UvA-DARE (Digital Academic Repository)

In naam van het volmaakte. Conservatisme in Nederland in de negentiende eeuw van Gerit Jan Mulder tot Azn van Raak, A.A.G.M.

Publication date 2000

Link to publication

Citation for published version (APA): van Raak, A. A. G. M. (2000). In naam van het volmaakte. Conservatisme in Nederland in de negentiende eeuw van Gerit Jan Mulder tot Jan Heemskerk Azn. Wereldbibliotheek.

General rights It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please Ask the Library: https://uba.uva.nl/en/contact, or a letter to: Library of the University of , Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The . You will be contacted as soon as possible.

UvA-DARE is a service provided by the library of the University of Amsterdam (https://dare.uva.nl)

Download date:28 Sep 2021 HOOFDSTUKK 4

Hett conservatieve alternatief

Zowell liberalen als conservatieven konden na 1848 in meerderheid instem- menn met de nieuwe grondwet, waarin de eigen politieke functies van ko- ning,, ministers en parlement waren vastgelegd. Zij hielden er echter andere interpretatiess van de grondwet op na en kenden aan deze instituties een verschillendd belang toe. In de grondwet was bijvoorbeeld de ministeriële verantwoordelijkheidd officieel vastgelegd. In artikel 53 stond dat de koning onschendbaarr was en de ministers verantwoordelijk waren. Dit principe wass in algemene termen geformuleerd en daarom voor meerderlei uitleg vatbaar.. De meeste liberalen zagen de ministeriële verantwoordelijkheid alss een beperking van de politieke macht van de koning. Voor veel con- servatievenn bevestigde de onschendbaarheid juist de onafhankelijkheid van dee koning als hoofd van de regering, die volgens artikel 73 ministers naar welgevallenn kon benoemen.1 Conservatieven zagen de ministeriële verant- woordelijkheidd als een bevestiging van de bestaande bestuurlijke praktijk. Zijj was in hun ogen een logische voortzetting van eerdere maatregelen die dee zeggenschap van de ministers hadden vergroot, zoals in 1840 de plicht vann het ministeriële contraseign. Hett bestuur werd in de negentiende eeuw steeds minder autocratisch enn vooral onder Willem m groeide het belang van ministers, ambtena- renn en kamerleden. Thorbecke had bij het opstellen van de grondwet een staatsrechtelijkk dubbeldualisme voor ogen: een evenwicht tussen ministers enn koning enerzijds en een tussen regering en parlement anderzijds. Het parlementt had volgens de liberalen tot taak de ministers te controleren enn was daarmee het centrum van de politiek. De conservatieven rondom Mulderr hadden meer vertrouwen in het instituut van het koningschap. Zij hechttenn veel belang aan de opleiding van gespecialiseerde bestuurders, die eenn onafhankelijke bestuurlijke elite zouden moeten vormen, onder leiding vann de koning. Conservatievenn erkenden de ministeriële verantwoordelijkheid en de controlerendee rol van het parlement, maar achtten een beknotting van de machtt van Willem 111 in strijd met de uitvoerende taak van de koning. Toch maaktenn zij een onderscheid tussen het instituut van het koningschap en de 102 2 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE persoonn van Willem ui, die in veel opzichten niet voldeed aan de politieke eisenn die zij aan de koning stelden.

§4.11 Conservatieven en Willem 111

Dee politieke functie van de koning kon in het nog jonge koninkrijk niet wordenn gelegitimeerd door een koninklijke traditie. Wel kon een beroep wordenn gedaan op het politieke belang van het huis van Oranje ten tijde vann de Republiek. Mulders ideaal was een Vrije constitutie': een grond- wett die recht deed aan de historische positie van de Oranjes, die in het conservatievee idee van vrijheid de mogelijkheid moesten hebben om hun historischee functie als hoofd van Nederland te vervullen. De Tweede Ka- merr had in deze visie slechts de wetgevende macht. Zij moest toetsen of voorstellenn van de regering pasten binnen de maatschappelijke verhoudin- genn en aansloten bij de morele ontwikkeling van het volk. De uitvoerende machtt behoorde exclusief tot de bevoegdheden van de koning en zijn mi- nisters.22 Het erfelijk koningschap had volgens Mulder het voordeel dat het staatshoofdd niet gebonden was aan een bepaalde politieke richting. Een ko- ningg kon bovendien gedurende zijn jeugd worden opgeleid voor de speciale functiee die hij in conservatieve ogen had: 'Zoo groeit het aanstaande hoofd langzamerhandd op tot een waren prins, die niet slechts kennis neemt van hetgeenn hem te wachten staat, maar er zich ook in denkt en er voor gaat leven.'3 3 Ondankss het vertrouwen in het instituut van het koningschap plaatsten veell conservatieven vraagtekens bij de persoon van Willem 111. Zij zagen zichh geconfronteerd met een weerbarstige koning, die zich maar moeilijk liett voegen in de conservatieve ideeën over het koningschap. Gerrit Simons, zoalss zal blijken een vriend van Willem 111, deed in 1863 een opmerkelijke onthullingg aan oud-minister Hendrik baron Forstner van Dambenoy, die als intendantt betrokken was geweest bij de opvoeding van de koning. Hij uitte tegenoverr Forstner zijn twijfels over de capaciteiten van deze loot van het huiss van Oranje. Willem ui was volgens Simons niet in staat om te voldoen aann zijn historische roeping en vormde zelfs een gevaar voor de staat, een verwijtt dat ook zijn vader trof: 'Gij weet hoe ik aan den Koning gehecht ben,, maar ik zie toch, dat de persoonlijkheid of liever de onpersoonlijkheid vann Willem n 1 een ware ramp is voor ons Vaderland, en ik kan somtijds de gedachtee niet van mij weeren, dat de Voorzienigheid, in en door Hem en Zijnn Vader, den ondergang van ons Vaderland bereid heeft.'4 HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF 103

Dee 'onpersoonlijkheid' van de koning had vooral betrekking op diens wispelturigheid.. Willem ui liet zich maar al te gemakkelijk leiden door de waann van het moment, waartegen het koningschap in conservatieve ogen juistt bescherming moest bieden. De koning kon in een woeste bui weigeren zijnn medewerking te verlenen aan voorstellen van ministers, om later met evenn groot gemak zijn standpunt weer te herzien. Voor de conservatieven rondomm Mulder, die veel waarde hechtten aan standvastigheid, was dit eenn onaanvaardbare karaktereigenschap, die Willem m eigenlijk ongeschikt maaktee als onafhankelijk hoofd van de regering. Willem in zelf, die aanbleef tott zijn dood in 1890, ervoer het koningschap niet als een historische roeping, maarr meer als een opgedrongen last. Toen zijn vader Willem 11, die in 18488 onder druk van internationale ontwikkelingen had ingestemd met eenn liberale grondwet, in 1849 overleed, liet hij voor zijn opvolger een on- aangenamee erfenis na. Willemm in spiegelde zich graag aan zijn grootvader Willem 1, die op autocratischee wijze het koninkrijk had bestuurd Hij had een afkeer van de nieuwee grondwet en van de organieke wetten van Thorbecke. Doordat zijn vaderr hem grotendeels buiten staatszaken had gehouden, was Willem 111 ookk slecht toegerust voor zijn politieke functie. De gebrekkige voorbereiding leiddee ertoe dat hij, in de woorden van Mulder, nauwelijks was gaan 'leven' enn 'denken' in zijn nieuwe functie. Bovendien paste de aard van Willem 111 slechtt bij het constitutionele koningschap, waarin de koning nauw moest samenwerkenn met ministers en parlement. Koningin Sophie geeft in een brieff uit 1850 aan een Engelse vriendin een goed inzicht in de omgang tussenn Willem en zijn ministers. Zij omschreef haar man als iemand die voortdurendd in woede uitbarstte. De ministers speelden hier handig op in, Sophiee meende dat de regering-Thorbecke door het onberekenbare gedrag vann de koning een grote mate van zelfstandigheid had verworven. Ministers wistenn hem te vleien of wachtten, als hij medewerking weigerde, af tot hij gekalmeerdd was om alsnog hun wil door te drijven.5 Voorr een goede samenwerking met Willem 111 waren niet alleen argu- mentenn maar vooral toon en timing bepalend. Bij binnenkomst konden ministerss vaak al inschatten hoe te handelen. De koning kon hen vrien- delijkk in het Frans, de taal waarvan hij zich meestal bediende, tegemoet tredenn en hen uitbundig de hand schudden. Dit was een goed moment om problemenn aan te kaarten. Ook kon zich de situatie voordoen dat de koning bezoekerss geen blik waardig gunde en hen trakteerde op een Nederlandse scheldkanonnade.. In dat geval was geen enkele toegeeflijkheid te verwach- 104 4 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE

ten.. Over het algemeen was het zaak de koning voorzichtig te benaderen, maarr als hij iemand eenmaal goed gezind was, kon een hard woord hem juistt aanzetten tot medewerking. Als vertrouwelingen hem teleurstelden, konn dit leiden tot felle woedeuitbarstingen en wilde de koning koste wat het kostt zijn autoriteit laten gelden. Koningin Sophie interpreteerde dergelijke uitbarstingenn niet als een vorm van gezag, maar als een teken van zwakte: 'Hijj is wreed, als alle zwakkelingen.'6 Willemm in beschouwde zich als belichamer van de soevereiniteit en zag hett parlement als een sta-in-de-weg tussen hem en het volk. Hij nam graag eenn voorbeeld aan Napoleon in in Frankrijk, die in december 1851 via een staatsgreepp het parlement had afgezet. Mede door dee (her)invoering van het algemeenn kiesrecht werd Napoleon in 1852 tot president gekozen, waarna hijhij zichzelf tot keizer kroonde. Wat Willem vooral aansprak, was de wijze waaropp Napoleon, door middel van openbaar optreden, het volk aan zich wistt te binden. Fysiek was ook Willem een indrukwekkende verschijning. Hijj had een krachtige stem, waarmee hij zich goed staande kon houden tegenoverr een menigte. De koning voelde zich ook nauw verbonden met hett volk, zoals tot uitdrukking kwam tijdens zijn bezoek aan Amsterdam inn april 1853. In Utrecht bleek in september 1853 nogmaals zijn gevoeligheid voorr huidebetuigingen door het volk. Hij manifesteerde zich nadrukkelijk bijbij nationale rampen, zoals tijdens de watersnoden in 1855 en 1861, waarbij hijhij royaal uit eigen kas putte om steun te verlenen.7 Naastt een politieke functie had het koningshuis in Nederland een be- langrijkee symbolische functie. Veel conservatieven hielden hun tijdgenoten hett voorbeeld van de Republiek voor, die volgens hen aan interne verdeeld- heidd ten gronde was gegaan. Hiertegenover stelden zij het huis van Oranje, alss symbool van nationale eenheid. Internationaal gezien stond het huis vann Oranje symbool voor de onafhankelijkheid van Nederland tegenover Frankrijk,, Engeland en Pruisen.8 Voor deze functie was Willem ui niet erg geschikt.. Napoleon 111 wist in Frankrijk zijn symboolfunctie te versterken doorr een voorbeeldig huwelijksleven en een indrukwekkende hofcultuur. Dee huwelijksperikelen van Willem en koningin Sophie deden daarentegen afbreukk aan de voorbeeldfunctie van de Oranjes. De omgang tussen Wil- lemm en Sophie was evenmin bevorderlijk voor de status van de Oranjes bij anderee Europese vorstenhuizen. Zowell de politieke als de symbolische invloed van Willem m is onver- gelijkbaarr met die van Napoleon 111. Het Franse voorbeeld is wél van enige invloedd geweest op Willems economische activiteiten. Na de crisis van de HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEP 105 jarenn veertig was er in verschillende Europese landen sprake van een voor- zichtigee opbloei van de economie. Napoleon in gaf het voorbeeld hoe de staatt deze groei door middel van planning kon bevorderen. Onder invloed vann de Franse saint-simonisten richtte hij in 1851 de Société Générale de Créditt Mobilier op, die de industriële ontwikkeling moest ondersteunen. Inn Nederland zou dit initiatief in 1863 navolging krijgen in de Algemeene Maatschappijj voor Handel en Nijverheid.9 Ook op economisch gebied kon Willemm in de conservatieven rondom Mulder echter niet bekoren. Een der- gelijkk verlicht koningschap had niet hun voorkeur. De koning moest niet zozeerr hervormingen ter hand nemen, maar er vooral op toezien dat even- tuelee veranderingen pasten binnen de bestaande maatschappelijke orde. Willemm in zag zichzelf graag in de rol van hoeder van het volk. Het karakterr van de koning heeft er echter toe bijgedragen dat het respect voor hett koningshuis na 1849 afnam en dat ook de staatsrechtelijke positie van de koningg langzaam werd uitgehold. Tamse, Boogman en Hooykaas hebben Willemm ui daarom omschreven als een 'tragische' vorst.10Niet alleen liberale enn gematigde, maar ook conservatieve ministers probeerden hem zoveel mogelijkk buiten de besluitvorming te houden. Ook zij gingen discussie mett Willem m uit de weg, bijvoorbeeld door zaken niet per koninklijk besluit,, maar bij wet te regelen. Daarmee hebben zij, meestal ongewild, dee positie van het parlement versterkt. Voorstellen werden immers vaker inn het parlement besproken, waar ministers blootstonden aan openlijke kritiek.. Desondanks waren de conservatieven tot deze koning veroordeeld. Eenn vervroegd aftreden van Willem 111 zou geen oplossing bieden, omdat err geen geschikte opvolger was. Inn een brief uit 1859 sprak Simons tegenover Forstner van Dambenoy zijnn zorg uit over kroonprins Willem, met wiens opvoeding Forstner zich eveneenss had ingelaten: 'Ik ben zeer neergeslagen. Ik vrees dat wij het einde mett rasse schreden naderen. Het oude roemrijke Huis van Oranje, in twee geslachtenn verre gedaald beneden het middelmatige en weinig hoop, dat het derdee geslacht het zal opbeuren uit het verval, de Prins van Oranje, van wien ik,, om zijne voortreffelijke opvoeding, om de vele goede hoedanigheden, die hijj toonde, zoo veel verwachtte, schijnt de hoop van alle, aan het Vaderland enn het Huis gehecht, jammerlijk te zullen teleurstellen.'11 Simons deed een emotioneell beroep op de oud-intendant van 's konings zonen om opnieuw dee opleiding van de kroonprins ter hand te nemen en bood aan om ook zélf naarr Den Haag te komen. Koningin Sophie zat ondertussen niet te wachten opp de hulp van Forstner, noch op die van Simons. Zij deelde diens zorg io6 6 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE

overr de toekomst van de kroonprins, maar om geheel andere redenen. De koninginn zag met lede ogen aan hoe met het klimmen van zijn leeftijd de drukk op haar zoon toenam, die wat persoonlijkheid betreft zoveel op zijn vaderr leek. Zij vreesde dat hij ten prooi zou vallen aan hofmtriganten, van wiee het volgens haar 'krioelt in dit land'.12

Simonss en Forstner van Dambenoy behoorden zeker tot de intriganten op wiee koningin Sophie doelde. Zij maakten deel uit van een groep conserva- tievenn die na 1853 probeerden de koning op informele wijze te winnen voor eenn conservatieve politiek. Beiden waren frequente bezoekers van paleis Hett Loo, waar Mulder in 1853 de basis legde voor de vereniging Koning enn Vaderland. Als hoofd van deze vereniging gaf Mulder een conservatief alternatieff voor de liberale interpretatie van de grondwet, die een ander lichtt wierp op de relatie tussen koning, ministers en parlement. Niet zozeer hett bestaan van deze instituties, maar vooral de vraag waar in de nieuwe constitutionelee verhoudingen uiteindelijk de besluitvorming moest plaats- vinden,, vormde in de jaren vijftig van de negentiende eeuw inzet van de strijdd tussen conservatieven en liberalen.13 Mulder, die de politiek zoveel mogelijkk buiten de openbaarheid probeerde te houden, richtte zich na 1853 voorall op de conservatieve camarilla. Voorafgaand aan deze hofcamarilla moett aandacht worden besteed aan het mislukken van de kiezersvereniging Koningg en Vaderland als middel tot oppositie.

