Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2012-2013

Revue de droit international et de législation comparée: over oorlog en vrede

Masterproef van de opleiding

'Master in de rechten'

Ingediend door

Bjorn Boriau

Studentennummer: 00806968

Tweede Master Rechten

Promotor: Prof. Dr. D. Heirbaut

Commissaris: Prof. Dr. G. Martyn

2 VOORWOORD

Tijdens dit werk is mijn appreciatie voor de mensen van de Revue, maar in het bijzonder Gustave Rolin-Jaequemyns enorm toegenomen. Niet alleen op juridisch gebied, maar ook omwille van zijn persoon en in het bijzonder zijn gevoel voor eer. Ik vind het jammer dat Gustave Rolin-Jaequemyns weinig erkenning krijgt. Hiermee bedoel ik in eigen land. In Thailand betreft hij dan weer een juridische superster; zo wordt hij beschouwd als de 'meest invloedrijke Europeaan’.

Deze proef heeft mij gedurende bijna twee jaar, inclusief twee zomervakanties, bezig gehouden.

Een reden hiervoor is dat het een zeer interessant onderwerp betreft, in die mate dat het niet eenvoudig is om grenzen te stellen tijdens het onderzoek. In totaal bevat de eerste serie van het tijdschrift namelijk ongeveer zes grote mappen aan min of meer relevante artikelen. Samen vertegenwoordigt dit toch wel enkele duizenden pagina's. Een tweede reden is dat de meeste schrijvers een bevlogen interessante schrijfstijl hanteren. Dit in contrast met veel van de hedendaagse auteurs. Dit maakt het moeilijk om een tekst snel en oppervlakkig te lezen. Dit zorgt er ook voor dat ik vele artikels heb gelezen waarvan de relevantie miniem gebleken is. Zoals "La question des capitulations "1, een zeer interessant artikel waarin de opportuniteit van capitulaties 2 in het Ottomaanse Rijk wordt onderzocht.

Na allerlei omzwervingen heb ik besloten om het onderwerp af te bakenen naar het oorlogsrecht. Dit om allerlei theoretische redenen, die verder staan aangegeven in dit werk, maar ook omdat ik het verschijnsel ‘oorlog’ immer een interessant onderwerp heb gevonden. Zo handelt mijn eindwerk uit de middelbare school over biologische wapens in de oudheid. Door de toepassingen van 'helleborus niger' staan kerstrozen sedertdien bij mij in een nieuw daglicht.

Ondanks deze afbakening heeft het een poos geduurd vooraleer ik ook daar in ging schiften. Hierdoor is het een fikse strijd geworden om dit werk op tijd af te krijgen. Op zich kan ik deze symboliek wel smaken in een werk over oorlogsrecht. Verder is het een gepaste bekroning van mijn rechtenopleiding. Ik kan oprecht zeggen dat het schrijven van deze Masterproef met zeer grote voorsprong de grootste uitdaging van mijn opleiding is gebleken. Op alle vlakken.

Mede door dit laatste wil ik dan ook bedanken:

Professor Heirbaut voor het helpen aandragen van het onderwerp. Assistenten Frederik Dhondt en Sebastiaan Vandenbogaerde, in het bijzonder omdat ze mij tot meermaals toe de noodzaak van schrappen hebben diets gemaakt. Mijn oprechte dank hiervoor, dit werk was anders nooit voltooid. Mijn vriendin, voor de vele steun en eten. Hierdoor heb ik het einde van dit werk gehaald met de meeste van mijn spieren intact. Mijn familieleden die mijn studies mogelijk maken. Mijn vrienden voor de vele aanmoedigende woorden en preken. Mijn paardenvrienden, meesters in het relativeren.

1 P. PRADIER-FODERE, "La question des capitulations", RDILC 1869, 118. 2 In deze context: Gracieuze toegevingen, toegestaan door de sultan, waarbij zekere rechten of privileges worden toegestaan aan inwoners van naties waarmee het Ottomaanse Rijk bevriend is. Kort door de bocht is de conclusie dat capitulaties nodig zijn opdat nog niet kan vertrouwd worden op goede rechtsbedeling door de Ottomanen. Dit ondanks het feit dat de auteur toegeeft dat capitulaties theoretisch verwerpelijk zijn.

3 VOORWOORD ...... 3 INLEIDING ...... 9 BRONNEN ...... 11

1. EIGENTIJDSE LITERAIRE BRONNEN ...... 11 2. NIET -EIGENTIJDSE LITERAIRE BRONNEN ...... 12 3. REVUE DE DROIT INTERNATIONAL ET DE LÉGISLATION COMPARÉE ...... 14 3.1 De stichters ...... 15 3.1.1 John Westlake ...... 16 3.1.2 Gustave Rolin-Jaequemyns ...... 18 3.1.3 Tobias Asser ...... 21 3.1.4 Gelijkenissen ...... 23 3.2 Definitieve prospectus van de Revue ...... 24 3.2.1 Gebalde samenvatting ...... 24 3.2.2 Appreciatie ...... 25 3.3 Editoriaal: 'De l'étude de la législation comparée et du droit international' ...... 27 3.3.1 Becommentarieerde samenvatting ...... 27 3.4 Theoretische rechtsvisie...... 33 HOOFDSTUK 1: EEN KORTE GESCHIEDENIS VAN HET OORLOGSRECHT ...... 36

1. HET OORLOGSRECHT TOT HET JAAR 1600 ...... 36 1.1 Karakter ...... 36 1.2 Uitgelichte concrete facetten ...... 37 1.3 Het is niet al just-war doctrine dat de klok slaat ...... 38 1.4 Enkele belangrijke vertegenwoordigers ...... 39 2. HET OORLOGSRECHT TUSSEN 1600 EN 1815 ...... 40 2.1 Karakter ...... 40 2.2 Opkomende dissidente stromingen ...... 42 2.3 Enkele belangrijke vertegenwoordigers ...... 42 2.3.1 Hugo Grotius ...... 42 2.3.1.1 Algemeen ...... 42 2.3.1.2 Zijn verwijzingsmethode ...... 43 2.3.1.3 Zijn rechtsvisie ...... 44 2.3.2 Christian Wolff en Emerich de Vattel ...... 45 2.3.2.1 Algemeen ...... 45 2.3.2.2 Rechtsvisies ...... 46 2.3.2.3 Verwijst Vattel gerechtvaardigde oorlog naar de vuilnisbak? ...... 48 3. HET OORLOGSRECHT TUSSEN 1815 EN 1919 ...... 49 3.1 Karakter ...... 49 3.2 Uitgelichte concrete facetten ...... 51 3.3 Enkele belangrijke vertegenwoordigers ...... 53 3.3.1 Johann Kaspar Bluntschli ...... 53 3.3.2 Georg Friedrich von Martens en Karl von Martens ...... 54 3.3.2.1 Algemeen ...... 54 3.3.2.2 Rechtsvisie ...... 55 3.3.2.3 Martens' Positivistische oorlogsbeeld: een impressie ...... 57 4. HET OORLOGSRECHT NA HET JAAR 1919 ...... 58 HOOFDSTUK 2: DE FRANS-DUITSE OORLOG ...... 59

1. BRONNEN ...... 59 2. HET FEITENRELAAS DOOR DE OGEN VAN GUSTAVE ROLIN -JAEQUEMYNS ...... 59 2.1 Een langverwachte oorlog of een donderslag bij heldere hemel? ...... 60

4 2.1.1 Jaargang één ...... 60 2.1.2 Jaargang twee ...... 61 2.1.3 Conclusie ...... 61 2.2 Als oorlog komt, is het eerste slachtoffer dan de waarheid? ...... 61 2.2.1 Opzet van de Frans-Duitse oorlogskronieken ...... 62 2.2.2 De aanleiding ...... 62 2.2.3 Kritiek op de manier van feitenweergave en gevolgen ...... 63 2.2.4 Conclusie ...... 64 3. DE ONDERBOUW ...... 64 3.1 De oorlogsrechtelijke methode Gustave Rolin-Jaequemyns ...... 64 3.1.1 Algemeen ...... 65 3.1.2 Fundamentele principes van het ius in bello, volgens Rolin-Jaequemyns ...... 66 3.1.3 Conclusie ...... 66 3.2 Concreet...... 67 3.2.1 De aanleiding ...... 67 3.2.2 Het gebruik van explosieve kogels ...... 68 3.2.3 Het gebruik van Afrikaanse troepen ...... 69 3.2.4 Francs-tireurs ...... 69 3.2.5 Volkenrechtelijke schendingen: de pot verwijt de ketel ...... 70 3.2.6 Het bombardement van Parijs ...... 70 3.2.7 Gijzelaars en represailles ...... 71 3.2.8 Elzas-Lotharingen ...... 72 3.2.8.1 Gustave Rolin-Jaequemyns ...... 72 3.2.8.2 Guido Padelletti ...... 72 3.2.8.3 ...... 73 3.2.8.4 Edgar Loening ...... 74 3.2.9 Conclusie ...... 74 HOOFSTUK 3: HET INSTITUT DE DROIT INTERNATIONAL ...... 76

1. INLEIDING ...... 76 2. L’I NSTITUT DE DROIT INTERNATIONAL ...... 76 2.1 Onafhankelijk orgaan, gesitueerd te Gent ...... 77 2.2 Doelstellingen: ‘Iustitia et pace’ ...... 79 4. ‘L’I NSTITUT DE DROIT INTERNATIONAL DEVANT ‘L’OPINION PUBLIQUE ’ EN HET INTERNATIONAAL ONTHAAL VAN HET INSTITUUT 80 5. PROJECTEN VAN HET INSTITUUT ...... 81 5.1 Verklaring van Brussel ...... 81 5.1.1 Situering ...... 81 5.1.2 Eerste bespreking van de ‘Lois et coutumes de la guerre’ ...... 81 5.1.3 Tweede bespreking van het ‘Projet de déclaration internationale concernant les lois et coutumes de la guerre’ ...... 84 5.1.4 Derde bespreking van het ‘Projet de déclaration internationale concernant les lois et coutumes de la guerre’ ...... 85 5.2 Manuel des lois de la guerre ...... 86 5.3 Règlement des lois et coutumes de la guerre ...... 87 6. SESSIE VAN ZURICH (1877) ...... 88 7. JAARLIJKSE VERGADERING VAN 1879 ...... 89 8. VAARWEL , GUSTAVE ROLIN -JAEQUEMYNS : AFSCHEID VAN EEN VRIEND EN LEIDER ...... 90 9. CONCLUSIE ...... 90 HOOFDSTUK 4: INTERVENTIE EN DE ZIEKE MAN VAN EUROPA ...... 91

1. BRONNEN ...... 91 2. INTERVENTIE IN HET ALGEMEEN ...... 92 2.1 Het principe non-interventie ...... 92

5 2.1.1 Guiseppe Carnazza Amari ...... 92 2.2.2 Gustave Rolin-Jaequemyns ...... 94 2.2.2.1 De volgzame fase ...... 94 2.2.2.2 De gefrustreerde fase ...... 95 2.2.2.3 De constructieve activistische fase ...... 96 2.2.3 Monroe doctrine ...... 98 2.2.3.1 Het Amerikaanse luik ...... 98 2.2.3.2 Conclusie ...... 99 3. ROLIN -JAEQUEMYNS , DE MODERNE KRUISVAARDER ...... 99 3.1 Specifieke rechtvaardiging gebruik bronnen ...... 99 3.2 Heeft het recht iets in de Oosterse pap te brokken? ...... 100 3.3 Het Europese recht op interventie in het Ottomaanse Rijk ...... 100 3.4 Hoe deze collectieve interventie uitvoeren ? ...... 101 3.5 Evaluatie van de poging tot oplossing ...... 102 3.5.1 De Russisch-Turkse oorlog 1977 tot 1978: справедливость ! ...... 102 3.5.2 Het Congres van Berlijn ...... 103 4. EEN BROEIHAARD VAN PROBLEMEN : DE GEWAPENDE VREDE ...... 103 4.1 Europese trend: wapenwedloop ...... 103 4.2 Verschillende visies op ontwapening in de Revue...... 104 4.2.1 Lorimer: proportionele ontwapening ...... 104 4.2.2 Kamarowski: ‘to be or not to be’ ...... 105 4.2.3 Gustave Rolin-Jaequemyns ...... 106 4.3 Conclusie ...... 107 5. BESLUIT ...... 108 CONCLUSIE ...... 109 BIBLIOGRAFIE ...... 111

BOEKEN ...... 111 TIJDSCHRIFTEN ...... 112 VERZAMELWERKEN ...... 117 PAPERS ...... 118 TRIVIA ...... 119

6

"Le droit, en effet, qui règle tous les rapports humains, préside même au plus violent d'entre eux, à la guerre. Il veut que la guerre soit juste. Il en limite la violence aux moyens que l'humanité ne réprouve pas absolument, et que la nécessité autorise. Il gouverne enfin les rapports d'une nature particulière qui s'établissent de fait entre les parties engagées dans la lutte et celles qui y demeurent étrangères." 3

3 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 646.

7

8 INLEIDING

De basis voor deze Masterproef wordt gevormd door de eerste serie van het tijdschrift “Revue de droit international et de législation comparée” (hierna: Revue). Deze eerste reeks dateert uit het einde van de 19de eeuw en loopt van 1869 tot en met 1898.

Dit is een onderzoekenswaardig tijdperk. Zo valt de begindatum samen met de start van de tweede industriële revolutie. Voor het eerst zijn uitvindingen gebaseerd op een gedegen wetenschappelijke coherente basis, en niet meer louter op waarnemingen, inzichten of experimenten. 4 De heersende tijdsgeest is doorspekt met een rotsvast vooruitgangsgeloof, manifestaties van nationalisme en onversneden liberalisme. Bij de Europese elite heerst een kosmopolitische wereldvisie. 5

Ook op internationaalrechtelijk vlak vinden ware revoluties plaats. Zo wordt het internationaal recht voor het eerst als een afzonderlijk universitair vak aangeboden, los van enige ander onderwerp zoals het natuurrecht. 6 Bovendien wordt op 8 september 1873 te Gent het Institut de Droit International gesticht.

Helaas kent het tijdperk ook menig oorlog. De belangrijkste hiervan is de Frans-Duitse oorlog. Deze heeft niet alleen het ontstaan van de Duitse natiestaat tot gevolg, maar verandert het hele Europese politieke landschap.

In dit werk zullen we ons specifiek richten op de visie van het tijdschrift op oorlogsrecht. Dit omdat oorlog een cruciale rol speelt in de geschiedenis. Bovendien is het oorlogsrecht één van de oudste takken van het internationaal recht. Het onderzoek draait niet zo zeer om concrete rechtsregels, maar om het achterliggend denkbeeld. De belangrijkste vraag in dit onderzoek luidt: hoe kijken de auteurs van het tijdschrift naar het oorlogsrecht? Tevens zal worden onderzocht of het tijdschrift een verandering in het denken over oorlogsrecht bewerkstelligt. Dit alles gebeurt aan de hand van de auteurs en belangrijke historische feiten. Deze feiten worden aangereikt door de Revue zelf, aangezien het tijdschrift zeer actualiteitsgericht schrijft.

Het onderzoek steunt soms op de vergelijkende methode. De materie wordt waar nodig vergeleken met voorgaande juridische tradities vanaf de 17de eeuw. In het bijzonder met Hugo Grotius, Christian Wolff, Emerich de Vattel, Georg Friedrich von Martens en zijn neef Karl von Martens. Wolff (de leermeester van Vattel) en Karl von Martens (de neef van Georg Friedrich von Martens) worden vooral ter ondersteuning gebruikt, zelden op zich. Voor deze specifieke keuze bestaan verscheidene redenen. Ten eerste behoren deze schrijvers tot verschillende periodes uit de ontwikkeling van het oorlogsrecht (zie verder). Ten tweede zijn het stuk voor stuk schrijvers met een zelfs nu nog alom bekende reputatie, die verder gaat dan het oorlogsrecht. Allen hebben ze bepaalde vernieuwingen ingevoerd. Ten derde zijn dit de schrijvers waarnaar in het tijdschrift het meest verwezen wordt. Dit

4 V. SMIL, Creating the twentieth century. Technical innovations of 1867-1914 and their lasting impact , New York, Oxford University Press, 2005, 13-24. Hij verkiest de term "Age of Synergy". 5 M. KOSKENNIEMI, "The legacy of the 19th century", 2007, http://www.helsinki.fi/eci/Publications/Koskenniemi/MKLEGACY%20OF%20THE%2019TH%20CENTURY- 07e.pdf, 3-4. 6 S. NEFF, "A short history of international law" in M. EVANS (ed.), International law , Oxford, Oxford University Press, 2010, 16.

9 betekent niet dat niet met andere, eigentijdse en niet-eigentijdse, schrijvers vergeleken wordt. Vergelijkingen met de andere eigentijdse schrijvers worden in beperkte mate gemaakt, dit omdat de belangrijkste internationaalrechtelijke auteurs van dit tijdperk quasi allemaal publiceren in het tijdschrift. 7

Zetten ze zich tegen hun voorgangers af, omarmen ze hen, of is er sprake van enig eclecticisme?

De geschiedenis van het internationaal recht is een schaars onderzocht onderwerp, in het bijzonder van de 19de eeuw. 8 Deze proef wil, op bescheiden wijze, bijdragen aan het onderzoek van deze periode.

Ten eerste worden de gehanteerde bronnen besproken, met aandacht voor de ontstaansgeschiedenis van het tijdschrift, zijn stichters en belangrijkste auteurs. Vervolgens wordt ruimschoots aandacht besteed aan de prospectus en het editoriaal. Nadien wordt een bondig overzicht gegeven van de geschiedenis van het oorlogsrecht, met nadruk op de heersende principes. Dit overzicht is uitermate belangrijk als een inleiding tot de materie. Het hoofdstuk bevat ook een bespreking van de auteurs, die uitgekozen zijn voor de vergelijkende analyse. Een grondige bespreking is essentieel gebleken.

Hierna wordt overgegaan tot de eigenlijke analyse. Deze analyse verloopt thematisch of aan de hand van casussen. Indien mogelijk wordt chronologisch gewerkt. Een begin wordt gemaakt met de bespreking van de Frans-Duitse oorlog. Dit conflict heeft alles wat men maar kan wensen op oorlogsrechtelijk gebied, en geldt als de meest complete casus. Nadien volgt een hoofdstuk over het Institut de Droit International uit Gent. Hierbij wordt uiteraard gefocust op enkele oorlogsrechtelijke aspecten van het instituut, zoals de “Manuel des lois de la guerre sur terre”. Het derde hoofdstuk zal handelen over de zieke oude man van Europa, oftewel het Ottomaanse Rijk. Dit wordt besproken vanuit de figuur van de interventie.

De grote vernieuwingen uit het maritiem oorlogsrecht worden, hoewel bestudeerd, niet besproken. Grosso modo kan worden gesteld dat deze hetzelfde pad volgen als die van het gewone landoorlogsrecht. Hetzelfde geldt voor allerlei vragen die te maken hebben met kolonisatie, dit is een onderwerp op zich.

Dit onderzoek wordt afgesloten met een besluit, waarin antwoord zal worden gegeven op alle gestelde onderzoeksvragen.

7 Vergelijk: S. NEFF, War and the law of nations. A general history , Cambridge, Cambridge University Press, 2005, 159-277; M. RENAUT, Histoire du droit international public , Parijs, Ellipses, 2007, 165-169 en E. ROLIN, Revue de droit international et de législation comparée. 1869-1893. Tables générales. Méthodique, alphabétique et bibliographique des matières contenus dans les vingt-cinq premiers volumes , Brussel, Weissenbruch, 1895, 251 p. 8 S. NEFF, "A short history of international law" in M. EVANS (ed.), International law , Oxford, Oxford University Press, 2010, 12.

10 BRONNEN

Deze Masterproef steunt volledig op gedrukte bronnen. Een onderscheid wordt gemaakt tussen eigentijdse en niet eigentijdse literaire bronnen. Met eigentijds wordt bedoeld vanaf het jaar 1945. De Revue krijgt als primaire hoofdbron een aparte behandeling.

Een groot voordeel is dat de meeste bronnen online beschikbaar zijn, dit maakt het werk van de onderzoeker praktisch eenvoudiger. Op 2 jaargangen van het tijdschrift na, kunnen alle werken van de bibliografie online gevonden en geraadpleegd worden.

1. Eigentijdse literaire bronnen

De hoofdmoot wordt gevormd door werken over de geschiedenis van het internationaal recht en de geschiedenis van de internationale politiek. Het belang van de eerste categorie is groter, terwijl de geschiedenis van de internationale politiek veelal een ondersteunende functie heeft. Voorts wordt dit aangevuld met biografische werken.

Voor het internationaalrechtelijk luik zijn korte overzichten die een helikopterbeeld geven van de materie onontbeerlijk. Gelukkig zijn hiervan verschillende goede exemplaren beschikbaar. Zo is er het werk "Histoire du droit international public " van Marie-Hélène Renaut. Hierin wordt op een 175-tal pagina's een volledig, maar zeer beknopt overzicht gegeven van de geschiedenis van alle deelgebieden van het internationaal publiek recht. Tevens zeer behulpzaam is het hoofdstuk "A short history of international law ", geschreven door Stephen Neff, uit het verzamelwerk " International Law " met Malcolm Evans als editor. In het hoofdstuk wordt vooral de nadruk gelegd op de denkbeelden van het verleden.

Verder wordt voor de geschiedenis van het internationaal recht gebruik gemaakt van meerdere basiswerken. Een eerste zeer belangrijk boekwerk is "The gentle civilizer of nations. The rise and fall of international law 1870-1960" van Martti Koskenniemi. Het boek bespreekt uitgebreid de periode van 1870 tot 1960. Hierbij wordt veel aandacht besteed aan Gustave Rolin-Jaequemyns, het tijdschrift en het Institut de Droit International. Een tweede belangrijk werk is "Histoire du droit international. Auteurs, doctrines et développement de l'Antiquité à l'aube de la Période Contemporaine " van Dominique Gaurier. Dit wordt vooral gebruikt bij het verstrekken van informatie over auteurs.

Specifiek voor het oorlogsrecht wordt gebruik gemaakt van "War and the law of nations. A general history " geschreven door Stephen Neff. Hierin wordt glashelder de geschiedenis van het oorlogsrecht uit de doeken gedaan. Het behandelt zowel de juridische denkbeelden over oorlog door de eeuwen heen, als de praktische oorlogsvoering: het rechtsdenken komt immers niet altijd overeen met de praktijk. Voor het humanitair recht wordt verder gebruik gemaakt van "Humanitarian intervention: a history " met Brendan Simms en D.J.B Trim als editoren.

Voor de geschiedenis van de internationale politiek wordt op 2 basiswerken gesteund. Ten eerste "Diplomacy " van Henry Kissinger. Dit boek wordt voornamelijk gebruikt om de feiten en beweringen

11 in het tijdschrift te controleren. Ten tweede het verzamelwerk "Histoire de la diplomatie française ". Dit laatste wordt vooral gebruik in het hoofdstuk rond de Frans-Duitse oorlog.

Met de term biografisch werk worden zowel afzonderlijke biografische werken, als losse informatie in andere werken bedoeld. Als voorbeeld van afzonderlijke biografische werken kan het stuk "Tobias Michaël Carel Asser (1839-1913). Een pragmatisch jurist ", van de hand van Johan Westerberg, uit het verzamelwerk " Een brandpunt van geleerdheid in de hoofdstad. De Universiteit van Amsterdam rond 1900 in vijftien portretten" worden aangehaald. Met de tweede soort gegevens worden losse flarden informatie bedoeld. Zo geeft Martti Koskenniemi in zijn " The gentle civilizer of nations. The rise and fall of international law 1870-1960" veel informatie over ondermeer Johann Kaspar Bluntschli.

Voor alle onderwerpen worden ook online papers en tijdschriftartikelen geraadpleegd. Ondermeer Martti Koskenniemi publiceert via de website van de universiteit van Helsinki.

2. Niet-eigentijdse literaire bronnen

Deze benaming groepeert drie categorieën aan werken. De eerste categorie betreft de werken van de auteurs, waarmee de vergelijkende analyse wordt gemaakt. In de tweede categorie zitten in hoofdzaak werken waarnaar verwezen wordt door de auteurs van het tijdschrift en van de eigentijdse basiswerken. Categorie drie bevat de niet-eigentijdse biografische literatuur.

De eerste categorie bevat werken van Hugo Grotius, Christian Wolff, Emerich de Vattel, Georg Friedrich von Martens en zijn neef Karl von Martens.

Voor Hugo Grotius wordt het beroemde "De iure belli ac pacis libri tres " gebruikt. Dit meesterwerk, nog steeds zeer sterk natuurrechtelijk beïnvloed, leest aangenaam. Vooral omwille van de vele citaten uit de Klassieke Oudheid en de bijbel. Aanvankelijk maak ik gebruik van de Latijnse versie van 1625, later worden vertalingen gebruikt wegens tijdsgebrek. Voor het eerste en derde boekdeel wordt een vertaling van Francis Kelsey uit 1925 gebruikt. Voor het tweede boekdeel wordt een vertaling van Richard Tuck uit 2005 gebruikt, gebaseerd op een vertaling van Jean Barbeyrac uit de 18 e eeuw.

Voor de bespreking van Christian Wolff hanteer ik het werk " Ius gentium methodo scientifica pertractum" . Hiervoor wordt enkel beroep gedaan op een vertaling van Joseph Drake uit 1934. Voor Emerich de Vattel wordt zijn " Le droit des gens ou principes de la loi naturelle, Appliqué à la conduite et aux affaires des Nations et des souverains " uit 1758 gebruikt. Hier wordt zowel de Franse originele tekst, als een Engelse vertaling van gehanteerd. De reden hiervoor is afwisseling van taal.

Voor Georg Friedrich von Martens wordt gebruik gemaakt van zijn "Précis du droit des gens moderne de l'Europe fondé sur les traités et l'usage" . Dit vind ik, hoewel het meer de positivistische kant op gaat, vrij vermakelijk. Een reden hiervoor is dat het een academisch handboek betreft. In die hoedanigheid lijkt het sterk op sommige hedendaagse universitaire cursussen. Bovendien houdt hij ook rekening met de spijbelende student: voor hen vult hij het boek aan met voldoende

12 praktijkvoorbeelden, waardoor de materie verstaanbaar wordt. 9 Hiermee wordt de theorieles bedoeld. Hij geeft namelijk ook 2 uur per week praktijkles, een equivalent van onze hedendaagse praktische oefeningen, waarbij bijvoorbeeld gevraagd wordt om een verdrag te onderhandelen. 10

Voor Karl von Martens wordt gebruik gemaakt van "Causes célèbres du droit des gens" . Dit is een werk puur gebaseerd op casussen. Een eerder saai boekwerk waarbij continu integrale kopieën van correspondenties en verdragen worden weergegeven, dit alles met minimale commentaar van de auteur.

De tweede categorie kent een groot probleem. De verwijzingen van de auteurs van het tijdschrift zijn vaak onprecies en onvolledig. Dit maakt opzoekingen een traag werkje. Vooral bij werken waarvan zeer veel verschillende edities en vertalingen voorhanden zijn. Wat betreft de inhoud, zijn de meest voorkomende werken, de werken van de eerste categorie. Ook wordt vaak verwezen naar andere schrijvers van het tijdschrift.

De derde categorie, de biografische literatuur, bestaat in hoofdzaak uit stukken die geschreven zijn naar aanleiding van het overlijden van de belangrijkste figuren uit het tijdschrift. Zo is er " Memories of John Westlake ". Hierin wordt getracht om een kort overzicht te geven van zijn manier van leven en zijn verdere invloed. In het werk halen goede kennissen herinneringen op omtrent zijn persoon en zijn loopbaan, tevens wordt er gefocust op enkele kenmerkende aspecten van zijn levenswerk. Voor Gustave Rolin-Jaequemyns wordt ondermeer gebruik gemaakt van 3 artikels uit de Revue de droit international et de législation comparée. Het eerste artikel "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels. La fondation de la Revue de droit international "11 , is van de hand van Tobias Michaël Carel Asser (hierna: Tobias Asser). Verhalenderwijs wordt, vrij lijvig, de gemeenschappelijke geschiedenis van Gustave Rolin-Jaequemyns en Asser uit de doeken gedaan. Bijzondere aandacht wordt besteed aan persoonlijke anekdotes en de ontstaansgeschiedenis van het blad. Tevens wordt de tijdsgeest mooi geschetst en wordt een tot dan toe ongepubliceerde, voorlopige prospectus van het blad gegeven. De tweede bijdrage is "Nécrologie Gustave Rolin-Jaequemyns "12 . De bijdrage geeft eerst een overzicht van zijn belangrijkste verdiensten, waarna zijn begrafenisrede wordt weergegeven. Het derde artikel, "A la mémoire de Gustave Rolin-Jaequemyns "13 , is geschreven door John Westlake. Het korte artikel, schetst de persoonlijkheid en het leven van Gustave Rolin- Jaequemyns. Naast deze artikels uit het tijdschrift, wordt ook gebruik gemaakt van " Notice sur Rolin- Jaequemyns "14 van Ernest Nys, gepubliceerd in de Annuaire de l'Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique. In deze bijdrage wordt, enkele jaren na zijn dood, een uitstekend overzicht gegeven van zijn leven en werk. Tevens weer met veel aandacht voor de stichting van het tijdschrift en het Instituut aangezien dit uiterst belangrijk voor hem was. Ook bijzonder is dat hierin een goed overzicht van zijn tijd in Siam wordt gegeven.

9 G. MARTENS, Précis du droit des gens moderne de l'Europe fondé sur les traités et l'usage , I, Göttingen, Jean Chrétien Dieterich, 1789, XI. 10 G. MARTENS, Précis du droit des gens moderne de l'Europe fondé sur les traités et l'usage , I, Göttingen, Jean Chrétien Dieterich, 1789, XII. 11 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels. La fondation de la Revue de droit international", Revue de droit international et de législation comparée (hierna verkort RDILC ) 1902, 109-120. 12 X, "Nécrologie Gustave Rolin-Jaequemyns", RDILC 1902, 88-109. 13 J. WESTLAKE, "A la mémoire de Gustave Rolin-Jaequemyns", RDILC 1902, 120-122. 14 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", Annuaire de l'Académie royale des sciences, des lettres et des beaux- arts de Belgique (hierna verkort ARSLB ) 1910, 53-87.

13 3. Revue de droit international et de législation comparée

De Revue de droit international et de législation comparée is een internationaal getint tijdschrift dat handelt over internationaal publiekrecht, internationaal privaatrecht en rechtsvergelijking. Het is in 1869 gesticht door Gustave Rolin-Jaequemyns, Tobias Asser en John Westlake. De laatste editie verschijnt in 1939. In totaal verschijnen echter maar 66 volumes, dit omdat vanaf 1915 tot en met 1919 geen uitgave verscheen. Het tijdschrift bestaat uit drie reeksen. De eerste reeks telt dertig nummers, de tweede zestien en de derde negentien. Voor dit werk wordt enkel de eerste reeks uitgebreid bestudeerd. Elk volume bestaat uit meerdere delen, die in de loop van het jaar worden uitgegeven.

De ontstaansgeschiedenis van het tijdschrift hangt zeer nauw samen met de gemeenschappelijke historie van de stichters. Vandaar dat voor het ontstaan van het tijdschrift moet worden teruggegaan naar september 1862. Op dit moment wordt te Brussel het eerste congres van de Association internationale pour le progrès des sciences sociales 15 gehouden. 16 Hier ontmoeten Gustave Rolin- Jaequemyns, Tobias Asser en John Westlake elkaar, wat het begin vormt van hun langdurige vriendschap. 17 Een jaar later wordt het tweede congres van de Association, met Rolin-Jaequemyns als belangrijkste organisator, te Gent gehouden. 18 Tijdens het congres verblijven Tobias Asser en John Westlake in het huis van Gustave Rolin-Jaequemyns op de toenmalige place Van Artevelde 19 te Gent. Op dit moment komt hun vriendschap echt tot bloei.20 De basis voor het tijdschrift is gelegd. Vier jaar later, in juli 1867, gaat Gustave Rolin-Jaequemyns naar Nederland voor de verdere afwikkeling van een Gents faillissement. 21 Daar ter plaatse bezoekt hij Tobias Asser. Het is tijdens het maken van een boswandeling te Haarlem, dat beide heren voor het eerst het idee krijgen om de Revue de droit international et de législation comparée op te richten. 22 Rolin-Jaequemyns besluit het idee voor te leggen aan John Westlake. Westlake wil aanvankelijk enkel wetenschappelijk medewerker zijn, voor een verder gaande rol als stichtend lid zou hij geen tijd hebben. 23 Op aandringen van Rolin- Jaequemyns, gaat hij uiteindelijk akkoord met een rol als stichter. 24

15 Meer informatie: De Association, opgericht door Auguste Couvreur en Eugène Prévinaire, wil door wetenschappelijke congressen de sociale wetenschappen bevorderen en inspirerend werken voor wetgevende hervormingen. Ook heeft de vereniging enkele humanitaire doelstellingen, zoals de verbetering van het lot van de arbeiders en een betere verdeling van de welvaart. Uit: M. VAN DIJCK, De wetenschap van de wetgever. De klassieke politieke economie en het Belgische landbouwbeleid 1830-1884 , Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2008, 64-65. 16 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels. La fondation de la Revue de droit international", RDILC 1902, 109 (hierna verkort T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels"). 17 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 110; J. WESTLAKE, "A la mémoire de Gustave Rolin-Jaequemyns", RDILC 1902, 120. 18 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 110. 19 Huidig Sint-Annaplein: X, Gent door de jaren...Een mix van heden en verleden... , http://gent-door-de- jaren.be/index.php?module=Nieuws&func=display&sid=229. 20 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 110. 21 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 111. 22 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 111. 23 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 111. 24 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 111.

14 Hierop besluit het drietal een prospectus te maken voor hun tijdschrift: de eerste versie is van de hand van Tobias Asser .25 Deze voorlopige prospectus ondergaat zeer weinig wijzigingen. Hier worden enkel de punten van onderlinge discussie behandeld, de definitieve prospectus krijgt later een gedegen behandeling. In de voorlopige prospectus wordt naast internationaal privaat recht ook rechtsvergelijking als een te behandelen onderwerp aangemerkt. Dit verrast Rolin-Jaequemyns, maar hij stemt toe en hoopt dat het tijdschrift deze ambitieuze doelstelling kan waarmaken. 26 Westlake echter heeft een bezwaar: hij vindt de gebruikte verwijzing naar de 'esprit de nationalité' niet opportuun. Hij wil een term die meer het begrip vrede omvat.27 Rolin-Jaequemyns veegt dit bezwaar van tafel. Hij verkiest extra uitleg bij de term, waaruit moet blijken dat de 'esprit de nationalité' in feite zeer vreedzaam is. 28

In de verdere besprekingen stelt Westlake voor om het tijdschrift uit te breiden tot het internationaal publiek recht. 29 Rolin-Jaequemyns vraagt hierover de mening van Edouard de Laboulaye 30 , deze verwijst hem naar Pasquale Stanislao Mancini 31 . Mancini overtuigt Rolin-Jaequemyns, met als resultaat dat rechtsvergelijking, internationaal publiek- en privaatrecht in het tijdschrift aanwezig zijn. 32

In november 1868 zijn de besprekingen en de prospectus voltooid 33 , een tijdschrift wordt geboren.

3.1 De stichters

Na de voorgaande gemeenschappelijke geschiedenis is het passend om elke stichter afzonderlijk te bespreken. Het doel hiervan is eventuele gemeenschappelijke kenmerken en verschillen te ontdekken.

25 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 112. 26 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 112. 27 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 112. 28 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 112. 29 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 112-113. 30 Bekend Frans jurist, professor, politicus en liberaal (1811-1883). Uit: W. GRAY, Interpreting American democracy in France. The career of Edouard Laboulaye 1811-1883 , Cranbury, Associated University Presses, 1994, 15. 31 Bekend Italiaans advocaat en professor in het Internationaal recht aan de universiteit van Turijn (1817-1888). Van liberale overtuiging, speelt belangrijke rol in het revolutiejaar 1848. Zijn wijze van rechtsdenken is zeer eclectisch. Uit: A. MAZZACANE, "A jurist for united Italy: the training and culture of Neapolitan lawyers in the nineteenth century" in M. MALATESTA (ed.), Society and the professions in Italy, 1860 - 1914 , Cambridge, Cambridge University Press, 1995, 97-103 32 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 113-114. 33 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 113.

15 3.1.1 John Westlake

John Westlake (4 februari 1828 - 14 april 1913) wordt geboren in Engeland, te Lostwithiel (Cornwall).34 Zijn vader is een wolhandelaar, zijn moeder een dochter van een vooraanstaande dominee.35

De jonge Westlake heeft een zwakke gezondheid, bijgevolg geniet hij thuisonderwijs.36 In zijn vroege kindertijd wordt dit voornamelijk gegeven door zijn moeder, later door beroemde lesgevers zoals J.W. Colenso 37 . Zijn hogere opleiding geniet hij aan de universiteit van Cambridge. 38

Westlake staat bekend om zijn zeer grote kennis van buitenlandse rechtssystemen. 39 Al op jonge leeftijd is hij vertrouwd met het Romeins recht en de geschriften van menig buitenlands jurist, wat voor een Brits jurist bijzonder was. 40 Hij wordt vooral geïnspireerd door Friedrich Carl von Savigny 41 .42

Vanaf 1854 begint hij aan zijn activiteiten als advocaat. 43 Hierna huwt hij in 1864 met Alice, de dochter van Thomas Hare, de stichter van de Britse school van de evenredige vertegenwoordiging. 44 Vanaf 1888 tot 1908 was hij Whewell professor internationaal recht aan de universiteit van Cambridge. 45

Zijn eerste belangrijk werk is " A treatise on private international law or the conflict of laws, with principal reference to its practice in the English and other cognate systems of jurisprudence ", in 1880 compleet herwerkt tot " A Treatise on private international law, with principal reference to its practice in England ". 46 Via deze werken probeert hij continentale inzichten, vooral die van von Savigny, door te laten dringen in het Britse internationaal privaatrechtslandschap.47 Dit is nieuw in Groot-Brittanië.

34 N. WELLS, "Westlake, John (1828-1913)" in OXFORD UNIVERSITY (ed.), Oxford dictionary of national biography , Oxford, Oxford University Press, 2008, http://www.oxforddnb.com/templates/article.jsp?articleid=36840&back=. 35 J. WILLIAMS, "Introductory" in J. WILLIAMS, A. DICEY, E. NYS, L. COURTNEY, A. LAPRADELLE, N. BENTWICH, E. ROLIN-JAEQUEMYNS, A. SYMONDS, J. REUTER, C. LUCAS, M. ANDREWS en G. PHILLPOTTS, Memories of John Westlake , Londen, Smith, Elder & Co, 1914, 2-3 (hierna verkort J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake ). 36 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 3-5. 37 Engelsman. Latere bisschop van Natal, wiskundige, theoloog en sociaal activist (1814-1883). Uit: P. HINCHLIFF, "Colenso, John William (1814-1883)" in OXFORD UNIVERSITY (ed.), Oxford dictionary of national biography , Oxford, Oxford University Press, 2006, http://www.oxforddnb.com/view/article/5875. 38 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 5. 39 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 7. 40 A. DICEY, "His book and his character" in J. WILLIAMS et al., Memories of John Westlake , Londen, Smith, Elder & Co, 1914, 24 (hierna verkort A. DICEY, "His book and his character" in Memories of John Westlake ). 41 Duits jurist en geschiedkundige (1779-1861). Wordt ondergedeeld bij de historische school, belangrijkste werk Das Recht des Besitzes. Uit: S. GALE, "A very German legal science: Savigny and the historical school", Stanford journal of international law 1982, 123-146. 42 A. DICEY, "His book and his character" in Memories of John Westlake , supra noot 40, 24-25. 43 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 5. 44 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 5. 45 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 5-6. 46 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 7. 47 A. DICEY, "His book and his character" in Memories of John Westlake , supra noot 40, 26.

16 Een tweede belangrijk werk is zijn " International law ", onderverdeeld in de volumes " Peace " (1904) en " War " (1907). 48

Bijzonder is dat Westlake het internationaal recht beoefent als een echt jurist, niet als historicus of filosoof. Hij wil een internationaal recht dat niet afdwaalt naar filosofie of geschiedschrijving, het moet louter juridisch zijn. 49 Als belangrijkste internationalrechtelijke rechtsbron ziet hij de rede. 50 Hij wil via de rede de reeds bestaande en aanvaarde internationaalrechtelijke regels terugvoeren naar grotere principes. 51 Deze principes wil hij op hun beurt dan weer, op basis van de rede en de noodwendigheden van de internationale dimensie, uitbreiden naar nieuwe gevallen. 52 Het betreft een inductieve methode. Hij is geen doctrinair en blijft steeds trouw aan zijn 'analytische methode', waarbij hij elk probleem op zich bekijkt.53

Ook in het oorlogsrecht, de kern van deze Masterproef en een deel van het internationaal publiek recht, was Westlake actief. Hij houdt hij zich voornamelijk bezig met het maritieme oorlogsrecht en de neutraliteitsproblematiek.54

Hij heeft een idealistische visie op advocaten: in alles moeten ze rechtvaardigheid en praktisch belang uitademen.55 Hijzelf is helaas een niet zo succesvol advocaat, zijn tijdsgenoten verwoorden het zo:

"... he had not the pliancy or adaptability of the successful advocate, and perhaps, English legal machinery has no place exactly suited for one who in Rome would have naturally been numbered with the prudentes, and whose opinion would have had in his lifetime that autority which English practice reserves for decisions in contested cases." 56

Westlake wil tevens dat juristen, over landsgrenzen heen, hechtere relaties aangaan. Hiermee bedoelt hij relaties van de eerder vriendschappelijke soort. Niet enkel een loutere uitwisseling van ideeën en standpunten; een soort van internationaal vriendschappelijk juridisch weefsel. Alleen zo zou het internationaal recht tot zijn ware ontplooiing komen. 57 Een typevoorbeeld hiervan is de vriendschap tussen hem, Gustave Rolin-Jaequemyns en Tobias Asser.

