DE FINANCIËLE LOBBY OP HAAR KNIEËN NA DE FINANCIËLE CRISIS? DIACHRONISCHE COMPARATIEVE CASESTUDIE: DE IMPACT VAN SALIENCE OP FINANCIËLE LOBBYSTRATEGIEËN INZAKE DE EUROPESE FINANCIËLE TRANSACTIETAKS

Wetenschappelijke verhandeling Aantal woorden: 26491

Nele Debyser Stamnummer: 01614280

Promotor: Prof. dr. Ferdi De Ville Commissaris: Prof. dr. Niels Gheyle

Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting EU-Studies

Academiejaar: 2019-2020

Inhoudsopgave VOORWOORD ...... 4 ABSTRACT ...... 5 AFKORTINGEN ...... 6 INLEIDING ...... 7 1. LITERATUUROVERZICHT ...... 11 1.1. Definities ...... 11 1.1.1. (Financiële) lobby ...... 11 1.1.2. Salience ...... 11 1.1.3. Financiële transactietaks ...... 11 1.2. Lobbystrategieën ...... 12 1.2.1. Bedrijfsmacht ...... 13 1.2.2. Inside & outside lobbyen ...... 15 1.2.3. Quiet & noisy business politics ...... 16 1.3. De (Europese) financiële transactietaks ...... 19 1.3.1. Historische Achtergrond...... 20 1.3.2. EU FTT – Een relaas van falen ...... 23 1.3.3. Tijdslijn ...... 26 1.3.4. Nederland ...... 26 1.3.5. Ierland ...... 27 1.3.6. Vergelijking Nederland & Ierland ...... 28 2. PROBLEEMSTELLING ...... 33 2.1. Onderzoeksvraag ...... 33 2.2. Verantwoording ...... 35 3. ONDERZOEKSDESIGN ...... 37 3.1. Onderzoekstype & verantwoording ...... 37 3.1.1. Casestudie ...... 37 3.1.2. Framing ...... 39 3.2. Operationalisering & data ...... 44 4. EXPLORATIEF EMPIRISCH ONDERZOEK ...... 49 4.1. Salience ...... 49 4.1.1. Nederland ...... 49 4.1.2. Ierland ...... 50

2

4.1.3. Discussie ...... 52 4.2. Framing lobbystrategie ...... 53 4.2.1. Nederland ...... 55 4.2.2. Ierland ...... 63 4.2.3. Vergelijking Nederland & Ierland ...... 69 5. CONCLUSIES...... 71 6. BIBLIOGRAFIE ...... 75 7. BIJLAGE ...... 83 7.1. Bijlage 1 ...... 83 7.2. Bijlage 2 ...... 85 7.3. Bijlage 3 ...... 86 7.4. Bijlage 4 ...... 87

3

VOORWOORD

In dit voorwoord wil ik graag enkele personen bedanken die rechtstreeks en onrechtstreeks mijn masterproef naar een hoger niveau hebben getild.

Logischerwijs beginnen we waar het allemaal bij begonnen is, mijn mama. Dank u om mij de vrijheid te geven om dingen na te streven die mij geluk brengen en mij te laten opgroeien met de levenswijsheid dat er voor ieder probleem een oplossing bestaat. Tijdens het schrijven van een scriptie in tijden van corona kwam deze wijsheid en het doorzettingsvermogen dat ze me aanleerde des te meer van pas.

In de tweede plaats wil ik mijn schoonouders bedanken om er voor te zorgen dat ik tijdens deze lockdown niets te kort kwam, op die manier kon ik mij volledig focussen op het schrijven van deze thesis. Daarbij komende wil ik mijn vriendin, Leni, bedanken om twee maanden samen te leven met een thesis-student. Bedankt om steeds een luisterend oor aan te bieden; je betrokkenheid en vooral het nalezen van deze masterproef worden op prijs gesteld. Mijn taalfouten haalden bij momenten het bloed vanonder jouw nagels, maar desondanks bleef je me steunen.

Tot slot rest er mij niets anders dan mijn promotor, Prof. dr. Ferdi De Ville, uitgebreid te bedanken. Dank u om al mijn mails in een mum van tijd te beantwoorden, telkens met grondige en nuttige feedback. Dank u om mijn masterproef in de juiste richting te duwen.

4

ABSTRACT

Deze masterproef analyseert lobbystrategieën rond het debat van de financiële transactietaks (FTT) in de Nederlandse en Ierse financiële sector, zowel voor als na de financiële crisis. De onderzoeksvraag luidt als volgt: ‘Wat is de impact van salience, volgend op de economische crisis, op de lobbystrategie van de financiële sector?’. De paper geeft een gedetailleerde inkijk in het ontstaan en het verloop van de transactietaks samen met een studie over de verschillende strategieën die kenmerkend zijn voor de financiële lobbysector. Daar komt het opmerkelijke fenomeen salience aan bod en zien we dat een hoge vorm van salience de invloed van de financiële sector kan fnuiken. Industriegroepen doen het bijgevolg niet goed tijdens grote media-aandacht, toch zien we dat de FTT er niet is doorgekomen in tijden van crisis. Dit wijst op een contradictie met de literatuur die tot op heden onderbelicht is. Deze verhandeling introduceert (voor het eerst in de literatuur) een zelfgemaakt frame om financiële lobbystrategieën op een kwalitatieve manier te analyseren op basis van op het conceptuele denkkader van de Dr. Culppeper die termen als quiet en noisy business politics als lobbytactiek introduceert. Aan de hand van een diachronische comparatieve casestudie wordt onderzocht wat de impact is van salience op de financiële lobbysector van Nederland en Ierland met als case het wetsvoorstel van een Europese belasting op transacties. In het eerste deel van het onderzoek leiden we uit het aantal nieuwsvermeldingen af dat er zowel in Nederland als Ierland een duidelijk verhoogde salience omtrent de FTT aanwezig was ten gevolge van de crisis. Het tweede luik wordt benaderd via een kwalitatieve framinganalyse waar persberichten, positiepapers en krantenartikelen van financiële bedrijven worden geanalyseerd op basis van het zelfgemaakte frame. Dit luik concludeert dat luide politiek sterk aanwezig is in de documenten, maar er toch verschillen zijn tussen de twee landen.

5

AFKORTINGEN

BPFI = Banking & Payments Federation Ireland DUFAS = Dutch Fund and Asset Management Association EBF = European Banking Federation EC = Europese Commissie EU = Europese Unie FAT = Financial Activities FDI = Foreign Direct Investment (buitenlandse directe investeringen) FTT = Financiële transactietaks GT = Gefundeerde theoriebenadering HvJ-EU = Hof van Justitie van de Europese Unie IBEC = Irish Business and Employers Confederation IFSC = International Financial Services Centre IMF = Internationaal Monetair Fonds KMO = Kleine en middelgrote ondernemingen MKB = Midden- en kleinbedrijf NGO = Niet-gouvernementele organisatie NVB = Nederlandse Vereniging van Banken USD = Amerikaanse Dollar VEB = Vereniging van Effectenbezitters VK = Verenigd Koninkrijk VNO-NCW = Verbond van Nederlandse Ondernemingen en Nederlands Christelijk Werkgeversverbond

6

INLEIDING

De meest recente financiële crisis, die op grote schaal de steun van de belastingbetaler aan noodlijdende financiële instellingen vereiste, was een dramatische ervaring. Gezien de ernst van de crisis waren de verwachtingen hoog om de financiële sector na de crisis grondig te hervormen. Sommigen hoopten dat de crisis een einde zou maken aan de categorie waar financiële regulering zich in bevindt, namelijk een domein dat gezien wordt als low politics1, lage politiek. Een domein dat voornamelijk gekenmerkt wordt door onafhankelijke regelgevende instanties en gespecialiseerde deskundigen zonder directe democratische legitimiteit met een vermoedelijk buitensporig hoge en eenzijdige invloed van de financiële sector (Bieling, 2014). Nergens was het effect van de afzijdigheid van de overheid zo sterk als op de financiële markten. Studies en lobbying, gefinancierd door de snelgroeiende bedrijven in financiële dienstverlening, overtuigden beleidsmakers en opiniemakers keer op keer dat het voor hen normaal en correct was om zonder nieuwe regelgeving en met laks toezicht te worden toevertrouwd. Interessant ook is dat terwijl bijna elke andere bedrijfstak voor de financiële crisis onder permanente controle stond van onafhankelijke denktanks en niet-gouvernementele organisaties maar dit niet het geval was voor de financiële sector (Schepers, 2010). Met andere woorden, velen eisten dat het tijd was voor een ingrijpende hervorming (Grant & Wilson, 2012). Toen de inhoud van de hervormingen na de crisis zichtbaar werd, ontstond echter de bezorgdheid dat de nieuwe regelgevende wetten en besluiten niet aan de verwachtingen zouden voldoen, in die mate dat men van 'een verspilde crisis' sprak (Froud et al., 2010). Sterker nog, men vreesde dat de toenemende complexiteit in het domein, waar er voor de crisis sprake van was, gewoon na de crisis verdergezet zou worden. (Keller, 2018).

Theoretisch gezien wordt de mogelijkheid tot significante wijzigingen van de regelgeving doorgaans als afhankelijk beschouwd van effecten zoals “salience”2, de politisering van financiële regelgeving en de verbreding van de betrokken beleidsgemeenschap. Het zijn factoren die allemaal relevant zijn gebleken om kansen op zakelijke invloed te vergroten (Culpepper, 2011; Woll, 2013). Een bedrijfsvriendelijk beleid hangt af van de structurele macht van bedrijven in een bepaald domein, van de regelgevende of cognitieve aard en van de bevoorrechte toegang die lobbyisten hebben tot politieke besluitvormers (Bouwen, 2004). Aan de andere kant worden beperkte veranderingen in de regelgeving en lichte financiële regulering vaak

1 In deze verhandeling zullen voor de termen quiet en noisy business politics synoniemen gebruikt worden zoals: low/high politics, stille/rustige politiek en luide/lawaaierige (bedrijfs)politiek, zodat de tekst leesbaarder wordt.

2 Salience betekent het politiek gewicht dat door het publiek en de media aan een bepaald onderwerp wordt gegeven. Hiervoor bestaat geen volwaardige Nederlandse vertaling waardoor salience doorheen de masterproef gebruikt zal worden. Synoniemen zijn: media-aandacht en (lage/hoge) omstandigheden.

7

toegeschreven aan aanhoudende zakelijke invloed. Dit is het gevolg van uitzonderlijke zakelijke macht, nauwe regelgevende netwerken tussen lobbyist en beleidspersoon, en vertegenwoordigers van de financiële sector die zijn ingebed in het mondiaal financieel bestuur met een toenemende rol van particuliere autoriteit (Keller, 2018; Tsingou, 2015). Al deze factoren gelden zonder enige twijfel in het bijzonder voor de financiële sector: het wereldwijde financiële bedrijfswezen wordt systematisch bevoordeeld ten gunste van de financiële belangen (Bieling, 2014). Door het zeer technische karakter van financiële regulering is de regulatory capture, het verregaand bevoordelen van een kleine groep (bedrijven/financiële sector) maar waar de meeste kosten gedragen worden door een groot aantal mensen (alle belastingbetalers), dan ook zeer hoog (Culpepper, 2011; Keller, 2018; Woll, 2013).

Een medaille heeft twee zijden, zo ook het eerdergenoemde mechanisme waar het bedrijfsleven een ongekende invloed heeft op politieke maatregelen. Zo kalft de invloed af wanneer het beoogde domein zich in een staat van hoge salience bevindt doordat politici niet enkel waarde hechten aan bedrijfsbelangen, maar ook aan het wat de kiezer wil. Dr. Pepper Culpepper (2011) argumenteert dat het behartigen van bedrijfsbelangen bij politici als quiet politics, stille politiek, gezien wordt. Verhoogde politieke salience, politisering van een kwestie en hogere betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld staan erom bekend dat ze de kansen op zakelijk lobby-succes verkleinen (Dür et al., 2015; Rasmussen, 2015; Woll, 2013). Met deze kennis kunnen we ons de vraag stellen waarom bedrijfslobbyisten, gezien vanuit een quiet politics perspectief, er toch in slaagden om successen te behalen wanneer de kansen voor lobby-succes de laagst mogelijke waren? Waarom en vooral hoe is de financiële sector erin geslaagd de hervormingsagenda over financiële regulering te beïnvloeden ondanks dat het onderwerp hoge salience bevatte?

Eileen Keller (2015) deed onderzoek naar de vorming van het Duitse Mittelstand Kompromiss, daarin toont ze aan dat een quiet politics lobby-aanpak na de financiële crisis onsuccesvol bleek te zijn. Regelgevers en toezichthouders waren fel gekant tegen het verlagen van de Basel III-normen voor KMO-leningen (kleine en middelgrote ondernemingen). De financiële lobbysector probeerde via de media de Duitse bedrijven te waarschuwen voor de mogelijks schadelijke gevolgen van de hervormingen in de banksector. De banksector breidde het conflict zelfs uit naar niet-financiële sectoren door de risico’s verbonden aan het aangaan van bankleningen te benadrukken. De sector koos ervoor om een framingstrategie te gebruiken die het klaarblijkelijk goed deed bij het bredere publiek, zo kregen ze hen mee in hun verhaal. Uiteindelijk steunden parlementariërs het Mittelstand Kompromiss en gingen ze in tegen de aanbevelingen van de regelgevers. Er kan dus gesteld worden dat de noisy business politics techniek verantwoordelijk is voor dit lobbysucces, ondanks de in de literatuur beschreven ongunstige tijden van hoge salience.

Deze paper laat zien dat de financiële lobbyisten niet uitsluitend kunnen gedijen in omstandigheden van quiet politics en bij lage salience zoals veelal wordt geschreven in de literatuur. Een kenmerk over hoe bedrijven invloed zoeken en uitoefenen op het beleidsvormingsproces wordt in de literatuur over lobbyen

8

grotendeels verwaarloosd. Zo wordt de hypothese dat de financiële lobbysector misschien ook wel goed tot haar recht komt als noisy business politics met een verhoogde salience onderbelicht in de literatuur. Deze masterproef heeft als doel te kijken naar hoe bedrijven invloed zoeken en uitoefenen op het beleidsvormingsproces als er een shift is van lage naar hoge salience. Het empirische gedeelte is gebaseerd op een diepgaande comparatieve casestudie van lobbyactiviteiten van Nederlandse en Ierse banken in het kader van postcrisishervormingen op het Europese niveau. Er kan nu al uit eerder onderzoek verteld worden dat de bankenfederatie er verrassend goed in geslaagd is om de oorspronkelijke nieuwe regelgeving te versoepelen. Een voorbeeld hiervan is het aannemen van het eerder genoemde Mittelstand Kompromiss waardoor banken aan lagere kapitaalvereisten mogen voldoen dan aangegeven in de internationale Basel III-akkoorden (Keller, 2015).

Dit onderzoek wil bijdragen aan de verdere uitdieping, verbreding en uitwerking van deze recente ontdekking, en de hiaten en misvatting in de literatuur wegwerken en opvullen. Er zal gekeken worden in welke mate salience invloed heeft op lobbystrategieën en hoe de financiële sector daarmee omging. Deze wetenschappelijke verhandeling laat zien dat bedrijfslobbyisten kunnen profiteren van externe strategieën die gewoonlijk geassocieerd worden met maatschappelijke organisaties en ngo’s. De Europese financiële transactietaks, FTT, zal dienen als case om het onderzoek te staven. Er was al voor de economische crisis sprake van een FTT, weliswaar in de vorm van een Tobintaks. Doordat het voorstel na de economische crisis weer op tafel lag is het de ideale case om de gebruikte financiële lobbystrategieën in die twee periodes met elkaar te vergelijken. Zoals eerder vermeld werd na de financiële crisis geëist om veel striktere regels te implementeren om dergelijke fiasco’s te vermijden. Een mogelijke maatregel die op tafel lag was de FTT, een belasting op financiële transacties. Met de gevolgen van de crisis nog steeds voelbaar, kwamen in januari 2013 elf eurolanden: België, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Portugal, Slovenië en Slowakije met een ambitieus hervormingsvoorstel op de proppen. Dit voorstel omvatte een brede belasting met zeer weinig uitzonderingen. Naarmate de tijd vorderde, slaagde de financiële lobby erin om het commissievoorstel om te vormen naar een beperkte belasting met veel uitzonderingen (Kastner, 2018). Gezien het sterk geïntegreerde karakter van de financiële gemeenschap en het technische karakter van financiële regulering lijkt quiet politics hoogstwaarschijnlijk de meest efficiënte lobbystrategie om hun slag thuis te halen, maar door de hoge salience die na de kredietcrisis aanwezig was lijkt het gebruik van quiet politics een veel moeilijkere onderneming voor de crisis. Toch was de financiële lobby succesvol, hoe valt dit te verklaren?

Het vervolg van deze paper is als volgt gestructureerd: de volgende sectie geeft een diepere inkijk in de bestaande literatuur over termen als lobbyen, salience en FTT. Vervolgens wordt de probleemstelling toegelicht met bijhorende onderzoeksvraag, deelvragen en mogelijke hypotheses. Daarna wordt uit de doeken gedaan welk onderzoeksdesign, methodologie en data gekozen werd en waarom. Tot slot wordt

9

het empirisch onderzoek beschreven gevolgd door de daarbij aansluitende conclusie die terugkoppelt naar de literatuur, een kritische reflectie geeft en verdere aanbevelingen vermeldt.

10

1. LITERATUUROVERZICHT

1.1. DEFINITIES

1.1.1. (FINANCIËLE) LOBBY

Veelal wordt lobbyen gedefinieerd als “een poging om wetgeving, beleid of regulering te beïnvloeden, meestal tegen betaling.” Dit wordt vaak uitsluitend geassocieerd met de directe representatie van lobby’s bij de wetgevende macht. Een betere en realistischere definitie van lobbyen zou ook de verschillende vormen van communicatie en onderzoeksactiviteiten omvatten die de voorbereiding van beleidsvoorstellen onderbouwen, informeren en ondersteunen vooraleer ze aan wetgevers en besluitvormers worden voorgelegd (Burley et al., 2010). De financiële lobby omvat onder meer banken, verzekeringsmaatschappijen en beurzen, met andere woorden alles wat rond kapitaal draait.

1.1.2. SALIENCE

Om salience te definiëren, baseren we ons op het artikel van Beyers et al., (2018) waarin geprobeerd wordt het concept te verduidelijken door een empirisch onderbouwde aanpak te ontwikkelen die kan helpen bij het meten van de verschillende dimensies van salience. Er wordt gesteld dat er een brede consensus bestaat in de literatuur over de politieke betekenis van salience, namelijk dat salience het best kan worden omschreven als: "het relatieve belang - in vergelijking met andere zaken - dat actoren toeschrijven aan een specifieke politieke kwestie.” Synoniemen van salience zijn onder andere opvallendheid en media- aandacht. Dr. Culpepper (2011) splitst salience op in twee categorieën: lage en hoge salience. In dit specifieke geval van de FTT in de periode vóór de financiële crisis, werd het financiële beleid beschouwd als iets heel technisch, hierdoor kreeg dit beleidsdomein zeer weinig aandacht. De Europese burgers waren niet geïnteresseerd in financiële zaken. Maar toen de financiële crisis doorbrak, werd het een zeer actueel onderwerp, waardoor de lage salience verschoof naar hoge salience.

1.1.3. FINANCIËLE TRANSACTIETAKS

In wezen is de financiële transactietaks een belasting op financiële transacties. In brede zin houdt de belasting onder financiële transacties een samensmelting in van verschillende soorten belastingen. Dit omvat niet alleen een belasting op de aankoop of verkoop van aandelen, obligaties of andere financiële instrumenten en een belasting op valuta, maar ook een vermogensbelasting op bijdragen aan eigen vermogen of schuld, belastingen op banktransacties, belastingen op verzekeringspremies, belastingen op

11

onroerend goed transacties etc. De belasting op financiële transacties is een indirecte belasting. Ze is daarom niet vergelijkbaar met de vennootschapsbelasting of belastingen op financiële activiteiten, die bedoeld zijn om de winst te waarderen die financiële instellingen behalen met hun financiële activiteiten. De laatste twee belastingen zijn immers directe belastingen die betrekking hebben op een duurzame situatie. Indirecte belastingen daarentegen zijn belastingen op handelingen of feiten van willekeurige of tijdelijke aard, zelfs als deze handelingen of feiten zich regelmatig herhalen. In die zin is de belasting op financiële transacties vergelijkbaar met de belasting op de toegevoegde waarde en accijnzen. Indirecte belastingen worden geheven wanneer een belastbare transactie wordt verricht. De belasting op financiële transacties is dus verschuldigd op elke aan- of verkoop van aandelen, obligaties en dergelijke (Claessens et al., 2010).

1.2. LOBBYSTRATEGIEËN

€120.000.000, minstens 1700 lobbyisten, 700 organisaties. Dit zijn de cijfers van de financiële lobby in Brussel. In vergelijking met andere lobbysectoren zijn ze de reuzen van de lobbywereld. Met een factor van meer dan 30 tegenover 1 overtreffen ze andere lobbyorganisaties op vlak van financiële middelen (Wolf et al., 2014). Het is bekend dat lobbyen erg belangrijk is voor bedrijven, vakbonden, ngo's en maatschappelijke organisaties om invloed te zoeken in het besluitvormingsproces. De voorbije jaren is het belang van lobbywerk op Europees niveau enkel maar gestegen. In 1985 waren er slechts 654 lobbyisten actief over de gehele lobbybubbel, in 2010 steeg dit naar meer dan 15 000 lobbyisten (Green-Cowles,1993). Door spill- overs eigent de Europese Unie zich meer en meer beleidsdomeinen toe ten koste van de lidstaten: vandaag bestaat ongeveer 30-40% van de nationale wetgeving uit opgelegde Europese regels en wetten (Burley et al., 2010). Dit heeft tot gevolg dat belangengroepen mee zijn overgestapt naar het Europees niveau. Het is voor hen veel praktischer om zich op één plaats, Brussel, te organiseren en vanuit de Europese wijk te lobbyen in plaats van uit 28 verschillende landen (Bouwen, 2004). Het is dus van belang om te onderzoeken hoe effectief een lobbygroep is in het thuis halen van haar slag. In dit onderzoek zal niet getracht worden om de invloed van een lobbygroep te meten, maar wel om na te gaan welke strategieën door de financiële sector toegepast worden, met een bijzondere focus op Culpeppers theorie.

