten sowieso een doorn in het oog.8 Staatsgezinde regenten zagen in dat zij slechts via een bondgenootschap met de Oranjegezinden hun macht zouden kunnen behouden. Desondanks behield de patri- otse omwenteling zijn momentum. In augustus 1787 werd het stadhuis van Rotterdam bezet door de patriotse leider Pieter Paulus en zijn aanhangers. De Delftse vroedschap werd eveneens uit de macht ontzet en vervangen door een burgerraad waaronder de patriotse journalist Gerrit Paape. Een ernstige tegenslag voor de patriotten was de over- winning van de Oranjegezinden in het gewest Gelderland. Hier waren meer garnizoe- nen van het Staatse leger gelegerd dan in andere delen van de Republiek en hier werd dan ook met Britse steun een coup georganiseerd. Het ‘nationale herstel’ van de patriotten was bedoeld om de samenleving op revolu- tionaire wijze te hervormen. Zowel Oranjegezinden en patriotten echter benadrukten het belang van godsdienst en moraal. Beide groepen hechtten ook grote waarde aan va- derlandsliefde, onderkenden het belang van onderwijs en wetenschapen, en atheïsme en zedeloosheid werden in patriotse kranten even sterk afgekeurd als in Oranjegezinde publicaties. Desondanks waren de ideologische verschillen op een aantal terreinen onoverbrugbaar. Met name opvattingen over persvrijheid, over de plaats van de kerk in de samenleving en over de rol van het volk in de politiek lagen te ver uiteen.9 De weinig doortastende erfstadhouder Willem V droeg uiteindelijk zelf weinig bij aan de buitenlandse militaire interventie die een einde maakte aan de revolutionaire woelingen in de Republiek. De koning van Pruisen, Frederik Willem II (1786-1797), was de zwager van Willem V en moest niets hebben van democratische ideeën. Hij volgde de ontwikkelingen in de Republiek dan ook met argusogen en toen zijn zuster Wilhelmina in juni 1787 bij Goejanverwellesluis door het vrijkorps van Gouda werd aangehouden, was voor Frederik Willem II de maat vol. Gesteund door de Britten trok hij troepen samen en viel vervolgens september 1787 met een leger van 26.000 man de Republiek binnen. Lodewijk XVI kon, of wilde, de patriotten niet steunen, wat in Frankrijk tot grote verontwaardiging leidde. In weerwil van alle revolutionaire pathos boden de vrijkorpsen geen noemenswaardig verzet en zelfs Utrecht gaf zich zonder slag of stoot over. Met steun van Pruisische troepen en Brits geld – met name de Britse ambassadeur Harris bemoeide zich intensief met de binnenlandse aangelegenheden van de Republiek – keerde Willem V zegevierend naar Den Haag terug. Om zijn macht te consolideren liet Willem V de patriotse genootschappen en vrij- korpsen ontbinden. Daarnaast introduceerde hij censuur en beperkte hij het recht van vergadering. Nadat Oranjegezinden waren overgegaan tot plunderen en brandschatten, werden de schutterijen in oude luister hersteld. De patriotten voelden zich bedreigd en duizenden van hen sloegen op de vlucht. Een belangrijk deel vertrok naar de Zuidelijke Nederlanden maar anderen trokken nog verder en werden – met steun van Lodewijk XVI – opgevangen in Frankrijk. Willem V, gehecht als hij was aan de oude situatie, koos voor Laurens Peter van de Spiegel (1736-1800) – de raadspensionaris van Zeeland – om de restauratie te leiden. Van de Spiegel verviel in oude gewoonten en nam geen

8 Ibidem, 1247-1248. 9 Ibidem, 1249-1253. 24 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

drastische maatregelen. Er volgden dus weinig arrestaties en er was dan ook al weer snel sprake van oppositie tegen de erfstadhouder. Een toenemend probleem, te meer omdat de patriotse ballingen in de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk respectievelijk in 1788 en 1789 getuige waren van revolutionaire woelingen met een uiterst geweld- dadig karakter.10

Anonieme Franse spotprent – getiteld Purge a l’Orange. 1787 – op de betaling van 500.000 gulden door de Republiek aan Pruisen op 30 oktober 1787. De Pruisische adelaar knijpt sap uit een sinaasappel in de muil van de Nederlandse Leeuw. Hierdoor ontlast de leeuw zich van een stroom gouden dukaten in een Pruisische kolbak. De leeuw wordt bereden door prinses Wilhelmina van Pruisen. Links pikt een ooievaar kikkers uit de sloot. In contemporaine Britse spotprenten werden bewoners van de Republiek ook vaak in verband gebracht met kikkers. Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-85.970

De export van de revolutie raakte in een stroomversnelling na de overwinning van het Franse leger bij Jemappes, november 1792. De Zuidelijke Nederlanden werden bij Frankrijk ingelijfd nadat het Oostenrijkse leger in 1794 bij Fleurus verpletterend werd verslagen. De talloze genootschappen in de Republiek herpakten zich in 1793 en 1794: niet alleen via het verspreiden van propaganda voor de patriotse zaak, maar ook door zich opnieuw te bewapenen in de hoop de strijd die in 1787 werd onderbroken te kunnen voortzetten. Nadat in september 1794 Amsterdam middelpunt werd van revolutionaire agitatie werd in oktober een poging in opstand te komen met steun van

10 Israel, De Republiek 1477-1806, 1255-1257. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 25

Groot-Brittannië en Pruisen met harde hand neergeslagen. De Fransen voerden in de Zuidelijke Nederlanden ingrijpende bestuurlijke veranderingen door maar konden pas januari 1795, via bevroren rivieren, de Republiek binnentrekken. Voor de Franse troe- pen uit werd in de Republiek middels propaganda en agitatie een revolutionair klimaat gecreëerd. Toen de Franse legers in januari 1795 Utrecht bereikten, werden zij dan ook op enthousiaste wijze verwelkomd in een met vlaggen en revolutionaire parafer- nalia versierde stad. De Franse troepen werden binnengehaald als bevrijders maar een ‘Bijltjesdag’ bleef uit – de Oranjegezinden werden doorgaans met rust gelaten. De machtsgreep van 1795 was als het ware de voortzetting van het in 1787 on- derbroken revolutionaire proces. Met een actieve rol van dezelfde patriotse genoot- schappen, leesgezelschappen, drukkerijen, burgermilities en boekwinkels als in de periode 1780-1787 was er dan ook beslist sprake van continuïteit. In tegenstelling tot de Pruisische en Britse troepen, die plunderend de aftocht bliezen, traden de Fransen gedisciplineerd op. Het gevoel van bevrijding kwam tot uitdrukking middels banket- ten, dankdiensten, parades en theatervoorstellingen. In talloze manifestaties en feeste- lijke bijeenkomsten werden zowel het verleden van de Republiek als de idealen van de Franse Revolutie verheerlijkt.11

Anonieme spotprent – getiteld Willems afscheid – die handelt over het vertrek van erfstadhouder Willem V naar Groot- Brittannië op 18 januari 1795. Willem V wordt door een knielende militair gesmeekt om niet te gaan. Kaat Mossel biedt de erfstadhouder een glas wijn aan. Op de achtergrond zit prinses Wilhelmina van Pruisen in een boot. Onder de prent de tekst: ‘Willem weest maar wel te Vreê! Drink maar een Slok met Mossel-Kaatje’. Rijksmuseum objectnummer RP-P-1908-5716

Het Comité du Salut Public te Parijs liet aan de patriotten weten dat zij zich niet zou bemoeien met hervormingen en de naam van Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden werd in 1795 veranderd in Bataafse Republiek. Het bewind in Parijs besloot de Bataafse Republiek te erkennen maar eiste wel een ‘tegemoetkoming’ van honderd miljoen gulden en annexeerde bovendien Staats-Vlaanderen, Maastricht, Roermond en Venlo. De patriotten kregen, nadat Willem V op 18 januari 1795 via

11 Israel, De Republiek 1477-1806, 1261-1264. 26 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

Scheveningen naar Groot-Brittannië was gevlucht, de gelegenheid om de revolutie door te voeren. De erfstadhouder nam enige weken zijn intrek in Kew Palace en tekende daar – op aandrang van de Britten – de ‘brieven van Kew’. Willem V plaatste daarmee alle koloniale bezittingen van de Republiek onder Britse ‘bescherming’ en gaf het bevel aan de overzeese bestuurders zich over te geven, waarna Britse militaire bezetting volgde. Een en ander leidde tot grote woede in de Bataafse Republiek. Het vervangen van Oranjegezinden door patriotten verliep overal in de Republiek vlot. Revolutionaire comités en burgerkorpsen namen het land over en al snel werd in veel steden een vorm van democratie geïntroduceerd. Dit betekende echter niet dat oude regenten­ oligarchieën volledig werden weggevaagd, wel dat zij hun onaantastbare machtspositie kwijt waren. In december 1795 gaven de Staten-Generaal toe aan de druk om een nationale ver- gadering bijeen te roepen, met de bedoeling een grondwet voor de Bataafse Republiek te ontwerpen. Deze Nationale Vergadering bestond uit 126 leden die, via getrapte verkiezingen, 126 districten vertegenwoordigden en legde daarmee de grondslag voor democratie in De Bataafse Republiek. Er was wel sprake van censuskiesrecht: er mocht alleen gestemd worden door mannen die niet afhankelijk waren van bedeling. De Nationale Vergadering kwam voor het eerst op 1 maart 1796 bijeen en kende al snel een aantal successen. Zo werd de scheiding tussen kerk en staat tot stand gebracht en kregen katholieken, protestantse minderheidsgroeperingen en Joden gelijke rechten. Veel afgevaardigden waren juristen, journalisten dan wel andere beoefenaars van vrije beroepen, maar de nodige afgevaardigden waren telgen uit regentenfamilies of behoorden zelfs tot de adel. Radicalen die een einde wilde maken aan de federale struc- tuur van de Republiek – zogenaamde unitarissen – vertegenwoordigden dan ook geen duidelijke meerderheid.12 Integendeel: federalisten wilden in staatkundig opzicht een radicale breuk met het verleden juist vermijden en wilden veel van de oude structuur behouden. Een grond- wetsvoorstel werd in een referendum door de kiezers verworpen en het was vervolgens aan de Tweede Nationale Vergadering om tot een grondwet te komen. Grote veran- deringen in het bestuur, instellingen en procedures bleven intussen uit. In januari 1798 steunden de Fransen een staatsgreep waarbij de federalisten uit de Nationale Vergadering werden gezet. Na de coup werd in april 1798 een nieuwe grondwet aan de kiezers voorgelegd. Deze grondwet – die een einde maakte aan de oude federale struc- tuur – werd wel aanvaard, waarbij moet worden aangetekend dat Oranjegezinden en federalisten van verkiezingsdeelname waren uitgesloten. In juni 1798 vond opnieuw onder Franse druk een staatsgreep plaats maar de factie die aan de macht kwam deed geen pogingen de grondwet ook daadwerkelijk te implementeren. De staatsgreep van juni 1798 verlamde alle pogingen tot ingrijpende hervorming van staatkundige en bestuurlijke structuren. De revolutionaire stemming van 1795 was na enkele jaren ver- dwenen, niet in de laatste plaats door de ondergang van de vloot tijdens de Zeeslag bij Kamperduin op 11 oktober 1797. De Republiek in oude glorie herstellen bleek – vis-à- vis Britse maritieme superioriteit – onhaalbaar. De Zeeslag bij Kamperduin bezegelde het lot van de voormalige Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden als machtsfac- tor in de wereldpolitiek en in die zin was de Bataafse Republiek de doodgraver van de oude Republiek. Centraal gezag bestond op papier, maar in de praktijk bleef een belangrijk deel van de gewestelijke juridische en fiscale instituties in handen van regenten en ede- len – vaak dezelfde personen die voor 1795 ook al de dienst hadden uitgemaakt. Een

12 Israel, De Republiek 1477-1806, 1265-1266. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 27

ander opmerkelijk aspect van de Bataafse Republiek was de grote stedelijke autonomie. Menig stadsbestuur, de Amsterdamse vroedschap is daar een voorbeeld van, bleek in staat de macht over onder andere de belastingheffing en de rechtspraak in eigen hand te houden. De observatie, van met name buitenlandse waarnemers, dat kon worden gesproken van een hoge mate van ‘continuïteit’ tussen de ‘oude’ Republiek en de Bataafse Republiek was dan ook bepaald geen toeval. Zo bleef de bevoorrechte positie van de Gereformeerde Kerk eveneens intact. Joden, katholieken en protestantse minderheidsgroeperingen hadden in theorie dan wel gelijke rechten gekregen, in de praktijk was het een ander verhaal. Ondanks de opgelegde herstelbetalingen, en het feit dat de revolutionaire oorlogen die de Fransen voerden tegen de Europese monar- chieën ernstige gevolgen hadden voor de economie, bleef het over het algemeen rustig in de Bataafse Republiek. Op het verkeerde been gezet door het militaire succes van de anti-Franse coalitie begon Groot-Brittannië, in samenspraak met Willem V, in 1798 plannen te smeden voor restauratie van de oude Republiek onder leiding van het Huis van Oranje. Nadat een Brits-Russische invasiemacht in de kop van Noord-Holland aan land was gezet en de Oranjegezinde resten van de vloot waren gaan muiten, brak grote onrust uit in de Bataafse Republiek.

Anonieme spotprent op de vrede van Lunéville die op 9 februari 1801 tussen Frankrijk en Heilige Roomse Rijk/Oostenrijk werd gesloten. Een Nederlander, rechts, ziet toe hoe een andere Nederlander een Fransman en een Brit op zijn schouders draagt. Beiden dragen papieren met de namen van de verloren steden en gebieden, waaronder Ceylon, Venlo, Maastricht en Cadzand. Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-86.819

Willem V die, hoopvol gestemd, zijn hoofdkwartier in Lingen had gevestigd, riep het volk op in opstand te komen en de ‘oude’ Republiek in ere te herstellen. Dat was geen groot succes, de enkele pogingen tot revolte die in het oosten van de Bataafse Republiek werden gedaan, konden door burgermilities vrij eenvoudig worden onderdrukt. De invasiemacht onder bevel van Sir Ralph Abercromby bezette Hoorn, Enkhuizen en Alkmaar en trok op naar Haarlem en Amsterdam maar er kwam verrassend weinig steun vanuit de bevolking. Ook waren er maar weinig overlopers uit het Bataafse leger. Een gecombineerd Frans-Bataafs leger, in omvang even groot als de invasiemacht, ver- sloeg de Brits-Russische invasiemacht op 6 oktober 1799 in een veldslag bij Castricum. 28 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

Abercromby trok zich daarop terug en enige tijd later scheepte de invasiemacht zich weer in voor de terugreis naar Groot-Brittannië. In 1801 vond onder grote Franse druk een grondwetsherziening plaats, waarbij de hervormingen van 1798 werden teruggedraaid. De staatsinrichting werd drastisch gewijzigd en als uitvoerende macht werd een Staatsbewind, bestaande uit twaalf perso- nen, ingesteld. Tevens werd de rechtspraak in handen gelegd van een onafhankelijke rechterlijke macht, zodat de trias politica van Montesquieu in praktijk werd gebracht. De naam van de Bataafse Republiek werd gewijzigd in Bataafs Gemenebest.13

13 Israel, De Republiek 1477-1806, 1267-1271. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 29

Aristocratie in woord en beeld

Spotprenten waarin de aristocratie op satirische wijze kritisch wordt benaderd kwamen niet in een cultureel ‘luchtledig’ tot stand maar waren onderdeel van een breed ge- voelde antipathie ten opzichte van de aristocratie. Deze antipathie was, op haar beurt, weer onderdeel van een ontwikkeling die de historicus Niek van Sas in De Metamorfose van Nederland als volgt omschreef:

‘In de Nederlandse Republiek zien we in de jaren 1780 hoe patriottisme de taal werd van een oppositiebeweging met zeer ongelijksoortige elementen. Die slaagde er bovendien in - en dat is belangrijk - de verworvenheden van de verlicht-culturele natievorming die al sinds de jaren 1760 gaande was, en die tot dusver hoogstens een verborgen politieke dynamiek had gekend, te annexeren en te politiseren. Patriottisme was gericht tégen Engeland, tégen de stadhouder en tégen de ‘aristocratie’, die de oud- vaderlandse burgerdeugd zou hebben gecorrumpeerd. Ingewikkelde verhoudingen in binnen- en buitenland werden gereduceerd tot een simpel zwart-witschema van goed versus fout, waarbij ‘vaderland’ de hoogste politieke waarde werd en ‘verraad’ de zwart- ste zonde.’14