Hij is een liberaal en een overtuigd individualist. Hij vindt dat de oplossing van sociale problemen in de ontwikkeling van het individu ligt. Hij is als de dood voor de uitbreiding van de staat, niet omdat

48 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 7. 49 A. DE LAPRADELLE, "L'oeuvre de John Westlake" in J. WILLIAMS et al., Memories of John Westlake , Londen, Smith, Elder & Co, 1914, 83 (hierna verkort A. DE LAPRADELLE, "L'oeuvre de John Westlake" in Memories of John Westlake ). 50 A. DE LAPRADELLE, "L'oeuvre de John Westlake" in Memories of John Westlake , supra noot 49, 84. 51 A. DE LAPRADELLE, "L'oeuvre de John Westlake" in Memories of John Westlake , supra noot 49, 84. 52 A. DE LAPRADELLE, "L'oeuvre de John Westlake" in Memories of John Westlake , supra noot 49, 84. 53 A. DE LAPRADELLE, "L'oeuvre de John Westlake" in Memories of John Westlake , supra noot 49, 84-85. 54 A. DE LAPRADELLE, "L'oeuvre de John Westlake" in Memories of John Westlake , supra noot 49, 82; E. NYS, "La science du droit des gens" in J. WILLIAMS et al., Memories of John Westlake , Londen, Smith, Elder & Co, 1914, 45-47. 55 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 7. 56 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 8. 57 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 8.

17 hij zeer sterk gelooft in de voordelen van vrije markt, maar omwille van zijn zeer sterk geloof in de rechtschapenheid van de mens. 58

Dit verklaart waarom hij in 1854 een van de stichters van het Working Men's College wordt.59 Deze onderwijsinstelling wil de levensomstandigheden van de werkende klasse verbeteren door onderwijs. 60

Door zijn sterk sociaal engagement belandt hij in 1885 in het parlement als liberaal verkozene. 61 Dit is echter geen onverdeeld succes, hij wordt afgerekend op zijn afwijzing van de eerste home rule bill. 62

Ook staat hij bekend als een sterk voorvechter van vrouwenrechten; hij vindt de achterstelling van vrouwen een overblijfsel van het verleden. 63

Hij is tevens een vurige tegenstander van onderdrukking. Dit moet wel enigszins selectief geïnterpreteerd worden. Hij doelt hiermee op de onderdrukking van vrije en verlichte volkeren. 64 Zo is hij zeer sterk gekant tegen de onderdrukking van de Finnen in het Russische Rijk. 65

Hij is ook een voorvechter van vrede. Hij is echter realistisch genoeg om te beseffen dat dit niet voor meteen zou zijn.66

3.1.2 Gustave Rolin-Jaequemyns

Gustave Rolin-Jaequemyns is een Belgische advocaat, rechtswetenschapper, oud-minister en diplomaat. Hij wordt op 21 januari 1835 geboren te Gent.67 Zijn vader is de bekende advocaat Hippolyt Rolin en zijn moeder is de dochter van de Gentse professor Jean-Baptiste Hellebaut. 68

Gustave Rolin-Jaequemyns geniet zijn basisopleiding zowel aan het Atheneum van Gent als aan het Parijse Collège Rollin.69 Als jonge man studeert hij vervolgens aan de universiteit van Gent, daar behaalt hij een diploma rechten en een diploma politieke- en administratieve wetenschappen. 70

Na zijn afstuderen gaat hij als advocaat aan de slag. 71 Waarna hij in 1862 huwt met Emilie Jaequemyns, van wie hij de achternaam toevoegt aan zijn familienaam. 72 Vanaf dan staat hij bekend

58 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 9-11. 59 C. LUCAS, "The working men's college" in J. WILLIAMS et al., Memories of John Westlake , Londen, Smith, Elder & Co, 1914, 130. 60 C. LUCAS, "The working men's college" in J. WILLIAMS et al., Memories of John Westlake , Londen, Smith, Elder & Co, 1914, 130. 61 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 12. 62 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 12. 63 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 13. 64 J. REUTER, "Finland" in J. WILLIAMS et al., Memories of John Westlake , Londen, Smith, Elder & Co, 1914, 127. 65 J. REUTER, "Finland" in J. WILLIAMS et al., Memories of John Westlake , Londen, Smith, Elder & Co, 1914, 127. 66 J. WILLIAMS, "Introductory" in Memories of John Westlake , supra noot 35, 16. 67 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 54. 68 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 54-55. 69 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 55. 70 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 55. 71 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 56.

18 als Gustave Rolin-Jaequemyns. Een bijkomend voordeel is dat Emilie zeer gefortuneerd is, bijgevolg kan hij zijn advocatencarrière op een laag pitje zetten en zich toeleggen op zijn wetenschappelijk werk. 73

Tot 1867 houdt hij zich hoofdzakelijk bezig met burgerlijk recht, nadien legt hij zich vooral toe op het internationaal recht waarin hij ook zijn belangrijkste verwezenlijkingen behaalt.74

Zijn activiteiten als advocaat vormen echter geen beletsel voor zijn engagement in het Gentse verenigingsleven. Hij wordt één van de stichters van Van Crombrughe's Genootschap, een vereniging die tot doel had om de situatie van de middenklasse te verbeteren via onderwijs en lezingen. 75 Ook draagt hij bij tot de ontwikkeling van het Willemsfonds, een Vlaamsgezinde culturele organisatie. 76 In 1866 wordt hij zelfs een medestichter van de Gentsche Volksbank 77 .78 Al deze verenigingen zijn van liberale signatuur.

Daarnaast heeft Gustave Rolin-Jaequemyns ook een politieke carrière. Hij behoort tot de gematigde vleugel van de liberale partij.79 Van 1878 tot 1884 is hij zelfs minister van binnenlandse zaken in een door Frère-Orban geleide regering. 80 Zijn ministerschap is vrij incidentrijk aangezien het samenvalt met de eerste schoolstrijd. 81 Voor Rolin-Jaequemyns hangt de schoolstrijd samen met het algemeen stemrecht. 82 Via onafhankelijk staatsonderwijs, zonder banden met de Kerk, moet het volk voorbereid worden op algemeen stemrecht. 83 Ondanks zijn hevige strijd tegen het klerikalisme is Rolin-Jaequemyns een diepgelovig katholiek.84

Na zijn politieke periode wijdt hij zich weer meer aan zijn wetenschappelijk werk. 85

Zijn oeuvre bevat weinig lijvige boekwerken.86 Voor hem geen groot traktaten over het internationaal recht. Zijn nalatenschap betreft eerder bondige essays over bepaalde onderwerpen, waarvan het oorlogsrecht deel uit maakt. Veel van zijn stukken zijn van de door hem uitgevonden genre 'chronique du droit international'. 87 Hierin worden markante gebeurtenissen, van internationaal

72 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 58. 73 J. HERBOTS, "Een comparatist in het land van de witte olifant. Afscheidsrede van Prof. Dr. J. Herbots", Jura Falc. 2001-02, https://www.law.kuleuven.be/jura/art/38n4/herbots.htm. 74 T. ASSER, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels", supra noot 16, 111. 75 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 56. 76 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 56. 77 Gentse coöperatieve vereniging die haar leden krediet voor beroepsmatige of huishoudelijke investeringen verleent. In ruil hiervoor moet elk lid een spaartegoed van minstens 200 fr. opbouwen. Gebaseerd op de liberale slogan “help u zelve”. Uit: LIBERAAL ARCHIEF, Help u zelve - De Gentsche volksbank (1866-1905) , http://www.liberaalarchief.be/nieuws_klnieuws.html. 78 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 56. 79 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 59. 80 X, "Nécrologie Gustave Rolin-Jaequemyns", RDILC 1902, 90-91. 81 X, "Nécrologie Gustave Rolin-Jaequemyns", RDILC 1902, 91-92. 82 X, "Nécrologie Gustave Rolin-Jaequemyns", RDILC 1902, 91. 83 X, "Nécrologie Gustave Rolin-Jaequemyns", RDILC 1902, 91. 84 J. HERBOTS, "Een comparatist in het land van de witte olifant. Afscheidsrede van Prof. Dr. J. Herbots", Jura Falc. 2001-02, https://www.law.kuleuven.be/jura/art/38n4/herbots.htm. 85 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 79. 86 Zie overzicht van zijn publicaties: E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 85-88. 87 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 67.

19 belang, uiteengezet en de legitimiteit ervan onderzocht. 88 Zijn 'Chronique du droit international' wordt nagevolgd en ontwikkelt zich tot een vast onderdeel van de internationaalrechtelijke literatuur. 89

Zijn rechtsdenken is duidelijk. Hij vindt het recht meer dan een verzameling regels, die zijn kracht ontleent aan een of andere gewapende gezagsdrager. 90 Hij bekijkt het recht eerder als een bestendige wet die mensen verplicht om zich te conformeren aan hun natuur en aan de regels van hun maatschappij. 91 Hierom zou volgens hem een onderzoek naar de rationele en fundamentele principes van het recht gewenst zijn. Voornamelijk voor het internationaal recht zou dat van groot belang zijn, aangezien op dit vlak geen door iedereen erkende autoriteit bestaat.92

Verder is Rolin-Jaequemyns een verwoed tegenstander van oorlog. 93 Zoals in alles is hij hierin echter geen utopist, hij is eerder gematigd. 94 Hij erkent dat oorlog nog steeds de ultieme manier van geschillenbeslechting is, hij vindt echter niet dat alle oorlogswapens legitiem zijn.95 Ook zou het legitiem gebruik situationeel zijn en steeds de absolute noodzakelijkheid vereisen. 96

Ook komt hij op tegen bepaalde vormen van onderdrukking. Hij houdt zich meerbepaald bezig met volkeren die lijden onder het Ottomaanse Rijk, zoals de Armeniërs. 97

Het jaar 1892 vormt een kantelpunt, het is namelijk in deze periode dat een van de broers van Rolin- Jaequemyns slechte zaken doet.98 Gustave moet, voor de goede naam van de familie, bijspringen waardoor zijn volledige fortuin in rook op gaat.99 Als gevolg hiervan moet Gustave een betrekking zoeken. 100 Aanvankelijk ziet het er naar uit dat hij procureur-generaal wordt in de Egyptische gemengde rechtbanken, maar prins Damrong van Siam slaagt er in om hem aan te werven als koninklijk adviseur. 101

Zijn functie is echter niet zonder uitdagingen. Dit omdat Siam (het huidige Thailand) gelegen is tussen Franse en Engelse koloniale bezittingen. 102 De Fransen maken aanspraak op een deel van het territorium van Siam, terwijl de Engelsen de onafhankelijkheid en de integriteit van het Siamese

88 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 67. 89 M. KOSKENNIEMI, "Gustave Rolin-Jaequemyns and the establishment of the Institut de Droit International (1873)", Revue belge de droit international 2004, 7. 90 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 67. 91 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 67. 92 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 67. 93 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 71. 94 X, "Nécrologie Gustave Rolin-Jaequemyns", RDILC 1902, 102. 95 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 71. 96 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 71-72. 97 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 72. 98 J. HERBOTS, "Een comparatist in het land van de witte olifant. Afscheidsrede van Prof. Dr. J. Herbots", Jura Falc. 2001-02, https://www.law.kuleuven.be/jura/art/38n4/herbots.htm. 99 J. HERBOTS, "Een comparatist in het land van de witte olifant. Afscheidsrede van Prof. Dr. J. Herbots", Jura Falc. 2001-02, https://www.law.kuleuven.be/jura/art/38n4/herbots.htm. 100 J. HERBOTS, "Een comparatist in het land van de witte olifant. Afscheidsrede van Prof. Dr. J. Herbots", Jura Falc. 2001-02, https://www.law.kuleuven.be/jura/art/38n4/herbots.htm. 101 T. LOOS, Subject Siam: family, law, and colonial modernity in Thailand , Ithaca, Cornell University Press, 2006, 54. 102 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 79.

20 grondgebied eisen. 103 Uiteindelijk wordt het probleem, door toedoen van Rolin-Jaequemyns, opgelost met het verdrag van 3 oktober 1893.104 Hierin doet Siam afstand van een deel van zijn grondgebied ten voordele van de Fransen, in ruil laten de Fransen Siam verder ongemoeid.

Verder wordt Rolin-Jaequemyns gevraagd om broodnodige staatkundige - en wettelijke hervormingen door te voeren. 105 Zijn lijst van verwezenlijkingen is indrukwekkend: een herziening van het gevangeniswezen, een nieuw systeem van belastingsinning, een nieuw wetboek van strafvordering, een hervorming van de rechtbanken... 106 Interessant vanuit rechtsoogpunt is dat hij niet klakkeloos nieuw recht invoert, hij behoudt de kern van het oude Siamese recht. 107

Voor al deze verwezenlijkingen wordt Rolin-Jaequemyns beloond met de titel Chao Phya, de hoogste onderscheiding van Siam. 108

Halverwege het jaar 1901 keert Rolin-Jaecquemyns terug naar België. 109 Zijn terugkeer is van korte duur, op 9 januari 1902 sterft hij aan een ziekte die vermoedelijk het gevolg zou zijn van zijn verblijf in Siam. 110 Hij gaat de geschiedenis in als een ware heer en een vijand van de polemiek. 111

3.1.3 Tobias Asser

Tobias Michaël Carel Asser is een bekende Nederlands advocaat, rechtswetenschapper, diplomaat en politiek adviseur. 112 Hij wordt geboren op 28 april 1838 te Amsterdam. 113 De familie Asser is dan reeds een gevestigd juristengeslacht: zijn vader bekleedt een hoge positie in het gerechtelijk apparaat en zijn moeder is de zus van de toekomstige minister van justitie. 114 In 1856 begint de zeventienjarige Asser zijn juridische opleiding aan het Amsterdamse Athenaeum Illustre (voorloper van de Universiteit van Amsterdam). 115 Na zijn afstuderen in 1860 wordt hij opgenomen in het advocatenkantoor van zijn familie. 116 In 1862 wordt hij reeds hoogleraar aan het Athenaeum Illustre.117

103 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 80. 104 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 80. 105 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 80-81. 106 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 81-82. 107 J. HERBOTS, "Een comparatist in het land van de witte olifant. Afscheidsrede van Prof. Dr. J. Herbots", Jura Falc. 2001-02, https://www.law.kuleuven.be/jura/art/38n4/herbots.htm. 108 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 82. 109 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 82. 110 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 82. 111 X, "Nécrologie Gustave Rolin-Jaequemyns", RDILC 1902, 102. 112 J. WESTENBERG, "Tobias Michaël Carel Asser (1839-1913). Een pragmatisch jurist" in J. BLOM, P. LEUPEN en P. DE ROOY (ed.), Een brandpunt van geleerdheid in de hoofdstad. De Universiteit van Amsterdam rond 1900 in vijftien portretten , Hilversum, Verloren, 1992, 53 (hierna verkort: J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 ). 113 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 54. 114 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 54. 115 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 55. 116 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 57. 117 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 57.

21 In de jaren 1870 krijgt hij vervolgens erkenning als diplomaat en adviseur van de Nederlandse overheid. 118 Vanaf dan treedt hij op bij vele internationale conferenties, zoals de conferentie van Bern over het internationale spoorwegvervoer.119 Ook haalt hij Nederland weer uit de internationale vergeethoek, waarin het is beland na de afsplitsing van de Zuidelijke Nederlanden. 120

Zijn werk concentreert zich rond handelsrecht, unificatiestreven en het internationaal privaatrecht. 121

Hoewel handelsrecht zijn favoriet werkgebied is, wordt dit hier niet besproken aangezien het niet relevant is in het kader van deze Masterproef.

Op het gebied van internationale unificatie moet hij vooral als gangmaker worden gezien. 122 Zo organiseert hij in 1893 de eerste Haagse Conferentie, waarbij verdragen over het toepasselijk recht met betrekking tot het huwelijks-, proces- en erfrecht worden opgesteld. 123 Ook maakt hij in het kader van zijn benoeming tot lid van de Raad van State deel uit van de Vredesconferenties van het einde van de 19 de eeuw. 124 Uit de conferentie van 1898 vloeit de oprichting van het Permanente Hof van Justitie (voorloper van het Permanente Hof van Arbitrage) voort, waarvan Tobias Asser lid wordt. 125 Een ander gevolg van zijn bijdrage aan de Vredesconferenties is de Nobelprijs voor de Vrede die hij in 1911 krijgt.

Ironisch genoeg blijft Asser vrij onverschillig bij grote concepten als wereldvrede, wereldjustitie en oorlogsrechtcodificatie. 126 Hij wil concrete dingen waar de nationale rechten iets aan kunnen hebben, geen onafdwingbare afspraken en vage idealistische princiepsakkoorden. 127 Hij is geen utopist. Dit hangt samen met zijn manier van juridisch denken en werken. Hij acht het steeds noodzakelijk om zowel van de theorie als de praktijk op de hoogte te zijn. 128 Hij is een praktijkjurist; zowel praktiserend advocaat als professor. Dit uit zich ook in zijn publicaties: dit zijn zeer vaak korte heldere uiteenzettingen over een bijzonder onderwerp, waarin hij steeds dogmatische onderwerpen probeert te vermijden. 129

In de wereld van het internationaal privaatrecht staat hij bekend als een groot voorvechter van Von Savigny en zijn methode 130 .131 Een bekend werk van Asser betreft " Schets van het internationaal privaatregt" uit 1880. Hierin laat hij uitschijnen dat de theorie van Von Savigny reeds toegepast wordt door constante jurisprudentie, terwijl dit niet het geval is. 132 Zoals in alles, is ook zijn

118 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 65. 119 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 65-66. 120 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 65. 121 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 53. 122 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 71. 123 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 72. 124 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 72. 125 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 73. 126 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 73. 127 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 73. 128 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 58. 129 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 61. 130 Nauwst verbonden recht bij een bepaalde rechtsverhouding. Uit: J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 68. 131 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 68. 132 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 69.

22 behandeling van het internationaal privaatrecht praktisch van aard. 133 De grondslagen van het internationaal privaatrecht kunnen hem dan ook niet boeien, hij wil enkel dat de regels worden gecodificeerd. 134 Ook bijzonder is zijn voorkeur voor het nationaliteitsbegrip als aanknopingspunt in het personen- en familierecht. 135 Dit omdat recht zou bepaald worden door de geest, geschiedenis en uiterlijke levensomstandigheden van een volk. 136

Na een rijk en gevuld leven overlijdt hij uiteindelijk op 29 juli 1913 in Den Haag. 137

3.1.4 Gelijkenissen

De gelijkenissen in de levensloop en de carrière van de drie heren zijn treffend. Zowel Westlake, Rolin-Jaequemyns als Asser zijn geboren in een welvarend gezin en genieten een meer dan degelijk onderwijs. Allen ontwikkelen ze een carrière in de advocatuur, rechtswetenschap en politiek. Het zijn praktijkjuristen.

Hoewel ieder zijn specialisatie heeft, hebben ze elk een grote interesse in het internationaal recht. Deze heren ontmoeten gelijkgestemden en wisselen hun gedachtegoed uit in één of andere vorm van verenigingswezen. Op internationaal vlak proberen ze zo een internationaal professioneel juridisch vriendschapsweefsel te creëren. Dit is ook nodig voor hun opzet van een 'opinion publique', hierover later meer.

Het feit dat ze in verenigingen, politieke partijen, vredescongressen en meer zitten, kan wijzen op een activistisch element. Of dit ook in het tijdschrift en in het bijzonder, in de oorlogsrechtelijke component het geval is, zal blijken uit ons verder werk.

Ook in hun ideeëngoed zien we sterke parallellen. Het zijn stuk voor stuk internationalisten met een kosmopolitische wereldvisie. Ze zijn allen overtuigd liberaal, en sterk beïnvloed door de historische school. Voor Asser en Westlake blijkt dit al uit voorgaande, voor Rolin-Jaequemyns kan met enige goede wil een aanwijzing worden gevonden in het feit dat zijn vader het genoegen had om te studeren aan de Universiteit van Berlijn, waar hij lessen kreeg van von Savigny, Hegel 138 en Schleiermacher 139 .140 De twee laatste hebben geen expliciete band met de historische school maar dienen gewoon ter ondersteuning van het onderwijsniveau van zijn vader. In het deel over de

133 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 69-70. 134 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 70-71. 135 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 70. 136 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 70. 137 J. WESTENBERG, "Tobias Asser" in De universiteit van Amsterdam rond 1900 , supra noot 112, 75. 138 Duits theoloog, classicus en filosoof (1768-1834). In de negentiende eeuw vooral bekend voor zijn verzoeningspogingen van godsdienst en de Verlichting. Uit : M. FORSTER, "Friedrich Daniel Ernst Schleiermacher" in E. ZALTA (ed.), Stanford encyclopedia of philosophy , Stanford, Stanford University, 2002, http://plato.stanford.edu/entries/schleiermacher. 139 Duits filosoof. Bekend als de meest systematische van de Duitse Idealisten. Uit: P. REDDING, "Georg Wilhelm Friedrich Hegel" in E. ZALTA (ed.), Stanford encyclopedia of philosophy , Stanford, Stanford University, 2010, http://plato.stanford.edu/entries/hegel. 140 E. NYS, "Notice sur Rolin-Jaequemyns", ARSLB 1910, 54-55.

23 editoriaal en de prospectus zullen betere aanwijzingen worden gegeven. Op moreel vlak zijn het geen utopisten, ze zijn in alles gematigd. Dit komt in de verdere hoofdstukken duidelijk naar voren.

3.2 Definitieve prospectus van de Revue

De definitieve prospectus is van belang omdat hierin de contouren van het tijdschrift geschetst worden. Hieronder wordt zowel een gebalde samenvatting als een appreciatie weergegeven.

3.2.1 Gebalde samenvatting

De definitieve prospectus neemt als uitgangspunt twee parallelle, maar tegengestelde tendensen. Enerzijds ontwaakt en verstevigt de 'esprit de nationalité'.141 Anderzijds groeien de wereldvolkeren steeds meer naar elkaar toe, in de mate dat ze zowel op wereldpolitieke schaal als in binnenlandse wetgeving bepaalde algemene gemeenschappelijke principes en ideeën onderkennen en gehoorzamen.142 Deze laatste tendens zou er toe leiden dat de verschillende naties elkaar geleidelijk met minder wederzijds wantrouwen bejegenen. 143

Volgens de stichters hebben deze positieve tendensen in allerlei andere domeinen, zoals de economie, reeds tot enorme progressie geleid. 144 Nu moet de rechtswetenschap actie ondernemen. De wetgevers en rechtsgeleerden van de 'beschaafde' landen moeten de sociale problemen, resulterende uit een te grote verscheidenheid aan wetgevingen en het wantrouwen naar buitenlandse instellingen, wegwerken. 145

Voor de ontwikkeling van het eigen recht, moeten lessen worden getrokken uit buitenlandse ervaringen. 146 Op het vlak van internationale juridische relaties moeten beter op elkaar afgestemde wetgevingen conflicten voorkomen. 147 De stichters benadrukken dat dit alles moet gebeuren met voldoende kennis van buitenlandse wetgevingen en rechtspraak. 148 Anders kan immers het 'principe national' geschaad worden of kunnen garanties uit het heersende recht worden geschaad. 149 Deze methode zou ook tot gevolg hebben dat nutteloze hervormingen vermeden worden; de gevolgen van een beoogde hervorming kunnen immers goed worden ingeschat. 150 Bij niet navolging van deze methode zou men bovendien een extra wapen geven aan de bekrompen geesten. Terwijl deze reeds

141 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 116. 142 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 116. 143 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 116. 144 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 117. 145 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 117. 146 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 117. 147 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 117. 148 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 117. 149 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 117. 150 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 117.

24 elke toenadering tussen wetten, met respect voor de nationale belangen, als een utopie beschouwen. 151

Het drietal beschouwt de studie van het internationaal recht in brede zin als een mengeling van recht en politiek. 152 Het studiedoel is het regelen van de relaties tussen staten. 153 Het studieveld definiëren ze dan weer als een enorm groot gebied, zonder enig internationaal rechtsorgaan, waar zich allerlei verschillende staten en grondwetten bewegen.154 Het is hun missie om de bestaande en toekomstige internationaalrechtelijke problemen aan te pakken en sofismen te bevechten, met het algemeen belang van de mensheid in het achterhoofd.155

Volgens de stichters vullen zij een leemte in het tijdschriftenlandschap, in die mate dat zij zich bezig houden met de studie van buitenlandse rechtstelsels en grote internationaalrechtelijke vraagstukken. 156

Het tijdschrift zal in twee grote delen worden opgedeeld.157 In het eerste deel zal de ontwikkeling besproken worden van de wetgeving en rechtspraak van de belangrijke landen in Europa en Amerika. In het tweede deel zal gefocust worden op het de belangrijkste vragen van het internationaal publiek- en privaat recht.

3.2.2 Appreciatie

Deze prospectus is een kind van zijn tijd. Alle drie de heren, stuk voor stuk leden van de Europese elite, willen duidelijk hun internationaal gerichte wereldvisie omzetten naar iets tastbaars. Hun inziens hebben andere beleidsdomeinen dit reeds gedaan. Nu willen ze als rechtswetenschappers hetzelfde verwezenlijken. Hun beoogd gebruik van rechtsvergelijking heeft verschillende deelfacetten: een economisch, een moreel en een educatief-beleidsmatig. Het economisch komt neer op meer toenadering, minder wetsconflicten dus minder kosten. Het morele moet de internationale toenadering nog meer versterken. Onder educatief-beleidsmatig aspect wordt verstaan het zorgen voor inspiratie voor eigen wetten en het niet herhalen van mislukte wetgevingsexperimenten uit andere landen. Uiteraard kunnen verschillende gebruiken onder verschillende aspecten vallen.

Het is het best om 'beschaafd' te begrijpen in contrast met het woord 'barbaars'. Hiermee bedoelen ze 'achterlijke rassen' 158 , zoals de Moslims uit het Ottomaanse Rijk. Dit woord heeft trouwens geen

151 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 117-118. 152 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 118. 153 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 118. 154 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 118. 155 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 118. 156 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 118. 157 T. ASSER, G. ROLIN-JAEQUEMYNS en J. WESTLAKE, "Prospectus", RDILC 1902, 118-120. 158 J. HORNUNG, "Civilisés et barbares. Premier article", RDILC 1885, 16.

25 geheel negatieve connotatie, ze bekijken het eerder als kinderen die moeten opgevoed worden door hun ouders. 159 Een dergelijk begrip van 'beschaafd' wordt aangetroffen over de gehele eerste serie.

Ik heb gekozen voor de formulering, uit het werk van Joseph Hornung 160 , omdat het om verschillende reden een zeer noemenswaardig artikel betreft.

Ten eerste is het een zeer activistisch artikel, de man wil vele dingen veranderen. Hoewel de titel van het artikel " Civilisés et barbares " op het eerste zicht een negatieve connotatie kan oproepen is niets minder waar. Het hele artikel draait om de stelling dat, hoewel die volkeren achterlijk zijn, ze absoluut geen slechte en minderwaardige behandeling verdienen; moordpartijen en lynchpartijen zijn uitgesloten. 161 Tevens moet het volkenrecht, hoewel ze het zelf niet toepassen, op gelijke wijze op hen worden toegepast; iets anders doen tast de morele autoriteit van het 'beschaafde' Westen aan. 162

Ten tweede bewijst het ook dat de Revue afwijkende meningen toelaat, Hornung geeft zelfs onverbloemde kritiek op Gustave Rolin-Jaequemyns (in verband met interventies en moslims, waarover later meer). 163 Hij geeft Gustave Rolin-Jaequemyns een fikse veeg uit de pan omdat hij zijn inziens het Ottomaanse Rijk minder rechten toekent omdat het Moslim is. 164 Rolin-Jaequemyns legt de nadruk op het feit dat het moslimkarakter van het Ottomaanse Rijk er niet toe doet; het enige dat er zijn inziens toe doet is ongerechtvaardigde overheersing door het Ottomaanse Rijk.165 Aan het begin van het artikel staat aangegeven dat de redactie van de Revue zich niet aansluit bij bepaalde stellingen van Hornung. 166

Ten derde om de aandacht te vestigen op de structuur van dit artikel. Het bestaat uit een theoretisch deel, een geschiedkundig deel en tenslotte een studie van de huidige situatie van een deel van de Oosterse kwestie. Het artikel is geschreven naar aanleiding van een ganse reeks brutaliteiten van de 'beschaafde' landen ten opzichte van de 'achterlijke' volkeren, recent en minder recent zoals het uitmoorden van menig Indianenvolk. 167

Het is tevens interessant dat ze internationaal recht als een mengeling van recht en politiek bekijken. Dit wordt verder nog verduidelijkt.

159 J. HORNUNG, "Civilisés et barbares. Quatrième article", RDILC 1886, 188. 160 Zwitsers jurist, rechter bij het Zwitserse Hof van Cassatie en professor in een zeer grote verscheidenheid aan vakken waaronder: het Romeins recht, filosofie, rechtsgeschiedenis, publiekrecht, strafrecht en tenslotte internationaal recht (1822-1884). Uit: D. MAGGETTI, "Hornung, Joseph-Marc" in X (ed.), Dictionnaire historique de la Suisse , Bern, Gilles Attinger, 2005, http://www.hls-dhs-dss.ch/textes/f/F46062.php. 161 J. HORNUNG, "Civilisés et barbares. Premier article", RDILC 1885, 6. 162 J. HORNUNG, "Civilisés et barbares. Premier article", RDILC 1885, 16. 163 J. HORNUNG, "Civilisés et barbares. Premier article", RDILC 1885, 11. 164 J. HORNUNG, "Civilisés et barbares. Premier article", RDILC 1885, 11. 165 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Le droit international et la phase actuelle de la question d'Orient", RDILC 1876, 372. 166 J. HORNUNG, "Civilisés et barbares. Premier article", RDILC 1885, 6. 167 J. HORNUNG, "Civilisés et barbares. Premier article", RDILC 1885, 5-7.

26 Dit gegeven onderscheidt ze van utopisten, zoals Kant 168 . Bij Kant vervult de politiek een ondergeschikte rol. Het recht, de geschiedenis en de moraliteit zijn dominant over de politiek. 169 Zonder enige nuance, bekijkt Kant het recht als de vertegenwoordiger van de moraal en de geschiedenis, ten overstaan van de politiek. 170 Het is met behulp van allerlei juridische instellingen dat de voorschriften van de praktische rede 171 politieke doelen worden. 172 Maar, en dit is belangrijk, het is via dezelfde juridische instituten dat de doelen van de natuur verwezenlijkt worden, waaraan de politiek naargelang het geval goedschiks of kwaadschiks meewerkt.173

Deze visie valt logisch te verklaren doordat Kant een utopist is, terwijl de heren van het tijdschrift dit niet zijn.

Dit alles willen ze uiteraard doen, zonder de nationale staat te beschadigen.

3.3 Editoriaal: 'De l'étude de la législation comparée et du droit international'

3.3.1 Becommentarieerde samenvatting

In deze editoriaal wordt de wijze van werken en denken van de Revue uit de doeken gedaan. Het eerste deel 174 handelt over rechtsvergelijking, het tweede 175 over internationaal recht. Hoewel het eerste deel minder relevant is wordt het toch kort besproken aangezien rechtsvergelijking voor Rolin- Jaequemyns een voorbereiding is op de studie van het internationaal recht. 176

Beide onderwerpen zouden een studie van de juridische, historische en filosofische geest van een staat vereisen. 177 De juridische geest geeft weer wat is, de historische wat was, en de filosofische wat moet zijn. 178 Zulks doet denken aan de 'Volksgeist' van de Duitse historische school. Deze gelijkenis is geen toeval: zoals eerder aangetoond, zijn alle drie de stichters bekend met von Savigny. Dit is een eerste aanwijzing dat elementen van de Duitse Historische school in hun rechtsdenken verwerkt zijn.

Hieronder zal kort de visie van von Savigny, de meest bekende vertegenwoordiger van de Duitse historische school, uit de doeken worden gedaan. Kort door de bocht wordt hiermee het

168 Een bekende Duitse filosoof (1724-1804). Belangrijkste werk: Kritik der reinen Vernuft. Uit : M. ROHLF, "Immanuel Kant" in E. ZALTA (ed.), Stanford encyclopedia of philosophy , Stanford, Stanford University, 2010, http://plato.stanford.edu/entries/kant/. 169 P. HASSNER, "Les concepts de guerre et de paix chez Kant", Revue française de science politique 1961, 643 (hierna verkort P. HASSNER, "Kant"). 170 P. HASSNER, "Kant", supra noot 169, 643. 171 Eigen, vereenvoudigde definitie: Rationeel vermogen dat ons in staat stelt tot praktisch handelen in het algemeen en tot moreel handelen in het bijzonder. Afgeleid uit: P. HASSNER, "Kant", supra noot 169, 642-670. 172 P. HASSNER, "Kant", supra noot 169, 643-644. 173 P. HASSNER, "Kant", supra noot 169, 643-644. 174 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude de la législation comparée et du droit international", RDILC 1869, 1-17 (hierna verkort G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude"). 175 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 225-245. 176 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 17. 177 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 225. 178 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 225.

27 gemeenschappelijk bewustzijn van het volk bedoeld, dat het resultaat is van historische processen.179 In de optiek van de historische school leeft recht in dit gemeenschappelijk bewustzijn; bijgevolg is het dan ook dynamisch en niet statisch. 180 Het is wel interessant om te vermelden dat dit 'volksrecht' een universeel recht niet uitsluit, omdat het gemeenschappelijk bewustzijn van een bepaald volk enkel de uitdrukking is van de algemene menselijke natuur op een individuele wijze. 181 Von Savigny bedoelt met de term 'volk' een bepaald cultureel concept en intellectuele traditie, niet een bestaand volk; hij is absoluut geen nationalist. 182

Een eerste verduidelijking van de nationalistische component van het tijdschrift wordt gegeven. In essentie moeten de karakteristieken van een land, ondermeer zijn taal en ras, bewaard worden om de onafhankelijkheid ten opzichte van de andere naties te bewaren. 183 Dit wordt genuanceerd door te stellen dat die unieke kenmerken toch moeten wijken voor ontwikkelingen in het belang van de mensheid en het 'droit naturel'. 184 Nationaliteit is dus belangrijk om de onafhankelijkheid te bewaren, maar moet niettemin wijken voor zaken van algemeen belang.

We zullen ervan uit gaan dat deze verwijzing naar het 'droit naturel' een verwijzing is naar zijn visie over het internationaal recht. Hier een aanwijzing in zien voor het gebruik van natuurrecht zou te gemakkelijk zijn. Anderzijds vormt de term een begin van een bewijs dat het tijdschrift geen complete aversie zou hebben van het natuurrecht, anders zou nooit deze woordkeuze worden gebruikt.

Verder deelt Rolin-Jaequemyns het nationalisme op tussen 'l'esprit national' (de nationale geest) en 'le préjugé national' (het nationaal vooroordeel). 185 Het eerste is de positieve variant van nationalisme, het tweede is de schadelijke. De nationale geest is redelijk en natuurlijk; hij is bescheiden en bijgevolg voltooibaar en voor verbetering vatbaar. 186 Het nationaal vooroordeel daarentegen is dwaasheid gebaseerd op de rede; het is hautain en onveranderlijk. 187

Rolin-Jaequemyns geeft aan dat het in het tijdschrift niet de bedoeling is om ingenieuze theorieën te bedenken, maar om een gedegen feitenonderzoek te doen. 188

Het eerste deel vat aan met een citaat van Francis Bacon 189 .190 Het wordt hierna kort besproken omwille van de toelichting van Rolin-Jaequemyns. Bacon vindt dat al de auteurs die tot dan toe over

179 S. GALE, "A very German legal science: Savigny and the historical school", Stanford journal of international law 1982, 131. 180 M. KOSKENNIEMI, The gentle civilizer of nations. The rise and fall of international law 1870 - 1960 , Cambridge, Cambridge University Press, 2001, 43 (hierna verkort M. KOSKENNIEMI, The gentle civilizer). 181 M. KOSKENNIEMI, The gentle civilizer, supra noot 180 , 43-44. 182 M. KOSKENNIEMI, The gentle civilizer, supra noot 180 , 44. 183 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 10. 184 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 10. 185 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 16. 186 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 16. 187 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 16. 188 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 12. 189 Engels staatsman, filosoof, jurist (1561-1626). Heeft meegeholpen aan het uitwerken van het empirisme. Uit: M. PELTONEN, " Bacon, Francis, Viscount St Alban (1561–1626)" in OXFORD UNIVERSITY (ed.), Oxford dictionary of national biography , Oxford, Oxford University Press, 2004, http://www.oxforddnb.com/view/article/990. 190 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 1-2.

28 wetten geschreven hebben, ofwel handelden over natuurrecht, ofwel over rechtsbronnen. De eerste groep noemt hij filosofen, de tweede rechtsgeleerden. De filosofen hun voorstellen zouden theoretisch zeer mooi zijn, maar niet in de praktijk haalbaar. Bij de rechtsgeleerden treft men dan weer een slaafse volgzaamheid aan de wetten van hun vaderland of aan het Romeinse recht aan, waardoor ze geen onafhankelijk oordeel zouden kunnen vellen. Bacon concludeert dat staatsmannen ('hommes d'état') beter geschikt zijn voor de studie van het recht. Dit omdat ze beter zouden weten wat er omgaat in de maatschappij en wat het volk, de rechtvaardigheid en de internationale gewoonten vereisen. Hij wil een studie naar de gemeenschappelijke bronnen van rechtvaardigheid en publiek belang in de verschillende delen van het recht. Uit dit onderzoek moeten dan bepaalde eigenschappen en een zeker rechtvaardigheidsideaal naar voren treden. Dit zou dan dienen als referentiekader voor alle bestaande wetten.

Rolin-Jaequemyns doopt de wetenschap van Bacon rechtsfilosofie. 191 Hij vindt het onzin dat Bacon de kennis van rechtvaardigheid en maatschappij voorbehoudt aan staatsmannen. 192 Hij stelt dat het in zijn tijdperk, waarin elke ochtend het wereldnieuws aan de deur komt, een plicht is van elke geschoolde man om zich te mengen in de 'opinion publique'. 193

De wetenschap van Bacon wijst Rolin-Jaequemyns af. Hij heeft een zelfde uitgangspunt, maar wil een andere methode. Hij wil ook een wetenschap die zich niet beperkt tot het abstracte of een bepaald rechtstelsel, maar hij lost dit op door een precies maar toch uitgebreid studieobject.194 Hiermee bedoelt hij de rechtsvergelijking van de beschaafde landen: niets zou immers beter zijn voor de ontwikkeling van de rede dan het proces der vergelijking. 195

Verder geeft hij een overzicht van de geschiedenis van de rechtsvergelijking, hieronder worden enkel de personen weergegeven die hij als essentieel beschouwt in de ontwikkeling van de rechtsvergelijking. Dit zijn Montesquieu 196 en Bentham 197 . Montesquieu omwille van zijn 'esprit des lois', zijn inziens het eerste volwaardige wetenschappelijk werk over rechtsvergelijking. 198 Bentham zijn grootste verwezenlijking vindt hij dan weer het onderscheid tussen de onveranderlijke eigenschappen van de menselijke natuur en de veranderlijke, die variëren naargelang de tijd en de plaats. 199 Ook zijn utilitarisme vindt hij handig, aangezien dit voer kan zijn voor vele wetgevende hervormingen. 200

Verder zou rechtsvergelijking nationalisme een meer serieus en verheven karakter geven. 201 Dit omdat niet langer met misprijzen en onwetendheid naar buitenlandse verwezenlijkingen zou

191 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 2. 192 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 2-3. 193 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 3. 194 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 3. 195 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 3. 196 Frans Verlichtingsfilosoof (1689-1755). Ondermeer bekend van zijn theorie van de scheiding der machten. Uit: H. BOK, "Baron de Montesquieu, Charles-Louis de Secondat" in E. ZALTA (ed.), Stanford encyclopedia of philosophy , Stanford, Stanford University, 2010, http://plato.stanford.edu/entries/montesquieu/. 197 Bekende Engelse utilitarist, jurist en filosoof (1748-1832). Uit: J. DRIVER, "The history of Utilitarianism" in E. ZALTA (ed.), Stanford encyclopedia of philosophy , Stanford, Stanford University, 2009, http://plato.stanford.edu/entries/utilitarianism-history/#JerBen. 198 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 5. 199 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 8. 200 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 9-10. 201 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 10.

29 gekeken worden, maar om het vaderland te voorzien van alle buitenlandse verwezenlijkingen die kunnen bijdragen aan de groei van de eigen instellingen. 202 Dit is dan weer handig omdat zich in verschillende landen tegelijkertijd dezelfde problemen stellen. 203 Tevens moeten de beschaafde landen beschouwd worden als individuen die allen dezelfde doelen nastreven, namelijk de ontplooiing van de menselijke natuur. Ze hebben allemaal nood aan sociale organisatie, vrijheid, recht en rechtvaardigheid. 204 Dit is wederom een liberaal standpunt.