De omvangrijke literatuur over belangengroepen herinnert ons eraan dat meer welgestelde actoren een veel betere kans hebben om hun stem te laten horen dan minder kapitaalkrachtige groepen (Eising, 2007). Zoals bovenstaande cijfers aantonen is dit des te meer het geval bij de financiële lobby waar ze een onmiskenbaar grote invloed op de regelgeving binnen de EU hebben. Bij deze bevoorrechte positie stelt Culpepper een kanttekening. Met name in situaties waar er een grote factor salience speelt, motiveert het electoraal gewin de betreffende politici om eerder naar de kiezers te luisteren dan naar zakenlui (Culpepper, 2011). Evenzo meent Kastner (2018) dat een financiële lobbygroep toch kan verliezen wegens

12

een verhoogde publieke belangstelling en tegenbewegingen van publieke belangengroepen. Dit gegeven versterkt op zijn beurt electorale motieven van besluitvormers om te handelen in het algemeen belang in plaats van te kiezen voor zakelijke voorkeuren. Op Europees niveau constateerden Dür, Bernhagen, & Marshall (2015) dat bedrijfslobbygroepen minder invloed hebben dan burgergroepen in de besluitvormingsfase, en met name wanneer beleidskwesties zeer tegenstrijdig zijn.

1.2.1. BEDRIJFSMACHT

Hacker & Pierson (2011) stellen in hun onderzoek naar Amerikaanse zakenmacht dat de bijzondere organisatorische kracht van belangen ten opzichte van andere maatschappelijke groepen geleid heeft tot een nog grotere concentratie van politieke en economische macht in de handen van een kleine elite. In de literatuur wordt een mogelijke verklaring voor die unieke macht van het bedrijfsleven toegeschreven aan de structurele afhankelijkheid van de staat van kapitaal en aan investeringsbeslissingen van particuliere economische actoren (Keller, 2015). Daarbij vermengt zich het belang van economische welvaart voor politiek succes bij verkiezingen. Politici zijn daardoor eerder geneigd bedrijfsvriendelijke beslissingen te nemen als financiële lobbyisten op geloofwaardige wijze het zogenaamde grotere goed kunnen aantonen (Bernhagen & Bräuninger, 2005). Zakelijke belangen zijn ook bijzonder goed geplaatst om mogelijke economische wetsimplementaties -en veranderingen vorm te geven omdat ze collectieve actieproblemen makkelijker overwinnen, vindingrijk zijn en over veel middelen beschikken. Lobbyen wordt opgevat als een uitwisseling van wederzijdse gunsten tussen invloedrijke maatschappelijke groepen. Op die manier krijgt het bedrijfsleven gunstige regelgevende bepalingen in ruil voor financiële bijdragen of goedbetaalde jobs in de private sector (Bouwen, 2004).

Een andere wetenschappelijke verklaring voor de grote invloed van bedrijfslobbyisten is dat ze uitgebreide netwerken tot hun beschikking hebben en over heel wat kennis en expertise beschikken. Dus niet per se omdat ze makkelijker collectieve actieproblemen kunnen oplossen of vanwege hun financiële kracht. Deze visie meent dat regulatoren een bedrijfsvriendelijke regelgeving hanteren omdat deze beleidsmakers denken dat wat de bedrijfswereld wil het juiste is om te doen vanwege hun technische kennis. Uiteindelijk komt de zakelijke macht dan voort uit de overheersende positie van het bedrijfsleven in deze netwerken ten opzichte van andere maatschappelijke groepen en ngo’s (Klüver, 2013).

Dür et al. (2015) hebben dan weer op hun beurt geconstateerd dat de private financiële lobbysector het steeds moeilijker heeft om hun wil door te drukken. Verschillende empirische studies hebben twijfel gewekt over het directe effect, inside lobbyen, van lobbyisten of het kopen van stemmen via financiële bedragen. Zo werkt structurele macht niet automatisch maar is het afhankelijk van verschillende factoren (Bernhagen & Bräuninger, 2005).

13

In onderstaand figuur worden de vijf grootste lobbybureaus weergegeven met hun belangrijkste klanten die bij de Europese instellingen lobbyen. Wat opvalt is het grote aantal financiële klanten zoals: Association of Financial Markets in Europe, Credit Suisse, Barclays, JP Morgan, Danske Bank, Bank of New York, Morgan Stanley en dergelijke die aankloppen bij de lobbybureaus. Naast deze constatatie, die de eerdere cijfers over de lobbymiddelen van de financiële sector bevestigen, is het principe van de draaiende-deur-politiek schering en inslag in de politieke wereld. Het is het eeuwige geschuif van actoren tussen de private sector en de politiek. Een prominent voorbeeld hiervan is voormalig Voorzitter van de Europese Commissie José Manuel Barroso die in 2016, na zijn ambtstermijn, aantrad als niet-uitvoerend voorzitter van de Internationale bankactiviteiten en adviseur bij zakenbank Goldman Sachs. Diezelfde bank speelde een verwerpelijke rol als crediteur van de Griekse staat en stond daarmee aan de wieg van de Europese staatsschuldencrisis (Financieel Dagblad, 2016). Aan de hand van deze vaak gebruikte opendeurpolitiek heeft de private sector makkelijk toegang tot de directe besluitvorming in de EU wat hun toenemende bedrijfsmacht enkel maar ten goede komt.

(Figuur 1: NRC Handelsblad (2014))

14

De rol van het beleidsdomein is ook van belang. Trumbull (2012) toont aan dat diffuse belangen de collectieve actieproblemen kunnen overwinnen en hun kansen op succes in het lobbyen kunnen vergroten door bredere legitimiteitscoalities te vormen die een specifieke zaak ondersteunen. Domeinen waar er lage salience is kunnen aan belang en populariteit winnen door aan conflictuitbreiding te doen, meer mensen bij het conflict betrekken om zo naar een staat van hoge salience te gaan. Professor Ken Kollman (1998) bedacht de term outside lobbyen op basis van deze politieke lobbystrategie. Zijn doel is om hiermee mensen van buiten de interessegroep te betrekken en te mobiliseren om de voorziene lobbydoelen te behalen.

1.2.2. INSIDE & OUTSIDE LOBBYEN

Er zijn verschillende tactieken en benaderingen om op EU-niveau te lobbyen. Een van de bekendste verschillen in tactiek is inside en outside lobbyen van Kollman (1998) en die verder ontwikkeld werd door de Belgen De Bruycker & Beyers (2019). Inside lobbyen is de manier waarop lobbyisten rechtstreeks in contact staan met beleidsmakers via privécommunicatiekanalen, zoals vergaderingen, e-mails, telefoon of zoals het cliché gaat via etentjes. Kenmerkend aan deze vorm is dat het grotendeels achter de schermen plaatsvindt, weg van het publiek. Outside lobbyen is dan weer een manier van beïnvloeding waarbij actoren tactieken gebruiken die indirect beleidsmakers aanspreken door het mobiliseren en sensibiliseren van een breder publiek. Dit omvat het gebruik van openbare communicatiekanalen zoals kranten, het publiceren van persberichten, en het organiseren van protestdemonstraties en openbare campagnes. Het gebruik van inside lobbywerk wordt over het algemeen beschouwd als de geprefereerde interactiemodus voor bedrijfslobbyisten, voornamelijk op EU-niveau. Dit komt door de technocratische en complexe beleidsvormingsprocedures van de EU. Zo kunnen lobbyisten rechtstreeks met beleidsmakers praten om hun zorgen over een specifiek beleid te uiten en bespreken. Het gebruik van lobbyen van buitenaf wordt vaak in verband gebracht met zwakkere organisaties die over minder middelen beschikken. Maar specialisten hebben een verschuiving waargenomen in het belang van lobbyen van buitenaf. Als gevolg van de toegenomen politisering en publieke controle van de EU-beleidsvorming is outside lobbyen een degelijke alternatieve effectieve strategie geworden om EU-besluiten te beïnvloeden (Kastner, 2018; Klüver, 2013).

De Bruycker & Beyers (2019) stelden zichzelf de vraag wanneer lobbyen van binnenuit het meest effectief is en wanneer lobbyen van buitenaf het meest effectief is. In hun paper concluderen ze dat verschillende belangenorganisaties coalities moeten vormen met elkaar en met diverse stakeholders die hetzelfde doel hebben om zo hun kans op slagen te verhogen. Ook is de beleidscontext van groot belang om te bepalen of lobbyen van buitenaf beter presteert dan inside lobbyen. Outside lobbyen is meestal succesvoller bij het verdedigen van een positie die de brede goedkeuring krijgt van de publieke opinie. Wanneer het publiek niet op de hoogte is van een bepaald beleid of het hen niet echt kan schelen, heeft lobbyen achter de schermen een grotere kans om successen te behalen dan outside lobbyen. Over het algemeen weten we

15

nu dat organisaties met minder middelen vaker gebruik maken van outside lobbyen en rijke lobbyorganisaties meer de neiging hebben om inside lobbytechnieken te gebruiken.

1.2.3. QUIET & NOISY BUSINESS POLITICS

Binnen het lobbynetwerk van de Europese Unie is de financiële lobby de meest vertegenwoordigde en de krachtigste. Ze is zowel actief in het Europees Parlement, de Europese Commissie als in deskundigengroepen die optreden als adviesorganen voor beleidsmakers. De financiële lobby is actief op alle beleidsniveaus en oefent een zekere invloed uit op vrijwel elke commissie. Dergelijke directe toegang is goud waard om haar eigen financiële belangen door te drukken (Wolf et al., 2014). Dankzij recente empirische bijdragen kwam men tot de bevinding dat lobbyen door privébedrijven gekwalificeerd wordt als quiet politics. Daarenboven werd er gespecificeerd in welke omstandigheden het bedrijfsleven de beste kansen hebben om te winnen, namelijk bij lage salience en met technische dossiers (Culpepper, 2011; Kastner, 2018; Keller, 2015, 2018; Rasmussen, 2015; Woll, 2013). De term quiet politics komt voort uit de theorie van Pepper Culpepper. De professor aan Oxford schreef in 2011 in zijn tweede boek: Quiet Politics and Business Power: Corporate Control in Europe and Japan voor het eerst over het fenomeen. Culpepper (2011) onderscheidt het verschil tussen stille en luide politiek. Hij suggereert dat lobbygroepen onder stille omstandigheden, lage salience, waar ze achter gesloten deuren werken en er geen publieke belangstelling is, veel meer kans hebben om hun slag thuis te halen terwijl de geoliede lobbygroepen bij lawaaierige politiek, waar de publieke belangstelling wel groot is, hoge salience, meer kans hebben om te verliezen van ngo’s of maatschappelijke organisaties. Culpepper paste zijn theorie toe op de post-crisispolitiek en voorspelde een verzwakte onderhandelingspositie voor de georganiseerde lobbygroepen mede door een radicaal veranderend financieel politiek landschap dat met argusogen door de publieke opinie werd bekeken. Overeenkomstig vonden verschillende experten dat de financiële crisis en de publieke verontwaardiging die ze met zich meebracht een katalysator was in de veranderende dynamieken van lobbygroepen die op zijn beurt de positie van de financiële sector minstens voor enige tijd verzwakte (Kastner, 2018; Woll, 2013).

Vóór de financiële crisis was direct contact tussen de lobbyist en de beleidsbepaler de meest effectieve manier en kon de financiële lobby makkelijk haar zin krijgen. Er was weinig media-aandacht, wat als stille politiek beschouwd wordt. Zo stelt dr. Culpepper (2011) dat in het kader van financiële hervormingen de private lobbysector veel kansrijker is als de besluitvormingscontext niet veel aandacht krijgt en bijgevolg niet opvalt. In dit geval is er sprake van lage salience, dit gaat meestal gepaard met stille politiek. Deze lobbystrategie komt vooral voor in technische beleidsterreinen omdat de inhoud van deze domeinen soms moeilijk te begrijpen is, waardoor het logische gevolg is dat er weinig media-aandacht aan geschonken wordt. Wanneer beslissingen moeten worden genomen binnen dergelijke technische beleidsterreinen, is

16

het vaak de financiële lobby die de strijd wint vanwege haar superieure politieke middelen: expertise en geld. Bovendien versterken politici en journalisten deze krachtige positie omdat ze, zoals Culpepper stelt, weinig prikkels van de publieke opinie ervaren om hun eigen expertise over technische onderwerpen te ontwikkelen (Culpepper, 2011). Dit alles is veranderd sinds het uitbreken van de wereldwijde financiële crisis in 2007. Er volgde enorme aandacht voor het financiële beleid, wat leidde tot talloze analyses, onderzoeken, rapporten... De toegenomen media-aandacht zorgde voor een verschuiving van stille politiek naar luidruchtige politiek. Het komt erop neer dat politici, bij veel media-aandacht en grote verontwaardiging onder het publiek, zoals het geval was tijdens de financiële crisis, eerder een populistische houding aannemen. Dit zet zich voort in de beslissingen die ze nemen om het publiek te sussen en zoveel mogelijk uit de "mediastorm" proberen te blijven met het oog op het winnen van stemmen voor de verkiezingen (Trumbull, 2012). Met zo'n verhoogde aandacht lijkt de financiële lobby een vogel voor de kat. Niettemin heeft het tijdens de hervormingen en de versterking van het financiële beleid op verschillende momenten zijn beloop gehad. De FTT is er op Europees niveau nooit doorgekomen.

De financiële crisis bracht verschillende belangrijke gevolgen met zich mee die financiële sectorgroepen op z’n minst enige tijd deden verzwakken. Eerst en vooral werd het financiële regelgevingsklimaat na de crisis over het algemeen gekenmerkt door toegenomen aandacht en negatieve publiciteit voor de financiële sector. De lobbycapaciteit en de stem van bankenlobby’s zijn niet wat ze waren voorafgaand aan de crisis (Kastner, 2018). De verhoogde media-aandacht die door de financiële crisis werd gewekt, heeft zeker de perceptie van ongepaste invloed van de industrie vergroot. Het is duidelijk dat dit verlies aan legitimiteit van de financiële sector zich ook uitstrekte tot grote ondernemingen die verantwoordelijk werden geacht voor het vergroten van ongelijkheid en economische onzekerheid, en voor regeringen, met name de EU, die te veel bezweken onder de druk van bedrijven. Verschillende studies benadrukken hoe legitimering en toegenomen publieke aandacht op hun beurt leidden tot een verandering in lobbystrategieën (Young, 2014). Woll (2013) betoogt dat de publieke consternatie de lobbyisten uit de hedgefondsenindustrie dwongen om hun strategieën aan te passen aan de voorkeuren van overheden.

Wat alle bovenstaande benaderingen gemeen hebben, is hun erkenning dat de zakelijke macht aanzienlijk kan worden afgeremd door omstandigheden met een hoge mate van opvallendheid, salience. Een recente studie over de EU-politiek bevestigde dat bedrijfsgroepen minder invloed hebben dan burgergroepen in de besluitvormingsfase, en met name wanneer beleidskwesties zeer tegenstrijdig zijn (Dür et al., 2015). Zakelijke belangen kunnen echter ook profiteren van zeer opvallende en conflictueuze problemen door het slagveld uit te breiden naar niet-financiële groepen en door hun argumenten te verbinden met een breder maatschappelijk doel. Hier bijkomend is dat, net als bij middenveldorganisaties, bedrijfslobbygroepen kunnen gebruikmaken van noisy business politics waarbij bedrijfsgroepen verder gaan dan de wetgevingsarena en beleidsmakers proberen te lobbyen met media-activiteit en maatschappelijke doelen. Noisy business politics is van toepassing als ze erin slagen hun eisen te koppelen aan een breder publiek

17

belang, zoals het laag houden van de kosten voor consumenten of het vermijden van negatieve gevolgen voor de groei van de economie. Deze strategie van lawaaierige bedrijfspolitiek is grotendeels over het hoofd gezien in de literatuur over bedrijfsmacht (Boräng & Naurin, 2015; Kastner, 2018; Keller, 2018). Dat een private sector zo’n lobbystrategie zou kunnen hanteren is lange tijd genegeerd in de wetenschappelijke literatuur.

Bovenstaande literatuur inzake stille en luide politiek is handig samengevat in onderstaand schema opgesteld door Keller (2018).

Inhoud Conflictdimensie Doel Invloedmechanisme

Stille Verstrekking van Bewijs – tegenbewijs Beleidsbepalende Overtuigen politiek empirisch bewijs argument – tegen- besluitvormers en vakkennis argument

Luide Mobilisatie van Concurrerend geachte Besluitvormers die Hoofdzakelijk druk politiek eisen en implicaties legitieme en ondersteuning uitoefenen door conflict- die legitiem, (on)eerlijk potentieel opvallende zoeken uitbreiding en verhogen of (on)wenselijk claims van salience worden geacht (Bron: Keller (2018))

Beide strategieën beogen invloed te krijgen op het politieke proces door de gepercipieerde uitkomsten van verschillende beleidsopties extra in de verf te zetten, maar ze vertrouwen op verschillende mechanismen om politieke invloed te bereiken. Stille politiek steunt vaak op een op expertise gebaseerde strategie. Deze strategie streeft naar invloed door empirisch bewijs en deskundige kennis te verschaffen over de implicaties van een bepaald beleid. Het beoogt beleidsmakers ervan te overtuigen dat het, gezien de implicaties van het voorstel, in hun eigen belang is om een beleid te wijzigen in de voorgestelde manier van de lobby-actor. Wanneer een evidence-based strategie wordt toegepast, wordt invloed verkregen door succesvolle overtuigingspogingen waarbij een beleidsmaker zijn beleidsvoorkeur opnieuw beoordeelt in het licht van de informatie die door een belangengroep wordt verstrekt (Beyers et al., 2018; Culpepper, 2011; Keller, 2015, 2018).

Noisy politics richt zich daarentegen op de politieke of electorale gevolgen van een beleid. Beleidsvorming gaat niet alleen over het vinden van de beste beleidsoptie voor een bepaald probleem in technocratische zin, maar ook over het vormgeven van de ontwikkeling van de politieke gemeenschap in de richting van

18

maatschappelijke prioriteiten en over het reageren op de eisen van het volk. Een lobbystrategie die spreekt over dit aspect van beleidsvorming, bouwt vaak voort op beweringen waarom een bepaald beleid wenselijk of oneerlijk is, of waarom een bepaalde bewering legitiem is. Een deel van luide politiek kan zijn om een beleidsmaker ervan te overtuigen dat een specifieke beleidsvraag in overeenstemming is met haar functie of met de fundamentele waarden die ze vertegenwoordigt. Het succes van dergelijke strategie neemt echter sterk toe met de salience van de claim, want hoe groter het bewustzijn voor een probleem is, des te hoger is het politieke rendement (of de kosten) voor een politieke besluitvormer. De opvallendheid kan actief worden gemanipuleerd door onder meer mediacampagnes, protestactiviteiten en mobilisatie van onderop. In dit geval vertaalt lobbyen zich in invloed door druk uit te oefenen op politici (Culpepper, 2011; Keller, 2015, 2018; Kollman, 1998).

Het is belangrijk om het verschil tussen salience en conflict op te merken: beleidsvoorstellen kunnen de interesse van een groot aantal belangengroepen oproepen, waardoor ze opvallen, maar belangengroepen zijn het grotendeels eens over de gewenste beleidsresultaten, waardoor er weinig conflict is. Tegelijkertijd kunnen wetgevingsvoorstellen alleen maar leiden tot de mobilisatie van een kleine kring van belangengroepen, maar deze kunnen fundamenteel verdeeld zijn over de kwestie. Salience verwijst alleen naar het aantal belangengroepen dat aandacht besteedt aan beleidskwesties en probeert invloed uit te oefenen op de Europese instellingen, terwijl conflict verwijst naar de voorkeursconfiguratie van belangengroepen (Klüver et al., 2015).

Het verschil met de voorgaande sectie over inside en oustide lobbying zit voornamelijk in het feit dat Culpepper zich specifiek toelegt op lobbying betreffende corporate governance, het bestuur van ondernemingen. Waar inside en outside lobbying zeer algemene termen zijn die alle beleidsdomeinen overkoepelen, is de terminologie van Culpepper dus karakteriserend gericht op de private sector. Door het bedrijfskarakter van deze lobby-indeling is dit uitermate geschikt als denkkader in deze wetenschappelijke verhandeling die over de financiële sector gaat. Dankzij al deze informatie weten we dat de financiële sector lobbyen zeer serieus neemt en ook zeer succesvol is in het beïnvloeden van de regelgeving, des te meer in tijden van lage salience. Een bevoorrechte positie die ze na de financiële crisis ondanks de mogelijks gewijzigde omstandigheden niet kwijt willen spelen.

1.3. DE (EUROPESE) FINANCIËLE TRANSACTIETAKS

Belastingen afstaan op een deel van je inkomsten is al eeuwenlang een discussiepunt. Partijen aan de linkerkant van het politieke spectrum zien belastingen als extra inkomsten voor een herverdelende welvaartstaat, terwijl partijen aan de rechterkant van het spectrum dit zien als het onnodig afstaan van inkomsten. De afgelopen decennia vond een machtswijziging plaats in het economisch klimaat.

19

Multinationals worden steeds groter en trekken veel macht naar zich toe. Landen passen hun interne wetgeving aan om aan de grillen van de grote bedrijven te voldoen in de hoop dat die in hun staat (jobs en groei) zullen investeren. Die manier van werken geeft aan bedrijven de mogelijkheid om via achterpoortjes belastingen te ontwijken. Natuurlijk is de belastingcompetitie die hieruit volgt niet per se een Europees probleem, het is een fenomeen dat wereldwijd aanwezig is. Kijk maar naar president Trump die twee jaar geleden zijn welgekende ‘tax cuts’ introduceerde. Volgens Trump is dit nogmaals een poging om het investeringsklimaat in de VS te verbeteren en grote bedrijven terug te lokken. Europa zelf heft amper belastingen, maar probeert door zijn regulatoire macht in landen de belastingen te beïnvloeden en te sturen. Het FTT-voorstel tracht die macht iets te vergroten en de macht die grote bedrijven zichzelf toegeëigend hebben terug af te nemen. Niet alle Europese overheden verwelkomden dit voorstel met even veel enthousiasme. Belastingen zijn namelijk een zeer gevoelig domein, iets dat vele landen een volledig soevereine aangelegenheid vinden. Maar de vele schandalen inzake de economische crisis, belastingontduiking en belastingontwijking, zoals Lux Leaks, , en de , maakten duidelijk dat er wel degelijk een probleem bestaat dat aangepakt dient te worden (Bieling, 2014; Burns et al., 2018).

De roep om een belasting op de financiële sector klonk nog nooit zo luid als na de recente financiële crisis, een gevolg van door de belastingbetaler gefinancierde reddingsoperaties. Tegelijkertijd vertoonden beleidsmakers over de hele wereld een ongeëvenaarde ijver in het (her)reguleren van de financiële sector (Grant & Wilson, 2012). Het is niet verwonderlijk dat de belasting op financiële transacties politieke steun heeft gekregen. Verschillende landen hebben belastingen op financiële transacties (her)ingevoerd of zijn/waren van plan dit te doen. Bovendien hebben elf Europese lidstaten, België, Duitsland, Estland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Portugal, Slovenië en Slowakije, een belasting op financiële transacties voorgesteld in het kader van nauwere samenwerking, nadat bij eerdere initiatieven op het niveau van de G20 en op EU-niveau geen consensus werd bereikt (ECOFIN Council, 2015; Hardiman & Metinsoy, 2018).