Om spotprenten die kunnen worden gekoppeld aan aristocratie te analyseren, is het daarom zinvol om ze in een breder kader te plaatsen en ook in te gaan op politiek geïn- spireerde literaire uitingen. Kritiek op de adel, als zodanig, was namelijk in de acht- tiende eeuw geen nieuw verschijnsel. Eén van de bekendste publicaties is Le Noble van Belle van Zuylens, uit 1763, dat standsverschil op de korrel nam.15 In het tijdvak 1766-1787 – de periode tussen de installatie van Willem V als erfstadhouder van de Nederlandse Republiek en de inval door Pruisische troepen in 1787 – veranderde de politieke cultuur binnen de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden echter ingrijpend. Deze veranderingen, die gerelateerd waren aan de politieke rol die erfstadhouder Willem V speelde, werden door de patriotten in gang gezet. Begrippen als ‘aristocraat’ en ‘aristocratie’ kwamen tot ongeveer 1780 in het po- litieke discours evenwel niet voor. Een inzicht dat aansluit bij de observatie van Robert Palmer, die constateerde dat vóór 1789 ‘aristocraten’ – in negatieve zin – ook geen rol speelden in het Amerikaanse, Engelse en Franse publieke debat. Het was Joan Derk van der Capellen die het woord aristocraat als een van de eersten in minder vleiende zin gebruikte – een feit dat het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) erkend, zie hoofdstuk Evolutie begrippen ‘aristocratie’ en ‘democratie’.16 De Overijsselse edelman Joan Derk van der Capellen tot den Pol (1741-1784) was, zoals in 1891 definitief werd vastgesteld, de auteur van het anonieme pamflet Aan het Volk van Nederland dat in de nacht van 25 op 26 september 1781 over alle grote steden in de Republiek der Verenigde Nederlanden werd verspreid. Dit buitengewoon invloed- rijke pamflet kan worden gezien als het startpunt van de patriottenbeweging, waarin hervormingsgezinde regenten en ontevreden burgers samenwerkten om behalve staat- kundige veranderingen ook meer burgerinvloed te realiseren.17 Een belangrijk deel van Van der Capellens overwegingen leunde op oud gedachten-

14 N. van Sas, De metamorfose van Nederland, 150. 15 Tuyll van Serooskerken, Isabella Agneta Elisabeth van (1740-1805), 7 december 2015, website Biografisch Woordenboek van Nederland, http://resources.huygens.knaw.nl/vrouwenlexicon/lemmata/data/zuylen (7 mei 2016). 16 S. Klein, Patriots Republikanisme. Politieke cultuur in Nederland (1766-1787) (Amsterdam 1995) 229-230. 17 Israel, De Republiek 1477-1806, 1237-1239. 30 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

goed, zo had hij zich laten inspireren door het klassieke republikanisme. Decadentie zou leiden tot ondermijning van de republikeinse moraal, met als gevolg dat politieke ambten werden nagejaagd door lieden die hun eigen belang voorop stelden. Van der Capellen bracht – mede geïnspireerd door Discourse of government with relation to mili- tias van Andrew Fletcher en Observations on civil liberty van Richard Price – de klassiek republikeinse zienswijze in stelling tegen het bewind van erfstadhouder Willem V. Van der Capellen meende dat de regenten in de Republiek zich gedroegen als aristocraten die hun machtsbasis consolideerden via coöptatie en overerving. Hij streefde er naar het volk weer te betrekken bij het bestuur door zowel de macht van de stadhouder als die van de stedelijke regenten in te perken. Zijn voornaamste argument hierbij was de soevereiniteit van het volk en het daaruit voortvloeiende recht een eigen bestuur te kiezen.18 Zijn boodschap was duidelijk: ooit was er een tijd – nog voor de komst van de Habsburgers – dat het Nederlandse volk politieke vrijheid kende en lokale potentaten onder controle werden gehouden door gekozen vertegenwoordigers van de burgerij, de en de gilden. Deze politiek vrijheid was gebaseerd op een aantal burgerrech- ten waaronder het recht zich te organiseren, het recht op vergadering en vrijheid van meningsuiting. Het volk was, aldus Van der Capellen, van zijn vrijheden beroofd door Karel V en Filips II. De opstand tegen Filips II had evenwel niet geleid tot herstel van deze vrijheden en was in dat opzicht op een mislukking uitgelopen. Volksdeelname aan het bestuur, door gilden en schutterijen tijdelijk hersteld, was door Willem van Oranje en regenten namelijk weer teruggedraaid middels een door de Staten van Holland in 1588 uitgevaardigd plakkaat waarin het stadsbesturen verboden werd de schutterijen en gilden te raadplegen. Van der Capellen stelde de achtereenvolgende prinsen van Oranje verantwoorde- lijk voor de teloorgang van de vrijheid en meende dat zij daarvoor het staande leger misbruikten. Om de vrijheid te heroveren moest het volk bewapende milities oprichten die een tegenwicht konden bieden aan de troepen onder commando van de prins van Oranje, in zijn tijd erfstadhouder Willem V. Geïnspireerd door de volksmilitie, die had aangetoond het Britse leger te kunnen weerstaan, spoorde Van der Capellen de bewoners van de Republiek aan het voorbeeld van de Amerikaanse opstandelingen te volgen. Aan het Volk van Nederland formuleerde een antwoord op de malaise waarin de Republiek verkeerde, met name vanwege de nadruk op de soevereiniteit van het volk – met de erfstadhouder als grootste vijand – en het vormen van gewapende burgerkorp- sen. Van der Capellen stond kritisch ten opzichte van de regenten, maar zag hen als een maatschappelijk echelon dat naar beide kanten kon overhellen: zowel naar erfstad- houder Willem V als naar het volk.19 Aristocratie in de – oorspronkelijke – Griekse betekenis van ‘regering der besten’ kreeg, net als aristocraat, tussen 1780 en 1787 een negatieve connotatie. Hiermee wordt ook onmiddellijk duidelijk dat ‘aristocraat’ niet automatisch ‘van adellijke afkomst’ be- tekende. Van der Capellen was immers zelf van adel, en als zodanig lid van de ridder- schap in Overijssel. Van der Capellen bedoelde met ‘aristocraten’ doorgaans facties van stedelijke regenten. Bijvoorbeeld de factie die zich verzette tegen een bondgenootschap met Frankrijk, of de factie die zich verzette tegen permanente volksinvloed. Zelfs een patriot kon behept zijn met ‘aristocratische’ neigingen. Zo schreef Van der Capellen maart 1782 in een brief aan de Amerikaan John Adams (1735-1826) dat onder invloed van ‘le démon aristocratique’ een deel van

18 J. Oddens, Pioniers in schaduwbeeld, 40-45. 19 Israel, De Republiek 1477-1806, 1237-1239. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 31

de Zwolse burgerij een rekest weigerde te ondertekenen dat steun betuigde aan de Amerikaanse onafhankelijkheidstrijd. De termen ‘aristocratie’ en ‘aristocraten’ refe- reerden eerder aan morele opvattingen, dan aan een regeringsvorm of sociale klasse. Zonder politieke deugdzaamheid – denk hierbij aan patriotisme, soberheid en redelijk- heid – zouden noch op democratische, noch op aristocratische wijze bestuurde repu- blieken stabiel zijn. Van der Capellen moet daarom in de eerste plaats als een ‘klassiek republikein’ worden gezien die, met destijds nieuwe ideeën over volkssoevereiniteit, wellicht meer overhoop haalde dan hij zichzelf realiseerde – te meer omdat hij in 1784 overleed en geen bijdrage aan het verdere verloop van de politieke ontwikkelingen meer kon leveren.20 Los van ideeën over de aristocratie, al dan niet als bestuursvorm, was kritiek op de adel, als gezegd, geen nieuw verschijnsel. Nog enigszins in aansluiting op Le Noble van Belle van Zuylen werd in de brievenroman Historie van den heer Willem Leevend van Aagje Deken en Elizabeth Wolff, verschenen in 1784, de adel eveneens mikpunt van kritiek. In de roman wordt afgerekend met de decadentie en hooghartigheid van geboorteadel. Zo worden edelen neergezet als parasieten die profiteren van de noeste arbeid van boeren en werklieden, op wie zij nog neerkijken ook. Geheel in lijn met des- tijds moderne verlichte opvattingen maakten Deken en Wolff zich vrolijk over pseudo- wetenschappen als genealogie, heraldiek en zegelkunde waarmee de adel haar afkomst meende te kunnen aantonen.21 Vervolgens verscheen in 1786 het anonieme – later aan de patriot Petrus de Wacker van Zon toegeschreven – pamflet De Adel, waarin kritiek wordt uitgeoefend op de privileges van adel en regenten. In De Adel wordt onomwonden aangedrongen op de afschaffing van de ridderschap als bestuurscollege. De Wacker van Zon – mogelijk de hoofdredacteur van het satirische tijdschrift Janus, dat is eveneens niet zeker – kwam op basis van aan het natuurrecht, het klassieke republikanisme en de Unie van Utrecht ontleende argumenten tot de conclusie dat de adel al sinds de Opstand een staat bin- nen de staat vormde. De Adel is evenwel politieker van aard dan Historie van den heer Willem Leevend, mede omdat het stedelijk patriciaat in de kritiek op de adel wordt betrokken.22

Uit De Adel: ‘Wat nu de zogenaamde patricische families in de steden aangaat: aan hem die al zijn zinnen bij elkaar heeft vraag ik welke overeenkomst er eigenlijk bestaat tussen tussen [sic] de gezaghebbende Romeinse patriciërs en die stadsregeringen van ons (die zich daarmee graag vergelijken)? […] Maar waar komt die naam van patriciër toch vandaan, en die vergelijking met geslachten uit de Oudheid? Ik zal het u zeggen: het is de honger van dichters, Latijnse broodschrijvers, laffe vleiers. Zij bazelen de regenten der steden en hun kinderen aan het hoofd met raadsheerlijke toga’s, sella cu- rulis, de bundelpijlen, en dergelijke geleerde dromerijen. Daardoor waant een presi- dent-schepen van Schiedam ten slotte dat een vergelijking tussen hem en een Dictator van Rome op zijn plaats is. Dat komt door een opdracht die een geleerde rector voor zijn vader of grootvader schreef. Die waanidee gaat over op de volgende geslachten, en men begint te denken dat men wezenlijk iets meer dan een Burger is.’23

20 S. Klein, Patriots Republikanisme, 231. 21 P. Buijnsters, Gerrit Paape. Het leven en sterven van een hedendaags aristocraat Amsterdam (Amsterdam 1985) 128. 22 P. Wissing, ‘Janus: een mediatiek politiek-literair experiment in 1787’, Tijdschrift voor Tijdschriftstudies 14 (2003) 29-42. 23 A. Hanou, Revolutie in woorden (Amsterdam 1989) 28-32. The Early Modern Pamphlets Online 21299. 32 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

In de jaren tachtig van de achttiende eeuw werd de beschuldiging een ‘aristocraat’ te zijn een machtig politiek wapen, getuige de herinneringen van Gerrit Paape (1752- 1803) – destijds een invloedrijk patriots activist. Zelfs als bijvoeglijk naamwoord kreeg ‘aristocratisch’ een negatieve betekenis, zoals onder andere blijkt uit onderstaande satirisch bedoelde advertentie in een aflevering van het satirische tijdschrift Janus, dat verscheen op 23 april 1787.24

‘Het oprechte Opiatum Aristocraticum, het welk nooit bederft, en welks aangenaam gebruik, in korte tijd, de allerreinste Tanden beenzwart maakt; de stank van de Vrijheidsadem geneest, en de kalkachtige aangroeisels van Burger-eisen wegneemt, ja het verrotten van de oppermacht der Regenten, en het bederf van Vorsten en Groten belet. Het wordt daarom veel gebruikt door de Hollandse en Engelse adel en patriciërs. Het is alleen in commissie te bekomen, bij de Erven Machiavelli, boekdrukster in de Quarrésteeg te Amsterdam. Per potje: vijftien stuivers.’25

In spotprenten uit de periode rond 1785 wordt een vergelijkbare zienswijze geventileerd als in het pamflet De Adel en de advertentie uit Janus. De vier navolgende voorbeelden maken een en ander duidelijk. De spotprent De Nederlandse Aristocraat (rechterpa- gina), gedateerd 1785-1787, toont een op erfstadhouder Willem V lijkende man die op een globe loopt en de Republiek vertrapt. Hierbij is opvallend dat het patriotse bolwerk Utrecht wordt vermeld. Voor deze aristocraat liggen kranten en via zijn mond slaan bliksemschichten in bij de opiniebladen De Post van den Neder-Rhijn en De Politieke Kruyer. De aristocraat is getooid met een kroon van pauwenveren om zijn ijdelheid te benadrukken. Het oor van de goed doorvoede aristocraat (onderkin) zit op slot en hij is daarom doof voor de influistering – ‘Geeft weder onse ontnoomen Rechten’ – van wat mogelijk de Nederlandsche Leeuw is. De aristocratische man draagt een boek van Machiavelli (die destijds nog in een kwade reuk stond als adviseur van despoten) om de hals en heeft jukken en boeien (kluisters) in zijn jas/broekzak. Over zijn rechterschouder hangt een vossenhuid, waar- van de staart zodanig in beeld komt dat het er op lijkt dat het zijn eigen staart is. De aristocraat draagt daarnaast een hengel met zich mee. Op het dobbertje staat ‘inqui- sitie’ vermeld en als aas dient een vel papier met de mededeling ‘weest uw overigheit onderdanig’. Voorts torst de aristocraat een mand met geldzakken. Geld dat, volgens de begeleidende tekst, een ‘uit het Burgerbloed gewoekerden, Geldbuit’ is die hij naar willekeur ‘Recognitiegeld, Dongratitude enz.’ noemt. Op de scepter in de linkerhand staat ‘usurpation’. Tenslotte zijn nog een mombakkes aan een riempje en een wijnzak (fallussymbool?) te zien – mogelijk verwijzingen naar de vermeende hang van Willem V naar alcoholische versnaperingen en roddels over diens relatie met freule Constantia van Lynden. Als in deze prent met de afgebeelde persoon inderdaad Willem V wordt bedoeld, is de boodschap duidelijk: de erfstadhouder wordt beticht van list en bedrog om zijn ware bedoeling – despotisme – verborgen te houden.

24 S. Klein, Patriots Republikanisme, 228-243. 25 A. Hanou, Revolutie in woorden, 32. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 33

Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-85.784

DE NEDERLANDSCHE ARISTOCRAET.

Dit Monster, zoo gevaerlijk als hatelijk, pronkt, op dende lokäes is; zo wel als het vossevel en het mom- het Hoofd met Pauwevederen, ten bewijze van zijn’ aengezigt, om zich, bij voorkomende gelegenheden, in Hoogmoed, die zich doet kennen door geleende sierae- allerleije behaeglyke gedaenten te vertonen – zoo kwaed- den. – Zijn oogen duiden een verachtelijk nederzien aertig als loos, braekt zyn Mond niet dan Bliksems uit, op zijnen Medemensch aen. – Zijn oor is gesloten tegen allen die het durven ondernemen om zyne heers- voor de billijke Volksstem, die niets anders vordert dan zucht palen te zetten. – Het Sijstema van machiavel, wedergeving van ontroofde regten. – Zijn eene draegt hij op de borst, als zijnde zijn gevloekten leer- hand voert den Scepter van eene, in een Gemeene- regel, en het gevoelen van zijn hart. – Daer baetzucht best gevloekte, Persoonlijke Overheersching; terwijl zoo wel als heerschlust de drijfveder van zijn handelingen zijn andere, door het gereedlijk bezweren van het is, torscht zijn arm den, uit het Burgerbloed gewoekerden, Volkdrukkend regeringsreglement van ’t jaer 1672, Geldbuit, dien hy, naer willekeur, allerleije namen, als die den ijzeren Tijrannenscepter ten steun strekt. – van Recognitiegeld, Dongratitude enz. geeft. – Geen De Kluisters en Jukken, die de Dwingeland met zich wonder, derhalven, dat dit gedrocht zulke papieren, waer draegd, toonen zijn oogmerk, ten aanzien van door het Volk en zyne Voorstanders Hem in het regte vrije Burgeren. – Om dit wel te doen gelukken, daglicht stellen, met den voet schopt; – maer welk een heeft hij voor de eenvoudige menigte, misleid door oneigen vertooning maekt dit Monster niet aen eene zij- schynheilige vleijers, de hengelroede gereed, waeraen de van de Noordzee, waer het Volk vrijgeboren is, de spreuk zyt uwe overheid onderdanig, het verlei- en zig vrijgevochten heeft! 34 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

In de spotprent De vernieling der aristocratische kuiperij (rechterpagina) wordt hetzelfde thema – list en bedrog van aristocraten – behandeld. In de aan Joannes Hulstkamp (1759-1786) toegeschreven spotprent op het kuipen (intrigeren, samenzweren) van Oranjegezinden in Utrecht, uit 1785, vernielt de Nederlandse Leeuw – gewapend met een zwaard waarop ‘volksstem’ staat – een vat waarin het monster van de aristocratie is verstopt. Op een van de duigen valt ‘Utrecht’ te lezen. Het monster is een griffioen- achtig beest dat een kroon draagt met daarop de tekst ‘aristocrati’. Mogelijk met een voor tijdgenoten herkenbaar gezicht. Eén van de geschrokken en bepruikte(!) kuipers vraagt aandacht voor een affiche met daarop de tekst ‘publicatie ter verbieding van Requeste te presenteren’. Op de achtergrond tonnen, met daarop de teksten ‘verraad’, verdeeldheit’, ‘verwarring’, ‘vleijerij’, Dwang’, ‘List’, ‘Heerzugt’ en ‘onderdrukking’. In een nis bedrinkt ‘meesterknecht’ Willem V zich met ‘Arbeidszweet’. Achter de Nederlandse Leeuw kijkt de Nederlandse Maagd, voorzien van lauwer- krans en vrijheidshoed toe. Rechts slijpen een ‘geestelijke messenslijper’ en een ‘oproe- rige steendraayster’ een mes. Wellicht betreft het de Oranjegezinde predikant Petrus Hofstede en Kaat Mossel maar dat blijft onzeker omdat een bevestiging in de tekst ontbreekt. De hertog van Brunswijk bekijkt het tafereel met een verrekijker vanuit Aken. In zijn linkerhand heeft hij een blaasbalg, waarmee de suggestie wordt gewekt dat hij – figuurlijk gesproken – het vuurtje zou willen aanwakkeren. In de wolken een hand met de zeven geweren die mogelijk de volksmacht binnen de zeven gewesten representeert. Op het blad onder de plaat een vers in twee kolommen. De vermelding in de tekst ‘Kroost van Calchas’ is lastig te duiden maar komt er op neer dat het een verwijzing is naar Cressida, de dochter van de Griekse ziener Calchas uit de Trojaanse Oorlog. Cressida staat voor onbetrouwbaarheid.26 Het feit dat de afgebeelde kuipers goedgekleed zijn (afgezien van schorten), en enkelen zelfs pruiken dragen, doet vermoeden dat hier Oranjegezinde (Utrechtse) regenten worden bedoeld. Samengevat kan dan worden gesteld dat de erfstadhouder en Oranjegezinden in De vernieling der aristocratische kuiperij in verband worden gebracht met leugens, bedrog en despotisme.