Dit onderscheid maakt hij naar aanleiding van de kritiek dat rechtsvergelijking de nationale geest schaadt. Hij verduidelijkt dus dat enkel de negatieve variant van nationalisme wordt aangepakt. De nationalistische component van het tijdschrift is genuanceerd.

Een belangrijk doel van het tijdschrift is dat onsuccesvolle wetgevingsexperimenten niet in andere landen zouden worden herhaald.205 Tevens wil het tijdschrift via zijn rechtvergelijkende werken, ook dienen als bron van inlichtingen. 206 Het is immers moeilijk om precieze informatie te verkrijgen over de vreemde wetgeving. Dit zou in het bijzonder gelden voor de kleine staten, het Russische rijk en het Ottomaanse Rijk. 207

Rechtsvergelijking, zoals door Rolin-Jaequemyns begrepen, zou bij staten het moreel besef moeten doen groeien dat ze zich moeten schikken naar de 'principes de la justice universelle'. 208 De uitoefening van deze wetenschap zou de 'principes de la justice universelle' verduidelijken.209 Bovendien zou door dergelijke rechtsvergelijking het solidariteitsgevoel tussen de staten worden aangewakkerd, de zogenaamde 'esprit d'internationalité'. 210

De 'principes de la justice universelle' van het rechtsdenken van de Revue kunnen dus worden gevonden met behulp van de rechtsvergelijking. Voorbeelden van dergelijke principes zijn: de afschaffing van slavernij en de vrijheid van vestiging.211 De redenering is schijnbaar eenvoudig. Wanneer de verschillende wetgevingen van de 'beschaafde landen' een bepaalde gelijklopende wetsbepaling kennen, wordt gesproken van een universeel rechtvaardigheidsprincipe.

Nu wordt overgaan naar de bespreking van het internationaal recht.

De visie van het tijdschrift op internationaal recht vertrekt vanuit een eenvoudige vaststelling: internationaal recht wordt niet afgedwongen door een algemeen erkende, zichtbare universele macht. 212 Het is niet zoals in het nationale recht, waar de niet nakoming van een contract

202 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 10-11. 203 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 10-11. 204 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 10-11. 205 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 13. 206 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 13-14. 207 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 14. 208 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 17. 209 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 17. 210 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 17. 211 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 11. 212 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 225.

30 gecorrigeerd wordt door de territoriaal bevoegde overheid. In het internationaal recht is het sanctiemechanisme louter moreel van aard. 213

Het bewustzijn van de mensheid ('la conscience de l'humanité') zou de enige mogelijke bron van recht, rechter en sanctie zijn. 214 Dit bewustzijn veruitwendigt zich via de 'opinion publique' (de publieke opinie, mag door Rolin-Jaequemyns ook gewoon worden aangeduid als de rede).215 Met de publieke opinie wordt een serieuze en kalme opinie bedoeld, gebaseerd op de toepassing van bepaalde principes van universele rechtvaardigheid, met constante elementen; een mening die geleidelijk aan bevestigd en uitgebreid wordt naar het oordeel van de geschiedenis.216 Deze opinie is de echte koningin en wetgever van de wereld, de stem van de rede.217

Rolin-Jaequemyns bekijkt deze opinie als de progressieve uitdrukking van het door Grotius 218 als volgt gedefinieerde natuurrecht: "De inspiratie van de rechtvaardige rede, kent aan een willekeurige handeling of akte, naargelang ze conform of tegengesteld is aan de redelijke natuur van de mens, een moreel verwerpelijk of conform karakter toe, en geeft bijgevolg aan of God, de schepper, de handeling of akte goedkeurt of verwerpt"219 . 220 Dit wijst toch wel zeer sterk op enige natuurrechtelijke invloed. De vraag is natuurlijk, in welke mate zal dit verder blijken in het deelgebied van het oorlogsrecht.

Deze publieke opinie kan unaniem of onbeslist zijn.221 Voor bepaalde internationaalrechtelijke vragen zou reeds een antwoord zijn waarmee iedereen akkoord gaat, voor andere heerst nog discussie. Het tijdschrift wil uit de 'unanieme besliste kwesties' principes afleiden en de onbesliste onderwerpen verduidelijken. 222 Wederom worden universele rechtvaardigheidsprincipes afgeleid uit zogenaamde kwesties waarin unanimiteit bestaat.

Vervolgens verduidelijkt Rolin-Jaequemyns zijn theorie omtrent de rechtsbronnen in het internationaal recht. Het komt erop neer dat elke rechtsbron zijn bindende kracht ontleent aan het bewustzijn van de mensheid, zoals veruitwendigd door de publieke opinie. 223 De progressieve aard van het bewustzijn van de mensheid heeft als gevolg dat het gehele internationale recht progressief is. 224 Door dit progressief bewustzijn zou de mensheid via het internationale recht uiteindelijk moeten evolueren naar een soort van supranationale (rechts)gemeenschap, waarin, naar het beeld

213 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 225. 214 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 225. 215 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 225. 216 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 225. 217 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 225. 218 Een bekende Nederlands rechtsgeleerde, schrijver, advocaat, dipomaat en theoloog (1583-1645). Belangrijkste werk: De iure belli ac pacis libri tres. Uit: D. GAURIER, Histoire du droit international. Auteurs, doctrines et développement de l'Antiquité à l'aube de la Période Contemporaine , Rennes, Presses universitaires de Rennes, 2005, 161- 167. 219 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 226. 220 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 226. 221 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 238. 222 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 238. 223 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 226-228. 224 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 228.

31 van de natiestaten, de vrije en legitieme ontwikkeling van zijn burgers gegarandeerd wordt. 225 Deze natiestaten maken deel uit van deze supranationale gemeenschap, ze worden niet afgeschaft.

Dit progressieve bewustzijn levert alweer een sterk argument voor beïnvloeding door de historische school. Dit progressieve bewustzijn, zoals bedoeld in de Revue, omvat echter wel de gehele mensheid en is niet specifiek volksgericht. Al is ook dit begrip beperkt door het door hen gemaakte onderscheid van beschaafden en barbaren.

Vervolgens wil Rolin-Jaequemyns het bestaan aantonen van dit progressieve bewustzijn en bespreekt hij de reeds gedane pogingen tot supranationale gemeenschap.

De progressieve aard van het bewustzijn van de mensheid illustreert hij aan de hand van het verschijnsel oorlog, een belangrijk onderdeel van deze Masterproef. Hij begint met de stelling dat aanvankelijk alle oorlogen veroveringsoorlogen waren. 226 Volgens de toenmalige publieke opinie behoren de overwonnenen volledig toe aan de overwinnaar. 227 Dit evolueert geleidelijk naar het niveau van oorlogvoeren van zijn tijd. Hier zouden de vijandelijkheden doorgaans beperkt zijn tot de strijdende krachten en gelden uitgebreide regels van humane oorlogsvoering en het noodzakelijkheidsprincipe.228 Deze ontegensprekelijke vooruitgang moet de progressieve aard illustreren.

In zijn bespreking van de pogingen tot een supranationale gemeenschap betrekt hij het Romeinse Rijk, de godsdienstoorlogen, pretendenten tot universele monarchie en uiteindelijk het machtsevenwicht 229 van zijn tijd. 230 Hij acht alle voorbije pogingen onafdoende.

Zijn mening over het postnapoleontische machtsevenwicht is tweeledig. Enerzijds beschouwt hij het systeem als een vooruitgang, aangezien het voornaamste doel bestaat uit het verzekeren van de onafhankelijkheid en gelijkheid van de staten. 231 Anderzijds vindt hij de basis van het systeem gebrekkig en vormt het vaak een vals voorwendsel om oorlog te voeren. 232 Volgens Koskenniemi zou deze appreciatie van het machtsevenwicht wijzen op een gebrek aan vertrouwen in diplomatie. 233 Mijn inziens is het te makkelijk om dit op basis van deze stelling te beweren, de stelling wijst eerder op een hervormingsdrang.

Ook wordt de vraag behandeld of een permanent zichtbaar internationaalrechtelijk rechtsorgaan wenselijk is. Het antwoord is positief, Rollin-Jaequemyns noemt de ontwikkeling hiervan een belangrijke opdracht van de wetenschap en de politiek. 234 Bij afwezigheid hiervan moedigt hij het

225 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 228. 226 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 228. 227 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 228. 228 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 229. 229 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 227-229. 230 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 229. 231 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 229. 232 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 229. 233 M. KOSKENNIEMI, The gentle civilizer, supra noot 180 , 15. 234 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 233.

32 gebruik van internationaalrechtelijke arbitrage aan. 235 Hij noemt het zelfs een van de beste praktische wegen naar een gemeenschappelijke en universele jurisdictie.236

Hij bespreekt ook de zogenaamde eeuwigdurende vredesprojecten, van ondermeer Bentham en Kant. Volgens hem zijn deze allemaal gedoemd tot falen om de reden dat geen enkele staat moedwillig belangrijke delen van zijn soevereiniteit wil afstaan. 237 Hieruit blijkt Rolin-Jaequemyns' praktisch ingestelde aard en nationalisme. Na een paginalange bespreking van het zeer uitgebreide eeuwigdurende vredesproject van Kant, komt hij droogweg tot dit besluit. Terwijl, zo betoog ik samen met Hassner 238 , het net van essentieel belang is om de discussie over dit project op theoretisch niveau aan te gaan. Kant heeft immers zijn rechtspolitieke theorie gestoeld op zijn moraliteitsleer en geschiedenisfilosofie, waardoor hij op voorhand alle praktische bezwaren de mond wou snoeren. 239

Let wel: Rolin-Jaequemyns vindt dergelijk onderzoek nuttig opdat alzo de perceptie verspreid wordt dat vrede de normale menselijke staat is. 240 Deze opvatting is, op oorlogsrechtelijk gebied, zeker geen evidentie.

3.4 Theoretische rechtsvisie

Deze rechtsvisie wordt bekomen door een fusie van de biografieën, de definitieve prospectus en de editoriaal. Het spreekt voor zich dat deze rechtsvisie niet noodzakelijk overeenstemt met de werkelijkheid. Hierover wordt op het einde van het werk uitsluitsel gegeven. Alle gegevens die gebruikt worden in dit deelhoofdstuk komen uit voorgaande onderdelen, tenzij anders aangegeven via voetnoten.

Bijzonder aan hun rechtsvisie is het nationalistische en kosmopolitische aspect van hun leer. Enerzijds willen ze zoveel mogelijk toenadering en samenwerking tussen de verschillende landen om de 'esprit d'internationalité' te versterken, anderzijds benadrukken ze steeds de 'esprit national' niet te schaden. Inbreuk op de 'esprit national' is pas mogelijk wanneer het algemeen belang van de mensheid of het 'droit naturel' dit vereisen.

Dit 'droit naturel' moet op een aparte manier begrepen worden.

Kort door de bocht is het klassiek gekende natuurrecht, het op basis van de rede afleiden van principes uit de menselijke natuur. 241 Het betreft een deductief proces.

Bij de Revue is het lichtjes anders, hoewel hun 'natuurrecht' ook bestaat uit universele rechtvaardigheidsprincipes. Ze vinden deze echter via de rechtsvergelijking en het progressief

235 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 242. 236 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 242. 237 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 236. 238 P. HASSNER, "Kant", supra noot 169, 670. 239 P. HASSNER, "Kant", supra noot 169, 670. 240 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude", supra noot 174, 236. 241 Zie o.m. D. GAURIER, Histoire du droit international. Auteurs, doctrines et développement de l'Antiquité à l'aube de la Période Contemporaine , Rennes, Presses universitaires de Rennes, 2005, 210-216.

33 menselijk bewustzijn. Het menselijk bewustzijn, in zijn verschijningsvorm van publieke opinie, leidt immers rechtvaardigheidsprincipes af uit unaniem besliste kwesties. Onbesliste vragen worden verduidelijkt door de publieke opinie. Dit alles past in het kraam van de Revue dat aan gedegen feitenonderzoek wil doen en geen theorieën wil ontwikkelen. Dit wijst op een inductieve en praktisch gerichte werkwijze.

Deze publieke opinie betreft een serieuze en kalme opinie. Een opinie die gevormd wordt door geschoolde heren. In de praktijk komt dit neer op de opinie van de liberale burgerij. Al moet wel gezegd worden, alle drie de mannen doen actieve pogingen om de mensen 'te bevrijden' via scholing. Deze publieke opinie is tevens een ideaal forum voor de Revue om hun eigen agenda op de voorgrond te plaatsen en hun doelstellingen te realiseren.

Het menselijk bewustzijn vormt de bron, de bindende kracht, het sanctiemechanisme en de rechter van het internationale recht. Hierdoor komt het internationaal recht wel heel dicht bij een moraal der naties. Hetzelfde progressieve bewustzijn zou de mensheid doen evolueren naar een supranationale rechtsgemeenschap waarin de vrije en legitieme ontwikkeling van zijn burgers gegarandeerd wordt. Ook permanente zichtbare rechtsorganen en internationale arbitrage worden aangemoedigd. Dit omdat dit praktische wegen zijn naar een dergelijke universele jurisdictie.

De Revue staat niet alleen in deze rechtsopvatting. Ook John Austin 242 heeft een dergelijke visie. Hij deelt het internationaal recht in bij wat hij noemt 'positive morality'.243 Dit zijn regels die niet uitgevaardigd zijn door een soeverein, waarover geen wettelijke plicht of sanctie bestaat. Het sanctiemechanisme bestaat uit de publieke opinie. 244 Dit staat tegenover positief recht; recht uitgevaardigd door een soeverein.245 Een verschil is wel dat Austin elke vorm van supranationale gemeenschap onmogelijk acht. 246

Interessant is dat John Austin zijn visie reeds ontwikkelt in 1831, terwijl de editoriaal uit 1869 stamt. Ik zie twee mogelijke verklaringen. Een eerste is dat Gustave Rolin-Jaequemyns simpelweg nog niet bekend is met het werk van Austin. Dit is mogelijk omdat Austin vooral roem verkrijgt in de decennia na zijn dood. 247 Elementen die afbreuk doen aan deze these zijn de volgende. Austin is al een tiental jaren dood en de grote bekendheid van Rolin-Jaequemyns met utilitarisme en de vele sociaal wetenschappelijke congressen waaraan hij deelneemt. Een tweede mogelijkheid is dat Rolin- Jaequemyns de visie van Austin wel kent, maar dit bewust verzwijgt. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat hij niet met Austin wil geassocieerd worden. Een mogelijke reden hiervoor is misschien Austin's rechtspositivisme. Dit is een moreel-neutrale, beschrijvende manier om naar recht

242 Engels jurist en rechtsfilosoof. Vooral bekend als de vader van de school van de analytische jurisprudentie en de rechtsfilosofische school van het rechtspositivisme (1790-1859). Uit: B. BIX, "John Austin" in E. ZALTA (ed.), Stanford encyclopedia of philosophy , Stanford, Stanford University, 2013, http://www.science.uva.nl/~seop/entries/austin-john/#RevVie. 243 J. AUSTIN, The province of jurisprudence determined , Londen, John Murray, 1832, 130 (hierna verkort J. AUSTIN, jurisprudence ). 244 J. AUSTIN, jurisprudence , supra noot 243, 28. 245 J. AUSTIN, jurisprudence , supra noot 243, 1. 246 J. AUSTIN, jurisprudence , supra noot 243, 267-284; M. NEWMAN, Democracy, sovereignty and the European Union , Londen, C. Hurst & Co, 1996, 6; M. RENAUT, Histoire du droit international public , Parijs, Ellipses, 2007, 165-166. 247 B. BIX, "John Austin" in E. ZALTA (ed.), Stanford encyclopedia of philosophy , Stanford, Stanford University, 2013, http://www.science.uva.nl/~seop/entries/austin-john/#RevVie.

34 te kijken; de verdiensten of tekortkomingen doen er niet toe, het blijft recht. 248 Dit is weinig interessant voor de Revue. Het is namelijk hun bedoeling om over allerlei rechtsgerelateerde problemen hun mening te geven.

Deze doctrine van het menselijk bewustzijn en de benodigde studie van de juridische, historische en filosofische geest wijzen op een grote invloed van de historische school.

Kortom, het betreft een rechtsvisie van tegenstellingen en vele invloeden. Hun theorie van het menselijk bewustzijn wordt gefaciliteerd door de historische school, terwijl het natuurrecht de rede en het concept van de rechtvaardigheidsprincipes aanlevert. Dit alles wordt vervolgens overgoten met een sausje van empirisme, een exponent van het positivisme van die tijd.

De grote spil in de theorie is echter de subjectieve publieke opinie, waarmee ze ongebreideld kritiek kunnen spuien op zich in de wereld voordoende feiten. Hierbij worden ze, op het eerste zicht, niet geremd door enig strak theoretisch kader. De grootste remming lijkt te komen van hun vrees om als utopist te worden beschouwd. De vraag is of dit leidt tot een zodanige angst dat we quasi tot een status-quo komen. Een ander zwak punt lijkt mij dat de objectiviteit van deze leer hem schijnt te zitten in de op inductieve wijze afgeleide rechtvaardigheidsprincipes.

248 J. AUSTIN, jurisprudence , supra noot 243, 132-134.

35

HOOFDSTUK 1: EEN KORTE GESCHIEDENIS VAN HET OORLOGSRECHT

In dit hoofdstuk wordt grotendeels uitgegaan van de inzichten van Stephen Neff in zijn " War and the law of nations. A general history ". Ook wordt zijn historische indeling van het oorlogsrecht overgenomen. Belangrijk is dat het een geschiedenis van het juridisch denken over oorlog betreft. Juridisch denken en de praktijk liggen soms ver uiteen.

Zijn bespreking vertrekt vanaf het moment dat oorlog niet langer als een onvermijdelijk, natuurlijk gebeuren wordt beschouwd maar als een rationele keuze. 249 Later gevolgd door het moment waarop algemene, rationele denkkaders worden gecreëerd voor het oorlogsvoeren. 250 Denk ondermeer aan de confuciaanse traditie en aan sommige schrijvers van de Klassieke Oudheid zoals Seneca.

Hij onderscheidt 4 grote periodes. 251 De eerste periode eindigt rond het jaar 1600, de tweede loopt van 1600 tot 1815, de derde van 1815 tot 1919 en de vierde tenslotte loopt vanaf 1919 tot op heden.

1. Het oorlogsrecht tot het jaar 1600

1.1 Karakter

In deze periode, waarin het natuurrecht de dominante rechtsopvatting is, wordt oorlog voornamelijk bekeken als een manier om recht af te dwingen. 252 Dit gaat gepaard met het ontstaan van een band tussen oorlog en rechtvaardigheid. 253 Dit culmineert in de middeleeuwse just-war doctrine. 254 Deze gaat uit van de idee dat de natuurlijke internationale toestand vreedzaam is. 255 Op deze toestand zijn uitzonderingen mogelijk voor allerlei rechten en doelstellingen van algemeen belang. 256

Deze just-war doctrine is een product van de christelijke leer en de natuurrechtelijke traditie zoals geërfd van de Stoa en het Romeins recht. 257 De christelijke leer vormt aanvankelijk een probleem door zijn absoluut pacifistisch karakter, hij wordt echter naderhand omgevormd tot een selectief- pacifistische leer. 258 Zo wordt geweld toegelaten ter bescherming van de zwakkeren. 259 Deze

249 S. NEFF, War and the law of nations. A general history , Cambridge, Cambridge University Press, 2005, 9-10 (hierna verkort S. NEFF, War and the law of nations ). 250 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249 , 10. 251 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249 , 3-4. 252 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 3. 253 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 4. 254 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 3. 255 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 30. 256 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 30. 257 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 45. 258 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 47-49. 259 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 48.

36 natuurrechtelijke basis heeft enkele gevolgen. Zo bezit de just-war theorie een grotendeels seculier en universeel karakter.260 Een ander gevolg is dat het een stel regels betreft die voornamelijk gericht zijn op individuen, niet op staten. 261

Samengevat kan een ‘just war’ (hierna: gerechtvaardige oorlog) worden gezien als een oorlog die gevoerd wordt ter verdediging van het goede en ter uitroeiing van het kwade.262 Het is echter niet zo eenduidig. Een gerechtvaardige oorlog moet aan enkele voorwaarden voldoen.

Neff onderscheidt vijf noodzakelijke voorwaarden voor een rechtvaardige oorlog: auctoritas, personae, res, iusta causa en animus. 263

Met de eerste drie wordt bedoeld dat een oorlog moet gevoerd worden onder het bevel van een soeverein, door en tegen bepaalde categorieën van personen, voor een welbepaald voorwerp. 264

Het principe van de iusta causa handelt over de toelaatbaarheid van oorlog om een bepaald voorwerp (bv. grondgebied) te behalen. 265 Het handelt over de geldigheid van het recht en heeft een objectief karakter, dit impliceert dat een oorlog niet voor alle partijen rechtvaardig kan zijn. 266 Neff vergelijkt het met een rechtszaak: slechts één van de partijen kan het recht aan zijn kant hebben. 267 Het beginsel omvat ook het noodzakelijkheids- en proportionaliteitsbeginsel. 268

Het principe van animus houdt in dat een oorlog moet gevoerd worden met de juiste bedoelingen. 269 Hiermee wordt bedoeld ter bestrijding van het kwade, om de vijand weer op het rechte pad te brengen. 270

1.2 Uitgelichte concrete facetten

Het bijzondere karakter van de jus-war doctrine heeft enkele in het oog springende gevolgen die aparte aandacht verdienen op basis van hun concrete gevolgen. Hieronder een korte opsomming.

Ten eerste houdt een oorlog geen onderbreking in van de normale rechten en plichten; de oorlogvoerende staten blijven lid van de wereldgemeenschap en blijven onderworpen aan het natuurrecht die deze beheerst. 271 De just-war doctrine kent dus geen staat van oorlog maar enkel daden van oorlog, die soms de vredevolle basistoestand verstoren maar nooit opheffen. 272

260 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 55. 261 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 56. 262 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 49. 263 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 50. 264 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 50. 265 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 50-51. 266 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 51-52. 267 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 51. 268 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 51. 269 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 51. 270 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 51-52. 271 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 57-58. 272 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 58.

37 Ten tweede kent de just-war theorie geen neutraliteitsleer. Een neutraliteitsstatuut wordt onnodig geacht omdat oorlog het bestaande natuurrecht niet opschort. 273 Neutraliteit op zich wordt zelfs negatief bekeken. 274

Ten derde zijn ook de rechten en plichten van de oorlogsvoerende partijen bijzonder. In beginsel is geen sprake van gelijkheid van rechten. 275 De oorlogsvoerende partij die de rechtvaardigheid aan zijn kant heeft (‘de goede’), heeft alle rechten, de andere partij heeft er geen. 276 Ook speelt het noodzakelijkheidsprincipe: de goede partij mag elke vorm van geweld gebruiken in zoverre dit noodzakelijk is om de overwinning te behalen. 277 Buiten het noodzakelijkheidsprincipe, kent de just- war theorie geen regels die de goede partij moet in acht nemen in de strijd. 278

Ten vierde bekijken we het ius victoriae, het recht dat de rechten en plichten van de overwinnaars bepaalt. Het uitgangspunt is dat oorlog geen invloed heeft op de voorafbestaande wettelijke rechten van de partijen, het is louter een manier van afdwinging.279 Het is ook niet omdat de slechte partij zegeviert dat deze hierdoor rechten verkrijgt. De rechten blijven toebehoren aan de partij van het goede. Een overwinning van het kwade heeft enkel een materiële triomf tot gevolg, maar schept geen enkel recht. 280 De goede, overwinnende partij kan echter niet eender welke voorwaarde opdringen aan de slechte. Hij heeft maar twee prerogatieven: een schadevergoeding en de mogelijkheid tot het opleggen van een straf en vredesgaranties voor de toekomst. 281 De straf mag weliswaar geen loutere wraak zijn, het moet rechtvaardig en proportioneel zijn. 282

1.3 Het is niet al just-war doctrine dat de klok slaat

De just-war doctrine kende geen grote toepassing in de praktijk, het is eerder een recht van geleerden.283 De concrete regels worden deductief afgeleid uit een beperkt aantal algemene beginselen, het is geenszins empirisch. 284

Het wekt bijgevolg geen verwondering dat zich naast de just-war doctrine ook nog een ander recht ontwikkelt, namelijk het ius armorum. 285 Dit is een praktisch relevant recht, grotendeels afgeleid van het Romeinse ius militare, gecombineerd met toevoegingen uit precedenten en rechtersrecht. 286

Het ius armorum vult de leemtes van de just-war doctrine aan. 287 Zo worden regels ontwikkeld over het starten van een oorlog, volgens de just-war doctrine is immers geen formele mededeling

273 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 59. 274 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 59. 275 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 62. 276 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 62. 277 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 64. 278 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 65. 279 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 67. 280 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 67. 281 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 68. 282 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 68. 283 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 69. 284 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 69. 285 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 70. 286 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 70.

38 vereist. 288 Ook voor de regeling van de vijandelijkheden worden regels ontwikkeld, in de just-war theorie bestaat immers alleen het noodzakelijkheidsprincipe. 289 Dit principe werkt helaas niet voldoende remmend in de praktijk, vandaar ondermeer de gedragscodes voor ridders. 290 Ook voor de neutraliteitsproblematiek worden oplossingen aangereikt. 291 Een laatste bijzonderheid is de ontwikkeling van de represailles. Dit was een handeling bedoeld voor kleinere problemen die geen oorlog rechtvaardigen. 292 Bijvoorbeeld een handelaar die beroofd wordt in het buitenland, waarna hij hiervoor geen compensatie krijgt. Het betreft het geval waarin een persoon kwaad aangedaan wordt door een buitenlander, hiervoor geen compensatie kan krijgen van de dader, en als laatste redmiddel de eigendom van een landgenoot van de dader in beslag neemt. 293 De benadeelde partij moet voor een dergelijk procédé wel voldoen aan noodzakelijke voorwaarden van de just-war doctrine. 294 Het betreft een systeem van zelfhulp waarvoor de benadeelde toestemming nodig heeft van zijn soeverein. 295 Een represaille kan plaatsgrijpen in het thuisland van de dader en is enkel gericht tegen eigendom. 296 Ze geeft dus geen toestemming voor het gebruik van geweld of gijzelingen.

1.4 Enkele belangrijke vertegenwoordigers

Het is niet de bedoeling van dit deelhoofdstuk om een volledig overzicht te geven, dit zou ons te ver van ons Masterproefonderzoek leiden. De schrijvers zijn gekozen naargelang de onderlinge verhouding tussen just-war doctrine en ius armorum in hun werk. Zo worden de verschillende stijlen vertegenwoordigd.

Bij Thomas van Aquino is de just-war doctrine puur van vorm. De Italiaan leeft van 1225 tot 1274. 297 In zijn bekendste werk"Summa theologica " geeft hij zijn visie op dit leerstuk.

Bij Giovanni da Legnano overheerst duidelijk het ius armorum.298 Zijn precieze geboortedatum is onbekend, het staat wel vast dat hij in 1387 overlijdt. 299 Hij behaalt de titel van doctor utriusque iuris en wordt professor aan de beroemde universiteit van Bologna. 300 Hij is vooral bekend omwille van zijn werk " De bello, de represaliis et de duello ". Volgens Gaurier in vele opzichten een opmerkelijk

287 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 71. 288 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 71. 289 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 73. 290 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 74. 291 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 76. 292 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 76. 293 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 77. 294 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 78-79. 295 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 79. 296 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 79. 297 J. FINNIS, "Aquinas' moral, political, and legal philosophy" in E. ZALTA (ed.), Stanford encyclopedia of philosophy , Stanford, Stanford University, 2011, http://plato.stanford.edu/entries/aquinas-moral-political/. 298 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 70. 299 D. GAURIER, Histoire du droit international. Auteurs, doctrines et développement de l'Antiquité à l'aube de la Période Contemporaine , Rennes, Presses universitaires de Rennes, 2005, 146-147. (hierna verkort D. GAURIER, Histoire du droit international ) 300 D. GAURIER, Histoire du droit international , supra noot 299, 146.

39 werk, hoewel het vaak een herkauwing vormt van de heersende opvattingen. 301 Het traktaat is bijgevolg een uitstekende bron van informatie.

De Spanjaard Francisco de Vitoria combineert de just-law doctrine en het ius armorum. Hij wordt geboren rond 1480 en sterft in het jaar 1546. 302 Hij is een Dominicaan, filosoof, theoloog en jurist. 303 Naar aanleiding van de Spaanse veroveringen in Amerika zal hij schrijven over de rechtvaardigheid van oorlogen. 304 Voor ons onderwerp is zijn belangrijkste werk " De indis de iure belli ", een onderdeel van zijn " Relectiones Theologicae ". Een goede vertaling van zijn denkbeelden over oorlog vindt men in " Vitoria: Political Writings "305 , met Anthony Pagden en Jeremy Lawrance als editoren.

2. Het oorlogsrecht tussen 1600 en 1815

2.1 Karakter

Het tijdsgewricht staat bol van nieuwigheden. De oorlogsvoering wordt geprofessionaliseerd, zo maken beroepslegers opgang.306 Qua zeden is het een tijdperk van welgemanierdheid en formaliteit. 307 Het is echter ook utilitaristisch van aard, met weinig plaats voor moraliteit en sentiment. 308 Dit laatste ligt mee aan de oorzaak van de vele oorlogen die het tijdperk teisteren. 309

Op oorlogsrechtsgebied is de periode sterk gekleurd door Hugo Grotius. Hieronder volgen enkel de vernieuwingen die van belang zijn voor het oorlogsrecht.

Ten eerste introduceert hij het onderscheid tussen natuurrecht en volkenrecht.310 Dit laatste, door hem geïntroduceerd recht, handelt over de rechten en plichten van een staat.311 De focus ligt hier op het niveau van de staat, in tegenstelling tot het natuurrecht dat voor individuen geldt. Het volkenrecht wordt ook vrijwillig recht 312 genoemd, omdat het recht is dat uit de collectieve wil van de staten geboren wordt. 313 Het behandelt het extern optreden van een staat, en heeft geen uitstaans met morele componenten.314 Dit volkenrecht wordt gezien als een product van de wil van de

301 D. GAURIER, Histoire du droit international, supra noot 299, 147. 302 D. GAURIER, Histoire du droit international, supra noot 299, 149. 303 D. GAURIER, Histoire du droit international, supra noot 299, 148-151. 304 J. KILCULLEN, "Medieval Political Philosophy" in E. ZALTA (ed.), Stanford encyclopedia of philosophy , Stanford, Stanford University, 2012, http://plato.stanford.edu/entries/medieval-political/#FraDeVit. 305 A. PAGDEN en J. LAWRANCE (eds.), Vitoria: political writings , Cambridge, Cambridge University Press, 1992, 442 p. 306 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 87. 307 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 89. 308 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 90-91. 309 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 90-91. 310 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 85. 311 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 85. 312 Bij ondermeer Wolff en Vattel, wordt verder toegelicht. 313 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 98. 314 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 85.

40 mens. 315 Het wordt op empirische basis afgeleid uit de praktische problemen waarmee staten in het internationaal bestel kampen. 316 Toegepast op oorlog betekent dit een afschaffing van de iusta causa en animus ten voordele van een formalistische aanpak, dit is immers moeilijk toepasbaar op staten.317 Volgens deze nieuwe aanpak is een gerechtvaardige oorlog, een oorlog die aan alle formaliteiten voldoet (bijvoorbeeld: er is een oorlogsverklaring geweest). 318 Dergelijke oorlog heet in de terminologie van het volkenrecht een perfecte oorlog. 319

In dit tijdperk bestaan twee soorten van gerechtvaardige oorlog. De just-war variant met zijn vijf voorwaarden en de volkenrechtelijke perfecte oorlog. Beide varianten kunnen een ander oordeel hebben over het al dan niet gerechtvaardigd karakter.

Naast de perfecte oorlogen bestaan imperfecte oorlogen. Dit is een situatie waarbij wel oorlogsdaden aanwezig zijn, maar geen staat van oorlog. 320 Er is geen sprake van een staat van oorlog. Te denken valt aan ondermeer represailles, dit proces wordt verder ontwikkeld in dit tijdperk.

De formalistische, perfecte oorlogen brengen enkele bijzondere vernieuwingen.321 De belangrijkste zijn: zeer veel aandacht voor een oorlogsverklaring, grote vernieuwingen in het ius in bello, nieuwe zakelijke amorele manieren om vrede sluiten. 322 In het ius in bello wordt de strikte gelijke behandeling van de oorlogvoerende partijen ingevoerd en wordt (met weinig succes) gepoogd gedragsregels vast te leggen ter aanvulling van het noodzakelijkheidsprincipe. 323

Ten tweede onderscheidt Grotius zogenaamde primaire en secundaire acties. De eerste zijn rechten die men uitoefent tegen de oorspronkelijke schuldige (bv. een vorst die een ongerechtvaardigde oorlog begint), terwijl de tweede verwijzen naar maatregelen die andere personen raken dan de oorspronkelijke schuldige. 324 Volgens Grotius laat het natuurrecht geen secundaire acties toe, niemand kan onder dit recht aansprakelijk zijn voor de daden van anderen.325 Oorlog is een van de beste illustraties van secundaire acties: hierbij worden mensen vermoord, niet omwille van hun eigen wandaden, maar omwille van hun lidmaatschap van een bepaalde strijdmacht.326 Dit zorgt er voor dat nagenoeg het gehele oorlogsrecht onder het volkenrecht valt. 327 Dit heeft als effect dat op een meer flexibele manier over oorlog nagedacht kan worden, als een door de mens gemaakt instituut, waarvoor regels kunnen worden ontwikkeld en aangepast naargelang de doelen van de mensheid.328

315 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 86. 316 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 86. 317 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 85. 318 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 85. 319 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 85-86. 320 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 120. 321 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 103. 322 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 103-119. 323 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 111. 324 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 100. 325 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 100. 326 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 101. 327 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 101. 328 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 101.

41 Ten derde introduceert Grotius het concept staat van oorlog. Kort gesteld: oorlog wordt niet langer gezien in het licht van specifieke daden, maar als een bepaalde staat, waarin specifieke daden plaats vinden. 329

Dit volkenrecht is echter niet het overheersende recht. Het rechtssysteem is dualistisch van aard, een co-existentie van natuurrecht en volkenrecht. 330 Het natuurrecht blijft echter de dominante rechtsopvatting. 331 Het volkenrecht wordt gezien als een ondersteunend recht dat gebruikt wordt wanneer de natuurrechtelijke regels uit praktische overwegingen moeilijk toe te passen zijn. 332 Voor de meer fundamentele zaken (intrinsieke rechtvaardigheid, gewetensvragen...), stof tot nadenken voor soevereinen, geldt nog steeds onverwijld het natuurrecht. 333

2.2 Opkomende dissidente stromingen

In dit tijdperk maken twee stromingen opgang, die twee van de basiskenmerken van het natuurrecht uitdagen. 334 De Hobbesianen en de contractuele school. De eerste nemen aan dat de natuurlijke toestand niet vrede, maar conflict is. 335 De tweede stroming ontkent het universeel karakter, ze stelt dat het mogelijk is om het natuurrecht op te schorten in tijden van oorlog. 336 Deze twee scholen zullen in de ontwikkeling van het oorlogsrecht nog veel invloed uitoefenen. 337

2.3 Enkele belangrijke vertegenwoordigers

Hier is gekozen om Hugo Grotius, Christian Wolff en Emerich de Vattel te bespreken.

2.3.1 Hugo Grotius

2.3.1.1 Algemeen

Hugo Grotius is een praktijkjurist, die tegelijk professor, theoloog, politicus en diplomaat is. 338 Hij leeft van 1583 tot en met 1645. 339 Hoewel hij een zeer boeiend leven gekend heeft, wordt hier enkel

329 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 102. 330 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 86. 331 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 86. 332 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 87. 333 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 99. 334 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 132. 335 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 132. 336 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 132. 337 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 132-158. 338 M. RENAUT, Histoire du droit international public , Parijs, Ellipses, 2007, 73-74 (hierna verkort M. RENAUT, Histoire ).

42 gefocust op zijn rechtsvisie. Zijn tot de verbeelding sprekende ‘prison-break-verhalen’ blijven onaangeroerd.

Zijn rechtsvisie zou grotendeels op economische motieven gebaseerd zijn, hij wil de status en rijkdom van Nederland als koloniale macht vergroten. 340 Hier wordt in het bijzonder gekeken naar de visie ontwikkeld in "De iure belli ac pacis libri tres ". Boek één vat aan met een voorwoord waarin de essentiële kenmerken van zijn rechtsvisie worden weergegeven. De rest van het boek wordt opgevuld met een systematisch onderzoek naar de essentiële kenmerken van recht en oorlog. In het tweede boek worden de mogelijke oorzaken van een gerechtvaardigde oorlog ontleed. Boek drie behandelt het ius in bello. Voor zijn belangrijkste verwezenlijkingen op oorlogsrechtelijk gebied verwijs ik naar hierboven.

2.3.1.2 Zijn verwijzingsmethode

Opvallend zijn de ontelbare verwijzingen naar allerlei voorgaande schrijvers en de Bijbel. Hij zoekt zijn inspiratie niet in eigentijdse gebeurtenissen. Grotius zegt hierover dat hij de getuigenissen van filosofen, geschiedkundigen en poëten gebruikt om het bestaan van het natuurrecht aan te tonen. 341 Wanneer deze personen dezelfde dingen zeggen, in verschillende tijdsgewrichten en op verschillende plaatsen moet dit wijzen op een universele reden.342 Het kan ofwel een correcte afleiding uit de natuurrechtelijke principes zijn ofwel algemene overeenstemming. 343 Het eerste wijst op natuurrecht, het tweede op volkenrecht. 344

Voor deze aanpak zijn meerdere verklaringen. Hieronder worden diegene vermeld die ik het meest waarschijnlijk vind.

Een eerste mogelijkheid is dat Grotius denkt dat er een element van waarheid zit in elke grote denker. 345 Hij zou het als zijn taak zien om al deze wijsheden te combineren tot een theorie. 346

Een tweede optie houdt verband met scepticisme omtrent het internationale recht. Om de twijfelaars te overreden moeten de stellingen van deze oude grootheden extra gewicht in de schaal werpen. 347

339 D. GAURIER, Histoire du droit international. Auteurs, doctrines et développement de l'Antiquité à l'aube de la Période Contemporaine , Rennes, Presses universitaires de Rennes, 2005, 161- 163. 340 M. RENAUT, Histoire, supra noot 338, 73. 341 F. KELSEY, "Translation of the 1646 edition of the De iure belli ac pacis libri tres" in J. SCOTT (ed.), De iure belli ac pacis libri tres (vertaling) , I, Oxford, Oxford University Press, 1925, 23 (hierna verkort F. KELSEY, "Translation" in De iure belli ac pacis ). 342 F. KELSEY, "Translation" in De iure belli ac pacis , supra noot 341, 23-24. 343 F. KELSEY, "Translation" in De iure belli ac pacis , supra noot 341, 24. 344 F. KELSEY, "Translation" in De iure belli ac pacis , supra noot 341, 24. 345 J. MILLER, "Hugo Grotius" in E. ZALTA (ed.), Stanford encyclopedia of philosophy , Stanford, Stanford University, 2011, http://plato.stanford.edu/entries/grotius/#Met (hierna verkort J. MILLER, "Grotius" in Encyclopedia ). 346 J. MILLER, "Grotius" in En cyclopedia , supra noot 345, http://plato.stanford.edu/entries/grotius/#Met. 347 J. MILLER, "Grotius" in En cyclopedia , supra noot 345, http://plato.stanford.edu/entries/grotius/#Met.

43 De eerste mogelijkheid lijkt mij het waarschijnlijkst. De tweede is te negatief. De beide opties borduren voort op het concept autoriteit, in zekere zin verschillen ze dus niet veel van elkaar.