1.3.1. HISTORISCHE ACHTERGROND

John Maynard Keynes (1936) was de eerste die reeds in 1936 de introductie van een sturende FTT voorstelde. Volgens hem droeg speculatie niet bij aan het eigenlijke sociale doel van Wall Street, namelijk om nieuwe investeringen in de meest winstgevende kanalen te sturen in termen van toekomstig rendement. De Britse econoom betoogde dat speculatie op korte termijn, een poging om de marktfluctuaties te voorspellen, de activaprijzen ver boven de fundamentele waarden kan duwen waardoor kapitaalbubbels ontstaan. Door de dalende transactiekosten werden steeds meer verrichtingen op de financiële markten afgesloten. Het werd voordeliger om te ‘gokken’ op een prijsstijging of daling van het

20

financiële instrument op kortere termijn, terwijl de kapitaalmarkten normaliter langetermijninvesteringen beoogden. Hij stelde de invoering van een overdrachtsbelasting voor op alle beurstransacties om speculatie tegen te gaan. De (kleine) opbrengst zal immers niet teniet worden gedaan door hoge transactiekosten. Keynes werd daarmee de eerste voorstander van een FTT. Hij ontwikkelde het belangrijkste tweeledige postulaat waarop de economische argumenten voor FTT's berusten: (i) speculatie op korte termijn creëert zeepbellen in de activaprijzen en (ii) het verhogen van transactiekosten in de vorm van transactiebelastingen vermindert deze speculatieve activiteit. Een verhoging van de transactiekosten zou volgens Keynes een hinderpaal kunnen vormen voor de stevige kortetermijnwinsten waar speculanten op hopen. De econoom vergelijkt de beurs met casino’s, die in het publieke belang duur en ontoegankelijk zouden zijn. De oplossing om beleggers terug naar langetermijninvesteringen te drijven, bestond er bijgevolg in om de transactiekosten te verhogen. Dat bracht Keynes ertoe een transactietaks voor te stellen. Keynes waarschuwde toen reeds voor de spanningen die optreden tussen de goede bedoeling om bubbels te vermijden via een taks en de mogelijke kwalijke gevolgen voor de reële investeringsmarkt. Beleggers zouden immers naar alternatieven op zoek gaan (Dimand & Dore, 2000; Keynes, 1936; Mastromatteo & Rossi, 2015).

Vanaf de jaren na de Tweede Wereldoorlog tot het einde van de jaren zestig waren de valutakoersen relatief stabiel vanwege een bepaald kenmerk van het Bretton Woods-systeem: het concept van vaste wisselkoersen. Centrale banken kwamen tussenbeide op de valutamarkt om de wisselkoers van hun valuta binnen een kleine marge te houden ten opzichte van de gekoppelde koers (d.w.z. een vaste koers bepaald in verhouding tot de Amerikaanse Dollar, USD). De waarde van de USD was op zijn beurt verbonden met die van goud. De 17 wisselkoersen konden slechts worden gewijzigd in uitzonderlijke omstandigheden en mits toestemming van het Internationaal Monetair Fonds, IMF. Toen de VS in 1971 niet langer instaat was om de USD te ruilen tegen goud, stortte het systeem ineen. Derhalve mochten de wisselkoersen van alle belangrijke valuta's relatief vrij zweven (Claessens et al., 2010). Als reactie op de geleidelijke afbraak van het Bretton Woods-systeem introduceerde de Amerikaanse econoom en Nobelprijswinnaar James Tobin (1978) zijn concept van het belasten van contante valutatransacties met een kleine vergoeding. Het belangrijkste doel van de Tobinbelasting (zoals deze doorgaans genoemd wordt) is om de valutamarkten dichter bij de economische fundamenten te brengen met een wisseltransactietaks. Het idee bestaat er bijgevolg uit om de kost dusdanig op te drijven dat speculatie ontmoedigd wordt, maar tegelijkertijd de kost voldoende laag te houden om andere transacties niet te beletten. De grondgedachte van het voorstel van Keynes is duidelijk waarneembaar in Tobins voorstel. Speculanten handelen voornamelijk met korte termijndoelen en drijven de wisselkoersen weg van hun waarde op basis van onderliggende fundamentele informatie. Financiële markten werken aanzienlijk sneller dan de reële economie. Aangezien de beste oplossing, namelijk het creëren van een eenheidsmunt, niet erg realistisch was (en is), stelt Tobin voor om "put sand in the wheels of our excessively efficient international money markets". Het spreekwoordelijke zand komt in de vorm van een lage transactietaks op contante valutatransacties, die volgens Tobin bijna

21

triviaal zou zijn voor fundamentele investeerders of grensoverschrijdende marktdeelnemers die behoefte hebben aan vreemde valuta, maar onbetaalbaar hoog voor short-term speculanten. De FTT's van Keynes en Tobin zijn dus niet opgericht in het genereren van inkomsten, maar zijn gericht op gedrag dat negatieve externe effecten veroorzaakt. Tobin omschreef zijn eerste voorstel als "falling like a stone in a deep well". De omzet op de valutamarkt is sinds 1980 exponentieel gestegen. De aanvaarding van wisselkoerstransactietaksen bleef echter een uitzondering (Dimand & Dore, 2000; Lavička et al., 2016; Tobin, 1978).

Verschillende valutacrises in de jaren negentig wekten de algemene belangstelling voor het voorstel van Tobin dat twee decennia eerder werd gedaan. Zoals vaak het geval is, kregen beleidsmakers de schuld van speculanten. De Tobinbelasting kreeg nu brede academische en politieke belangstelling. Sommige geleerden, die aanhanger waren van de algemene veronderstelling die ten grondslag ligt aan wisselkoerstransactietaks, ontdekten tekortkomingen in het oorspronkelijke voorstel van Tobin en bedachten hun eigen verfijnde versies. De meest bekende voorstellen zijn gedaan door Spahn in 1995 en Schimdt in 1999. Paul Bernd Spahn suggereerde een correctie op die zogenaamde Tobintaks. Volgens Spahn was de Tobintaks namelijk niet werkbaar. De correctie bestond erin om de capaciteit van de Tobintaks om speculatieve aanvallen het hoofd te bieden en te verbeteren. Het moest ook een waardige vervanger zijn voor de dure interventie van de centrale bank. De taks omvat in wezen een tweeledige belastingtariefstructuur: (i) een basistarief met lage rente voor contante en afgeleide valutatransacties, en (ii) een hoge "wisseltoeslag" wanneer de wisselkoersen extreme sprongen vertonen. Dit verhoogde tarief heeft als oogmerk om de negatieve externaliteiten te internaliseren. Binnen bepaalde grenzen zouden de wisselkoersen kunnen manoeuvreren zonder het verhoogde tarief te activeren (Dimand & Dore, 2000; Schulmeister, 2015)

Rond de eeuwwisseling betraden enkele nationale parlementen voorzichtig het pad richting een valutatransactietaks, waaronder Canada en Frankrijk. België ging het verst en keurde een wetgeving goed voor de introductie van een wisseltransactietaks. De wet is echter nooit in werking getreden en is daarom eerder symbolisch (Van Der Veken & Tison, 2014). De Belgische taks werd zwaar bekritiseerd door EU- instellingen, niet in het minst door de ECB. De Europese Centrale Bank stipte aan dat er geen sluitend bewijs bestond voor het effect van dergelijke taks op de volatiliteit van de wisselmarkt. België kon de ECB niet overtuigen van het nut van de taks (ECB, 2004; Van Der Veken & Tison, 2014).

De financiële crisis van 2007 heeft het debat naar een geheel nieuw niveau gebracht. Het idee om een brede belasting op verschillende soorten financiële transacties in te voeren, in plaats van een Tobinbelasting op buitenlandse valuta, won aan politieke belangstelling. Traditionele opvattingen over de efficiëntie van financiële markten hebben een deel van de geloofwaardigheid ze bij politici en academici genoten verloren. "Beruchte" critici die zich vragen stellen bij de effectiviteit van de markt bij het weerspiegelen van

22

fundamentele evenwichten, kregen steun. De tijd was rijp voor het idee van een belasting op financiële transacties. Deze post-crisisomgeving heeft tot verschillende nationale en supranationale initiatieven geleid (Kastner, 2018; Keller, 2018).

Aangezien de financiële sector verantwoordelijk was voor de crisis, zou een taks op die sector de miljoenen aan overheidssteun kunnen recupereren bij de schuldigen. Tegen die achtergrond vroeg de G20 in 2009 te Pittsburgh aan het IMF om te onderzoeken hoe de financiële sector op een eerlijke en substantiële wijze kon bijdragen aan de kosten van de financiële crisis. Het Internationaal Monetair Fonds onderzocht zowel de financiële transactietaks als de Financial Activities Tax (FAT), een belasting op de balans, winsten en vergoedingen uit de financiële activiteiten van financiële instellingen (Claessens et al., 2010). De G20 benadrukte in een communiqué naar aanleiding van de Cannes Summit de nood aan financieringsbronnen om de Millennium Development Goals te realiseren en de klimaatopwarming in te dijken. In verschillende staten werden ondertussen reeds taxatie-initiatieven ondernomen. Omdat ook de verschillende lidstaten van de Europese Unie zelf reeds initiatieven namen tot invoering van diverse financiële transactietaksen, werd de Europese Commissie licht gedwongen om harmoniserend op te treden. Hoewel het IMF de Financial Activities Tax en bankentaks boven de financiële transactietaks aanraadde, verkoos de Europese Commissie toch de Financial Transaction Tax. De Europese Commissie motiveerde haar keuze door de mogelijkheid om – naast een opbrengstenstroom – stabiliteit op de financiële markten te bewerkstelligen (Claessens et al., 2010; Europese Commissie, 2011).

1.3.2. EU FTT – EEN RELAAS VAN FALEN

De financiële crisis van 2007 wakkerde het debat over een financiële transactietaks opnieuw aan. De crisis was de katalysator voor de wens om de financiële sector op een eerlijke wijze te taxeren. De financiële sector werd verantwoordelijk geacht voor de crisis, maar heeft weinig tot niets bijgedragen aan de openbare financiën. Toch kreeg de sector miljoenen aan overheidssteun. De verschillende lidstaten van de Europese Unie ondernamen daarom post-crisis diverse initiatieven om de financiële sector te taxeren. Bijgevolg werd de Europese Unie geconfronteerd met een resem aan verschillende (potentiële) taksen die een eengemaakte markt bemoeilijkten. T.o.v. andere initiatieven kent de Europese taks daarom nog een bijkomstige doelstelling: de versnippering van de interne markt en concurrentieverstoringen tegengaan (Hemmelgarn et al., 2016). Een Europese FTT heeft onmiskenbaar een harmoniserende functie ten aanzien van de lidstaten (Kastner, 2018).

De Europese Unie vond nog een ander argument in de financiële crisis. Een financiële transactietaks, zoals ooit voorgesteld door Keynes, zou de efficiëntie van de financiële markten kunnen verbeteren en de volatiliteit reduceren (cf. supra). Dat kan door de transactiekosten via de belasting op te drijven en zo korte

23

termijntransacties en speculatie te dwarsbomen. Op die wijze kan een financiële transactietaks prijsbubbels vermijden en op die manier ook een toekomstige crisis uit de weg gaan. Daarom is de financiële transactietaks complementair aan de regulering van het financiewezen (Keller, 2018).

Op 28 september 2011 heeft de Commissie echter een gemeenschappelijke FTT voor de EU voor een breed scala aan financiële instrumenten (het "EU FTT-voorstel") voorgesteld. Uiterlijk op 1 januari 2014 moest die in de toen 28 lidstaten ten uitvoer worden gelegd om (1) fragmentatie van de interne markt te voorkomen; (2) ervoor te zorgen dat de financiële sector een billijke bijdrage levert om de kosten van de financiële crisis te dekken, en om de 'onderbelasting' van de financiële sector als gevolg van de vrijstelling van de btw te compenseren; (3) hoogfrequente handel (flitskapitaal) te ontmoedigen; en (4) om de ontwikkeling van een FTT op mondiaal niveau mogelijk te maken. Lidstaten zoals het Verenigd Koninkrijk (VK), Luxemburg en Zweden waren hier echter tegen. Vooral het Verenigd Koninkrijk, dat met Londen het toenmalige financieel centrum van Europa vormde, was niet voor de zaak gewonnen. Het Verenigd Koninkrijk vreesde immers een vlucht van de financiële markten uit Europa (Europese Commissie, 2011; Hardiman & Metinsoy, 2018). Omdat de goedkeuring van een harmoniserende belastingmaatregel unanimiteit vereist in de Raad van de EU, werd het voorstel opgeschort. Elf lidstaten, onder leiding van Frankrijk en Duitsland, hebben in januari 2013 de Commissie officieel verzocht door te gaan met de procedure voor nauwere samenwerking, waardoor zij binnen het institutionele kader van de EU een geharmoniseerde FTT konden aannemen (Kastner, 2018; Wahl, 2014). Nauwere of ook wel versterkte samenwerking is in het leven geroepen als oplossing voor ‘Europa met meerdere snelheden’ of ‘Europa à la carte’. Een subgroep van minstens negen lidstaten kan een voorstel indienen waarbij enkel zij betrokken worden, door middel van deze procedure kan men snel progressie boeken zonder tegenstribbelende lidstaten. Vaak wordt deze procedurevorm gebruikt bij politiekgevoelige domeinen zoals belastingen.

De Raad heeft op 22 januari 2013 toestemming gegeven voor de versterkte samenwerking in de ECOFIN- Raad. In de loop van de procedure konden andere lidstaten toetreden. De Commissie heeft op 14 februari 2013 een gewijzigd voorstel ingediend (het "EU 11 FTT-voorstel"). De EU 11 FTT zou op 1 januari 2014 in werking treden. Er werd echter geen overeenstemming bereikt over enkele kritische ontwerpkenmerken. Bovendien waren de juridische diensten van de verschillende EU-instellingen het oneens over de conformiteit van de EU 11 FTT met het EU- en internationaal recht. Het VK, dat tegen de extraterritoriale kenmerken van de EU 11 FTT was, heeft een beroep tot nietigverklaring van het toelatingsbesluit ingediend om tot nauwere samenwerking te komen. Het Europees Hof van Justitie (HvJ-EU) verwierp het beroep omdat de juridische gronden waarop het beroep was gebaseerd, geen gevolg waren van het machtigingsbesluit als zodanig. Deze zaak was een duidelijk waarschuwing dat er een actie tot nietigverklaring zou volgen als de EU 11 FTT zou worden verdergezet en aangenomen (ECOFIN Council, 2015).

24

De doelstellingen van de EU FTT en EU 11 FTT zijn: (i) harmonisatie van het gebied van FTT om de goede werking van de interne markt te waarborgen, (ii) ervoor zorgen dat financiële instellingen een eerlijke en substantiële bijdrage leveren aan het dekken van de kosten van de crisis en het speelveld gelijkmaken met andere sectoren met betrekking tot belastingen, en (iii) passende belemmeringen creëren voor transacties die de efficiëntie van de financiële markten niet verbeteren, waardoor andere hervormingen van de regelgeving worden aangevuld (Hemmelgarn et al., 2016).

De uitgebreide belastingvoorstellen van de Commissie weerspiegelden de belangrijke belangenbehartigingseisen van pro-belastingactivisten (Schulmeister, 2015). Grotendeels in overeenstemming met de voorkeuren van activisten, had de voorgestelde belasting een brede reikwijdte, inclusief derivaten en pensioenfondsen. De belasting zou worden geheven op alle financiële transacties tussen financiële instellingen wanneer ten minste één partij bij de transactie zich binnen de EU bevindt ('woonplaatsbeginsel'). Het belastingvoorstel bevatte slechts een paar uitzonderingen. Om te voorkomen dat individuele burgers negatief zouden worden beïnvloed, zijn de meeste consumentenproducten, zoals verzekeringscontracten, hypothecaire leningen en consumentenkredieten, buiten de reikwijdte van het voorstel gehouden. Het voorstel omvatte een geharmoniseerd minimum van 0,1 procent belastingtarief op aandelen en obligaties en van 0,01 procent op derivaten waarbij de gegenereerde inkomsten werden gedeeld tussen de EU en de lidstaten. De Commissie schatte dat de belasting jaarlijks ongeveer 57 miljard euro zou opbrengen (Europese Commissie, 2011). Het tweede voorstel van de Commissie voor de elf landen binnen de nauwere samenwerking weerspiegelde de reikwijdte en de doelstellingen van het oorspronkelijke FTT-voorstel. Na lobbyen bij pro-belastingactivisten voor een preventiemaatregel om herplaatsing van financiële activiteiten te voorkomen, vulde het tweede Commissievoorstel het woonplaatsbeginsel aan met een 'uitgiftebeginsel', waarbij de belasting ook zou worden geheven op financiële instellingen die zijn gevestigd in niet FTT-rechtsgebieden wanneer zij handelen in financiële instrumenten die zijn uitgegeven in FTT-rechtsgebieden. Hoewel de eis van pro-taks groepen voor een nog hoger belastingtarief van 0,5 procent, evenals voor het gebruik van door de FTT gegenereerde inkomsten voor de financiering van internationale ontwikkeling, niet in het Commissievoorstel tot uiting kwam, lagen de ontwerprichtlijnen dicht bij hun pleitbezorgingsdoelen (Wahl, 2014).

In mei 2014 kondigden tien deelnemende eurolanden (Estland trok zich terug uit de versterkte samenwerking) in een gezamenlijke verklaring de geleidelijke invoering van een teruggeschroefde versie van het oorspronkelijke FTT-voorstel aan, dat zich 'eerst zou concentreren op de belasting van aandelen en sommige derivaten'. Ondanks de officiële retoriek van de deelnemende lidstaten in januari 2015 'dat de belasting gebaseerd moet zijn op het beginsel van de breedst mogelijke basis- en lage tarieven' (ECOFIN Council, 2015), is de ontwerprichtlijn aanzienlijk minder ambitieus dan het oorspronkelijke Commissievoorstel en eindigt het uiteindelijke voorstel als een enge, geringe FTT, vergelijkbaar met de 0,5 procent Britse zegelrechtreservebelasting op een beperkt aantal transacties. De FTT is grotendeels ontdaan

25

van zijn kritieke elementen en zal nu waarschijnlijk het doel van het effectief aanpakken van speculatieve handel missen (Schulmeister, 2015). Tijdens de werkgroepvergaderingen van de Raad in 2016 zijn er significante verschillen gebleken tussen de tien overblijvende deelnemers. De invoering van een FTT werd op die manier op korte termijn nog onwaarschijnlijker en meer aanvechtbaar (Kastner, 2018). In bijlage 1 zijn alle ‘financiële taksen’ per Europees land terug te vinden

1.3.3. TIJDSLIJN

(Figuur 2: zelfgemaakte tijdslijn)

1.3.4. NEDERLAND

In oktober 2011 zei premier Rutte dat zijn kabinet een FTT steunde, maar hij was tegen de invoering ervan in slechts enkele landen. Desalniettemin blokkeerde het land de invoering van EU-FTT in maart 2012. In oktober 2012 zei de nieuwe coalitieregering dat zij de voorgestelde EU-FTT zou goedkeuren, op voorwaarde dat deze niet zou worden opgelegd aan pensioenfondsen. Toen het voorstel van de Europese Commissie voor de FTT in februari 2013 werd gepubliceerd, sloot het de pensioenfondsen echter niet uit, wat ertoe

26

leidde dat de Nederlandse minister van Financiën, Jeroen Dijsselbloem, reageerde door te zeggen dat hij "teleurgesteld was over dit voorstel en hard zal werken om het te wijzigen" en dat Nederland enige tijd zou nemen om te beslissen of zij tot de belasting zouden toetreden. Dijsselbloem zei vervolgens in april dat "de Nederlanders nog graag mee willen doen" aan de FTT, maar dat "niet aan onze voorwaarden is voldaan" (Norton Rose Fullbright, 2016). Door het niet inlossen van de voorwaarde steunde Nederland het FTT- voorstel niet.

1.3.5. IERLAND

In Ierland reageerde men met belangstelling en aarzeling op het Europese voorstel voor een FTT. De regering gaf aan het concept aantrekkelijk te vinden; iets wat niet verrassend is gezien de centrale rol die financiële instellingen speelden bij de economische crisis in Ierland. Desondanks was de regering echter niet bereid het voorstel te steunen, tenzij het door alle EU-landen werd aangenomen, een positie voornamelijk gedreven door de angst voor concurrentienadelen tussen Dublin’s IFSC (international financial services centre) en het financiële centrum van Londen (City of London) (Hardiman & Metinsoy, 2018). Gezien de bovengenoemde structuur van het FTT-voorstel leek de mogelijkheid om de belasting te ontlopen echter beperkt en waren er weinig tot geen financiële voordelen verbonden aan de verplaatsing of herstructurering van instellingen als er in Ierland, maar niet in het VK een FTT bestond (Hemmelgarn et al., 2016).

Schattingen van de netto-inkomstenwinst door de invoering van de belasting suggereren extra inkomsten tussen de € 300 en 550 miljoen per jaar. Mocht het voorstel geïmplementeerd worden zou een deel van de bruto-inkomsten naar de EU gaan (66%) en de rest zou beschikbaar zijn voor binnenlandse doeleinden. Naast de directe inkomsten zouden nog meer indirecte opbrengsten uit de inkomsten voortvloeien door verlagingen van de bedragen die elders moeten worden verhoogd om te voldoen aan een verhoging van de EU-begrotingsbijdragen. De Europese Commissie schatte dat Ierland iets meer dan 500 miljoen euro aan EU-begrotingsbijdragen zou besparen dankzij de FTT.

Maar de precieze inkomsten/kosten en de economische gevolgen van de toetreding van Ierland tot het EU- FTT-voorstel was moeilijk vast te stellen. Er zouden zowel winsten als verliezen genoteerd worden. Het verdient echter de voorkeur dat de FTT tegelijkertijd in de meeste EU-landen wordt ingevoerd. Als zodanig moet Ierland een grotere rol spelen bij het ondersteunen van de stappen op Europees niveau en het overtuigen van andere regeringen, zoals die in het VK, om een FTT te steunen. Tot op heden ontbreekt dergelijk leiderschap.

27

1.3.6. VERGELIJKING NEDERLAND & IERLAND

In 2012 werd er onderzoek gevoerd door Eurobarometer (2012) naar hoe inwoners van een bepaald land de crisis en het bestuur ervan ervaren. In totaal werden er 26 593 interviews afgenomen in de 27 lidstaten van de EU. In Nederland waren dit er 1 011, in Ierland 1 007. De grafiek hieronder toont aan in welke mate inwoners voor of tegen de FTT zijn. Voor Nederland zien we dat ze verdeelder zijn over de FTT dan het gemiddelde in de EU. Slechts 23% is helemaal voorstander van de implementatie van een FTT, dit in vergelijking met 34% in de EU. De tegenstand tegen een FTT is in Nederland groter, 33%, dan in de EU, 22%. Als we naar het totaal kijken is 60% van de ondervraagde Nederlanders voorstander van de FTT in In welke mate ben je voor of tegen een belasting op financiële transacties?