26 Troilus and Cressida, 2016, Encyclopædia Britannica. http://www.britannica.com/topic/Troilus-and-Cressida (16 juni 2016). ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 35

Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-85.390

DE VERNIELING DER ARISTOCRATISCHE KUIPERIJ.

Daar spat, Verdrukkers, uw verächtelijk plan in duigen; Het Kroost van Calchas, met het huichelkleed omhangen, Uw Hoofsche Kuiperij, waar in de Heerschzucht – List – Sleep Mes en Dissel voor uw Helsche Kuiperij, ’t Verraad en Dwang, van uw verderflijk doel getuigen, En wist het domme Volk in ’t geestelijk net te vangen, Verborg zich bij ’t gewoel van woeste Burgertwist. – Door ’t Geestlijk Rot gebreid ten dienst der Dwingelandij. De Aristocraat, de Pest – het Monster onzer dagen, ’t Verblind Gemeen, gewoon voor ’t Koorgewaad te knielen, Verstakt gy in het vat van Onderdrukking – Dwang, Te volgen waar bedrog – ’t geweld het henen rukt, Met gladde banden van gewaande liefde omslagen, Draait fiks den Wetsteen – helpt zijn eigen Regt vernielen, Voor ons bezworen Regt – ons heil – ons waar belang. En kuscht het Dwangjuk, dat zijn Slaafsche Schouders drukt. ’t Hoofd uwer Bende, van het zweet der Burgren dronken, In ’t eind verheft de stem van ’t volk haar groot Vermogen; En onbewust, datge ook, in ’t eind, Hem zoud verraên, De Hemel zelfs biedt hulp – wijst ons de Volksmagt aan, Zag, in den vuilen Poel der weelde weggezonken, En Hollands Leeuw, den Ban van ’t huichlend Hof onttogen, ’s Lands – en zijn’ eigen Val, met sluimerende oogen, aan. Doet, door één’ enklen slag, uw listgewrocht vergaan: Een Schelm, niet dan te laat uit Nederland gebannen, Geen haatlijk Dwangverbod stuit meer der Burgren klagten, Hielt, uit zijn schuilplaats, nog zijn oog op U gevest. Zij wedervaren Regt, hoe ook uw Snoodheid woed! Blies’t gloeijend Twistvuur aan – bemoedigde Aertstirannen, En de Edle Vrijheid, die wij meer dan ’t leven achten, Door Hollands geld en bloed baldadig vetgemest. Biedt ons den Lauwerkrans, den loon van Trouw en Moed. 36 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

De derde spotprent, net als De vernieling der aristocratische kuiperij aan Joannes Hulstkamp toegeschreven, betreft een rechtszaak die werd aangespannen op 16 april 1785 door twee Amsterdamse burgemeesters – J. Rendorp en W.G. Dedel – tegen J.C. Hespe en J. Verlem – respectievelijk schrijver en uitgever van het patriotse opinieblad De Politieke Kruyer. De spotprent toont een kruier die per ongeluk twee hondenhokken – voorzien van de letters R en D – omver heeft geduwd. De kruier wordt aangevallen door de bloeddorstige honden ‘Ren’ en ‘Del’ die afkomstig zijn uit een ‘Adlyk Huis’. In de tekst worden de honden ook ‘Brakken’ genoemd wat, volgens WNT, onder andere jachthonden betekent. Uit de afvalmand rollen verscheurde documenten met opschrif­ ten als ‘Rechten en Privel’, ‘van Justus Plebus’ – destijds een bekend pamflet – en ‘24’.27 Op de achtergrond wordt het zeskoppige ‘hoofsche’ monster getroffen door de bliksem van de stralende vrijheidshoed. De spotprent kan worden geïnterpreteerd als satirisch commentaar op veronderstelde kwaadaardige bedoelingen van erfstadhouder Willem V en zijn aanhang.28 De prent maakt ook het belang van de opiniepers duideli- jk, de kwestie rond De Politieke Kruyer was interessant genoeg om er commentaar op te leveren. Voor de volledigheid dient nog te worden vermeld dat een ontwerpschets met hand­geschreven tekst in de collectie van het Stadsarchief Amsterdam is opgenomen.29

27 N. van Sas, De metamorfose van Nederland, 197. 28 Over Joannes Hulstkamp zie: A. van der Aa, Biografisch woordenboek der Nederlanden (8e deel, Amsterdam 1867) 1465. C. Veth, Geschiedenis van de Nederlandsche caricatuur (Leiden 1921) 165. 29 Spotprent op de burgermeesters [sic] Dedel en Rendorp, website Beeldbank Stadsarchief Amsterdam. http://beeldbank.amsterdam.nl/afbeelding/010097006434 (2 juni 2016). ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 37

Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-85.392

Een Kruyër, zwaer bevragt met Politieke zaken, Zien wy den armen man bloeddorstig aengevlogen, Staet-Stukken die het regt der Vrye Burgren raken, Terwyl de woede en wraek woest in hunne oogen blaekt: Handvesten, door den Dwang gescheurd – doorknaegt – De een grypt hem bij de keel, en zet zyn groove pooten, vertreên, Hem op het eerlyk hart, dat voor de Vryheid slaet, Kruit, yvrig en gerust lang ’d Heeren Straten heên, Poogt hem wreedaertig in ’t verachtlyk slyk te stooten, Doch raekt onnozel juist twee Grote Honden hokken Terwyl het andere beest, van agtren, met verraed, Van Ren en Del, gemest met vette en lekkre brokken, Den Hoed, die de Eer verbeeld, hem van de Kruin koomt Al kwispelstaertend, uit een Adlyk Huis gehaeld, rukken: Dat met de beenen, die ’t den Burger wist te ontstelen, Dan ’t licht der waerheid dat een’ Kruyër meer bestraelt Dit hoofsch en gulzig ras, al bassende, laet spelen, Dan vuige honden, die voor ’t hoofsche Monster bukken, En, met eens anders Vleesch, het honds gevley betaelt: Dat, op den Rots van dwang, met open muilen, praelt, Door deze Brakken, uit hun hokken opgevlogen, Doet ’s mans onnoozelheid, zyn deugd en onschuld blyken, Ontrust – gestoord en in hun honden eer geraekt, En ’t bliksem vuur ’t Gedrog der overheersching wyken. 38 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

Een anonieme vierde spotprent, getiteld Afbeelding van een Schop, Phoef of Antipatriot toont een merkwaardig uitgedoste man die wordt voortgetrokken door de driekoppige hellehond Cerberus. Een enigszins armoedig geklede antipatriot – met rattenval, strik en ezelsoren op het hoofd – draagt een bril die het zicht bemoeilijkt. Aan het juk dat hij torst – met het opschrift ‘onderdanigheit om gewin’ – hangen Oranjegezinde ge- schriften met teksten als ‘Soopies Request’, ‘Politieke praatmoer’, ‘Brandew Request’, ‘Politique verto’ en ‘Reinier vreiaers’. De armen van de antipatriot zijn geketend aan het juk. In de linkerhand houdt hij een fakkel (‘rookende Oproertoorts’) vast, in de rechter een geldzak met een anker. De ‘Helhond’ is geketend aan een ceintuur met daarop de tekst ‘Aristocratie’. Op de halsband van de Helhond staat ‘Delenda Carthago’, een verwijzing naar Ceterum censeo Carthaginem esse delendam (overigens ben ik van mening dat Carthago verwoest moet worden) – de bekende uitspraak van Cato de Oudere. Waarschijnlijk wordt met Carthago dan de Republiek bedoeld. De antipatriot draagt voorts een sabel en vertrapt een weegschaal en twee boeken, waarvan één de titel draagt ‘Rechten en Vrijheden’. Op de achtergrond zijn nog een aantal slangen zichtbaar. Omdat ‘phoef’ (foef) volgens WNT mogelijk zowel verwijst naar bedrieger als vod is de afbeelding van de antipatriot accuraat te noemen, temeer omdat ‘schop’ zoveel als schertsfiguur kan betekenen. Volgens de tekst zal de hel- lehond de antipatriot naar de ‘Afgrond’ slepen. De spotprent refereert aan het Request Anti-dotaal, een tegenverzoekschrift – dat werd ondertekend op 10 juni 1785 – uit de koker van de Oranjegezinden om te voorkomen dat het patriotse vrijkorps opnieuw zou worden opgericht. In Rotterdam waren Oranjegezinden in de meerderheid en na on- geregeldheden was het vrijkorps door het stadsbestuur verboden. Wat opvalt in de tekst is de zin ‘Dat gy zelfs d’ Adeldom zich schandlyk doet verneeren,’ die er op wijst dat de antipatriot door de maker van spotprent zelfs in staat wordt geacht de adel voor zich te laten buigen. Met andere woorden: ‘antipatriot’ en ‘aristocratie’ zijn in deze spotprent geen synoniemen voor ‘adel’. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 39

Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-85.397

afbeelding van een schop, phoef of antipatriot

Ziet hier uw Beeltenis, verächte antidotalen! Leert ons Verächt Gespuis! hoe uw vervloekt Verraad Die, als de Rat, voor ’t aas, uw dierbre Vryheid spilt; De dolle Muitzucht stookt, haar woede doet ontbranden, Aan wiens rechtledig Hoofd twee Ezelsooren pralen, En onze Veiligheid naar ’t hart en ’t leven staat: Naast een Oranje Leuz, by ’t domme Volk gewild: Uw Net- en Schamelkleed, de Degen, kan ons Leeren, ’t Bedriegelyke Glas is ’t kenmerk dat uw Oogen Dat Arm zoo wel als Ryk uw haatlyk voetspoor drukt, Blind voor de Waarheid zyn, terwyl de Stalenband, Dat gy zelfs d’ Adeldom zich schandlyk doet verneeren, De Keetens, ’t haatlyk Juk, ’t Levry van ’t Danvermogen, Daar hy, ontaart van Eer, den nek voor Dwingers bukt. Leert hoe ge uw vuile ziel aan Dwinglandy verpand; Vertrapt ons heilig Regt met uw gevloekte Voeten, De Geldzak is uw hoop, hy doet uw kluisters dragen, Gaat voort de Vryheid op het moedig hart te trêen, Voor ’t Goud verkoopt ge uw Regt – uw Ziel – uw Za- Die Schendaad zult gy hier en in den Afgrond boeten, (ligheid, Naar dit uw Vaderland Sleurt uw de Helhond hêen; En kunt gy slechts het Hof – her Dwangezag behagen, Dan wat gy woelen moogt op ’t regt en ’t heil der Belgen, Dan zyt, ge ô Kruipers! tot den laagften dienst bereid: ‘t Bataafsch CARTAGO kunt ge, ô Snoodaarts! nooit ver- De rookende Oproertoorts, in uw befmette handen, (delgen. 40 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

De vijfde spotprent Toegeweid aan Hun wier hart voor waare Vreiheid klopt heeft een ander karakter dan de vier voorgaande prenten. De anonieme spotprent uit 1786 toont een jonge, aantrekkelijke ‘Vriend des Volks’ (links) en oude, lelijke ‘Aristocrat’ (rechts). De bepruikte ‘Aristocrat’ braakt een monster (een griffioen-achtig beest) uit dat tegen- over de Nederlandse Maagd (met vrijheidshoed) komt te staan. De Nederlandse Maagd beschermt met haar schild de nog onbedorven jongeman die, in de begeleidende tekst, als ‘’t edel Kroost van hun die Philips deeden beeven’ wordt beschreven. Een verwij­ zing naar de Opstand. Vanuit een onweerswolk wordt het monster getroffen door een bliksemschicht. Het monster heeft een document in de bek en draagt een kruis/ onderscheiding om de nek. In een klauw houdt het monster een zwaard vast. Tussen jongeman en aristocraat in is een (vrijheids)hoed afgebeeld. De prent verbeeldt tegen- stellingen als goed/slecht, jong/oud en licht/donker. De aristocraat wordt in de spot- prent op satirische wijze afgeschilderd als een groot gevaar maar afgezien van uiterlijke kenmerken is niet duidelijk welk maatschappelijk echelon specifiek op de korrel wordt genomen. De boodschap is desondanks duidelijk: oude politieke verhoudingen zullen tot het verleden gaan behoren. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 41

Rijksmuseum objectnummer RP-P-1911-334

Toegeweid aan Hun wier hart voor waare Vreiheid klopt

Braak, helsche aristocrat! Uit uw’ gevloekten mond, ’t Afgrijslijkst monster uit op Nêerlands vryen grond, Tracht ’t edel Kroost van hun die Philips deeden beeven, Door Bloed-placaaten of te kluist’ren of doen sneeven, ’t Is ijdel, want de vlam tot hun bederf gesticht, Stelt uwe Wêerparty in een bekoorlyk Licht. Hier staat de vriend des volks wiens edle en zachte trekken, Een’ onberoerden geest en zuiver hart ontdekken, De Vrijheid kiest de Zij van hem, die haar vereert, En’t monster word door’t Schild kloekmoedig afgeweerd. 42 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

Na de restauratie van erfstadhouder Willem V in 1787 sloegen patriotten niet alleen op de vlucht, zij die achterbleven raakten invloedrijke bestuurlijke posities kwijt. Het pu­blieke debat werd bovendien gehinderd door het muilkorven van de patriotsge- zinde pers. Anders dan de voorgaande prenten, die in ieder geval gericht waren tegen ‘aristocraten’ dan wel ‘antipatriotten’ en derhalve een politieke opvatting ventileerden, ontbreken duidelijk anti-aristocratische spotprenten in de periode rond 1790. Ondanks het omfloerste karakter kan de spotprent Tijdverdrijf van smaak of joujou de Normandië 1791, rechts, desondanks worden opgevat als anti-aristocratisch. De naar een tekening van Jacobus van Meurs vervaardigde spotprent van Jan Lucas van der Beek (1753-1818) uit 1791 handelt ogenschijnlijk over de jojo. Het speelgoed – destijds ook bekend als bandalore, joujou de Normandie dan wel joujou de Coblenz – was in de periode rond de Franse Revolutie een rage onder de Franse adel. Omdat veel aristocraten op de vlucht sloegen of emigreerden (vandaar Coblenz, oftewel Koblenz) werd het speelgoed door het volk ook wel honend émigrette genoemd. De prent toont een salon met een goed gekleed, aristocratisch gezelschap, waaronder officieren. Via het venster is een koets te zien. Een jongetje, rechts, speelt met een trekpop. De zwaar bepruikte oudere man met bril – mogelijk een regent, zie pagina 47 – leest in een boek getiteld ‘Vaderl: Historie’ mogelijk om aan te geven dat de aristocratie ‘passé’ is. De prent vat een aantal elementen samen: adellijke pretenties, Franse mode, officieren en een regent. De trekpop is mogelijk een verwijzing naar de politieke vraag wie er aan de touwtjes trekt.30 De jojo, als adellijk tijdverdrijf, gaf niet alleen in de Republiek aanleiding tot spot, zoals blijkt uit de spotprent Spielt der alte Affe auch Joujou!, die eveneens op de rech- terpagina is afgebeeld. De spotprent is onderdeel van het anonieme boek Zu singendes Lied und Vaudeville unter und auf das allerliebste, allgemein beliebte und unterhaltende Joujou de Normandie: Mit einem Kupfer. Dit (zeldzame) boek werd in 1792 te Wiesbaden gedrukt en geeft aan dat de rage binnen de Franse adel om met de jojo te spelen via de emigrantengemeenschap in het buitenland werd verspreid. Het ridiculiseren van leden van een bepaalde sociale groep, door ze als apen af te beelden, is een vaak toegepaste vorm van satire. Dat het in dit geval de adel betreft, is opvallend. De kwalificatie ‘alte Affe’ – in de titel van de prent – kan niet complimenteus bedoeld zijn geweest.31

30 Émigrette, website Dictionaire Littré. http://www.littre.org/definition/%C3%A9migrette (3 juni 2016). Jojo (Klimtol), website Etymologiebank.nl. http://www.etymologiebank.nl/trefwoord/jojo1 (3 juni 2016). Émigré, 15 juli 2014, website Encyclopaedia Britannica. http://www.britannica.com/topic/emigre (3 juni 2016). 31 Spielt der alte Affe auch Joujou!, website Staatbibliothek zu Berlin. http://resolver.staatsbibliothek-berlin.de/SBB0000D58400000000 (3 juni 2016). ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 43

Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-102.452

Staatbibliothek zu Berlin StaBiKat (ppn digital) 744901553 Staatbibliothek zu Berlin StaBiKat (ppn original) 429248644 44 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

Was in de Republiek het formuleren van kritiek ten aanzien van erfstadhouder Willem V en zijn aanhang na 1787 niet of nauwelijks mogelijk, er bestond wel dege- lijk anti-aristocratische agitatie – met name vanuit de patriotse ballingsoorden in de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk. In het kielzog van Franse legers trokken patriot- ten in 1793 en 1794 mee richting de Republiek en in zijn pamflet Aan zyne Geldersche en Overysselsche landgenooten wond Herman Willem Daendels er in 1794 dan ook geen doekjes om. Opvallend genoeg maakte hij een onderscheid tussen ‘Adelijk’ en ‘Aritocratisch Ongedierte’.