2.3.1.3 Zijn rechtsvisie

Een belangrijke voorgaande opmerking is dat voor Grotius ethiek, politiek en recht geen gescheiden onderwerpen zijn.348 Hij kan bijvoorbeeld niet gewoon over ethiek praten omdat zijn visie hierover vervlochten is met zijn beeld op politiek en recht. De reden hiervoor is dat hij op zoek is naar de principes die aan de grondslag liggen van elke vorm van normativiteit. 349 Al deze onderwerpen zijn gebaseerd op of afgeleid van de natuur. 350

Hij betoogt dat recht geboren wordt uit de menselijke natuur. 351 Hij verduidelijkt waarom de menselijke natuur recht voortbrengt, met het beroemde reeds door Gustave Rolin-Jaequemyns aangehaalde citaat. Dit luidt als volgt: "Het natuurrecht is een dictaat van de rechtvaardige rede, die aan een bepaalde handeling, afhankelijk van het al dan niet conform karakter met de rationele natuur, een karakter van morele verwerpelijkheid of noodzaak toekent; en bijgevolg is een dergelijke handeling ofwel verboden ofwel toegelaten door de schepper van de natuur, God" 352 . Verder stelt hij dat een handeling in overeenstemming moet zijn met de rationele en sociale aspecten van de menselijke natuur, enkel bij overeenstemming is de handeling toelaatbaar. 353

Dit recht geldt voor elk rationeel en sociaal wezen. 354

Volgens hem moet de inhoud van het natuurrecht afgeleid worden uit de eigenschappen en trekken van de mens. 355 Via een uitgebreide studie komt Grotius tot een hele resem fundamentele principes. 356 De twee belangrijkste zijn het verlangen tot zelfbehoud en de nood aan een sociaal leven binnen een gemeenschap.357

Voor Grotius zit de bindingskracht van natuurrecht in de stelling dat natuurrecht ons aanzet tot daden die bijdragen aan onze rationaliteit, sociale aard en nood tot zelfbehoud. 358

Grotius is tevens bekend voor zijn bijdragen aan het politiek liberalisme. Hij introduceert het beginsel dat individuen rechten hebben. 359 Voor wat betreft de status van monarchen en andere heersers is hij dan weer minder liberaal. Doordat ze soevereiniteit bezitten, en niet onderworpen zijn aan

348 J. MILLER, "Grotius" in En cyclopedia , supra noot 345, http://plato.stanford.edu/entries/grotius/#Met. 349 J. MILLER, "Grotius" in En cyclopedia , supra noot 345, http://plato.stanford.edu/entries/grotius/#Met. 350 J. MILLER, "Grotius" in En cyclopedia , supra noot 345, http://plato.stanford.edu/entries/grotius/#Met. 351 F. KELSEY, "Translation" in De iure belli ac pacis , supra noot 341, 15. 352 F. KELSEY, "Translation" in De iure belli ac pacis , supra noot 341, 38-39. 353 F. KELSEY, "Translation" in De iure belli ac pacis , supra noot 341, 42. 354 J. MILLER, "Grotius" in En cyclopedia , supra noot 345, http://plato.stanford.edu/entries/grotius/#Met. 355 F. KELSEY, "Translation" in De iure belli ac pacis , supra noot 341, 14. 356 J. MILLER, "Grotius" in En cyclopedia , supra noot 345, http://plato.stanford.edu/entries/grotius/#Met. 357 J. MILLER, "Grotius" in En cyclopedia , supra noot 345, http://plato.stanford.edu/entries/grotius/#Met. 358 J. MILLER, "Grotius" in En cyclopedia , supra noot 345, http://plato.stanford.edu/entries/grotius/#Met. 359 J. MILLER, "Grotius" in En cyclopedia , supra noot 345, http://plato.stanford.edu/entries/grotius/#Met.

44 controle van anderen, zijn ze superieur.360 Bijgevolg vindt hij de idee dat heersers verantwoording moeten afleggen aan hun onderdanen 'afstotelijk'. 361

2.3.2 Christian Wolff en Emerich de Vattel

Deze twee rechtsgeleerden worden samen behandeld, aangezien het leermeester en leerling betreft. Ook hier is enkel plaats voor rechtsvisies.

2.3.2.1 Algemeen

Christian Wolff is bovenal een Duits filosoof van de school van het Rationalisme. 362 Hij is geen man van de praktijk, hij is uitsluitend een professor-filosoof. 363 Hij leeft van 1679 tot 1754. 364 Zijn belangrijkste internationaalrechtelijk werk is " Ius gentium methodo scientifica pertractatum " uit 1749. Zijn recht heeft geen uitstaans met de praktijk, het is geconstrueerd vanuit een filosofische aanpak. 365 Hierbij maakt hij gebruik van een mathematische methode en vele syllogismen. 366 Gaurier is niet bepaald onder de indruk van zijn verdiensten, zijn belangrijkste bijdrage schijnt zijn leerling Vattel te zijn. 367 Dit is niet mijn mening. Wolff heeft menig concept bedacht dat later overgenomen of gebruikt is door zijn leerling Vattel. Verder wordt hier dieper op ingegaan.

Emerich de Vattel is een Zwitsers filosoof, diplomaat en rechtsgeleerde. 368 Hij leeft van 1714 tot 1767. 369 Hij dankt zijn bekendheid aan het werk " Le droit des gens ou principes de la loi naturelle, Appliqué à la conduite et aux affaires des Nations et des souverains" (vanaf nu " Le droit des gens ") uit 1758. In dit werk is hij erkentelijk aan zijn leermeester. 370 Aanvankelijk wou Vattel enkel het werk van Wolff vertalen en begrijpelijk maken, de lezing van dit werk is immers pas mogelijk na het uitpluizen van maar liefst 17 andere werken. 371 Dit laatste kan ik getuigen, Wollf's werk is quasi onverstaanbaar

360 F. KELSEY, "Translation" in De iure belli ac pacis , supra noot 341, 102-103. 361 J. MILLER, "Grotius" in En cyclopedia , supra noot 345, http://plato.stanford.edu/entries/grotius/#Met. 362 Voor meer informatie over zijn interessante filosofisch raamwerk: M. HETTCHE, "Christian Wolff" in E. ZALTA (ed.), Stanford encyclopedia of philosophy , Stanford, Stanford University, 2013, http://plato.stanford.edu/entries/wolff-christian/. 363 D. GAURIER, Histoire du droit international, supra noot 299, 171. 364 M. RENAUT, Histoire, supra noot 338 , 113. 365 D. GAURIER, Histoire du droit international, supra noot 299, 171. 366 D. GAURIER, Histoire du droit international, supra noot 299, 171. 367 D. GAURIER, Histoire du droit international, supra noot 299, 172. 368 D. GAURIER, Histoire du droit international, supra noot 299, 172. 369 M. RENAUT, Histoire, supra noot 338, 114. 370 X (ed.), The law of nations or principles of the law of nature, applied to the conduct and affairs of nations and sovereigns (vertaling) , Londen, G.G. and J. ROBINSON, 1797, XI-XII (hierna verkort: X (ed.), The law of nations). 371 X (ed.), The law of nations , supra noot 370, XI-XII.

45 zonder deze werken te hebben bestudeerd. Uiteindelijk besluit Vattel om een origineel werk te maken, waarin hij talrijke algemene principes en definities van Wolff gebruikt. 372 Dit origineel werk heeft als doelpubliek de soevereinen, ministers en diplomaten; voor andere personen zou het van weinig nut zijn.373 Ook bijzonder is dat de weinige voorbeelden in het boek steeds uit de moderne geschiedenis komen. 374

2.3.2.2 Rechtsvisies

Hieronder wordt beduidend meer verteld over de rechtsvisie van Vattel. Voor Wolff worden vooral de grootste verschillen en gelijkenissen ten overstaan van Vattel weergegeven. De reden is eenvoudig. Wolff is op internationaalrechtelijk gebied minder invloedrijk.

Het belangrijkste verschil tussen beiden is het, van Wolff afkomstige concept, van de civitas maxima. 375 Dit is een enorme wereldgemeenschap waarvan de volledige mensheid lid is.376 Een juridische eenheid, ontstaan door stilzwijgende toestemming, met als doel het onderzoek en de promotie van het algemeen belang van de lidstaten door de regels die zij produceert. 377

Uit deze civitas maxima leidt Wolff een belangrijk onderscheid af. Hij deelt het volkenrecht op tussen het 'droit des gens nécessaire' en 'droit des gens volontaire'. 378 Het eerste recht komt overeen met een natuurrecht gericht op staten, het tweede wordt afgeleid uit de civitas maxima (als het ware het burgerlijk recht hiervan).379 Vattel neemt dit onderscheid over, maar geeft het vrijwillige recht een andere invulling. 380 Het natuurrecht van Vattel betreft een echt recht, geen internationale moraal. 381

Het werk van Vattel is gericht is op diplomaten, minister en soevereinen. Het eerste boekdeel van het werk is zelfs volledig op hen gericht. Dit deel beschrijft de plichten van een staat ten opzichte van zichzelf. Volgens Koskenniemi bestaat dit werk uit modern en individualistisch natuurrecht, gemaakt om de staat haar eigen belang, geluk en perfectie te laten nastreven. 382 Dit reflecteert de normen van het toenmalige staatsmanschap. 383 Verder houdt het werk rekening met alle concrete situaties waarin staten zich kunnen bevinden en geeft het, afhankelijk van elk van deze situaties, een gedegen

372 X (ed.), The law of nations , supra noot 370, XII. 373 X (ed.), The law of nations , supra noot 370, XVIII. 374 X (ed.), The law of nations , supra noot 370, XVIII. 375 X (ed.), The law of nations , supra noot 370, XIII. 376 M. RENAUT, Histoire, supra noot 338, 114. 377 M. RENAUT, Histoire, supra noot 338, 114. 378 M. RENAUT, Histoire, supra noot 338, 114. 379 X (ed.), The law of nations , supra noot 370, XIII. 380 X (ed.), The law of nations , supra noot 370, XIII. 381 E. JOUANNET, "La critique de la pensée classique durant l'entre-deux guerres : Vattel et Van Vollenhoven. Quelques réflexions sur le modèle classique du droit international", 2005, http://cerdin.univ- paris1.fr/IMG/pdf/Vattel_et_Van_Vollenhoven.E._Jouannet._Projet_et_dir._P._Kovacs.pdf (hierna verkort E. JOUANNET, "Vattel"). 382 M. KOSKENNIEMI, "International community from Dante to Vattel", 2008, http://www.helsinki.fi/eci/Publications/Koskenniemi/MKINTERNATIONAL%20COMMUNITY-08i.pdf, 25 (hierna verkort M. KOSKENNIEMI, "International community"). 383 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 25.

46 oplossing. 384 Voorbeelden van dergelijke situaties zijn: status, grootte, geschiedenis en religie. 385 Elke staat moet dus geregeerd worden volgens zijn eigen karakteristieken en situatie.

Om verschillende redenen, waaronder zijn opvatting van het vrijwillig recht, verkiezen sommige personen 386 Vattel onder te brengen bij de loutere positivistische school. Deze personen worden in deze Masterproef genegeerd, wegens pertinente onjuistheden die hoogstwaarschijnlijk enkel hun eigen agenda dienen. Het volstaat om het voorwoord van " Le droit des gens " te lezen om reeds tot een andere kwalificatie te besluiten. 387

Volgens Koskenniemi betreft het vrijwillig recht van Vattel, een recht dat tussen het natuurrecht en het positief recht ligt. 388 Jouannet verduidelijkt; het vrijwillig recht is een resultaat van veronderstelde toestemming van de naties (positiefrechtelijke oorsprong), opgelegd door het natuurrecht (natuurrechtelijke oorsprong). 389 Ter verduidelijking: deze veronderstelde toestemming is louter accessoir-declaratief, ze is absoluut niet constitutief voor de bindingskracht van dit vrijwillige recht. 390 De natuurlijke vrijheid van de staten en hun gedeeld nut heeft het vrijwillig recht in het leven geroepen om de noodzakelijke wijzigingen aan te brengen aan het op staten toepasselijk natuurrecht. 391

In de visie van Koskenniemi houdt het vrijwillig recht rekening met de specifieke natuur van het internationaal politiek systeem. 392 Het biedt een wereldbeeld waarin de verschillende vrije en onafhankelijke staten verenigd zijn onder een historische en culturele gemeenschap, met een zelfde morele en juridisch vocabularium waarin de Europese diplomatie centraal staat. 393

Dit wereldbeeld resulteert uit de afwijzing van de civitas maxima door Vattel. 394 Vattel vindt dat alle staten deel uitmaken van een soort 'natuurlijke gemeenschap'. 395 Het betreft geen formeel sociaal contract dat uitmondt in een republiek, eerder sociale en historische relaties die een politiek systeem tot gevolg hebben. 396 In een dergelijk systeem worden de individuele delen het best begrepen in onderlinge relatie tot elkaar, terwijl ze op voorspelbare manieren reageren op veranderingen in een individueel element (een staat). 397 Dit moet samen begrepen worden met Vattels idee waarbij de vrijheid en onafhankelijkheid van de natie centraal staat. 398 De natie moet bovenal rekening houden met haar eigenbelang, waaronder haar zelfbehoud, maar de systematische natuur van het internationaal bestel heeft vaak tot gevolg dat wat goed is voor de natie vaak enkel kan bereikt worden via coöperatie met andere staten. 399 Dit verklaart zijn voorkeur voor netwerken van allianties

384 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 25. 385 Zie ondermeer: X (ed.), The law of nations , supra noot 370, 8. 386 Ondermeer: Cornelius van Vollenhoven. 387 Zie ondermeer: X (ed.), The law of nations , supra noot 370, XVI. 388 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 27. 389 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 11. 390 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 11. 391 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 11. 392 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 28. 393 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 28. 394 X (ed.), The law of nations , supra noot 370, XIII. 395 X (ed.), The law of nations , supra noot 370, XIV. 396 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 23-24. 397 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 24. 398 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 24. 399 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 24-25.

47 die voorkomen dat een bepaalde staat een te grote machtspositie verkrijgt. 400 Dit moet dus niet via militaire weg bereikt worden.

Een schetsend oorlogsrechtelijk voorbeeld hiervan situeert zich in de sfeer van de interventies. Interventies, op basis van een vermeende schending van het natuurrecht, zijn niet steeds meer mogelijk, in tegenstelling tot bij het kosmopolitisme van Grotius.401 De idee hierachter is dat tussen vrije en gelijke naties niemand gerechtigd is om zich als ordehandhaver op te stellen, hulp of goed beleid zijn uiteraard wel nog mogelijk. 402

Vattels politiek systeem laat tevens toe om te spreken over de gemeenschap van het menselijk ras. 403 Hierdoor construeert hij een internationale gemeenschap gebaseerd op de liberale premisse van gelimiteerd altruïsme. 404

Dit juridisch denkkader is tegelijk realistisch en idealistisch, zowel nuttig voor beleidsvoering als voor intellectuele analyse en kritiek. 405 Bijvoorbeeld het vrijwillig recht. Dit is realistisch in de zin dat het voor effectieve beleidsvoering kan gebruikt worden.406 Het is echter tevens idealistisch in die zin dat de notie van het politiek systeem kan dienen om kritiek te leveren op allerlei daden en verdragen die niet in overeenstemming zijn met dit systeem of in overeenstemming met de plaats van de natie in dit systeem. 407

Samengevat is het internationaal recht van Vattel een recht voor staatsmannen (diplomaten, ministers, soevereinen), waarbij het recht niet langer compleet los staat van beleidsvoering. Alles moet binnen het politieke systeem bekeken worden.

Koskenniemi levert kritiek op het recht van Vattel, net omdat het zo een sterke band met beleidsvorming heeft. Hierdoor zou het verworden in techniek en berekening. 408

2.3.2.3 Verwijst Vattel gerechtvaardigde oorlog naar de vuilnisbak?

Een veelgehoorde kritiek op Vattel is dat hij aan elke staat een individueel recht gegeven heeft om oorlog te voeren, onafhankelijk van een iusta causa. 409 Hij zou afbreuk doen aan de klassieke just-war doctrine, met de vijf voornoemde voorwaarden.

Het is eerder een genuanceerd verhaal, Vattel gaat namelijk te werk zoals Grotius. 410

400 X (ed.), The law of nations , supra noot 370, 153. 401 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 24. 402 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 24. 403 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 24. 404 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 24. 405 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 27. 406 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 28. 407 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 28. 408 M. KOSKENNIEMI, "International community", supra noot 382, 30. 409 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 14. 410 Zie algemene geschiedenis 1600-1815: Hoofdstuk 1.2.1: deel over de primaire en secundaire rechten. Hier ziet u hoe de just-war doctrine door Grotius veranderd wordt.

48 Hij wil de klassieke just-war doctrine behouden, maar houdt rekening met het nieuwe principe van de soevereiniteit van de staat. 411 Dit combineert hij met zijn onderscheid tussen vrijwillig en noodzakelijk recht. 412 Na een bespreking van de klassieke just-war doctrine plaatst hij deze aan de kant voor een juridisch regime gebaseerd op zijn vrijwillig recht, het gelijkheidsprincipe en het reciprociteitprincipe. 413

Hij legt de nadruk op de vele gevaren van een onverwijlde toepassing van de klassieke just-war doctrine. 414 Hij wijst erop dat de just-war doctrine vaak tot gevolg heeft dat conflicten escaleren, omdat iedereen meent de goede partij te zijn. 415 Tevens legt hij, zoals Grotius ook doet, de nadruk op het feit dat het onmogelijk is om tot een objectief besluit te komen over wie de goede partij is. 416 Dit op zich heeft nefaste gevolgen voor derde partijen die de goede partij moeten gaan ondersteunen. 417 Omdat dit alles op basis van de subjectieve oordelen gebeurd, zal het conflict onvermijdelijk uitbreiden. 418 Bijgevolg schuift Vattel, op tussen-statelijk niveau, de klassieke just-war doctrine aan de kant voor het individueel recht om oorlog te voeren. 419 Dit betekent evenwel niet dat alles toegelaten is. Zoals we reeds gezien hebben is soevereiniteit in zijn wereldbeeld beperkt, door het internationaal politiek systeem.

Hij laat oorlogvoeren enkel toe op basis van 3 cumulatieve voorwaarden. Ofwel omdat men een soevereine staat is; ofwel omdat men geen ander alternatief heeft om genoegdoening te verkrijgen voor schade ten gevolge van een overtreding van het internationaal recht heeft; ofwel omdat het gaat over het doen stoppen van een overtreding van een perfect fundamenteel recht van een staat gebaseerd op haar vrijwaring of het terugwinnen van haar goederen. 420 Ook voor de soevereinen afzonderlijk geldt nog steeds een onverwijlde toepassing van het oude natuurrecht, in het bijzonder de klassieke just-war doctrine. 421

We kunnen besluiten dat hij de doctrine louter aanpast aan de noden van zijn tijdsgewricht.

3. Het oorlogsrecht tussen 1815 en 1919

3.1 Karakter

In deze periode wordt oorlog gezien als een alledaags middel om aan internationale politiek te doen. 422 Oorlog wordt bekeken als een prestigieus en allesomvattend internationaalrechtelijk

411 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 14. 412 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 15. 413 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 15. 414 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 15. 415 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 16. 416 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 16. 417 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 16. 418 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 16. 419 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 16. 420 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 16; X (ed.), The law of nations , supra noot 370, 302. 421 E. JOUANNET, "Vattel", supra noot 381, 16. 422 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 161.

49 instituut. 423 Het oorlogsrecht wordt zelfs veruit het meest uitgebreide deelgebied van het internationale recht. 424

De dominante rechtsstroming, volgens Neff en vele anderen, is het positivisme.425 Toegepast op het oorlogsrecht, bekijkt Neff dit als een doorgedreven versie van het vrijwillig recht van de vorige periode met een Hobbesiaanse en contractuele toets.426 Niet langer is sprake van natuurrecht, het betreft een internationaal recht dat door en voor de staten zelf gemaakt is. 427 Deze stroming zou een systematische, wetenschappelijke, technocratische en utilitaristische uitstraling hebben. 428 In deze traditie zou het niet de taak van rechtsgeleerden zijn om aan sociale kritiek te doen. 429 Hiermee wordt ondermeer bedoeld dat de jurist zich vooral moet richten op de technische aspecten van verdragen of het ontdekken van trends in gewoonterecht. De problemen van de dagelijkse leefwereld komen centraal te staan, wat natuurlijk een bepaalde graad van amoraliteit oplevert. 430 Dit staat tegenover de moraliteit van het natuurrecht.

Hij onderscheidt twee varianten van positivisme: een subjectieve en een objectieve. Bij de subjectieve variant wordt de nadruk gelegd op de intentie om een staat van oorlog te creëren. 431 De objectieve variant kijkt naar daden, onafhankelijk van mogelijke intenties.432

Verder in deze Masterproef worden voorgaande stellingen genuanceerd. Dit zwart-wit beeld dient louter ter samenvatting.

Vanaf nu kan een beroep op oorlog gerechtvaardigd worden wanneer 'essentiële belangen' van een staat in het spel zijn; algemene (menselijke) gemeenschapsbelangen hebben afgedaan.433 Oorlog wordt een noodzakelijk en inherent onderdeel van de wereldpolitiek, onvermijdelijk door de vele verschillende staten en hun onderscheiden belangen.434 Dit laatste hangt samen met het internationaalrechtelijke soevereiniteitsprincipe dat tot volle bloei komt. 435

Het tijdperk kent een zeer sterke ontwikkeling van het neutraliteitsrecht en het ius in bello.436

De sterke ontwikkeling van het neutraliteitsrecht hoeft niet te verbazen, aangezien in afwezigheid van gemeenschapsbelangen, individuele staten zonder meer hun eigen gang kunnen gaan. 437 De enorme progressie van het ius in bello geschiedt dan weer onder impuls van de contractuele school.

423 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 161. 424 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 168. 425 Zie o.m. M. RENAUT, Histoire du droit international public , Parijs, Ellipses, 2007, 166. Uitgebreid: M. KOSKENNIEMI, "A history of international law histories" in B. FASSBENDER en A. PETERS (eds.), The Oxford handbook of the history of international law , Oxford, Oxford University Press, 2012, 943-971. 426 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 161. 427 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 161. 428 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 161. 429 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 161. 430 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 161. 431 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 174. 432 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 174. 433 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 162. 434 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 162. 435 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 162. 436 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 162-164. 437 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 162.

50 Zij bekijken oorlog als een door regels beheerste ritualistische wedstrijd tussen professionele legers, op basis van complete en volledige gelijkheid.438

Op gebied van het ius ad bellum vertegenwoordigt deze periode dan weer achteruitgang, de beslissing tot oorlog wordt een exclusief beleidsprerogatief geacht. 439 De oorlogen die hier uit ontstaan zijn zogenaamde kabinetsoorlogen - het ideaaltype van deze periode, maar zeldzaam in aantal.440 Professionele strijdkrachten vechten zoals in een toernooi en geheel volgens de regels van het eigentijdse oorlogsrecht, waarna de verliezende partij instemt met de eisen van de winnaar. 441

Een cesuur in deze tijdsperiode is de Frans-Duitse oorlog. Deze oorlog is op vele vlakken uniek. Op oorlogsrechtelijk gebied brengt deze oorlog guerrilla en partizanenstrijd op het voorplan. 442 Omwille van de vele interessante ontwikkelingen, wordt een volledig hoofdstuk van deze Masterproef aan deze oorlog gewijd.

Ook worden de imperfecte oorlogen van de vorige periode verder ontwikkelt tot de zogenaamde 'measures short of war'.443 Volgens Neff zouden ze gelijken op de gerechtvaardige oorlogen van de middeleeuwen. Hiermee bedoelt hij dat het maatregelen zijn die ondernomen worden om de vrede te handhaven, om bepaalde (niet individuele staats-)waarden hoog te houden of ter verdediging van bepaalde rechten.444 Het zijn, nog steeds, oorlogsdaden die plaats vinden in een periode van vrede. Het gaat om interventies, een aangepaste vorm van represailles, en allerlei soorten noodmaatregelen. 445

Tevens krijgen burgeroorlogen, voor het eerst in de geschiedenis, een grondige behandeling. 446 Volgens Neff is dit het gevolg van twee ontwikkelingen: de trend naar zelfbeschikking en de verdere integratie van de wereld. Met de eerste ontwikkeling wordt ondermeer het afbrokkelen van de multinationale rijken bedoeld, bv. het Ottomaanse Rijk. 447 Deze kwestie krijgt aandacht in het hoofdstuk over de Oosterse kwestie. Met de tweede ontwikkeling wordt bedoeld dat de verschillende landen van de wereld steeds meer verweven worden door onderlinge belangen. Buitenlandse regeringen hebben steeds meer belangen in burgeroorlogen, al is het maar het verlangen om neutraal te kunnen blijven. 448 Dit leidt tot twee zeer interessante oorlogsrechtelijke innovaties: de erkenning van oorlogsvoerende partijen ('recognition of belligerency') en de erkenning van opstand ('recognition of insurgency').449 Beide onderwerpen komen verder nog aan bod.

3.2 Uitgelichte concrete facetten

438 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 186. 439 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 163. 440 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 164. 441 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 164. 442 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 164. 443 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 164. 444 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 164-165. 445 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 165. 446 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 165. 447 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 165-166. 448 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 165-166. 449 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 165-166.

51 Het betreft kenmerkende verschijnselen van deze tijdsperiode die bijzondere aandacht vereisen. Dit zijn de codificaties van oorlogsgedragsregelen, een kritiek op het moreel karakter van positivisme, 'measures short of war' en een extern gevolg van burgeroorlogen.

Het eerste aspect situeert zich in het ius in bello. Voor het eerst worden met succes gedragsregelen schriftelijk vastgelegd, ter vervanging van het algemene noodzakelijkheidsprincipe.450 Dit kunnen publieke of private codificaties zijn. Verder in dit werk wordt aandacht besteed aan een boeiende codificatie van het Institut de Droit International over de regels van oorlogsvoering ter land. Ook worden initiatieven ondernomen ter bescherming van oorlogsslachtoffers, denk ondermeer aan het Rode Kruis. 451 Door al deze activiteiten wordt het lijden door oorlog verzacht.

Het oorlogsrechtelijk positivisme is onderhevig aan een wijdverspreide kritiek: de positivistische geschriften zouden oorlog niet veroordelen. Dit zou een logisch gevolg zijn van hun empiristische benadering, hierdoor zouden ze de wereld simpelweg aanvaarden zoals hij is. 452 Dit impliceert dat weinig activistische en morele elementen aanwezig zijn. Dit wordt versterkt door de these dat oorlog een bron van nieuwe rechten is, onafhankelijk van enige vorm van rechtvaardigheid. 453 In het verdere verloop van dit onderzoek wordt onderzocht of dit daadwerkelijk het geval is, toegepast op de werken en schrijvers uit ons tijdschrift. Een deel van deze vraag is tevens reeds opgelost in voorgaand hoofdstuk.

Ten derde wordt een diepere blik geworpen op de 'measures short of war'. Dit zijn interventies, represailles en allerlei soorten noodmaatregelen.

Een interventie is het gebruik van gewapend geweld ter promotie van allerlei gemeenschapsbelangen. 454 Twee grote soorten zijn te onderscheiden: politieke en humanitaire interventies. 455 Een voorbeeld van de eerst soort vormen de interventies van het concert van Europa, een voorbeeld van de tweede zijn de interventies die tot doel hadden de Grieken te beschermen tegen de onderdrukking in het Ottomaanse Rijk.

Ook represailles ondergaan ware veranderingen. Ze beperken zich niet langer tot daden met betrekking tot eigendom; elke maatregel die te rechtvaardigen is als mogelijke zelfhulp tegen een voorafgaande onrecht wordt toegelaten. 456 Verder beperken represailles zich niet meer tot individuele burgers van een bepaalde staat, maar zijn ze tegen een volledig land. 457 Represailles krijgen vanaf nu ook vaker een dwingend of punitief karakter; ze moeten een staat overhalen om haar gedrag te wijzigen.458

Noodmaatregelen zijn maatregelen die worden ingegeven door absolute noodzaak, zonder voorafgaand onrecht.459 De uitvoerende staat wil zichzelf beschermen. Het typevoorbeeld is de

450 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 186. 451 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 188. 452 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 197. 453 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 199. 454 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 216. 455 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 216-225. 456 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 226. 457 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 226. 458 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 226. 459 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 239.

52 Duitse invasie van België in 1914. Duitsland bekent België haar neutraliteit te schenden, zonder voorafgaande fout van België. Het rechtvaardigt dit door te stellen dat België geen geloofwaardige garanties kan bieden tegen een Franse aanval op Duitsland, doorheen het Belgisch grondgebied.

Voor burgeroorlogen in ruime zin tenslotte is de concrete invulling van de erkenning van belligerentie en de erkenning van opstand van belang. Bij de erkenning van belligerentie wordt het gehele neutraliteitsrecht van kracht 460 . Bij de erkenning van opstand worden de opstandelingen enkel als oorlogsvoerende partijen behandeld binnen het territorium van het land; het neutraliteitsrecht wordt dus niet van kracht. 461

3.3 Enkele belangrijke vertegenwoordigers

Hier wordt gekozen om Johann Kaspar Bluntschli, Georg Friedrich von Martens en Karl von Martens te bespreken. Georg Friedrich von Martens is een vertegenwoordiger van de objectieve stroming, Karl von Martens van de subjectieve.

3.3.1 Johann Kaspar Bluntschli

Het betreft een Zwitsers jurist en politicus. 462 Bluntschli is een zeer gewaardeerd medewerker van de Revue en medestichter van het Institut de Droit International. Hij leeft van 1808 tot 1881. 463

In 1848 verhuist de heer Bluntschli naar Heidelberg, waar het begin van zijn internationaalrechtelijke carrière plaatsvindt.464 Hij is vooral bekend omwille van zijn werk " Das moderne Völkerrecht der civilisirten Staaten als Rechtsbuch dargestellt ", beroemd geworden onder zijn franse vertaling " Le droit international codifié " uit 1886. Dit werk bestaat uit 862 artikelen, verdeeld over negen boeken. 465 Bijzonder vind ik de werkelijk fantastische inhoudsopgave, waardoor het een plezier is om mee te werken.

Zoals al de auteurs van ons tijdschrift valt hij onder de zogenaamde internationalistische traditie. Zoals reeds vermeld, publiceert het overgrote deel van deze traditie ook in het tijdschrift. 466 Zijn rechtsvisie past in deze van ons tijdschrift. Zo maakt hij gebruik van de Historische School, hij draagt zelfs een boek op aan von Savigny. 467 Zie ook het doel van zijn belangrijkste werk " Le droit

460 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 261. 461 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 279. 462 D. GAURIER, Histoire du droit international, supra noot 299, 197. 463 M. RENAUT, Histoire, supra noot 338, 168. 464 D. GAURIER, Histoire du droit international, supra noot 299, 197. 465 J. BLUNTSCHLI, Le droit international codifié , Parijs, Guillaumin et Cie, 1886, 606 p. (hierna verkort J. BLUNTSCHLI, D roit international ). 466 M. RENAUT, Histoire, supra noot 338 , 167-169. 467 A. RIVIER, "Nécrologie. M. Bluntschli", RDILC 1881, 616.

53 international codifié ", hiermee probeert hij het bewustzijn van de beschaafde wereld te verduidelijken en te ontwikkelen. 468 Verder is hij wederom zeer gematigd, als strijder tegen elke vorm van radicalisme. 469 Hij wordt echter ook gekenmerkt door aparte en typerende accenten, zoals elke schrijver uit de traditie van de Revue. Een interessant apart aspect is dat hij een van de auteurs uit de Revue die de meest oorlogsrechtelijke werken geschreven heeft. 470

Hij wordt soms te negatief voorgesteld als een tegenbeeld van onze maatschappij, waarin oorlog wordt bekeken als achteruitgang en barbarij.471 Dit is nergens voor nodig. Een van de uitspraken die vaak tegen hem gebruikt wordt is zijn stelling dat oorlog een bron van rechten is. 472 Het moet gezegd dat dit niet meteen de meest tactische uitspraak is, maar ook niet in die mate dat ze continu tegen hem moet worden gebruikt. Hij is immers geen fan van oorlog 473 en heeft vrij hoge vereisten 474 om een oorlog te mogen beginnen (bijvoorbeeld niet louter voor staatsbelangen).

3.3.2 Georg Friedrich von Martens en Karl von Martens

Van beiden wordt voornamelijk de rechtsvisie behandeld. Wij behandelen vooral over Georg Friedrich von Martens, aangezien de vernieuwende bijdrage van zijn neef quasi nihil is. De reden waarom zijn werk besproken wordt, is dat hij een auteur is waarnaar veel wordt verwezen door de Revue.

3.3.2.1 Algemeen

Georg Friedrich von Martens is een Duits professor, jurist en diplomaat.475 Hij leeft van 1756 tot 1821. 476

Zijn twee belangrijkste werken zijn "Précis du droit des gens moderne de l'Europe fondé sur les traités et l'usage " (vanaf nu "Précis du droit des gens ") en " Recueil des principaux traités d'alliance, de paix, de trêve, de neutralité, de commerce, de limites, d'échange etc. Conclus par les puissances de 'Europe tant entre elles qu'avec les puissances et états dans d'autres parties du monde " (vanaf nu " Recueil des traités "). Van al deze werken zijn veel edities gemaakt, ook na zijn dood. De eerste uitgave van "Précis du droit des gens " is van 1789, de eerste van " Recueil des traités " van 1791. Beide werken zijn

468 A. RIVIER, "Nécrologie. M. Bluntschli", RDILC 1881, 625. 469 A. RIVIER, "Nécrologie. M. Bluntschli", RDILC 1881, 615. 470 Bibliografie zie: A. RIVIER, "Nécrologie. M. Bluntschli", RDILC 1881, 612-629. 471 Zie o.m.: M. RENAUT, Histoire, supra noot 338 , 168. 472 J. BLUNTSCHLI, Droit international , supra noot 465, 311. 473 J. BLUNTSCHLI, Droit international , supra noot 465, 298-299. 474 J. BLUNTSCHLI, Droit international , supra noot 465, 301-302. 475 D. GAURIER, Histoire du droit international, supra noot 299, 188-193. 476 M. RENAUT, Histoire, supra noot 338, 119.

54 ontstaan als leermateriaal voor zijn leerlingen, het ene als bronnenboek,477 het andere als handboek 478 .

Karl von Martens’ grootste verdienste is het voortzetten van het werk van Georg. Hij verzorgt de nieuwe edities van meerdere werken van Georg. Hij leeft van 1790 tot 1861. 479 Zijn belangrijkste werk is " Causes célèbres du droit des gens ". De eerste editie hiervan dateert uit 1827. De reden waarom ik dit als zijn belangrijkste werk aanduid is omdat hij hier, naar mijn mening, de grootste eigen bijdrage heeft geleverd. Al geeft hij ook in zijn voorwoord toe dat de idee voor het boek eigenlijk gebaseerd is op " Erzählungen merkwürdiger Fälle des neuern Europäischen Völkerrechts " van Georg. 480 Het boek is geschreven voor diplomatieke agenten, de precedenten van dit boek dienen om hun argumenten ondersteunen. 481 Precedenten schijnen meer overtuigingskracht te bezitten dan sterke en logische redeneringen. 482

3.3.2.2 Rechtsvisie

Het betreft hier de rechtsvisie van Georg Friedrich von Martens, die van Karl behoeft geen aparte behandeling in het kader van dit onderzoek.

De autoriteit omtrent de rechtvisie van Georg Friedrich von Martens is Koskenniemi, bijgevolg wordt vooral zijn werk als bron gehanteerd. Ook is er menig discussie over in welke school Georg Martens moet worden ingedeeld. Meestal wordt hij ingedeeld bij de positivisten 483 , Koskenniemi heeft hier geen problemen mee, al nuanceert hij dit wel wat. Hij bekijkt het positivisme als een logisch uitvloeisel van het natuurrecht, als antwoord op de praktische vragen die opborrelen nadat de natuurrechtelijke wereldbeelden zijn gaan deel uitmaken van het bewustzijn van de Europese hogere klasse.484 Hij bekijkt positivisme in een beter daglicht. Natuurrecht schept een wereldbeeld, positivisme behandelt de praktische details. 485

Meerdere oorzaken liggen aan de basis van de nieuwe traditie, waarvan Martens een stichter is. Zo wordt het oude natuurrecht argwanend bekeken omdat het absolutistische monarchie zou faciliteren.486 Ook zou de abstracte perfectie niet praktisch zijn. 487 Of de misschien wel belangrijkste

477 G. MARTENS, Recueil des principaux traités d'alliance, de paix, de trêve, de neutralité, de commerce, de limites, d'échange etc. Conclus par les puissances de 'Europe tant entre elles qu'avec les puissances et états dans d'autres parties du monde , I, Göttingen, Jean Chrétien Dieterich, 1791, III (hierna verkort G. MARTENS, Recueil des traités ). 478 G. MARTENS, Précis du droit des gens moderne de l'Europe fondé sur les traités et l'usage , I, Göttingen, Jean Chrétien Dieterich, 1789, X-XI (hierna verkort G. MARTENS, Précis du droit des gens ). 479 A. WINTTERLIN, "Martens, Karl von" in BAYERISCHEN AKADEMIE DER WISSENSCHAFTEN (ed.), Deutsche Biographie , 1884, http://www.deutsche-biographie.de/pnd137375255.html?anchor=adb. 480 K. MARTENS, Causes célèbres du droit des gens , I, Leipzig, F.A. Brockhaus, 1827, XV-XVI. 481 K. MARTENS, Causes célèbres du droit des gens , I, Leipzig, F.A. Brockhaus, 1827, XVI. 482 K. MARTENS, Causes célèbres du droit des gens , I, Leipzig, F.A. Brockhaus, 1827, XVI. 483 D. GAURIER, Histoire du droit international, supra noot 299, 189; M. RENAUT, Histoire, supra noot 338 , 119. 484 M. KOSKENNIEMI, M., "Into positivism: Georg Friedrich von Martens (1756-1821) and modern international law", Constellations 2008, 190 (hierna verkort M. KOSKENNIEMI, "Into positivism"). 485 M. KOSKENNIEMI, "Into positivism", Constellations 2008, supra noot 484, 190. 486 M. KOSKENNIEMI, "Into positivism", supra noot 484, 189. 487 M. KOSKENNIEMI, "Into positivism", supra noot 484, 189.

55 reden: academici en professionelen willen een theorie die een beter antwoord biedt op hun praktische vragen, in een steeds ingewikkelder staatsbestel waarin tegemoet moet worden gekomen aan eisen voor algemeen welzijn en meer kansen voor het individu.488 Internationaal recht moet niet zozeer meer dienen ter legitimatie van het systeem, maar moet aangeven hoe de onderlinge formele internationale relaties kunnen bijdragen aan het geluk van eenieder. 489

In de jaren 1780 wordt een adequaat antwoord geboden op deze verzuchtingen. 490 Vanaf dan wordt het volkenrecht bekeken als een historisch product van de culturele gemeenschap Europa .491 De rechtsregels worden afgeleid uit de natuur van deze gemeenschap en uit de positiefrechtelijke akten gesloten tussen de Europese soevereinen. 492 Een vaak gebruikte term voor dit recht is 'Droit public de l'Europe'. Uit deze benaming blijkt ook dat het recht enkel voor Europa geldt. Dit is af te leiden uit de "Précis du droit des gens". Hierin wordt gezegd dat het besproken positief recht enkel geldt voor Europa, voor de rest van de wereld moet het oude natuurrecht gebruikt worden. 493

Het spreekt voor zich dat een dergelijk technisch opgevat recht een goed opgeleide politieke klasse behoeft. 494 Hierbij komt ondermeer Martens kijken. Zoals reeds vermeld zijn z'n belangrijkste werken opgevat als leermateriaal. Tevens bevatten al zijn universitaire cursussen een groot aantal praktische oefeningen, om goed met de techniciteit van dit nieuwe recht te leren omgaan. 495 Ook zijn " Recueil des traités ", het meest belangrijke bronnenboek van die tijd, is van essentieel belang.

Vanaf nu kunnen de formele interacties van Europese staten en prinsen, in het bijzonder de Europese diplomatische praktijk, worden voorgesteld als aspecten van een werkbaar rechtssysteem.496 Dankzij Martens wordt het mogelijk om te verwijzen naar verdragen en feitelijke praktijken van de Europese diplomatie, als bewijs van een internationaal Europees rechtssysteem. 497

In Martens' systeem is nog steeds een plaats voor natuurrecht voorzien. 498 Bij gebrek aan Europese grondwet, moet het natuurrecht gebruikt worden ter legitimatie van zijn Europees systeem. 499 Hij maakt gebruik van de natuurrechtelijke theorie van de soevereine onafhankelijkheid van Europese staten. 500 Europese staten moeten om welvarend te zijn samenwerken, hiervoor hebben ze zowel regels nodig als juristen die deze regels ten gronde beheersen. 501

488 M. KOSKENNIEMI, "Into positivism", supra noot 484, 190 489 M. KOSKENNIEMI, "Into positivism", supra noot 484, 190 490 M. KOSKENNIEMI, "On international legal positivism. George Friedrich Von Martens' (1756-1821) influence on international law", 2005, http://www.helsinki.fi/eci/Publications/Koskenniemi/G%C3%B6ttingen.pdf, 3 (hierna verkort M. KOSKENNIEMI, "Martens influence"). 491 M. KOSKENNIEMI, "Martens influence", supra noot 490, 3. 492 M. KOSKENNIEMI, "Martens influence", supra noot 490, 3. 493 G. MARTENS, Précis du droit des gens moderne de l'Europe fondé sur les traités et l'usage , Göttingen, Jean Chrétien Dieterich, 1801, 12-14. 494 M. KOSKENNIEMI, "Martens influence", supra noot 490, 4. 495 M. KOSKENNIEMI, "Into positivism", supra noot 484, 194. 496 M. KOSKENNIEMI, "Into positivism", supra noot 484, 195. 497 M. KOSKENNIEMI, "Into positivism", supra noot 484, 195. 498 M. KOSKENNIEMI, "Martens influence", supra noot 490, 5. 499 M. KOSKENNIEMI, "Martens influence", supra noot 490, 5. 500 M. KOSKENNIEMI, "Martens influence", supra noot 490, 5. 501 M. KOSKENNIEMI, "Martens influence", supra noot 490, 5.

56 Hij is tevens een politiek realist. Verklaringen met allerlei morele of abstracte principes vindt hij zinloos; ze hebben praktisch geen nut en zijn soms simpelweg gevaarlijk.502 Ze kunnen de deur openen voor allerlei misbruiken ten overstaan van zwakkere staten. 503

Dit uit zich in ook in zijn positivisme dat vertrekt van een eerder somber mensbeeld, de hoofdbedoeling is kwaad vermijden in plaats van het goede na te streven. 504 Het is conservatief van aard, met respect voor culturele verschillen. 505 Dit verklaart mede waarom hij geen voorstander is van revoluties. Martens gaat er prat op dat zijn positief recht, in tegenstelling tot moraliteit, afdwingbare rechten creëert.