EU27 34% Volledig voor FTT Nederland 23% Ierland 21%

EU27 32% Redelijk voor FTT Nederland 37% Ierland 26%

EU27 13% Redelijk tegen FTT Nederland 17% Ierland 12%

EU27 9% Volledig tegen FTT Nederland 16% Ierland 21%

EU27 12% Ik weet het niet Nederland 7% Ierland 20%

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30% 35% 40%

EU27 Nederland Ierland

(Grafiek 1: zelfgemaakte staafgrafiek op basis van data van Eurobarometer (2012))

28

vergelijking met 66% van de EU. Ierland is in vergelijking met Nederland en de EU nog een stuk sterker tegen de FTT gekant. Zo zijn ze met 13 procentpunten minder volledig voor een FTT in vergelijking met EU27, dit is in gelijke tred met Nederland. Nederland maakt dit grote verschil wel goed doordat er meer gematigde voorstanders zijn in vergelijking met de andere 27 lidstaten. Dit is niet zo bij Ierland. Daar is maar 26% van de ondervraagden gematigd voor een belasting op financiële transacties in vergelijking met 37% in Nederland en 32% in EU27 waardoor de voorstanders in Ierland maar 47% bedraagt in vergelijking met de 60% in Nederland en 66% in de Europese lidstaten.

Qua tegenstand tegen de FTT hebben Nederland en Ierland hetzelfde percentage, 33%. Het gemiddelde in de Europese Unie bedraagt slechts 21%. Er is wel een groot verschil tussen de twee landen in sterkte tegen het voorstel. Van de ondervraagde Ieren is maar 12% gematigd tegen de FTT, dit is zelfs minder dan de EU27 waarbij de categorie 13% bedraagt. Van de 33% Ierse tegenstand, is maar liefst 21% volledig gekant tegen de FTT. Een verschil van 12 procentpunten met de EU27. In Nederland is er een gelijke verdeling qua tegenstand met 17% gematigden en 16% sterke tegenstand.

Nog een opmerkelijk gegeven is het percentage dat geen mening heeft over de FTT. In Nederland zijn ze het meest uitgesproken met slechts 7% die het niet weet. Dat is 5 procentpunten minder dan het Europees gemiddelde dat 12% telt en 13% procentpunten minder dan Ierland waar maar liefst 20% van de ondervraagden niet weet wat te vinden van een belasting op financiële transacties.

Maar wat misschien de meest opvallende statistiek is, is de Ierse evolutie ten opzichte van het jaar ervoor, 2011. In onderstaande tabel is de verandering te zien van het jaar 2012 ten opzichte van 2011. EU27 Nederland Ierland Volledig voor FTT +4 -1 -9 Gematigd voor FTT +1 +3 +1 Gematigd tegen FTT -2 +1 +5 Volledig tegen FTT -2 -3 +9 Ik weet het niet -1 = -6 (Tabel 1: zelfgemaakte tabel op basis van data van Eurobarometer (2012))

In de EU heeft zich een wijziging van 5 procentpunten voorgedaan. Vooral het aandeel dat volledig voor de FTT is wint het nieuwe voorstanders. In Nederland doet er zich ook een kleine verschuiving naar voorstanders van de FTT voor. Daar kennen de sterke tegenstanders een terugslag van 3 procentpunten en de gematigden voor een FTT een winst van ook drie procentpunten, met een totale verandering van 2 procentpunten in het voordeel van de voorstanders. Ierland kent een heel andere dynamiek. Met maar liefst 9 procentpunten nemen de sterke voorstanders af. Ook het aandeel dat het niet weet neemt met 6

29

procentpunten af, wat wil zeggen dat in 2011 een kwart van de ondervraagden geen mening had over een belasting op financiële transacties. De grote winnaar van deze evolutie over één jaar zijn de tegenstanders van de FTT die in totaal met 14 procentpunten stijgen. En dit voor een land dat zeer hard getroffen werd door de financiële crisis.

De 66%, 60% en 47% van respectievelijk de EU, Nederland en Ierland die voor een belasting op financiële transacties zijn, hebben ook aangegeven wat hun motieven voor die keuze zijn. De resultaten hiervan vind je terug in onderstaande. Wat is de belangrijkste reden waarom u voor een belasting op financiële transacties bent? Een FTT zou het mogelijk maken om ...

Bestrijding van buitensporige speculatie en zo 42% 39% toekomstige crises helpen voorkomen 25%

Laat financiële spelers bijdragen aan de kosten van de 36% 35% crisis 59%

12% Verminder overheidstekorten 15% 10%

Innovatief beleid financieren (bv. bestrijding van 7% 9% klimaatverandering, het milieu, ontwikkelingshulp, enz.) 5%

1% Overig (spontaan) 1% 0%

2% Ik weet het niet 1% 1%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%

EU27 Nederland Ierland

(Grafiek 2: zelfgemaakte staafgrafiek op basis van data van Eurobarometer (2012))

30

Hier zien we evenwel dat de EU en Nederland zo goed als dezelfde redenen hebben om voor een financiële transactietaks te zijn. Bestrijding van buitensporige speculatie en het verhelpen van toekomstige crises, samen met het laten bijdragen van de financiële sector aan de kosten van de crisis bleken de voornaamste motieven te zijn van voorstanders van een FTT. Dit staat in schril contract met de beweegredenen van de Ierse voorstanders. Hun grootste bekommernis is om de financiële spelers te laten bijdragen aan de kosten die gepaard gaan met de financiële crisis. Een verschil van meer dan 20 procentpunten ten opzichte van de de EU en Nederland. Dit duidt aan bij de Ierse voorstanders een grote broosheid: potje breken, is potje betalen.

Een mogelijke verklaring waarom Ieren in grotere getalen tegenstander zijn van de FTT, heeft waarschijnlijk te maken met de markteconomie van Ierland. Ierland heeft net als het VK en de VS een liberale markteconomie. Deze markteconomie wordt gekenmerkt door een financieel systeem met sterke kapitaalmarkten. Het belang van de financiële sector steeg verder onder impuls van deregulering, hoge rente en vooral het aantrekken van buitenlandse directe investeringen (FDI). De hoogtechnologische ICT- sector waren de geliefkoosde targets van Ierland via een erg gunstig belastingregime (belastingparadijs) waardoor het zich onderscheidde van het VK aangezien de overheid in Ierland sterker betrokken is. Die financiële organisaties en buitenlandse bedrijven brachten groei, extra belastinginkomsten en een vastgoedboom met zich mee. Net als in de VS bleek die welvaart echter denkbeeldig te zijn, een financiële bubbel. Ondanks de spectaculaire instorting herstelde Ierland sneller dan andere crisislanden door dezelfde tactiek te herhalen als voor de economische crisis (De Ville, 2018). Dit snelle herstel kan ook een reden zijn waarom Ieren sterker en meer tegen een FTT zijn. Zoals je op de tabel op de volgende pagina kan zien zijn er een hoog aantal hedge funds, dit zijn privé investeringsfondsen die bestaan uit riskante investeringen zoals flitskapitaal. Dit wijst nog maar eens op het belang van de financiële sector in Ierland.

31

Land Aantal hedge funds Steun EU-FTT

Verenigd Koninkrijk 800 Nee Ierland 731 Nee Luxemburg 246 Nee Nederland 68 Nee Spanje 48 Ja Italië 32 Ja Duitsland 22 Ja Frankrijk 13 Ja Finland 12 Ja Oostenrijk 11 Ja Portugal 3 Ja Estland 1 Ja België 0 Ja Slovakije 0 Ja Slovenië 0 Ja (Tabel 2: op basis van data van Hardiman & Metinsoy (2018) en Europese Centrale Bank (2014))

Nederland wordt eerder gekenmerkt als een open markteconomie. Desalniettemin heeft het ook een sterke financiële sector en is het liberaler dan andere open markteconomieën. Net als Ierland staat Nederland er om gekend een belastingparadijs te zijn. Ierland had het Apple-schandaal, Nederland had zijn eigen Starbucks variant. Zoals in de tabel kan worden waargenomen, is er nog een groot verschil tussen Ierland en Nederland qua hedge funds. Toch is het belang van de sector die het nodige kapitaal heeft en uitgeeft niet te onderschatten. Met deze grondige literatuurstudie kunnen we de probleemstelling aanvatten.

32

2. PROBLEEMSTELLING

Met behulp van de literatuurstudie zijn we te weten gekomen dat een grote publieke coalitie van maatschappelijke organisaties, vakbonden en regeringen van sommige lidstaten de invoering van een belasting op financiële transacties wilde. Dit om ervoor te zorgen dat de financiële sector na de financiële crisis van 2008 een billijk aandeel in het economisch herstel zou betalen. Eerst kwam in 2011 een FTT- voorstel op tafel maar dat werd naar de prullenmand verwezen doordat er geen consensus was onder alle EU-lidstaten. Hierdoor kwamen in januari 2013 elf landen van de met een ambitieus hervormingsvoorstel, inclusief een brede belasting met zeer weinig achterpoortjes. De kolossale bedrijfslobby heeft sinds de indiening het voorstel van de Commissie afgezwakt, waardoor het op een geringe belasting lijkt met veel vrijstellingen voor verschillende financiële instrumenten. Ondanks voortdurende steunbetuigingen voor een dergelijke belasting door staatshoofden, regeringsleiders en ministers van Financiën van deelnemende lidstaten kwamen de beleidsmakers uit op een mager voorstel dat geen grondige veranderingen teweegbrengt (Kastner, 2018).

We zagen in het begin van deze paper dat vanuit theoretisch oogpunt het succes van de lobby in de financiële sector enigszins verrassend is. Het onderscheid van Culpepper (2011) tussen 'stille' en 'lawaaierige' politiek suggereert enerzijds dat, in het bijzonder onder luidruchtige politiek wanneer de publiek begaan is, vaak sterk georganiseerde bedrijfsgroepen verliezen, anderzijds onder omstandigheden van stille politiek, wanneer belangengroepspolitiek achter gesloten deuren plaatsvindt, businessgroepen de overhand hebben. Culpepper (2011) paste zijn theorie toe op de politiek na de crisis en voorspelde ‘een verzwakte onderhandelingspositie’ voor georganiseerde belangen in een ‘radicaal veranderde politieke omgeving’ en ‘onder intensief publiekelijk toezicht’. Overeenkomstig ontdekten politieke wetenschappers dat de financiële crisis en de publieke verontwaardiging die daarop volgde, een katalysator was voor het veranderen van de dynamiek van de belangengroep die de financiële sector, op zijn minst tijdelijk, verzwakte (Baker & Wigan, 2017; Kastner, 2018; Woll, 2013; Young, 2014). Hoe kunnen we dan de lobbystrategie van groepen uit de financiële sector verklaren over een zeer opvallende kwestie als de FTT?

2.1. ONDERZOEKSVRAAG

Deze scriptie wil dus onderzoeken in welke mate de financiële crisis ervoor gezorgd heeft dat de financiële lobby al dan niet van strategie is veranderd, hoe gingen ze om met het nieuwe gegeven van hoge salience? Met andere woorden, door na te gaan in welke mate de eventuele veranderde — toegenomen — aandacht of salience rond de financiële crisis ertoe geleid heeft dat lobbygroepen hun strategieën rond de FTT hebben aangepast. En heeft de mate waarin de crisis een land getroffen heeft ook invloed op de salience of de lobbystrategie van dat land? Dit leidt tot volgende onderzoeksvraag:

33

Onderzoeksvraag: → Wat is de impact van salience, volgend op de economische crisis, op de lobbystrategie van de financiële sector? Deelvragen: → Wat is het verschil in salience voor en na de economische crisis in de financiële sector in Nederland en in Ierland? → Is er een verschil in lobbystrategie tussen deze periodes gevolg van een verschil in salience? → Is er een verschil in lobbystrategie tussen een economisch zwaar geteisterd land en een economisch gespaard land? Hypotheses: 1. Verhoogde salience als gevolg van de economische crisis heeft ertoe geleid dat de Nederlandse en Ierse financiële bedrijfslobby haar strategie heeft aangepast, meer bepaald zijn ze overgestapt van quiet naar noisy business politics. → Uit eerdere onderzoeken, zoals het Mittelstand Kompromiss, is gebleken dat salience ervoor gezorgd heeft dat bedrijfslobbyisten hun strategie aanpassen (Keller, 2015). Het is reeds bekend dat de FTT er niet is doorgekomen. Een logische verklaring hiervoor is dat de bedrijfslobby de tactiek van lawaaierige politiek heeft overgenomen van maatschappelijke organisaties en ngo’s. Deze techniek heeft het hoogste kans om in tijden van hoge salience successen te behalen. Daaruit volgt de hypothese dat men noisy business politics heeft gebruikt om hun eisen te framen naar het brede publiek met als doel hen in hun verhaal mee te krijgen zodanig dat er extra druk op politici kon gezet worden. 2. Er is wel degelijk een groot verschil in media-aandacht tussen de periode voor en na de financiële crisis, zowel in Nederland als in Ierland. Doordat Ierland zwaarder getroffen is door de economische crisis veronderstellen we dat er daardoor een hogere salience zal zijn in Ierland dan Nederland. → Hierbij moet er wel een kanttekening gemaakt worden. Net als in de onderzoekpaper wordt er in deze wetenschappelijke verhandeling van de belangrijke hypothese uitgegaan: dat er ten gevolge van de financiële crisis wel degelijk een verschil in salience is in de Ierse financiële lobbysector. Als blijkt dat de salience toch niet gestegen zou zijn, dan kan dat op zich ook een interessante vaststelling zijn. Bij het onderzoeken van de lobbystrategie zouden we dan ook geen veranderde lobby-strategieën verwachten. Weliswaar zijn er gegronde redenen om te veronderstellen dat er een wijziging in salience heeft plaatsgevonden voor het financiële domein. In de onderzoekspaper en in eerder onderzoek, dat nauw aanleunt bij dit onderwerp, werd reeds aangetoond dat er verschil in salience is wanneer men de periode voor de economische crisis vergelijkt met de periode na de crisis specifiek voor financiële sector in Duitsland en Nederland (Keller, 2018). Er schijnt geen voor hand liggende reden te zijn om aan te nemen dat dit niet het geval zou zijn voor Ierland en de FTT. De FTT was één van de meest prominente wetsvoorstellen omtrent de nasleep van de financiële crisis. Daarenboven kan je stellen dat toentertijd de FTT een zeer hot topic was en dat

34

het wekenlang het nieuws domineerde. Met deze logische redeneerwijze wordt er verwacht dat de Ierse media meer rapporteerden over de FTT na de economische crisis dan ervoor. 3. De financiële bedrijfslobby is van strategie gewijzigd, ze is namelijk van stille politiek naar lawaaierige bedrijfspolitiek gegaan. → Zoals in de eerste hypothese aangehaald wordt verwacht dat de bedrijfslobby van strategie is veranderd om haar kans op slagen te verhogen. In de onderzoekspaper werd al aangetoond dat de Nederlandse lobby gebruikt maakte van een verhoogde luide politiek. Dit onderdeel zal via kwalitatieve framinganalyse onderzocht worden, aangevuld door een kwantitatief deel. Overeenkomstig met het luik salience, zal hier ook gekeken worden of er een verschil is in aantal persberichten/positiepapers voor en na de economische crisis. Hierbij zijn er vier mogelijke uitkomsten, waarvan de vierde de meest aannemelijkste is. a) Geen verschil in aantal & inhoud → Financiële lobby hanteert dezelfde strategie, salience heeft geen invloed op financiële lobbystrategieën. b) Een verschil in aantal maar niet in inhoud → Financiële lobby hanteert een licht gewijzigde strategie, salience brengt een verschuiving te weeg om meer op noisy business politiek in te zetten. Er is verschil qua vorm van lobbystrategie maar niet in inhoud. c) Geen verschil in aantal maar wel in inhoud → Financiële lobby hanteert een licht gewijzigde strategie, salience brengt een verschuiving te weeg qua inhoud waarbij onderzocht zal worden naar welke kant de framing precies shift. d) In beide een verschil → Financiële lobby hanteert een sterk gewijzigde strategie, salience brengt een grote verschuiving teweeg die volop op noisy business politiek in te zetten. Zowel verschil in vorm als inhoud van de lobbystrategie. 4. We veronderstellen dat er geen verschil in lobbystrategie zal zijn tussen Nederland en Ierland, ook al werd het ene land zwaarder getroffen door de financiële crisis in vergelijking met het andere land. → Ondanks dat de Ieren zwaarder leden onder de bankencrisis zijn ze toch in grotere getale tegen een FTT in vergelijking met andere EU-lidstaten (Eurobarometer, 2012). Hierdoor leunen we dichter aan bij de hypothese dat, afgezien van het verschil in impact, de financiële lobby toch min of meer dezelfde strategie zal toepassen.

2.2. VERANTWOORDING

Door het weinige onderzoek over dit onderwerp en de uitzonderlijke omstandigheden is het interessant om de financiële lobbysector onder de loep te nemen. Het domein, en voornamelijk de financiële lobbysector, is onderbelicht gebleven in de literatuur. Dit komt enerzijds door het technische aspect ervan en anderzijds door het kenmerkend gegeven van quiet politics waarbij er uit het zicht van het publiek

35

gelobbyd wordt. Bijkomend vormt zich het probleem dat er, ondanks het vernieuwen van het EU- transparantieregister in 2015 (EU Monitor, 2019), nog steeds zeer weinig transparantie is inzake lobbycontacten. Meer onderzoek hiernaar is dus geen overbodige luxe. Omwille van de geringe kennis is het des te interessanter om te bekijken hoe de financiële wereld met een nieuwe ‘publieke omgeving’ omging, hoe het zich al dan niet aanpaste en of het nog zo makkelijk de Europese wetgeving kon beïnvloeden als voordien. Nog meer doordat bedrijfslobbying in de literatuur voornamelijk geassocieerd wordt met inside lobbyen en quiet politics (Keller, 2018). In de nasleep van het uitbreken van de financiële crisis kan er met enige voorkennis teruggekeken worden naar deze periode. Op die manier is het mogelijk om de hiaten in de literatuur op te vullen door te onderzoeken hoe lobbytechnieken al dan niet veranderen door verhoogde aandacht in een beleidsdomein dat vastgeroest is in één bepaalde overkoepelende lobbytechniek namelijk stille politiek.

Bij het afbakenen van de onderzoeksvraag werd gekozen om te focussen op Nederland en Ierland zodat het onderzoek voldoende eng zou zijn. Zowel Nederland als Ierland zijn niet mee in de EU elf FTT gestapt, wat kan wijzen op een doortastende aanpak van de financiële lobbysector. Daarenboven is er geen taalbarrière, wat het analyseren van documenten niet moeilijker maakt dan nodig. Via deze comparatieve casestudie is het mogelijke om verschillen en gelijkenissen bloot te leggen inzake de relatie tussen salience en bedrijfslobbygroepen. Beide landen hebben een vrije openmarkteconomie met een sterke liberale invloed en een gunstige financiële wetgeving voor bedrijven, ze worden beide aanschouwd als belastingparadijzen. Ondanks hun gelijkaardige economie, heeft Ierland een stuk harder geleden onder de financiële crisis dan Nederland (De Ville, 2018). Daardoor is het aantrekkelijk en interessant om na te gaan of er zich een verschil in salience of lobbystrategie voordoet tussen een zwaar getroffen land en een land dat relatief gespaard gebleven is.

Om verder te specificeren werd er gekozen om het onderzoek te voeren aan de hand van een case. Zoals geweten is de keuze gevallen op de Europese Financiële Transactietaks. Er was al sprake van een FTT voor de financiële crisis, toen al lag het dossier op de bureaus van parlements- en commissieleden. Hierdoor komt de transactietaks in aanmerking om de mogelijke evolutie van salience en lobbystrategie te analyseren voor en na de financiële crisis. Daarnaast is het ook één van de meest besproken wetsvoorstellen waardoor er voldoende informatie beschikbaar is zowel qua documenten als vermeldingen in de media en online.

Mocht het onderzoek aantonen dat er een verschil in salience en lobbytechnieken is kan er wel gesproken worden van enige veralgemeenbaarheid gezien het onderzoek van Keller (2015) eenzelfde antwoord biedt.

36

3. ONDERZOEKSDESIGN

3.1. ONDERZOEKSTYPE & VERANTWOORDING

3.1.1. CASESTUDIE

Dit onderzoek leent zich ertoe om met een casestudie te werken. Gezien de onderzoeksvraag vrij algemeen is, verengen we het onderzoek tot enkele cases: verschillende landen (Nederland en Ierland) en een specifieke richtlijn (de FTT). Deze methodologie van de casestudie wordt veel gebruikt in meerdere disciplines en vakgebieden (Bartlett & Vavrus, 2017). Door het vele gebruik ervan, bestaan er ook veel definities en methodes omtrent een casestudie wat voor de nodige verwarring kan zorgen. Ragin (1987) merkte op dat de term “case” en de verschillende termen die verband houden met het idee van case- analyse niet goed gedefinieerd zijn in de sociale wetenschappen, ondanks hun wijdverbreide gebruik en centrale plaats in het sociaalwetenschappelijke discours. Een “case” kan bijvoorbeeld een enkele instantie of datapunt zijn, zoals een onderwerp in een experiment of een respondent van de enquête. Als alternatief kan het een uniek begrensd fenomeen zijn in historische of geografische zin. In feite kan de term “case” verschillende betekenissen hebben, elk met belangrijke implicaties voor het empirisch onderzoek.

Wanneer de term case wordt gecombineerd met andere termen zoals "studie", "analyse" of "methode", wordt het beeld niet duidelijker (Kaarbo & Beasley, 1999). Lijphart (1971) zag de casestudie als één casus die nauw verband houdt met de vergelijkende methode, in tegenstelling tot experimentele en statistische methoden. Morland et al. (1992) daarentegen definieerde een casestudie als "een diepgaand, veelzijdig onderzoek, met behulp van kwalitatieve onderzoeksmethoden, van één enkel sociaal fenomeen" (p. 2). Ten slotte definieerde Yin (1994) een casestudie als een empirisch onderzoek dat een eigentijds fenomeen onderzoekt binnen zijn reële context, vooral wanneer de grenzen tussen fenomeen en context niet duidelijk zijn, en dat vertrouwt op meerdere bronnen van bewijs. Er zijn duidelijk verschillende definities van casussen en casestudies, hierdoor werden systematische analyses van de waarde en het doel van deze techniek bemoeilijkt.

Door deze toevloed aan definities definiëren wij in dit onderzoek volgende termen als volgt: we beschouwen een case als een instantie of een datapunt. Cases kunnen experimenteel afgeleide metingen zijn, antwoorden op enquêtes of classificaties van historische gebeurtenissen. We definiëren een casestudie als een methode om een casus of een aantal casussen te verkrijgen door een kwantitatief en/of kwalitatief empirisch onderzoek te voeren van een realistisch fenomeen binnen zijn natuurlijk voorkomende context, zonder het fenomeen of de werkelijke context te manipuleren. Ze zijn gebaseerd op een diepgaand

37

onderzoek van een enkele persoon, groep of gebeurtenis om de oorzaken van onderliggende principes of problemen bloot te leggen met behulp van meerdere bronnen.