‘[…] O Myne vrienden! hoe gelukkig zullen wy zyn, als ons Land eens gezuiverd is van al dat Adelyk en Aristocratisch Ongedierte; als er geen Drostendiensten meer zul- len zyn; als een ieder vry zal mogen Jagen en Vissen; als de Lasten en Ongelden voor een groot gedeelte zullen vermindert zyn, en niet meer voornaamentlyk den armen drukken, zo als thans plaats heeft; en als het Land door braave Burgers en Boeren, by algemeene stemmen daar toe gekozen, zal geregeerd worden. zutphensche en arnhemsche burgeryen, die het eerst het hoofd tegen de aristocraten opgestooken hebt, en by alle gelegenheden getoond uwe rechten te beminnen, toond nu dezelve ge- voelens, en dat er nog Geldersch bloet door uw aderen stroomd. Weest jaloers om u zel- ven vry te maken, en wagt niet tot dat de Franschen het komen doen; want yder regt- schapen Nederlander zal met my wenschen, dat wy zelfs met de wapenen in de vuist onze rechten terug bekomen, en toonen dat wy onze Broeders de Franschen waardig zyn, en niet zo verachtlyk als willem van nassau ons heeft afgeschildert […].’32

Als op 19 januari 1795 met Franse steun de Bataafse Republiek wordt uitgeroepen, waait er een andere politieke wind. In navolgende spot­prenten uit 1795 is dat goed te zien. Een aan Hermanus Fock (1766-1822) toegeschreven spotprent uit 1795, getiteld Spotprent op de Aristocratie, 1795, rechts, toont twee venters met een draagberrie – waar- op degens, hoed en pruiken liggen – die proberen hun handel uit te venten. Tussen de stokken van de berrie (links) is een bef zichtbaar.33 Waarom het Rijksmuseum deze prent bovengenoemde titel heeft gegeven, is onduide­lijk. Via The Early Modern Pamphlets Online kon worden achterhaald dat de spotprent een illustratie is bij een samenspraak tussen de venters Lorretje en Stinkhardt. In de tekst wordt evenwel niet gerefereerd aan adel of aristocratie. Wel aan regent: ‘Myn negotie was voor deezen, ’t Beste deel van een Regent,’.34 Feit is dat het (opzichtig) dragen van degens door adel en regenten – een adellijk prerogatief – om moralistische redenen al werd afgekeurd door Justus van Effen, die meende adel en regenten het goede voorbeeld zouden moeten geven. De pruiken op de berrie lijken inderdaad te verwijzen naar regenten, zoals bij de volgende anonieme spotprent Het ontnemen der aristocratiese achtbaarheid zal worden aangetoond.35

32 H. Daendels, Aan zyne Geldersche en Overysselsche landgenooten (Den Bosch 1794). http://www.dbnl.org/tekst/daen003aanz01_01/daen003aanz01_01_0001.php 33 C. Veth, Een eeuw Nederlandsche caricatuur (Amsterdam 1941) 40-41. 34 Lorretje en Stinkhardt, kooplieden in karre-pruiken, mantels, beffen, &c, website Early Dutch Pamphlets Online 22564. 35 J. van Effen, De Hollandsche Spectator 9 (1731) 71. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 45

Rijksmuseum objectnummer RP-P-1882-A-6672 46 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

Het ontnemen der Aristocratiese Achtbaarheid toont een tafereel waarin een Franse militair drie identiek zwart geklede mannen hun pruiken afneemt. De militair zegt: ‘Weg er mee daar Kan Jij luij wel Buijten’. De mannen, van links naar rechts, zeggen respectievelijk: ‘Waar zulle wij nu heen’, ‘nu is onse agtbaarheijd ontnoomen’, en ‘t,is nog nits als wij maar geen afrekening / moette doen van het gelt’. Op de voorgrond een keeshond, symbool van de patriotten, die met een van de pruiken speelt. De mannen beklagen zich dat ze zijn beroofd van hun ‘agtbaarheijd’, die werd gerepresenteerd door de pruiken. Via de deuropening een doorzicht naar het dansen om de vrijheidsboom. De spotprent valt te duiden als een vorm van leedvermaak. De prent maakt bovendien duidelijk dat er een nieuwe tijd is aangebroken, met nieuwe machtsverhoudingen, en dat oude conventies niet meer tellen. Het type pruiken doet sterk vermoeden dat de mannen regenten zouden kunnen zijn. Een voorbeeld uit 1787, waarop burgemeester Hendrik Hooft van Amsterdam (1716-1794) is geportretteerd door François Joseph Pfeiffer sr. doet zulks in ieder geval ver­moeden. Hendrik Hooft was overigens een pa- triot. Het verkopen van de Aristocratische Achtbaarheid, de volgende spotprent uit 1795, borduurt voort op het thema pruiken.36

36 Portret van Hendrik Hooft, website Stadsarchief Amsterdam. http://archief.amsterdam/archief/10097/010097007029 (3 juni 2016). ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 47

Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-86.591

Stadsarchief Amsterdam afbeeldingsbestand 010097007029 48 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

De eveneens anonieme prent Het verkopen van de Aristocratische Achtbaarheid lijkt sterk op de voorgaande prent en moet dan ook wel door dezelfde persoon/personen zijn gemaakt. De spotprent toont een man die in aanwezigheid van in Franse uniformen gestoken militairen twee pruiken te koop aanbiedt. Een als Joodse handelaar gestereo- typeerde man, links, zegt: ‘een halve Gilde’, en brengt daarmee een bod uit. De Franse militair, links, met voorzittershamer, kijkt naar de Franse militair aan de andere kant van de tafel en zegt: ‘kom aan Jan die 2 in een koop / wat Biet je daar voor’. Dat de in Frans uniform gestoken militair – die naar de Joodse handelaar kijkt – wordt aange- sproken met ‘Jan’ zou kunnen betekenen dat het Nederlanders betreft. De man op de tafel zegt: ‘Bravo Burger Zij Zijn Bijde / mooy smeerig’. De titel verwijst naar aristo- cratie maar ook in deze prent, die duidelijk bij de vorige spotprent hoort, betreft het pruiken die wellicht door regenten werden gedragen. In contemporaine West-Europese spotprenten werden Joodse kooplieden op iden- tieke wijze gestereotypeerd. Als de uitspraak van de man op de tafel wordt opgevat als antwoord op het bod van de Joodse handelaar, dan is het opvallend dat deze wordt aangesproken met ‘Burger’. Op 1 september 1797 namen twee Joodse afgevaardig- den zitting in de Tweede Nationale Vergadering – de eerste Joodse parlementariërs in Europa en een vroeg voorbeeld van Joodse emancipatie. Een andere interpretatie is echter ook mogelijk. Als de Joodse koopman wordt opgevat als een sjacheraar (de kokarde zit achterstevoren op zijn hoed) is de boodschap wellicht dat dure ‘aristocra- tische’ parafernalia in de nieuwe bestuurlijke realiteit van weinig waarde zijn. Ook in deze prent is sprake van een vorm van leedvermaak en égalité wordt hier als het ware in praktijk gebracht.37 Een navolgende spotprent, getiteld Frankrijk wint het kaartspel, 1795 betreft een ano- nieme aquarel, uit een serie van vijf, die een negatief aspect van de Bataafse Revolutie laat zien.

37 M. Rutjes, Door gelijkheid gegrepen, 158. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 49

Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-86.592 50 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

De aquarel die – voor zover bekend – nooit is gereproduceerd, toont twee in stemmig zwart geklede mannen met pruiken, mogelijk regenten, die een kaartspel verliezen van een Franse militair. Links waarschuwt een burger (met min of meer bescheiden pruik) tegen het spelen met de Fransen. Hij zegt: ‘o neen dispoot speel nooijt met Franse / zij doen uw naar Zijn Pijpen dansen’. De zwaar bepruikte man, links, zegt: ‘o spijt’. De naast hem gezeten man zegt: ik wou hem wel vermoorden’. Op de achterzijde van de aquarel het handgeschreven opschrift: ‘D’aristocraat heeft groote spijt / Wijl hij ‘t omber spel is kwijt’. Opmerkelijk is het feit dat de burger het woord ‘dispoot’ (despoot) gebruikt als hij klaarblijkelijk een aristocraat aanspreekt. ‘Omber’ was een destijds in beschaafde kringen populair kaartspel dat door drie personen werd gespeeld. Waaraan de titel ‘Frankrijk wint het kaartspel, 1795’ is ontleend, staat niet vast maar zou kun- nen zinspelen op de enorme financiële ‘vergoeding’ die de Bataafse Republiek aan Frankrijk moest betalen. Een publicatie die in dit verband licht werpt op de groeiende desillusie onder voor- malige revolutionairen is de satirische roman Het leven en sterven van een hedendaags aristocraat uit 1798, van de al eerder genoemde Gerrit Paape. De hoofdpersoon in deze roman, Willem, staat niet voor erfstadhouder Willem V en is ook niet afgeleid van een andere historische figuur. Gerrit Paape beschrijft op satirische wijze, via de belevenis- sen van Willem, de moraal van een opportunistische kongsi, die er steeds opnieuw in slaagt een dominante machtspositie te handhaven. De woede van de underdog vormt in Het leven en sterven van een hedendaags aristocraat de rode draad en het boek sluit daarom aan bij de politieke realiteit van 1798. De door Paape geminachte aristocraten zaten toen weer deels in het zadel en de ondertitel ‘Behelzende vele satires en waarhe- den, die het volk weten moet, om tot rechte kennis van zaken te komen’ geeft al aan dat Het leven en sterven van een hedendaags aristocraat geen manifest is met een duidelijke politieke visie. Paape richt zich in de roman op een bepaald slag mensen dat aristocraat wordt genoemd en waarvan hij opkomst en de veronderstelde ondergang beschrijft. De aris- tocraat is dan een onaangenaam heerschap dat onder valse voorwendselen eigenbelang voorop stelt en zich bezondigt aan huichelarij. Maar ook uit deze publicatie kan geen profiel worden afgeleid wie tot de aristocratie zou moeten worden gerekend. Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat moet worden opgevat als de weerslag van zijn teleur­stelling na de coup van 12 juni 1798 onder leiding van Daendels. Met deze coup werd een einde gemaakt aan de revolutionaire fase van de patriottenbeweging en keerde een deel van de Oranjegezinden weer terug in machts­posities. De hoofdpersoon Willem, geen verwijzing naar erfstadhouder Willem V maar de verpersoonlijking van de ‘oude aristocraat’, laat zich onder invloed van zijn geslepen vrouw Anna kennen als een kameleon die doet alsof hij de idealen van de revolutie omarmt. Willem wordt daarmee een ‘nieuwe aristocraat’ die door manipulatie greep krijgt op het volk en naar het voorbeeld van Robespierre de guillotine introduceert.38

Uit Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat: “[…] Robespierre was voldaan, en ging aldus voort: ‘Maar... wanneer deze koppen zullen gevallen zijn, dan zullen wij niet slechts de redders, maar ook de beheersers van ons vaderland zijn!’ (Willem herstelde zich.) ‘Maak u derhalve gereed om in mijn plan te treden, en verwacht van tijd tot tijd mijn geheime bevelen!’ De toon waarmee Robespierre deze laatste woorden uitsprak, maakte zulk een diepe indruk op Willem, dat hij zwoer geen jota of tittel van die geheime bevelen te zullen laten verloren gaan. Vraagt men vanwaar deze vrees, dit

38 P. Buijnsters, Gerrit Paape, 126-131. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 51

Rijksmuseum objectnummer RP-T-00-3809 52 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

ontzag, en zulks bij een aristocraat zoals wij Willem beschreven hebben? Wij antwoor- den kort: omdat Willem een alledaags en Robespierre (om zo te spreken) een zondags aristocraat was. Echter waagde Willem het om Robespierre een kleine tegenwerping te maken. ‘Immers,’ zei hij, ‘zijn wij door het volk gecommitteerd, en zonder deszelfs last kunnen wij niets doen!’ ‘Wat volk!’ riep Robespierre op een donderende toon. ‘Wat gecommitteerden! De guillotine!’ Willem boog zich tot de grond en vertrok.”39

De schrijfsters Betje Wolff en Aagje Deken hebben in Gedichten en liedjens voor het Vaderland met hun gedicht De Aristocraat uit 1798, iets vergelijkbaars gedaan. Wolff en Deken die in 1787 waren gevlucht, keerden in 1798 terug naar de Bataafse Republiek en hadden, naar eigen zeggen het nodige opgestoken op de Franse ‘Hoogeschool van Patriottismus en Revolutie’ en namen stevige standpunten in:

‘[...] een Volk, verlicht genoeg om te weeten waarin Vrijheid bestaat, is verpligt zijne Regeerders te ontwapenen en hen een magt, die zij misbruiken, afteneemen.’40

Wolff en Deken hechtten veel waarde aan volkssoevereiniteit maar maakten niet dui- delijk wat de criteria waren die bepaalden wanneer een revolutie gerecht­vaardigd was. In Gedichten en Liedjens voor het Vaderland betuigen ze wel hun instemming met de Nationale Vergadering die streefde naar concrete doelen als scheiding tussen kerk en staat en burgerlijke gelijkstelling van de Joden. Desondanks meenden Wolff en Deken te moeten waarschuwen voor de nieuwe aristocraten.

Uit De Aristocraat: ‘[…] Wie is hij? – Burgers! hoe, laat ge u door schijn verblinden? Kunt gij den naam van deez’ landshuichelaar niet vinden? – Lees hem, maar beeft te rug met afgekeerd gelaat, Daar hij aan ’t hoofd van dit tafreel te leezen staat.’41

Het is opmerkelijk dat het zowel in Het leven en sterven van een hedendaags aristocraat van Paape, de oproep tot opstand van Daendels als in het gedicht De Aristocraat van Elizabeth Wolff en Aagje Deken ontbreekt aan een duidelijke definiëring van ‘aristo- craat’. Ook de ‘nieuwe aristocraat’ is in feite een containerbegrip, met een negatieve lading en karakteriseert nog altijd geen afgebakende sociale groep. Een spotprent geti- teld Dit alles om mijzelve, dat als illustratie diende bij het boek Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat van Paape geeft een beeld van de ‘nieuwe aristocraat’. De prent (rechts) becommentarieert de Staatsregeling die werd aangenomen op 19 mei 1798 en toont een als zodanig herkenbaar lid van het Uitvoerend Bewind van de Bataafse Republiek. Deze ‘nieuwe’, zelfingenomen aristocraat vertrapt de ‘Rechten van den Mensch’. Aan de degen, onder de versierde hoed, hangt een papiertje met het woord ‘Volks=Bestúúr’. Hoed en degen liggen op een zuil met het woord ‘Vrijheid’. De spotprent sluit aan bij literatuur over vermeend politiek opportunisme en de veronder- stelling dat aristocraten opnieuw de lakens uitdelen.