§4.22 Conservatieve oppositie, 1: Koningen Vaderland

Dee verkiezingen in de jaren vijftig en zestig van de negentiende eeuw waren eenn ondoorzichtige aangelegenheid. Dit beeld wordt in ieder geval geschetst inn de roman Zóó wordt men lid van de Tweede Kamer (1870), waarin de gang vann zaken rondom de verkiezingen aan de kaak wordt gesteld. Deze politieke satiree gunt ons een fictieve kijk op de strijd tussen twee kiezersverenigingen inn twee kleine stadjes, de 'eensgezinden' en de 'welgezinden', waarin een liberalee en een conservatieve vereniging te herkennen zijn. De partijen be- roepenn zich op onderling uitwisselbare beginselen. Niet zozeer de inhoud, maarr vooral de vorm van politiek is van belang. De schrijver laat op spot- tendee wijze zien hoe de jonge werkloze advocaat Frits Molmer zich door zijnn oom kandidaat laat stellen voor de eensgezinden in de hoop als lid van dee Tweede Kamer de liefde te winnen van de dochter van een schatrijke bierbrouwer.. Een probleem is echter dat deze ondernemer voorzitter is van HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF 107 dee vereniging van de weigezinden. De politiek onervaren Frits twijfelt of hett daarom wel een goed idee is om voor de eensgezinden mee te dingen. Alss hij daarop te rade gaat bij een vriend, verzekert deze hem dat de weige- zindenn hiertegen geen enkel bezwaar zullen hebben, zolang hij zich in zijn uitsprakenn maar beperkt tot nietszeggende algemeenheden.14 Niett alleen Frits heeft moeite om een onderscheid te maken tussen de verenigingen,, liberalen en conservatieven kunnen ook zélf nauwelijks de verschillenn aangeven. Beide verenigingen strijden naar eigen zeggen voor hett algemeen belang, beide willen een politiek van geleidelijke aanpassing enn allebei doen zij een beroep op de persoonlijke integriteit van de kandida- ten.. De verkiezingen worden beschreven als een zuiver strategische aange- legenheid,, waarbij politieke beginselen ondergeschikt zijn aan persoonlijke belangen.. De verkiezingsstrijd had in het derde kwart van de negentiende eeuww onmiskenbaar een hoog persoonlijk karakter. Dit betekent echter niet datt tijdens de verkiezingen beginselen geen rol speelden. De liberaal Simon Gorterr wees er in een recensie van het boek - denk ik terecht - op dat een onderscheidd moet worden gemaakt tussen de beginselen van verschillende politiekee groepen en het praktische politieke spel15 Dee kritiek op de gang van zaken tijdens de verkiezingen is voor een deel tee verklaren uit het perspectief van de schrijver. Vanaf het einde van de jaren zestigg begonnen zich geleidelijk de contouren af te tekenen van politieke partijenn in de moderne zin van het woord. In 1870 was in de kiezersvereni- gingg Noord-Brabant een provinciale katholieke organisatie tot stand geko- men.. De verschillende antirevolutionaire verenigingen zouden in 1871 voor hett eerst de kandidaatstelling landelijk vaststellen. Conservatieven hadden inn 1868 al een poging tot partijvorming ondernomen, in de Algemeene Kiesvereeniging,, die een verkiezingsprogramma opstelde en de kandidaat- stellingg landelijk probeerde te coördineren. Vergeleken met de verkiezingen inn de jaren zeventig was de strijd tussen lokale kiezersverenigingen in de decenniaa daarvoor een besloten en ongeregelde aangelegenheid. Het beeld vann kiezersverenigingen als onvolmaakte partijen doet echter onvoldoende rechtt aan de eigenheid van deze vorm van politieke organisatie. Mulder zagg nadrukkelijk af van een openbare en uniforme vereniging. Koning en Vaderlandd schikte zich naar de politieke verhoudingen binnen elk district enn wilde partijstrijd juist voorkomen. Inn Koning en Vaderland probeerde Mulder een alternatief te bieden voorr de liberale uitwerking van de grondwet. Liberalen hadden na 1848 het voortouww genomen bij de organisatie van de verkiezingen door het bij- io8 8 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE eenroepenn van algemene kiezersvergaderingen. Hierdoor gaven zij richting aann de ontwikkeling van een nieuwe politieke cultuur, waarin het algemeen belangg centraal stond. Zij hechtten veel waarde aan politieke openbaarheid, inn pers en parlement. De toename van het aantal liberale kamerleden had tott gevolg dat zij tevens een stempel drukten op de parlementaire om- gangsvormen.. Er kwam hier meer ruimte voor debat, dat op vormelijke en onpersoonlijkee wijze moest worden gevoerd.16 Dee conservatieven in Koning en Vaderland waren in eerste instantie geneigdd het liberale voorbeeld te volgen: ook zij probeerden de verkiezin- genn te organiseren en ook zij deden een beroep op het algemeen belang. Dezelfdee begrippen kregen bij hen echter een andere lading. In de vergelij- kingg tussen Mulder en Thorbecke, in hoofdstuk 2, kwamen de verschillen naarr voren tussen het conservatieve en liberale idee van het algemeen be- lang,, dat respectievelijk het meest gebaat was bij bij een morele politieke elite enn een constitutionele politiek. Ook conservatieve kamerleden wilden het algemeenn belang dienen, maar dit mocht hun onafhankelijkheid niet aan- tasten.. Zij verzetten zich tegen wat zij zagen als een liberale neiging tot partijvorming. . Dee kiezersverenigingen hadden in de conservatieve visie vooral tot doel zorgg te dragen voor moreel ontwikkelde en politiek deskundige afgevaardig- den.. Er was hier weliswaar ruimte voor discussie, maar deze beperkte zich tott de persoon van de kandidaten en mocht niet leiden tot een politiek pro- gramma.177 De verschillende zusterverenigingen van Koning en Vaderland schermdenn zich zorgvuldig af van de openbaarheid. Tijdens de algemene vergaderingenn moest worden gewaakt voor overvaltechnieken door anders- denkenden.. Door het lage aantal kiesgerechtigden, van wie bovendien maar eenn deel de vergaderingen bezocht, was het voor minderheden mogelijk om eenn grote aanhang te organiseren en de meerderheid bij stemmingen te 'overvallen'.. Deze tactiek was in 1848 geïntroduceerd door het geheime co- mitéé van Van Hall, waardoor onder meer de kandidatuur van Van Goltstein inn Utrecht veilig was gesteld. In veel zusterverenigingen van Koning en Vaderlandd vreesde men dat deze tactiek zich ook tegen hen kon richten. Ditt bleek bijvoorbeeld tijdens een bijeenkomst in Zwolle in mei 1853, toen conservatievenn zich na de val van de regering-Thorbecke wilden losmaken vann de door liberalen beheerste algemene kiezersvergadering. Hett aantreden van de regering-Van Hall leidde er in Zwolle toe dat een deell van de kiezers, verenigd in een 'groep van 75', zich wilde beraden op dee liberale koers die de algemene vergadering tot dan toe had gevolgd. Met HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF 109 hett oog op de gemeenteraadsverkiezingen belegde zij op 11 mei 1853 een bijeenkomst,, die door 185 kiezers werd bezocht. Gedurende de vergade- ringg ontstond onenigheid toen voorzitter Van der Gronden de aanwezigen verzochtt zich te committeren aan de door het bestuur opgestelde beginsel- verklaring,, die onder meer behelsde dat de vereniging de grondwet erkende, maarr dat deze zodanig geïnterpreteerd moest worden dat de prerogatieven vann de koning ongeschonden bleven.18 Een groep liberalen, onder leiding vann Jan Dirk van Ketwich Verschuur, sprak zich uit tegen de besloten gang vann zaken en wilde met de voorzitter een discussie voeren over de beginsel- verklaring.. Daarop kwam het tot een woordenwisseling. Van der Gronden werdd hierbij volgens de aanwezige politiecommissaris gesteund door 'het applaudissementt met voeten, handen en stokken der thans courageuse he- ren'.199 Van Ketwich Verschuur riep de vergadering toe dat het bestuur de kiezerss een rad voor ogen draaide, waarna de avond 'in blijkbare onstui- migheidd ontaardde'. Van Goens, tijdelijk-directeur van politie in Overijssel enn aanhanger van de 'groep van 75', maakte van zijn bevoegdheden gebruik omm de groep liberalen te laten verwijderen. De algemene kiezersvergadering splitstee zich vervolgens in de verenigingen Vaderland en Koning en Vrijheid enn Orde, waarvan de tweede juist een ruimere toepassing van de grondwet voorstond. . Ookk in andere districten ontstonden in het begin van de jaren vijftig kiezersverenigingenn van verschillende politieke richtingen, die de verkie- zingenn in de eigen richting probeerden te sturen. In het vorige hoofdstuk bleekk dat de oprichting van Koning en Vaderland in Utrecht was vooraf- gegaann door die van een antirevolutionaire vereniging Bijbel, Vaderland enn Oranje, een gematigde vereniging De Unie en een liberale Utrechtsche Kiezers-Vereeniging. . Ondankss de onderlinge verschillen stelden de eerste drie verenigingen in meimei 1853 dezelfde kandidaat, jhr Hubert van Asch van Wijck, om de keuze vann de kandidaat van de liberalen te voorkomen. De liberalen stelden op hunn beurt de gematigde burgemeester Nicolaas Kien kandidaat, in de hoop niet-liberalee kiezers voor zich te winnen. Het gebeurde in de jaren vijftig regelmatigg dat verschillende verenigingen dezelfde kandidaten stelden en somss zelfs personen die niet tot de eigen richting behoorden. Dit is te ver- klarenn als een poging om het vertrouwen van de meerderheid van de kiezers inn een district te winnen en de keuze van een uitgesproken tegenstander te voorkomen.200 Mulder hield zich vanuit Utrecht actief bezig met de kandi- daatstellingg in de verschillende districten en deze bemoeienis beperkte zich 110 0 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE niett tot de zusterverenigingen van Koning en Vaderland, zoals bijvoorbeeld bleekk tijdens de verkiezingen van juni 1853 in Gouda. InIn Gouda werd, zoals gezegd, in mei 1853 een vereniging Koning en Vaderlandd opgericht, naast een antirevolutionaire vereniging Vreest God, Eertt den Koning. De twee liberale afgevaardigden voor Gouda werden toen vervangenn door de conservatief jhr Willem de Brauw en de antirevolutionair Groenn van Prinsterer. De laatste werd echter ook gekozen in Zwolle, voor welkk district hij besloot zitting te nemen in de Kamer. In Gouda werden daaropp nieuwe verkiezingen uitgeschreven, waarbij Vreest God de politiek weinigg ervaren antirevolutionair Johan Willem Gefken kandidaat stelde. Koningg en Vaderland gaf de voorkeur aan de gematigde en meer ervaren Marii Hoffmann, een zwager van Groen. Ter versterking van de kandidatuur vann Hoffmann legde Mulder Groen het verzoek voor zich openlijk voor Hoffmannn uit te spreken. Hij vertrouwde erop dat deze bereid was een familielidd te steunen. Bij een wenk van de antirevolutionaire voorman, zo meendee Mulder, zou het bestuur van Vreest God overstag gaan en Hoffmann alsnogg kandidaat stellen.21 Mulderr wees Groen van Prinsterer op het belang de eenheid tussen conservatievenn en antirevolutionairen te bevorderen, om de keuze van een liberaall te voorkomen. Groen, die eveneens een voorkeur had voor Hoff- mann,, was echter niet bereid zich voor het conservatieve karretje te laten spannenn en weigerde zich uit te spreken tegen een al gestelde kandidaat. Bovendien,, hield hij Mulder voor, kon de keuze van een liberaal ook voor- komenn worden als Koning en Vaderland de kandidatuur van Gefken zou steunenn en hij wees er fijntjes op dat de antirevolutionairen in Gouda in de eerstee ronde de conservatief De Brauw hadden gesteund.22 Hoewel Groen niett inging op het verzoek van Mulder, besloot hij toch het politieke spel verderr mee te spelen. Hij nam in vertrouwen contact op met Anthony van Aschh van Wijck, een van de kerkelijke bestuursleden van Koning en Va- derland,, met het verzoek hem 'au courant' te houden van Mulders verdere strategie.23 3 Conservatievenn spraken ook invloedrijke geestverwanten aan om de belangenn van contactpersonen op lokaal niveau te bevorderen. Bij de orga- nisatiee van de vereniging Vaderland en Oranje in Leiden had Simons onder meerr de hulp ingeroepen van een zekere P. van Rhijn. Namens deze schreef hijj in mei 1854 een brief aan Vrolik, die toen juist minister van Financiën wass geworden. In deze brief vroeg Simons aandacht voor de zoon van Van Rhijn,, die als molenaar een 'matig' bestaan leidde in Katwijk, en verzocht HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF UI hijj de minister de komst van een tweede molenaar in dit dorp te voorkomen omm de nering van de zoon niet in gevaar te brengen.24 Dergelijke vormen vann patronage pasten in de morele politiek van de conservatieven, die men- senn beloonden als zij voldeden aan de hun toebedachte maatschappelijke functie. . Koningg en Vaderland bleef gedurende de jaren vijftig een besloten club, zoalss blijkt in Leeuwarden. Hier werd pas in 1859 officieel een vereniging Vaderlandd en Oranje in het leven geroepen, naast de antirevolutionaire ver- enigingg Nederland en Oranje. In Vaderland en Oranje werd het principe gehuldigdd dat men zorg moest dragen voor onafhankelijke kandidaten.25 Evenalss in de meeste andere districten met zowel een conservatieve als een antirevolutionairee vereniging hield de samenwerking in Leeuwarden geen stand.. Solko Tromp, de voorzitter van de antirevolutionairen, schreef in eenn terugblik dat de informele politiek van de conservatieven niet te com- binerenn was met de principiële politiek van de antirevolutionairen.26 Uit dee ontwikkeling van Vaderland en Oranje in Leeuwarden blijkt de onvere- nigbaarheidd van de elitaire politiek van de conservatieven en de vorm van hunn kiezersverenigingen. Vaderland en Oranje sloot zich nadrukkelijk af vann de openbaarheid. Zo werd het lidmaatschap van de vereniging beoor- deeldd door een commissie van toelating. Tijdens de oprichtingsvergadering warenn 62 kiezers aanwezig, van wie de commissie er uiteindelijk slechts 32 voordroeg.. Ondanks het streven naar samenwerking mochten leden geen lidd zijn van een andere kiezersvereniging. Dat het menens was met deze ex- clusiviteit,, bleek tijdens een bestuursvergadering van 30 april 1859. Er werd beslotenn dat bij de volgende algemene vergadering twee bestuursleden bij dee ingang van de zaal moesten worden geposteerd om te voorkomen dat niet-ledenn zich toegang zouden verschaffen.27 Doorr het besloten karakter van Vaderland en Oranje in Leeuwarden iss het moeilijk om een duidelijk beeld te krijgen van haar politieke be- tekenis.. De discussies tijdens de algemene vergaderingen beperkten zich tott de kandidaatstelling. Over inhoudelijke kwesties werd niet gesproken.28 Naa de bekendmaking tijdens de algemene vergadering werden kandidaten vann Vaderland en Oranje aangeprezen via advertenties in de Leeuwarder CourantCourant en de Provinciale Friesche Courant en door het verspreiden van aanbevelingsbriefjes,, meestal zo'n duizend, in de stad Leeuwarden. Verder werdenn nauwelijks pogingen ondernomen om kiezers te mobiliseren. Bij kamerverkiezingenn stelde de vereniging telkenss het zittende kamerlid Jacob Dirkss kandidaat. Deze gematigde politicus was lid van Vaderland en Oran- 112 2 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE je,, maar zou waarschijnlijk ook zonder haar steun gekozen zijn. Eenmaal werdd tegenover de tweede (liberale) zetel tevergeefs een eigen kandidaat gesteld.299 Doordat zij er niet in slaagde de politieke status-quo in Leeu- wardenn te doorbreken verloor Vaderland en Oranje geleidelijk haar functie alss organisator van de verkiezingen. In maart 1864 besloot de uitgedunde verenigingg tot opheffing, met als redenen het gebrek aan stemmen en de geringegeringe belangstelling van de leden voor het verkiezingswerk.30 Ookk de politieke invloed van Koning en Vaderland in Utrecht, het cen- trumm van de conservatieven in de jaren vijftig, is moeilijk in te schatten. Inn 1854 verscheen de anonieme brochure De kandidatuur voor het lidmaat- schapschap van de Tweede Kamer der Staten Generaal in het hoofd-kiesdistrict Utrecht,Utrecht, waarin een kritisch beeld wordt geschetst van de vereniging: 'De zichh te Utrecht opgeworpen hebbende, zich noemende algemeene vereeni-- ging,, onder de leus Koningen Vaderland, wist door den invloed van enkele leden,, die in de verschillende Protestantschen geheimen en anderen genoot- schappenn uitgebreide relatiën hadden, zich onvoorwaardelijk van de steun vann een groot gedeelte der Protestantsche Kiezers, door de gebeurtenissen vanvan april in beweging gebragt, te verzekeren.'31 Door de kritische blik van de- zee liberale tegenstrever van Mulder verschijnt Koning en Vaderland als een clubb van niet meer dan tien personen, 'waaronder twee broers, een zwager enn een behuwdbroeder van den Heer van Asch van Wijck, welke laatste vier personenn met de meeste anderen tevens de hoofdleiders zijn van eene locale kiesvereenigingg te Utrecht, onder de leus: Bijbel, Vaderland en Oranje, die naarr men het er evenzeer voor houdt, geen twintig leden telt.'32 De schrijver vindtt het opmerkelijk dat deze kleine verenigingen zoveel invloed hebben. Hijj vermoedt dat De Unie 280 leden telt, terwijl Koning en Vaderland en Bijbel,, Vaderland en Oranje samen niet verder komen dan zo'n zestig leden. Dezee opmerking komt voort uit het liberale idee van de kiezersvereniging alss openbare vergadering van kiezers. Koning en Vaderland had echter niet tott doel uit te groeien tot een openbare vereniging. Door de strenge selectie wass het aantal leden veel kleiner dan het aantal kiezers waarop zij tijdens verkiezingenn rekenen mocht Dee liberale brochure had vooral tot doel de kiezers te wijzen op de scheurenn die het antiliberale front in Utrecht begon te vertonen. Door het periodiekee aftreden van jhr Hubert van Asch van Wijck, die in 1853 was gekozenn door samenwerking van Koning en Vaderland, Bijbel, Vaderland enn Oranje en De Unie, kwam voor het district Utrecht in 1854 een zetel vrij. Dee verkiezingsstrijd van juni 1854, waarbij Van Asch van Wijck wederom HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF 113 tegenoverr de liberale kandidaat Kien kwam te staan, had een voor deze tijdd ongekend fel karakter. Omdat De Unie niet opnieuw bereid was de kandidaatt van conservatieven en antirevolutionairen te steunen, moest Van Aschh van Wijck het deze keer afleggen tegen Kien. Volgens de schrijver van DeDe kandidatuur voor het lidmaatschap van de Tweede Kamer zou deze breuk zijnn voortgekomen uit de teleurstelling van de kiezers in de antiliberale politiek.. Zij zagen in dat Koning en Vaderland slechts een middel was waardoorr 'zekere coterie, gerugsteund door eene betrekkelijk zwakke partij, haarr voordeel heeft trachten te bereiken, en waarin zij zoo gelukkig is geslaagd,, om gedeeltelijk op het kussen te komen'.33 Koningg en Vaderland komt in deze beschouwing naar voren als de belan- genverenigingg van een kleine groep conservatieven die op de golven van de Aprilbewegingg voor zichzelf een politieke positie probeerde te verwerven. Hoewell de auteur het besloten karakter van Koning en Vaderland juist weet tee typeren, doet hij geen recht aan haar politieke bedoelingen. De activi- teitenn van Mulder waren niet gericht op een politieke carrière. In januari 18544 werd Mulder wel gekozen voor de Utrechtse gemeenteraad, waar hij de plaatss innam van het enige katholieke raadslid. Later heeft hij deze stap ech- terr omschreven als een 'tijdelijke dwaasheid>, omdat hij in de Utrechtse raad nauwelijkss mogelijkheden zag om zijn politieke idealen te verwezenlijken.34 Hett ligt niet voor dee hand dat de breuk met De Unie was veroorzaakt door dee persoonlijke ambities van de bestuursleden van Koning en Vaderland. Zijj hield waarschijnlijk meer verband met de toegenomen spanning tussen hett strijdbare conservatisme van Mulder en de 'apaisement'-politiek van Vann Hall. Inn de wetsontwerpen op de kerkgenootschappen van 1853 en het ar- menbestuurr van 1854 streefde Van Hall naar voor iedereen aanvaardbare compromissen.. In de eerste wet werd een mate van overheidstoezicht op de rooms-katholiekee kerk mogelijk, zonder dat de godsdienstvrijheid officieel beperktt werd. In de tweede wet bleef de zorg voor armen een kerkelijke aangelegenheid,, met daarnaast een aanvullende rol voor de overheid. Toch leiddenn deze maatregelen niet tot de door Van Hall nagestreefde apaise- ment;; conservatieven en antirevolutionairen namen al snel afstand van zijn politiek.. Tegelijkertijd slaagden de liberalen erin een deel van het verloren terreinn terug te winnen. Zo werd bijvoorbeeld het dagblad De Grondwet in hett leven geroepen, met als doel de liberale uitwerking van de grondwet te verdedigen,, en werd een Vereeniging van Constitutionelen opgericht. Bij dee periodieke verkiezingen van juni 1854 kwam niet alleen in Utrecht de 1144 IN NAAM VAN HET VOLMAAKTE antiliberalee coalitie onder druk te staan, maar boekten de liberalen ook in anderee districten overwinningen. Van Hall, die zich gevoelig toonde voor dee parlementaire verhoudingen, zag zich genoodzaakt meer rekening te houdenn met de liberale wensen. Dit leidde tot felle kritiek van de conserva- tieven. . Naastt de verhouding tussen conservatieven en gematigden had de ver- kiezingswinstt van de liberalen ook zijn weerslag op de samenwerking tussen conservatievenn en protestanten. Van Asch van Wijck, De Geer van Jutphaas enn Kemink besloten in december 1854 uit het bestuur van Koning en Va- derlandd te stappen. De politiek die men hier wilde voeren, werd 'eene aann ons vijandige', aldus De Geer in een brief aan Groen van Prinsterer.35 Dezee protestanten deelden de conservatieve kritiek op de regering-Van Hall,, maar konden niet instemmen met de vorm van politiek die Mulder voorstond:: 'De overige leden blijven echter bijeen, nu als eene uitsluitend ministerieel-conservatievee vereeniging die echter vooralsnog weinig kracht kann uitoefenen, maar waarop het oog zal dienen gevestigd te blijven om de middelen,, waarover zij beschikt.' Met deze 'middelen' doelde De Geer op dee contacten die Mulder door het hele land had gelegd en de invloed die hij hadd aan het hof.