Er bestaan verschillende varianten van casestudies zoals kan worden waargenomen in onderstaande tabel van John Gerring (2006). Dit onderzoek heeft een hoofdcase (FTT) die is onderverdeeld in twee subcases (Nederland en Ierland) wat wil zeggen dat er een ruimtelijke variatie binnen de case is: er worden twee landen met elkaar vergeleken. Net als in de onderzoekspaper is er een tijdelijke variatie: de periode voor de economische crisis en deze erna. In zijn handleiding over casestudies geeft Gerring (2006) aan dat de single casestudie (synchronisch + diachronisch) en comparatief-historische methode zeer nauw verbonden zijn met elkaar. De comparatieve-historische analyse wordt voornamelijk gebruikt bij grote territoriale eenheden. Gezien dit niet het geval is in dit onderzoek, wordt historisch vervangen door diachronie. Diachronie geeft ook een tijdelijke variatie weer maar doelt in tegenstelling tot historische niet op grote N- waarden. Zo wordt er wel gekozen voor de comparatief-historische casestudie, maar wordt historisch vervangen door diachronie.

Cases Ruimtelijke Variatie Tijdelijke Variatie Nee Ja

Geen → Onmogelijk → Single casestudie (diachronisch) Één Binnen een case → Single casestudie → Single casestudie (synchronisch) (synchronisch + diachronisch)

Verschillende Cross-case & → Comparatieve → Comparatief-historisch binnen een case methode

Cross-case → Cross-sectional → Tijdserie cross-sectional Veel Cross-case & → Hiërarchisch → Hiërarchische tijdserie binnen een case (Bron: Gerring (2006))

In een kwalitatieve casestudie is de keuze van de case van cruciaal belang, het is een doelbewuste selectie. Zoals te lezen in de verantwoording kunnen we de keuze van de FTT verklaren door de uitzonderlijke kenmerken die deze case bevat, (mogelijk) hoge salience, duur van het idee en relatie tot de financiële lobby. Deze eigenschappen voldoen aan de tijd en ruimte die voor de onderzoeksvraag nodig is. Een

38

casestudieonderzoek biedt interne validiteit, werkt verklarend, is eerder kwalitatief, speculatief en exploratief van aard en geeft diepte aan het onderzoek. Diverse onderzoekstradities worden gecombineerd, zo kan een casestudie zich zowel tot een positivistische benadering lenen als tot een meer interpretatieve benadering (Gerring, 2006; Moore, 1966).

In dit onderzoek wordt er geopteerd voor een most-similar case method. Het zijn cases die zeer sterk op elkaar gelijken maar toch duidelijk verschillen, meestal de afhankelijke variabele. Er werd gekozen voor Nederland en Ierland, deze landen hebben een gelijkaardige economie en liberale financiële markt. Ze worden ook beide aanzien als belastingparadijzen binnen de EU. Naast die gelijkenissen is er ook een belangrijke verschillende factor die hen van elkaar onderscheidt, de impact van de kredietcrisis. Zoals geweten is Ierland harder getroffen door de crisis in 2007 dan Nederland. Dat verschil is zeer interessant om mee te nemen in dit onderzoek. Heeft dat verschil een impact op de salience in de landen waardoor het kan leiden tot verschillende lobbystrategieën? Of veroorzaakt een verschil in impact van een wereldwijde crisis geen verschil in lobbystrategie en salience? Deze eigenschappen maken van deze twee landen ideale cases om ze binnen het domein van lobbystrategieën en de FTT te onderzoeken. De taal vormt ook geen barrière om de teksten te analyseren. De keuze voor een casestudie geeft ons een zeer hoge interne validiteit maar een lage externe validiteit: we weten veel over een case, maar minder over hoe onze observaties kunnen worden gegeneraliseerd. De lage N-waarde maakt het moeilijker om te generaliseren (Kaarbo & Beasley, 1999; Yin, 1994).

Diachronie is een logica binnen de casestudiemethode, waarbij je niet verschillende (geografische) cases op hetzelfde moment gaat vergelijken, maar dezelfde case doorheen de tijd. Het doel van diachronische analyse is om te verifiëren of, en waar, enige vorm van verandering heeft plaatsgevonden en te begrijpen hoe dit wordt weerspiegeld. Diachronie vormt op die manier een aanvulling op de synchrone analyse, een onderzoek of analyse waarin een fenomeen op een punt in de tijd onderzocht wordt door te controleren of de huidige scenario's in continuïteit met het verleden kunnen worden gezien of dat ze moeten worden beschouwd als het resultaat van een breuk ten gevolge van een fenomeen of tijdstip. Diachronie is dus kortgezegd de studie van verandering binnen een single case bij een fenomeen, zoals de economische crisis, in de loop van tijd (Gerring, 2006; Re.Cri.Re, 2018). De opgenoemde kenmerken passen in het plaatje van dit onderzoek om de lobbystrategie voor de economische crisis te vergelijken met de strategie erna.

3.1.2. FRAMING

Oorspronkelijk ging de lobbystrategie geanalyseerd worden aan de hand van kwalitatieve elite-interviews bij belangrijke actoren van Nederlandse belangengroepen omtrent de FTT, maar door de coronacrisis is het alle hens aan dek bij de bedrijven/organisaties waardoor er moeilijk tijd kan worden vrijgemaakt voor een

39

diepte-interview. Het is niet omdat we niet exact kunnen achterhalen welke specifieke tactiek de financiële lobbysector gebruikte dat er niet al enkele lobbystrategieën kunnen worden onderzocht of uitgesloten. In plaats van de oplossing te vragen/onderzoeken aan/via de actoren, zijn we genoodzaakt een andere weg in te slaan. Op basis van de grondige literatuurstudie verwachten we hoge salience in Nederland aangaande de FTT veroorzaakt door de kredietcrisis, wat noisy business politiek favoriseert en geassocieerd kan worden met het zoeken van bredere publieke steun van andere organisaties die hetzelfde gemeenschappelijk doel voor ogen hebben. Samen sta je sterker en kan er meer druk worden uitgeoefend op politici. Tijdens luide politiek wordt het debat bovendien publiekelijk gevoerd aan de hand van persberichten en openlijke positiepapers om dusdanig een zo groot mogelijk draagvlak te creëren voor het probleem (Culpepper, 2011). Bijgevolg zal er overgeschakeld worden naar discoursanalyse en meer bepaald framinganalyse om alsnog een beeld te krijgen van de mogelijk gebruikte lobbystrategieën. Het aantal en de inhoud van positiepapers, persberichten en krantenartikelen van/over financiële belangenorganisaties zal bekeken worden in twee periode met wederom de financiële crisis als breekpunt. Van Gorp (2004) stelt dat een scharniermoment of focussing event ervoor kan zorgen dat er een ware frameverschuiving plaatsvindt.

Elk beleid behandelt een politiek probleem en een oplossing voor dit probleem. Er moeten problemen worden gedefinieerd en beleidsalternatieven moeten worden gekozen en beschreven. Later in het politieke proces wordt een beleid geformuleerd en vervolgens geïmplementeerd en geëvalueerd (Rasch, 2017). Communicatie en frames spelen in al deze fasen een belangrijke rol. De literatuur over framing biedt veelbelovende instrumenten en benaderingen voor het meten van de presentatie van inhoud en de verschillende effecten naargelang de gekozen presentaties. Frames en de activiteit van framing kunnen kort worden gedefinieerd als “to select aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating text" (Entman, 1993 p. 52). Anderen definiëren frames positiever of negatiever: frames kunnen worden geïnterpreteerd als een manipulatie van informatie (negatief) of de communicatie van een perspectief op een probleem (positief). Door te framen, bevorderen actoren een bepaald begrip van of een perspectief op een kwestie om de beslisser te overtuigen om de doelen van de organisaties te integreren en over te nemen. Communicatie heeft verschillende vormen en kan via verschillende kanalen worden gebruikt. Het wordt gezien als een belangrijk strategisch element van belanghebbenden en met name belangenorganisaties: alles gaat over communicatie (Rasch, 2017).

Framing kan geplaatst worden waar discours als deel van de realiteit wordt gezien. Het wordt gekenmerkt door het ontologisch dualisme: de realiteit staat los en onafhankelijk van en vooraf aan de frames die haar betekenis geven. Een belangrijke onderzoeker van framing is Robert Entman (1993, p. 52), hij omschrijft het begrip als volgt:

40

“Framing denotes the activity of highlighting “some aspects of a perceived reality and [making] them more salient in a communicating text, in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation for the item described. Framing essentially involves selection and salience. To frame is to select some aspects of a perceived reality and make them more salient in a communicating text, in such a way as to promote a particular problem definition, causal interpretation, moral evaluation, and/or treatment recommendation for the item described.”

Een ander standaardwerk is van Benford & Snow (2000, p. 614), dit is hun definitie:

“Frame articulation involves the connection and alignment of events and experiences so that they hang together in a relatively unified and compelling fashion. Slices of observed, experienced, and/or recorded ‘reality’ are assembled, collated, and packaged. What gives the resultant collective action frame its novelty is not so much the originality or newness of its ideational elements, but the manner in which they are spliced together and articulated, such that a new angle of vision, vantage point, and/or interpretation is provided.”

Framing betreft dus de contextualisering en het richting geven aan interpretatie, vaak ten voordele van het perspectief van de framer. Zo wordt het probleem gewoonlijk gedefinieerd op een manier die jou bevoordeelt en politieke tegenstanders hindert. Er zijn eindeloos veel blikken op de werkelijkheid. Framing is iets wat bewust wordt gedaan door handelende actoren. Er wordt een selectieve nadruk op bepaalde facetten gelegd die met elkaar gelinkt zijn in een breder verhaal. Klemtonen en accenten zijn zeer belangrijk, bepaalde dingen worden in de verf gezet, anderen worden dan weer een beetje weggevaagd. Aan de hand van de methodiek framing stelt de onderzoeker een diagnose, deze persoon maakt een evaluatie van de realiteit die wordt gepresenteerd door de framer (De Bruycker, 2017). Om framing en het effect van framing duidelijk te maken, halen we een voorbeeld aan. Je kan aan mensen vertellen dat een bepaald beleid tot 5% werkloosheid zal leiden of je kan hen vertellen dat het programma tot 95% werkgelegenheid zal leiden. Het effect op de publieke opinie zal erg verschillend zijn. In het eerste geval gaan mensen het programma afwijzen, in het tweede geval zullen ze het goedkeuren. De inhoud is nochtans bij beide zinnen dezelfde, maar de manier waarop die voorgesteld wordt, zorgt voor een verschillend effect (Schmidt, 2010).

Door een framinganalyse uit te voeren op persberichten, positiepapers en krantenartikelen van de financiële sector zijn we instaat de mogelijkheid om standpunten en de manier waarop die worden geformuleerd te onderzoeken aan de hand van data die organisaties zelf hebben gepubliceerd en verkondigd hebben in de media. Het nadeel van een kwalitatief framingonderzoek is de verwevenheid van enige subjectiviteit met het gevaar dat veel afhangt van de onderzoeker zelf. Daarnaast bestaat de kans dat bepaalde data in een keurslijf wordt gedwongen aan de hand van bepaalde codes en categorieën waardoor

41

bepaalde nuances verloren gaan (De Bruycker, 2017). Deze valkuilen zijn geïdentificeerd en er zal extra aandacht op gevestigd worden dat alle bronnen via eenzelfde methode behandeld worden en dat er gestreefd wordt naar objectiviteit.

Voor dit onderzoek wordt zowel de deductieve als inductieve manier om het denkkader op te stellen gebruikt. De theorie van professor Culpepper (2011) over stille en luide politiek hebben we als bron gekozen voor het frame. Dit omwille van het feit dat we willen kijken of er een verschil in lobbystrategie, meer bepaald de strategie van Culpepper, waar te nemen is. Daarom vormen we zijn theorie om tot een te gebruiken frame met een aansluitend codeboek.

We willen dus bekijken hoe de strategie van financiële instellingen verandert na de financiële crisis, in een context van hogere salience? We hebben twee mogelijke uitkomsten: ofwel is de strategie na de financiële crisis stille politiek, ofwel luide politiek. Dit zijn dan ook onze twee frames. Hoe kunnen we dat nu precies meten aan de hand van framing? We zoeken kenmerken van de twee frames terug in de teksten, hiervoor werden enkele categorieën aangemaakt. Stille politiek wordt gekenmerkt door de techniciteit van het financiële beleidsdomein en door het feit dat lobbyen ver weg van het publiek gebeurt (van binnenuit). Dit hebben we omgezet naar het gebruik van technische argumenten in de teksten, net zoals fragmenten waar aan indamming wordt gedaan door onder meer te focussen op de financiële sector of de haalbaarheid van het voorstel in twijfel te trekken. Kenmerkend aan luide politiek is dat er van buitenaf druk wordt gezet op de politicus door zo’n breed mogelijke coalitie. Dit wordt gecategoriseerd in het gebruik van populistische argumenten en conflictuitbreiding door bijvoorbeeld andere groepen of maatregelen te betrekken.

Stille politiek Luide politiek

Technische argumenten Politieke argumenten

Conflictweerlegging Conflictuitbreiding

(Tabel 3: zelfgemaakte frame op basis van de theorie van Culpepper (2011))

Nu we onze frame hebben moeten we nadenken over hoe we de teksten precies zullen analyseren. Gezien er gebruik zal gemaakt worden van een kwalitatieve framebenadering, baseert dit onderzoek zich voor de codering en analyse van de persberichten en positiepapers op de gefundeerde theoriebenadering (GT). Aan de hand van deze benadering hopen we de theorie verder te ontwikkelen over invloed van salience op lobbystrategieën van de financiële sector. Glaser & Strauss (1967) zijn de grondleggers van deze methode. Verschillende redenen hebben er ons toe gedreven de GT te kiezen als benadering. Eerst en vooral is de

42

theoriebenadering hoofdzakelijk ontwikkeld voor kwalitatief onderzoek. Ten tweede is de GT het best geschikt voor onderzoekdomeinen die nog niet grondig onderzocht zijn. Deze scriptie is het eerste onderzoek dat lobbytechnieken onderzoekt via een kwalitatieve framinganalyse (tot zover geweten). Daarnaast bestaan er niet veel studies omtrent de lobbystrategieën in de financiële sector. Op de volgende pagina is het verloop van de framinganalyse opgesteld. Via een literatuurstudie wordt een onderzoeksvraag bekomen. Datacollectie komt tot stand aan de hand van theoretische steekproeven. Hierbij hebben we data online opgezocht bij verschillende Nederlandse bedrijven, kranten, banken en koepelorganisaties. Geleid door de continue cirkel worden potentiële bronnen gelezen om dan de meest relevante te gebruiken. Daarna gebeurt het codeerproces via open, axiaal en selectieve codering op basis van het softwareprogramma NVivo. Bij open coderen worden de bronnen meermaals gelezen en worden er codes toegekend aan betekenisvolle tekstfragmenten in relatie tot de onderzoeksvraag. Het axiaal coderen houdt in dat de teksten met het samengestelde codeboek van stap een nog eens worden gelezen om overlappende termen samen te brengen tot één code. Via vergelijking kan er tot inzichten en theorieën gekomen worden.

Onderzoeksvraag

Theoretische steekproeven

Theoretische Datacollectie verzadiging?

Codeerproces

Continue vergelijken

Gefundeerde theorie

(Proces van de gefundeerde theoriebenadering, bron: Spinks (2014))

43

3.2. OPERATIONALISERING & DATA

Er zijn verschillende stappen als je onderzoek doet via casestudie (Kaarbo & Beasley, 1999):

1. Bepaal specifieke onderzoeksvragen voor gerichte vergelijking ‘Wat is de impact van salience, volgend op de economische crisis, op de strategie van de Nederlandse financiële lobby?’, is de onderzoeksvraag. Concreet wil dit zeggen dat er onderzocht zal worden of er door een verandering in media-aandacht, als gevolg van de economische crisis, in het beleidsdomein van financiële regulering ook een verandering heeft plaatsgevonden in de strategie van de lobby. In welke mate en naar welke richting? Daar de financiële crisis het breekpunt is waardoor de salience verhoogt, is er dan ook een significant verschil/verandering qua lobbystrategie?

2. Identificeer variabelen uit de literatuurstudie Salience is de onafhankelijke variabele, de lobbystrategie de afhankelijke variabele en de financiële crisis is het fenomeen, het tijdstip dat als breekpunt dient.

3. Keuze soort case De keuze voor de financiële transactietaks wordt duidelijk omschreven in de vorige sectie waar er verantwoording werd gegeven. 3.1. Vergelijkbare cases → De Europese financiële transactietaks vormt het specifieke domein van deze masterproef. De FTT ligt al voor de financiële crisis in de pijplijn bij de Europese ministers. Hierdoor komt het in aanmerking om de mogelijke evolutie te zien voor en na de financiële crisis. Er zijn dus twee tijdstippen één voor de crisis en één na de crisis, deze twee kunnen dan vergeleken worden met elkaar om mogelijke gelijkenissen of verschillen op te merken.

4. Operationaliseer variabelen en bouw een casuscodeboek Salience in Nederland zal kwantitatief gemeten worden via secundaire dataverzameling. Aan de hand van verschillende zoektermen in Nederlandse kranten zal er worden nagegaan hoe groot de aandacht voor de FTT was in Nederland voor en na de crisis. De zoektermen die gebruikt werden zijn: ‘financiële transactietaks’, ‘FTT’, ‘Belasting op financiële transacties’, ‘transactietaks’, ‘transactietax’, ‘Robin Hood- taks’, ‘’, ‘Tobin taks’ en ‘Tobin-taks’ en de Nederlandse kranten die gebruikt werden zijn: Algemeen Dagblad, De Stem, De Telegraaf, De Twentische Courant, Eindhovens Dagblad, Het Financiële Dagblad, Het Parool, NRC Handelsblad, NRC.Next, PZC, Trouw, de Gelderlander, de Stentor en de Volkskrant. In totaal worden er dertien kranten onderzocht. Het zoekveld omvat zowel nationale als regionale kranten, zowel financieel gespecialiseerde pers als algemene pers alsook kwaliteitskranten en

44

populaire kranten. Dit zorgt ervoor dat er een verschil kan gedetecteerd worden als bijvoorbeeld enkel Het Financiële Dagblad in groten getale over de FTT schrijft terwijl andere kranten dit nauwelijks doen. Dit zou een foute representatie van de salience in Nederland weergeven. Er wordt gekozen voor een gelijke periode van telkens 12 jaar, 1994 tot en met 2006 en 2007 tot en met 2019. Tevens worden enkel artikelen geturfd die daadwerkelijk over de FTT gaat in de Europese landen. Eind de jaren ‘90 begin 2000 was er in Brazilië sprake van een belasting op financiële transacties, vermeldingen hiervan werden dus niet meegeteld. Tijdens het empirische onderzoek wordt een grondige controle gevoerd op de zoektermen zodat artikels niet twee keer worden meegeteld evenals dat ze weldegelijk de inhoud bevatten van het desbetreffende onderwerp. Als tool wordt Gopress Academic gebruikt. Het is een online nieuwsdatabank met meer dan 33 miljoen artikels en nieuwsberichten waar ook bovengenoemde krantenartikelen gearchiveerd zijn. Aan de hand van Gopress Search worden de zoektermen tussen aanhalingstekens ingegeven zodat enkel nieuwsberichten met die specifieke term wordt weergegeven. Om het onderzoek zo accuraat mogelijk te maken wordt er ook gezocht op de websites van de nieuwskranten. Hier wordt via een vergelijking tussen de nieuwswebsite en Gopress Academic nagegaan dat er geen twee dezelfde artikelen worden meegeteld in het onderzoek. Via een Excelbestand wordt alles geturfd per nieuwskrant en per jaargang. Op die manier kan er overzichtelijk geanalyseerd worden hoe de salience evolueert. Er werd ook nagegaan tot hoever terug de archieven van de onderzochte kranten gingen. Dit vormde geen obstakel, alle nieuwsarchieven gingen op z’n minst terug tot 1994.

Salience in Ierland zal op dezelfde manier geoperationaliseerd worden als in Nederland. Voor Ierland zullen er minder termen gebruikt worden om na te gaan hoe vaak de FTT voorkomt in Ierse kranten, gebruik maken van dezelfde termen als in Nederland zou immers een vertekend beeld geven. In Nederland wordt zowel het woord taks als tax gebruikt. Logischerwijs komt het woord taks in Ierland niet voor waardoor er minder zoektermen zijn. Desalniettemin zal dit de geldigheid van het onderzoek niet in gedrang brengen. Nederland heeft nu eenmaal meer mogelijke zoektermen die een FTT beschrijven dan Ierland. De zoektermen voor Ierland zijn: ‘FTT’, ‘financial transaction tax’, ‘Tobin-tax’ en ‘Robin Hood-tax’. De onderzochte Ierse kranten zijn: ‘Anphoblacht’, ‘Business Post’, ‘Irish Examiner’, ‘Irish Independent’ en ‘The Irish Times’. Oorspronkelijk zouden er evenveel Ierse als Nederlandse kranten bekeken worden, maar tijdens de datagenerering merkten we dat een deel van de Ierse bronnen tabloids (roddelbladen) waren. Bij het zoeken naar vervangende kranten bleken er geen volwaardige alternatieven te zijn. Het lage inwonersaantal van Ierland (vijf miljoen in vergelijking et de zeventien miljoen van Nederland) vertaalt zich kennelijk in een klein aantal beschikbare Ierse kranten: zo konden we voor Nederland dertien kranten geraadpleegd en voor Ierland maar vijf. Ook hier werden met een online databank (LexisNexis Academic) en de krantensites gewerkt. De periode blijft wederom hetzelfde 1994-2019.