39 P. Buijnsters, Gerrit Paape, 81. 40 P. Buijnsters, Wolff en Deken (Leiden 1984) 292-293. 41 A. Deken en E. Wolff, Gedichten en liedjens voor het vaderland uit. Benevens eene aanspraak aan het Bataafsche volk (1798) 92-96. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 53

Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-86.668 54 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 55

Aristocratisering, verfransing en zedelijk verval

In diens De metamorfose van Nederland beschrijft historicus Niek van Sas de achttien- de-eeuwse ‘leesrevolutie’ in de Republiek die begon – naar het Britse voorbeeld The Spectator – met de Hollandsche Spectator. Oprichter Justus van Effen (1684-1735) bevor- derde vanaf 1731 met zijn Hollandsche Spectator het proces van natievorming. Van Effen oefende niet alleen grote invloed uit omdat hij in het Nederlands publiceerde maar ook omdat hij verlichtingsidealen ‘nationaliseerde’ door ze te verbinden met ‘vaderlandse’ burgerdeugden. Het spectatoriale debat – de Hollandsche Spectator was succesvol en had navolgers – kreeg na verloop van tijd nog meer maatschappelijke relevantie toen het werd gekoppeld aan de toenemende zorg over de economische en militaire achter- uitgang van de Republiek.1 Spectators benadrukten het glorieuze verleden van de Republiek, met de zeventien- de-eeuwse koopman/burger als icoon van nationale voorspoed, en meenden dat één van de oorzaken voor het verval kon worden toegeschreven aan ‘verfransing’ van de elite. In talloze artikelen wezen de spectators er op dat de elite, in plaats van te inves- teren, geld verspilde aan huizen, koetsen, tuinen en pompeuze opsmuk – zoals in het hoofdstuk Aristocratie in woord en beeld is behandeld. Des te schadelijker, zo meende men, omdat door deze ‘Frans, aristocratische import’ de burgerlijke samenleving van de Republiek in het hart werd getroffen. De spectators stelden de culturele oriëntatie op Frankrijk voortdurend aan de orde, omdat men meende dat de maatschappelijke bovenlaag zich losmaakte van de burgerlijke cultuur door het Frans als voertaal te gaan gebruiken en ontwikkelingen in de uitbundige én kostbare Franse mode op de voet te volgen. Weelde werd geassocieerd met achteruitgang en vanaf 1770 ontstond het gevoel dat er een keerpunt was bereikt.2 Steile calvinisten constateerden eveneens het verval maar zij weten dit allereerst aan Verlichtingsdenken, dat wel tot geloofsafval moest leiden. De achteruitgang was een straf van god, zo meenden zij, omdat de Verlichting de fundamentele zondigheid van de mens ontkende. Dat verfransing automatisch ook een katholieke dreiging zou betekenen, speelde in de Republiek dus een minder grote rol.3 De spectators leverden een belangrijke bijdrage aan het publieke debat, en ver- fransing – waarmee men een luxueuze levensstijl en de bedenkelijke, onvaderlandse moraal van de elite bedoelde – werd een wapen in de strijd tegen de maatschappelijke bovenlaag, die niet in staat was het verval van de Republiek te stoppen. Binnen dit debat ging nationaliteit in toenemende mate een rol spelen en werden verfransing en aristocratisering synoniemen. Op basis van een al bestaand besef van ‘nederlander- schap’ ontstond er een heuse vaderlandcultus, met als gangbare overtuiging – denk hierbij aan de aloude humeurenleer – dat er zoiets als een volksaard zou zijn. ‘De’ Nederlander zou dan worden gekenmerkt door deugden als zuinigheid, fatsoen en ijver. Zulks in tegenstelling tot ‘de’ Fransman, die werd gestereotypeerd als petit- maître: ijdel, losbandig, lui en bovenal onbetrouwbaar. De Franse mode – bijvoorbeeld het dragen van bepoederde en geparfumeerde pruiken, zowel door mannen als door vrouwen – en Franse, aristocratische omgangsvormen zouden daarnaast leiden tot verwijfdheid.4 Toen na de jaren zestig van de achttiende eeuw de eerste opinietijdschriften werden opgericht, ging dat ten koste van de moralistische spectators. De spectators

1 N. van Sas, De metamorfose van Nederland, 72. 2 J. Kloek en W. Mijnhardt, 1800. Blauwdrukken voor een samenleving (Den Haag 2001) 177-178. 3 Ibidem, 180. 4 D. Sturkenboom, Spectators van hartstocht, 246. 56 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

Anonieme spotprent uit 1785, getiteld Alliantie, die samenwerking met de Fransen op satirische wijze belicht. Een Fransman en een Hollander omarmen elkaar terwijl de Fransman de beurs van de Hollander ontvreemdt. De Fransman is afgebeeld als een petit-maître en op de zakdoek die uit zijn jaszak hangt staat ‘Agent te Batavia’. Rijksmuseum objectnummer RP-P-OB-86.581

hadden de lezers voorgehouden hoe die zich als beschaafde burgers dienden te ge- dragen maar door internationale ontwikkelingen, en dan specifiek de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog (1775-1783), steeg de belangstelling voor (buitenlandse) politiek in de Republiek. Zo verscheen, na het uitbreken van de Vierde Engelse Oorlog (1780-1784), De Post van den Neder-Rhijn, het eerste succesvolle politieke opinieblad in Nederland. In De Post van den Neder-Rhijn, en later in andere bladen, werd het verval van de Republiek niet meer uitsluitend vanuit een morele of economische invalshoek benaderd, maar als een politiek probleem gezien. Het accent op politiek werd verder versterkt door het dramatische verloop van de Vierde Engelse Oorlog. ‘Aristocratische’ – en dus verfranste gezagsdragers – werden medeverantwoordelijk gehouden voor de nederlagen en in toenemende mate klonk in de patriotsgezinde opiniepers de roep om ‘nationaal herstel’. Dit programma betrof in eerste instantie hervormingen bin- ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 57

nen het bestaande systeem maar de patriotten raakten er meer en meer van overtuigd dat aanpassingen niet voldoende zou zijn. In hun optiek zou het ancien régime in zijn geheel moeten worden vervangen. Het streven van patriotten ging zich daarom richten op nationale hervormingen.5 De historici Kloek en Mijnhardt sluiten zich in 1800. Blauwdrukken voor een samenleving bij deze visie aan maar plaatsen patriottisme en vaderlandsliefde – met andere woorden de ‘nationaal-culturele identiteit’ – in een Europees kader.6 Het is binnen dit internationale kader van zich ontwikkelende ‘nationaal-culturele identiteiten’ interessant een fenomeen als het dragen van pruiken onder de loep te nemen. In de patriottentijd wordt in spotprenten wel gerefereerd aan de verderfelijke aristocratie en verfransing maar (nog) niet aan het dragen van pruiken. Na de Bataafse Revolutie is dat nadrukkelijk wel het geval en worden voormalige ‘aristocratische’ gezagsdragers van hun pruiken ontdaan. Het dragen van pruiken wordt dan gekoppeld aan het verleden, het ancien régime, toen burgers nog niet gelijk waren. Het probleem van de achteruitgang beïnvloedde in achttiende eeuw de Nederlandse variant van Europa-brede cultuurkritiek op de Fransen. Die kritiek kwam niet uit de lucht vallen, er bestonden al eeuwenlang negatieve stereotyperingen ten aanzien van ‘de’ Fransman. In de dertiende eeuw maakte de Duitse geestelijke Alexander von Roes de vergelijking tussen Fransen en hanen. Hij deed dat onder meer op basis van het Latijnse woord voor haan ‘gallus’. Zowel haan als Fransman – Gaulois (Galliër) – zouden arrogant, grillig en wellustig zijn. Maar ook: dapper, geestdriftig en nobel. Als verklaring voor een nationaal karakter hanteerde men in de Middeleeuwen, naast de humeurenleer, de uit de Klassieke Oudheid stammende klimaattheorie. Volgens deze theorie, die tot aan het einde van de achttiende eeuw stand zou houden, waren aan volkeren toegedichte eigenschappen het gevolg van de klimaatzone waarin men verbleef. Ook konden daadwerkelijke historische gebeurtenissen een rol spelen. Op basis van vermeende wellustigheid werden de Fransen verantwoordelijk gehouden voor de verschrikkingen van syfilis – morbus gallicus (Franse ziekte) – toen de geslachts- ziekte zich rond 1500 voor het eerst in Europa manifesteerde. Mede onder invloed van de Fysionomie – een pseudowetenschap die stelde dat aan de hand van het uiterlijk de persoonlijkheid kan worden afgeleid – werden dergelijke toeschrijvingen, na het begin van de vroegmoderne natievorming, onderdeel van het Franse ‘nationale karakter’. Een opvatting die nog te zien is in zogenaamde Völkertafel.7 In Groot-Brittannië voltrok zich in de tweede helft van de achttiende eeuw een vergelijkbaar proces als in de Republiek, ook daar kon worden gesproken van angst voor verfransing. Weliswaar werd verfransing niet als oorzaak gezien van economisch verval, maar wel van zedelijk verval. Angst voor de katholieke Fransen had diepe wortels en bepaalde ook interne Engelse verhoudingen. De verdenking bijvoorbeeld dat Jacobus II samenspande met Lodewijk XIV leidde tot anti-Franse hysterie en uitein- delijk de Glorious Revolution, waarmee de protestantse stadhouder Willem III op de Engelse troon kwam. Het afzetten van de Jacobus II werd door Engelsen ervaren als een verlossing van Franse en katholieke invloed. De Franse vorsten werden in de acht- tiende eeuw als uiterst onbetrouwbaar beschouwd en in elke rampspoed die Engeland trof, werd – soms terecht – de kwade hand van Frankrijk vermoed. Toenemende parlementaire macht markeerde evenwel een groot verschil met Frankrijk. In Engelse optiek waren de Fransen een serviel volk, dat weigerde zichzelf te bevrijden van des-

5 J. van Sas, De Metamorfose van Nederland, 124 en 202. 6 Kloek, J. en W. Mijnhardt, 1800, 213-234. 7 M. Beller en J. Leerssen ed., Imagology. The cultural construction and literary representation of national characters (Amsterdam 2007) 154-158. 58 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

poten. Het grote, staande Franse leger was daarom extra verontrustend en uiteindelijk werden er tussen 1689 en 1815 maar liefst zeven oorlogen uitgevochten met Frankrijk. De afkeer van de Fransen vond zijn culturele weerslag in satirisch bedoelde represen- taties als aap, haan en vos.8 Frankrijk oefende in de achttiende eeuw echter grote invloed uit op de Europese elite, waarbij de Franse cultuur gold als een toonbeeld van beschaving. Frankrijk domi- neerde met name in de mode en de Franse keuken werd beschouwd als het hoogtepunt van culinaire verfijning – ook in Groot-Brittannië. Maar wat binnen de elite voor goede smaak doorging, werd in Groot-Brittannië door andere maatschappelijke echelons opgevat als gebrek aan respect voor de eigen cultuur, zo niet regelrechte decadentie. De elegante Franse levensstijl, met galante omgangsvormen tussen man en vrouw, leidde in Groot-Brittannië tot het beeld van Fransen als verwijfde, huichelachtige aanstellers. ‘De’ Fransman werd dan ook naast aap, haan en vos, gestereotypeerd als petit-maître – net als in de Republiek. Met andere woorden: een modegevoelig, verwaand en ge­ maniëreerd sujet. Uit historisch onderzoek dat is gedaan naar lichaamsverzorging en haarmode in de achttiende eeuw kon de opkomst worden getraceerd van de Britse behoefte aan bigger hair. De pruik werd in Engeland door Karel II, die de Franse (haar)mode aan het hof van Lodewijk XIV volgde, met veel succes geïntroduceerd en zou tot de negentiende eeuw in zwang blijven. Aan het einde van de zeventiende eeuw was bigwig – in de betekenis van belangrijk persoon – al een gangbaar begrip in de Engelse taal. Ook in het dagelijks leven ging big hair een rol spelen en markeerde het beroepen, sociaal onderscheid en pretenties, zoals onder andere blijkt uit het contemporaine verslag van de kapper/haarkunstenaar James Stewart uit 1782:

‘As the perukes became more common, their shape and forms altered. Hence we hear of the clerical, the physical, and the huge tie peruke for the man of the law, the briga- dier, or the major for the army and navy, as also the tremendous fox ear, or cluster of temple curls, with a pig-tail behind. The merchant, the man of business and of letters, were distinguished by the grave full bottom, or more moderate tie, neatly curled; the tradesman by the snug bob, or the natty scratch; the country gentleman, by the natural fly and hunting peruke. All conditions of men were distinguished by the cut of the wig, and none more so than the coachman, who wore his, as there does some to this day, in imitation of the curled hair of a waterdog.’9

De van origine Franse pruik bleef, als gezegd, een belangrijk onderdeel van de man- nenmode in de periode 1660-1810 en gold bij de elite, net als kleding volgens de laatste Franse mode, als een teken van beschaving. Omdat zowel de fabricage als het onderhoud van een pruik duur waren, maakte de eigenaar van een pruik bovendien duidelijk niet onbemiddeld te zijn. De grote man van de Britse satire in het midden van de achttiende eeuw, de schilder en graficus William Hogarth (1697-1764), stak als een van de eersten de draak met de pruikenmode. Zijn beroemde ets The Five Orders of Perriwigs uit 1761, gemaakt ter gelegenheid van het huwelijk tussen koning George III en prinses Charlotte van Mecklenburg-Strelitz, toont vijf varianten.10 Het bespotten van de verfranste Britse elite kwam in de jaren zeventig van de acht- tiende eeuw ook duidelijk tot uitdrukking in een reeks van spotprenten – er kan zelfs

8 M. Duffy, The Englishman and the Foreigner (English Satirical Print, 1600-1832) (Cambridge 1986) 31-39. 9 M. Powell en J. Roach, ‘Big Hair’, Eighteenth-Century Studies 38 (2004) 79-99, aldaar 81. 10 William Hogarth, 18 februari 2016, website Encyclopaedia Brittanica. http://www.britannica.com/biography/William-Hogarth (21 mei 2016). ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 59

Spotprent van William Hogarth uit 1761 getiteld The Five Orders of Perriwigs as they were Worn at the Late Coronation Measured Architectonically. De prent steekt onder andere de draak met het dragen van ‘on-Britse’ pruiken en verscheen na het huwelijk van koning George III en de Duitse prinses Charlotte van Mecklenburg-Strelitz. De afgebeelde personen waren herkenbaar voor tijdgenoten van Hogarth. The Metropolitan Museum of Art objectnummer 91.1.54

van een genre worden gesproken – die de zogenaamde ‘macaroni’s’ op de korrel nam. De eerste keer dat melding werd gemaakt van macaroni was in het toneelstuk The Male-Coquette uit 1757 waarin een Italiaanse fat/saletjonker wordt opgevoerd die de titel Marchese di Macaroni draagt. Geen toeval, het was een verwijzing naar het pasta­ gerecht dat door adellijke jongemannen – na een Grand Tour, het sluitstuk van hun opleiding – in Groot-Brittannië werd geïntroduceerd. Tijdens de Grand Tour kwamen jonge edelen in aanraking met de Franse en Italiaanse cultuur en veel van hen raakten onder de indruk van met name de Franse mode – waaronder extravagante pruiken – en Franse omgangsvormen. ‘Macaroni’ ging in Groot-Brittannië zoveel betekenen als een jonge en gecultiveerde – lees: verfranste – Britse aristocraat. Franse mode en verfijnde omgangsvormen werden evenwel door veel Britten als ver­wijfd gezien en bevestigden bovendien het al langer bestaande vooroordeel dat 60 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

Welladay! Is this my son Tom! Britse spotprent die werd gepubliceerd op 25 juni 1773. Een herenboer, links, schrikt als hij zijn zoon ontmoet. De zoon is met absurde pruik, degen, polstas /mof(?) en wandelstok uitgedost als een macaroni. British Museum objectnummer 1935,0522.1.38

homo­seksualiteit zo niet een katholiek, dan toch in ieder geval een mediterraan kwaad zou zijn. Ondanks hun geringe aantal oefenden de modieuze macaroni’s grote invloed uit en sijpelden nieuwe opvattingen door naar de opkomende burgerij. De macaroni werd beschouwd als de verpersoonlijking van aristocratische waarden en vormde daarmee zowel een voorbeeld voor de Britse bourgeoisie met pretenties, als een schrik- beeld voor de burgers die een voorkeur hadden voor ‘mannelijke’ deugdzaamheid. Met andere woorden: iedereen die over de middelen beschikte, kon een macaroni zijn en er ontstond vervolgens dan ook een rage. Uitgeverijen zagen daar brood in en er kwamen tijdschriften op de markt als The Macaroni and Theatrical Magazine or Monthly Register en Macaroni Magazine. In deze publicaties werd aandacht besteed aan Franse om- gangsvormen, maar opvallend genoeg met een kritische ondertoon: ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 61

‘Modern politeness... which is so ornamental, is very apt to run into disagreeable extre- mes; amongst the French it is too often disguised by affectation and insincerity; and that simplicity of manners which the English affect so much, and which is so amiable, is equally apt, under the name of honest bluntness and sincerity, to degenerate into rusticity and barbarism.11

Een observatie die heel goed past bij de spotprent Welladay! Is this my son Tom! uit 1773, op de linkerpagina. Printshops – uitgeverijen van spotprenten – gingen uiteraard ook mee in de hype en er werden dan ook talloze prenten met macaroni’s als mik- punt gedrukt onder titels als: Monsieur le Medicin of Monsieur le Frizeur. Met name de self-made macaroni werd de aanjager van een indringend publiek debat over de vraag hoe Britten de lokroep van verwerpelijk individualisme en de aantrekkingskracht van overdreven luxe zouden kunnen weerstaan. De extravagante pruiken die macaroni’s droegen, hadden geen duidelijke sociale functie en werden daarom in verband gebracht decadentie en verwijfdheid. De macaroni’s zorgde voor verwarring omdat grenzen tus- sen geslacht, maatschappelijke klasse én nationaliteit vervaagden. De tamelijk heftige wijze waarop macaronis’s een rol speelden in het Britse publieke debat kan worden ge- duid als onderdeel van de Britse natievorming, oftewel het ontstaan van britishness. De bijna voortdurende strijd tussen 1689 en 1815 tegen het katholieke Frankrijk speelde een belangrijke rol in het samensmeden van de Engelsen, de Schotten en de Welsh. Britse successen in deze oorlogen, en het opbouwen van een wereldrijk, bevestigden het Britse zelfbeeld. De katholieke Fransen definieerden in de achttiende eeuw als het ware britishness.12

Politeness. Spotprent uit 1779 van James Gillray. Jack English vis-à-vis de petit-maître. Representaties van Groot-Brittannië als bier, bull-dog, rosbief tegenover kikkerbillen en snuiftabak. Onder de afbeelding staat: ‘With Porter Roast Beef & Plumb Pudding well cram’d, / Jack English declares that Monsr. may be D------d. / The Soup Meagre Frenchman such Language dont suit, / So he Grins Indignation & calls him a Brute’. British Museum objectnummer 1868,0808.5809

De Fransen waren wat de Britten niet waren: ‘But what most enabled Great Britain to emerge as an artificial nation, and to be super­imposed onto older alignments and loyalties, was a series of massive wars between 1689 and 1815 that allowed its diverse

11 A. Rauser, ‘Hair, Authenticity, and the Self-Made Macaroni’, Eighteenth-Century Studies 38, (2004) 101-117. 12 Ibidem, 101-117. 62 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

inhabitants to focus on what they had in common, rather than on what divided them, and that forged an overseas empire from which all parts of Britain could secure real as well as psychic profits.’13

Werd in de Republiek verfransing van de elite gekoppeld aan het economische en mi- litaire verval van de natie, in Groot-Brittannië werd Franse culturele invloed gezien als de prelude op een militaire invasie. In beide gevallen moet de angst voor verfransing echter in de context worden geplaatst van identiteitsvorming en opkomend nationalis- me. Zowel in de Republiek als in Groot-Brittannië representeerde ‘de’ Fransman alles wat men geacht werd niet te willen zijn.