Willemm in was eveneens teleurgesteld in de apaisementpolitiek van Van Halll en probeerde door de benoeming van nieuwe ministers meer greep te krijgenn op de regering. De conservatieve minister van Oorlog, Forstner van Dambenoy,, was na de val van de regering-Thorbecke op aandringen van de koningg blijven zitten.36 Daarnaast kan ook de benoeming van Anthony van Rappardd tot minister van Hervormde Erediensten in januari 1854 worden gezienn als een poging van de koning om de politiek van Van Hall te beïn- vloeden.. Bovendien werd in mei 1854 Agnites Vrolik benoemd tot minister vann Financiën. Mulder kreeg hierdoor drie geestverwanten in de regering. Dezee 'koninklijke weg' was in de conservatieve interpretatie van de grond- wett veel belangrijker dan de 'parlementaire weg' van Koning en Vaderland. Niett de rechtstreeks gekozen Kamer, maar het door de koning benoemde kabinett was in deze visie het centrum van de politieke besluitvorming. Om dee benoeming van geestverwanten te bevorderen en politieke tegenstanders uitt te schakelen maakte Mulder gebruik van de contacten die hij eerder hadd gelegd op paleis Het Loo. Het was vooral deze koninklijke weg die hij bewandeldee in zijn oppositie tegen Van Hall. HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF 115

§§ 4.3 Conservatieve oppositie, n: Het Loo

Inn januari 1856 ontving Thorbecke een geruststellend briefje van een liberaal uitt Utrecht, waaruit blijkt dat de conservatieve oppositie, die eerder een eind hadd gemaakt aan de regering-Thorbecke, zich nu tegen het Aprilministerie vann Van Hall had gekeerd: 'De vrienden van den Heer van Hall hebben het Zyned:: wel benaeuwder misschien dan Zyned: tegenstanders gemaakt.'37 Mett deze 'vrienden* had de briefschrijver de groep rondom Mulder op hett oog. De oppositie tegen Van Hall, zo valt op te maken, werd echter niett gevoerd door Koning en Vaderland, waar immers 'eene heele slagting' hadd plaatsgevonden. De protestantse bestuursleden, die Mulder hadden ontmaskerdd als 'eenen huigchelaar en politieken geestdrijver', waren eind 18544 uit Koning en Vaderland gestapt. De bestuursleden Drieling en Van Ittersumm waren ondertussen overleden en bovendien was Mulder volgens dee schrijver cin déclin' gekomen door zijn 'huisselijke omstandigheden en zijnee manier om de huwelijkse trouw te begrijpen' Enkele jaren later zou ditt leiden tot een breuk met zijn vrouw. Koningg en Vaderland in Utrecht verdween in de loop van 1856, maar ditt betekent niet dat de politieke invloed van Mulder was opgedroogd.3* Medee door zijn toedoen kwam halverwege datzelfde jaar een eind aan de regering-Vann Hall. Van Hall verklaarde kort na zijn aftreden in een anonie- mee brochure dat 'de geheime intrigues van eenige lieden' zijn val hadden ingeleid.399 Hij schrijft dat zijn regering te maken kreeg met het probleem datt zij 'zoo kort nadat de Koning van zijn pregoratief tot benoeming van nieuwee Ministers gebruik had gemaakt, Ministers moest bestrijden die zij wantrouwde,, en wier bestaan zij gevaarlijk voor het Koningschap zelf, even- zeerr als voor onze Grondwettige instellingen en voor de eendragt van den Staatt aanmerkte".40 Van Hall doelde op de ministers Forstner van Dambe- noy,, Van Rappard en Vrolik, die deel uitmaakten van de hofkliek die Mulder omm zich heen had verzameld op paleis Het Loo.

Schemaa 4.1 Het politieke netwerk van GerritGerrit fan Mulder op paleis Het Loo, 1853-1858 G.J.. Mulder (regent koningsschool, voorzitter Koning en Vaderland te Utrecht) jhrr L. van Bronkhorst (intendant paleis Het Loo, regent koningsschool) H.. baron Forstner van Dambenoy (vice-president hofcommissie, minister 1852-57) ) jhrr D.Th. Gevers van Endegeest (voorz. Algemeene Koninklijke Landbouw Ver- 116 6 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE

eeniging,, kamerlid 1850-56, minister 1856-58) WJ.. van Hoytema (regent koningsschool, bestuurslid Koning en Vaderland te Utrecht) ) jhrr F.L.W. de Koek (particulier secretaris van de koning 1852-54, directeur Kabi- nett des Konings 1854-68) A.G.A.. ridder van Rappard (tot 1854 directeur Kabinet des Konings, minister 1854-58) ) W.A.. baron Schimmelpenninck van der Oye (opperhofmaarschalk, minister van staat,, kamerlid 1853-60) G.. Simons (regent koningsschool, bestuurslid Koning en Vaderland te Delft, ministerr 1856-57) A.. Vrolik (minister 1854-58)

Hett was in de negentiende eeuw niet ongebruikelijk dat de koning zich, behalvee met ambtenaren en ministers, omringde met allerlei informele raadgevers.. Willem 11 onderhield bijvoorbeeld contact met een groep uit- eenlopendee oppositionele journalisten, zoals Adriaan van Bevervoorde, jhr Regneruss van Andringa de Kempenaer en Eillaart Meeter, wie hij ook fi- nanciëlee steun verleende.41 Willem 111 zocht zijn politieke vrienden meer in dee conservatieve hoek. Ook Van Hall behoorde in eerste instantie tot deze informelee raadgevers. Hij was in juni 1852 een van de genodigden voor een informelee bijeenkomst op paleis Het Loo, waar de koning enkele vooraan- staandee critici van Thorbecke bijeenbracht. Naast Van Hall waren hiertoe onderr anderen Mulder en Simons en het kamerlid Gevers van Endegeest uitgenodigd.. Op de laatste dag van het bezoek voegde ook Willem baron Schimmelpenninkk van der Oye, die in november van dat jaar door Thorbec- kee zou worden ontslagen als commissaris van de koningin in Gelderland, zichh bij het gezelschap.42 De groep met wie Mulder op het paleis in contact kwam,, probeerde - met behulp van de koning - alternatieven te bieden voorr de door Thorbecke gevoerde politiek. Aanleidingg voor de bijeenkomst van 1852 was een bezoek aan de Gel- derschee Maatschappij van Landbouw en een landbouwtentoonstelling op Hett Loo. Tijdens de bijeenkomst werd onder meer gesproken over de op- richtingrichting van een nationale landbouworganisatie. Nadat Thorbecke in 1851 dee Commissies van Landbouw had opgeheven, maakte vooral jhr Daniël Geverss van Endegeest zich sterk voor een nieuwe Algemeene Koninklijke Landbouww Vereeniging. Naast deze landbouwkundige activiteiten probeer- denn de conservatieven rondom Mulder via allerlei koninklijke initiatieven dee onderwijspolitiek van Thorbecke in andere banen te sturen. Mulder zelf HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF 117 hadd in 1851 een belangrijk aandeel in de oprichting van een privéschool van dee koning gehad, die evenals de Technische School in Utrecht gebaseerd was opp zijn eigen onderwijsidealen. Het betreft hier een lagere school voor veel- belovendee leerlingen uit Apeldoorn, 'waar het hart der kinderen gevormd enn opgeleid zou worden'.43 Er was hier veel aandacht voor de morele ontwik- kelingg van de leerlingen, door het geven van algemeen vormende vakken. In speciaall avondonderwijs werd ook meetkunde, natuurkunde en algemeen ambachtsonderwijss gegeven aan volwassenen. Mulder maakte deel uit van hett college van regenten, dat het bestuur van de school vormde. Andere le- denn waren onder anderen Simons en jhr Ludolf van Bronkhorst. De laatste wass intendant van Het Loo en zou (evenals Simons) een contactpersoon wordenn van Koning en Vaderland te Utrecht.44 Mulderr omringde zich op Het Loo met politieke vrienden en Utrecht- see academiegenoten, met wie hij naar eigen zeggen 'hetzelfde geestelijke voedsel'' had genoten. Door toedoen van zijn regentschap heeft hij contact kunnenn leggen met invloedrijke politieke figuren: 'Mijne stelling als Regent vann 's Konings school bragt mij op het Loo, wanneer de Koning daar ver- keerde,, in aanraking met mannen uit Zijner Majesteits omgeving. [...] Ik meenn niet, dat er ooit op aangenamer wijze in een college nuttige dingen behartigdd zijn dan in dat van Regenten van 's Konings school. Ik heb aan die zamenkomstenn de grootste verpligting, zoowel naar hoofd als naar hart.'45 Mulderr legde, behalve met het genoemde kamerlid Gevers van Endegeest, contactt met minister Hendrik baron Forstner van Dambenoy, directeur van hett Kabinet des Konings Anthony ridder van Rappard, particulier secretaris vann de koning jhr Frederik de Koek en anderen. Tijdens de jaarvergade- ringring van de koningsschool in april 1853 nam hij ook het initiatief tot de oprichtingg van Koning en Vaderland.46 Behalvee in de koningsschool op Het Loo en de Technische School te Utrechtt zijn de onderwijsidealen van Mulder terug te vinden in de Konink- lijkee Akademie in Delft, waarvan Simons in 1846 directeur was geworden.47 Dezee Akademie was in 1843 tot stand gekomen op initiatief van Willem 11 en ookk de toenmalige kroonprins voelde zich nauw bij de Akademie betrokken. Zijnn functie als beschermheer was een van de weinige openbare functies die hijj voor zijn koningschap vervulde. De latere Willem 111 vereerde de Aka- demiee wekelijks met een bezoek, wat het begin vormde van een hechte vriendschapp met Simons.48 Tussen 1843 en 1864 verzorgde de Delftse Aka- demie,, die nagenoeg geheel gefinancierd werd door de koning, opleidingen voorr waterstaatkundig ingenieurs, Oost-Indische ambtenaren en ambtena- 118 8 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE

renn van het IJk- en Accijnswezen voor het ministerie van Financiën, waar Simonss eerder adviseur was. De Koninklijke Akademie moest studenten voorbereidenn op het bekleden van hoge functies in het staatsbestuur, als bureaucratischee elite onder leiding van de koning. De Technische School vann Mulder in Utrecht gaf voorbereidend onderwijs voor de Koninklijke Akademie.. Op deze manier riep hij een systeem van onderwijsinstellingen inn het leven als alternatief voor de liberale onderwijspolitiek. Simons'' Akademie paste niet in de visie van Thorbecke, die meer greep wildee hebben op het onderwijs. De minister had bovendien geen bood- schapp aan de conservatieve eis van moreel vormend technisch onderwijs. Hijj wilde juist een onderscheid aanbrengen tussen algemeen vormend en gespecialiseerdd vakonderwijs. De wet op het middelbaar onderwijs van de tweedee regering-Thorbecke in 1863, waarin het ingenieursonderwijs werd beschouwdd als een middelbare vakopleiding, betekende dan ook het einde vann de Delftse Akademie, die in 1864 werd vervangen door de Polytechnische School.499 Behalve tegen de Koninklijke Akademie verzette Thorbecke zich tegenn andere privéprojecten van de koning, zoals de Algemeene Koninklijke Landbouww Vereeniging. Deze moest een soort koepelfunctie vervullen tus- senn de verschillende gemeentelijke en provinciale landbouwverenigingen enn dienst doen als pressiegroep voor de landbouwbelangen. Geverss van Endegeest was sinds de jaren twintig een trouwe bezoeker van hett hof. Met Simons maakte hij vanaf 1843 deel uit van een commissie van beheerr en toezicht op de droogmaking van het Haarlemmermeer, waarvan dee kroonprins als beschermheer optrad. In 1850 werd hij in het district Lei- denn gekozen voor de Tweede Kamer. Gevers was een grootgrondbezitter, die mett de koning een interesse deelde in landbouwkundige aangelegenheden. Hijj had een belangrijk aandeel in de oprichting van een modelboerderij opp Het Loo, waarmee Willem m de ontwikkeling van bemestingsmetho- denn wilde bevorderen. Er werd hier ook geëxperimenteerd met - mede door Mulderr ontworpen - landbouwmachines en in een speciale kwekerij werden proefnemingenn gedaan met exotische planten. In 1854 werd Gevers van En- degeestt voorzitter van de Algemeene Koninklijke Landbouw Vereeniging, diee evenals de Koninklijke Akademie door de koning werd gefinancierd. Dezee vereniging werd in april 1854 opgericht tijdens een vergadering op Huiss ten Bosch, waar ook Mulder prominent aanwezig was.50 Naastt Gevers van Endegeest en Simons wist Mulder, zoals gezegd, op Hett Loo de ministers Forstner van Dambenoy en Van Rappard en de direc- teurr van het Kabinet des Konings De Koek voor zich te winnen. Forstner HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF 119 deeldee de opvoedkundige interesses van Mulder. Van 1835 tot 1838 was de kroonprinss aan de zorg van deze militair toevertrouwd, die in december 18400 aan het hoofd kwam van de staf van de prins. In 1849 werd Forst- nerr benoemd tot intendant voor de opvoeding van 's konings zonen en tott vice-president van de hofcommissie. In 1851 riep Willem m de hulp in vann Forstner bij zijn huwelijksproblemen met Sophie, die uitliepen op een scheidingg van tafel en bed. In 1852 werd hij op aandringen van de koning ministervann Oorlog. Forstner bleef, ondanks verschillende regeringswisse- lingen,, tot 1857 minister. Van Rappard was door Willem 11 in 1841 benoemd tott directeur van het Kabinet des Konings en bleef dit na het aantreden van Willemm ui, tot deze hem in 1854 benoemde tot minister van Hervormde Erediensten.. De Koek werd daarop de nieuwe directeur van het Kabinet des Konings. . Mulderr benutte al in 1853 zijn contacten met De Koek, toen deze nog particulierr secretaris van de koning was.51 Ook later maakte hij dankbaar gebruikk van de positie van De Koek De directeur van het Kabinet des Koningss had in de jaren vijftig een strategische positie in de politiek. Alle staatszakenn van de koning verliepen via hem. Ook de communicatie tussen koningg en ministers ging via deze directeur, die als secretaris aanwezig was bijj alle vergaderingen van de ministerraad. De Koek stelde de koning vaak mondelingg op de hoogte van wat daar besproken werd. Zijn positie was voorall zo gerieflijk omdat hij geen verantwoording schuldig was aan de ministers.. Hij hoefde slechts goedkeuring te krijgen van de koning, die hij zelff van informatie voorzag. De Koek durfde bovendien veel vrijpostiger mett zijn invloed om te gaan dan zijn voorganger Van Rappard.52 Evenalss Mulder had De Koek een duidelijkee voorkeur voor een ambtelijk bestuurr onder leiding van de koning. Aeneas baron Mackay, een antirevo- lutionairee vertrouweling van de koning, heeft hem omschreven als een typischee hofintrigant. Hij vergeleek de positie van De Koek met die van een 'camarilla',, in een verwijzing naar de Spaanse hofkliek die grote invloed had opp het staatsbestuur.53 Ook minister Jacob van Zuylen van Nijevelt sprak in 18533 van een 'camarilla' aan het hof.54 De conservatieve camarilla die Mulder omm zich heen verzamelde op Het Loo, werd in de jaren vijftig een effectief middell tot oppositie. Gedurende de regering-Van Hall slaagde deze groep erinn haar greep op het kabinet te vergroten. Door het ministerschap van Vann Rappard vanaf januari 1854 en Vrolik vanaf mei 1854 kreeg Van Hall tweee waakhonden opgedrongen. Bovendien waren er dat jaar plannen om Mulderr zelf tot de regering te laten toetreden. 120 0 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE

Dee koning hechtte in mei 1853 veel waarde aan de regeling van de on- derwijskwestie.. Van Hall meende dat het zo kort na de Aprilbeweging niet raadzaamm was een religieus dermate gevoelige aangelegenheid in behande- lingg te nemen. In maart 1854 namen de conservatieven het initiatief om alsnogg tot onderwijswetgeving te komen en was er sprake van om Mulder aann het hoofd te stellen van een nieuw departement van Onderwijs en We- tenschappen.555 Mulder was hier echter niet toe bereid. Zolang Van Hall nog ministerr was, zag hij blijkbaar onvoldoende mogelijkheden om de regering inn conservatieve richting bij te sturen. De koning drong er wel bij de regering opp aan verschillende financiële maatregelen te nemen die Mulder wat meer politiekee beweegruimte gaven. De regering gaf bijvoorbeeld geldelijke steun aann de 's-Gravenhaagsche Nieuwsbode, een oppositionele krant waarvan hij commissariss was.56 Daarnaast beloofde minister Van Reenen steun aan de universiteitt van Utrecht om hem vrij te stellen van zijn onderwijstaken57 en besloott minister Pahud de vergoeding die hij kreeg voor het onderzoek dat hijj verrichtte voor het departement van Koloniën te verhogen van 800 naar 22 000 gulden.58 Dit leidde tot de paradoxale situatie dat de regering Mulder dee middelen verschafte waardoor deze meer aandacht kon besteden aan zijn oppositionelee activiteiten.

Dee oppositie van Mulder richtte zich vooral tegen de ministers Van Hall en Vann Reenen. Van Halls politiek van apaisement kwam onvoldoende tege- moett aan Mulders eis dat de regering afstand zou nemen van de liberale uitwerkingg van de grondwet. Van Reenens ideeën over het onderwijs en dienss voorstel voor de regeling van de armenzorg, in mei 1854 door de Tweedee Kamer aangenomen, konden in de ogen van Mulder evenmin ge- nadee vinden. In de oppositie tegen Van Hall en Van Reenen wordt duidelijk hoezeerr Mulder zich op zijn gemak voelde in het spel van mondelinge af- sprakenn en geheime bijeenkomsten. Een voorbeeld van dergelijke informele oppositiee is een bijeenkomst op 8 juli 1854 in Den Haag, waar Mulder en Simonss verschillende ministers probeerden te overtuigen van de noodzaak vann het vertrek van een van beiden. De Koek kondigde Simons op 26 juni 18544 aan tijdens zijn komende bezoek aan Den Haag een 'conferentie' te willenn beleggen met de ministers Forstner van Dambenoy en Vrolik. Ook hijhij en Mulder werden uitgenodigd, zo blijkt uit de volgende brief van Si- monss aan Forstner. Tevens komt hierin tot uitdrukking hoe hij de minister doorr het bespelen van antikatholieke sentimenten voor zich probeerde te winnen.59 9 HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF 121