Daarna zal gekeken worden naar de lobbystrategie van de Nederlandse en Ierse financiële sector zoals banken Rabobank en CACEIS alsook financiële belangengroepen en brancheverenigingen onder andere VEB

45

(Vereniging van Effectenbezitters), NVB (Nederlandse Vereniging van Banken), EUMedion (institutionele beleggers), Verbond van Verzekeraars, DUFAS (Dutch Fund and Asset Management Association), BPFI (Banking & Payments Federation Ireland). Er zal gekeken worden naar het aantal positiepapers en persberichten voor en na de economische crisis, zo kunnen we zien of er een verandering is in de frequentie van berichtgeving en de inhoud als gevolg van de crisis. Publicaties van positiepapers of persberichten over een mogelijke Tobintaks, Robin Hood-taks of transactietaks zal online gezocht worden, voornamelijk op de websites van de desbetreffende organisaties. Daarnaast zullen ook krantenartikelen uit drie Nederlandse (Financieel Dagblad, NRC Handelsblad en De Telegraaf) en Ierse (Irish Independent, The Irish Times en The Sunday Business Post) kranten waarin financiële organisaties hun ongenoegen uiten worden geanalyseerd. De gekozen Nederlandse en Ierse kranten zijn ongeveer gelijk aan elkaar qua grote en inhoud. Op die manier hebben we extra data om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van de lobbystrategie. De documenten, inclusief bijlages, zullen vervolgens geanalyseerd worden volgens de framebenadering van de gefundeerde theoriebenadering van Glaser & Strauss (1967). Na het opstellen van de categorieën met daarbij extra onderverdelingen zullen de teksten worden gecodeerd via het softwareprogramma voor kwalitatieve inhoudsanalyse NVivo. Fragmenten die tot een bepaalde categorie behoren zullen per zin aan die categorie worden toegevoegd. Er wordt per zin gewerkt doordat deze framinganalyse werkt via een puur kwalitatieve benadering waardoor er ook een gering aantal documenten onderzocht worden. Een zin kan zicht tot meerdere categorieën relateren. Eenzelfde zin kan dus meerdere malen gecodeerd worden. Er is echter één uitzondering, bij de categorie economische termen wordt enkel de term gecodeerd en dus niet de volledige zin. Op die manier is het woordgebruik van de organisaties overzichtelijker bij te houden. Als een argument tweemaal voorkomt in hetzelfde document wordt die tweemaal gecodeerd. Zoals eerder gezegd gaat dit om een puur kwalitatieve benadering dus zullen er ook geen controlevariabelen bij te pas komen tijdens het onttrekken van de resultaten. Bij kwantitatieve framinganalyses met grote N-waarden waar meestal ook een steekproef bij te pas komt wordt dit wel gedaan.

Aan de hand van de bevindingen kunnen we te weten komen welke lobbystrategie ze gebruiken. De selectie van data omvat de periode van 2007 tot en met 2013. De keuze hiervoor valt te verklaren doordat in 2013 het voorstel voor nauwere samenwerking, waar Nederland en Ierland geen deel van uit maakten, werd ingediend op Europees niveau. Tijdens het samenstellen van de dataset viel op dat er enkel positiepapers en persberichten verschenen vanaf 2011. Hierdoor analyseren we uitsluitend documenten tussen 2011 en 2013. Enkel die periode is relevant in ons opzet omdat dan het meeste lobbywerk werd geleverd en normaalgezien zich het nadrukkelijkst in de hoge salience bevindt. Zoals we uit de literatuur vernomen karakteriseert een lage salience en stille zakenpolitiek de financiële lobbywereld. Er kan dus vanuit gegaan worden dat er zeer weinig positiepapers en persberichten zullen worden teruggevonden bij lage salience. Al zeker doordat er gekeken zal worden naar persberichten en positiepapers gedurende 1994-2006. Indien er te weinig/niets gevonden wordt voor de Nederlandse financiële lobbysector kan er besloten worden dat ze een nieuw lobbystrategieplan hebben opgezet.

46

Volgende dataset van de financiële instellingen werd geïdentificeerd Dataset negen Nederlandse positiepapers en persberichten: VEB → Belgische handelaren naar rechter om transactietaks (VEB, 2012) → BinckBank ziet ook nieuwe doelstelling uit het zicht verdwijnen (VEB, 2013a) → Zoekend Binck alweer middelpunt overnamegeruchten (VEB, 2013b) → Zeven nieuwe regels voor banken en de gevolgen voor beleggers (VEB, 2013c) NVB → Financial Transaction Tax (FTT) (NVB, 2012) → Financial Transaction Tax (NVB, 2013) CACEIS → Transactietaks schaadt kapitaalmarkt (CACEIS, 2013) Rabobank → Financiële transactiebelasting: stabiliserend of ontregelend? (Rabobank, 2011) EUMedion, Verbond van Verzekeraars en DUFAS → Positiepaper FTT (EUMedion et al., 2012)

Dataset dertien Nederlandse krantenartikelen: Financieel Dagblad → Nieuwe taks bedreigt hoofdkantoor (Financieel Dagblad, 2012a) → DNB is tegen invoering transactietaks (Financieel Dagblad, 2012b) → Financiële transacties belasten blokkeert economisch herstel (Financieel Dagblad, 2012c) → Ook Nederlandse belegger betaalt mee aan Franse transactietaks (Financieel Dagblad, 2012d) → Nederland ontloopt taks (Financieel Dagblad, 2013) NRC Handelsblad → Financiële transactietaks doet de eurolanden meer kwaad dan goed (NRC Handelsblad, 2012a) → DNB: transactietaks kost 4 miljard per jaar (NRC Handelsblad, 2012b) → Belegger gaat Franse transactietaks voelen (NRC Handelsblad, 2012c) → ‘We kunnen het imagoprobleem niet wegtoveren’ (NRC Handelsblad, 2012d) De Telegraaf → VEB keert zich fel tegen transactietaks (De Telegraaf, 2012a) → Transactie Taks (De Telegraaf, 2012b) → Verwarring over transactietaks (De Telegraaf, 2013a) → De onzinnige transactietaks (De Telegraaf, 2013b)

47

Dataset drie Ierse positiepapers en persberichten: BPFI → Proposed Financial Transaction Tax (Banking & Payments Federation Ireland, 2011) EY Ireland → EU Financial Transaction Tax (FTT) Update (EY Ireland, 2013) EBF - EU Financial Sector (European Banking Federation) → EU Financial Sector Postionpaper Noonan (EBF - EU Financial Sector, 2013)

Dataset elf Ierse krantenartikelen: Irish Independent → Ireland has largely restored image abroad (Irish Independent, 2012) → Noonan warned about dangers of transaction tax (Irish Independent, 2013a) → EU transaction tax could raise Irish borrowing costs (Irish Independent, 2013b) → Financial transaction tax 'would hurt GDP' (Irish Independent, 2013c) The Irish Times → Andrew Hastings, CEO, Barclays Bank Ireland Hastings battles to grow bank's business (The Irish Times, 2012a) → The curse of the starving finances (The Irish Times, 2012b) → IFSC in eye of gathering storm (The Irish Times, 2012c) → IBRC declined pay cut request (The Irish Times, 2012d) The Sunday Business Post → Think-tank highlights dangers of mooted financial transaction tax (The Sunday Business Post, 2011) → Europe finds itself in a bind over transaction tax (The Sunday Business Post, 2012) → Tax: Bank of America warns against transaction tax (The Sunday Business Post, 2013)

5. Vergelijking en implicaties voor theorie Vervolgens worden de twee cases met elkaar vergeleken en wordt er teruggekoppeld naar de theorie.

48

4. EXPLORATIEF EMPIRISCH ONDERZOEK

Voor de volledigheid van deze wetenschappelijke verhandeling zal het empirisch onderzoek van de onderzoekspaper over Nederland hier bijgevoegd worden. Op die manier kan de vergelijking met Ierland overzichtelijker en makkelijker weergegeven worden. De Nederlandse framinganalyse wordt uitgebreid met data van Nederlandse kranten waar de financiële lobby haar mening geeft over de FTT.

4.1. SALIENCE

4.1.1. NEDERLAND

Het eerste luik van het empirisch onderzoek is de analyse van salience in Nederland in verband met de financiële transactiebelasting. Deze grafiek werd bekomen na het turven van het aantal vermeldingen van de termen ‘financiële transactietaks’, ‘FTT’, ‘belasting op financiële transacties’, ‘transactietaks’, ‘transactietax’, ‘Robin Hood-taks’, ‘Robin Hood tax’, ‘’ en ‘Tobin-taks’ in volgende Nederlandse kranten: Algemeen Dagblad, De Stem, De Telegraaf, De Twentische Courant, Eindhovens Dagblad, Het Financiële Dagblad, Het Parool, NRC Handelsblad, NRC.Next, PZC, Trouw, de Gelderlander, de Stentor en de Volkskrant. De grafiek loopt van 1994 tot en met 2019, de horizontale as, en geeft het aantal vermeldingen van 0 tot en met 400, op de verticale as, weer.

Nederland: aantal vermeldingen 1994-2019 400

350

300 Begin economische crisis 250

200

150 Vermeldingen

100

50

0 1994 1999 2004 2009 2014 2019 Jaartal

49

(Grafiek 3: zelfgemaakte grafiek op basis van eigen onderzoek, zie bijlage 2. Als je met je cursor stilstaat op een bolletje op de grafiek is de legende van het gene dat tussen haakjes staat het volgende: jaartal, aantal vermeldingen)

Als er eerst gekeken wordt naar het eerste deel van de grafiek, de periode voor de wereldwijde crisis, kan er algemeen gesteld worden dat er lage salience aanwezig was. Er zijn zeer weinig vermeldingen, zeker gezien er 13 nieuwssites met negen verschillende termen onderzocht werden. Enkel in 2001 zien we een kleine opflakkering van 32 vermeldingen, dit is toe te schrijven aan de heropleving van de Tobintaks. De recessie aan het begin van de jaren 2000 is hiervoor de verklarende factor (The National Bureau of Economic Research, 2010). Als we naar de tabel in bijlage twee kijken zien we dat enkel de twee grote kwaliteitskranten, Het Financieel Dagblad en NRC Handelsblad, over een mogelijke Robin Hood-taks berichtten, met uitzondering van één vermelding in de Volkskrant. Gezien hun financiële aard is dit niet verwonderlijk. Andere regionale of sensatiekranten reppen met geen woord over een mogelijke financiële transactietaks.

Het tweede deel van de grafiek geeft een grote verandering in de curve weer. Hier zien we dat het aantal vermeldingen een stuk hoger ligt in vergelijking met de vorige periode. Tijdens de piek in 2012 zijn er 378 vermeldingen in vergelijking met 32 in 2001, dit is bijna twaalf keer hoger. In 2013 is het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot uitvoering van de nauwere samenwerking ingediend, elf landen namen hier deel aan, maar Nederland was geen van. Er is dus zeer veel inkt gevloeid over de FTT en de mogelijke deelname van Nederland. Als we kijken naar welke soort kranten rapporteerden over de Robin Hood-taks zien we een grote verscheidenheid. Iedere krant, ongeacht welk lezerspubliek, schreef over de taks. Het Financieel Dagblad en NRC Handelsblad bleven de meest prominente verslaggevers, maar ook de Volkskrant en de Telegraaf schreven veelvuldig over de FTT, net als regionale kranten. Het is dus duidelijk zichtbaar hoe verwaarloosbaar de kleine opwelling over de Tobintaks in 2001 is in vergelijking met het hoogtepunt van 2012. De periode na de economische crisis wordt dus duidelijk gekenmerkt door hoge salience in Nederland omtrent de financiële transactietaks. Met een totaal van 1 112 vermeldingen tegenover 71 vermeldingen kan er geconcludeerd worden dat het voorstel over een financiële transactiebelasting na de economische crisis zich in een staat van verhoogde media-aandacht bevond in vergelijking met de periode ervoor.

4.1.2. IERLAND

Voor Ierland werden de volgende kranten onderzocht: ‘Anphoblacht’, ‘Business Post’, ‘Irish Examiner’, ‘Irish Independent’ en ‘The Irish Times’. De zoektermen die we gebruikten zijn: ‘FTT’, ‘financial transaction tax’, ‘Tobin-tax’ en ‘Robin Hood-tax’. De horizontale as geeft de jaartallen weer van 1994 tot en met 2019, en de

50

verticale as geeft het aantal vermeldingen weer. Aangezien er minder kranten onderzocht werden, zijn er ook minder vermeldingen gevonden waardoor de verticale as maar van 0 tot en met 250 loopt.

Ierland: aantal vermeldingen 1994-2019 300

250 Begin economische crisis 200

150

Vermeldingen 100

50

0 1994 1999 2004 2009 2014 2019 Jaartal

(Grafiek 4: zelfgemaakte grafiek op basis van eigen onderzoek, zie bijlage 3)

Net zoals we bij de Nederlandse grafiek zagen is er een duidelijke piek in het aantal vermeldingen na de financiële crisis. Beide grafieken hebben eenzelfde vorm met elk een kleine opflakkering in 2001 als gevolg van de recessie in 2000 die over de Europese markten trok (The National Bureau of Economic Research, 2010). De opkomst van de anti-globalisten eind de jaren ’90 kan hier ook voor iets tussen zitten. Buiten dat ene jaar met een kleine piek van dertig vermeldingen, wordt er zo goed als niet gesproken over een mogelijke Tobintaks of transactietaks. Zoals gezien kan worden op de grafiek, betekent het begin van de economische crisis in 2007 een keerpunt. Vijf jaar op rij verdubbelt het aantal vermeldingen. Wederom is 2012 het piekjaar met 259 vermeldingen in de vijf kranten. Na 2012 kelderen de vermeldingen weliswaar even vlug. Opmerkelijk is dat vanaf 2014 tot en met 2016 de salience over de FTT niet verder daalt, maar gelijk blijft om in 2017 weer in een neerwaartse spiraal te hervallen.

Als er gekeken wordt naar hoe de vermeldingen zich verhouden ten opzichte van elkaar (zie bijlage 3), zien we dat, behalve de Irish Independent, elke krant over de Tobintaks berichtte in de eerste periode. Na de economische crisis zijn er veel artikels terug te vinden in verband met de FTT in de grote kranten zoals The

51

The Irish Times, Irish Independent en het gespecialiseerde zondagblad The Sunday Business Post. In de meer regionale kranten als Anphoblacht en Irish Examiner zijn er minder vermeldingen terug te vinden.

4.1.3. DISCUSSIE

Omwille van het feit dat er maar vijf Ierse kranten zijn onderzocht in vergelijking met dertien Nederlandse kranten is het moeilijk om ze met elkaar te vergelijken. Echter is het ontegensprekelijk duidelijk dat in beide landen een verhoogde salience aanwezig was over het onderwerp van een belasting op financiële transacties. Weliswaar is er door het verschil in aantal onderzochte kranten moeilijk te zien of er zich ook een verschil in salience voordoet tussen een economisch zwaar geteisterd land en een relatief gespaard land. Daarom zullen we vijf Nederlandse kranten van ongeveer hetzelfde kaliber, inhoud en omvang vergelijken met de vijf Ierse kranten. De keuze valt op onder meer Het Financieel Dagblad en het NRC Handelsblad, deze kranten komen qua grote overeen met The Irish Times en Irish Independent. Het Ierse Sunday Business Post is een zondagsblad, maar wel gespecialiseerd in financiële en bedrijfszaken daarom is deze krant in verhouding met de minder gespecialiseerde maar wel dagelijks uitgebrachte krant De Telegraaf. Voor de twee regionale kranten worden het Eindhovens Dagblad en De Stem gekozen door hun typisch regionaal karakter. Zo bekomen we volgende grafiek:

Aantal vermeldingen Nederland versus Ierland 300

250 Begin economische crisis 200

150

Vermeldingen 100

50

0

2010 2015 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2011 2012 2013 2014 2016 2017 2018 2019 Jaartal

Nederland Ierland

(Grafiek 5: zelfgemaakte grafiek op basis van eigen onderzoek, zie bijlage 2 en 3)

52

Het is duidelijk dat zowel de Ierse als Nederlandse media ongeveer evenveel kennisgaven aan de financiële transactietaks, ongeacht welke tijdsperiode. Er zijn maar kleine verschillen op te merken. Zo werd in 2001 iets meer ingehaakt op de Tobintaks door Ierse media. De Nederlandse media berichtten meer over de FTT in aanloop van de piek in 2012, telkens iets minder dan het dubbel aantal vermeldingen van Ierland. Ierland kende een langere uitloop waarbij de FTT meer in beeld bleef dan in Nederland. Deze verschillen zijn weliswaar miniem en kunnen deels toegeschreven worden aan het feit dat Nederland bijvoorbeeld grotere redacties heeft waardoor meer artikelen verspreid kunnen worden. Het belangrijkste dat we kunnen meenemen uit deze grafiek is dat Nederland en Ierland hetzelfde verloop hebben inzake het aantal vermeldingen over een FTT. Beide landen worden gekenmerkt door hoge salience tijdens en na de financiële crisis.

4.2. FRAMING LOBBYSTRATEGIE

Voor het kwalitatief deel van dit onderzoek zal gebruikgemaakt worden van het softwareprogramma NVivo. Dit programma is ontworpen om een diepgaande gegevensanalyse te voeren, wat geschikt is voor dit onderzoekdeel. Er zullen twee datasets onderzocht worden. De eerste dataset zijn documenten van financiële instellingen, de tweede is van economische belangengroepen die ook over de FTT rapporteerden zoals werkgeversorganisaties en pensioenfederaties. De eerste stap is open coderen waar de gekozen data voor het eerst gelezen worden en zaken die bij de onderzoeksvraag passen worden aangeduid om zo een codeboek op te stellen. Dit proces wordt meermaals doorlopen zodat geen enkele mogelijke betekenis van tekstfragmenten over het hoofd wordt gezien. Dit is het eerste codeboek, terug te vinden in bijlage 4. Zoals je in de tabellen kan zien, zijn er een aantal overlappende begrippen die eigenlijk onder één begrip gecategoriseerd kunnen worden. Dit is de tweede stap: axiaal coderen. De documenten worden opnieuw gelezen met alle tabellen uit de eerste stap erbij. Op die manier wordt fragment per fragment nagegaan of een bepaald stukje tekst ook niet bij andere codes past van het eerste codeboek. Vervolgens bekom je een groepering van de belangrijkste begrippen als volgt:

53

Stille politiek Luide politiek Technische argumenten Politiek argumenten → Negatief gevolg: → Negatief gevolg: pensioen, geografische Groepsfinancieringsactiviteiten, ontwijking, belastinginkomsten, bedrijven, risicomanagementfunctie, BBP… investeringen, werkgelegenheid… → Economische termen → Onjuiste informatie EU → Wetenschappelijk bewijs (studies) Conflictweerlegging Conflictuitbreiding → Verzwakking financiële sector → Andere (maatschappelijke) groepen → Kritiek op politisering financiële sector betrekken → Haalbaarheid in twijfeltrekken → Andere maatregelen betrekken → Voorbeeld aanhalen (Tabel 4: zelfgemaakte frame via inductieve en deductieve manier samengesteld op basis van de theorie van Culpepper (2011))

Stille politiek wordt gekenmerkt door de techniciteit van het domein en doordat lobbyen ver weg van het publiek gebeurt (van binnenuit). In deze analyse wordt de technische aard geoperationaliseerd door het uitdrukken van negatieve gevolgen van de FTT met een technische uitleg, daarbij worden er subcodes ingevoerd om extra inzicht te verkrijgen. Het gebruik van moeilijke economische termen in het document alsook hun expertise sluiten hierbij aan. Conflictweerlegging wordt onderverdeeld in het expliciet vermelden dat de FTT een verzwakking betekent voor de financiële sector, aanhalen dat de financiële sector niet gepolitiseerd mag worden en de haalbaarheid (klein draagvlak) in twijfel te trekken. Kenmerkend aan luide politiek is dat er van buitenaf druk wordt gezet op de politicus. Dit wordt gecategoriseerd in populistische argumenten en conflictuitbreiding. De negatieve gevolgen van de FTT met bijbehorende subcodes, alsook onjuiste informatie van de EU worden gecodeerd onder populistische argumenten. Vervolgens wordt conflictuitbreiding gekarakteriseerd doordat financiële organisaties andere groepen of maatregelen betrekken bij de FTT, en als er voorbeelden worden aangehaald die de FTT in een slecht daglicht plaatsen.

Positiepapers en persberichten, en kranten werden apart gecodeerd, maar doordat de resultaten quasi geen verschil tonen zijn ze samengevoegd zodat de resultaten overzichtelijker zijn en makkelijker kunnen worden besproken.

54

4.2.1. NEDERLAND

4.2.1.1. KWANTITATIEF ONDERZOEK

Het onderzoek naar de gebruikte lobbystrategie(ën) betreffende de financiële transactietaks begint met het vergelijken van het aantal vermeldingen door de financiële sector in Nederland op hun websites. Tijdens het turven zien we onmiddellijk dat er geen enkel(e) persbericht of positiepaper terug te vinden is die betrekking heeft op de financiële transactietaks voor de economische crisis, alle gevonden data situeren zich dus na de crisis. Dit wil niet zeggen dat er voor 2007 geen positiepapers over dergelijk onderwerp bestonden. Het verschil is dat de standpunten van de financiële bedrijven voor de crisis niet publiekelijk werden gemaakt maar direct naar de desbetreffende beleidsmakers werd gestuurd samen met een lobbyist om hen te overtuigen. Net zoals de eerder onderzochte salience over de FTT in Nederlandse kranten situeert de piek van de positiepapers en persberichten zich ook in 2012.

2007 t.e.m. 2019 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 VEB 1 3 1 NVB 1 1 CACEIS 1 EUMedion 1 Rabobank 1 TOTAAL 0 0 0 0 1 3 5 0 0 1 0 0 0 (Tabel 5: zelfgemaakte tabel over aantal persberichten en positiepapers omtrent de FTT)

4.2.1.2. KWALITATIEF ONDERZOEK

POSITIEPAPERS, PERSBERICHTEN & KRANTEN

De gebruikte dataset kan worden teruggevonden op pagina 47.

55

1. Stille versus luide politiek

Er werden in totaal 451 referenties teruggevonden in de 22 geanalyseerde bronnen.

Lobbystrategie: Stille politiek Luide politiek

Totaal = 100% 27,05% 72,95%

Totaalaantal referenties 122 329 = 451 (Tabel 6: zelfgemaakte tabel op basis van de codering van de dataset)

Bovenstaande tabel geeft overduidelijk de gehanteerde strategie van de onderzochte positiepapers, persberichten en kranten, en bijgevolg de Nederlandse financiële sector, weer. Luide politiek neemt 73% van de gecodeerde referenties in. Dit wijst op de keuze om in tijden van hoge salience de techniek toe te passen die de meeste slaagkans heeft in deze omstandigheden in plaats van de gebruikelijke lobbystrategie. We zullen verder ingaan op de twee lobbytechnieken stille en luide politiek omdat het van belang is te kijken op welke manier ze precies gehanteerd worden en waarop de lobby het meeste inzet. Beginnen zullen we doen met de stille politiek.

2. Stille politiek

Voor het frame stille politiek werden in totaal 122 fragmenten gecodeerd.

Stille politiek: Conflictweerlegging Technische argumenten

Totaal = 100% 26,23% 73,77%

Totaalaantal referenties 32 90 = 122 (Tabel 7: zelfgemaakte tabel op basis van de codering van de dataset)

Wanneer er sprake was van het gebruik van stille politiek in de teksten werd de nadruk meer gelegd op technische argumenten dan op het proberen indammen van het conflict. De technische argumenten werden meer dan dubbel zo vaak aangehaald in de gecodeerde teksten in vergelijking met conflictweerlegging. We gaan dieper in op deze twee categorieën in volgende paragrafen om een totaalbeeld te krijgen.