13 L. Colley, ‘Britishness and Otherness: An Argument’, Journal of British Studies 31 (1992) 309-329, aldaar 316. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 63

Evolutie begrippen ‘aristocratie’ en ‘democratie’

Uit recent onderzoek van onder andere Mart Rutjes blijkt dat aan het einde van de acht- tiende eeuw niemand zichzelf aristocraat noemde, men werd als zodanig ‘geframed’. Een goed voorbeeld daarvan is het boek De onverbloemde geschiedenis van het Bataafsch patriottismus, van detzelfs begin tot op den 12 jinij 1798 toe van Gerrit Paape. Het be- grip ‘aristocraat’ ontwikkelde zich volgens Paape in de jaren tachtig tot ‘een ijzeren handgranaat’ waarmee iedereen kon gooien. De kwalificatie ‘aristocraat’ werd een kwaadaardig label: ‘al wie eenig gezag of magt over een ander had, en daar van min of meer misbruik maakte, liep altoos gevaar, om als aristocraat aan de goede gemeente te worden afgeschilderd: men behoefde het zelfs niet eens te misbruiken; om dien haatlijken tijtel te verwerven,’ aldus Gerrit Paape. ‘Aristocratie’ stond niet voor adel of stedelijk patriciaat, maar was eerder een aanduiding voor een amorfe combinatie van beide maatschappelijke echelons.1 De verschuiving in betekenis van begrippen als: gelijkheid, vrijheid, soevereiniteit, volksregering, aristocratie en republiek werd mede door Rutjes in kaart gebracht en hij vroeg zich af hoe deze begrippen zich tot elkaar verhielden. Rutjes constateert in Door gelijkheid gegrepen dat bepaalde woorden – ten tijde van de Bataafse Revolutie (1794- 1799) ‘politiek correct’ waren en andere volstrekt taboe. De unitarissen – voorstanders van de eenheidsstaat – bijvoorbeeld slaagden er binnen deze periode in iedereen die zich uitsprak voor behoud van de gewestelijke autonomie te ‘labellen’ als tegenstanders van de idealen van de Bataafse Revolutie en te brandmerken als aristocraten.2 In de dissertatie Pioniers in schaduwbeeld van Joris Oddens komt eveneens naar voren dat onvoorziene en minder prettige aspecten van de nieuwe politieke realiteit werden geanalyseerd vanuit de reeds door patriotten ontwikkelde machtstheorie:

‘Tekenend voor deze staat van paradigmatische schizofrenie was het gebruik van het scheldwoord ‘aristocraat’, dat bleef bestaan in zijn sinds de patriottentijd spreekwoorde- lijke betekenis van een hoogmoedige, arrogante regent die weigerde het landsbestuur aan anderen te laten, maar zodanig werd verruimd dat het woord nu ironisch genoeg ook van toepassing kon worden verklaard op bijvoorbeeld de briefschrijvers,3 die juist weigerden nog langer aan het landsbestuur deel te nemen.’4

Eigen onderzoek in de via Internet toegankelijke collectie The Early Modern Pamphlets Online bevestigt een en ander. Er werden dertien aan aristocratie gekoppelde pam- fletten gevonden, waaronder een bijzonder pamflet uit 1684. In dit pamflet zet een anonieme pleitbezorger van een ‘Aristokratike Regeering’ zijn denkbeelden uiteen. Aristocratie wordt in dit pamflet aangeprezen als een bestuurssysteem dat valt te prefe- reren boven ‘Volks-Regeering’ en ‘Monarchale Regeering’. Op het titelblad staat:

‘dat Eene Populare ofte Volks-Regeering voor den gemeenen Ingeseetenen van HOLLANDT seer Schadelick,

1 S. Klein, Patriots Republikanisme 228-229. 2 M. Rutjes, Door gelijkheid gegrepen, 13-14 en 62. 3 Na de staatsgreep van 22 januari 1798 liet een aantal afgevaardigden (federalisten) van de Nationale Vergadering middels briefjes weten niet meer te zullen verschijnen. 4 J. Oddens, Pioniers in schaduwbeeld, 422-423. 64 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

Eene Monarchale ofte Eenhoofdige Doodelick; Ende daar en tegen Eene ‘Aristokratike Regeering’, Bestaande uyt veele Aansienelicke Hollandse Edelen, ende Borgeren daar toe gekooren, seer Heylsaam is, ofte yder van dien respective soude wesen Schadelik, Doodelik, ende Heylsaam.

Mijn Soon, en vermengt u niet met hen, die naar veranderinge in Regeeringe staan, want haar verderf sal haastigh volgen, Prov. Cap. 24.5

t’Amsterdam, By Jan Rieuwertsz, Boekverkoper in de Beurs-straat, 1684’6

De twaalf andere pamfletten stammen uit het einde van de achttiende eeuw en staan zonder uitzondering negatief tegenover de aristocratie dan wel aristocraten. Op de website van het Woordenboek Nederlandse Taal (WNT) is men vrij stellig dat het woord ‘aristocraat’ – in negatieve betekenis – werd geïntroduceerd door Joan Derk van der Capellen tot den Pol – zoals ook aan de orde kwam in het hoofdstuk Aristocratie in woord en beeld.

‘ARISTOCRAAT Woordsoort: znw.(m.) Modern lemma: aristocraat

znw. m., mv. aristocraten; verkl. aristocraatje, mv. -jes. Het Fr. aristocrate, dat in die taal gevormd is naar aristocratie en aristocratique (hatzfeld-darmesteter 1, 133). Aristocraat, aristocratie en aristocratisch zijn in de tweede helft der vorige eeuw bij ons in gebruik gekomen. Men kende aristocratia natuurlijk als een Grieksch woord: h. de groot ver- taalde het met bester-regieringe (Inl. I, 3, § 8). Maar eerst in de 18de eeuw, bij nieuwere beschouwingen over het staatsrecht, drong het woord door in de levende taal en daar- mede andere soortgelijke: in een door j. d. van der capellen vertaald geschrift wordt zelfs gesproken van ptochocratie en van juntocratie (waarbij junto wordt verklaard als “eene cabale, factie”). Vóór montesquieu is aristocratie ook, naar het schijnt, in het Fransch zeldzaam. Vreemde woorden zijn dikwijls aanvankelijk in ongunstigen zin ge- bruikt; zoo ook aristocraat, dat vooral voorkomt in de geschriften der patriotten, en dan als een scheldwoord; de tegenpartij noemt aristocratie de regeering der edelen. In de jager’s Archief (3, 15) wordt er aan herinnerd, dat campe indertijd aristocrate heeft willen vertalen met herscherling, dus ook in ongunstigen zin.

–1. Smalende benaming voor de leden der Nederlandsche regentenfamiliën op het einde der vorige eeuw. –2. In later tijd: aanhanger van het denkbeeld, dat de leiding in staat en maatschap- pij alleen moet berusten bij hen die uitmunten door geboorte, beschaving, en ook wel- gesteldheid; gewoonlijk met het bijbegrip, dat men zich bewust is zelf tot die bevoor- rechten te behooren.

5 Spreuken 24, 2013-2016, website Statenvertaling. http://statenvertaling.nl/tekst.php?bb=20&hf=24&ind=4#starth (30 mei 2016). 6 The Early Modern Pamphlets Online, pamphletnr. 12172. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 65

Supplement bij ARISTOCRAAT – Als vr. bezigt men aristocrate. – 1. Lees: oorspr. smalende benaming voor de leden van een regeerende (adellijke) oligarchie; met betr. tot Nederl. toestanden in toepassing op de regenten uit den Patriottentijd. – 2. – 3. Fig., ook wel van zaken: persoon of zaak die tot de hoogste, edelste, fraaiste enz. van zijn of haar categorie of in zekere omgeving behoort. Den van verre in het oog vallenden aristocraat dier wildernis, den bloedrooden suikerahornboom, potgieter 8, 59 [1851]. – Samenst. Aristocratenhand, hand als van een aristocraat, t.w. die fraai gevormd is en geen sporen vertoont van handenarbeid. Aristocratenneus.’7

Het begrip ‘democratie’ onderging eveneens een metamorfose. In de klassieke en vroegmoderne politieke theorieën was ‘democratie’ een negatief geladen begrip omdat het zou leiden tot tirannie van de massa. Tot laat in de achttiende eeuw was men er van overtuigd dat het bestuur moest worden overgelaten aan regenten, zodat burgers zich konden richten op werk en gezin. Het patriotse hervormingsprogramma was er daarom in eerste instantie nog op gericht – door naar het verleden van de Republiek te wijzen – oorspronkelijke burgerrechten op erfstadhouder en stedelijk patriciaat te heroveren.8 Onder invloed van Verlichtingsideeën werd desalniettemin een nieuw element toe- gevoegd: volkssoevereiniteit. Dit principe speelde een belangrijke rol in Amerikaanse Revolutie en drong als ‘grondwettige herstelling’ ook door in de Republiek. Patriotten plaatsten, via het streven naar volkssoevereiniteit, vraagtekens bij de legitimiteit van het politieke bestel en meenden dat het volk, de soevereiniteit nooit aan de Staten of de stadhouder had overgedragen. Het uitoefenen van politieke macht, of het nu stadhou- ders of regenten waren, was om die reden een tijdelijk en voorwaardelijk voorrecht. Omdat de patriotten volkssoevereiniteit soms koppelden aan democratie verloor dit laatste begrip langzaam maar zeker een deel van zijn negatieve lading. Democratie werd een kader voor hervormingsplannen met de bedoeling een antwoord te formule- ren op de machtspositie van erfstadhouder Willem V, oligarchisering van het bestuur én het verval van de Republiek. Dat patriotten er geen misverstand over wilden laten bestaan dat ze ‘genuanceerd’ dachten over democratie blijkt onder andere uit pamflet- ten, zoals het anonieme De Aritokratie Ontmomd uit 1785:

‘Een louter Demokratische Regeringsvorm, is een gedrochtelijke Regeringsvorm. Men bedriegt u ongestraft, waarde Medeburgers, wanneer men tegen u zegt, dat de gewapende Burgerijen, de vrije Corps, de Genootschappen van wapenhandel en de goede Regenten, niets anders bedoelen dan ’t invoeren van een louter Demokratische Regering; die, schurken liegen, zij doen u geloven, het geen, dat niet waar is, en dat niet waar zijn kan, het zijn gehuurde schrijvers, die betaald en aangenomen worden, om u tegen uwe eigen belangen de wapenen te doen aantrekken, die u dit verdichtsel wijs- maken; ik betuig u bij al ’t geen, geen, dat onschendbaarst is, dat dit nooit het gevoelen der Patriotische Partij geweest is, neen, nooit heeft die verstandige Partij dit verkeerde denkbeeld gehad.’9

7 Aristocraat, 2007, Website Woordenboek Nederlandse Taal. http://gtb.inl.nl/iWDB/search?actie=article& wdb=WNT&id=M004275&Betekenis_id=S004299.sense.19&lemmodern=aristocraat (26 mei 2016) 8 Rutjes, Door gelijkheid gegrepen, 75. 9 The Early Modern Dutch Pamphlets Online pamphletnr. 21046A 20-21. 66 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

De Pruisische inval in 1787 en het herstel van Willem V in zijn oude machtspositie verhinderden vooralsnog verdere uitwerking van patriotse ideeën. ‘Democratie’ (in Bataafs woordgebruik: volksregering) bleef zowel voor patriotten, als later de Bataven, een lastig begrip vanwege de mogelijke associatie met directe democratie – men han- teerde dan ook bij voorkeur termen als ‘representatieve democratie’ dan wel ‘vertegen- woordigende democratie’.10 Patriotten die streden voor een representatieve democratie wilden niet zonder meer worden gekenschetst als ‘democraat’, omdat ‘democratie’ zou impliceren dat ook ‘het grauw’ stemrecht zou verwerven. Democratisch ingestelde patriotten probeerden dan ook duidelijk te maken dat zij weliswaar naar democratie streefden, maar dan getrapt en dus geen directe democratie. Maar waar ‘aristocraat een negatief geladen connotatie behield, kreeg ‘democraat’ een gunstiger betekenis. Dat ‘democratie’, dat wil zeggen het begrip als zodanig, als het ware salonfähig werd, blijkt ook uit de oprichting van het tijdschrift De Democraten dat van 1796 tot 1798 verscheen. De Democraten leverde een belangrijke bijdrage aan discussies over staatsinrich- ting. Democratie, als bestuursmodel, werd een zodanig belangrijk politiek uitgangs- punt dat de Bataven het ook daadwerkelijk in de praktijk probeerden te brengen. De Eerste Nationale Vergadering werd democratisch gekozen en hield zitting van maart 1796 tot augustus 1797. Het was met name in de periode 1796-1798 dat de relatie tussen democratie, representatie en volkssoevereiniteit weliswaar tot heftige debat- ten leidde maar ‘democratie’ was toen geen besmette term meer, in tegenstelling tot ‘aristocratie’.11

10 Rutjes, Door gelijkheid gegrepen, 133. 11 Ibidem, 25. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 67

Humor en sociaal protest

In het publiek debat hanteerden de patriotten doelbewust een aantal termen, waar- onder ‘aristocratie’, om politieke tegenstanders in de verdediging te dringen. Door iemand aristocraat te noemen, werd hij ‘geframed’ als tegenstander van een zuiver republikeins staatsmodel, als tegenstander van volkssoevereiniteit en als tegenstander van de ‘vrijheid’. Een verklaring voor het framen van politieke opponenten is in het vorige hoofdstuk Evolutie begrippen ‘aristocratie’ en ‘democratie’ aan de orde gekomen. Gezien de verwarring rond begrippen als aristocratie en democratie, en onduidelijke maatschappelijke en politieke scheidslijnen schept de benadering van maatschappelijk ongenoegen als een vorm van sociaal protest mogelijk (nog) meer context. De Amerikaanse socioloog Charles Tilly (1929-2008) plaatste sociaal protest na- drukkelijk in een economische, politieke en sociale context en formuleerde een aantal voorwaarden waaraan een sociale beweging moet voldoen om als zodanig te worden gedefinieerd. In zijn theorie omschrijft Tilly een sociale beweging als het collectieve en strijdvaardige optreden van een groep gewone burgers die door middel van mani- festaties en campagnes stelselmatig eisen stelt. Tilly zag sociale bewegingen als een instrument van gewone burgers om deel te nemen aan de politiek. Campagnes kun- nen hierbij worden omschreven als een doelgerichte, langdurige en openbare poging gezamenlijk eisen te stellen aan autoriteiten. Tot het instrumentarium, of repertoire, van een sociale beweging behoort de toepassing van een combinatie van verschillende vormen van politieke actie, zoals onder andere: het in het leven roepen van samenwer- kingsverbanden en coalities, het houden van openbare bijeenkomsten, optochten en demonstraties. Eventueel begeleid door het indienen van petities, het verspreiden van pamfletten en het plaatsen van uitingen in de media. In deze zin zouden de patriot- ten tot de komst van de Bataafse Republiek in 1795 kunnen worden gerekend tot een ‘sociale beweging’.1 Om, afgezien van genoemde condities, tot een sociale beweging te kunnen worden gerekend, formuleert Tilly in zijn theorie evenwel nog enkele voorwaarden, waaronder de aanwezigheid van een ‘charismatische leider’. Het is opvallend te noemen dat aan het einde van de achttiende eeuw in de Republiek noch aan patriotse zijde, noch aan de kant van de Oranjegezinden een bepaalde persoon als zodanig gekenschetst kan worden. Omdat Joan Derk van der Capellen tot den Pol al vroeg stierf en erfstadhouder Willem V bepaald geen krachtig persoonlijkheid was, is tot de installatie van Lodewijk Napoleon als vorst van het Koninkrijk Holland in 1806, zelfs geen enkele dominant aanwezige leidersfiguur aan te wijzen. Daarnaast moeten leden van een sociale be- weging volgens Tilly staan voor WUNC, oftewel: ‘Worthiness’, ‘Unity’, ‘Numbers’ en ‘Commitment’. Op basis van de voorwaarde ‘Unity’ kunnen de patriotten, ook al niet zonder meer tot een sociale beweging worden gerekend: de politieke strijd tussen patri- otten en Oranjegezinden verschilde per stad en per gewest. De spotprenten en publicaties die handelen over de verfoeide ‘aristocratie’ maken duidelijk dat wanneer er geen duidelijk beeld bestaat van ‘de’ vijand er ook geen dui- delijke beeld bestaat van ‘de’ patriot. Als zodanig zijn sociologische theorieën – als die van Tilly – om anti-aristocratische literaire uitingen en anti-aristocratische spotpren- ten te duiden dus niet automatisch zinvol. Maar met een iets andere invalshoek valt er echter wel iets over de anti-aristocratische uitingen te zeggen. Mede onder invloed van Culturele Antropologie, wordt binnen de Sociale

1 Ch. Tilly, ‘Introduction to Part II: Invention, Diffusion, and Transformation of the Social Movement Repertoire’, European Review of History 12 (2005) 307. 68 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