Verder heeft Martens’ leer een teleologisch aspect, met als eindpunt een wereld met enkel positief recht. 506 Deze overtuiging zou gesterkt geweest zijn doordat de Franse revolutie niet in staat was om het positief recht te doen verdwijnen. 507 Hieruit trekt hij een zeer interessante conclusie. Deze triomf van het positivisme zou aantonen dat het heden de moeite is, ondanks alle problemen die het ook kent, en steeds de beste vooruitzichten biedt voor de toekomst. 508

Een dergelijk recht maakt het natuurlijk moeilijk om een politieke agenda te verwezenlijken.

3.3.2.3 Martens' Positivistische oorlogsbeeld: een impressie

Bij het doorbladeren van het achtste boek van zijn " Précis du droit des gens " springen meteen enkele bijzondere kenmerken in het oog.

Om te beginnen is het opmerkelijk dat het verschijnsel oorlog, net als de rest van het werk, opgedeeld is in oneindig veel categorieën en subcategorieën, divisies enz. Het betreft een empirisch systeem.

Belangrijker is dat nergens aandacht wordt besteed aan het al dan niet (moreel) gerechtvaardigd karakter van een oorlog. Dit hangt samen met Martens' visie die elke vorm van moraliteit mijdt; moraliteit moet buiten het recht staan. 509 Zo heeft ook oorlog geen normatieve status binnen het recht. Dit weerhoudt hem niet om oorlog impliciet af te keuren. Zo moet in alle gevallen eerst worden geprobeerd om het geschil in der minne op te lossen. 510

502 M. KOSKENNIEMI, "Martens influence", supra noot 490, 11. 503 M. KOSKENNIEMI, "Martens influence", supra noot 490, 11. 504 M. KOSKENNIEMI, "Martens influence", supra noot 490, 14. 505 M. KOSKENNIEMI, "Martens influence", supra noot 490, 14. 506 M. KOSKENNIEMI, "Martens influence", supra noot 490, 16. 507 M. KOSKENNIEMI, "Martens influence", supra noot 490, 16. 508 M. KOSKENNIEMI, "Martens influence", supra noot 490, 16. 509 M. KOSKENNIEMI, "Into positivism", supra noot 484, 197. 510 G. MARTENS, Précis du droit des gens moderne de l'Europe fondé sur les traités et l'usage , Göttingen, Jean Chrétien Dieterich, 1801, 375.

57 Martens' criterium om een oorlog te beginnen, betreft daden die afbreuk doen aan de onafhankelijkheid of het vrij rechtsgenot van een staat.511

Al bij al kan worden gesteld dat dit gewoon voortspruit uit de rest van zijn rechtsvisie.

4. Het oorlogsrecht na het jaar 1919

Deze Masterproef situeert zich voornamelijk in de eerste drie periodes. Dit onderwerp wordt bijgevolg slechts summier behandeld.

Het oorlogsrechtelijk denken van deze periode is zeer sterk beïnvloed door de Eerste Wereldoorlog. Men vertrekt van de gedachte dat het 'the war to end all wars' moet worden. 512 Om dit te bereiken wordt de Volkenbond opgericht. De Volkenbond brengt gerechtvaardige oorlogen weer op het voorplan; de normale toestand tussen staten is vrede, en oorlog is enkel mogelijk in uitzonderlijke gerechtvaardigde gevallen. 513 Het is de allereerste keer in de geschiedenis dat een beroep op oorlog wettelijk beperkt wordt. 514 De Volkenbond blijkt helaas onefficiënt te zijn. Vanuit oorlogsrechtelijke optiek is een grote fout, het feit dat enkel een beroep op oorlog en niet op de 'measures short of war' beperkt werd. 515 De gebrekkige Volkenbond draagt bij aan de Tweede Wereldoorlog. Deze zou leiden tot het ontstaan van de Verenigde Naties, inbegrepen de machtige VN Veiligheidsraad. De VN gaan verder op het gerechtvaardigde oorlogselan; ze beperken niet enkel het beroep op oorlog, maar ook op de 'measures short of war'.516

In de jaren die volgen zijn de meeste oorlogen burgeroorlogen. De doctrine gaat hiervoor dan ook nieuwe oorlogsrechtelijke oplossingen bedenken. 517 De interessantste vernieuwing is de zogenaamde onafhankelijkheidsoorlog; dergelijke oorlogen worden volledig gelijkgeschakeld met interstatelijke oorlogen. 518 Een voorbeeld hiervan is de oorlog van Mozambique tegen zijn kolonisator Portugal. Ook wordt oorlog gedemocratiseerd: steeds kleinere privégroepen kunnen deelnemen aan het oorlogsgebeuren. 519 Denk aan huurlingen zoals Blackwater. Ook wordt terrorisme vanuit de strafwet, steeds meer naar het oorlogsrecht gehaald. 520 Deze evolutie is vooral duidelijk sinds de aanslagen van elf september 2001.

511 G. MARTENS, Précis du droit des gens moderne de l'Europe fondé sur les traités et l'usage , Göttingen, Jean Chrétien Dieterich, 1801, 387. 512 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 279. 513 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 279. 514 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 280. 515 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 280. 516 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 280. 517 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 282-283. 518 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 283. 519 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 283. 520 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 283-284.

58

HOOFDSTUK 2: DE FRANS-DUITSE OORLOG

Na de samenstelling van de theoretische rechtsvisie en een korte geschiedenis van het oorlogsrecht is het nu tijd voor de bespreking van de praktijk. Hoe vertalen alle voorgaande aspecten zich in de praktijk over dit onderwerp?

Het verhaal van de Frans-Duitse oorlog is bekend, maar wat is de mening van de Revue? Onvermijdelijk zal het geen eenduidige mening betreffen aangezien zowel Fransen als Duitsers leden van het tijdschrift zijn. Deze mening is essentieel, hoe kan anders een 'opinion publique' worden gevormd? Proberen ze een schijn van onafhankelijkheid hoog te houden? Een aanwijzing van deze 'opinion' kan worden gevonden in de verslaggeving van de feiten. Verder wordt onderzocht of en hoe deze 'opinion' onderbouwd wordt. Dit onderdeel zal thematisch opgedeeld worden. Naar welke auteurs wordt hoofdzakelijk terugverwezen, of gebruikt men geen andere auteurs om een visie te staven? Dit zijn de vragen we graag beantwoord willen zien.

1. Bronnen

In dit hoofdstuk wordt een grote selectie aan artikels over de Frans-Duitse oorlog gebruikt. Sommige artikels worden niet gebruikt, vanwege het feit dat ze een herhaling vormen van een voorgaand artikel zonder een andere motivatie. De besproken artikels zijn van de hand van Gustave Rolin- Jaequemyns, Guido Padelletti, Francis Lieber en Edgar Loening. Het betreft een Belg, een Italiaan, een Duits-Amerikaan en een Duitser. Geen enkele Fransman draagt een artikel bij.

Het betreffen stuk voor stuk zeer lijvige artikels.

Gedurende 3 jaargangen (1870, 1871 en 1872) domineert de Frans-Duitse oorlog het internationaalrechtelijk luik van het tijdschrift. Zowel op rechtstreekse wijze, als op onrechtstreeks wijze. Het aantal oorlogsrechtelijke artikels uit deze periode is enorm. 521

Verder oefent deze oorlog niet alleen veel invloed uit op de wereldgeschiedenis, maar tevens op de ontwikkeling van het blad, het Instituut en het wereldbeeld van de auteurs.

2. Het feitenrelaas door de ogen van Gustave Rolin-Jaequemyns

In dit deel worden twee vragen beantwoord. Ten eerste wordt onderzocht of Gustave Rolin- Jaequemyns de oorlog, in al zijn optimisme, voelt of kan voelen aankomen. Ten tweede zouden we willen weten hoe hij de oorlog beleeft en welk zicht heeft hij op de gruwelijkheden van de oorlog.

521 Zie: E. ROLIN, Revue de droit international et de législation comparée. 1869-1893. Tables générales. Méthodique, alphabétique et bibliographique des matières contenus dans les vingt-cinq premiers volumes, Brussel, Weissenbruch, 1895, 1-13.

59

2.1 Een langverwachte oorlog of een donderslag bij heldere hemel?

De hiervoor noodzakelijk informatie bevindt zich in jaargangen één en twee. Bij jaargang twee betreft het uiteraard de delen die gepubliceerd worden vooraleer de oorlog uitbarst.

2.1.1 Jaargang één

Enerzijds is Rolin-Jaecquemyns opgetogen omdat in diplomatieke kringen de opvatting heerst dat iedereen bepaalde rechten heeft, louter doordat hij deel uitmaakt van de menselijke familie, waardoor iedere oorlog in zekere mate een burgeroorlog is. 522 Anderzijds is hij niet blind voor de enorme bewapeningsinspanningen en de overdreven argwaan van dit tijdperk: zijn inziens is het enige doel hiervan het verschaffen van een aanleiding tot oorlog.523

Deze kroniek, geschreven in november 1868 lijkt te wijzen op een cocktail van optimisme en realisme. Mijn inziens heeft optimisme de overhand. De reden hiervoor is eerder gevoelsmatig. Zijn taalgebruik straalt optimisme uit.

Verder in deze kroniek, in de rubriek 'Protestations contre la guerre ou moyens d'en adoucier les maux', worden soortgelijke sentimenten gevonden. Hij creëert deze rubriek immers omdat het verschijnsel oorlog nog niet lijkt te verdwijnen, bijgevolg moet men rekening houden met elke manifestatie van een serieuze gezamenlijke mening, die tot doel heeft om tegen deze plaag te protesteren. 524

Dit is allemaal zeer realistisch van toon.

Hij licht deze realistische visie verder toe. Oorlog zou pas verdwijnen wanneer de principes van het internationaal recht even efficiënt gesanctioneerd worden als burgerrechtelijke problemen.525 Hij erkent dat dit een utopie is, maar toch wil hij graag geloven dat het een legitieme aspiratie is en geen utopie. 526 Zodoende steunt hij elk vredesdoel, behalve diegene die bijdragen aan de meest hatelijke der oorlogen, namelijk de sociale oorlog. 527 Hiermee bedoelt hij socialistische verbonden zoals de Internationale Arbeiders-Associatie. Dit is logisch als fervent liberaal.

Dit omvat een staaltje realisme, met een zonnestraaltje aan optimisme-tegen-beter-weten-in.

We kunnen concluderen dat in volume één de realistische toon met voorzichtig optimisme overheerst.

522 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 138. 523 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 138. 524 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 155. 525 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 155. 526 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 156. 527 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 156.

60

2.1.2 Jaargang twee

In het begin van volume twee, wordt de oorlogsdreiging reeds concreter. Onrechtstreeks bespreekt Rolin-Jaequemyns een onderdeel van de directe aanleiding tot de oorlog, in zijn bespreking van het non-interventieprincipe. Het betreft hier de Spaanse troonkwestie. Tevens bespreekt hij in dit stuk de Duitse stappen tot eenwording, een klein deel van de oorzaak.

Hij vindt de Franse houding ten opzichte van de veranderingen in Duitsland en Spanje een fantastische toepassing van het non-interventieprincipe.

Frankrijk heeft de totstandkoming van de Noord-Duitse confederatie en een reeks militaire verdragen, die de legers en vestigingen van Zuid-Duitsland onder controle stellen van Pruisen, niet proberen verhinderen. 528 Tevens ondernemen de Fransen niets tegen de toenaderingspogingen van de noordelijk conferentie en de zuidelijke staten. 529

Ook roemt hij hun passieve houding in de Spaanse troonkwestie. Hun goed nabuurschap gaat zelfs zo ver dat ze Don Carlos arresteren, die op het punt zou staat een burgeroorlog te ontketenen. 530

Opmerkelijk hoe hij de besluitloosheid, het slecht manoeuvreren en de domheid van Napoleon III inkleedt als goede toepassingen van het non-interventieprincipe. Hij ziet geen specifieke gronden, die een oorlog tussen Frankrijk en Duitsland aankondigen.

2.1.3 Conclusie

De houding van Rolin-Jaequemyns ten opzichte van nieuwe oorlogen is realistisch, met een optimistische ondertoon. Die optimistische ondertoon is zelfs romantisch te noemen.

Hij weet dat oorlogen zullen komen, maar de Frans-Duitse oorlog ziet hij, ondanks de mogelijke aanwijzingen, niet aankomen.

2.2 Als oorlog komt, is het eerste slachtoffer dan de waarheid?

Hier wordt enkel gebruikt gemaakt van de verslaggeving van Gustave Rolin-Jaequemyns. Het gaat voornamelijk om zijn twee kronieken omtrent de Frans-Duitse oorlog en zijn artikel ' De la manière d'apprécier, au point de vue du droit international, les faits de la dernière guerre '.

Oorspronkelijk speelde ik met het idee om een vergelijking te maken met een moderne bron (bijvoorbeeld het werk van de auteur Kissinger). Al snel merkte ik echter dat de kwaliteit van de

528 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 300-301. 529 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 301. 530 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 301.

61 verslaggeving zeer goed is. In plaats van kleine fouten de wereld uit te helpen, verkies ik de authenticiteit van Rolin-Jaequemyns.

In de tweede kroniek verduidelijkt hij dat hij de gerapporteerde feiten selecteert aan de hand van de regels van de historische kritiek. 531 Dit is immers de plicht van al diegenen die willen bijdragen aan de vorming van de 'opinion publique'. 532 Het betreft enkel feiten die ofwel in authentieke documenten, zoals orders aan de Duitse troepen, vermeld staan, ofwel voortkomen uit contradictoire onderzoeken ofwel bekentenissen van beschuldigde partijen. 533 Dit betekent natuurlijk niet dat hij volledig vrij van vooroordelen is.

Hieronder volgt bij wijze van voorbeeld enkel een verslag van het begin van de oorlog. Het feitelijk verloop van de verdere oorlog komt, waar nodig, aan bod in de verdere bespreking. Het is niet relevant voor dit onderzoek dat ik de discussie over het aantal doden bij bijvoorbeeld de slag van Sedan of de belegering van Parijs weergeef.

2.2.1 Opzet van de Frans-Duitse oorlogskronieken

Rolin-Jaecquemyns wil de gebeurtenissen enkel bespreken vanuit rechtsperspectief. 534 Hij vertelt dat hij de oorlog geenszins heeft zien aankomen, gedurende twee pagina's haalt hij bewijzen aan waarom een oorlog onwaarschijnlijk geweest zou zijn.535 Hij snapt niet hoe het mogelijk was om vanuit een vreedzame realiteit over te schakelen naar het huidige bloedvergieten, hij ziet hierin een opdracht voor de toekomstige geschiedschrijving.

2.2.2 De aanleiding

Gustave Rolin-Jaequemyns begint met het uitleggen van de Spaanse troonkwestie. De Spaanse regering zou onderhandelingen aangeknoopt hebben met prins Léopold van Hohenzollern- Sigmaringen omdat ze een nieuwe koning zoeken. 536 Frankrijk wil echter geen Duitser op de Spaanse troon; ze noemen het zelfs een poging tot de reconstructie van het rijk van Karel V. 537 Op 4 juli 1870 laat Frankrijk via zijn diplomaat in Berlijn weten niet gediend te zijn met deze kandidatuur. 538 De Pruisische regering antwoordt dat ze niets met dit feit te maken hebben, en dat ze bijgevolg geen enkele uitleg moeten geven. 539 Op 7 juli laten de Spanjaarden weten dat ze deze keuze in gehele

531 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. Essai complémentaire sur la guerre franco- allemande dans ses rapports avec le droit international", RDILC 1871, 292 (hierna verkort G. ROLIN- JAEQUEMYNS, "Essai complémentaire"). 532 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Essai complémentaire", supra noot 531, 292. 533 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Essai complémentaire", supra noot 531, 296. 534 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Essai complémentaire", supra noot 531, 646. 535 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 644-645. 536 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 646. 537 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 646. 538 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 647. 539 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 647.

62 vrijheid hebben gemaakt en dat ze van mening zijn dat de prins handelt in complete onafhankelijkheid. 540 Op 9 juli bezoekt de ambassadeur van Frankrijk de Pruisische koning. Hij verzoekt een verbod tot troonsacceptatie voor de prins. 541 De koning weigert dit, maar hij stelt te zullen praten met de prins. 542 Enkele dagen later vragen de Fransen nog eens hetzelfde. Op 12 juli besluit de prins de kandidatuur te weigeren, het incident is met andere woorden gesloten. 543 Helaas wordt nog een brief geëist, waarin de Pruisische koning de geweigerde kandidatuur goedkeurt en garanties geeft opdat de kandidatuur zich in de toekomst niet zou herhalen. 544 De koning weigert.545 Na dit incident wenst hij de ambassadeur van Frankrijk niet meer te ontvangen. 546 Omwille van deze weigering verklaart Frankrijk de oorlog. 547

Het feitenverslag komt overeen met de meeste hedendaagse feitenverslagen over het begin van de Frans-Duitse oorlog. 548 De kwaliteit van feitenweergave is vrij hoog, al sluit dit natuurlijk niet elke partijdigheid uit.

2.2.3 Kritiek op de manier van feitenweergave en gevolgen

Naar aanleiding van zijn kronieken krijgt Rolin-Jaecquemyns met veel (quasi uitsluitend Franse) kritiek te maken. Deze kritiek is zowel gericht op zijn manier van feitenvergaring als zijn manier van onderbouwen. Hieronder enkel de kritiek op de wijze van feitenvergaring.

Ze gaan zo ver om hem de 'Défenseur officieux de la Prusse' te noemen. 549 Dit is toch enigszins overdreven. Ter verdediging schrijft hij een artikel. Hij begint met te stellen dat zijn mening even belangrijk is, als die van anderen om tot een gedegen 'opinion publique' te komen. 550

Om de kritiek op zijn manier van feitenvergaring te kaderen doet hij minutieus zijn wijze van historische kritiek uit de doeken. Hij kadert ook het gebruik hiervan.

Hij wil niet in de val trappen van de populaire pers, en is vooral behoedend met betrekking tot de Franse pers, die veel propaganda en onjuistheden verspreidt. 551 Hij erkent de rol van zijn vooroordelen.552 Zo vindt hij het veel minder waarschijnlijk dat beschaafde Europese volkeren

540 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 647. 541 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 647. 542 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 647. 543 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 647. 544 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 648. 545 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 648. 546 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 652. 547 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 652. 548 zie bv. H. KISSINGER, Diplomacy , New York, Simon & Schuster, 1994, 103-168. 549 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la manière d'apprécier, au point de vue du droit international, les faits de la dernière guerre", RDILC 1872, 483 (hierna verkort G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre"). 550 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 485. 551 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 489. 552 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 491.

63 moordpartijen plegen, dan een groep roodhuiden. 553 Hij gaat er (idealistisch) van uit dat deze volkeren zich ten alle tijde willen conformeren aan de heersende principes van het volkenrecht. 554 Hij voegt hieraan toe dat de Duitse militaire organisatie beter is, omdat ze meer rekruteren uit de hogere bevolkingsgroepen. Hierdoor zou hun moreel en intellectueel niveau hoger zijn. 555 Hij vindt dus dat wanneer de geavanceerdere van de twee naties verschrikkelijke misdaden zou begaan, dat hij serieuze bewijzen mag eisen. 556 Bijgevolg aanvaardt hij geen anonieme getuigenissen, populaire pers of soortgelijke onbetrouwbare bewijzen. 557

Het is duidelijk dat Rolin-Jaecquemyns hoog oploopt met de Duitse beschaving. Het pleit voor hem dat hij dit toegeeft, hij probeert hier rekening mee te houden. Het is ook begrijpelijk. Napoleon III wou immers België als pasmunt gebruiken voor de Duitse eenmaking, iets wat Rolin-Jaequemyns zwaar op de maag ligt. 558

Het spreekt voor zich dat een dergelijke oorlog niet goed is voor de groepssfeer in de Revue. Hij krijgt immers ook verwijten naar het hoofd geslingerd van de Franse medewerkers, zoals Pradier- Fodéré. 559

2.2.4 Conclusie

Zijn wijze van feitenvergaring is behoorlijk neutraal, niettegenstaande een lichte voorkeur voor de Duitsers. Hij erkent, in tegenstelling tot vele hedendaagse bronnen, zijn vooroordelen.

3. De onderbouw

In dit onderdeel onderzoeken we hoe Rolin-Jaecquemyns zijn appreciaties maakt. We beschikken over het enorme geluk dat hij zelf een beschrijving van zijn oorlogsrechtelijke rechtsmethode maakt. Dit vullen we vervolgens aan met enkele concrete thema's.

3.1 De oorlogsrechtelijke methode Gustave Rolin-Jaequemyns

We gaan van start met een algemene bespreking van de aard van het recht. Vervolgens bespreken we zijn concrete methode.

553 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 491. 554 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 491. 555 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 493. 556 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 494. 557 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 494-496. 558 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 654. 559 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 506.

64

3.1.1 Algemeen

Hij beschrijft het volkenrecht als een progressief recht, deels afgeleid uit de rede deels uit de natuur van de internationale interstatelijke gemeenschap en deels uit verdragen en gebruiken. 560 Dit progressief karakter heeft echter geen meerwaarde voor recente feiten, hij brengt hierbij geen desiderata in rekening. 561 Volgens Rolin-Jaequemyns mag het recht, en zeker het oorlogsrecht, noch vaag noch arbitrair zijn. 562 Het moet duidelijk zijn. Voor het beoordelen van recente feiten, kijkt hij enkel naar eigentijds en zeker recht. 563 Hier is absoluut geen plaats voor toekomstig of speculatief recht. 564

Voor het eigentijdse recht onderzoekt hij de erkende, toonaangevende rechtsbronnen. 565 Dit zijn de verdragen, de gebruiken, en de principes die algemeen erkend zijn in de wetenschap en de praktijk. 566

Voorgaande methode volstaat echter niet voor elke casus. Nieuwe gebeurtenissen kunnen nieuwe rechtsrelaties en situaties ontwikkelen, waardoor een letterlijke toepassing van de oude regels nagenoeg onmogelijk is.567 In dergelijke gevallen moet het recht geïnterpreteerd of vervoltooid worden. 568 Rolin-Jaequemyns lost dit op door, met een kritisch oog, te kijken naar de eigentijdse gebeurtenissen. 569 Hij verheft deze gebeurtenissen niet meteen tot recht. Die redelijke kritiek kan drie uitkomsten hebben: ofwel zijn de werkelijke rechtsrelaties conform met het huidige recht, ofwel niet, ofwel is het nog onbeslist.570 In het eerste geval is het een bevestiging van het bestaande recht. 571 In het tweede geval kan het ofwel een vooruitgang of achteruitgang van het bestaand recht vertegenwoordigen; een vooruitgang moet worden aangemoedigd, achteruitgang tegengewerkt. 572 In het derde geval moeten uit het bestaand recht regels worden afgeleid, die moeten worden toegepast op de nieuwe gevallen. 573 Dergelijke arbeid vereist voorafgaand een akkoord over de fundamentele principes waarmee men toepassing- en interpretatieregels kan afleiden. 574

560 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 506. 561 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 506. 562 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 505. 563 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 506. 564 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 506. 565 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 507. 566 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 508. 567 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 508. 568 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 508. 569 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 508. 570 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 508. 571 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 508. 572 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 508. 573 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 508. 574 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 509.

65

3.1.2 Fundamentele principes van het ius in bello, volgens Rolin-Jaequemyns

Dit zijn de fundamentele regels die moeten worden toegepast, in geval van onbesliste of nieuwe rechtsvraagstukken in het ius in bello.

De basis is dat oorlog de uitoefening is van een noodzakelijk recht, toegekend aan staten die worden aangevallen of bedreigd door een andere staat. 575

Twee verdere principes domineren het oorlogsrecht, namelijk het noodzakelijkheidsprincipe en het humaniteitsprincipe. Het eerste verdedigt het gebruik van geweld, in zover als nodig om het doel van de oorlog te bereiken. 576 Het tweede beperkt de oorlog tot de strijdende partijen, de vreedzame bevolking ongemoeid moet worden gelaten. 577 Het houdt tevens de verplichting in om de persoon en de goederen van de vijandelijke burgerbevolking te beschermen, zolang deze burgerbevolking niet deelneemt aan de vijandelijkheden. Dit principe wordt noodzakelijkerwijs beperkt door de materiële onmogelijkheid om elke vorm van solidariteit tussen de vreedzame bevolking en de troepen van de vijand af te schaffen.578 Bijgevolg is het zeer moeilijk om indirect oorlogslijden te voorkomen.

Deze principes beperken elkaar onderling. 579 Het humaniteitsprincipe beperkt het noodzakelijkheidsprincipe en omgekeerd.

Voor het noodzakelijkheidsprincipe wordt de noodzakelijkheid in eerste instantie beoordeeld door de militaire autoriteiten; zij moeten beslissen of hun daden binnen de perken vallen. 580 Hun mogelijkheid om beroep te doen op het noodzakelijkheidsprincipe wordt echter beperkt door de 'opinion publique', via de gewoonte en formele conventies. 581 Hiermee bedoelt hij bv. conventies die het gebruik van bepaalde wapens verbieden.

Samengevat bekijkt hij ius in bello als een wisselwerking van het noodzakelijkheids- en het humaniteitsprincipe.

3.1.3 Conclusie

Op het eerste zicht vind ik deze theorie moeilijk toepasbaar in de praktijk. Zeker voor wat betreft de onbesliste en nieuwe gevallen. Hier moet met behulp van de interpretatiemethode van het noodzakelijkheids en humaniteitsprincipe tot een oplossing worden gekomen. Het probleem dat hierbij ontstaat is het feit dat dit per waarnemer nogal eens verschillende oplossingen durft te geven.

575 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 509. 576 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 509. 577 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 509. 578 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 510. 579 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 509. 580 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 509. 581 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 509.

66 Zo geeft hij toe dat Bluntschli, die ook gebruik maakt van deze methode, soms tot andere resultaten komt omdat hij een zeer grote nadruk legt op het humaniteitsprincipe. 582 Dit alles komt enigszins vaag over.

3.2 Concreet

Hieronder worden enkele concrete toepassingen vermeld. De meeste zijn van de hand van Rolin- Jaequemyns. Dit is logisch aangezien hij veruit het meeste heeft geschreven hieromtrent. De artikelen van de andere auteurs handelen hoofdzakelijk over de kwestie Elzas-Lotharingen.

Ik heb bewust de meest tot de verbeelding sprekende casussen geselecteerd.

3.2.1 De aanleiding

Rolin-Jaecquemyns is van mening dat, gedurende alle fases die voorafgaan aan het conflict, de fout volledig bij Frankrijk ligt. 583

Dit onderbouwt hij door te verwijzen naar auteurs van het verleden. Hij gebruikt het onderscheid tussen 'raisons justificatives' (rechtvaardigende redenen) en 'motifs de la guerre' (oorlogsmotieven).

Voor de definiëring grijpt hij terug naar Grotius, Martens en Vattel. Alle drie de formuleringen komen op hetzelfde neer, een hiervan wordt weergegeven.

Vattel begrijpt het zo: "De regels die kunnen bepalen of een prins ten oorlog trekt zijn tweeërlei: de ene laten blijken of hij in zijn recht is om oorlog te voeren, dat hij een legitiem motief heeft, dit zijn de rechtvaardigende redenen; de andere vinden hun grond in het nut en de zin , waarmee men kan zien of het de vorst goed uitkomt om oorlog te voeren".584

Rolin-Jaequemyns bespreekt enkel rechtvaardigende redenen; wanneer er geen rechtvaardigende redenen zijn, kan men spreken van een ongerechtvaardige oorlog. 585 Bij de bespreking van alle voorafgaande fases, vindt hij geen enkele reden waardoor Frankrijk tot oorlog kon overgaan. 586 Hij vindt zelfs dat Frankrijk bij momenten regelrecht beledigende daden stelt. 587

582 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Apprécier la guerre", supra noot 549, RDILC 1872, 512. 583 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 650. 584 E. VATTEL en P. PRADIER-FODERE, Droit des gens ou principes de la loi naturelle appliqués à la conduite et aux affaires des nations et des souverains , II, Parijs, Guillaumin et Cie, 1863, 367. 585 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 650. 586 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 650. 587 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 651-652.

67 Hij acht het tevens merkwaardig dat deze oorlog begonnen is door Frankrijk, zonder dat een echte regeringsdaad van een staat aan de basis ligt. 588 De oorzaak van de oorlog wordt gevormd door het karakter en het gedrag van de vorst. 589

De ware oorzaak van de oorlog wordt volgens Rolin-Jaecquemyns gevormd door de Fransen en hun chauvinisme. Sedert 1866 zouden ze jaloers zijn op de Pruisische uitbreidingen, bovendien komt hun utopie van de natuurlijke grenzen weer naar boven en vinden ze dat Frankrijk de leidersrol toekomt op het continent. 590 Deze droom zou gecultiveerd worden door menig Frans kunstenaar en staatsman. Onder de term Europees machtsevenwicht proberen ze al hun dromen te verwezenlijken. 591 Vele Fransen bekijken de oorlog als een noodzakelijke en legitieme reactie tegen de vergroting van Pruisen en tegen de verwezenlijking van de Duitse eenheid, ze geven toe dat de diplomatieke rel maar een voorwendsel was. 592

Vervolgens bekijkt de auteur deze oorzaak vanuit rechtstandpunt. Vanaf Grotius schijnen alle auteurs preventieve aanvallen 593 , zijnde oorlogen ondernomen met als enig oogmerk een buurtstaat in zijn ontwikkeling te stoppen, als onwettig te beschouwen. 594 Ook de publieke opinie beschouwt deze oorlog als nutteloos en onrechtvaardigbaar. 595

Hij sluit af met de vermelding dat de oorlog alleen maar bijdraagt aan het toenemend Duitse nationale gevoel. 596

Rolin-Jaecquemyns onderbouwt zijn stellingen door verwijzingen naar drie grote auteurs uit het verleden. De stand van het eigentijdse recht wordt hier bepaald door de algemene principes die erkend zijn in de wetenschap. Ondanks de 'opinion publique' hecht hij blijkbaar toch meer belang aan het eigentijds recht.

3.2.2 Het gebruik van explosieve kogels

Het gebruik van explosieve kogels is gereguleerd door de conventie van Sint-Petersburg van 29 november 1868. De verklaring verbiedt explosieve kogels van minder dan 400 g.

Hij stelt dat het waarschijnlijk is dat het Verdrag door beide partijen geschonden is; een oordeel vellen kan hij echter niet, want er zijn geen betrouwbare gegevens voorhanden.597

Hier haalt hij het eigentijds recht uit een verdrag.

588 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 653. 589 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 653. 590 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 653. 591 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 653 592 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 655. 593 Belangrijk te onderscheiden van defensieve oorlogen, deze zijn wel toegelaten. Uit: S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249 , 128-129. 594 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 655. 595 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 655. 596 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 656. 597 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 658-659.

68

3.2.3 Het gebruik van Afrikaanse troepen

De Fransen maken gebruik van Afrikaanse troepen. Dit vindt Rolin-Jaecquemyns absoluut niet kunnen, aangezien de Turkse troepen subhumaan verdrag vertonen; ze martelen gewonden en vermoorden ze op het slagveld. 598 Hij onderbouwt dit met een verwijzing naar August Wilhelm Heffter 599 . Heffter verbiedt het gebruik van barbaarse troepen. Dit zijn troepen die geen eer of menselijkheid kennen, hij acht ze gelijkwaardig aan gifwapens. 600

Wederom wordt een verwijzing naar een andere auteur gebruikt.

3.2.4 Francs-tireurs

In de Frans-Duitse oorlog duiken vanaf de eerste grote Franse nederlagen burgerstrijders op. 601 Dit vormt een kenmerkende ontwikkeling van dit oorlogsrechtelijk tijdperk. 602

De hamvraag is: moeten deze worden behandeld als gewone soldaten?

De repercussies hiervan zijn groot. Soldaten zijn onderworpen aan het oorlogsrecht, niet-soldaten niet. 603 Concreet betekent dit dat een soldaat die wordt gevangen genomen de status van krijgsgevangene verkrijgt; een niet-soldaat daarentegen wordt berecht voor de moorden die hij gepleegd heeft.

Rolin-Jaequemyns zoekt het eigentijdse recht hiervoor in de praktijk. Hij vergelijkt de briefwisseling van Bismarck en de Franse minister van oorlog. Uit hun schrijven leidt hij twee principes af. Ten eerste moeten partizanen steeds van op afstand herkenbaar (via hun kledij) zijn om als soldaat te worden behandeld. 604 Ten tweede zijn burgerstrijders toegelaten, en gelijk aan soldaten.605

In de brieven is discussie omtrent het uniform. Welke kledij behoeft een strijder om van op afstand prima facie zichtbaar te zijn?606 In casu droegen de Franse partizanen enkel een blauwe stofjas met een klein rood kruis. Dit rood kruis onderscheidt de strijder van de gewone boer, blijkbaar is het nationaal boerenkostuum van die tijd een blauwe stofjas. 607 Rolin-Jaequemyns onderzoekt de casus.

598 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 660. 599 Duits rechtsgeleerde die leeft van 1796 tot 1880. Hij maakt zowel gebruik van natuurrecht als van de realiteit. Zijn belangrijkste werk is " Le droit international public de l'Europe '. Het werk behandelt het recht enkel vanuit rechtstandpunt en is doordrongen van progressieve ideeën. Uit: D. GAURIER, Histoire du droit international , supra noot 299, 195-196. 600 A. HEFFTER, Le droit international public de l'Europe , Parijs, Cotillon, 1866, 236. 601 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 660. 602 S. NEFF, War and the law of nations, supra noot 249, 207-209. 603 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 660. 604 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 661. 605 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 661. 606 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 662. 607 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 661.

69 Hij komt tot de conclusie dat het Franse partizanen uniform niet voldoet, net omdat de Franse regering zich moet verantwoorden voor het uniform. 608 Dit is mijn inziens een zeer twijfelachtige redenering.

Verder verklaart hij de regel dat niet-soldaten niet onderworpen zijn aan het oorlogsrecht. Hij voelt de nood om deze te verklaren omdat hij doorvelen als te hard wordt aanzien. 609 Hij probeert dit op te lossen aan de hand van het humaniteits- en noodzakelijkheidsprincipe.

Het humaniteitsprincipe houdt in dat oorlog wordt gevoerd tegen de staat en niet tegen de individuele burgers.610 Het noodzakelijkheidsprincipe dicteert vervolgens dat dergelijke troepen een soort van militaire organisatie en een duidelijk onderscheidend uniform behoeven. Dit omdat oorlogsvoering tegen burgers niet toegelaten is, bijgevolg moet het onderscheid zeer duidelijk zijn. Soortgelijke zaken treft men aan bij Bluntschli. 611

Hij acht regeringsautoriteit niet noodzakelijk om als burgerstrijder te worden beschouwd: personen die zich uit liefde voor het vaderland verzamelen terwijl ze de oorlogswetten respecteren zijn tevens toegelaten. 612 Dit vloeit voort uit het noodzakelijkheidsprincipe. 613

Hier zoekt hij het eigentijds recht dus in de praktijk of leidt hij het af via het noodzakelijkheids en humaniteitsprincipe.

3.2.5 Volkenrechtelijke schendingen: de pot verwijt de ketel ...

Rolin-Jaecquemyns vindt de wederzijdse verwijten van oorlogsrechtelijke schendingen een fantastisch iets. 614 Hij ziet dit als een ode aan de publieke opinie; de impliciete erkenning van de superieure rechtsmacht van het publiek bewustzijn. 615

De schendingen zelf verklaart hij door het menselijk instinct tot zelfbehoud en de rioolpers die dit aanwakkert.616

3.2.6 Het bombardement van Parijs

Rolin-Jaequemyns stelt dat het recht omtrent bombardementen ongewijzigd is sedert Vattel 617 . Volgens Vattel mag enkel worden overgegaan tot een bombardement van een stad, in geval van

608 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 662. 609 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 662. 610 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 662. 611 J. BLUNTSCHLI, Le droit international codifié , Parijs, Guillaumin et Cie, 1886, 331-333. 612 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 663. 613 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 663. 614 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 677. 615 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 678 616 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 678-679.

70 belangrijke redenen. 618 Bijgevolg gaat hij na of deze redenen in het geval van het bombardement van Parijs aanwijzig zijn.

Het beleg van Parijs begint op 19 september 1870. 619 De bombardementen op Parijs vatten pas aan op 6 januari 1871. 620 Hieruit concludeert hij dat de Parijzenaars voldoende gewaarschuwd waren voor een komend bombardement. 621 Verder is het bombardement een logisch gevolg van de door de Fransen aangebrachte troepenversterkingen, hierdoor is een bombardement noodzakelijk.622 Hij vindt het ook een humane oplossing, aangezien het bombardement maar 276 gewonden heeft veroorzaakt en verdere belegeringen met een eventuele bestorming veel meer slachtoffers tot gevolg zou hebben gehad.623

Hier wordt wederom het eigentijds recht gezocht bij de voorgaande gezaghebbende auteurs.

3.2.7 Gijzelaars en represailles

Gijzelaars worden gedurende de Frans-Duitse oorlog veel gebruikt bij wijze van persoonlijke garantie en als represaille 624 . Een concreet voorbeeld van dit laatste is het nemen van gijzelaars als reactie op de gevangenenneming van eigen onderdanen.

Hij erkent het gebruik van gijzelaars als persoonlijke garantie in het eigentijdse recht. 625 Hij verwijst hiervoor naar voorbeelden uit de recente statenpraktijk 626 en naar Bluntschli 627 .

Rolin-Jaecquemyns erkent tevens het gebruik van gijzelaars als represaille in het eigentijds recht, zolang ze gerechtvaardigd is.628 Ter ondersteuning verwijst hij naar Grotius, Vattel, Martens en Bluntschli. 629 Volgens Bluntschli strekt het recht op represailles zich uit tot de gevangenneming en arrestatie van burgers. 630

Beide praktijken keurt hij echter af. 631

617 Bv. G. Martens heeft soortgelijke opvatting. Uit: G. MARTENS, Précis du droit des gens moderne de l'Europe fondé sur les traités et l'usage , II, Göttingen, Jean Chrétien Dieterich, 1789, 359-361. 618 E. VATTEL, Le droit des gens ou principes de la loi naturelle, Appliqué à la conduite et aux affaires des Nations et des souverains , II, Londen, Liberos Tutior, 1758, 140-141. 619 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Essai complémentaire", supra noot 531, 302. 620 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Essai complémentaire", supra noot 531, 303. 621 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Essai complémentaire", supra noot 531, 303. 622 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Essai complémentaire", supra noot 531, 303. 623 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Essai complémentaire", supra noot 531, 303. 624 Over de represaille in de 19de eeuw zie hoofdstuk 1.3.2. 625 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Essai complémentaire", supra noot 531, 338. 626 Zie lijst in G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Essai complémentaire", supra noot 531, 338-339. 627 J. BLUNTSCHLI, Le droit international codifié , Parijs, Guillaumin et Cie, 1886, 354-359. 628 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Essai complémentaire", supra noot 531, 359. 629 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Essai complémentaire", supra noot 531, 339. 630 J. BLUNTSCHLI, Le droit international codifié , Parijs, Guillaumin et Cie, 1886, 291-293. 631 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Essai complémentaire", supra noot 531, 338-339.

71 Hij haalt nogmaals de principes van het eigentijds recht uit voorgaande auteurs. Hij bekritiseert de regels wel.

3.2.8 Elzas-Lotharingen

De overdracht van het grondgebied van Elzas-Lotharingen maakt deel uit van het vredesverdrag. Bij dit thema zijn werken van verschillende auteurs beschikbaar. De onderverdeling van dit subhoofdstuk is per auteur.

3.2.8.1 Gustave Rolin-Jaequemyns

Rolin-Jaecquemyns schrijft over de overdracht van Elzas-Lotharingen menig artikel en brief. Zijn mening verandert echter niet doorheen al dit schrijven.

De overwinnaar van een gerechtvaardigde oorlog heeft steeds de mogelijkheid gehad om het sluiten van de vrede te laten afhangen van de overdracht van een deel van het vijandelijk grondgebied. 632 Frankrijk is een van de staten die het meest van dit recht gebruikt gemaakt heeft, zelfs bij ongerechtvaardigde oorlogen. 633 Bijgevolg lijkt het hem logisch dat dit recht ongewijzigd wordt toegepast. De overdracht van Elzas-Lotharingen is geldig.

Hij vindt dit geen goede oplossing, maar recht is recht. Hijzelf is voorstander van een meer humane, beschaafde oplossing. 634

Hier zoekt Rolin-Jaequemyns het eigentijdse recht in een gewoonte. Hij geeft tevens kritiek op de stand van het huidige recht, maar dit beïnvloedt hem niet in zijn oordeel.

3.2.8.2 Guido Padelletti

Guido Padelletti is een Italiaans professor rechtsgeschiedenis van de Universiteit van Padua. 635

In het desbetreffende artikel behandelt hij de de Elzas-Lotharingen kwestie uit geschiedenis- en rechtsoogpunt. De volledige geschiedenis, inclusief de wisselende heerschappijen, wordt behandeld. 636 Dit omdat zowel voor als tegenstanders van de aanhechting van de streek deze geschiedenis aangrijpen. 637 Elk bekomen ze wel een verschillende nationaliteit voor de streek.

632 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 696. 633 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 697. 634 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 697. 635 G. PADELLETTI, "L'Alsace et la Lorraine, et le droit des gens", RDILC 1871, 464. 636 G. PADELLETTI, "L'Alsace et la Lorraine, et le droit des gens", RDILC 1871, 473. 637 G. PADELLETTI, "L'Alsace et la Lorraine, et le droit des gens", RDILC 1871, 473.