DelftDelft 26 Juni 1854

GeachteGeachte Vriend GeeneGeene aanmerking heb ik op hetgeen mij door u is gezonden; - ik vind allesalles zeer juist en waar. Alleen geloof ik dat aan te toonen is dat de catholijkencatholijken zich nimmer aan het vaderland kunnen hechten, dat zijnen roem,roem, zijne welvaart aan het protestantisme te danken heeff, - nimmer eenigeeenige liefde, nimmer zelfs eenige achting of eerbied hebben voor het HuisHuis van Oranje, waarvan de hoogste roem steeds blijven zal dat het, meermeer dan eens, de groote steun is geweest van het protestantisme, en vanvan de hoogste van alle vrijheden, de vrijheid van den geest en van hethet geweten. Geen ministerie kan ooit op bijval van de Roomschen rekenen,rekenen, geen kan zich zelfs vleijen dat het de Roomschen niet tot tegenstanderstegenstanders hebben zal, - geen Ministerie dat het land wil besturen inin nationalen zin, - de Roomschen zijn altijd geweest en zullen altijd wezen,wezen, de openlijke of bedekte vijanden des lands. Elke magt, elk gezag, allealle invloed hun gegeven is versterking van den vijand, ik zou haast zeggenzeggen verraad. Regt moet hun gedaan worden, - zoo het eenigzins, met behoudbehoud des vaderlands, mogelijk is, moeten zij gehandhaafd worden inin hunne verkregen regten, maar meer moet hun niet gegeven worden, -die-die er anders over denkt bedriegt zich zelven, ofwenscht anderen te bedriegen. bedriegen. IkIk ontving heden een brief van de Koek, waarin hij mij schrijft -- den iden kom ik te 'Hage en blijf er waarschijnlijk tot den 10 - InIn dien tijd zal Mulder wel gelegenheid vinden te 'Hage te komen. IkproponeerdanIkproponeerdan eene conferentie met Forstneren Vrolik. IkIk meende u dit te moeten melden, omdat het invloed kan hebben op uw voornemen.voornemen. Ik blijf intusschen overtuigd, dat de spoedigste verwijdering van[...]devan[...]de beste is, omdat ik overtuigd ben dat hij heult met den vijand. SteedsSteeds uw opregten vriend G.G. Simons

Simonss beklaagde zich tegenover Forstner van Dambenoy over de toegeef- lijkheidd van de regering aan de katholieken en probeerde hem te overtuigen vann de noodzaak dat een van de ministers moest opstappen. Deze heulde mett de katholieke vijand en was een gevaar voor de 'geest' en het 'geweten* 122 2 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE vann het volk. In een brief van 23 juni schreef Simons al aan de minister vann Oorlog 'dat [... ] zoo spoedig mogelijk weg moet, en het Ministerie die rigtingrigting moet aannemen, dat vriend en vijand wete wat men er aan heeft'.60 Dee betreffende minister werd in de brieven aangeduid met een niet met zekerheidd te ontcijferen code, waarschijnlijk 'Max' of'Ma/, die zou kunnen verwijzenn naar respectievelijk Van Hall of Van Reenen.61 Simons en Mulder zochtenn Forstner en De Koek tussen 23 en 26 juni op om hen voor te berei- denn op de komende morele strijd: 'Wij gaan een zwaren strijd te gemoet, waarinn beslist zal worden, of Nederland zal blijven, wat het sedert meer dann twee eeuwen geweest is, een protestantsch land, met de goede gevolgen daarvann voor de godsdienstigheid, zedelijkheid en welvaart van het volk, - dann of het onder het juk van Rome zal gebragt worden, dat is, of het volk zedelijkk dood zal gemaakt worden.'62 InIn een brief aan De Koek uitte ook Forstner van Dambenoy, waarschijn- lijkk onder invloed van Mulder en Simons, zijn onvrede over de politiek van dee regering. Hij wilde óf ontslag nemen, óf in de ministerraad de 'kamp' aangaann om de politiek van de regering bij te sturen. De Koek liet de mi- nisterr van Oorlog op 28 juni weten dat ontslag uitgesloten was, omdat de koningg op dit moment iemand van zijn 'wil' en 'karakter' niet kon ontbe- ren.. Wel drukte hij Forstner op het hart voorlopig af te zien van verdere actie,, waarschijnlijk in afwachting van de 'conferentie' van 8 juli: 'Ik hoop datt gij [... ] nog geen standje geschopt hebt in den raad.'63 Naast directeur vann het Kabinet des Konings De Koek bemoeide ook Simons zich achter de schermenn voortdurend met de discussies in de ministerraad. Simons, die in 18544 geen enkele formele politieke functie vervulde, had ontmoetingen met Vrolikk en Van Rappard en drukte ook Forstner op het hart voorafgaand aan dee ministerraad contact met hem op te nemen.64

Dee conservatieve camarilla slaagde er halverwege 1854 niet in de politiek van dee regering in de door haar gewenste richting bij te stellen. Toch bleef Mul- derr oppositie voeren. Begin 1855 hepen de spanningen binnen de regering opnieuww op, toen Van Hall Vrolik onder druk zette om toe te geven aan de liberalee eis de accijns op het gemaal af te schaffen. Deze belasting op het ma- lenn van graan was een belangrijke bron van inkomsten voor de gemeenten. Vrolikk was een uitgesproken tegenstander van de liberale belastingpolitiek enn gold bij uitstek als een behartiger van lokale politieke belangen. Het kost- tee hem dan ook veel moeite om in te stemmen met de afschaffing van deze gemeentelijkee belasting, wat zijn weerslag had op de verhoudingen binnen HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF 123 hethet kabinet. Nadat de wet op de accijns op het gemaal in februari 1855 was aangenomen,, werd de conservatieve oppositie opnieuw actief, hoewel zij vann karakter veranderde. In oktober gingen Mulder en Simons openlijk de confrontatiee met Van Hall aan door in de 's-Gravenhaagsche Nieuwsbode de aanvall te openen op De Constitutioneel, die verscheen van begin oktober tot eindd december 1855 en gold als een spreekbuis van Van Hall. Dee 's-Gravenhaagsche Nieuwsbodewan 2 oktober 1855 omschreef De Con- stitutioneelstitutioneel als een opvolger van de liberale krant De Grondwet: 'Als een fenikss verrezen uit de asch der, helaas! voor de ontmaskering der Thorbec- kiaanschee partij te vroeg gestorven Grondwet*65 De Grondwet., die verscheen tussenn april 1853 en september 1855, verdedigde de liberale interpretatie van dee grondwet en speelde een belangrijke rol in het herstel van de liberalen naa de Aprilbeweging. De Constitutioneel werd verweten eveneens de libe- ralee uitwerking van de grondwet te verdedigen, zij het in bedekte termen. Dee politiek van apaisement die deze krant voorstond, onderscheidde zich slechtss hierin van de liberalen, dat zij 'op zachtzinniger trant naar het ver- derff voeren zal'.66 In de loop van de maand richtte de hetze zich steeds meerr op de persoon van Van Hall, die werd genoemd als de eigenaar van dee krant. In deze polemiek komt duidelijk de kritiek van Mulder en Si- mons,, als woordvoerders van de 'beginselen' van de Aprilbeweging, op Van Hallss politiek van apaisement tot uitdrukking: 'Toen uw Ministerie aan het bewindd kwam, heeft de gematigde Protestantsche partij van u verwacht, datdat die beginselen zouden worden gehuldigd; om het bestuur in handen te houdenn hebt gij gemeend die te moeten verloochenen. Daarom bestrijden wijj u, eigenaar van den Constitutioneel*67 Overtuigdd van het gevaar van deze oppositie stelde Van Hall - via De Koekk - voor om in een persoonlijk onderhoud de tegenstellingen bij te leggen.. Mulder en Simons weigerden hier op in te gaan. Als hoofd van het Aprilministeriee had Van Hall in hun ogen niet voldaan aan zijn taak het Nederlandsee volk te beschermen tegen de invloed van 'ultramontanen en liberalisten'.688 Izaac Jacob Lion, redacteur van De Constitutioneel, keerde Van Halll naar aanleiding van de kritiek van Mulder de rug toe. In de brochure Mr, FlorisFloris Adriaan van Hall en De Constitutioneel Een ernstig woord aan mijne landgenootenlandgenooten (1856) liet hij zich uiterst kritisch uit over Van Hall.69 Na deze persoonlijkee aanvaring verscherpten de tegenstellingen zich. Op 19 oktober 18555 stuurden Mulder en Van Hoytema namens Koning en Vaderland een circulairee rond, waarin zij de zusterverenigingen opriepen hun steun aan Vann Hall op te zeggen.70 124 4 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE

Eindd 1855 kregen de tegenstellingen tussen Mulder en Simons enerzijds enn Van Hall en Van Reenen anderzijds het karakter van een persoonlijke vete,, waarbij de inhoud van hun politiek nauwelijks nog een rol speelde. Ditt bleek bijvoorbeeld toen Van Reenen in december 1855 met een rege- lingg kwam voor het lager onderwijs. De minister deed een voorstel voor openbaarr onderwijs dat in dienst stond van de bevordering van 'godsdienst enn zedelijkheid'. Van Reenen vermeed het woord christelijk, dat in de be- staandee wetgeving werd gebruikt.71 Zaken die kwetsend waren voor een vann de gezindten waartoe leerlingen behoorden, zouden niet langer on- derwezenn mogen worden. Zowel protestanten als conservatieven achtten ditt voorstel onaanvaardbaar. Protestanten als Groen van Prinsterer en Hof- stedee de Groot konden om inhoudelijke redenen niet instemmen met het wetsontwerp,, waarin naar hun idee onvoldoende recht werd gedaan aan het protestantsee karakter van Nederland. Mulder wees het voornamelijk af om opnieuww een coalitie met de antirevolutionairen mogelijk te maken en zich alsnogg van Van Hall en Van Reenen te kunnen ontdoen. Verschillendee protestantse en conservatieve groepen organiseerden in decemberr 1855 petitionnementen, met als gevolg dat zo'n tweehonderd ver- zoekschriftenn aan het parlement werden aangeboden. Mulder mengde zich actieff in de petitiebeweging, die het vertrek inluidde van Van Reenen. Net alss bij de Aprilbeweging speelde hij om politiek strategische redenen de religieuzee kaart. Godsdienst stond voor Mulder in dienst van de morele ontwikkelingg van het volk en deze prioriteit van moraal boven dogma was ookk in de voorstellen van Van Reenen terug te vinden. Toch benadrukte Mulderr in een volgende circulaire van Koning en Vaderland het belang van godsdienstonderwijs,, waarmee hij aansluiting zocht bij de protestantse op- positie:: 'Wij meenen, dat uit iedere Protestantsche gemeente eene krachtige stemm tegen het wetsontwerp in 's Lands vergaderzaal mag gehoord worden.'72 Vann Hall achtte door de groeiende oppositie in juni 1856 eveneens de tijd rijp omm zijn ontslag aan te bieden. Het zo vurig gewenste vertrek van Van Hall en Vann Reenen bood nieuwe mogelijkheden voor de conservatieve camarilla, diee er in 1856 in slaagde een stempel te drukken op de nieuwe regering.