Geschiedenis de afgelopen decennia meer onderzoek gedaan naar het verband tus- sen humor en sociaal protest – met name door de International Society for Humour Studies. Zo analyseerde Marjolein ’t Hart in de bundel Humour and Social Protest: An Introduction de inzet van humor – vaak in de vorm van satire – bij sociaal protest.2 Eén van de methodes om effectief gebruik te maken van satire is ‘framing’, waarbij getracht wordt de interpretatie van een bepaalde situatie of gebeurtenis te sturen door personen, of andere representaties, met negatieve kwesties in verband te brengen. Spotprenten zijn hier in het bijzonder voor geschikt omdat ze een tegenstander tege- lijkertijd bekritiseren én belachelijk maken. De gebruikte beelden helpen bovendien bij het overbrengen van de boodschap aan een minder geletterd publiek. Bekijken we de anti-aristocratische spotprenten vanuit dit perspectief dan kan worden gesteld dat ‘aristocraten’ via framing in verband worden gebracht met hypocrisie en andere vormen van moreel verwerpelijke gedrag.3 Naast framing is het concept ‘collective identity’ ook van toepassing wanneer het om de anti-aristocratische spotprenten gaat die aan het einde van de achttiende eeuw ont- staan. De al eerder genoemde Charles Tilly toonde bijvoorbeeld aan hoe Britse demon- stranten in de negentiende eeuw zichzelf ten opzicht van autoriteiten definieerden als: ‘aanhangers van’, ‘tegenstanders van’ of ‘leden van’. Dit besef van collectieve identiteit ging gepaard met de afname van traditionele banden met de kerk, lokale gemeenschap en familie. De banden met de kerk en de lokale gemeenschap bleven in de achttiende- eeuwse Republiek weliswaar in tact maar opkomst van de nationale gedachte – in de vorm van bewieroking het Vaderland – valt wel nadrukkelijk op.4 Tijdens het introduceren van concepten als framing en collective identity werden sociale wetenschappers zich eveneens bewust van de rol die emoties spelen. Onder invloed van Freudiaanse ideeën stond men in eerste instantie niet positief tegenover emoties en bracht men gevoelsuitingen al snel in verband met losgeslagen meutes dan wel individuele psychische problematiek. Sociale wetenschappers koppelden emoties aan irrationaliteit en bestudeerden liever andere kwesties. Pas sinds de jaren tachtig van de twintigste eeuw worden emoties serieus genomen en in verband gebracht met sociale netwerken, gedeelde culturele betekenis en collectieve identiteit oftewel: de wij- groep. Grote vraag hierbij is uiteraard of humor tot de emoties kan worden gerekend. De meeste sociale wetenschappers die zich bezig houden met emoties binnen sociaal protest willen nog wel het belang van ‘negatieve’ emoties als angst en woede erkennen, maar het zijn humorologen die wijzen het belang van vrolijkheid waarmee het toepas- sen van satire doorgaans gepaard gaat. Humorologen menen dat vrolijkheid effect heeft op de algehele stemming en noemen het een ‘weak intensity emotion’.5 Lachen leidt in ieder geval tot vrolijkheid en dat kan van wezenlijk belang zijn, als een soort veiligheidsklep, wanneer bijvoorbeeld sprake is van grote druk tijdens zwaar- beladen politieke confrontaties. Daarnaast bevordert vrolijkheid de eensgezindheid die, op langere termijn, zelfs een doorslaggevende rol kan spelen. Samen lachen versterkt gevoelens van onderlinge solidariteit, net als gezamenlijk deelnemen aan exercities, het aanheffen van spreekkoren en samenzang. Toch is humoristisch framen, via satire, niet altijd en niet zonder meer effectief als actiemiddel van een sociale beweging. Veel hangt af van de ‘political opportunity struc- ture’, een begrip dat elementen omvat als: in hoeverre bestaat er een onafhankelijke publieke sfeer; in hoeverre is de heersende elite eensgezind; in hoeverre bestaat er fric-

2 M. ’t Hart, ‘Humour and Social Protest. An Introduction’, IRSH 52 (2007) 1-20. 3 Ibidem, 8-13. 4 Ch. Tilly, The Contentious French (Cambridge, MA 1986) 32–33. 5 M. ’t Hart, ‘Humour and Social Protest’, 12. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 69

tie tussen de heersende elite en lagere echelons in de samenleving en in hoeverre kan een sociale beweging rekenen op steun van andere groepen binnen de samenleving?6 De laatst behandelde spotprent Dit alles om mij zelve in het hoofdstuk Aristocratie in woord en beeld laat zien dat het in 1798 aan een ‘political opportunity structure’ ontbreekt in de Bataafse Republiek. De opkomstcijfers bij democratische verkiezingen zijn laag, er vinden staatsgrepen plaats en de ‘oude aristocratie’ wordt vervangen door de ‘nieuwe aristocratie’ – deels dezelfde personen.

6 M. ’t Hart, ‘Humour and Social Protest’, 13. 70 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 71

Conclusie

De zware verliezen tijdens de Vierde Engelse Oorlog en het zwakke optreden van erfstadhouder Willem V maakte de geesten rijp voor verandering. ‘Weg de overtuiging dat elke inwoner van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een brave patriot was. Niet gemeenschapsgevoel, maar de behoefte om groepen uit te sluiten kwam tij- dens de patriottenrevolutie voorop te staan,’ zo concluderen Kloek en Mijnhardt. Zowel Oranjegezinden als patriotten meenden dat ‘verraders’ moesten worden weggezuiverd. De situatie kreeg na 1780 extra lading door de opkomst van een landelijke politieke opiniepers in de vorm van periodieken als de Post van den Neder-Rhijn en De Politieke Kruyer. De luidruchtige patriotse revolutie, in wezen frustratie over de koers van het va- derland, werd zodoende een nationale kwestie. Mede als gevolg van deze ontwikkeling vond politiek debat over het wel en wee van de Republiek niet langer alleen in Den Haag plaats en werd het bespelen van de publie- ke opinie onderdeel van de politiek. Met als gevolg niet alleen propaganda via pam- fletten en spotprenten, maar ook een toename in de productie van politiek gekleurde gebruiksvoorwerpen – een fenomeen dat met name is onderzocht door professor Frans Grijzenhout. Het begrip ‘vaderland’ wordt onderdeel van de ideologische strijd tus- sen Oranjegezinden en patriotten waarbij men elkaar wederzijds het recht ontzegt te spreken namens de natie. Patriots geïnspireerde burgers typeerden erfstadhouder Willem V als een handlan- ger van de Britten en het deel van het regentenpatriciaat dat hem steunde werd voorts afgeschilderd als verwijfd, gearistocratiseerd en derhalve ongeschikt om de Republiek te besturen. Een fenomeen dat in de aan ‘aristocratie’ gelinkte spotprenten uit de peri- ode 1780-1787 goed is te zien.1 De Oranjegezinden, op hun beurt, verweten de patriotten ‘on-Nederlandse geestdrijverij en verkwanseling van de nationale tradities’. Een conflict, waarbij Oranjegezinden vast wilden houden aan het klassieke corporatieve republikanisme en patriotten streefden naar politieke rechten als kies- en stemrecht. In de periode tussen 1780 en 1787, en later tijdens de Bataafse Revolutie, krijgt ‘aristocratie’ in de Republiek een politieke lading: het containerbegrip wordt dan ingezet tegen de stadhouder en het deel van de regentenoligarchie dat hem steunt. De inval van de Pruisen en de restauratie van het ancien régime maakte in 1787 een voorlopig einde aan alle politieke turbulentie. Veel patriotten sloegen op de vlucht naar de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk. Openbare, politiek geïnspireerde discussies werden zo goed als onmoge- lijk door een verbod op de patriotse pers en omdat patriotse genootschappen werden ontbonden. Door politieke incompetentie was het streven van stadhouder Willem V naar eendracht kansloos maar na de Bataafse Revolutie van 1795 was dat evenmin het geval. Oranjegezinden werden monddood gemaakt en alle politiek actieve burgers werden gedwongen het stadhouderschap af te zweren. Daar kwam bij dat met name in de Nationale Vergadering de onderlinge politieke verdeeldheid van de Bataven duidelijk aan het licht kwam. De periode tot en met 1801 werd er dan ook eindeloos gedelibe- reerd over de grondslagen van de nieuwe staat: een gecentraliseerde eenheidsstaat naar Frans model, een federale republiek min of meer naar Amerikaans model of een tussenvorm.2 Over tal van kwesties liepen de meningen uiteen. Van duidelijke partijvorming was geen sprake en ook binnen facties – federalisten, unitarissen, moderaten enzovoort

1 Kloek, J. en W. Mijnhardt, 1800, 213-234. 2 Ibidem. 72 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

bestond verdeeldheid. In de contemporaine literatuur, denk aan de in het hoofdstuk Aristocratie in woord en beeld behandelde publicaties van Deken, Wolff en Paape, leidt de frustratie over het uitblijven van concrete hervormingen tot ‘complotdenken’. Genoemde auteurs menen dat de ‘nieuwe aristocratie’ – nu ‘heimelijke’ aristocraten, een soort vijfde colonne – door zich aan te passen aan de nieuwe omstandigheden nog altijd aan de touwtjes trekt. Een beeld dat ook opdoemt in spotprenten. Om de onderzoeksvraag ‘Wat is de positie van de aristocratie in Nederlandse spotprenten uit de periode 1780-1801?’ te kunnen beantwoorden, maakte intensief literatuuronderzoek duidelijk dat een onderscheid dient te worden gemaakt tussen adel – in de zin van geboorteadel – en aristocratie. De adel ontbrak weliswaar niet in de Republiek maar zoals in het hoofdstuk Adel, aristocratie en aristocratisering duidelijk naar voren komt, hebben deze door huwelijksbanden aan elkaar gelieerde families in politiek en cultureel opzicht nooit een toonaangevende rol gespeeld. Bovendien was het in de Republiek, bij ontstentenis van een vorst, onmogelijk personen in de adelstand te verheffen.3 Onder aristocratie werd in de zeventiende eeuw nog ‘bester-regieringe’ verstaan, oftewel: geregeerd worden door de besten – zie het hoofdstuk Evolutie begrippen ‘aris- tocratie’ en ‘democratie’. Joan Derk van der Capellen tot den Pol is de eerste die ‘aristo- cratie’ in negatieve zin uitlegt. Van der Capellen hint dan op de combinatie van adellijk bestuur via ridderschappen, de stadhouder en de stedelijke regentenoligarchie – in feite het bestuursmodel van de Republiek in de praktijk. ‘Aristocratie’ verwordt in het publieke debat vervolgens tot een containerbegrip, een label, waarmee politieke tegen- standers van de patriotten en de Bataven, kunnen worden ‘geframed’. Een fenomeen dat in spotprenten duidelijk naar voren komt en kan worden geduid als een vorm van sociaal protest tegen economisch verval en een onhoudbare bestuursstructuur. Het inzetten van humor tegen Willem V en het regentenpatriciaat – de aristocraten – heeft dan betekenis als middel om saamhorigheid onder de anti-aristocraten te bevorderen, zoals in het hoofdstuk Humor en sociaal protest aan de orde is gekomen. In het geval van de deelvraag: ‘Wat was de politieke en culturele rol van de Nederlandse aristocratie in de periode 1780-1801?’ moet opnieuw een onderscheid worden gemaakt tussen adel en de stedelijke regentenoligarchie. Na revolutionaire woelingen in de periode 1780-1787 worden de oude bestuurlijke verhoudingen her- steld en nemen zowel de adel als de stedelijke regentenoligarchieën weer plaats op het pluche. De komst van Bataafse Republiek maakt daar in 1795 definitief een einde aan. Bewoners van de Republiek worden staatsburgers en de adel verliest haar privileges. Omdat de adel niet wordt onteigend, blijft dit maatschappelijke echelon als (groot) grondbezitter uiteindelijk alleen nog op het platteland (mede) de dienst uitmaken. Een ontwikkeling overigens die, zoals in het hoofdstuk Adel, aristocratie en aristocratisering duidelijk wordt gemaakt, alleen op regionaal niveau is bestudeerd.4 De stedelijke regentenoligarchieën verliezen evenwel door centralisering van de overheidsmacht na 1795 op den duur hun op coöptatie en vererving gebaseerde be- stuurlijke machtspositie in de Republiek. Politieke agitatie met de aristocratie als mik- punt, zoals in de periodes 1780-1787 en 1795-1801, houdt na 1801 op. Een fenomeen dat onder andere kan worden verklaard door politieke ontwikkelingen en het uitdoven van revolutionair elan in een weerbarstige werkelijkheid. De deelvraag ‘Wat was het publieke imago van de Nederlandse aristocratie in het publieke debat?’ is aan de hand van de gevonden spotprenten makkelijk te beantwoor-

3 J. Kloek, en W. Mijnhardt, 1800, 213-234. 4 S. Verstegen, Gegoede ingezetenen. Jonkers en geërfden op de Veluwe tijdens ancien régime, revolutie en restauratie (1650-1830) (Zutphen 1990). ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 73

den: uiterst negatief. Aristocraten – erfstadhouder en het (Oranjegezinde) regentenpa- triciaat – zijn onveranderlijk hooghartige huichelaars en er daarnaast op uit het ‘volk’ van zijn rechten en vrijheden te beroven. Vandaar ook het leedvermaak in de spot- prenten uit 1795 als aristocraten uit hun ambten worden gezet en de aan hun positie verbonden pruiken moeten inleveren. Uit de teksten die aan aristocratie zijn gerela- teerd komt een vergelijkbaar beeld naar voren. De in het hoofdstuk Aristocratie in woord en beeld behandelde spotprenten en teksten maken duidelijk dat het bespotten van de aristocratie zich niet beperkte tot een kritische enkeling maar onderdeel vormde van een breder gedeelde mening in het publieke debat. Onderzoek naar de deelvraag ‘In hoeverre bestaan er verbanden tussen culturele fe- nomenen als aristocratisering, verfransing en het dragen van pruiken?’ leverde zowel een nationale als internationale dimensie op. De adel, als zodanig, speelde, als gezegd, politiek gezien geen grote rol in de Republiek en was bovendien een gesloten gemeen- schap. Met aristocratie wordt dan ook doorgaans de erfstadhouder en het deel van het regentenpatriciaat dat hem steunde bedoeld. Maar dan wel in combinatie met een aan erfstadhouder en regentenpatriciaat toegedichte verwerpelijke geestesgesteldheid. In een situatie van economisch verval werd aristocratisering van het stedelijk patriciaat – waaronder het element verfransing – al door de spectators om morele redenen onge- past geacht. In de zich later ontwikkelende opiniepers wordt aan dit morele aspect een politiek uitgangspunt toegevoegd: de aristocratie zou middels list en bedrog burgers hun vrijheden en rechten ontnemen. De burgerlijke huiver voor ‘verfransing’ was een internationaal verschijnsel. Ook in Groot-Brittannië, net als de Republiek een protestantse natie, keurt men verfransing om morele redenen af en richt de kritiek zich op modegrillen – waaronder het dragen van overdreven pruiken – van aristocratische jongeren, de zogenaamde macaroni’s. De Britse angst voor verfransing is te duiden als identiteitsvorming, een vorm van proto-nationalisme, waarbij het ontwikkelen van ‘britishness’ binnen het Verenigd Koninkrijk een grote rol speelde. Wat in anti-aristocratische spotprenten uit de Republiek echter opvalt, is dat de pruik in de periode 1780-1787 geen nadrukkelijke rol speelt maar na 1795 wel. Na 1795 geldt de (overdreven) pruik als een machtssymbool en worden dragers van dergelijke aristocratische parafenalia in aanwezigheid van Franse militairen – mogelijk binnen het kader van égalité – gedwongen zich van pruiken te ontdoen. De spotprenten die zich richten op het ‘ont-pruiken’ van de aristocratie hebben, door de aanwezigheid van Franse militairen, evenwel iets sinisters. Tijdens de Terreur eindigde een deel van de Franse adel immers op het schavot – zoals in de Inleiding al ter sprake komt. In de se- mi-revolutionaire periode tussen 1780 en 1787 en later tijdens de Bataafse Republiek is een vergelijkbare vorm van politiek geweld echter uitgebleven – het blijft, in de prenten althans, bij leedvermaak. Het is desalniettemin opvallend dat na de Franse Revolutie de pruik zowel in Frankrijk, Groot-Brittannië als in de Republiek vrij snel verdwijnt als attribuut om een bepaalde maatschappelijke positie te markeren. Wat dat betreft is de pruik – nationaal en internationaal gezien – in figuurlijke zin het symbool geweest van het ancien régime. Talloze historici hebben inmiddels getracht helderheid te scheppen in de politieke verhoudingen tussen 1780 en 1801. Dat is tot op heden niemand volledig gelukt. De generalisatie ‘aristocratie’ versus ‘democratie’ oftewel ‘regenten’ versus ‘burgers’ – zoals C.H.E. de Wit en Simon Schama bijvoorbeeld hebben gedaan – is kunstmatig te noemen. Het interne conflict in de Republiek betrof overtuigingen, in gradaties, maar 74 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