72 Dergelijke redeneringen zijn gebaseerd op het nationaliteitsprincipe of het volkenrechtelijk zelfbeschikkingsbeginsel dat uitloopt in een bindend referendum. 638

De schrijver betoogt dat dergelijke principes aan de kant moeten worden geschoven; het zijn politieke theoriën.639 Het is niet de taak van de wetenschap om dijken van papier op te werpen tegen voltooide feiten. 640 Hij wil, zoals de rest van de Revue, een praktisch ingesteld internationaal recht. 641

Het nationaliteitsprincipe vindt hij reinste onzin, hij bekijkt het als een broeihaard van conflict.642 En zelfs al zou hij het specifiek willen toepassen op Elzas-Lotharingen, dan komt hij er nog niet aan uit. Er is niet alleen het probleem van de wisselende heerschappijen, maar ook het probleem van de taal; op het platteland is een Duits dialect in de meerderheid terwijl in de steden het Frans de plak zwaait. 643

Hetzelfde vindt hij van het volkenrechtelijk zelfbeschikkingsbeginsel. 644

Hij is kort over de overdracht van Elzas-Lotharingen. De overdracht betreft een verdrag tussen twee staten, bijgevolg moeten enkel de internationaalrechtelijke regels over internationale verdragen gelden. 645 Volgens deze regels bestaat geen enkel probleem voor de overdracht.

Padelletti bezit meerdere kenmerken van de rechtstroming van de Revue. Hij onderzoekt niet alleen de historische geest van het probleem, hij kadert ook de juridische geest. Zijn studie van de filosofische geest is duidelijk: veranderingen zijn onnodig. Hij is tevens een tegenstander van de slechte kant van het nationalisme.

In zijn oplossingen is hij formeel; het moet praktisch zijn en bovenal realistisch, er is geen plaats voor utopieën.

3.2.8.3 Francis Lieber

Francis Lieber (1798-1872) is een in Duitsland geboren Amerikaans jurist die behoort tot de school van de internationalisten.646 Hij is bovenal bekend van de Lieber-Code, een werk waarin aangegeven staat hoe de Amerikaanse soldaten zich behoren te gedragen in tijden van oorlog. 647

In zijn artikel onderzoekt hij de waarde van een bindend referendum voor de Elzas-Lotharingen kwestie. Hij wil weten of een beschaafd volk moet gebruik maken van een referendum om een deel grondgebied binnen te rijven. 648

638 G. PADELLETTI, "L'Alsace et la Lorraine, et le droit des gens", RDILC 1871, 485. 639 G. PADELLETTI, "L'Alsace et la Lorraine, et le droit des gens", RDILC 1871, 493. 640 G. PADELLETTI, "L'Alsace et la Lorraine, et le droit des gens", RDILC 1871, 493 641 G. PADELLETTI, "L'Alsace et la Lorraine, et le droit des gens", RDILC 1871, 493. 642 G. PADELLETTI, "L'Alsace et la Lorraine, et le droit des gens", RDILC 1871, 464. 643 G. PADELLETTI, "L'Alsace et la Lorraine, et le droit des gens", RDILC 1871, 479. 644 G. PADELLETTI, "L'Alsace et la Lorraine, et le droit des gens", RDILC 1871, 495. 645 G. PADELLETTI, "L'Alsace et la Lorraine, et le droit des gens", RDILC 1871, 495. 646 M. RENAUT, Histoire, supra noot 338, 168. 647 M. RENAUT, Histoire, supra noot 338, 168.

73 Hiervoor onderzoekt hij de moderne geschiedenis van referenda. Hij besluit dat quasi alle gebiedsuitbreidingen van de moderne geschiedenis veroveringen zijn, ook bij de Fransen.649 Ook het volkenrecht kent geen enkele regel, die een referendum tot annexatie verplicht. 650 Ook vanuit filosofisch standpunt ziet hij geen enkele reden; een referendum is een simpel onbenullig rekensommetje. 651

Hij besluit op deze grond dat een referendum onnodig is. 652

Lieber maakt een grondige analyse van de filosofische, historische en juridische geest van het probleem.

3.2.8.4 Edgar Loening

Edgar Loening (1843-1919) is een Duits jurist en een oud-leerling van Bluntschli. 653 In 1872 maakt hij deel uit van de administratie van de Elzas. 654

Zijn artikel handelt over de Duitse bezetting, van Elzas-Lotharingen, tussen 1870 en 1871. Het is bovenal een zeer praktisch gericht artikel. Dit maakt het tot een saai artikel, doorweven met allerlei Duitse bevelen, uitvaardigingen en correspondenties allerhande. Voor dit onderzoek het meest van tel zijn de algemene principes voor de bezetting van vijandelijk gebied. Hij leidt deze af uit voorgaande auteurs, meestal Heffter en Bluntschli. 655 Ook stelt hij dat er plaats is voor meer humanisering van het bezettingsrecht, maar dat de noodzakelijkheidsvereiste niet uit het oog mag worden verloren. 656

Zoals zijn voorgangers haalt hij het internationale recht veelal uit het werk van bekende auteurs. Tevens bespreekt hij zeer veel Duitse administratieve akten, waardoor het werk praktijk uitademt. Ook hanteert hij het humaniteits- en noodzakelijkheidsprincipe.

3.2.9 Conclusie

De concrete toepassingen zijn inderdaad extrapolaties van de oorlogsrechtelijke methode van Rolin- Jaequemyns. De focus op het eigentijdse recht is opvallend, maar begrijpelijk. Voor Rolin- Jaequemyns is het recht praktijk. Zoals hij zelf ook zegt: het toetsen van hedendaagse feiten aan

648 F. LIEBER, "De la valeur des plébiscites dans le droit international", RDILC 1871, 139-145. 649 F. LIEBER, "De la valeur des plébiscites dans le droit international", RDILC 1871, 139-143. 650 F. LIEBER, "De la valeur des plébiscites dans le droit international", RDILC 1871, 143. 651 F. LIEBER, "De la valeur des plébiscites dans le droit international", RDILC 1871, 144. 652 F. LIEBER, "De la valeur des plébiscites dans le droit international", RDILC 1871, 144-145. 653 M. STOLLEIS, Public law in Germany 1800-1914 , New York, Berghahn, 2001, 411. 654 M. STOLLEIS, Public law in Germany 1800-1914 , New York, Berghahn, 2001, 411. 655 E. LOENING, "L'administration du gouvernement-général de l'Alsace durant la guerre de 1870-1871 (premier article)", RDILC 1872, 626-636. 656 E. LOENING, "L'administration du gouvernement-général de l'Alsace durant la guerre de 1870-1871 (premier article)", RDILC 1872, 622-623.

74 desiderata heeft weinig praktisch nut. Bijzonder is wel dat de 'opinion publique' hier op een laag pitje staat. Ik vermoed dat dit komt omdat hij steeds een kalme en weloverwogen ‘opinion publique’ wil, de littekens van de Frans-Duitse oorlog zullen nog te groot zijn geweest. De grootste bronnen van recht zijn voorgaande auteurs als Martens, Vattel en Grotius.

Zijn analyse van de oorzaken van de Frans-Duitse oorlog mag er zijn. Net zoals de meeste van zijn tijdsgenoten gaat hij voorbij aan de machinaties van Bismarck, maar dit kan hem worden vergeven.

Ook de analyse van de andere auteurs past in de visie van de Revue. Stuk voor stuk zeer realistische en weinig utopische stukken. Bij hen is het vooral opvallend hoe ze de filosofische, historische en juridische geest van het probleem bestuderen.

75

HOOFSTUK 3: HET INSTITUT DE DROIT INTERNATIONAL

1. Inleiding

Een bijzondere episode in het tijdschrift vormen de passages over ‘L’Institut de Droit International’. Dit instituut, samengesteld uit een selectie van de beste en meest roemrijke juristen uit hun tijd, werkt mee aan verscheidene codificeringsinitiatieven betreffende het oorlogsrecht. De werking van het instituut zelf, en van deze projecten, wordt telkens uitvoering becommentarieerd in de Revue.

Het opzicht van dit gedeelte is om eerst stil te staan bij de oprichting van dit rechtslichaam. Vervolgens zullen de verschillende projecten van het orgaan worden onderzocht en besproken. Bijzondere aandacht gaat telkens uit naar de specifieke doelstellingen van l’Institut de Droit International. Een interessante piste om te onderzoeken is in welke mate deze vereniging haar doelstellingen heeft weten te behalen. Ten slotte ronden we af met een besluit.

2. L’Institut de Droit International

In de vijfde jaargang van het tijdschrift kondigt Gustave Rolin-Jaequemyns de komst van een groot nieuw project aan.

Gustave Rolin-Jaequemyns stelt nog eens vast dat de internationale maatschappij zich transformeert tot een internationale rechtsgemeenschap. 657 Gedreven door de ‘esprit d’humanité’ en de politieke noodwendigheden van het moment, gaat men op zoek naar algemene rechtsregels. 658

Het is niet de bedoeling van Gustave Rolin-Jaequemyns om een superstaat te creëren. 659 Dit zou namelijk niet praktisch realiseerbaar zijn. 660 Een rechterlijke of wetgevende instantie buiten de staten om, is net zo onwenselijk als het te bestrijden kwaad.661 Een zo hoge autoriteit, heeft namelijk zoveel macht nodig, waardoor geen enkele rechtsonderhorige tegen de beslissingen van deze autoriteit in zou durven gaan. 662 Indien deze autoriteit minder macht toebedeeld zou krijgen, is hij te zwak, en het hele stelsel inefficiënt. 663 Gustave Rolin-Jaequemyns benadrukt dan ook dat het de bedoeling is van

657 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité d’organiser une institution scientifique permanente pour favoriser l’étude et les progrès du droit international", RDILC 1873, 463 (hierna verkort G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité"). 658 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 464. 659 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 465. 660 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 465. 661 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 465. 662 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 465. 663 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 465.

76 het tijdschrift om te wijzen op de nodigheid, mogelijkheid en opportuniteit van collectieve wetenschappelijke actie. 664

Om dit alles te bereiken, stelt Gustave Rolin-Jaequemyns voor om beroep te doen op een internationale belichaming. 665 Hij argumenteert dat ook andere wetenschappelijke takken een beroep doen op een internationale vereniging, bijvoorbeeld de geneeskunde. 666 Hij benadrukt dat – in tegenstelling tot wat volgens hem in andere wetenschappelijke branches het geval is – het internationaal recht centraal dient te staan. 667 Het is zijn betrachting om een internationaal orgaan op te richten, dat uitsluitend uit befaamde juristen bestaat, en een taak heeft die concreter is, dan het in algemene termen uitdrukken van wensen en veroordelingen van de oorlog. 668 Dit hele idee staaft Gustave Rolin-Jaequemyns wederom en op gelijkaardige wijze uitgebreid met de theorieën van Grotius, Kant en Rousseau. Zo zou Grotius stellen dat indien het tot een situatie komt, in welke zekere machten conflicten hebben, het aan belangelozen is op deze op te lossen. 669

Het zal de lezer niet verwonderen dat Gustave Rolin-Jaequemyns niet de enige is met zulke ideeën. Er is een enorm grote animus voor de uitwerking van dit plan. Zo wordt Gustave Rolin-Jaequemyns bijgestaan door ondermeer Lieber. Ook laatstgenoemde zou graag een internationaal en publiek congres oprichten, liefst in de stad Gent. 670 Hij stelt dat een dergelijke organisatie een geweldige invloed zou hebben op de ontwikkeling van de samenleving. 671 Niet alleen citeert hij Grotius op een gelijke wijze, tevens smeekt hij Gustave Rolin-Jaequemyns om te vermelden dat hij al jarenlang op dit idee zinspeelt, als zijnde een ‘favourite idea’. 672

Een zelfde verzoek kreeg Gustave Rolin-Jaequemyns van Moynier. 673 Ook de heren Bluntschli, De Holtzendorff, Calvo, Drouyn de Lhuys, de Parieu, Katchenowsky, Miles en Mancini zijn laaiend enthousiast. 674

2.1 Onafhankelijk orgaan, gesitueerd te Gent

Talichet benadrukt dat de vereniging absoluut een onafhankelijk orgaan moet zijn, los van de Europese grootmachten. 675 Bijgevolg moet de instelling haar werkzaamheden organiseren op neutraal grondgebied, zoals Zwitserland of België. 676 Gustave Rolin-Jaequemyns zal er met succes voor ijveren dat Gent de ontmoetingsplaats zal worden. Belgen zouden een wijs en liberaal volk zijn;

664 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 465. 665 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 465. 666 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 466. 667 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 466. 668 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 466. 669 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 467. 670 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 481. 671 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 481. 672 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 481. 673 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 481. 674 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 481-482. 675 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 485. 676 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 485.

77 onderdanen van een loyale en verlichte vorst. 677 Gent is volgens Gustave Rolin-Jaequemyns bovendien een stad die van oudsher gekenmerkt wordt door religieuze en politieke vrijheid en vaderlandse weerstand tegen machtsmisbruik. 678

In verscheidene artikels benadrukt Gustave Rolin-Jaequemyns het feit dat het instituut ten alle tijde neutraal moet blijven, en dat alle geïnteresseerde deskundigen welkom zijn, ongeacht hun nationaliteit of opinie. 679

De praktische uitwerking van deze grootse ideeën, is niet min. Gustave Rolin-Jaequemyns concludeert dat het een dromerige illusie zou zijn om alle internationaal rechtelijk befaamde juristen op één plaats te kunnen verzamelen. 680 De juristen telkens voorafgaand laten samenkomen in kliekjes, acht hij wel een goed voorstel. 681 Ook hij benadrukt dat het een absolute voorwaarde is voor de organisatie, dat ze volstrekt onafhankelijk fungeert. 682 De organisatie is geen politieke samenkomst, maar een ontmoeten van wijzen. 683

Over de inhoud van de werkzaamheden van de instelling is men het nog niet eens. Sommigen achten het opmaken van een internationale codificatie te ver gaan, anderen zijn dan weer voorstander van dit idee. 684 Gustave Rolin-Jaequemyns stelt echter vast dat er nog steeds knelpunten in het recht zijn, waarover discussie heerst. 685 Zolang er discussie is over bepaalde punten, is een codificatie absoluut niet aan de orde, besluit hij. 686 Waar het formuleren van wetgeving nog geen optie vormt, kan de organisatie zich bezighouden met het uitdrukken van haar wensen omtrent internationaalrechtelijke kwesties. 687

Op 8 september 1873 is het zo ver. Van over de hele wereld engageren internationaal gerespecteerde en belangrijke schrijvers zich om in Gent samen te komen. 688 De volgende dagen wordt het Institut de Droit International gesticht.689

677 X, “Communications relatives à l’Institut de droit international”, RDILC 1873, 675. 678 X, “Communications relatives à l’Institut de droit international”, RDILC 1873, 675. 679 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De l'étude de la législation comparée et du droit international", RDILC 1869, 7. 680 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 486. 681 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 486. 682 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 486. 683 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 487. 684 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 487. 685 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 487. 686 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 487. 687 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "De la nécessité", supra noot 657, 488. 688 X, "Conférence juridique internationale de Gand. – Fondation de l’Institut de droit international", RDILC , 529. 689 X, “Conférence juridique internationale de Gand. – Fondation de l’Institut de droit international”, RDILC, 529.

78

2.2 Doelstellingen: ‘Iustitia et pace’

Het Instituut hanteert zeer nobele doelstellingen. De basisprincipes die Gustave Rolin-Jaequemyns opsomt zijn veelbelovend. Zo ijvert het Instituut voor waarheid en rechtvaardigheid voor allen, onafhankelijk voor alle volkeren, gegarandeerde bescherming voor de zwakkeren van de maatschappij tegen het misbruik door de sterkere partijen. 690 In dit opzicht is het de betrachting van het Instituut om ten minste een deel van de dwingende bepalingen inzake internationale volkenrelaties te codificeren. 691

Artikel 1 van de statuten van het Instituut bepaalt in dit opzicht het volgende:

"De doelen van het Instituut zijn het promoten van de rechtswetenschap en bijdragen tot de vrede en de observatie van oorlogswetten, om zo het internationaal orgaan van het menselijk bewustzijn van de beschaafde wereld te worden. De middelen hiertoe zijn het formuleren van algemene principes en het stimuleren van officiële wetgevingsinitiatieven. "692

Door onder andere de Frans-Duitse oorlog is voor de leden van het Instituut gebleken dat het internationaal recht gekenmerkt is door imperfectie. 693 Er zijn geen duidelijke en algemene regels voor handen omtrent het oorlogsrecht. 694 Deze onzekerheden vormen dan ook een continue dreiging van de vrede, aldus het Instituut. 695

Men moet dan ook vaststellen, onderzoeken en uitdrukken wat de juridische mening van de beschaafde maatschappij inhoudt. 696 Indien er zich een betwisting voordoet tussen verschillende staten betreffende een bepaalde regel, dan dringt een onpartijdig onderzoek, dat een objectieve beslissing neemt, zich op. 697 Deze taak is weggelegd voor het Instituut. 698

In een brief door Charles Lucas aan Gustave Rolin-Jaequemyns van 31 augustus 1877, stelt voornoemde auteur dat hij begrijpt dat het Instituut oorlog wenst te civiliseren, maar dat échte civilisatie er in bestaat om oorlog te vermijden via bemiddeling en arbitrage. 699 De opinie van het Instituut erkent het belang van bemiddeling en arbitrage, maar is realistischer .

690 X, "Communications relatives à l’Institut de droit international", RDILC 1873, 675. 691 X, “Communications relatives à l’Institut de droit international”, RDILC 1873, 675. 692 X, “Communications relatives à l’Institut de droit international”, RDILC 1873, 682. 693 T. ASSER et al., “Documents relatifs à l’Institut de droit international “, RDILC 1873, 703. 694 T. ASSER et al., “Documents relatifs à l’Institut de droit international “, RDILC 1873, 703. 695 T. ASSER et al., “Documents relatifs à l’Institut de droit international “, RDILC 1873, 703. 696 T. ASSER et al., “Documents relatifs à l’Institut de droit international “, RDILC 1873, 705. 697 T. ASSER et al., “Documents relatifs à l’Institut de droit international “, RDILC 1873, 705. 698 T. ASSER et al., "Documents relatifs à l’Institut de droit international ", RDILC 1873, 705. 699 C. LUCAS, "Institut de droit international. – Lettre de M. Ch. Lucas.", RDILC 1877, 296.

79 In het tussentijdse verslag omtrent het eerste werkjaar van het Instituut, herhaalt Gustave Rolin- Jaequemyns nogmaals dat de vrede behouden dient te worden. 700 In zowel de Conventie van Den Haag, de Conventie van Genève als de Conventie van Parijs – drie totaal verschillende conventies – komt dit naar voren. 701

De plaats van het Instituut in dit alles is niet min. Voor werkzaamheden van enige waarde voor de ontwikkeling van het internationaal recht, zijn juristen – en in het bijzonder de leden van het Instituut – nu eenmaal onontbeerlijk. 702 Gustave Rolin-Jaequemyns geeft toe dat dit enigszins arrogant kan overkomen en zelfs beledigend kan zijn voor niet-juristen, maar dit mag zo niet worden opgevat. 703 Het recht is nu eenmaal een wetenschap, en wil men vooruitgang maken in deze wetenschap, dan is het logisch dat juristen de personen zijn die hiervoor iets kunnen betekenen. 704 Een niet-jurist heeft geen andere bagage om beroep op te doen, dan zijn intuïtie; in sterk contrast tot een geschoolde jurist: de belichaming van een lange en voortdurende studie. 705

4. ‘L’Institut de Droit International devant ‘l’opinion publique’ en het internationaal onthaal van het Instituut

In bijna elk artikel omtrent de werkzaamheden en de vooruitgang van het Instituut vermelden de auteurs hoe geliefd en populair het Instituut is op internationaal vlak.

In een tussentijdsverslag dat het eerste werkjaar van het Instituut omschrijft, maakt Gustave Rolin- Jaequemyns gebruik van de bijzondere titel ‘L’institut de Droit International devant l’opinion publique’. Hoewel het gaat om de mening van anderen, omschrijft hij ze zelf. In een voetnoot van dit verslag, is Gustave Rolin-Jaequemyns niet al te bescheiden. Hij informeert de lezer over het feit dat hij reeds zo veel positieve commentaar ontvangen heeft omtrent de stichting van het Instituut, maar dat de Revue deze commentaren niet heeft willen publiceren. 706 Niet alleen behoort het niet tot de stijl van de leden van het Instituut om voortdurend reclame te maken voor zichzelf, maar bovendien achten ze deze zo lovende recensies ietwat overdreven. 707

Niet iedereen is echter even enthousiast over het Instituut. Zo beschuldigen het Instituut en het Turkse Rode Kruis in 1878 elkaar van partijdigheid.708 Gustave Rolin-Jaequemyns vindt dan weer dat

700 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “L’Institut de droit international devant l’opinion publique en 1874-1875.”, RDILC 1874, 316 (hierna verkort G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "L'Institut opinion publique"). 701 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "L'Institut opinion publique", supra noot 700, 316. 702 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "L'Institut opinion publique", supra noot 700, 316. 703 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "L'Institut opinion publique", supra noot 700, 316. 704 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "L'Institut opinion publique", supra noot 700, 316. 705 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "L'Institut opinion publique", supra noot 700, 316. 706 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "L'Institut opinion publique", supra noot 700, 291. 707 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "L'Institut opinion publique", supra noot 700, 291. 708 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "L’Institut de droit international et le comité central du croissant rouge.", RDILC 1877, 587 (hierna verkort G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "L'Institut croissant rouge")

80 het Turkse Rode Kruis zich met zichzelf dient te bemoeien, in plaats van met de zaken van het Instituut. 709 Hij vraagt zich namelijk af wat het Turkse Rode Kruis te maken zou kunnen hebben met het recht, waardoor het zichzelf bevoegd acht om de werkzaamheden van het Instituut te becommentariëren. 710

5. Projecten van het Instituut

5.1 Verklaring van Brussel

5.1.1 Situering

Tsaar Alexander II van Rusland stelt een akkoord voor tot de regeling van de wetten en gewoonten van de oorlog. 711 Dit zou een algemeen project zijn om, met het akkoord van de beschaafde volkeren, regelen vast te leggen om interne conflicten te temperen en rechten en plichten van overheden en legers vast te stellen. 712 Bijna alle staten van Europa zijn vertegenwoordigd op de samenkomst. 713

Dit Russische initiatief doet eerder wenkbrauwen fronsen, dan dat het enthousiasme oproept bij de publieke opinie. 714 Volgens sommige sceptici houdt dit alles niets meer in dan een nieuw intrige, opgezet door Bismarck. 715 Anderen zien er dan weer een veroordeling in van de Duitsers. 716 Het Instituut is het eens met de Russische tsaar, en vindt het wenselijk om deze zaken te regelen. 717

5.1.2 Eerste bespreking van de ‘Lois et coutumes de la guerre’

De vierde commissie van het Instituut werpt enkele belangrijke vragen op, in welk kader het project beoordeeld dient te worden. Aangezien deze vragen veel prijsgeven over de denkwijze, onderbouwing en drijvende ideeën, verdienen ze elk enige aandacht in dit onderzoek.

709 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "L'Institut croissant rouge", supra noot 708, 587. 710 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "L'Institut croissant rouge", supra noot 708, 602. 711 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Travaux préliminaires à la session de La Haye (1874-1875). 4me Commision.”, RDILC 1874, 284. 712 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1875, 87. 713 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1875, 88. 714 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1875, 91. 715 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1875, 91. 716 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1875, 92. 717 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Travaux préliminaires à la session de La Haye (1874-1875). 4me Commision.”, RDILC 1874, 284.

81 De eerste vraag die de commissie opwerpt, luidt als volgt. Is het wenselijk om via een internationale conventie, tussen de verschillende beschaafde staten, de wetten en gewoonten van de oorlog te reglementeren? 718

De heer Beach Lawrence is geen fan van het voorstel, en beargumenteert dit op opvallende wijze. 719 Hij baseert zich op het noodzakelijkheidsprincipe. Volgens hem is het namelijk noodzakelijk dat een oorlogvoerende partij voldoende effectieve middelen ter harer beschikking heeft om de oorlog kordaat te kunnen beëindigen. 720 Lawrence vreest dat door een soortgelijk verdrag, dit niet langer mogelijk zou zijn. 721 De heer Travers Twiss 722 wijst er op dat er door de eeuwen heen een verzachting in de oorlogsvoering merkbaar is, en dat deze niet zal ophouden door een codificatie-initiatief. 723

Ook Besobrasoff wijst op de volgende tendens. Hoe woester en inhumaner de oorlogspraktijken tot op heden geweest zijn, hoe langer de oorlog uiteindelijk duurde. 724

Het Instituut baseert de argumentatie verder op grond van Savigny. Het Instituut leidt er uit af dat nationale codificaties de rechtsontwikkeling doen versnellen, en dat dit ook het geval zal zijn op international vlak. 725 Bovendien zijn mogelijke imperfecties aan de Verklaring wenselijker dan algemene onzekerheid. 726

De heer Moynier stelt dan weer dat zo een reglementering enkel wenselijk is, wanneer zij zinvol is. 727 Die zinvolheid kan enkel bereikt worden op twee manieren. Ofwel ontwikkelt men het volkenrecht door het verbieden van zinloze wreedheden, ofwel door de uitbreiding van garanties tegen rechtsschendingen. 728

Moynier merkt in dit opzicht op, dat het niet is, omdat bepaalde zaken bij wet verboden zijn, dat alle overige (niet-geregelde) zaken automatisch zijn toegestaan. 729 De grote soevereine autoriteit is namelijk de ‘conscience publique’, en wanneer op grond van deze ‘conscience publique’ bepaalde zaken gereglementeerd zijn, verliest deze ‘conscience publique’ niet de autoriteit om te oordelen over de zaken die nog niet gereglementeerd zijn. 730

718 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 438. 719 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 450. 720 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 450. 721 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 450. 722 Het is opmerkelijk dat Travers Twiss welkom is in het Instituut. Enkele jaren voorheen werd hij publiek vernederd en verbannen uit alle hogere intellectuele kringen, aangezien aan het licht gekomen was, dat hij gehuwd was met een dame van lichte zeden, zonder er zelf op de hoogte van te zijn. Dit is wederom een bewijs van de aimabele en open geest van Rolin-Jaequemyns. Uit: B. SIMPSON, "The rule of law in international affairs", Proceedings of the British Academy 2003, 222. 723 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 450. 724 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 451. 725 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 451. 726 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 451. 727 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 454. 728 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 454. 729 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 455. 730 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 455.

82 De tweede vraag is of het wenselijk is om enkele principes en algemene definities op te maken, omtrent zaken als het doel en de drijfveer van de oorlog. 731

De heer Montague Bernard ziet geen enkel nut in deze opzet. Het oorlogsrecht zou namelijk ten alle tijde op elke oorlog van toepassing moeten zijn, ongeacht de doelstelling van de oorlog. 732 Theoretische regeltjes en definities zullen onrechtvaardige oorlogen niet doen afnemen of vermijden. 733

De derde vraag gaat hier dieper op in. Indien zo een afdeling inderdaad wenselijk wordt geacht, hoe luiden deze principes en algemene definities dan? Dit is een facet waar de leden van het Instituut het niet over eens raken. Volgens sommigen kunnen de definities en principes niet algemeen genoeg zijn, volgens anderen geldt het tegenovergestelde. 734 Ook de onderwerpen variëren afhankelijk van de persoonlijke visie. 735 De commissie besluit dat het een moeilijk proces zal worden om te bepalen welke onderwerpen aan bod zullen komen, en hoe de definities zullen luiden. 736

Vervolgens vraagt de commissie zich af hoe de structuur en de geest van de Verklaring beoordeeld moet worden. 737 Is het de betrachting van deze geest om de universeel aanvaarde principes vast te leggen, of wil deze geest vernieuwing en humanisering brengen in de reeds bestaande regels? 738

De commissie vindt eerst dat men, om deze vraag correct te beantwoorden, moet opmaken wat het geldende positieve recht inhoudt, en op welke punten men dit zou kunnen verbeteren. 739

Alle leden zijn van mening dat de idee achter de Verklaring pure progressie inhoudt. 740

De vijfde vraag die de commissie opwerpt, is de volgende. Is er sprake van vooruitgang doordat de bestaande regels gecodificeerd worden, of schuilt de vooruitgang in de intrinsieke waarde van het project? 741

Landa meent dat het de taak is van de Verklaring om niet alleen te consolideren, maar ook om het geldende recht te verbeteren. 742 Neumann daarentegen meent dat de humanisering en verbetering net schuilt in de vaststelling en codificatie van de bestaande regelgeving. 743

731 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 438. 732 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 457. 733 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 457. 734 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 458-462. 735 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 458-462. 736 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 462. 737 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 438. 738 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 439. 739 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 463. 740 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 463. 741 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 439. 742 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 465. 743 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 465.

83

En tenslotte vraagt de commissie, indien er geen vooruitgang is, welke de maatregelen zijn die getroffen kunnen worden om het ontwerp acceptabel te maken? 744

Ook over het antwoord op deze vraag zijn er verschillende opinies in omloop. 745 Iedereen is het er echter over eens, dat het ontbreken van het maritiem recht in de Verklaring bijzonder jammer is. 746

5.1.3 Tweede bespreking van het ‘Projet de déclaration internationale concernant les lois et coutumes de la guerre’

Het resultaat van de werkzaamheden van de Conferentie van Brussel, is het ‘Projet de déclaration internationale concernant les lois et coutumes de la guerre’. 747

Vooraleer het Instituut de tekst onder de loep neemt, werpt het opnieuw enkele vragen op. De eerste vraag luidt nogmaals of het wenselijk is om de wetten en gewoontes van de oorlog te reglementeren. 748 Het Instituut stelt dat oorlog nu eenmaal een feit is, waarmee staten altijd rekening dienen te houden, en waarop ze zich dienen voor te bereiden. 749 Het Instituut kiest er duidelijk voor om niet uit te gaan van een idealistische hypothese. Codificatie zou een grote vooruitgang inhouden. 750 Niet alleen leidt codificatie tot zekerheid – zij leidt ook tot de vermenselijking van de oorlogsvoering. 751

Eveneens stelt het Instituut de vraag of de desbetreffende regelgeving een verbetering zou zijn van de huidige stand van zaken. 752 Deze vraag wordt volmondig bevestigt: het initiatief doet meer dan de loutere vaststelling van de geldende regels, en verbetert de regelgeving waar mogelijk. 753 Het gaat om zowel een consolidatie van de bestaande regels, als om een verbetering en vernieuwing. 754

Tenslotte vraagt het Instituut zich af of het project perfect is. 755 Het is evident dat er ruimte is voor verbetering, maar de praktische, humanitaire en liberale ziel die aan de basis van de werkzaamheden ligt, is onovertroffen. 756

744 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 439. 745 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 466-468. 746 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “4me Commission. Lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1875, 469. 747 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 92. 748 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 92. 749 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 92-93. 750 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 93. 751 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 93. 752 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. 1871-1874.", RDILC 1873, 94. 753 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 94. 754 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 95. 755 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 94. 756 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 94.

84 De kritische en inhoudelijke beoordeling van de werkzaamheden van de Conferentie van Brussel, luidt ten slotte als volgt.

De titel ‘Les lois et coutumes de la guerre’ dekt de lading niet volgens het Instituut. 757 Bepaalde onderwerpen en facetten worden immers weggelaten, bijvoorbeeld het maritiem oorlogsrecht. 758 De definiëring van het startpunt en het eindpunt van de oorlog worden niet behandeld. 759 Het Instituut mildert deze vaststellingen, door er op te wijzen dat het beter is om iets te regelen, dan om niets te voorzien. 760

Ook aan de volgorde van de stukken zou er wat schorten. 761 Bovendien wordt er niet alleen een onlogische structuur gehanteerd, maar betreft het ook een moeilijke en ontoegankelijke redactie. 762 Door de algemene definities en het hoog theoretische karakter van de artikelen, is het werk zwak toepasbaar in de praktijk. 763 De heer Charles Lucas betwist dit laatste, en stelt daarentegen dat de algemene bepalingen van dit werkstuk net de grote belangrijkheid en praktische relevantie bewijzen. 764

5.1.4 Derde bespreking van het ‘Projet de déclaration internationale concernant les lois et coutumes de la guerre’

In de volgende beoordeling sluit het Instituut zich aan bij de visie van Lucas. Het Instituut benadrukt dat het buiten kijf staat, dat men met vage termen en rekbare begrippen dient te werken, opdat de staten elkaar zo goed mogelijk tegemoet kunnen komen. 765 De commissie is het dan toch eens geraakt. Dit initiatief mag niet gelijk zijn aan een volledige onderdrukking van de oorlog. 766

De leden stellen vast dat de wijze van oorlogsvoering en de oorlogspraktijken door de geschiedenis heen grote vooruitgang boeken. 767 De Verklaring van Brussel wil vooral de limieten vaststellen inzake bezettingen, en poogt om de individuele eigendom en veiligheid te beschermen. 768 Het Instituut is van mening dat de regelgeving nog verder in detail zou mogen worden uitgewerkt, maar hoe dan ook is de inhoud van de bepalingen gunstiger voor de burgers en hun eigendom, dan de meeste gangbare praktijken of de algemeen heersende rechtsleer. 769

757 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 96. 758 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 96. 759 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 96. 760 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 96. 761 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 96. 762 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 98. 763 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 98. 764 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Chronique du droit international. 1871-1874.”, RDILC 1873, 98. 765 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Institut de droit international. – Travaux préliminaires à la session de La Haye (1874-1875). 4me Commision.", RDILC 1874, 284 (hierna verkort G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Institut Trp 74-75"). 766 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Institut Trp 74-75", supra noot 765, 284. 767 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Institut Trp 74-75", supra noot 765, 285. 768 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Institut Trp 74-75", supra noot 765, 285. 769 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Institut Trp 74-75", supra noot 765, RDILC 1874, 285.

85 Het niet-kennen van het oorlogsrecht zorgt niet alleen voor individueel leed, maar ook voor een terugkeer naar de oude barbaarse toestanden. 770 Het samenvatten van de bestaande verdragsbepalingen omtrent oorlogsrecht zou dan ook een zinvol werk zijn. 771 De auteur staat stil bij de inhoud van de regels van het Congres van Parijs van 1856, de Conventie van Genève van 1864, de Verklaring van Sint-Petersburg van 1868 en de Verklaring van Brussel van 1874.

Wie de regels van de Verklaring van Brussel niet kent en opvolgt verdient eenvoudigweg de afkeuring van de publieke opinie. 772 De auteur benadrukt dat deze regels bijgevolg van essentieel belang zijn voor de personen die legers en soldaten opleiden. 773 Deze opvatting komt in meerdere artikels naar voor.

Ook de regels die de Russische keizer en zijn legers zullen volgen in de oorlog tegen Turkije worden vermeld. Deze regels worden als bijzonder humaan beschouwd, en passen volledig in het kader van de Verklaring van Brussel. 774

5.2 Manuel des lois de la guerre

Moynier heeft het project ‘Manuel des lois de la guerre’ opgesteld, rekening houdende met de internationale opmerkingen en kritieken. 775 Dit ontwerp gaat verder in op de onderwerpen die de Verklaring van Brussel aanraakt. 776 Onder andere het maritiem recht en de vredesverdragen worden niet behandeld. 777

Moltke sluit zich aan bij de visie van Bluntschli, en drukt zijn appreciatie uit voor het vredelievende en filantropische initiatief. 778 Hij benadrukt dat de vrede een utopie is, en dat men ten alle tijde met oorlog rekening dient te houden; zonder oorlog en haar bijhorende opofferingen van waardige mannen, gaat de wereld ten onder aan materialisme. 779 Moltke bevestigt de visie van Bluntschli in dit opzicht: de graduele verzachting van de zeden die zich voordoet, zou in de wijze van oorlogsvoeren zichtbaar moeten zijn. 780 Toch is hij het niet volledig eens met de heer Bluntschli. Hij preciseert dat deze morele verzachting enkel zichtbaar zou mogen zijn in de doelstelling van de oorlog, en niet in de middelen van oorlogsvoering. 781 Volgens deze Duitse veldmaarschalk-generaal is het subhumaan om van een lijdende soldaat, die in staat van absolute ontbering voor zijn leven strijd, te eisen dat hij zich

770 J. BLUNTSCHLI, T. ASSER, E. DE PARIEU en G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Les lois de la guerre. – Appel aux belligérants et à la presse.", RDILC 1877, 133 (hierna verkort J. BLUNTSCHLI, "Appel aux presse"). 771 J. BLUNTSCHLI, "Appel aux presse", supra noot 770, 133. 772 J. BLUNTSCHLI, "Appel aux presse", supra noot 770, 134. 773 J. BLUNTSCHLI, "Appel aux presse", supra noot 770, 134. 774 J. BLUNTSCHLI, "Appel aux presse", supra noot 770, 138. 775 X, "Institut de droit international. Manuel des lois de la guerre.", RDILC 1880, 453. 776 X, "Institut de droit international. Manuel des lois de la guerre.", RDILC 1880, 453. 777 X, "Institut de droit international. Manuel des lois de la guerre.", RDILC 1880, 453. 778 A. RIVIER, "Institut de droit international, session de 1880. Les lois de la guerre sur terre. Lettres de M. le comte de Moltke et de M. Bluntschli.", RDILC 1881, 79-80 (hierna verkort A. RIVIER, "Institut Moltke"). 779 A. RIVIER, "Institut Moltke", supra noot 778, 80. 780 A. RIVIER, "Institut Moltke", supra noot 778, 79-80. 781 A. RIVIER, "Institut Moltke", supra noot 778, 80.

86 aan allerlei regeltjes houdt. 782 Het zou voor de soldaat toegelaten zijn, om bijvoorbeeld alle nodige middelen te grijpen die hem in leven kunnen houden.783 De regels die op soldaten van toepassing zijn, spruiten enkel voort uit de strengste discipline onder welke soldaten voortdurend werkzaam zijn. 784

Tenslotte besluit hij dat het allerbelangrijkste is, dat de officieren en gezagsvoerders de algemene geldende principes omtrent de geblesseerden, zieken en sanitaire voorschriften machtig zijn. Dat zou pas een eerbare vooruitgang van het oorlogsrecht uitmaken. 785

Bluntschli repliceert als volgt. Hij drukt nogmaals uit dat sommigen in het Instituut hopen op een dag, op welke alle volkeren zo humaan zijn, dat er voortdurende vrede is. 786 Desalniettemin weet het Instituut dat oorlog een onvermijdelijk iets is, bijgevolg dient men regelgeving te voorzien. 787 Bovendien is de oorlog, door de nationale legers, een nationaal feit geworden. 788 Door de grote verschillen in cultuur, moraal en klasses, is oorlogsreglementering onontbeerlijk. 789 In tegenstelling tot verscheidene sentimenten, is recht iets wat men in elke cultuur kent, dus recht is het middel bij uitstek om de oorlogswetten vast te leggen, waarin alle beschaafde volkeren verenigd worden en het barbaarse overwonnen wordt. 790

5.3 Règlement des lois et coutumes de la guerre

Geffcken stelt drie zaken met betrekking tot het oorlogsrecht. Ten eerste stelt hij dat oorlog een voorbijgaande aard heeft, aangezien het leidt tot vrede. 791 Ten tweede acht hij oorlog een exclusief iets, dat zich afspeelt tussen welbepaalde tegenstanders. 792 Ten derde hebben tegenstanders dezelfde rechten en middelen tot hun beschikking. 793 Dit alles leidt hij af uit de theorieën van Grotius. 794 Hij concludeert dat er rechtsregels te volgen zijn tijdens de oorlog, om het algemeen en duurzaam belang te behouden en te beschermen. 795

Bijgevolg stelt de auteur zich de vraag wat de inhoud van die te volgen rechtsregels is. Hij stelt vast dat er tot nu toe vooral gebruiken zijn. 796 Projecten zoals de ‘Manuel de la guerre’ zijn populaire stof

782 A. RIVIER, "Institut Moltke", supra noot 778, 81. 783 A. RIVIER, "Institut Moltke", supra noot 778, 81. 784 A. RIVIER, "Institut Moltke", supra noot 778, 81. 785 A. RIVIER, "Institut Moltke", supra noot 778, 82. 786 A. RIVIER, "Institut Moltke", supra noot 778, 82. 787 A. RIVIER, "Institut Moltke", supra noot 778, 82-83. 788 A. RIVIER, "Institut Moltke", supra noot 778, 83. 789 A. RIVIER, "Institut Moltke", supra noot 778, 83. 790 A. RIVIER, "Institut Moltke", supra noot 778, 83. 791 GEFFCKEN, F., “Règlement des lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1894, 586. 792 GEFFCKEN, F., “Règlement des lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1894, 586. 793 GEFFCKEN, F., “Règlement des lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1894, 587. 794 GEFFCKEN, F., “Règlement des lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1894, 586. 795 GEFFCKEN, F., “Règlement des lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1894, 587. 796 GEFFCKEN, F., “Règlement des lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1894, 587.