§§ 4.4 De conservatieve proef op de som

Dee koning was na 1848 gebonden aan de grondwet, maar niet aan het parle- ment.. Het stond hem in principe vrij om, onafhankelijk van de parlemen- tairee verhoudingen, een kabinet samen te stellen. Toch moesten ministers HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF 125 gedurendee hun bewind het vertrouwen van de Tweede Kamer zien te win- nen.. Regeringen konden in de jaren vijftig niet rekenen op een vaste parle- mentairee steun. Zij waren veelal afhankelijk van een vlottende meerderheid vann richtingen, die zich formeerden bij belangrijke politieke kwesties. Op momentenn waarop de verhoudingen in het parlement onduidelijk waren, namm de vrijheid van de koning bij de vorming van een regering toe. Bij zulke formatiess was een belangrijke rol weggelegd voor directeur van het Kabinet dess Konings De Koek. Een door hem in mei 1856 opgestelde missive over de vormingg van een nieuwe regering - waarin de stem van Mulder doorklonk -- toonde een strijdbare koning. Willem 111 beklaagde zich over de organieke wetgeving,, die naar zijn idee onvoldoende recht deed aan de aard en de ontwikkelingg van het Nederlandse volk. Hij vroeg zich bovendien af of, als gevolgg van de onderwijskwestie, niet een grondwetsherziening noodzakelijk was.73 3 Zowell Groen van Prinsterer als Jean Chretien Baud wezen een forma- tieopdrachtt af. Daarna verzocht De Koek Simons om de mogelijkheden vann een conservatieve regering te verkennen.74 Zij vonden elkaar in een oplossingg van de onderwijskwestie: zij wilden openbaar onderwijs, waar- inn christelijke deugden centraal stonden.75 Simons en De Koek geloofden niett dat een regering bestaande uit louter conservatieven voldoende steun zouu krijgen van de Kamer en gingen op zoek naar een gematigde antire- volutionair.. De meest geschikte kandidaat was in hun ogen de Nijmeegse rechterr Justinus van der Brugghen, die op 14 juni tot formateur werd be- noemd.766 Van der Brugghen behoorde tot de zogeheten ethisch-irenische richting,richting, die het christendom als een niet-dogmatisch uitgangspunt nam enn geen direct verband legde tussen religie en politiek. In zijn christolo- giee kwam het morele voorbeeld van Jezus Christus op de eerste plaats.77 Dezee beginselen pasten goed bij de morele rol van het christendom zo- alss de conservatieven die voorstonden, waardoor een voor beide groepen aanvaardbaree regeling van de onderwijskwestie mogelijk was. De instem- mingg van Van der Brugghen leidde tot protestantse verdeeldheid. Ethische protestantenn als Daniël Chantepie de la Saussaye waren ingenomen met dee voornemens van de regering.78 Groen van Prinsterer was erg teleurge- steld.. Hij had zijn hoop op dat moment gevestigd op een openbare school mett de bijbel, met daarnaast aparte staatsscholen voor katholieken en jo- den. . Boogmann heeft de regering-Van der Brugghen een 'koninklijk' en een 'extra-parlementair'' ministerie genoemd.79 Niet zozeer de wensen van het 126 6 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE parlement,, maar vooral die van de koning lagen aan de vorming van de- zee regering ten grondslag. Uit de samenstelling van het kabinet blijkt een dominantiee van de conservatieven rondom Mulder. De kern van de rege- ringenringen in de jaren vijftig werd gevormd door de ministers van Binnenlandse Zaken,, Justitie en Financiën. Van der Brugghen, de naamgever van de re- gering,, werd minister van Justitie. Simons werd minister van Binnenlandse Zakenn en Vrolik minister van Financiën. Ook voor Forstner van Dambe- noyy (Oorlog), Gevers van Endegeest (Buitenlandse Zaken) en Van Rappard (Hervormdee Erediensten) waren er ministersposten. Pieter Mijer, een ver- trouwelingg van de koning, werd minister van Koloniën. De ministeries vann Marine en Rooms-Katholieke Eredienst werden pas in augustus 1856 ingevuld,, door respectievelijk Johannes Lotsy en Johannes van Romun- de.80 0 Evenminn als in 1854 was Mulder in 1856 bereid politieke verantwoorde- lijkheidd te nemen. Hij ging niet in op een aanbod om het ministerie van Binnenlandsee Zaken te delen met Simons en zelf de onderwijswetgeving terr hand te nemen.*1 Deze weigering was ingegeven door zelfkennis: Mul- derr achtte zichzelf juridisch en bestuurlijk onvoldoende deskundig voor hett ministerschap. Belangrijker is misschien nog dat een formele politieke functiee hem zou beperken in zijn informele wijze van politiek voeren. Het uitblijvenn van een ministerschap betekent dan ook niet dat Mulder buiten- spell stond. Mackay omschreef Simons in zijn dagboeken als een zetbaas van Mulder,, welke laatste hij overigens een grote invloed aan het hof toedichtte. Ookk Gevers van Endegeest typeerde hij als een volger.82 In 1854 had Mulder, inn de oppositie tegen Van Hall en Van Reenen, al zijn greep op Forstner vann Dambenoy en Vrolik vergroot. Door de banden met deze ministers had Mulderr grote invloed op de regering. Naa de regeringen van Thorbecke en Van Hall, die bij hun aantreden kon- denn rekenen op de steun van een kamermeerderheid, was de regering-Van derr Brugghen enigszins een anomalie in de politieke geschiedenis na 1848. Mackayy schreef met verwondering over deze regering, die naar zijn idee een onsamenhangendd geheel vormde. Hij plaatste vraagtekens bij de nieuwko- merss Van der Brugghen, Gevers van Endegeest en Simons en meende dat dee antirevolutionairen weinig van hen te verwachten hadden. Het geheel overziendd concludeerde Mackay: 'La Ministère est done un allegaertje et nee se soutiendra pas longtemps.' In de ogen van de conservatieven was dee regering-Van der Brugghen, door hen vaak aangeduid als de 'regering- Simons',833 echter het meest homogene kabinet sinds 1848, omdat zij voor HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF 127 eenn groot deel bestond uit deskundigen, die niet gebonden waren aan een parlementairee richting. Het gebrek aan steun in de Kamer bleek echter al snell de achilleshiel van de regering. Directt nadat de regering in augustus in vol ornaat was aangetreden, zoch- tenn met name Simons, Vrolik en Forstner van Dambenoy de confrontatie mett het parlement, waarvan hoogstens veertien leden tot het conservatieve netwerkk konden worden gerekend.84 Niet alleen liberale, katholieke en an- tirevolutionaire,, maar ook verschillende gematigde en zelfs conservatieve afgevaardigdenn namen in eerste instantie een gereserveerde houding aan. Inn reactie hierop werden pogingen ondernomen om kamerleden individu- eell voor de regering te winnen door hen met behulp van de koning onder drukk te zetten. De Koek nam het initiatief door een diner te organiseren op huiss Bronbeek. Behoudende kamerleden die zich kritisch over de regering haddenn uitgelaten, zoals Jacob de Kempenaer, Willem ridder van Rappard enn Willem baron Schimmelpenninck van der Oye, werden hier door de koningg vermanend toegesproken.85 Willem m nam in oktober bovendien eenn voorschot op eventuele grondwetsherzieningen door wijzigingen aan te brengenn in de grondwet van Luxemburg.86 Zijn strijdvaardigheid weerspie- geldee zich in de politieke stijl van de regering. De ervaren ministers Vrolik enn Forstner, de conservatieve waakhonden uit de regering-Van Hall, namen hett voortouw in een constitutionele strijd met het parlement. De confron- tatiess betroffen vooral de vraag of de kamerleden dan wel de ministers in dee politiek het laatste woord hadden. Dee conservatieve ministers weigerden de liberale visie op de ministeriële verantwoordelijkheidd en de parlementaire omgangsvormen te aanvaarden. Forstnerr van Dambenoy zag bijvoorbeeld met lede ogen aan dat parlemen- tariërss zich mengden in militaire aangelegenheden. De ministervan Oorlog stondd in een speciale relatie tot de koning, die opperbevelhebber was van hett leger. Kritiek vanuit het parlement vatte hij vaak op als een aantasting vann de koninklijke prerogatieven. Tijdens de regering-Van Hall was Forst- nerr al veelvuldig met het parlement in conflict gekomen. De (toen nog) liberalee afgevaardigde Jacob baron van Zuylen van Nijevelt bracht tijdens dee debatten over de begroting van 1855 het gerucht ter sprake dat de koning bijj een bezoek aan het kamp van Zeist geen toestemming had gekregen om hett commando over de troepen te voeren. Forstner vatte deze opmerking opp als een beschuldiging van meineed en hoogverraad en daagde de baron zelfss uit tot een duel87 Ook in de regering-Van der Brugghen kreeg Forstner inn de Kamer de kritiek dat hij teveel nadruk legde op het punt van persoon- 128 8 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE lijkee eer en onafhankelijkheid, zoals in december 1856 van zijn geestverwant Schimmelpenninckk van der Oye.88 Dee regering-Van der Brugghen kon niet rekenen op een meerderheid in dee Kamer. Zij zag zich daarom gedwongen tot concessies in haar politieke strategie.. De Koek nam opnieuw het voortouw. De regeringen van Thor- beckee en Van Hall waren er door een strak financieel beleid in geslaagd hett vertrouwen van het parlement te winnen. Met dit voorbeeld voor ogen vondd de koning het ook nu raadzaam te bezuinigen. In een particuliere brieff vroeg De Koek aan Forstner van Dambenoy, die in de regeringen van Thorbeckee en Van Hall voortdurend had gestreden voor verhoging van het defensiebudget,, zijn begroting met drie ton te verlagen.89 De begroting van Oorlogg werd mede hierdoor in december met een minieme meerderheid vann 34 tegen 33 aangenomen. Toen zijn begroting een jaar later werd verwor- pen,, besloot Forstner eind 1857 af te treden. Begin 1858 kwamen ook Vrolik (hervormingg van de personele belasting), Van der Brugghen (hervorming vann de rechterlijke organisatie) en Gevers van Endegeest (handelsverdrag mett België) in conflict met de Kamer. Voor Forstner was dit een teken dat de Kamerr zich uitvoerende macht toe-eigende en het constitutionele evenwicht wass verbroken. Dit evenwicht diende met krachtige hand te worden her- steld.. 'Hij zou nooit het sein durven geven voor een staatsgreep, maar indien dee Koning ertoe besloot, hij zou er zijn hoofd voor offeren,' aldus Mackay.90 Ookk ministervan Financiën Vrolik veroorloofde zich een strijdvaardige houding.. Al bij de verdediging van zijn eerste staatsbegroting in 1856 kwam hijj met de Kamer in conflict over de bevoegdheden van het parlement. De begrotingg leek in eerste instantie te worden verworpen op het hoofdstuk Onvoorzienee Uitgaven. De minister weigerde namelijk op verzoek van de liberaall Pieter van Bosse specificaties te overleggen. Onder deze post waren waarschijnlijkk betalingen ondergebracht die de minister uit naam van de koningg wilde doen. De weigering tot inzage wijst erop dat Vrolik voor de koningg de mogelijkheid wilde openhouden om een eigen politiek te voeren, zoalss eerder bleek bij de betalingen aan de s-Gravenhaagsche Nieuwsbode vann Mulder. Toen de stemmen met 32 tegen 32 staakten, mengde Thorbecke zichh in het debat. Hij merkte met enige ironie op dat vroegere ministers van Financiënn minder moeite hadden gehad om op verzoek van het parlement stukkenn op te stellen. Vrolik antwoordde door een beroep te doen op de eigenn verantwoordelijkheid van de ministers: 'Mijnheer de Voorzitter, dat stukk behoeft niet gemaakt te worden; het ligt in deze portefeuille (de heer MinisterMinister wijst bij deze woorden op de voor hem staande portefeuille), en ik HOOPDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF 129 behoeff het er maar uit te halen om 32 stemmen voor de wet te bekomen; maarr ik zal het niet doen; ik wil hier staan als dienaar der Kroon en het standpuntt der Kroon wil ik verdedigen.'91 Vrolikk was een wat halsstarrige man en niet snel geneigd mensen tege- moett te komen. Evenals voor Mulder had de politiek voor hem een moreel karakter.922 Twee belangrijke aangelegenheden waar Vrolik tijdens deze re- geerperiodee mee te maken kreeg, waren de aanleg van spoorwegen en de hervormingg van het belastingstelsel. In beide gevallen telden bovenpolitie- kee overwegingen in zijn beleid het zwaarst. Vrolik probeerde tegemoet te komenn aan de conservatieve kritiek op de afschaffing van de accijns op het gemaal,, door de negatieve gevolgen van deze wet voor de lokale overheden zoveell mogelijk te beperken. Hij deed hiertoe een voorstel tot wijziging van dee personele belasting. De minister erkende dat deze voorstellen staathuis- houdkundigg moeilijk te rechtvaardigen waren, maar stelde dat economische overwegingenn niet de basis vormden voor de belastingwetgeving. Hij meen- dee dat het belastingstelsel vooral 'uit de gewoonten van den landaard zijne natuurlijkee ontwikkeling heeft verkregen'.93 Dee spoorwegkwestie had Vrolik al vanaf zijn aantreden in 1854 bezig- gehouden.. De aanleg van spoorwegen kwam in Nederland traag op gang. Geïndustrialiseerdee landen zoals Engeland en België maakten al in de jaren dertigg een begin met een grootschalige aanleg. In Nederland werd eerst nogg lang gediscussieerd over de zegeningen van de waterwegen en de wijze vann financiering. Op particulier initiatief waren spoorverbindingen gelegd tussenn Amsterdam, Rotterdam en Utrecht. , Breda en Maastricht warenn verbonden met het buitenland. Deze particuliere initiatieven hadden tott gevolg dat bepaalde regio's bang waren voor achterstelling, waardoor voorstellenn van regeringszijde veelal verzandden in een strijd om lokale belangen.. Ook Vrolik slaagde er tijdens zijn bewind niet in een oplossing tee vinden. Deze kwestie gaf wel aanleiding tot constitutionele discussies, waarinn nogmaals VroKks ideeën over het ministerschap naar voren kwa- men.. Ministers waren voor hem in eerste instantie dienaren van de Kroon. Hijj respecteerde de wetgevende functie van het parlement, maar accepteer- dee niet dat kamerleden zich inlieten met de uitvoering van het beleid. Vrolik hadd een afkeer van wat hij zag als 'partijen' en wees op de buitenparlemen- tairee plichten van de kamerleden, vooral die jegens de 'geschiedenis':