vormde geen duidelijke breuklijn tussen afgebakende sociale groepen.5 Het in kaart brengen van verschuivingen in betekenis van aan elkaar gerelateerde begrippen als aristocratie en democratie bleek van belang te zijn. Zoals in het hoofd- stuk Evolutie begrippen ‘aristocratie’ en ‘democratie’ duidelijk wordt, maakten de begrip- pen aristocratie en democratie een ontwikkeling door. Had, in de zeventiende eeuw, het begrip aristocratie nog een gunstige en democratie – in de zin van volksregering – een ongunstige connotatie, aan het einde van de achttiende eeuw is dat omgekeerd: aristocratie is dan verwerpelijk en democratie iets nastrevenswaardigs. De gevonden spotprenten reflecteren deze nieuwe situatie: er zijn namelijk wel prenten die de aristocratie op de korrel nemen maar er zijn, voor zover uit eigen onderzoek blijkt, geen prenten die democraten, als zodanig, belachelijk maken. Wel is er uiteraard de beroemde serie spotprenten getiteld Hollandia Regenerata van James Gillray uit 1795. De bundel stelt weliswaar het (moeizaam) functioneren van de Bataafse Republiek aan de orde, maar hoont toch vooral het ideaal van égalité in het licht van de ondergeschikt- heid aan Frankrijk. Het analyseren van politieke spotprenten met als thema ‘aristocratie’ was niet alleen gebaat met het bestuderen van de gevonden spotprenten als zodanig maar ook met de hulp van theoretische inzichten uit de sociologie en de humorologie. Het interpreteren van patriotse kritiek op erfstadhouder en regentenoligarchie als een vorm van sociaal protest was vruchtbaar, zoals in het hoofdstuk Humor en sociaal protest is aangetoond. ‘Framen’, als concept, schept wél duidelijkheid in het analyseren van spotprenten. Tegen de achtergrond van economisch verval, en het gevoel van vernede- ring, kunnen de anti-aristocratische spotprenten en teksten dan worden geplaatst in de ontwikkeling van een nationaal patriots saamhorigheidsgevoel – ‘lachen in gezelschap’ – al dan niet in genootschappelijk verband.6 Een in de Inleiding geformuleerd opvallend aspect aan de onderzochte spotprenten uit de Republiek is de door J. van Kuyk zo verfoeide ‘rijmelarij’. Veel spotprenten zijn inderdaad gekoppeld aan verzen maar het feit dat spotprenten commerciële producten waren – zoals Paul Knolle in Comiecque tafereelen vaststelde – geeft aan dat de combi- natie tekst en beeld, anders dan bijvoorbeeld in Groot-Brittannië, populair moet zijn geweest. Een mogelijke verklaring zou de hoge mate van geletterdheid in de Republiek kunnen zijn. 7 Een andere verklaring is dat, in vergelijking met Groot-Brittannië, een duidelijke ‘printshop-cultuur’ in de Republiek wellicht ontbrak. In Groot-Brittannië was regel­ matig sprake van een volksoploop om, aan de hand van nieuw verschenen spotpren- ten, het nieuws te bespreken voor de etalages van printshops. Alleen professor Frans Grijzenhout maakt in een artikel melding van ‘een meenigte volk’ dat zich op het Rokin te Amsterdam ‘vergaapte aan een menigte paskwillen en spotprenten’. Het betrof hier de winkel van een boekhandelaar annex uitgever en wat nader onder- zoek verdient, is de vraag of de combinatie paskwillen (pamfletten) en spotprenten een verklaring biedt voor de ‘rijmelarij’ – het accent lijkt immers te liggen op tekst. Contemporaine Britse spotprenten daarentegen kunnen worden opgevat als een vorm

5 C. de Wit, De Nederlandse revolutie van de achttiende eeuw 1780-1787. Oligarchie en proletariaat (Oirsbeek 1974). S. Schama, Patriotten en bevrijders. Revolutie in de Noordelijke Nederlanden, 1780-1813 (Amsterdam 1989). 6 F. Grijzenhout, ‘Sneeuwballen tegen de macht. Politiek en satire omstreeks 1800’ in: F.Grijzenhout, e.a. ed., Het Bataafse experiment. Politiek en cultuur rond 1800 (Nijmegen 2013) 215-241 aldaar 220. 7 J. van Kuyk, Oude politieke spotprenten (Den Haag 1940). P. Knolle, Comiecque tafereelen. Over 18de-eeuwse Nederlandse spotprenten (Amsterdam 1983). D. Donald, The age of caricature. Satirical Prints in the Reign of George III (Londen 1996). ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 75

van visuele journalistiek, waarbij snelheid uiteraard geboden was.8 Ten slotte moet nog worden opgemerkt dat de productie van spotprenten in de tweede helft van de achttiende eeuw, voor wat de Republiek betreft, klein is geweest. Althans naar verhouding met bijvoorbeeld de enorme Britse productie gedurende The golden Age of Caricature (1760-1830). Mogelijk vond de achttiende-eeuwse bewoner van de Republiek spotprenten te duur. Of niet fatsoenlijk. Het publieke debat in de Republiek werd – veelzeggend genoeg – voor een deel immers gevoerd door predi- kanten. Het wekt dan ook geen verbazing dat in achttiende-eeuwse spotprenten, en zeker in de periode 1780-1801, regelmatig predikanten figureren – patriots- dan wel Oranjegezind. Door in belangrijke collecties verzamelde spotprenten op een tijdlijn te plaatsen en te vergelijken met pamfletten uit de collectie The Early Modern Pamphlets Online waarin adel of aristocratie een rol spelen – zie Bijlage I – toont aan dat het verschijnen van pamfletten en spotprenten min of meer tegelijkertijd piekt. Met andere woorden: de spotprenten vormen een onderdeel van het heftige publieke debat in de laatste twee decennia van de achttiende eeuw. Kort samengevat: in de achttiende eeuw veronderstelde oorzaken voor de teloor- gang van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, te weten: aristocratise- ring, verfransing dan wel zedenverval, zijn in de historiografie al lang ontzenuwd. Internationale economische en politieke ontwikkelingen in de achttiende eeuw maak- ten hervormingen onvermijdelijk en de Bataafse Revolutie was als zodanig inderdaad een keerpunt. De spotprenten die kunnen worden gerelateerd aan aristocratie zijn evenwel net zo lastig te duiden als de politieke situatie in de Republiek gedurende de periode 1780-1801. De prenten zijn niet duidelijk gericht op specifieke personen maar verwijten erfstadhouder Willem V en regentenoligarchie, als bestuurlijk echelon, in de eerste plaats een bepaalde mentaliteit. De bezwaren tegen deze ‘verwerpelijke’ mentali- teit vormen een zichtbaar onderdeel van de culturele, politieke en sociale strijd die, ten tijde van de Bataafse Republiek, uitmondde in (tijdelijke) democratische hervormingen met als resultaat een heus nationaal parlement en in ieder geval pogingen om tot een grondwet te komen. En passant leverden anti-aristocratische spotprenten een bijdrage aan de ontwikkeling van een nationaal-culturele identiteit en waren, als zodanig, onderdeel van een internationale trend richting proto-nationalisme. Zonder concreet te worden, houden anti-aristocratische spotprenten al te regenteske bestuurders een spiegel voor: zo zijn wij niet. Rest de aanbeveling tot nader comparatief historisch onderzoek naar het verschil tussen de Britse ‘printshopcultuur’ en de wijze waarop in de Republiek spotprenten tot stand kwamen.

8 F. Grijzenhout, ‘Sneeuwballen tegen de macht’, 215-241 aldaar 217. 76 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 77

Bijlage I

50 Gevonden spotprenten 1760-1801

40

30

20

10

0 a 1765 a 1791 a 1786 a 1796 a 1790 a 1775 a 1792 a 1767 a 1784 a 1776 a 1793 a 1769 a 1778 a 1795 a 1770 a 1787 a 1771 a 1788 a 1780 a 1764 a 1773 a 1782 a 1774 a 1766 a 1783 a 1800 a 1801 a 1785 a 1794 a 1762 a 1779 a 1760 a 1761 a 1763 a 1797 a 1772 a 1781 a 1798 a 1768 a 1777 a 1789 a 1799

600 The Early Modern Pamphlets 1760-1801

500

400

300

200

100

0 a 1765 a 1791 a 1786 a 1796 a 1790 a 1775 a 1792 a 1767 a 1784 a 1776 a 1793 a 1769 a 1778 a 1795 a 1770 a 1787 a 1771 a 1788 a 1780 a 1764 a 1773 a 1782 a 1774 a 1766 a 1783 a 1800 a 1801 a 1785 a 1794 a 1762 a 1779 a 1760 a 1761 a 1763 a 1797 a 1772 a 1781 a 1798 a 1768 a 1777 a 1789 a 1799

Het jaar 1760 werd gekozen om de periode 1780-1801 eventueel reliëf te kunnen geven. De speurtocht naar spotprenten uit de periode 1760-1801 leverde 193 prenten op. Op een tijdbalk geplaatst konden de spotprenten worden vergeleken met de in de collectie The Early Modern Pamphlets aanwezige pamfletten. Dat leverde een min of meer vergelijkbaar resultaat op en zegt iets over de intensiteit van het publieke debat in ge­noemde periode. Er tekenen zich pieken af in de semi-revolutionaire periode tussen 78 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

1780 en 1787 en, later, is er nog een piek rond 1795. De pieken zijn historisch gezien goed te verklaren: in 1787 vond de interventie plaats van het Pruisische leger en werd Willem V in zijn volmachten hersteld. De periode daarna, de Restauratie, werd ge­ kenmerkt door de vlucht van patriotten naar het buitenland en censuur. Met andere woorden, het publieke debat werd goeddeels ontdaan van anti-Oranjegezinde uitingen. De piek rond 1795 markeert de komst van Franse legers en het ontstaan van de Bataaf- se Republiek. Opnieuw gevolgd door censuur, maar nu van Oranjegezinde publicaties. Uit de grafieken kan worden afgeleid dat rond 1801 het publieke debat, voor zover dat nog bestaat, zich bevindt op een prerevolutionair niveau. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 79

Literatuurlijst

Aalbers, J. en M. Prak, ed., De bloem der natie. Adel en patriciaat in de Noordelijke Nederlanden (Amsterdam 1987).

Beller, M., en J. Leerssen ed., Imagology. The cultural construction and literary representation of national characters (Amsterdam 2007).

Boone, M. en M. Prak, ‘Rulers, Patricians and burghers: the Great and the Little traditions of urban revolt in the Low Countries’, in: Karel Davids e.a. ed., A Miracle Mirrored. The in European Perspective (Amsterdam 2011).

Buijnsters, P., G. Paape, Het leven en sterven van een hedendaags aristocraat (Amsterdam 1985).

Buijnsters, P., Wolff en Deken (Leiden 1984).

Colley, L., ‘Britishness and Otherness: An Argument’, Journal of British Studies 31 (1992) 309-329.

Daendels, H., Aan zyne Geldersche en Overysselsche landgenooten (Den Bosch 1794).

Damen, M. en A. Janse, ‘Adel in meervoud. Methodologische beschouwingen over comparatief adelsonderzoek in de Bourgondische Nederlanden’, BMGN 123 (2008).

Deken, A. en E. Wolff, Gedichten en liedjens voor het vaderland uit. Benevens eene aanspraak aan het Bataafsche volk (1794) 92-96.

Donald, D., The age of caricature. Satirical Prints in the Reign of George III (Londen 1996).

Duffy, M., The Englishman and the Foreigner (English Satirical Print, 1600-1832) (Cambridge 1986).

Grijzenhout, F. en N. van Sas, Voor Vaderland en Vrijheid. Revolutie in Nederland 1780- 1787 (Utrecht 1987).

Grijzenhout, F., W. Mijnhardt en N. van Sas ed., Voor Vaderland en Vrijheid. De revolutie van de patriotten (Amsterdam 1987).

Grijzenhout, F., N. van Sas, W. Velema ed., Het Bataafse experiment. Politiek en cultuur rond 1800 (Nijmegen 2013).

Hanou, A., Revolutie in woorden (Amsterdam 1989).

Israel, J., De Republiek 1477-1806 (2e ed.; Franeker 1997).

Jong, J. de, ‘Prosopografie, een mogelijkheid. Eliteonderzoek tussen politieke en sociaal-culturele geschiedenis’, BMGN 111 (1996) 201-215. 80 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

Klein, S., Patriots Republikanisme. Politieke cultuur in Nederland (1766-1787) (Amsterdam 1995).

Klein S., ‘De sprong naar ’95. Van patriots naar Bataafs republikanisme’, De Achttiende Eeuw 28 (1996) 39-46.

Kloek, J. en W. Mijnhardt, 1800. Blauwdrukken voor een samenleving (Den Haag 2001).

Knolle, P., Comiecque tafereelen. Over 18de-eeuwse Nederlandse spotprenten (Amsterdam 1983).

Koolhaas-Grosfeld, E., De ontdekking van de Nederlander in boeken en prenten rond 1800 (Zutphen 2010).

Kuyk, J. van, Oude politieke spotprenten (Den Haag 1940).

Luiten van Zanden, J. en M. Prak, ‘Towards an economic interpretation of citizenship. The Dutch Republic between medieval communes and modern nation-states’, European Review of Economic History 2 (2006) 111-145.

Mijnhardt, W., Tot heil van ’t menschdom. Culturele genootschappen in Nederland, 1750- 1815 (Amsterdam 1987).

Mijnhardt, W., ‘Urbanization, Culture and the Dutch Origins of the European Enlightenment’, BMGN 125 (2010) 141-177.

Nierop, H. van, Van ridders tot regenten: de Hollandse adel in de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw (Amsterdam 1984).

Nieuwenhuis, I., ‘De ambivalente Amurath. De Lantaarn van Pieter van Woensel als relativerende satire’, De Achttiende Eeuw 42 (2010) 217-235.

Nieuwenhuis, I., ‘Geen effectiever vermaak dan leedvermaak. Humor als retorisch wapen in de Lanterne magique of toverlantaern (1782-83)’, Tijdschrift voor tijdschriftstudies 36 (2014) 101-118.

Nieuwenhuis, I., Onder het mom van satire. Laster, spot en ironie in Nederland, 1780-1800 (Hilversum 2014).

Oddens, J., Pioniers in schaduwbeeld. Het eerste parlement van Nederland 1796 - 1798 (dissertatie Universiteit van Amsterdam 2012).

Prak, M., Republikeinse veelheid, democratisch enkelvoud. Sociale verandering in het Revolutietijdvak, ’s-Hertogenbosch 1770-1820 (Nijmegen 1999).

Prak, M., ‘Citizen radicalism and democracy in the Dutch Republic. The Patriot movement of the 1780s’, Theory and Society 20 (1991) 73-102.

Prak, M., ‘Burghers, Citizens and Popular Politics in the Dutch Republic’, Eighteenth- Century Studies 30 (1997) 443-448. ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801 81

Prins, M., ‘Van stadsregenten tot landjonkers: de Jonkheren Van Foreest 1750-1920’ Holland Historisch Tijdschrift 34 (2002) 182-199.

Rauser, A., ‘Hair, Authenticity, and the Self-Made Macaroni’, Eighteenth-Century Studies 38, (2004) 101-117.

Rosendaal, J., De Nederlandse Revolutie. Vrijheid, volk en vaderland 1783-1799 (Nijmegen 2005).

Rosendaal, J., Uit de plooi. De achttiende eeuw in beweging (Nijmegen 2013).

Rutjes, M., Door gelijkheid gegrepen. Democratie, burgerschap en staat in Nederland 1795- 1801 (dissertatie Universiteit van Amsterdam 2012).

Sas, N. van, ‘De Nederlandse revolutie van de achttiende eeuw’, BMGN 100 (1985) 636- 646.

Sas, N. van, De metamorfose van Nederland. Van oude orde naar moderniteit, 1750-1900 (Amsterdam 2004).

Schama, S., Patriotten en bevrijders: revolutie in de Noordelijke Nederlanden, 1780-1813 (Amsterdam 1989).

Sturkenboom, D., Spectators van hartstocht. Sekse en emotionele cultuur in de achttiende eeuw (Hilversum 1998).

Theeuwen, P., Pieter ’t Hoen en de Post van den Neder-Rhijn (Hilversum 2002).

Tilly, C., ‘Introduction to Part II: Invention, Diffusion, and Transformation of the Social Movement Repertoire’, European Review of History 12 (2005) 307-320.

Tilly, C., The Contentious French (Cambridge, MA 1986).

Velde, H. te, ‘Hoe Nederland zichzelf heeft uitgevonden’, 17 september 2004, website nrc.nl http://www.nrc.nl/handelsblad/2004/09/17/hoe-nederland-zichzelf-heeft- uitgevonden-7702267 (27 januari 2010).

Velde, H. te, Van regentenmentaliteit tot populisme. Politieke tradities in Nederland (Amsterdam 2010).

Velema, W., Omstreden Oudheid. De Nederlandse achttiende eeuw en de klassieke politiek (oratie Universiteit van Amsterdam 2009).

Velema, W., ‘1800: Blauwdrukken voor een samenleving’, Historisch Nieuwsblad 6 (2001).

Verstegen, S., Gegoede ingezetenen. Jonkers en geërfden op de Veluwe tijdens ancien régime, revolutie en restauratie (1650-1830) (Zutphen 1990). 82 ARISTOCRATIE IN SPOTPRENTEN 1780-1801

Wissing, P. van, ed., Stookschriften. Pers en politiek tussen 1780 en 1800 (Nijmegen 2008).

Wissing, P. van, ‘Janus: een mediatiek politiek-literair experiment in 1787’, Tijdschrift voor Tijdschriftstudies 14 (2003) 29-42.

Wit, C. de, De Nederlandse revolutie van de achttiende eeuw 1780-1787. Oligarchie en proletariaat (Oirsbeek 1974).