87 onder juristen, maar van vernieuwing is geen sprake, en bovendien ontbreekt het deze werkstukken aan bindende kracht in de verschillende staten. 797

De auteur acht één van de belangrijkste zaken om vast te stellen, wat het precieze startpunt van de oorlog is. 798 Volgens hem is dit een oorlogsverklaring. 799 Deze oorlogsverklaring valt niet af te leiden uit een vijandelijke daad. 800

Vervolgens maakt Geffcken een opsomming van de artikels over verschillende facetten van het oorlogsrecht. 801

6. Sessie van Zurich (1877)

Mancini schrijft in een brief aan het Instituut dat Italië enkel tot doel heeft om de oorlogscalamiteiten te doen stoppen en de rust te doen wederkeren. Bijgevolg pleit hij voor de medewerking van het Instituut aan de uitbreiding van ‘l’Arbitrage International’. 802 In dit opzicht zou het uiteindelijke doel de redactie van het wetboek van Internationaal Privaatrecht vormen. 803

Gustave Rolin-Jaequemyns stelt een rapport op met de evaluatie van de meest recente werkzaamheden Instituut. Hij wijst er op dat het Instituut een louter wetenschappelijke aanpak handhaaft, maar dat het recht nu eenmaal altijd rekening moet houden met gebeurtenissen en het menselijke gemoed. 804 Het kan wel lijken alsof het Instituut niet bijster veel ondernomen heeft, maar de taken die ze uitvoeren, zijn stuk voor stuk werken van lange adem. 805 Al wie het Instituut kent, is gesteld op het Instituut en steunt haar werkzaamheden. 806

Er volgt een verslaggeving van de vooruitgang van alle werkgebieden van het Instituut. Wat de reglementering van de wetten en gebruiken van de oorlog betreft, stelt men vast dat de commissie tijdelijk inactief is, door de recente gebeurtenissen (zie verder). 807

797 GEFFCKEN, F., "Règlement des lois et coutumes de la guerre.", RDILC 1894, 587. 798 GEFFCKEN, F., “Règlement des lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1894, 588. 799 GEFFCKEN, F., “Règlement des lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1894, 588. 800 GEFFCKEN, F., “Règlement des lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1894, 589. 801 GEFFCKEN, F., “Règlement des lois et coutumes de la guerre.”, RDILC 1894, 589-605. 802 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Session de Zurich.”, RDILC 1877, 303. 803 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Session de Zurich.”, RDILC 1877, 303. 804 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Session de Zurich.”, RDILC 1877, 304. 805 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Session de Zurich.”, RDILC 1877, 306. 806 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Session de Zurich.”, RDILC 1877, 305. 807 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Institut de droit international. – Session de Zurich.", RDILC 1877, 313.

88 Inzake de toepassing van het hedendaagse oorlogsrecht , heeft het Instituut verzocht om de ratificatie van deze regels. 808 Bijgevolg wenst het Instituut te onderzoeken in welke mate deze regels in de actuele oorlog worden gehandhaafd. 809

In de oorlog tussen Rusland en Turkije, kan men concluderen dat de Russische troepen kennis hebben van de regels en ze toepassen. 810 In 1877 heeft het Russische leger dan ook het ‘Reglement op de oorlogsgevangenen’ gepubliceerd, waarin Rusland haar legers zeer humane regels oplegt. 811 Het Instituut moet echter jammerlijk vaststellen dat de Turkse troepen geen gebruik maken van de regelgeving in de Verklaring van Brussel of de Conventie van Genève. 812

Het Instituut drukt nogmaals haar wensen uit. Het pleit er voor dat de staten zich contractueel verbinden om toezicht te houden op de uitvoering van verscheidene oorlogswetten – en gebruiken. 813 Tevens dienen de overheden alle mogelijke maatregelen te nemen, zodat alle officieren en soldaten daadwerkelijk kennis kunnen nemen van deze regels. 814

Het Instituut concludeert dat er geen utopische visie gehanteerd wordt, aangezien alle leden hun persoonlijke dosis levenservaring in de praktijk hebben opgedaan. 815 Het dringt zich voor het Instituut op om een toekomstvisie uit te bouwen. 816

7. Jaarlijkse vergadering van 1879

Het vorige jaar is vreedzaam en vruchtbaar geweest, zonder opvallende gebeurtenissen. Gustave Rolin-Jaequemyns weet dan ook het goede nieuwe te melden dat bijna alle tien commissies van het Instituut hun taak zo goed als af kregen. 817 Gustave Rolin-Jaequemyns herhaalt nogmaals dat buitenstaanders eventueel zouden kunnen denken dat het Instituut niet veel verwezenlijkt, maar integendeel. 818 Het Instituut levert serieus en substantieel werk.819 Het Instituut is geen congres, maar een ‘société d’étude et de travail’, met een werk van vrede, rechtvaardigheid en waarheid. 820

808 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Session de Zurich.”, RDILC 1877, 313. 809 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Session de Zurich.”, RDILC 1877, 313. 810 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Session de Zurich.”, RDILC 1877, 315. 811 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Session de Zurich.”, RDILC 1877, 315. 812 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Session de Zurich.”, RDILC 1877, 315. 813 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Session de Zurich.”, RDILC 1877, 317. 814 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Session de Zurich.”, RDILC 1877, 317. 815 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Session de Zurich.”, RDILC 1877, 324. 816 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, “Institut de droit international. – Session de Zurich.”, RDILC 1877, 325. 817 A. RIVIER, "Institut de droit international. Session de 1879. – Premier article.", RDILC 1879, 435. 818 A. RIVIER, “Institut de droit international. Session de 1879. – Premier article.”, RDILC 1879, 439. 819 A. RIVIER, “Institut de droit international. Session de 1879. – Premier article.”, RDILC 1879, 439. 820 A. RIVIER, “Institut de droit international. Session de 1879. – Premier article.”, RDILC 1879, 439-440.

89 8. Vaarwel, Gustave Rolin-Jaequemyns: afscheid van een vriend en leider

Wanneer Gustave Rolin-Jaequemyns het Europese continent inruilt voor het Verre Oosten, neemt het Instituut passend afscheid van deze spilfiguur.821 Het tijdschrift verwoordt dat Gustave Rolin- Jaequemyns bijzonder belangrijk is geweest voor de stichting en de werkzaamheden van het Instituut. 822

“Pendant vingt ans, comme secrétaire général et comme président, vous avez été pour nous un guide sûr, écouté et aimé. Si l’Institut, dont vous êtes le principal fondateur, a pu faire quelque bien dans le monde, c’est avant tout à vos efforts persévérants qu’il le doit.” 823

9. Conclusie

Op internationaal juridisch vlak wordt het Instituut vaak geprezen. Het is een feit dat het neusje van de zalm van de internationale juristen uit hun tijd lid waren van deze vereniging. Gustave Rolin- Jaequemyns wijst in tal van artikels, omtrent de werkzaamheden van het Instituut, op deze populariteit.

Hoewel er in het begin geen eensgezindheid is bij het Instituut omtrent codificatie van rechtsregels, hebben de leden van het Instituut aan verscheidene codificatie-initiatieven gewerkt. Dit is een duidelijke uiting van de positivistische elementen in de rechtsleer van deze tijd. Net zoals het een toepassing vormt van de codificatie-ideeën van von Savigny.

De inhoud van al deze initiatieven is niet bijster bijzonder voor wat het oorlogsrecht betreft. Ze bevatten allen gelijksoortige artikels. Het zijn werken van lange adem geweest, waardoor het gedurende de eerste werkjaren van het Instituut soms lijkt alsof de instelling niet veel om handen heeft. Bovendien wijzen de leden van het Instituut zelf meermaals op het feit dat de projecten weinig weerklank hebben in de praktijk, hoewel ze geprezen worden op academisch niveau.

Langs de andere kant moet het gezegd dat het codificeren van zulke regels relatief nieuw is. De juristen moeten ergens beginnen. Dat de ontwerpen vaak redelijk abstract zijn, is logisch gezien compleet van elkaar verschillende staten de ontwerpen moeten kunnen toepassen.

Het Instituut hanteert een niet-idealistische wereldvisie. Oorlog is een onvermijdelijk kwaad, en de weg naar humanisering wordt geplaveid met codificaties van het oorlogsrecht.

Een van de belangrijkste taken van de overheid, acht het Instituut de opleiding van de officieren en soldaten, zodat zij kennis hebben van de bestaande regels. De overheid moet, volgens dit liberale idee, ten alle tijde deze regelgeving ter beschikking stellen.

821 A. ROLIN, "L’ adresse de l’ Institut de droit international à M. Rolin-Jaequemyns.", RDILC 1893, 5. 822 A. ROLIN, "L’ adresse de l’ Institut de droit international à M. Rolin-Jaequemyns.", RDILC 1893, 5. 823 A. ROLIN, "L’ adresse de l’ Institut de droit international à M. Rolin-Jaequemyns.", RDILC 1893, 6.

90

HOOFDSTUK 4: INTERVENTIE EN DE ZIEKE MAN VAN EUROPA

Dit onderwerp is een klassieker. Het is dan ook een van de meest intrigerende verhalen van de negentiende eeuw. Een verhaal van vergane glorie, zeestraten, verdragen, capitulaties, besluiteloze wereldmachten en marionetten. Het bevat daarenboven tal van exotische elementen. Niemand zal ontkennen dat het verdrag van Hünkâr İskelesi spannender klinkt dan pakweg het verdrag van Parijs.

In het kader van deze Masterproef zal de problematiek echter worden besproken vanuit de figuur van de interventie. Een zeer belangrijke figuur uit de negentiende eeuw. Rolin-Jaequemyns noemt dit zelfs de belangrijkste materie van het internationale recht. 824

Eerst wordt de interventie in het algemeen besproken. Hier wordt onderzocht wat het tijdschrift verstaat onder een interventie. Welke soorten interventie kennen ze? Wanneer is een interventie toegelaten?

Wederom is de vraag, hoe wordt alles onderbouwd van primordiaal belang.

Daarna wordt interventie in het kader van de Oosterse kwestie besproken. Het betreft een bijzondere soort interventie. De eigenheid van deze interventies wordt onderzocht. Ook hier ligt de nadruk op de onderbouwing.

Tenslotte wordt als toemaatje de wapenwedloop aan het einde van de negentiende eeuw onderzocht; ten dele een gevolg van de Oosterse kwestie.

1. Bronnen

Hier wordt voornamelijk gebruik gemaakt van artikels uit de Revue. Het betreft een selectie van ongeveer 35 artikels. Het leeuwendeel hiervan wordt wederom geleverd door de onvermijdelijke Gustave Rolin-Jaequemyns. Dit neemt echter niet weg dat in vergelijking met voorgaande hoofdstukken de bijdrage van andere auteurs groter is. Zo zijn er ook stukken van bijvoorbeeld Bluntschli, Lorimer en Calvo.

Het onderwerp komt gedurende de volledige eerste reeks aan bod.

824 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note sur la théorie du droit d'intervention, à propos d'une lettre de M. le professeur Arntz", RDILC 1876, 676-677.

91 2. Interventie in het algemeen

Hier wordt de algemene gedachtegang van de Revue over interventies geschetst. Het bevat tevens interventietheorieën die niet specifiek betrekking hebben op de Oosterse kwestie.

2.1 Het principe non-interventie

De medewerkers van het tijdschrift behoren grofweg tot twee visies. De ene groep vindt het non- interventieprincipe het hoogste goed, de andere is veel permissiever. Dit neemt niet weg dat beide partijen nog steeds vertrekken vanuit het non-interventieprincipe. 825

Een vertegenwoordiger van de eerste visie is Guiseppe Carnazza Amari; een Italiaans jurist en professor met een grote nationalistische achtergrond. 826 Voor de tweede visie wordt door Gustave Rolin-Jaequemyns naar voor geschoven. Beide visies worden besproken via werkstukken van de twee vertegenwoordigers.

Naast deze visies, wordt ook de Monroe doctrine besproken; een boeiende Amerikaanse aanvulling op het non-interventie principe.

2.1.1 Guiseppe Carnazza Amari

Hij definieert interventie als een inmenging in de binnenlandse politiek van een andere staat. 827 De soevereiniteit van het land wordt vervangen door de soevereiniteit van het interveniërend land. 828

Hij bekijkt de volledige Europese interventiegeschiedenis en maakt een literatuurstudie van de belangrijkste voorgaande auteurs. 829 Hij haalt ondermeer Kant, Georg Martens en Bluntschli aan. Elke auteur die hij aanhaalt, laat niettemin interventies toe in bepaalde gevallen. Zo laat Bluntschli interventies toe in het geval dat de regering van een land dit vraagt. 830

Uit de geschiedenis en de voorgaande auteurs leidt hij af dat er nog steeds geen eenduidig principe over interventie bestaat. 831 Het enige dat hij kan besluiten is dat non-interventie de regel is en interventie de uitzondering. 832

825 Zie ondermeer: J. BLUNTSCHLI, Le droit international codifié , Parijs, Guillaumin et Cie, 1886, 278; G. ROLIN- JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 146. 826 G. REBUFFA, "Carnazza Amari, Guiseppe" in X (ed.), Dizionario Biografico degli Italiani , Rome, Istituto della Enciclopedia Italiana, 1977, http://www.treccani.it/enciclopedia/giuseppe-carnazza- amari_%28Dizionario_Biografico%29/. 827 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (première partie)", RDILC 1873, 353. 828 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (première partie)", RDILC 1873, 353. 829 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (première partie)", RDILC 1873, 354-365. 830 J. BLUNTSCHLI, Le droit international codifié , Parijs, Guillaumin et Cie, 1886, 281. 831 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (première partie)", RDILC 1873, 366.

92 Amari wil een duidelijke regel formuleren, weinig verassend doet hij dit aan de hand van het nationaliteitsprincipe. 833 Het nationaliteitsprincipe zou interventies onmogelijk maken. 834 Dit nationaliteitsprincipe impliceert dat geen enkele staat de interne soevereiniteit van een natie mag aantasten. 835

Vervolgens onderscheidt Amari niet minder dan twaalf soorten interventie, waarvan hij de legitimiteit onderzoekt. Steeds komt hij tot de conclusie dat dergelijke interventies niet zijn toegelaten. 836

Een illustratie hiervan vormen interventies bij volkeren die misdaden tegen de menselijkheid begaan. Amari ondersteunt zijn redenering met een citaat van Vattel, bestaande uit een kritiek op Grotius. 837 In dit citaat stelt Vattel dat staten niet het recht hebben om dergelijke misdaden te bestraffen, als deze misdaden geen gevolgen hebben voor hun veiligheid of rechten. 838 Vattel zegt dit omdat dergelijke interventies voorwendselen kunnen bieden aan fanatiekelingen en veroveraars. 839 Hij wil oorlog beperken. Amari gaat een stap verder. Hij construeert een redenering met objectieve en subjectieve dooddoeners. Ten tijde van een interventie is het voor een andere staat enkel mogelijk om iets als een subjectieve misdaad tegen de menselijkheid te bekijken. 840 Enkel in retrospect is het mogelijk om iets objectief als een misdaad tegen de menselijkheid te bekijken, door een gestage vorming van de 'opinion publique'. 841 Een voorbeeld hiervan zou de Spaanse inquisitie zijn. Ten tijde van de vervolgingen lijkt dit gerechtvaardigd, achteraf misdadig. 842 Enkel de nationale soevereiniteit heeft het recht om te oordelen over de opportuniteit en het karakter van dergelijke daden. 843 Het non-interventieprincipe blijft overeind. 844

Amari laat echter wel tussenkomsten van buitenlandse machten, gevraagd door een volk, ter bevrijding van de buitenlandse onderdrukker toe. 845 Dit mag omdat deze toekomsten het non- interventieprincipe willen herstellen, de buitenlandse bevrijder wil geenszins zijn soevereiniteit in de plaats stellen. 846 Dit ondersteunt hij met het voorbeeld van Lombardije, dat onafhankelijk wordt met behulp van de Fransen. 847

832 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (première partie)", RDILC 1873, 366. 833 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (première partie)", RDILC 1873, 367. 834 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (première partie)", RDILC 1873, 367. 835 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (première partie)", RDILC 1873, 367. 836 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (première partie)", RDILC 1873, 366. 837 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (suite et fin)", RDILC 1873, 532. 838 E. VATTEL, Le droit des gens ou principes de la loi naturelle, Appliqué à la conduite et aux affaires des Nations et des souverains , I, Londen, Liberos Tutior, 1758, 262-264. 839 VATTEL, E., Le droit des gens ou principes de la loi naturelle, Appliqué à la conduite et aux affaires des Nations et des souverains , I, Londen, Liberos Tutior, 1758, 262-264. 840 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (suite et fin)", RDILC 1873, 533. 841 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (suite et fin)", RDILC 1873, 533. 842 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (suite et fin)", RDILC 1873, 533. 843 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (suite et fin)", RDILC 1873, 534. 844 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (suite et fin)", RDILC 1873, 534. 845 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (suite et fin)", RDILC 1873, 552-561. 846 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (suite et fin)", RDILC 1873, 552. 847 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (suite et fin)", RDILC 1873, 552-553.

93 Dit alles maakt dat enkel absolute non-interventie de regel is, het nationaliteitsprincipe wil niets anders. 848 Het nationaliteitsprincipe zou ook de meest praktische weg zijn naar non-interventie. 849 Bij realisatie zou geen enkele staat nog geneigd zijn tot oorlog. 850 De zeer kleine staten en de grote rijken zouden verdwijnen, met een machtsevenwicht tot gevolg. 851 Deze staten zouden dan tevens een kosmopolitische federatie vormen.

Met behulp van de geschiedenis en literatuurstudies wil Amari zijn ideaal verwezenlijken, de verwezenlijking van het nationaliteitsprincipe. Net omdat hij dit wil, maakt hij soms redeneringen die zeer kort door de bocht zijn. Met andere woorden zijn activisme staat boven alles, het doel heiligt de middelen. Niettemin past hij nog steeds in de traditie van de Revue. Hij heeft dan wel een zeer sterk nationalistisch element, maar hij erkent nog steeds de 'esprit d'internationalité'. Hij bestudeert de historische, juridische en filosofische geest waarna hij deze omvormt naar zijn doeleinde. Hij wil dit onbeslist element van de 'opinion publique' verduidelijken.

2.2.2 Gustave Rolin-Jaequemyns

De visie van Rolin-Jaequemyns ondergaat een evolutie: van volgzaam, naar gefrustreerd tot constructief.

2.2.2.1 De volgzame fase

In het eerste volume van het tijdschrift is hij een vrij overtuigd aanhanger van het non- interventieprincipe. Zo komt hij tijdens de bespreking van de gevallen van jodenhaat in de Roemeense vorstendommen tot enkele opmerkelijke conclusies. Allereerst erkent hij de gruwelijkheid van de praktijk. 852 Vervolgens stelt hij echter dat de Oostenrijkers niet diplomatiek mochten ingrijpen. 853 Een mogelijkheid is dat hun ingrijpen een gevolg is van de verminderde soevereiniteit 854 van de Vorstendommen. 855 In een andere zaak, een interventie ten voordele van de schuldeisers van de Bey van Tunis, bereikt hij een soortgelijke conclusie. Hierbij is een interventie enkel mogelijk indien schuldeisers van een bepaald land bevoordeeld worden, wat in casu niet het geval is. Dit omdat een dergelijk feit een vijandige daad uitmaakt, waartegen een staat zijn inwoners mag beschermen. 856

848 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (suite et fin)", RDILC 1873, 561. 849 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (suite et fin)", RDILC 1873, 565. 850 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (suite et fin)", RDILC 1873, 565. 851 G. AMARI, "Nouvel exposé du principe de non-intervention (suite et fin)", RDILC 1873, 563. 852 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 143-144. 853 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 143-144. 854 Zie C. JELAVICH en B. JELAVICH, Establishment of the Balkan National States: 1804-1918 , Seattle, University of Washington Press, 2000, 114-116. 855 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 143-144. 856 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 147.

94 Vervolgens bespreekt hij de opstand in Kreta, die van 1866 tot 1869. Hier wordt het non- interventieprincipe reeds afgezwakt. Hier is een interventie mogelijk, maar dan een die louter berust op de 'opinion publique'. 857 Hij ziet de louter moreel veroordelende ‘joint resolution’ van de Amerikanen als een uiting hiervan. 858 Ook blijkt dat hij welwillender is ten opzichte van interventies in het Ottomaanse Rijk, daar wordt immers al lang ingegrepen in het belang van de beschaving en de menselijkheid. 859

Kortom non-interventie is de regel, interventie de uitzondering.

2.2.2.2 De gefrustreerde fase

In het tweede volume wordt zijn frustratie met het non-interventieprincipe reeds groter.

Hij ontdekt dat het non-interventieprincipe steeds meer aan terrein wint. 860 Niet enkel bij triviale buitenlandse aangelegenheden maar ook bij gebeurtenissen die de toekomst van de mensheid kunnen bepalen. 861 Het toepassingsgebied van dit non-interventiebeginsel wordt ook nog eens bepaald door het nationaliteitsbeginsel, dat naargelang de toepassing een verdelend of verenigend effect heeft. 862 Dit principe is dan ook een mogelijke bron van toekomstige problemen. 863 Opdat het non-interventiebeginsel niet zou leiden tot isolationisme en onverschilligheid is een grote rol weggelegd voor grensoverschrijdende communicatie en gerechtvaardige vrede. 864 Dit laatste zou moeten worden ondersteund door een internationale rechtsmacht. 865

Dit alles noopt hem tot enkele gepassioneerde uitspraken.

Zo moet vrede rechtvaardig zijn, anders vertegenwoordigt ze zwakte.866 Wanneer ongerechtvaardigde oorlogen bestaan, bestaan ook gerechtvaardige. Als men ook gerechtvaardige oorlogen wil verbannen, moeten benadeelde staten een andere manier krijgen om zich te verdedigen. 867 Dit maakt dat het non-interventieprincipe, een gevolg van de individualiteit van een staat, in zijn excessen moet worden getemperd. 868 Een absolute of opportunistische toepassing van het non-interventieprincipe is compleet onzinnig. 869 Het principe moet niet worden afgeschaft, maar moet worden vervoltooid. 870

857 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 144. 858 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 144. 859 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 144. 860 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 300. 861 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 300. 862 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 300. 863 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 300. 864 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 300. 865 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 300. 866 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 324-325. 867 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 324-325. 868 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 324-325. 869 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 324-325. 870 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 324-325.

95 Een voorbeeld van dergelijke misbruiken ziet hij in de wijze waarop de grootmachten de Oosterse kwestie aanpakken. 871

Hij is gefrustreerd, maar kan nog geen degelijk alternatief aandragen.

2.2.2.3 De constructieve activistische fase

In volume acht, in het jaar 1876, komt een grote omzwaai. Vanaf nu draagt hij, actief en schriftelijk, bij aan de ontwikkeling van de interventieproblematiek; niet langer alleen beschrijvingen van trends of vage kritieken. Ik vermoed dat deze lange pauze het gevolg is van de Frans-Duitse oorlog en de stichting van het Institut de Droit International.

De duidelijkste en meest compacte uiteenzetting van zijn algemene theorie zit begrepen in een antwoord op een brief van Egide-Rodolphe-Nicolas Arntz 872 . Het is belangrijk om in het achterhoofd te houden dat zijn theorie is opgebouwd naar aanleiding van de neergang van het Ottomaanse Rijk.

Samen met Arntz betoogt hij dat het menselijk bewustzijn zich verzet tegen de absolute toepassing van het non-interventieprincipe. 873

Hij vult de regels, voorgesteld door Arntz, aan en onderscheidt zo drie gevallen waarin interventie wordt toegelaten.

Ten eerste wanneer de instellingen van een staat de rechten van een derde staat schenden of dreigen deze te schenden, of wanneer deze schending het noodzakelijk gevolg is van deze instellingen, en het normale samenleven tussen de staten onmogelijk maken. 874 Met dit laatste geval wordt bedoeld; een absolute noodzaak die de andere staten verplicht om maatregelen te nemen voor hun zelfbehoud. 875

Deze regel verklaart hij als de gevallen van interventie waarbij het recht op verdediging aan de oorzaak ligt. 876 Dit behoeft geen verdere uitleg.

Ten tweede het geval waarin, in de plaats van een despoot, die zich bezondigd heeft aan misdaden tegen de menselijkheid, een overwinnende factie in de plaatst komt, hetzij onder de naam van een republiek of een democratie, en zich bezondigt aan soortgelijke excessen. 877 Of het geval waarin twee partijen, van min of meer gelijke sterkte, een burgeroorlog met uitroeiingsoogmerk beginnen,

871 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1870, 324-325. 872 Een professor van Duitse afkomst die internationaal recht doceert aan de ULB. Tevens een zeer productief medewerker van de Revue en het Institut. Uit: A. RIVIER, "Nécrologie. Arntz"', RDILC 1884, 605-611. 873 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note sur la théorie du droit d'intervention, à propos d'une lettre de M. le professeur Arntz", RDILC 1876, 673-682 (hierna verkort G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention"). 874 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 674. 875 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 675. 876 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 677. 877 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 676.

96 waarvoor geen enkele hoop op oplossing bestaat, met moordpartijen van gevangenen en gijzelaars. 878

Ten derde wanneer een regering, binnen de limieten van zijn soevereiniteit blijvende, de rechten van de mensheid schendt, hetzij door maatregelen die de belangen van de overige staten schenden, hetzij door overdreven onrechtvaardigheid en gruwelijkheden die sterk ingaan tegen onze zeden en beschaving. 879 Het soevereiniteitsprincipe moet buigen voor het belangrijkere 'droit de l'humanité'. 880

In de twee laatste gevallen moet het een collectieve interventie betreffen. Een interventie van al de andere staten, of een zeer groot aantal van de beschaafde staten in naam van de mensheid. 881 Daarenboven moet deze collectieve interventie, een collectieve beslissing zijn die het gevolg is van een congres of een internationale rechtbank; dit tegengewicht vorm een garantie tegen ongerechtvaardigde inbreuken op de onafhankelijkheid van staten. 882

De rechtvaardiging voor collectieve interventies vindt hij in Grotius. Meerbepaald de volgende passage:

"At non etiam, si manifesta sit iniuria, siquis Busiris, Phalaris, Thrax Diomedes ea in subitos exerceat, quae aequo nulli probentur, ideo praeclusum erit ius humanae societatis ?" 883

De Phalarissen van zijn tijd zouden zich op het non-interventieprincipe beroepen om misdaden te begaan die menselijk bewustzijn in opstand brengen; hun rijk blijft echte onderworpen aan het recht van de menselijke gemeenschap. 884 Deze conclusie had Grotius moeten leiden naar een collectieve interventie om het recht van menselijke gemeenschap te vrijwaren, maar hij is verkeerdelijk bij individueel bestraffingsrecht gebleven. 885

Hij haalt behoorlijk hard uit naar Vattel, omwille van de passage waarin hij stelt dat dergelijke interventies leiden tot voorwendselen voor oorlog. Hij stelt dat de zienswijze van Vattel past bij de bekrompen tijdsgeest waarin ze geschreven is. 886 Het is een schrijver met meer elegantie dan degelijkheid, een jurist die meer bezig is met naar de pijpen te dansen van zijn lezers, met ideeën die een exponent zijn van zijn oppervlakkige tijdsgeest, dan met het maken van een logisch en sluitend internationaal recht. 887 Grotius daarentegen noemt hij continu 'le génie' en hij hoopt op een tweede van het niveau van Grotius om de interventiekwestie sluitend te regelen. 888

Kortom hij is voorstander van interventies uit zelfverdediging, of interventies tegen praktijken die op een of andere manier de fundamentele wetten van de mensheid schenden. Met dit laatste bedoelt

878 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 676. 879 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 675. 880 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 675. 881 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 675. 882 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 675. 883 H. GROTIUS, De iure belli ac pacis libri tres , Parijs, Nicolaum Buon, 1625, 497-498. 884 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 678. 885 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 679. 886 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 678. 887 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 681. 888 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 677.

97 hij allerhande gruwelijkheden. De zogenaamde humanitaire interventies moeten steeds collectief van aard zijn, niet individueel.

2.2.3 Monroe doctrine

Voor de volledigheid geef ik ook enkele visies weer omtrent de stand van de Monroe doctrine in die tijd. Het betreft immers een evolutief leerstuk

Het betreft voornamelijk de visie van Thomas Barclay en John Bassett Moore.

Thomas Barclay (1853-1941) is een Schots jurist en advocaat. 889 John Bassett Moore (1860-1947) is een Amerikaanse autoriteit op het gebied van het internationaal recht.890 Beide studies zijn geschreven naar aanleiding van een incident tussen Amerika en Groot-Brittannië omtrent een grensdispuut tussen het Engelse Guyana en Venezuela.

De doctrine bestaat uit twee componenten: een Europese en een Amerikaanse. Over de Europese component bestaat geen discussie: de Amerikanen bemoeien zich niet met Europese problemen of oorlogen. 891 Het betreft een non-interventieprincipe.

Huldigt het Amerikaanse luik een interventie of non-interventie principe?

2.2.3.1 Het Amerikaanse luik

Er bestaat een extreme interpretatie die stelt dat de Amerikanen een protectoraat hebben op de beide Amerikaanse continenten. 892 Geen van beiden hangt deze rare interpretatie aan.

Een andere, meer correcte interpretatie, beschrijft de Monroe doctrine als een defensief ingestelde theorie. 893 Een bescherming tegen Europese interventies, met als oogmerk de onderwerping van de onafhankelijke Amerikaanse staten. Met bestaande kolonies hebben ze geen problemen, enkel met het stichten van nieuwe kolonies. 894 De Verenigde Staten hebben met de theorie steeds hun eigen vrede en veiligheid in het achterhoofd, ze hebben geen ambitie om de politieagent van de twee Amerika's te worden. 895 Hun eigen vrede en veiligheid indachtig, gaan ze wel strenger zijn op Europese inmengingen dicht bij huis dan in pakweg Chili. 896

889 S. REYNOLDS, Paris-Edinburgh : cultural connections in the Belle Epoque, Aldershot, Ashgate, 2007, 103-104. 890 J. DOENECKE, "Edwin M. Borchard, John Bassett Moore, and opposition to American intervention in World War II", The journal of libertarian studies 1982, 1-34. 891 T. BARCLAY, "La doctrine de Monroe et le Venezuela", RDILC 1896, 503; J. MOORE, "La doctrine de Monroe", RDILC 1896, 302.

892 J. MOORE, "La doctrine de Monroe", RDILC 1896, 301. 893 J. MOORE, "La doctrine de Monroe", RDILC 1896, 321. 894 T. BARCLAY, "La doctrine de Monroe et le Venezuela", RDILC 1896, 509-510. 895 J. MOORE, "La doctrine de Monroe", RDILC 1896, 322. 896 T. BARCLAY, "La doctrine de Monroe et le Venezuela", RDILC 1896, 522.

98

2.2.3.2 Conclusie

Het Europese luik van de Monroe doctrine huldigt het non-interventieprincipe. Het Amerikaanse luik vertoont kenmerken van een selectief interventieprincipe. Interventie is mogelijk, in het belang van de vrede of de veiligheid van de Verenigde staten. De interpretaties zijn allen afgeleid van uitspraken en documenten van Amerikaanse presidenten of hoge staatsmedewerkers.

3. Rolin-Jaequemyns, de moderne kruisvaarder

"Il nous est impossible, en effet, comme homme, comme juriste, comme chrétien, de nous taire en présence de ce qui se passe, et la Revue de droit international serait indigne de son nom si elle paraissait ignorer les graves évènements dont la Turquie d'Europe est en ce moment le théâtre. "897

Met deze begeesterde woorden, geschreven op veertien oktober 1876, vat Rolin-Jaequemyns zijn eerste grondige bespreking van de kwestie aan. De oplossing voor het probleem vindt hij in een collectieve humanitaire interventie. Het is de concrete ontwikkeling en onderbouwing van deze visie die wordt besproken. Tevens geven we zijn kritiek weer op de uiteindelijke schijnoplossing.

3.1 Specifieke rechtvaardiging gebruik bronnen

Hier wordt voornamelijk gebruik gemaakt van Gustave Rolin-Jaequemyns, ondanks de bijdragen van de andere auteurs. De redenen hiervoor zijn eenvoudig. Geen van die andere auteurs bespreekt interventie, al dan niet volgens Rolin-Jaequemyns' betekenis. De meeste andere schrijven louter beschrijvende artikelen.

Een voorbeeld hiervan zijn de artikelen van Bluntschli over het Congres van Berlijn. 898 Uitstekend feitenrelaas, maar weinig echte standpunten over het internationaalrechtelijk karakter van de zaak. De meest kritische noot die hij laat horen, slaat op een verkeerd gebruik van het 'nationaliteitsprincipe' waardoor een bepaald land verkeerd wordt afgebakend. De achterliggende

897 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Le droit international et la phase actuelle de la question d'Orient", RDILC 1876, 293.

898 J.BLUNTSCHLI, "Le congrès de Berlin et sa portée au point de vue du droit international (premier article)", RDILC 1879, 1-37; J. BLUNTSCHLI, "Le congrès de Berlin et sa portée au point de vue du droit international (deuxième article)", RDILC 1879, 411-430; J. BLUNTSCHLI, "Le congrès de Berlin et sa portée au point de vue du droit international (troisième article)", RDILC 1880, 276-294; J. BLUNTSCHLI, "Le congrès de Berlin et sa portée au point de vue du droit international. (quatrième article)", RDILC 1881, 571-586.

99 boodschap lijkt mij een lofzang aan de diplomatieke kunde van Bismarck te zijn, en de genialiteit waarmee hij ondanks de verschillende individuele belangen tot een compromis komt.

Dan zijn er ook nog de historische studies. Zoals de studie van Engelhardt 899 over interventies in het Ottomaanse Rijk doorheen de geschiedenis. Dit is interessant, aangezien het in de traditie past van de vele rechthistorische studies die in het tijdschrift verschijnen. Het wil de historische geest van het probleem verduidelijken. Interessant op zich, maar zelfs al zou ik dit willen bespreken, Rolin- Jaequemyns bespreekt dit ook en zijn uitkomsten zijn gelijkaardig.

3.2 Heeft het recht iets in de Oosterse pap te brokken?

Rolin-Jaequemyns betoogt vurig dat het Oosterse vraagstuk niet enkel toebehoort aan de oorlog en aan de diplomatie, het is tevens het terrein van het recht. 900

Niet zomaar elk recht. Het betreft het door Rolin-Jaequemyns zo gekoesterde recht. Hij heeft het absoluut niet over het recht van de klassieke schrijvers. 901 Het betreft het noodzakelijk, historisch en progressief recht dat zijn rechtvaardiging vindt in de natuur zelf. 902 Het is het recht afkomstig uit het menselijk bewustzijn, veruitwendigd door de reeds gekende 'opinion publique'.

Dat zelfde menselijk bewustzijn zou lijden onder een gevoel van wroeging en het gewicht van een te nemen verantwoordelijkheid. 903 Een gevoel wordt hier verheven naar een bron van recht, dit is mogelijk bij Rolin-Jaequemyns. Hij is van mening dat het recht, in zijn meest verheven vorm, de emotie niet uitsluit; het handelt over feiten en elke echt gevoel is een feit. 904

Dit gevoel moet een collectieve, geen individuele, interventie tot gevolg hebben. 905 Het is echter niet altijd mogelijk om tot een interventie over te gaan, hiervoor moet een recht bestaan. 906 Dit recht is aanwezig.

3.3 Het Europese recht op interventie in het Ottomaanse Rijk

Het betreft een recht dat zijn grondslag vindt in de geschiedenis, diplomatieke precedenten, verdragen, recente gebeurtenissen en de aard van de Ottomaans-Europese relaties. 907 Het kan enkel uitgeoefend worden in het belang van de mensheid en de algemene vrede. 908

899 E. ENGELHARDT, "Le droit d'intervention et la Turquie. Etude historique", RDILC 1880, 363-388. 900 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Le droit international et la phase actuelle de la question d'Orient", RDILC 1876, 294 (hierna verkort G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient"). 901 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 294. 902 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 294. 903 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 295. 904 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international", RDILC 1869, 145. 905 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 295. 906 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 295. 907 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 295.

100 Rolin-Jaequemyns begrijpt dit alles op een nogal aparte manier. Hieronder volgen enkele voorbeelden om één en ander te verduidelijken.

Een goed voorbeeld voor zijn historische visie vormt zijn beeld over ‘de Islam’ en ‘de Turk’. De Islam zou een bloeddorstige bedoening zijn en zou over het algemeen enkel onwetendheid en verderf verspreiden. 909 De Turk zou van zichzelf vinden dat hij is gemaakt om te regeren over andere volkeren. 910

Deze racistische retoriek is bij Rolin-Jaequemyns iets sterker aanwezig dan bij de andere medewerkers, vermoedelijk door zijn zeer sterke Katholieke geloof.

Hij haalt rechten voor Europese mogendheden uit tientallen verdragen. Voor het Verdrag van Kutschuck Kainardgi geeft hij uitgebreid aandacht aan een bepaling opgenomen ter bescherming van de Christelijke godsdienst in het algemeen. 911 Hij maakt zelfs gebruik van het uit het Congres van Wenen resulterende verdrag, dit zou het principe van collectieve interventie geïntroduceerd hebben. 912

Uit recente gebeurtenissen volgen ook rechten. Het beste voorbeeld hiervan zijn de gruwelijke moordpartijen in Bulgarije. 913

De volledige onderbouwing van dit recht komt mij nogal gekunsteld over. Zijn algemene theorie is duidelijker en enigszins logisch. Veel van zijn gestuntel vindt een oorsprong in zijn verlangen om zoveel mogelijk mensen aan te spreken. 914 Om deze reden wil hij absoluut beroep doen op verdragen en historische precedenten.

3.4 Hoe deze collectieve interventie uitvoeren ?

Hij wil dat de Europese grootmachten optreden in hun hoedanigheid van Concert van Europa. 915 Hij geeft een interessante definitie aan het Concert van Europa: " l'union de l'Europe dans un même droit dont les grandes puissances sont les gardiennes, ou, sensu strictiori, l'union des grandes puissances pour une action commun, à exercer au nom de l'Europe" 916 . Het Concert van Europa, beschermer en uitvoerder van Europese verheven belangen; een uitvoerend orgaan van de publieke opinie.

Concreet moet het Concert van Europa het Ottomaanse Rijk onder curatele zetten en het zeer geleidelijk aan liquideren. 917 Van Ottomaanse soevereiniteit is geen sprake meer.

908 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 367. 909 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 298. 910 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 298. 911 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 307. 912 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 309. 913 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 334-339. 914 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Note intervention", supra noot 873, 675. 915 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 367. 916 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 368. 917 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 373.

101 De afspraken hieromtrent moeten worden gemaakt tijdens een Europese conferentie. 918 Deze conferentie moet garanties tot uitvoering bevatten.919 Hij denkt hierbij aan een soort commissie die te Konstantinopel de belangen van Europa en de verschillende bevolkingen van Turkije verdedigt. 920

3.5 Evaluatie van de poging tot oplossing

Hij maakt twee beoordelingen: de eerste maakt hij net na de Russisch-Turkse oorlog, de tweede maakt hij acht jaar na het Congres van Berlijn.

3.5.1 De Russisch-Turkse oorlog 1977 tot 1978: справедливость !

Hij keurt het goed dat Rusland haar verantwoordelijkheid heeft genomen. 921 De Ottomanen hebben immers verscheidene pogingen om de vrede te behouden afgewezen. 922 Hij zou wel willen dat de individuele Russische actie wordt vervangen door een collectieve interventie van het Concert van Europa, via een Europees congres. 923 Hij wil dat de Europese grootmachten nu eindelijk eens hun individuele belangen laten varen en kiezen voor de belangen van de vrede en de mensheid. 924 De oorlogsspanningen die ontstaan zijn naar aanleiding van het Verdrag van San Stefano vindt hij reinste onzin.

Ik bespaar de lezer een bespreking van het gedrag van de oorlogsvoerende partijen. In essentie komt het hierop neer: de Ottomanen zijn halve wilden die op creatieve wijze moorden, verkrachten, of zich bezondigen aan mengvormen hiervan. Het zien van het teken van het Rode Kruis (de organisatie) werkt als een rode lap op een stier. De meeste Ottomaanse strijders worden dan rechtstreeks getroffen door overweldigend religieus fanatisme, waarna ze overgaan tot gruwelijkheden. Zo zijn gevallen bekend waarin de strijders de armen afhakken van de drager van de vlag van het Rode Kruis, waarna ze overgaan tot het versnijden van vlag. 925

Samengevat roept hij nogmaals op tot collectieve actie; hij ziet geen heil in individuele acties, maar keurt wel de actie van Rusland goed.

918 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 376. 919 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 381. 920 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 381. 921 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international. L'année 1877 et les débuts de 1878, au point de vue du droit international", RDILC 1878, 12 (hierna verkort G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "1877-1878"). 922 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "1877-1878", supra noot 921, 16. 923 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "1877-1878", supra noot 921, 55. 924 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "1877-1878", supra noot 921, 57. 925 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Question d'Orient", supra noot 900, 345.

102 3.5.2 Het Congres van Berlijn

In 1886 beoordeelt hij de resultaten van het congres van Berlijn. Dit lijkt op de door hem gepromote Europese conferentie, een positief oordeel ligt in de lijn van de verwachtingen.

Dit is helaas niet het geval. Het zijn geen rechtvaardige regelingen. De vrijheid en de veiligheid van de verschillende delen van het Ottomaanse Rijk zijn niet voorop gesteld, eerder het terugdraaien van de Russische verworvenheden door het Verdrag van San Stefano. 926

Hij vindt het geen gerechtvaardigde collectieve interventie, maar een geval van machtsmisbruik en usurpatie. 927 Een voorbeeld hiervan vindt hij in het opdelen van Groot-Bulgarije. 928

Het was naïef van Rolin-Jaequemyns om werkelijk verheven oplossingen te verwachten. De uitkomst moest altijd een halfbakken compromis of oorlog zijn, niets anders. De individuele belangen waren te uiteenlopend.