HetHet geweten van menigeen moge in slaap gewiegd worden, door toe- juichingjuiching en bijvalsvertooning van politieke vrienden en medestanders, 130 0 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE

eenmaaleenmaal zal er streng rekenschap gevraagd worden, van elk votum dat eeneen volksvertegenwoordiger heeft uitgebragt, en al zijn dan alle dag- bladenbladen eenparig in hun lof om u te prijzen, daar gij tot hunne partij behoortbehoort en alles door hen naar partijgeest, partij-inzigten en partij- vooruitzigtenvooruitzigten wordt beoordeeld en veroordeeld, eenmaal zal de eerlijke enen onpartijdige geschiedschrijver, getrouw aan zijne verhevene roeping, opstaanopstaan en met onkrenkbare onpartijdigheid afvragen, welke votum was inin het waarachtig belang des vaderlands, welke votum was het gevolg vanvan partijgeest en vooraf gehouden conciabulen.94

Dee politiek meest gevoelige kwestie die tijdens de regering-Van der Brug- ghenn geregeld moest worden, was het onderwijs, hetgeen naast grond- wettelijkee ook religieuze discussie losmaakte. Simons, die als minister van Binnenlandsee Zaken de onderwijswetgeving ter hand moest nemen, had nauwelijkss politieke ervaring en was slecht bekend met de parlementaire omgangsvormen.. Vrolik heeft de positie van zijn oude leermeester als volgt beschreven:: 'Vooreerst dat Simons nooit gewenscht heeft minister te worden [.... ] en dat hij zich geen oogenblik ontveinsd heeft aan welke verdrietelijk- heden,, tegenwerkingen en verguizing hij zich blootstelde.'95 Gezien de ijver waarmeee Simons het ministerschap ter hand nam, is het onwaarschijnlijk datt hij tegen zijn zin minister is geworden. Het zou voor hem wel moeilijk zijnn geweest om een verzoek van zijn vriend de koning naast zich neer te leggen. . Dee eerste keer dat Simons officieel het woord voerde in de Kamer, liet hijhij weten dat elke discussie die zou kunnen leiden tot uitstel van onder- wijswetgevingg wat hem betrof was uitgesloten.96 Deze opmerking vormde hett startsein voor een constitutionele strijd met het parlement, waarin hij werdd bijgestaan door Vrolik en Forstner van Dambenoy. De onwelwillende houdingg en de onervarenheid van Simons hebben er zeker toe bijgedra- genn dat hij over de eerste politieke horde is gestruikeld. Mackay noteerde inn zijn dagboek 'Minister Simons verdedigt zijn begroting zwak en bijna miserabel.. De heer Vrolik, Minister van Financiën, zit steeds naast hem om aantekeningenn te maken en hem te helpen antwoorden.'97 Simons maak- tee tijdens de begrotingsdebatten een politieke inschattingsfout, toen hij dee goedkeuring van zijn begroting presenteerde als een bewijs van ver- trouwenn in zijn beleid. In zijn gretigheid legde hij bovendien een direct verbandd tussen het aannemen van de begroting en de regeling van de onderwijskwestie.988 Thorbecke zette Simons op zijn nummer met het ver- HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF 131 wijtt dat hij parlementaire discussie uit de weg ging. Hij beschuldigde de ministerr bovendien van 'beginselloosheid', 'hypocrisie' en 'dubbelzinnig- heid'.99 9 Thorbeckee was in principe tegen het afstemmen van een begroting om redenenn buiten die begroting om. Nu Simons zelf een verband had gelegd mett de onderwijskwestie, was het voor hem echter moeilijk beide zaken tee scheiden. Niet alleen de liberale en katholieke oppositie, maar ook een aantall gematigde kamerleden, zoals Johannes Bosscha, Michel Godefroi enn Jacob de Kempenaer, keurden de begroting af, waardoor de stemmen mett 32 tegen 32 staakten. Ondanks de waarschuwing van de Kamer bleef Simonss hameren op zijn onafhankelijkheid ten opzichte van het parlement enn op zijn door de koning opgedragen missie: 'De Kamer kan mij (en ik eerbiedigg dat regt volkomen) haar vertrouwen weigeren: óf uit vrees voor mijnee beginselen, óf uit vrees voor mijne bekwaamheid, óf uit vrees voor mijnn ijver. Doch ik meen, dat de Kamer op hare beurt in mij eerbiedigen zal mijnee overtuiging en mij in allen gevalle niet kan ontslaan van de verpligting om,, naar die overtuiging, de taak te volbrengen, waartoe ik geroepen ben.'100 Ookk voor een bemiddelingspoging van Van der Brugghen, die enkele nieuwe hoofdlijnenn voor een wet op het lager onderwijs voorstelde, toonde Simons zichh ongevoelig.101 Doorr de halsstarrigheid van Simons waren weinig kamerleden alsnog bereidbereid de minister uit zijn benarde positie te bevrijden. In de tweede ronde staaktenn wederom de stemmen, waardoor zijn begroting werd verworpen. Naa de verloren slag verliet Simons Den Haag om zijn toevlucht te zoeken opp paleis Het Loo. Na een onderhoud met de koning schreef hij hier alsnog eenn memorie van toelichting bij zijn wetsontwerp, hoewel de gebeurtenis- senn hem erg aangrepen: 'Gisteren ben ik weder geheel van streek geweest, zodatt ik letterlijk, den geheelen dag, niets heb kunnen uitvoeren.'102 Simons probeerdee zijn collega's te overtuigen van de noodzaak van een kameront- binding.. De constitutionele strijd met het parlement mocht niet worden verloren,, wilde de conservatieve interpretatie van de grondwet nog enige kanss van slagen hebben: 'Al moest de Kamer meer dan eens ontbonden worden,, al moest het Ministerie meer dan eens worden veranderd, - wat err ook gebeuren mogt, de Koning moet niet toegeven,' schreef Simons in eenn brief aan Van der Brugghen.103 Toen de ministers in meerderheid niet wildenn voortgaan op de weg van confrontatie, verzocht Simons de koning omm ontslag. Na de mislukking van zijn ministerschap trok hij zich in januari 18577 terug uit de actieve politiek en werd hij lid van de Raad van State. 132 2 INN NAAM VAN HET VOLMAAKTE

Naa het vertrek van Simons werd minister Van Rappard verzocht ook Binnenlandsee Zaken voor zijn rekening te nemen. Deze kwam in februari 18577 met een voorstel waarin zowel aan het christelijke als aan het openbare karakterr van het onderwijs tegemoet werd gekomen. Het onderwijs moest inn deze voorstellen 'dienstbaar' zijn aan de al in 1806 vastgelegde opvoeding inn 'maatschappelijke en christelijke deugden'. Daarnaast werd het mogelijk om,, zonder direct toezicht van de overheid, bijzondere scholen op te richten. Hett wetsvoorstel van Van Rappard, dat het toezicht op het lager onderwijs vergroottee en het neutrale karakter van de openbare school versterkte, werd inn juli 1857 met ruime meerderheid aanvaard. De antirevolutionairen waren inn meerderheid tegen de wet, omdat het godsdienstonderwijs niet meer in hett vaste curriculum was opgenomen. De wet was voor Groen van Prinsterer zelfss aanleiding om ontslag te nemen als kamerlid.

Dee conservatieven in de regering-Van der Brugghen hoopten de liberale uitwerkingg van de grondwet in conservatieve zin te kunnen ombuigen. Hett openbare debat in het parlement was echter moeilijk te rijmen met dee elitaire en informele wijze van politiek bedrijven die zij voorstonden. Zijj reageerden uiterst geprikkeld op vermeende Vrijpostigheden' van de kamerledenn en probeerden de invloed van het parlement te beperken door dee constitutionele positie van de koning te benadrukken. Toen Willem 111 inn 1857 toegaf aan de eisen van de Kamer, kwam in hun ogen niet alleen de staatsrechtelijkee positie, maar ook de legitimiteit van het koningschap in hett geding. Dit verklaart de harde woorden die Simons in 1859 aan Forstner vann Dambenoy schreef over het naderende einde van het huis van Oranje. Mulderr stopte na het debacle van Simons' ministerschap in januari 1857 mett zijn politieke activiteiten. Hoewel de regering nog ruim een jaar aan- bleef,, was er na het vertrek van Simons in zijn woorden 'voor de eerste toekomstt niets meer te doen in den geest van Koning en Vaderland'.104 Mulderr sloot zich op in zijn wetenschappelijke bezigheden, die hem echter evenminn voldoening gaven. De wetenschap kenmerkte zich in de jaren zestig doorr een toenemende professionalisering, wat een afscheid betekende van Mulderss humanistische wetenschapsideaal. Op politiek gebied werd de li- beralee interpretatie van de grondwet steeds meer gangbaar en was een steeds groteree rol weggelegd voor het parlement en de pers. De politieke en weten- schappelijkee ontwikkelingen lieten Mulder achter als een gedesillusioneerd man,, zoals blijkt uit een brief aan George Willem Vreede: 'Mijne gezond- heidd is ondergegaan door leedgevoel over de niet te verleggen stroom. Geen HOOFDSTUKK 4 HET CONSERVATIEVE ALTERNATIEF 133 schepsell weet wat ik in de laatste jaren geleden heb in de Utrechtschen Universitairenn Kring, waarin ik niets meer gezien heb van vrijheid en on- bevangenheid,, maar wel van [... ] jagt naar voordeel, naar knielen voor den tijdgeest.. Mijn goede vriend! Spiegel U aan mij, en eindig eer het te laat is. Uww uitnemend warm hart kan ook den stroom niet verleggen, al zijt gij veel kundiger,, wijzer en beter dan ik.'105 Vrolikk bleef zich inzetten voor de aanleg van spoorwegen. In 1861 nam hijj het initiatief tot de oprichting van een Maatschappij tot Exploitatie vann Staatsspoorwegen. Dit was een particuliere organisatie die door de staatt aangelegde spoorwegen ging exploiteren. Simons bleef tot 1862 lid vann de Raad van State. In 1864 werd hij in het district Gorinchem gekozen voorr de Tweede Kamer, waar hij tot zijn dood in 1868 een wat geïsoleerd politiekk bestaan leidde. De exact geschoolde en politiek wat onbeholpen bestuurderss Mulder, Simons en Vrolik verdwenen eind jaren vijftig van het politiekee toneel en maakten plaats voor politiek begaafde publicisten, zoals dee genoemde Vreede. Deze onderhield in de jaren vijftig nauwe contacten mett Mulder, maar weigerde zich te schikken naar de besloten politieke cultuurr van Koning en Vaderland. Vreede zocht, evenals Jeronimo de Bosch Kemperr en Eduard Douwes Dekker, naar een manier om de conservatieve politiekk in de openbaarheid te brengen.