56

De eerste categorie is conflictweerlegging dat onderverdeeld werd in: haalbaarheid in twijfeltrekken, kritiek op politisering financiële sector en verzwakking van de financiële sector. Een illustratie van de codes die tot deze categorie behoren, zijn de volgende tekstfragmenten: Haalbaarheid: “Maar inmiddels is het uiterst twijfelachtig geworden of een dergelijke belasting door alle Europese landen wordt ingevoerd.” (VEB, 2012 p. 1) “De financiële transactiebelasting is vrijwel dood.” (NRC Handelsblad, 2012d p. 1) Politisering: “Deze taks wordt, om louter politieke redenen, aan het publiek gepresenteerd als een goed idee.” (NRC Handelsblad, 2012a p. 1) Verzwakking: “Het betekent een grote lastenverzwaring voor banken, maakt geld duurder en zorgt voor onzekerheid op de financiële markten.” (NVB, 2012 p. 1) “Hierdoor zal de transactietaks zo goed als geen belastinginkomsten genereren, maar wel de Europese financiële infrastructuur kapot maken.” (NRC Handelsblad, 2012a p. 1)

Bij de conflictweerlegging werden in totaal 32 referenties gecodeerd.

Conflictweerlegging: Haalbaarheid Politisering Verzwakking

Totaal = 100% 59,38% 15,62% 25

Totaalaantal referenties 19 5 8 =32 (Tabel 8: zelfgemaakte tabel op basis van de codering van de dataset)

We zien bij de categorie conflictweerlegging dat er vooral gebruik gemaakt wordt van de techniek van het in twijfel trekken van het voorstel (bijna 60%). Het aankaarten van de verzwakking van de financiële sector en de politisering van de financiële sector komen minder aan bod.

De technische argumenten van de stille politiek werden onderverdeeld in: economische argumenten, negatief gevolg FTT, en wetenschappelijk bewijs (studies). Economische termen: “Saldering”, “Derivatentransacties”, “Volatiliteit”, “Liquiditeitshandel en speculatieve transacties” (Rabobank, 2011 p. 1-4) “Concernfinancieringsvennootschappen” (Financieel Dagblad, 2012a p. 1)

57

Negatief gevolg FTT: “De belastingdruk op bijvoorbeeld hogevolumehandelaren, financieel intermediairs en pensioenfondsen, via zogenoemde cascade-effecten, kan hierdoor relatief hoog worden.” (Rabobank, 2011 p. 3) “De repomarkt, waarop banken hun kortetermijnfinanciering halen, zal in één klap met twee derde krimpen door de taks, is de schatting van de Internationale Associatie voor Kapitaalmarkten (Icma).” (Financieel Dagblad, 2013 p. 2) Wetenschappelijk bewijs: “Op basis van de wetenschappelijke literatuur concludeerde het CPB onder meer dat de handelsvolumes zullen dalen.” (VEB, 2013a p. 1) “In een wetenschappelijke paper van Anna Pomeranets (Bank of Canada) en Daniel Weaver (Rutgers Business School) wordt aan de hand van praktijkvoorbeelden aangetoond dat een transactietaks de kosten van beleggen vergroot (o.a. grotere bied-laat-spreads), het handelsvolume (liquiditeit) vermindert en de volatiliteit met zo’n tien procentpunt verhoogt.” (De Telegraaf, 2013b p. 1)

In totaal werden er 90 referenties toegewezen aan de technische argumenten. Technische Wetenschappelijk Economische termen Negatief gevolg FTT argumenten: bewijs

Totaal = 100% 43,33% 36,67% 20%

Totaalaantal referenties 39 33 18 = 90 (Tabel 9: zelfgemaakte tabel op basis van de codering van de dataset)

Specifieke economische termen komen het vaakst voor als vorm van technisch argument. Een kanttekening hier is dat er uiteindelijk slechts 39 technisch economische termen voorkomen in de 22 geanalyseerde documenten. De negatieve gevolgen specifiek voor de financiële sector volgen direct na de economische termen met 37%. De meest voorkomende gevolgen die werden aangehaald waren de invloed op het BBP, cascade-effecten, verstoring level playing field, groepsfinancieringsactiviteiten en managementfunctie. Er wordt ook naar wetenschappelijk bewijs gerefereerd, dit was 18 keer het geval in de teksten.

3. Luide politiek

Luide politiek werd verder geklasseerd in conflictuitbreiding en politieke argumenten. Voor het frame luide politiek werden in totaal 329 referenties gecodeerd.

58

Luide politiek: Conflictuitbreiding Politieke argumenten

Totaal = 100% 31,91% 68,09%

Totaalaantal referenties 105 224 = 329 (Tabel 10: zelfgemaakte tabel op basis van de codering van de dataset)

Net als bij de onderverdeling bij stille politiek, wordt er veel meer gehamerd op de argumenten, hier politieke argumenten, dan op het conflict, hier conflictuitbreiding. Het percentage is nagenoeg hetzelfde rond circa 70%. Gezien er nog nooit eerder op deze manier onderzoek is gedaan naar lobbystrategieën, is het nog gissen naar de gemiddelde samenstelling van conflict en argumentatie in persberichten, positiepapers en krantenartikelen. Conflictuitbreiding werd onderverdeeld in: andere (maatschappelijke) groepen betrekken, andere maatregelen betrekken, en voorbeelden aanhalen. Maatschappelijke groepen: “Voor een individuele Nederlandse consument die voor zijn pensioen spaart (via pensioenfondsen, verzekeraars of beleggingsfondsen), kan de FTT 5% tot 10% van het eindkapitaal afromen.” (EUMedion et al., 2012 p. 1) “Particulieren die zelfstandig voor hun oude dag beleggen, krijgen zo volkomen ten onrechte de rekening gepresenteerd van een crisis.” (De Telegraaf, 2012a p. 1) Andere maatregelen: “Tot slot kan worden opgemerkt dat het EC-model geen rekening houdt met interactie tussen de FTB en de effecten van parallel lopende beleidsinitiatieven die ook hun weerslag zullen hebben op financieringskosten en de kredietverlening, zoals op internationaal niveau Basel 3, maar ook nationale wetgeving: de bankbelasting en het DGS.” (Rabobank, 2011 p. 4) “De stamp in het Verenigd Koninkrijk wordt weleens vergeleken met de transactietaks. Deze is evenwel beter doordacht en fundamenteel anders opgezet, waardoor de economische schade een stuk minder is.” (NRC Handelsblad, 2012a p. 2) Voorbeelden: “Dit was het geval in Zweden, waar in 1989 een belasting met een maximumtarief van 0,15% werd ingevoerd voor (vastrentende) obligaties en de bijbehorende derivaten. Het obligatie handelsvolume daalde in één week met 86% en dat van futures met 98%. Daardoor heeft de belasting slechts 3% van de verwachte inkomsten opgeleverd.” (Rabobank, 2011 p. 3) “Ter illustratie: wie bijvoorbeeld zevenduizend euro belegd heeft in aandelen KLM van ongeveer 3,60 euro per aandeel, betaalt 13,70 euro aan transactiekosten. Door de nieuwe heffing komt daar nog eens 14 euro bovenop.” (NRC Handelsblad, 2012c p. 2)

59

In totaal werden er 105 fragmenten gecodeerd. Maatschappelijke Conflictuitbreiding: Andere maatregelen Voorbeelden groepen

Totaal = 100% 47,62% 20% 32,38%

Totaalaantal referenties 50 21 34 = 105 (Tabel 11: zelfgemaakte tabel op basis van de codering van de dataset)

Het betrekken van andere maatschappelijke groepen wordt frequenter gebruikt om het conflict uit te breiden dan de andere mogelijkheden. Voorbeelden worden ook vaak gebruikt, goed voor 32%. Het betrekken van andere maatregelen, bijvoorbeeld de Nederlandse bankenbelasting, beslaat 20% van de gecodeerde referenties.

De andere categorie, politieke argumenten, wordt ingedeeld in: negatieve gevolgen FTT, en onjuiste informatie van de EU. Negatieve gevolgen: “Concluderend zijn wij van mening dat vanwege de schadelijke gevolgen voor de Nederlandse economie en burgers het FTT-voorstel moet worden ingetrokken.”(EUMedion et al., 2012 p. 1) Onjuiste informatie: “Tot slot kan worden opgemerkt dat het EC-model geen rekening houdt met interactie tussen de FTB en de effecten van parallel lopende beleidsinitiatieven die ook hun weerslag zullen hebben op financieringskosten en de kredietverlening, zoals op internationaal niveau Basel 3, maar ook nationale wetgeving: de bankbelasting en het DGS.” (Rabobank, 2011 p. 4)

In totaal werden er 224 zinnen gecodeerd.

Politieke argumenten: Negatieve gevolgen FTT Onjuiste informatie

Totaal = 100% 91,52% 8,48%

Totaalaantal referenties 205 19 = 224 (Tabel 12: zelfgemaakte tabel op basis van de codering van de dataset)

Er wordt overduidelijk meer gebruik gemaakt van het argument over negatieve gevolgen van de FTT dan het aanklagen van mogelijke onjuiste informatie van de EU. Ook kan er opgemerkt worden dat er 224 referenties werden gecodeerd, dit is bijna het dubbele van het totale aantal referenties van stille politiek.

60

De politieke negatieve gevolgen werden nogmaals onderverdeeld in verschillende argumenten om een beter beeld te krijgen over waar de financiële sector het meeste op inzet. Zoals gezien kan worden op het cirkeldiagram op de volgende pagina, zijn er vijf van de tien codes die elk meer dan 10% van het oppervlak innemen en bijgevolg het meest gebruikt werden door de financiële lobby. Consument betaalt (17,56%): “Beleggers hoeven dit in principe niet te betalen, maar het leidt weinig twijfel dat banken en brokers de kosten door zullen berekenen aan hun klanten.” (VEB, 2013a p. 1) “De rekening komt te liggen bij de burger en niet bij de banken.” (NRC Handelsblad, 2012a p. 2) Pensioen (16,10%): “Voor een individuele Nederlandse consument die voor zijn pensioen spaart (via pensioenfondsen, verzekeraars of beleggingsfondsen), kan de FTT 5% tot 10% van het eindkapitaal afromen.” (EUMedion et al., 2012 p. 2) Economie (14,63%): “Zo’n transactiebelasting heeft grote negatieve economische gevolgen, stelt de NVB.” (NVB, 2013 p. 1) “Financiële transacties belasten blokkeert economisch herstel.” (Financieel Dagblad, 2012c p. 1) Geografische ontwijking (14,63%): “Invoering van een FTT in Nederland zal economische groei blokkeren en vele financiële activiteiten doen wegvloeien naar het buitenland.” (NVB, 2012 p. 1) Bedrijven (14,15%): “Dat zal een ‘negatieve impact hebben op de prestaties' van het bedrijf.” (VEB, 2013a p. 1) “Langs die weg zorgt de heffing voor hogere kosten voor bedrijven om kapitaal aan te trekken.” (De Telegraaf, 2012a p. 1)

61

Nederlandse politieke argumenten: negatieve gevolgen FTT

4,39% 14,15%

16,10% Bedrijven 2,93% Belastinginkomsten Economie Geld duurder

Geografische ontwijking 14,63% Groei Grotere kost voor Nederland 17,56% Consument betaalt

Pensioen 4,39% Werkgelegenheid

6,34% 14,63% 5,37%

(Grafiek 6: zelfgemaakte cirkeldiagram op basis van gecodeerde persberichten, positiepapers en kranten van de dataset)

De Nederlandse financiële lobby laat de negatieve gevolgen voor de consument en pensioenen het vaakst naar voren komen. Een mogelijke verklaring hiervoor is om zo’n groot mogelijk draagvlak te creëren onder de Nederlandse burgers om tegen een FTT te zijn. Het extra benadrukken van de negatieve gevolgen voor consumenten en pensioenen helpt een zo groot mogelijk publiek aan te spreken.

DISCUSSIE NEDERLAND

In de onderzoekspaper werden slechts negen Nederlandse positiepapers geanalyseerd. Dit onderzoek analyseerde dertien extra krantenartikelen om de validiteit te verhogen. Eerst en vooral zien we dat luide politiek met bijna ¾ van de 451 referenties aan de haal gaat. Daardoor is het duidelijk dat de documenten veel meer doordrongen zijn van luide politiek dan van stille politiek. Hieruit kunnen we concluderen dat zowel de berichten gepubliceerd op de bedrijfswebsites als de krantenartikelen bestemd zijn voor het bredere publiek en niet enkel financieel betrokken personen. Bij de luide politiek legt de financiële sector meer de nadruk op politieke en soms zelfs populistische argumenten (70%) in plaats van aan

62

conflictuitbreiding te doen (30%). De financiële sector weerlegt bijna nooit de informatie van de EU maar gebruikt uitsluitend politieke negatieve gevolgen van de FTT. Ondanks dat conflictuitbreiding maar 30% inneemt van de luide politiek, maakt de financiële lobby gebruik van de gevolgen voor consumenten en pensioenen. Wederom wijst dit erop dat de argumentatie bedoeld is een zo breed mogelijk publiek aan te spreken en mensen tegen de FTT op te zetten. De resultaten van de Eurobarometer (2012) kunnen ook een mogelijke verklaring zijn waarom de financiële sector modale Nederlanders willen meekrijgen in haar verhaal. Het betrekken van andere maatschappelijke groepen heeft dan ook het grootste aandeel in de categorie conflictuitbreiding.

Niettegenstaande het feit dat maar 25% van de referenties onder stille politiek werden gecodeerd, is het toch interessant om ook deze categorie van dichterbij te bekijken. Het kan namelijk zijn dat er niet uitsluitend een luide politiek werd gevoerd. Ondanks dat stille en luide politiek inhoudelijk sterk van elkaar verschillen, zien we toch gelijkenissen: zo nemen de verhoudingen ongeveer dezelfde vorm aan als die van luide politiek. Bij stille politiek wordt er met enkele procentpunten meer gebruik gemaakt van technische argumenten dan bij luide politiek. Conflictweerlegging heeft daardoor maar 32 referenties waarvan het grootste deel thuishoort in de onderverdeling van het in twijfeltrekken van de haalbaarheid van het voorstel. Het leeuwendeel van de negentig referenties bij technische argumenten werd gecodeerd onder economische termen (43%) en negatieve technische gevolgen (37%).

4.2.2. IERLAND

4.2.2.1. KWANTITATIEF ONDERZOEK

De zoektocht naar Ierse positiepapers en persberichten verliep een stuk stroever in vergelijking met de Nederlandse zoektocht. Er werden veel Ierse sites afgegaan, van banken tot beleggingsverenigingen, van financiële bedrijven tot Ierse financiële koepelorganisaties. Daarbij werden maar drie berichten teruggevonden betreffende de FTT, gelukkig dateren ze alle drie uit de periode die we onderzoeken, 2011- 2013. Voor de periode voor de financiële crisis werden geen berichten teruggevonden over de Tobintaks. Uit deze geringe resultaten kan er geconcludeerd worden dat de financiële crisis nauwelijks een kwantitatief verschil heeft teweeggebracht in het aantal berichten van financiële bedrijven. Daarnaast werden er ook drie documenten van niet-financiële belangengroepen gevonden. Ze zijn alle drie afkomstig van werkgeversorganisatie IBEC (Irish Business and Employers Confederation) en dateren uit 2013, 2014 en 2017. Verder werden er geen positiepapers of persberichten bij andere economische belangengroepen gevonden.

63

4.2.2.2. KWALITATIEF ONDERZOEK

POSITIEPAPERS, PERSBERICHTEN & KRANTEN

De Ierse dataset kan worden teruggevonden op pagina 48.

1. Stille versus luide politiek

Beginnen doen we met de hoofdvraag: hoe verhouden stille en luide politiek zich tegenover elkaar in de veertien geanalyseerde documenten? Wederom zullen in dit segment de resultaten kort worden toegelicht zodoende er in de discussie die volgt, diepgaander op in te gaan. In totaal werden er 173 referenties gecodeerd aan de hand van het opgestelde frame.

Lobbystrategie: Stille politiek Luide politiek

Totaal = 100% 30,64% 69,36%

Totaalaantal referenties 53 120 = 173 (Tabel 13: zelfgemaakte tabel op basis van de codering van de dataset)

Met bijna 70% weegt het gebruik van luide politiek afgetekend meer door in de berichten dan stille politiek. Dit is gelijkaardig aan de 73% die in de Nederlandse documenten werd teruggevonden.

2. Stille politiek

Voor het onderdeel stille politiek werden er 53 referenties teruggevonden.

Stille politiek: Conflictweerlegging Technische argumenten

Totaal = 100% 28,30% 71,70%

Totaalaantal referenties 15 38 = 53 (Tabel 14: zelfgemaakte tabel op basis van de codering van de dataset)

Er werden meer dan dubbel zoveel fragmenten onder technische argumenten gecodeerd dan onder conflictweerlegging. Er is dan ook een duidelijk verschil van meer dan 40 procentpunten tussen conflictweerlegging en technische argumenten.

64

Conflictweerlegging werd 15 keer gecodeerd in de onderzochte bronnen.

Conflictweerlegging: Haalbaarheid Politisering Verzwakking

Totaal = 100% 46,67% 13,33% 40%

Totaalaantal referenties 7 2 6 = 15 (Tabel 15: zelfgemaakte tabel op basis van de codering van de dataset)

De voornaamste categorieën om aan conflictweerlegging te doen zijn: haalbaarheid van het voorstel in twijfeltrekken en de verzwakking van de financiële sector. Voorbeelden van het gebruik van deze argumenten gaan als volgt: Haalbaarheid: “But there’s a bit more work to be done before it will be implemented, and the Commission has a significant role to play to make sure that it doesn’t distort the internal market in the EU,” says Hand, adding that he wouldn’t be surprised if the initiative didn’t go ahead at all. (…) “There’s an awful long way to go before you reach any political agreement on it,” agrees Bruen.” (The Irish Times, 2012c p. 3) Politisering: “Furthermore, when viewed against these thorny legal issues, it is not surprising that, however politically important the proposed FTT may be in Paris, its design will prove to be very difficult.” (The Sunday Business Post, 2012 p. 2) Verzwakking: “Nevertheless, we hold serious reservations that policymakers are persevering in putting forward a measure that can clearly unbalance and even harm the internal market for financial services and distort competition among operators, merely on the basis of their location in (or connexion to) a particular group of Member States.” (EBF - EU Financial Sector, 2013 p. 1)

Naast de conflictweerlegging werden er 38 referenties gevonden voor de categorie technische argumenten. Technische Wetenschappelijk Economische termen Negatief gevolg FTT argumenten: bewijs

Totaal = 100% 26,32% 65,79% 7,89%

Totaalaantal referenties 10 25 3 = 38 (Tabel 16: zelfgemaakte tabel op basis van de codering van de dataset)

65

Zoals in tabel 16 gezien kan worden wordt het belichten van negatieve argumenten over de FTT met 65% het meest gebruikt. Het gebruik van economische termen werd tien keer teruggevonden in de gecodeerde teksten. Het aanhalen van wetenschappelijk studies is met drie vermeldingen verwaarloosbaar. Hieronder volgen enkele citaten die bij de categorieën passen: Economische termen: “primary bond issuance”, “secondary bond market” (Irish Independent, 2013b p. 1) Negatief gevolg: “A financial transaction tax, or FTT, may reduce gross domestic product growth by 0.3pc to 2.4pc, according to the report, which examined published studies on the proposal.” (Irish Independent, 2013c p. 1) “The end result would likely be a reduction in the profitability, size and strength of financial institutions within the FTT jurisdictions and hence in their ability to channel funding between investors and issuers in the real economy.” (EBF - EU Financial Sector, 2013 p. 3) Wetenschappelijk bewijs: “Numerous governments, central banks, independent research analysts, experts, tax experts, and prominent market commentators have expressed their concerns over such a tax and broadly share the industry’s views of the damaging consequences.” (EBF - EU Financial Sector, 2013 p. 1)

3. Luide politiek

Het tweede luik in het Ierse framingonderzoek is die van de luide politiek. In de veertien documenten werden er 120 referenties onder luide politiek gecodeerd.

Luide politiek: Conflictuitbreiding Politieke argumenten

Totaal = 100% 16,67% 83,33%

Totaalaantal referenties 20 100 = 120 (Tabel 17: zelfgemaakte tabel op basis van de codering van de dataset)

Nog duidelijker dan het resultaat in Nederland is het resultaat tussen conflict en argumentatie in luide politiek. Met 100 op 120 referenties is het duidelijk dat er meer aan argumentatie gedaan werd in de documenten dan aan het uitbreiden van het FTT-conflict.

Conflictuitbreiding heeft maar 20 van de 120 gecodeerde fragmenten van luide politiek op haar naam, hier is de onderverdeling van die 20 fragmenten.

66

Maatschappelijke Conflictuitbreiding: Andere maatregelen Voorbeelden groepen

Totaal = 100% 40% 5% 55%

Totaalaantal referenties 8 1 11 = 20 (Tabel 18: zelfgemaakte tabel op basis van de codering van de dataset)

Als er aan conflictuitbreiding wordt gedaan, is dat voornamelijk via het betrekken van andere maatschappelijke groepen en het aanhalen van voorbeelden. Respectievelijk werd er 40% en 55% gecodeerd voor deze twee segmenten. Andere maatregelen werden slechts eenmaal aangehaald. Maatschappelijke groepen: “Furthermore, the anti-FTT argument suggests that, even if any tax were to be collected, it would be borne by the consumer, in the form of fees and charges on pension and investment funds.” (The Sunday Business Post, 2012 p. 1) Andere maatregelen: “Lannoo’s hypothesis is that it’s a political issue and we will probably see European politicians drop the FTT in favour of a Financial Activities Tax (FAT), which might be more appealing to countries like the UK.” (The Irish Times, 2012b p. 1) Voorbeelden: “While no estimates yet exist for Ireland, the Dutch pensions, insurance and asset management sectors have warned that the tax would cost the country's investment industry EUR 4 billion a year, and cut the value of pensions by as much as 10 per cent.” (The Sunday Business Post, 2012 p. 1) “Citing the experience of Sweden, which introduced a 0.5 per cent tax on the purchase of equities and stock options in 1984, the report's authors said a financial transaction tax would drive financial activity to other markets and fail to raise much revenue.” (The Sunday Business Post, 2011 p. 2)

Qua politieke argumenten werden er 100 referenties gevonden.

Politieke argumenten: Negatieve gevolgen FTT Onjuiste informatie

Totaal = 100% 91% 9%

Totaalaantal referenties 91 9 = 100 (Tabel 19: zelfgemaakte tabel op basis van de codering van de dataset)

67

Er wordt amper gebruik gemaakt van de mogelijkheid om de informatie van de EU te betwisten. Met meer dan 90% wordt er ingezet op het argumenteren waarom de FTT slecht is voor bedrijven, consumenten, pensioenen en dergelijke. Onjuiste informatie: “"To think the proposal for an FTT will raise the revenue expected is unreal," said Anthony Belchambers, chief executive officer of the Futures & Options Association.” (EBF - EU Financial Sector, 2013 p. 3) Politieke negatieve gevolgen werd verder onderverdeeld in verscheidene mogelijkheden.