4. Een broeihaard van problemen: de gewapende vrede

In dit onderdeel wordt dieper ingegaan op de ontwapeningsproblematiek. De mening van de auteurs van het tijdschrift zal worden onderzocht. Tevens zullen we onderzoeken wat de tendens is in de visies van de leden van het Instituut.

4.1 Europese trend: wapenwedloop

In het jaar 1886 ondervindt Europa een periode van vrede. 929 Hiertegenover staat dat Europa onnoemlijk grote budgetten uitgeeft aan enorme bewapeningsinitiatieven. 930 Welke feiten liggen aan de oorzaak van deze merkwaardige tendens? Volgens Rolin-Jaequemyns zijn de boosdoeners de Oosterse kwestie, de koloniale Europese politiek, onderlinge jaloezie en intriges tussen grootmachten zoals Frankrijk, Engeland en Italië en de dreigingen tussen Engeland en Rusland. 931

926 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international 1885-1886. La question d'Orient (première article)", RDILC 1886, 379 (hierna verkort G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "1885-1886 p"). 927 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "1885-1886 p", supra noot 926, 432. 928 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "1885-1886 p", supra noot 926, 380. 929 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international 1885-1886. Des questions Européennes", RDILC 1886, 373 (hierna verkort G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique 1885-1886") 930 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique 1885-1886", supra noot 929, 373. 931 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique 1885-1886", supra noot 929, 376.

103 4.2 Verschillende visies op ontwapening in de Revue

Hieronder worden de visies van Lorimer, Kamarowski en Rolin-Jaequemyns weergegeven.

Lorimer is een Schots advocaat en rechtsgeleerde met een zeer sterke natuurrechtelijke invloed, zijn belangrijkste werk is " The institutes of law: a treatise of the principles of jurisprudence as determined by nature " uit 1872. 932 Kamarowski een professor internationaal recht van de universiteit van Moskou. 933 Gustave Rolin-Jaequemyns is reeds overvloedig besproken.

4.2.1 Lorimer: proportionele ontwapening

Lorimer stelt een dominante stroming vast in Europa, die pretendeert alsof de massale bewapening een onmisbaar iets is, en dat er geen andere mogelijkheden zijn, dan overdreven grote budgetten uit te keren aan bewapening. 934 Hij verlangt dan ook naar een dag, waarop alle belangrijke staatsmannen van Europa voorstander zijn van diplomatieke initiatieven om de wereld te redden van deze fatale, internationale epidemie. 935 Hij roept dan ook op om de wereld bevrijden van deze zelfopgelegde verplichting. 936

In een brief naar Rolin-Jaequemyns concretiseert hij zijn ideeën. Ten eerste verduidelijkt hij, dat het niet zijn bedoeling is om de wapens te verbannen, maar om ze te verminderen. 937 Het is bijgevolg essentieel om te weten in welke mate dit in de huidige internationale omstandigheden mogelijk is. 938

Het is dan ook nodig om rekening te houden met het actuele machtsevenwicht, hoe onwenselijk dit evenwicht ook is. 939

Lorimer benadrukt dat de ontwapening volgens de regels van de proportionaliteit moet gebeuren. 940

Tevens is het aan elke staat op zich om te beslissen via welke manier ze de ontwapening wensen uit te voeren, bijvoorbeeld door vermindering van kanonnen of torpedisten. 941 Een internationaal

932 D. GAURIER, Histoire du droit international , supra noot 299, 199. 933 A. EYFFINGER, The first Hague peace conference of 1899: 'The parliament of man, the federation of the world' , Den Haag, Kluwer Law International, 1999, 213. 934 J. LORIMER, "Le désarmement proportionnel", RDILC 1885, 53. 935 J. LORIMER, "Le désarmement proportionnel", RDILC 1885, 53. 936 J. LORIMER, "Le désarmement proportionnel", RDILC 1885, 54. 937 J. LORIMER, "La question du désarmement et les difficultés qu'elle soulève au point de vue du droit international", RDILC 1887, 473 (hierna verkort J. LORIMER, "Désarmement international"). 938 J. LORIMER, "Désarmement international", supra noot 937, 473. 939 J. LORIMER, "Désarmement international", supra noot 937, 474. 940 J. LORIMER, "Désarmement international", supra noot 937, 474. 941 J. LORIMER, "Désarmement international", supra noot 937, 474.

104 orgaan zou regels vastleggen, aan welke de staten zijn dienen te houden. 942 Een voorbeeld van zo’n regel zou kunnen zijn, dat ze hun bewapeningsbudget met 25 procent moeten afbouwen. 943

Tenslotte wil Lorimer de aandacht van het Instituut vestigen op een problematische kwestie. Hij stelt een populaire opkomst vast van explosieven als oorlogswapen, die niet alleen ontzettend duur zijn, maar tevens tot ongekende gruwelijkheden tijdens de oorlog zouden kunnen leiden. 944 Een mogelijke oplossing zou zijn, om de staten onderling internationale verdragen te laten sluiten, waarin ze overeenkomen om deze wapens niet te gebruiken. 945 Helaas zijn zulke documenten zwak en dus onbetrouwbaar. 946 Bijgevolg pleit Lorimer voor de stichting van een internationaal gezagsorgaan, actief op wetgevend, rechterlijk en uitvoerend vlak, dat bestaat uit juristen. 947

Ook vanuit economisch oogpunt ijvert Lorimer voor de graduele afbouw van de bewapening. 948 Zo kunnen deze kostbare budgetten voor andere doeleinden worden aangewend. 949

4.2.2 Kamarowski: ‘to be or not to be’ 950

De wapenwedloop maakt een essentieel probleem uit voor de Europese staten, aldus Kamarowski. 951 Deze tendens toont de onvolmaaktheden van de politiek aan, zowel op binnenlands als op internationaal vlak, van de christelijke volkeren. 952 Het is van het grootste belang voor onze toekomst om niet het slachtoffer te worden van deze binnenlandse 'barbaren', zoals het de Romeinen vergaan is, in hun strijd tegen de buitenlandse barbaren. 953

Deze wapenwedloop is ook een groot probleem op economisch vlak, gezien de economische crisis. 954 Uiteindelijk zal deze gewapende vrede tot gevolg hebben, dat het volk nog liever in staat van oorlog zou verkeren. 955 De wapenwedloop maakt een constante dreiging voor de vrede uit. 956 Kamarowski is dan ook ten zeerste verwonderd omtrent het stilzwijgen van het merendeel van de internationalisten. 957

942 J. LORIMER, "Désarmement international", supra noot 937, 475. 943 J. LORIMER, "Désarmement international", supra noot 937, 475. 944 J. LORIMER, "Désarmement international", supra noot 937, 476. 945 J. LORIMER, "Désarmement international", supra noot 937, 476. 946 J. LORIMER, "Désarmement international", supra noot 937, 476. 947 J. LORIMER, "Désarmement international", supra noot 937, 476-477. 948 J. LORIMER, "Désarmement international", supra noot 937, 477. 949 J. LORIMER, "Désarmement international", supra noot 937, 477. 950 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 481. 951 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 481. 952 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 481. 953 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 481-482. 954 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 482. 955 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 482. 956 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 482. 957 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 482.

105 Om dit grootschalige probleem aan te pakken, dient men volgens de auteur beroep te doen op een internationale juridische organisatie. 958 Maar vooraleer dit aan de orde is, is het noodzakelijk om enkele voorwaarden op te sommen. 959

Het ontwapeningsinitiatief moet een internationaal karakter hebben, en alle staten van Europa betreffen. 960 De kwestie moet op een serieuze manier worden behandeld, en moet alle uitgangspunten bekijken. 961 In het bijzonder dient er aandacht uit te gaan naar de onderwerpen die voor de meeste vijandigheid zorgen tussen staten. 962 Hieromtrent wil Kamarowski de ‘opinion publique’ van Europa onderzoeken. 963

De ontwapening dient op graduele wijze te gebeuren, gebaseerd op een internationaal akkoord, tegen een bepaalde termijn. 964

Essentieel in dit alles is de uitbouw van een internationale macht, als waakhond toeziet op de algemene vrede en rechtvaardigheid. 965

Tenslotte benadrukt de auteur dat ontwapening geenszins een onderdrukking van de militaire macht inhoudt. 966 Het gaat enkel om een herleiding van de legermacht tot het nodige niveau voor internationale veiligheid, en ten opzichte van de vrijheid en onafhankelijkheid van andere volkeren, onder het toeziend oog van en internationale organisatie. 967 Als uiteindelijke resultaat zouden de oorlogen minder frequent en meer rechtvaardig zijn.968

4.2.3 Gustave Rolin-Jaequemyns

Het Instituut loopt niet warm om zich bezig te houden met de bewapeningsproblematiek. Het wordt niet tot de doelstellingen van het Instituut gerekend om zich met zulke zaken bezig te houden en het wordt als irritant, niet-opportuun en compromitterend voor de goede naar van het Instituut afgedaan. 969 Verschillende leden van het Instituut wijzen op de politieke aard van het probleem, daar waar het Instituut een louter wetenschappelijke taak heeft. 970 Het Instituut houdt zich niet met

958 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 482. 959 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 482. 960 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 482-483. 961 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 483. 962 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 483. 963 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 483. 964 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 484. 965 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 484-485. 966 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 486. 967 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 486. 968 L. KAMAROWSKI, "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 486. 969 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Limitation conventionnelle des dépenses et des effectifs militaires. Développements d'une proposition faite à l'Institut de Droit International", RDILC 1887, 400 (hierna verkort G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Limitation conventionnelle"). 970 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Limitation conventionnelle", supra noot 969, 401.

106 politiek bezig. Rolin-Jaequemyns repliceert geagiteerd dat dit het Instituut voorheen nooit tegengehouden heeft om een probleem aan te kaarten.971

Rolin-Jaequemyns gaat hier op in door te stellen dat het net de veertien uitmuntende werkjaren zijn van het Instituut, die hem er toe aanmoedigen om zich toch met de uitzonderlijke kwestie bezig te houden, zonder af te doen aan de goede reputatie van het Instituut. 972

Essentieel in het hele debat is volgens Rolin-Jaequemyns de notie van de onafhankelijkheid en autonomie van een soevereine staat, en hiermee samenhangend het recht en de taak om haar bestaan te verdedigen, inclusief alle preventieve en onmiddellijke middelen die hiertoe kunnen dienen. 973 Om een oplossing aan te kunnen reiken voor het bewapeningsprobleem, dient men te weten hoe ver dit recht reikt, en of er een gemeenschappelijke taak bestaat, voor een groep van gebundelde staten, om overbewapening te voorkomen. 974

Rolin-Jaequemyns stelt dat deze kwestie zo eminent gevaarlijk en dringend is, dat een oplossing zich opdringt. 975 Indien men deze problematiek als een moreel probleem ziet, en dus als een niet-juridisch probleem, maakt de auteur de opmerking dat in het internationaal recht de grens tussen het morele en het juridische bijna onbestaande is. 976

4.3 Conclusie

Zowel Gustave Rolin-Jaequemyns, Kamarowski als Lorimer zijn enthousiast in hun denken, en willen de problematiek zo snel mogelijk aanpakken. Allen zien ze in het probleem van de wapenwedloop een uitmuntende kans voor het internationaal recht. Zo ijveren Lorimer en Kamarowski voor een internationaal gezagsorgaan, om toe te zien op de vrede. Deze drie auteurs waarschuwen voor de mogelijke escalatie van deze levensbedreigende internationale tendens, en schrijven bijzonder passionele pleidooien.

Tegen alle verwachtingen in moet Rolin-Jaequemyns bekennen dat de leden van het Instituut zich niet willen mengen in deze hele kwestie. Hij reageert opvallend aangebrand, en doet de houding van het Instituut af als zijnde ridicuul. Het Instituut wijst op haar louter wetenschappelijke functie en doelstellingen, en wil zich niet mengen in deze politiek getinte affaire. Net als Lorimer en Kamarowski probeert Gustave Rolin Jaequemyns nog een keer te wijzen op de hoogstdringendheid en belangrijkheid van de kwestie, maar het mag niet baten. Rolin-Jaequemyns is ronduit verontwaardigd omtrent deze laffe houding van het Instituut. Uiteindelijk blijkt dat het Instituut niet voldoende slagkracht heeft om al haar nobele doelstellingen waar te maken.

971 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Limitation conventionnelle", supra noot 969, 401. 972 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Limitation conventionnelle", supra noot 969, 405. 973 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Limitation conventionnelle", supra noot 969, 402. 974 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Limitation conventionnelle", supra noot 969, 402. 975 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Limitation conventionnelle", supra noot 969, 402-403. 976 G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Limitation conventionnelle", supra noot 969, 404.

107 5. Besluit

Zelfs bij de aanhangers van het absolute non-interventieprincipe is een interventie mogelijk. Onder het mom van vrijwillig hulp vragen aan een andere staat, zolang de helpende partij zijn soevereiniteit niet opdringt. Dit laatste is een gevolg van de centrale rol van het nationaliteitsprincipe in deze visie. Eens het nationaliteitsprincipe immers gerealiseerd is, dan vormt dit de beste garantie voor het non- interventieprincipe. Deze visie is een kruisbestuiving van voorgaande auteurs en het nationaliteitsprincipe.

De tweede visie wil allerlei vormen van gruwelijkheden verhelpen. Non-interventie kan niet ten allen tijde juist zijn, sommige dingen zijn te weerzinwekkend om zo maar doorgang te laten vinden. Het interventiemiddel is de collectieve Europese interventie. Individuele interventies zouden immers alleen maar bijdragen aan meer problemen.

Rolin-Jaequemyns' theoretische uiteenzetting hieromtrent is juridisch mooi. Zijn praktische toepassing in de Oosterse kwestie is pijnlijk. Hier krijg ik de indruk dat hij te veel als moderne kruisvaarder wil ageren. Ook de honderden verwijzingen naar menig verdrag en geschiedkundige gebeurtenis waren voor mij niet nodig geweest. Hij doet dit enkel om zijn punt meer geloofwaardig te maken bij andere partijen. Een loutere toepassing van zijn algemeen geformuleerde regels had volstaan. Het is overigens opvallend hoezeer hij hier beroep doet op de 'opinion publique'. Telkens wanneer hij zaken wil wijzigen, speelt deze een zeer grote rol.

De Oosterse Kwestie vormt ook een leuk contrast met de Frans-Duitse oorlog. Daar beperkt hij zich meer tot eigentijds recht, in de Oosterse kwestie wil hij veel meer vernieuwen.

In retrospect was en is een bewapeningsbeperkingsregeling ontzettend zinvol. De lamme houding van het Instituut is schrijnend. Hoe ze dingen willen veranderen zonder zich enigszins politiek op te stellen is mij een raadsel. Ik kan alleen maar begrip opbrengen voor Rolin-Jaequemyns' houding.

108 CONCLUSIE

Aan het einde van deze lange reis is de tijd gekomen om de oorlogsrechtelijke rechtsvisie van de Revue te situeren. Het is duidelijk dat dit geen eenvoudige taak is.

De Revue bevat schrijvers van elk allooi en van elke stroming. De natuurrechtelijk georiënteerde Lorimer gaat hand in hand met de eerder positivistische Pradier-Fodéré. Desondanks is het mogelijk om tussen al deze schrijvers enkele gemeenschappelijke kenmerken te zien.

Elk van deze schrijvers is sterk internationalistisch georiënteerd, vandaar de in de literatuur vaak gebruikte term 'internationalisten'. Ze zijn echter ook allen begeesterd door de positieve 'esprit national', die waar nodig moet wijken voor hogere belangen.

De meeste auteurs in het tijdschrift zijn ook niet louter professor. De meesten hebben voeling met de praktijk; ze zijn ofwel advocaat ofwel diplomaat. Logischerwijs zou dit meestal een praktische behandeling van de materie tot gevolg hebben. Dit is vaak waar: de praktijk wordt zelden geschuwd. Deze invalshoek is het duidelijkst aanwezig in het kenmerk dat vooral over actuele kwesties wordt geschreven. Onafhankelijk van het feit of hier dan realistische oplossingen voor worden gegeven.

Elke artikel in de Revue heeft meestal een historische, filosofische en juridische component. Vaak zijn de artikelen zelfs in die mate met tussentitels opgedeeld. Een mogelijke erfenis van de historische school. Sommige artikelen handelen over een bepaalde component, meestal de historische. Rechtsgeschiedenis wordt zeer hoog ingeschat in het blad. De beste historische stukken zijn van de hand van Ernest Nys.

Het kenmerkende aspect van de stroming is het 'conscience publique', veruitwendigd door de 'opinion publique'. Het gebruik hiervan verschilt zeer sterk. Blijkbaar komt deze allerhoogste bron van recht vooral aan bod bij zaken die ze veranderd willen zien. In de gehele behandeling van de Frans-Duitse oorlog heb ik de term 'opinion publique' slechts zelden gelezen. Steeds werd de nadruk gelegd op het feit dat desiderata geen recht uitmaken. Bij de Ottomaanse kwestie is de 'opinion publique' meer beschikbaar.

Deze 'opinion publique' levert ook een sterk bewijs voor de moraliteit van het recht van de Revue.

Het is een exclusieve 'opinion publique'. Niet zomaar Jan met de pet, het is de liberale burgerij en voor werkzaamheden van enige waarde voor het internationale recht enkel juridisch geschoolden. Met niet-juridisch geschoolden zou in dergelijke domeinen niets aan te vangen zijn. Aan bescheidenheid ontbreekt het Gustave Rolin-Jaequemyns zelden.

Ook bijzonder is de drang tot codificatie. Het bewijs hiervoor is het hoofdstuk over het Institut de Droit International. Codificatie verwacht men niet bij een progressieve vorm van recht.

Bij het maken van juridische punten verwijzen ze ofwel naar verdragen, ofwel naar de geschiedenis, ofwel naar toonaangevende auteurs uit het verleden. De drie meest geciteerde auteurs zijn veruit Vattel, Georg Martens en met stip op nummer één Grotius. Meestal wordt iets als een principe beschouwd, wanneer het bij alle drie deze auteurs voorkomt. Verder verwijzen ze zeer vaak naar gelijkgestemde auteurs. Zo verwijst Gustave Rolin-Jaequemyns vaak naar Bluntschli, en omgekeerd.

109 Dit wordt ruimschoots aangetoond in het hoofdstuk over de Frans-Duitse oorlog. Eigentijdse auteurs die niet gelijkgestemd zijn worden zeer uitzonderlijk aangehaald, en meestal in pejoratieve zin 977 .

Uit dit alles moet niet worden afgeleid dat geen plaats bestaat voor verschillende meningen. Zo staat Rolin-Jaequemyns, voor wat betreft de Oosterse kwestie, diametraal tegenover Hornung.

Hun latere invloed is relatief. Afzonderlijk hebben velen van hen veel betekend. Iedereen kent nog steeds Tobias Asser, Lieber, Moynier, enzoverder. Ook nu nog biedt het Instituut een thuis aan juridische beroemdheden zoals Johan Erauw. Als groep is hun invloed iets moeilijker in te schatten. Het is alleszins een feit dat verschillende van de oorlogsrechtelijke codificaties van het Instituut model hebben gestaan voor het Verdrag van Den Haag van 1899. 978 In hun eigen tijd waren ze iets minder invloedrijk. Rolin-Jaequemyns vertelt vaak over het gebrek aan navolging, ondanks dat iedereen hen fantastisch vindt. Mijn inziens was hun direct succes groter geweest, indien het Instituut zich met meer politiek geladen thema's bezig mocht houden. Rolin-Jaequemyns klaagt ook vaak dat de werken van de Revue geen navolging krijgen bij diplomaten; er zou quasi geen contact zijn tussen de diplomatie en de wetenschap. 979 Dit is omdat de auteurs van de Revue niet bepaald schrijven voor diplomaten. Ze zijn praktisch ingesteld, maar houden niet steeds rekening met praktische zaken zoals het machtsevenwicht. In theorie zijn veel van hun voorstellen pareltjes, maar tussen elkaar wantrouwende grootmachten niet werkbaar.

Dit werk beperkt zich tot oorlogsrecht, bijgevolg kan in andere materies deze visie verschillen. Van de auteurs die over oorlogsrecht schrijven is Gustave Rolin-Jaequemyns veruit het meest productief. De visie is het meest op zijn maat.

Ik sluit deze masterproef, een werk van twee jaar, graag af met een citaat van Gustave Rolin- Jaequemyns:

"Mais j'y songe! Nous aussi nous sommes en train de mettre au monde, non sans douleur, une fille dont la naissance coïncidera avec la vôtre. Il est vrai que nous sommes trois pour cela, sans compter les collaborateurs. Pourvu qu'au bout de ces peines elle ait autant de lecteurs que Mademoiselle Asser aura un jour d'admirateurs!"980

977 Bijvoorbeeld Adolf Lasson: zijn ontkenning van het bestaan van internationaal recht en zijn verheerlijkende standpunten over oorlog worden woedend onthaald. Uit: A. ROLIN, "Bibliographie. Das Culturideal und der Krieg de A. Lasson", RDILC 1869, 463-466.

978 A. EYFFINGER, The first Hague peace conference of 1899: 'The parliament of man, the federation of the world' , Den Haag, Kluwer Law International, 1999, 210. 979 Zie o.m. G. ROLIN-JAEQUEMYNS, "Chronique du droit international 1885-1886 (Introduction)", RDILC 1886, 369. 980 T. ASSER,, "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels. La fondation de la Revue de droit international", RDILC 1902, 114.

110 Bibliografie

Boeken

AUSTIN, J., The province of jurisprudence determined , Londen, John Murray, 1832, 391 p.

BERNARD, M., A historical account of the neutrality of Great Britain during the American Civil War , Londen, Longmans, Green, Reader and Dyer, 1870, 510 p.

BLUNTSCHLI, J., Le droit international codifié , Parijs, Guillaumin et Cie, 1886, 606 p.

EYFFINGER, A., The first Hague peace conference of 1899: 'The parliament of man, the federation of the world' , Den Haag, Kluwer Law International, 1999, 472 p.

GAURIER, D., Histoire du droit international. Auteurs, doctrines et développement de l'Antiquité à l'aube de la Période Contemporaine , Rennes, Presses universitaires de Rennes, 2005, 525 p.

GRAY, W., Interpreting American democracy in France. The career of Edouard Laboulaye 1811-1883 , Cranbury, Associated University Presses, 1994, 178 p.

GROTIUS, H., De iure belli ac pacis libri tres , Parijs, Nicolaum Buon, 1625, 786 p.

HEFFTER, A., Le droit international public de l'Europe , Parijs, Cotillon, 1857, 491 p.

HEFFTER, A., Le droit international public de l'Europe , Parijs, Cotillon, 1866, 502 p.

JELAVICH, C. en JELAVICH, B., Establishment of the Balkan national states: 1804-1918 , Seattle, University of Washington Press, 2000, 361 p.

KISSINGER, H., Diplomacy , New York, Simon & Schuster, 1994, 912 p.

KOSKENNIEMI, M., The gentle civilizer of nations. The rise and fall of international law 1870 - 1960 , Cambridge, Cambridge University Press, 2001, 569 p.

KOSKENNIEMI, M., From apology to utopia. The structure of international legal argument , Cambridge, Cambridge University Press, 2005, 683 p.

LOOS, T., Subject Siam: family, law, and colonial modernity in Thailand , Ithaca, Cornell University Press, 2006, 212 p.

MARTENS, G., Précis du droit des gens moderne de l'Europe fondé sur les traités et l'usage , II dln., Göttingen, Jean Chrétien Dieterich, 1789, 457 p.

MARTENS, G., Précis du droit des gens moderne de l'Europe fondé sur les traités et l'usage , Göttingen, Jean Chrétien Dieterich, 1801, 502 p.

MARTENS, G., Recueil des principaux traités d'alliance, de paix, de trêve, de neutralité, de commerce, de limites, d'échange etc. Conclus par les puissances de 'Europe tant entre elles qu'avec les puissances et états dans d'autres parties du monde , I, Göttingen, Jean Chrétien Dieterich, 1791, 1778 p.

111

MARTENS, G., Précis du droit des gens moderne de l'Europe fondé sur les traités et l'usage , II dln., Parijs, Guillaumin et Cie, 1858, 446 p.

MARTENS, K., Causes célèbres du droit des gens , I, Leipzig, F.A. Brockhaus, 1827, 424 p.

MARTENS, K., Causes célèbres du droit des gens , II, Leipzig, F.A. Brockhaus, 1827, 496 p.

MIKABERIDZE, A., Conflict and conquest in the Islamic world. A historical encyclopedia, II dln., Santa Barbara, ABC-CLIO, 2011, 1042 p.

NEFF, S., War and the law of nations. A general history , Cambridge, Cambridge University Press, 2005, 443 p.

NEWMAN, M., Democracy, sovereignty and the European Union , Londen, C. Hurst & Co, 1996, 236 p.

RENAUT, M., Histoire du droit international public , Parijs, Ellipses, 2007, 190 p.

REYNOLDS, S., Paris-Edinburgh : cultural connections in the Belle Epoque , Aldershot, Ashgate, 2007, 218 p.

RODOGNO, D., Against massacre. Humanitarian interventions in the Ottoman Empire 1815 -1914 , Princeton, Princeton University Press, 2012, 391 p.

ROLIN, A., Les origines de l'Institut de droit international (1873 - 1923). Souvenirs d'un témoin , Brussel, Vromant, 1923, 73 p.

ROLIN, E., Revue de droit international et de législation comparée. 1869-1893. Tables générales. Méthodique, alphabétique et bibliographique des matières contenus dans les vingt-cinq premiers volumes , Brussel, Weissenbruch, 1895, 251 p.

SMIL, V., Creating the twentieth century. Technical innovations of 1867-1914 and their lasting impact , New York, Oxford University Press, 2005, 350 p.

STOLLEIS, M., Public law in Germany 1800-1914 , New York, Berghahn, 2001, 514 p.

VATTEL, E., Le droit des gens ou principes de la loi naturelle, Appliqué à la conduite et aux affaires des Nations et des souverains , I, Londen, Liberos Tutior, 1758, 541 p.

VATTEL, E., Le droit des gens ou principes de la loi naturelle, Appliqué à la conduite et aux affaires des Nations et des souverains , II, Londen, Liberos Tutior, 1758, 375 p.

VATTEL, E. en PRADIER-FODERE, P., Droit des gens ou principes de la loi naturelle appliqués à la conduite et aux affaires des nations et des souverains , II, Parijs, Guillaumin et Cie, 1863, 483 p.

Tijdschriften

AMARI, G., "Nouvel exposé du principe de non-intervention (première partie)", RDILC 1873, 352-389.

112 AMARI, G., "Nouvel exposé du principe de non-intervention (suite et fin)", RDILC 1873, 531-565.

ASSER, T., BESOBRASOFF, W., BLUNTSCHLI, J., CALVO, C., DUDLEY FIELD, D., DE LAVELEYE, E., LORIMER, J., MANCINI, P., MOYNIER, G., PIERANTONI, A. en ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Documents relatifs à l’Institut de droit international ", RDILC 1873, 703-712.

ASSER, T., "Gustave Rolin-Jaequemyns. Souvenirs personnels. La fondation de la Revue de droit international", RDILC 1902, 109-116.

ASSER, T., ROLIN-JAEQUEMYNS, G. en WESTLAKE, J., "Prospectus", RDILC 1902, 116-120.

BARCLAY, T., "La doctrine de Monroe et le Venezuela", RDILC 1896, 502-524.

BLUNTSCHLI, J., ASSER, T., DE PARIEU, E. en ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Les lois de la guerre. – Appel aux belligérants et à la presse.", RDILC 1877, 133-138.

BLUNTSCHLI, J., "Le congrès de Berlin et sa portée au point de vue du droit international (premier article)", RDILC 1879, 1-37.

BLUNTSCHLI, J., "Le congrès de Berlin et sa portée au point de vue du droit international (deuxième article)", RDILC 1879, 411-430.

BLUNTSCHLI, J., "Le congrès de Berlin et sa portée au point de vue du droit international (troisième article)", RDILC 1880, 276-294.

BLUNTSCHLI, J., "Le congrès de Berlin et sa portée au point de vue du droit international. (quatrième article)", RDILC 1881, 571-586.

BROCHER, H., "Les principes naturels du droit de la guerre (premier article)", RDILC 1872, 1-25.

BROCHER, H., "Les principes naturels du droit de la guerre (deuxième article)", RDILC 1872, 381-406.

BROCHER, H., "Les principes naturels du droit de la guerre (troisième article)", RDILC 1873, 321-351.

BROCHER, H., "Les principes naturels du droit de la guerre (quatrième et dernier article)", RDILC 1873, 566-580.

BROCHER, H., "Solidarité et souveraineté, à propos d'une brochure intitulée: l'intervention et la péninsule balkanique", RDILC 1894, 415-431.

BURY, S., "La neutralité de la Suisse, et son observation durant la guerre actuelle", RDILC 1870, 636- 642.

CALVO, C., "De la non-responsabilité des états à raison des pertes et dommages éprouvés par des étrangers en temps de troubles intérieurs ou de guerres civiles", RDILC 1869, 417-427.

DOENECKE, J., "Edwin M. Borchard, John Bassett Moore, and opposition to American intervention in World War II", The journal of libertarian studies 1982, 1-34.

ENGELHARDT, E., "Le droit d'intervention et la Turquie. Etude historique", RDILC 1880, 363-388.

FERAUD-GIRAUD, L., "Des hostilités sans déclaration de guerre", RDILC 1885, 19-49.

113 GALE, S., "A very German legal science: Savigny and the historical school", Stanford journal of international law 1982, 123-146.

GEFFCKEN, F., "Règlement des lois et coutumes de la guerre.", RDILC 1894, 586- 604.

HASSNER, P., "Les concepts de guerre et de paix chez Kant", Revue française de science politique 1961, 642-670.

HERBOTS, J., "Een comparatist in het land van de witte olifant. Afscheidsrede van Prof. Dr. J. Herbots", Jura Falc. 2001-02, https://www.law.kuleuven.be/jura/art/38n4/herbots.htm.

HOLLAND, T., "Les débats diplomatiques récents dans leurs rapports avec le système du droit international", RDILC 1878, 167-181.

HORNUNG, J., "Civilisés et barbares. Premier article", RDILC 1885, 5-18.

HORNUNG, J., "Civilisés et barbares. Quatrième article", RDILC 1886, 188-206.

KAMAROWSKI, L., "Quelques réflexions sur les armements croissants de l'Europe", RDILC 1887, 479- 486.

KAMAROWSKI, L., "Des causes politiques de guerre dans l'Europe moderne", RDILC 1888, 132-154.

KEBEDGY, M., "Contribution à l'étude de la sanction du droit international", RDILC 1897, 113-125.

KOSKENNIEMI, M., "Gustave Rolin-Jaequemyns and the establishment of the Institut de Droit International (1873)", Revue belge de droit international 2004, 5-11.

KOSKENNIEMI, M., "Into positivism: Georg Friedrich von Martens (1756-1821) and modern international law", Constellations 2008, 189-207.

LIEBER, F., "De la valeur des plébiscites dans le droit international", RDILC 1871, 139-145.

LOENING, E., "L'administration du gouvernement-général de l'Alsace durant la guerre de 1870-1871 (premier article)", RDILC 1872, 622-650.

LOENING, E., "L'administration du gouvernement-général de l'Alsace durant la guerre de 1870-1871 (seconde article)", RDILC 1873, 69-169.

LORIMER, J., "Proposition d'un congrès international, basé sur le principe de facto", RDILC 1871, 1-11.

LORIMER, J., "Le désarmement proportionnel", RDILC 1885, 50-54.

LORIMER, J., "La question du désarmement et les difficultés qu'elle soulève au point de vue du droit international", RDILC 1887, 472-478.

LUCAS, C., "La civilisation de la guerre - Lettre à M. Rolin -Jaequemyns", RDILC 1877, 114-118.

LUCAS, C., "Institut de droit international. – Lettre de M. Ch. Lucas.", RDILC 1877, 295-296.

MOORE, J., "La doctrine de Monroe", RDILC 1896, 301-328.

114 NYS, E., "Notice sur Rolin-Jaequemyns", Annuaire de l'Académie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts de Belgique 1910, 53-87.

PADELLETTI, G., "L'Alsace et la Lorraine, et le droit des gens", RDILC 1871, 464-495.

PRADIER-FODERE, P., "La question des capitulations", RDILC 1869, 118-137.

RIVIER, A., "Institut de droit international. Session de 1879. – Premier article.", RDILC 1879, 431-452.

RIVIER, A., "Institut de droit international, session de 1880. Les lois de la guerre sur terre. Lettres de M. le comte de Moltke et de M. Bluntschli.", RDILC 1881, 79-84.

RIVIER, A., "Nécrologie. M. Bluntschli", RDILC 1881, 612-629.

RIVIER, A., "Institut de droit international. Session de .", RDILC 1883, 504-516.

RIVIER, A., "Nécrologie. Arntz"', RDILC 1884, 605-611.

ROLIN, A., "Bibliographie. Das Culturideal und der Krieg de A. Lasson", RDILC 1869, 463-466.

ROLIN, A., "L’ adresse de l’ Institut de droit international à M. Rolin-Jaequemyns.", RDILC 1893, 5-6.

ROLIN-JAEQUEMYNS, E., "Institut de droit international. – Compte rendu sommaire de la session de Genève en 1892.", RDILC 1892, 490-513.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "De l'étude de la législation comparée et du droit international", RDILC 1869, 1-17.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Chronique du droit international", RDILC 1869, 138-160.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "De l'étude de la législation comparée et du droit international", RDILC 1869, 225-245.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Chronique du droit international", RDILC 1870, 299-326.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Chronique du droit international. La guerre actuelle", RDILC 1870, 643-718.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "De la neutralité de la Grande-Bretagne pendant la guerre civile américaine, d'après Montague Bernard", RDILC 1871, 113-138.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Chronique du droit international. Essai complémentaire sur la guerre franco-allemande dans ses rapports avec le droit international", RDILC 1871, 288-384.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "De la manière d'apprécier, au point de vue du droit international, les faits de la dernière guerre", RDILC 1872, 481-525.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "A nos collaborateurs et à nos lecteurs", RDILC 1873, 5-7.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "De la nécessité d’organiser une institution scientifique permanente pour favoriser l’étude et les progrès du droit international", RDILC 1873, 463-491.

115 ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Institut de droit international. – Session de La Haye. 4me Commission.", RDILC 1874, 284-287.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "L’Institut de droit international devant l’opinion publique en 1874-1875.", RDILC 1874, 291-316.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Chronique du droit international 1871-1874 (à continuer). Section 3.", RDILC 1875, 70-111.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "4me Commission. Lois et coutumes de la guerre." , RDILC 1875, 438-470.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "6me Commission. Applicabilité du droit des gens européens aux nations orientales.", RDILC 1875, 657-668.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Le droit international et la phase actuelle de la question d'Orient", RDILC 1876, 293-385.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "La question d'Orient - L'Armistice- La conférence de Constantinople et ses suites", RDILC 1876, 511-548.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Note sur la théorie du droit d'intervention, à propos d'une lettre de M. le professeur Arntz", RDILC 1876, 673-682.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Institut de droit international. – Session de Zurich.", RDILC 1877, 301-326.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "L’Institut de droit international et le comité central du croissant rouge.", RDILC 1877, 584-602.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Chronique du droit international. L'année 1877 et les débuts de 1878, au point de vue du droit international", RDILC 1878, 5-59.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Chronique du droit international 1885-1886 (Introduction)", RDILC 1886, 369-372

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Chronique du droit international 1885-1886. Des questions Européennes", RDILC 1886, 373-377.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Chronique du droit international 1885-1886. La question d'Orient (première article)", RDILC 1886, 378-432.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Chronique du droit international 1885-1886. La question d'Orient (deuxième article)", RDILC 1886, 506-535.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Chronique du droit international 1885-1886. La question d'Orient (troisième article)", RDILC 1886, 591-626.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Chronique du droit international 1885-1886. La question d'Orient (quatrième article), RDILC 1887, 37-49.

ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Limitation conventionnelle des dépenses et des effectifs militaires. Développements d'une proposition faite à l'Institut de Droit International", RDILC 1887, 398-407.

116 ROLIN-JAEQUEMYNS, G., "Les alliances européennes au point de vue du droit international", RDILC 1888, 5-35.

SIMPSON, B., "The rule of law in international affairs", Proceedings of the British Academy 2003, 222.

WESTLAKE, J., "Est-il désirable de prohiber l'exportation de la contrebande de guerre?", RDILC 1870, 614-635.

WESTLAKE, J., "A la mémoire de Gustave Rolin-Jaequemyns", RDILC 1902, 120-122.

X, "Conférence juridique internationale de Gand. – Fondation de l’Institut de droit international", RDILC 1873, 529-530.

X, "Communications relatives à l’Institut de droit international", RDILC 1873, 667-702.

X, "Communications relatives à l’Institution de Droit international. – Annexes aux procès-verbaux de la Session de Genève.", RDILC 1875, 133-127.

X, "Institut de droit international. Manuel des lois de la guerre.", RDILC 1880, 453.

X, "Nécrologie Gustave Rolin-Jaequemyns", RDILC 1902, 88-109.

Verzamelwerken

ALLAIN, J., AUTRAND, F., BELY, L., CONTAMINE, P., GUILLEN, P., LENTZ, T., SOUTOU, G., THEIS, L. en VAISSE, M., Histoire de la diplomatie française , Lonrai, Perrin, 2005, 1050 p.

BAYERISCHEN AKADEMIE DER WISSENSCHAFTEN (ed.), Deutsche Biographie , http://www.deutsche- biographie.de/index.html.

BLOM, J., LEUPEN, P. en DE ROOY, P. (eds.), Een brandpunt van geleerdheid in de hoofdstad. De Universiteit van Amsterdam rond 1900 in vijftien portretten , Hilversum, Verloren, 1992, 345 p.

EVANS, M. (ed.), International law , Oxford, Oxford University Press, 2010, 936 p.

FASSBENDER, B. en PETERS, A. (eds.), The Oxford handbook of the history of international law , Oxford, Oxford University Press, 2012, 1272 p.

MALATESTA, M. (ed.), Society and the professions in Italy, 1860 - 1914 , Cambridge, Cambridge University Press, 1995, 352 p.

OXFORD UNIVERSITY (ed.), Oxford dictionary of national biography , Oxford, Oxford University Press, http://www.oup.com/oxforddnb/info/index/.

PAGDEN, A. en LAWRANCE, J. (eds.), Vitoria: political writings , Cambridge, Cambridge University Press, 1992, 442 p.

SCOTT, J. (ed.), De iure belli ac pacis libri tres (vertaling) , III dln., Oxford, Oxford University Press, 1925, 946 p.

117

SCOTT, J. (ed.), Ius gentium methodo scientifica pertractatum (vertaling) , Oxford, Oxford University Press, 1934, 565 p.

SIMMS, B. en TRIM, D. (eds.), Humanitarian intervention: a history , Cambridge, Cambridge University Press, 2011, 408 p.

TUCK, R. en BARBEYRAC, J. (eds.), The Rights of War and Peace , III dln., Indianapolis, Liberty Fund, 2005, 1990 p [Hier wordt gebruik gemaakt van de LF PDF versie].

WILLIAMS, J., DICEY, A., NYS, E., COURTNEY, L., LAPRADELLE, A., BENTWICH, N., ROLIN-JAEQUEMYNS, E., SYMONDS, A., REUTER, J., LUCAS, C., ANDREWS, M. en PHILLPOTTS, G., Memories of John Westlake , Londen, Smith, Elder & Co, 1914, 157 p.

X (ed.), Dictionnaire historique de la Suisse , Bern, Gilles Attinger, http://www.hls-dhs- dss.ch/index.php.

X (ed.), Dizionario Biografico degli Italiani , Rome, Istituto della Enciclopedia Italiana, http://www.treccani.it/biografie/.

X (ed.), The law of nations or principles of the law of nature, applied to the conduct and affairs of nations and sovereigns (vertaling), Londen, G.G. and J. ROBINSON, 1797, 500 p.

ZALTA, E. (ed.), Stanford Encyclopedia of philosophy , Stanford, Stanford University, http://plato.stanford.edu/.

Papers

JOUANNET, E., "La critique de la pensée classique durant l'entre-deux guerres : Vattel et Van Vollenhoven. Quelques réflexions sur le modèle classique du droit international", 2005, http://cerdin.univ- paris1.fr/IMG/pdf/Vattel_et_Van_Vollenhoven.E._Jouannet._Projet_et_dir._P._Kovacs.pdf.

KOSKENNIEMI, M., "Nationalism, universalism, empire: international law in 1871 and 1919", 2005, http://www.helsinki.fi/eci/Publications/Koskenniemi/Columbia%200405.pdf.

KOSKENNIEMI, M., "On international legal positivism. George Friedrich Von Martens' (1756-1821) influence on international law", 2005, http://www.helsinki.fi/eci/Publications/Koskenniemi/G%C3%B6ttingen.pdf.

KOSKENNIEMI, M., "The legacy of the 19th century", 2007, http://www.helsinki.fi/eci/Publications/Koskenniemi/MKLEGACY%20OF%20THE%2019TH%20CENTU RY-07e.pdf.

KOSKENNIEMI, M., "International community from Dante to Vattel", 2008, http://www.helsinki.fi/eci/Publications/Koskenniemi/MKINTERNATIONAL%20COMMUNITY-08i.pdf.

118

Trivia

LIBERAAL ARCHIEF, Help u zelve - De Gentsche volksbank (1866-1905) , http://www.liberaalarchief.be/nieuws_klnieuws.html.

X, Gent door de jaren...Een mix van heden en verleden... , http://gent-door-de- jaren.be/index.php?module=Nieuws&func=display&sid=229.

119