Ierse politieke argumenten: negatieve gevolgen FTT

10,99% 19,78% 3,30% Bedrijven Belastinginkomsten 5,49% Economie 1,10% Geld duurder 3,30% 4,40% Geografische ontwijking Groei Grotere kost voor Nederland Consument betaalt 14,29% Pensioen Werkgelegenheid

31,87% 5,49%

(Grafiek 7: zelfgemaakte cirkeldiagram op basis van gecodeerde persberichten, positiepapers en kranten van de dataset)

Het cirkeldiagram toont dat er het meest gebruik wordt gemaakt van geografische ontwijking, negatieve impact op bedrijven, economie en de werkgelegenheid als negatief gevolg. Geografische ontwijking (31,87%): “No money would be raised in the EU, because the paperless transaction would take place in New York, Hong Kong, Singapore or some other less expensive location.” (The Sunday Business Post, 2012 p. 1)

68

Bedrijven (19,78%): “The tax will hamper the ability of companies, borrowers and investors to access finance from capital markets.” (EBF - EU Financial Sector, 2013 p. 2) Economie (14,29%): “In the end, we firmly believe that the costs of reduced economic activity in the FTT jurisdictions may far outweigh the perceived benefits of the tax revenues that will be collected under the FTT regime.” (EBF - EU Financial Sector, 2013 p. 3) Werkgelegenheid (10,99%): “It is clear that the Irish government must view as a priority the protection of jobs within the IFSC and the financial services industry.” (The Sunday Business Post, 2012 p. 1)

DISCUSSIE IERLAND

De verhouding tussen stille en luide politiek in Ierland komt overeen met die in Nederland: 30% en 70%. Ook in Ierland wordt er dus meer gebruik gemaakt van luide politiek. Er is een verschil in verhouding tussen conflict en argumentatie bij stille en luide politiek. Stille politiek is minder uitgesproken verdeeld in vergelijking met luide politiek. Conflictweerlegging (28%) en technische argumenten (72%) verschillen 11 procentpunten met conflictuitbreiding (17%) en politieke argumenten (83%). De Ierse lobby focuste nadrukkelijk op de argumentatie, het conflict was blijkbaar minder van belang voor hen. Dit kan te maken hebben met het feit dat de Ierse inwoners hard getroffen werden door de economische crisis waardoor conflictuitbreiding en -weerlegging gevoelig lagen. Bij de politieke argumenten wordt er bijvoorbeeld heel sterk de nadruk gelegd op de negatieve gevolgen van een FTT (91%) ten opzichte van onjuiste informatie van de EU (9%). Van die negatieve gevolgen komen volgende argumenten het meest aan bod: de geografische ontwijking van transacties, de economie, bedrijven en de werkgelegenheid. Andere opmerkelijke resultaten zijn de technische argumenten, waar er vooral op de negatieve gevolgen voor de Ierse financiële sector gehamerd wordt. Daarnaast wordt het aanhalen van andere maatregelen die de FTT zouden kunnen vervangen slechts eenmaal gebruikt bij conflictuitbreiding.

4.2.3. VERGELIJKING NEDERLAND & IERLAND

De resultaten tonen aan dat de Nederlandse en Ierse financiële lobby onmiskenbaar meer luide politieke lobbytechnieken gebruiken dan stille politiek. Wat wil zeggen dat hun gepubliceerde documenten duidelijk voorbestemd zijn voor het breder publiek en niet enkel voor personen die gespecialiseerd zijn in financiële materie. Ze verkiezen het verspreiden van begrijpbare berichten boven de voor hun kenmerkende technische uitleg. Toch zijn er verschillen waar te nemen tussen Nederland en Ierland. Die verschillen beginnen al bij het kwantitatieve gedeelte van het framingonderzoek. Het was namelijk makkelijker om

69

positiepapers en persberichten van Nederlandse financiële en niet-financiële instellingen terug te vinden dan van Ierse bedrijven. Een verschil in bevolkingsaantal kan hier een mogelijke verklaring voor zijn, maar ook de impact van de financiële crisis kan een rol spelen. Die impact zou er voor gezorgd kunnen hebben dat Ierse financiële bedrijven zich terughoudender opstelden en daardoor minder de aandacht opzochten. Daarenboven vernamen we uit de literatuur dat ‘de financiële sector laten bijdragen aan de kosten’ door maar liefst 59% van de Ierse voorstanders van de FTT werd gegeven als motief voor hun voorstanderspositie. Dit is maar liefst 23 procentpunten meer dan in Nederland. Die statistiek kan een verklaring zijn in het verschil van politieke negatieve gevolgen die Nederland en Ierland benadrukken. In Nederland worden de negatieve gevolgen voor consumenten (18%) en pensioenen (16%) het meest aangekaart. In Ierland zijn dat geografische ontwijking (32%) en negatieve gevolgen voor bedrijven (20%). Met andere woorden, Nederland benadrukt de negatieve gevolgen voor iedereen in Nederland en Ierland vooral bedrijf en werk gerelateerd. Ondanks het verschil in argumentatie verhouden de Nederlandse en Ierse politieke argumenten zich perfect tot elkaar, 91% voor politieke argumenten en slechts 9% voor onjuiste informatie van de EU. Tabel 2 op pagina 32 toonde ons dat hedge funds, en bijgevolg de financiële sector, belangrijk is voor Nederland maar voornamelijk voor Ierland. De Ierse politiek en inwoners zijn zich daar waarschijnlijk van bewust waardoor de Ierse financiële lobby meer op deze argumenten inzet. Mogelijks is dit ook de reden waarom de Ierse financiële sector bij de categorie technische argumenten meer de negatieve gevolgen voor de financiële sector onderstreept in vergelijking met Nederland. Met deze vergelijking van cijfers kan overgegaan worden naar de algemene conclusie van dit onderzoek.

70

5. CONCLUSIES

Deze masterproef tracht te achterhalen hoe de financiële lobby zich gedraagt in tijden van hoge salience. Ondanks het feit dat de financiële crisis al enkele jaren achter ons ligt, werd er zeer weinig onderzoek gevoerd naar de nieuwe omstandigheden, hoge salience, waarin de financiële sector zich bevond. Uit de literatuur kwamen we namelijk te weten dat de financiële sector, voor de economische crisis, zich volledig toelegde op het gebruik van inside lobbying en stille politiek, en daar ook zeer succesvol in was. Deze lobbytechniek is op maat gemaakt voor beleidsdomeinen die zeer technisch aangelegd zijn en waar er lage salience heerst, iets wat het financiële beleidsdomein jarenlang kenmerkte (Kastner, 2018; Keller, 2018). Met die informatie stelden wij volgende onderzoeksvraag: Wat is de impact van salience, volgend op de economische crisis, op de lobbystrategie van de financiële sector?

In de post-crisis periode probeerden staats- en regeringsleiders de publieke opinie te sussen met wat voor de één een populistische maatregel was en voor de ander een broodnodige maatregel, de financiële transactietaks. Het financiële domein, en mede de FTT, werd jarenlang ondergedompeld in een saus van hoge salience (Keller, 2018). De piek werd bereikt in 2012: 637 vermeldingen over de FTT in Nederlandse en Ierse kranten. Voor de crisis was er een kleine piek in 2001 met slechts 81 vermeldingen over de Tobintaks. Hiermee wordt de eerste deelvraag deels beantwoord, de financiële crisis heeft een duidelijk verhoogde salience omtrent de FTT met zich meegebracht. Dan is er nog de vraag hoe de salience zich verhoudt tussen een economisch zwaar getroffen land, Ierland, in vergelijking met een economisch gespaard land, Nederland. De vergelijking tussen de vijf Nederlandse en Ierse kranten toonde aan dat beide landen quasi exact dezelfde evolutie doorliepen met ongeveer hetzelfde aantal vermeldingen per jaar. Hoe hard een land getroffen werd door de crisis had dus geen invloed in het aantal vermeldingen over de FTT. De grote omvang van de economische crisis kan hier als verklaring dienen. Men spreekt van een globale of wereldwijde economische crisis, hierdoor werd er in de hele wereld over geschreven, onafhankelijk van hoe hard een land getroffen werd. Ierland en Nederland behoren ook beide toe tot de EU en het westelijke deel van de EU. De frequentie van de berichtgeving verliep dus gelijklopend.

Door die aanhoudende hoge salience rekenden veel middenveldorganisaties, ngo’s en minder liberaal ingestelde academici zich al rijk, ze dachten dat het financiële domein eindelijk weer onder politiek toezicht zou komen te staan met sterke regelgevende veranderingen (Grant & Wilson, 2012). Uiteindelijk bleek dit een droomgedachte, een Europese FTT is er nooit gekomen, ook niet in de vorm van een versterkte samenwerking tussen tien landen. Hoe is dit kunnen gebeuren? De wetenschappelijke literatuur is het bijna eenduidig eens over het feit dat de financiële lobby in tijden van hoge salience een vogel voor de kat is wanneer het gaat over invloed uitoefenen.

71

De theorie van Culpepper (2011) over lobbytechnieken, stille en luide politiek, werd geoperationaliseerd naar een frame. Via de uitgevoerde framinganalyse op positiepapers, persberichten en krantenartikelen van/over Nederlandse en Ierse financiële bedrijven werd duidelijk dat de Nederlandse en Ierse lobby een luide politiek voerde door meer positiepapers en persberichten te publiceren en bijkomstig de inhoud minder technisch te maken. De verhouding van de teksten in beide landen was 30% stille politiek en 70% luide politiek. Aangezien er geen positiepapers en persberichten voor de crisis werden gevonden, beschouwen we die periode als stille politiek. Hierover bestaat consensus in de wetenschappelijke literatuur. Hiermee is de onderzoeksvraag beantwoord, de impact van hoge salience uit zich in het feit dat de financiële sector overschakelt van stille naar luide politiek als lobbystrategie. Ze passen de techniek toe die bijna uitsluitend geassocieerd wordt met ngo’s en minder kapitaalkrachtige lobbyorganisaties. En dat ook nog eens succesvol want de FTT is er nooit doorgekomen.

Een tweede deelvraag was: “Is er een verschil in lobbystrategie tussen een economisch zwaar geteisterd land en een economisch gespaard land?” Op het eerste zicht zou je zeggen van niet, zowel Nederland als Ierland hebben een 30/70 verhouding tussen stille en luide politiek. Echter, als we dieper in de geanalyseerde data duiken, is er toch een verschil in lobbystrategie waar te nemen. De Nederlandse financiële lobby maakt veel meer gebruik van argumenten die op negatieve gevolgen duiden voor de gewone Nederlandse inwoner terwijl de Ierse financiële sector veel meer hamert op de negatieve gevolgen voor werkgevers en werknemers. Mogelijke verklaringen voor dit verschil kunnen gevonden worden bij het feit dat Ierland, nog meer dan Nederland, afhankelijk is van multinationals en het IFSC, en dat de zwaardere financiële impact op Ierland toch een rol heeft gespeeld. De Eurobarometer (2012) toonde aan dat Ierse voorstanders van de FTT voor 59% ‘om de financiële sector te laten bijdragen aan de economische schade’ koos als reden waarom ze voorstander zijn. Dit is 23 procentpunten meer ten opzichte van Nederland.

Omdat het lobbysucces van de financiële sector tegen een FTT een raadsel is als je de wetenschappelijke literatuur erop naslaat, volgde deze masterproef een afwijkende casuslogica. De case biedt dus een unieke kans om de bestaande theorie bij te schaven en te verfijnen. Het biedt een empirische ondersteuning aangezien er een nieuwe manier geïntroduceerd wordt: een kwalitatieve framinganalyse met het frame van Culpepper. Via deze techniek wordt de nieuwe hypothese verondersteld dat het bedrijfsleven met succes luide politiek kan toepassen wanneer het wordt geconfronteerd met hoge salience. De financiële sector kan succesvol argumenten tegen een bepaalde regelgeving koppelen aan het welzijn van de bredere economie, de consument en bedrijven.

Daarnaast mag de bedrijfsmacht niet onderschat worden. De financiële sector heeft al jarenlang een belangrijke positie in ons kapitalistisch neoliberaal systeem waardoor het financieel kapitaal en de bijhorende kapitaalmarkten zeer belangrijk zijn. Gezien ze deze centrale as bekleden, is het mogelijk dat de

72

lobbyverzoeken van de in EU gevestigde financiële groepen gehoord werden door politici en dat de financiële sector erin geslaagd is de voorgestelde hervorming af te zwakken.

Het is vanzelfsprekend dat deze masterproef ook haartekortkomingen heeft. Eerst en vooral worden lobbystrategieën in de literatuur bijna uitsluitend geïdentificeerd via kwalitatieve interviews bij vooraanstaande actoren omtrent een bepaald voorstel of beleidsdomein. Alhoewel dit het oorspronkelijke plan was, kon dit niet doorgaan vanwege de coronacrisis. Hierdoor gaat een groot stuk aan inside informatie verloren waardoor we een minder sluitend antwoord kunnen bieden op de onderzoeksvraag. Via interviews zouden we te weten kunnen komen of er überhaubt een lobbystrategie gehanteerd werd in de eerste jaren van de crisis en welke die precies was. Daarenboven zouden we ook meer te weten kunnen komen over hoe de luide politiek van de financiële bedrijven precies tot stand kwam en of er enkel gebruikt werd gemaakt van luide politiek of een combinatie van stille en luide politiek. Een kwalitatieve framinganalyse kan deze data niet onttrekken uit gepubliceerde documenten. Hierdoor is bijkomend onderzoek zeker aangewezen. Doordat lobbystrategieën voor het eerst via een kwalitatieve framingstrategie worden geïdentificeerd zou het een interessante vergelijking zijn om interviews af te nemen bij de financiële bedrijven waarvan we documenten hebben geanalyseerd. Op die manier kunnen we pas echt nagaan in hoeverre de resultaten overeenkomen met de werkelijkheid.

Naast deze specifieke methodologische tekortkomingen is het over het algemeen niet eenvoudig om de precieze invloed van belangenbehartiging tijdens de financiële hervormingen te meten en te bepalen of bijvoorbeeld luide politiek de doorslag heeft gegeven voor de teloorgang van de FTT. Critici zouden kunnen beweren dat de hervormingsambities zijn gekrompen omdat regeringen hebben geleerd dat het voorstel voor een uniforme belasting op zeer verschillende soorten transacties mogelijk ernstige storingen zou veroorzaken, en dat het effectiever en technisch eenvoudiger zou zijn om andere initiatieven aan te nemen. Hoewel alternatieve beleidsoplossingen voor de FTT, zoals de belasting op financiële activiteiten (FAT) bekend waren, was er geen enkele belangrijkste politieke speler die overwoog om het FTT-voorstel te vervangen door een FAT-voorstel, ondanks de aanbeveling van het IMF.

We kunnen besluiten dat de financiële lobby door het oog van de naald is gekropen wat betreft het tegenhouden van de FTT. Vanaf 2011 zien we een kentering in de gebruikte lobbystrategie, met een veelvuldig gebruik van luide politiek en dan vooral van politieke argumenten. Hierbij is ook aan het licht gekomen dat, ongeacht hoe kapitaalkrachtig een organisatie is of hoe goed de relatie tussen lobbyisten en politici is, in een tijdperk waarin media en een imago zeer belangrijk zijn, stille politiek risico’s met zich meedraagt. Eenmaal schandalen, crises en rampen openbaar worden, is een directe toegang tot politici weinig waard. Het bedrijfsleven heeft veel te winnen door te investeren in de legitimiteit van zijn politieke eisen gekoppeld aan een algemeen, maatschappelijk belang. Als vertegenwoordigers van het bedrijfsleven op een geloofwaardige manier kunnen beweren dat hun eisen verbandhouden met het welzijn van de

73

economie, consument en bedrijven, zijn er gegronde redenen voor het bedrijfsleven om meer in te zetten op luidruchtige politiek.

74

6. BIBLIOGRAFIE

Baker, A., & Wigan, D. (2017). Constructing and contesting City of London power: NGOs and the emergence of noisier financial politics. Economy and Society, 46(2), 185–210. https://doi.org/10.1080/03085147.2017.1359909 Banking & Payments Federation Ireland. (2011). Proposed Financial Transaction Tax—Banking and Payments Federation Ireland. https://www.bpfi.ie/news/proposed-financial-transaction-tax/ Bartlett, L., & Vavrus, F. (2017). Comparative Case Studies: An Innovative Approach. Nordic Journal of Comparative and International Education, 1, 5–17. https://doi.org/10.7577/njcie.1929 Benford, R. D., & Snow, D. A. (2000). Framing Processes and Social Movements: An Overview and Assessment. Annual Review of Sociology, 26, 611–639. JSTOR. Bernhagen, P., & Bräuninger, T. (2005). Structural Power and Public Policy: A Signaling Model of Business Lobbying in Democratic Capitalism. Political Studies, 53(1), 43–64. https://doi.org/10.1111/J.1467- 9248.2005.00516.X Beyers, J., Dür, A., & Wonka, A. (2018). The political salience of EU policies. Journal of European Public Policy, 25(11), 1726–1737. https://doi.org/10.1080/13501763.2017.1337213 Bieling, H.-J. (2014). Shattered expectations: The defeat of European ambitions of global financial reform. Journal of European Public Policy, 21(3), 346–366. https://doi.org/10.1080/13501763.2014.882969 Boräng, F., & Naurin, D. (2015). ‘Try to see it my way!’ Frame congruence between lobbyists and European Commission officials. Journal of European Public Policy, 22(4), 499–515. https://doi.org/10.1080/13501763.2015.1008555 Bouwen, P. (2004). Exchanging access goods for access: A comparative study of business lobbying in the European Union institutions. European Journal of Political Research, 43(3), 337–369. https://doi.org/10.1111/j.1475-6765.2004.00157.x Burley, H., Dinan, W., Haar, K., Hoedeman, O., & Wesselius, E. (2010). Bursting the Brussels Bubble: The battle to expose corporate lobbying at the heart of the EU. ALTER-EU. http://alter- eu.org/fr/book/bursting-the-brussels-bubble Burns, C., Clifton, J., & Quaglia, L. (2018). Explaining policy change in the EU: financial reform after the crisis. Journal of European Public Policy, 25(5), 728–746. https://doi.org/10.1080/13501763.2017.1301535 CACEIS. (2013, april 23). KAS BANK: Transactietaks schaadt kapitaalmarkt. https://www.banken.nl/nieuws/725/kas-bank-transactietaks-schaadt-de-europese-kapitaalmarkt Claessens, S., Keen, M., & Pazarbasioglu, C. (2010). Financial Sector Taxation The IMF’s Report to the G-20 and Background Material. Culpepper, P. (2011). Quiet Politics and Business Power: Corporate Control in Europe and Japan. New York: Campbridge University Press. https://doi.org/10.1111/1478-9302.12016_58

75

De Bruycker, I. (2017). Framing and advocacy: A research agenda for interest group studies. Journal of European Public Policy, 24(5), 775–787. https://doi.org/10.1080/13501763.2016.1149208 De Bruycker, I., & Beyers, J. (2019). Lobbying strategies and success: Inside and outside lobbying in European Union legislative politics. European Political Science Review, 11(1), 57–74. Cambridge Core. https://doi.org/10.1017/S1755773918000218 De Telegraaf. (2012a, november 8). VEB keert zich fel tegen transactietaks. Telegraaf. https://www.telegraaf.nl/financieel/1206347/veb-keert-zich-fel-tegen-transactietaks De Telegraaf. (2012b, november 9). Transactie Taks. Telegraaf. https://www.telegraaf.nl/nieuws/1185376/transactie-taks De Telegraaf. (2013a, januari 31). Verwarring over transactietaks. Telegraaf. https://www.telegraaf.nl/financieel/1139958/verwarring-over-transactietaks De Telegraaf. (2013b, februari 28). De onzinnige transactietaks. Telegraaf. https://www.telegraaf.nl/financieel/1131468/de-onzinnige-transactietaks-2 De Ville, F. (2018). Winnaars en verliezers: De politieke economie van Europese integratie (1ste dr.). Pelckmans Pro. Dimand, R. W., & Dore, M. H. I. (2000). Keynes’s Casino Capitalism, Bagehot’s International , and the Tobin Tax: Historical Notes on Preventing Currency Fires. Journal of Post Keynesian Economics, 22(4), 515–528. https://doi.org/10.1080/01603477.2000.11490256 Dür, A., Bernhagen, P., & Marshall, D. (2015). Interest Group Success in the European Union: When (and Why) Does Business Lose? Comparative Political Studies. https://doi.org/10.1177/0010414014565890 EBF - EU Financial Sector. (2013). EU Financial Sector Postionpaper Noonan. http://www.ebf- fbe.eu/uploads/EBF_001984-Associations%20Joint%20Letter%20FTT_M_Noonan- Irish%20Presidency.pdf ECB. (2004). Opinion of the European of 4 November 2004 at the request of the Belgian Ministry of Finance on a draft law introducing a tax on exchange operations involving foreign exchange, banknotes and currency (CON/2004/34). https://www.ecb.europa.eu/ecb/legal/pdf/en_con_2004_34_f_sign.pdf ECOFIN Council. (2015). Joint statement by ministers of member states participating in enhanced cooperation in the area of financial transaction tax (p. 1). EU. Eising, R. (2007). Institutional Context, Organizational Resources and Strategic Choices: Explaining Interest Group Access in the European Union. European Union Politics, 8(3), 329–362. https://doi.org/10.1177/1465116507079542 Entman, R. M. (1993). Framing: Toward Clarification of a Fractured Paradigm. Journal of Communication, 43(4), 51–58. https://doi.org/10.1111/j.1460-2466.1993.tb01304.x EU Monitor. (2019, januari). Transparantieregister: Register van belangenvertegenwoordigers Europa—EU monitor. https://www.eumonitor.nl/9353000/1/j9vvik7m1c3gyxp/vhxoh7tozwrd

76

EUMedion, Verbond van Verzekeraars, & Dufas. (2012). Brief FTT. https://www.eumedion.nl/nl/public/kennisbank/brieven/2012-01_brief_ftt.pdf Eurobarometer. (2012). Eurobarometer Survey—Crisis and economic governance V (Crisis and Economic Governance). Europees Parlement. https://data.europa.eu/euodp/en/data/dataset/2012-crisis- and-economic-governance-v/resource/72ae5bc9-7a33-456f-996b-d60ef901f523 Europese Centrale Bank. (2014). ‘City of London report, ECB statistical data warehouse’. ECB. https://sdw.ecb.europa.eu/browseSelection.do?node=9691593&DATASET=0&pb= &rc=&df=true&ec=&dc=&oc= Europese Commissie. (2011). European Commission—Press release—Financial Transaction Tax: Making the financial sector pay its fair share. http://europa.eu/rapid/press-release_IP-11-1085_en.htm EY Ireland. (2013, juni 3). EU Financial Transaction Tax (FTT) Update. Financial Services Thought Gallery. https://eyfinancialservicesthoughtgallery.ie/eu-financial-transactions-tax-ftt-update-irish- financial-institutions/ Financieel Dagblad. (2012a, februari 2). Nieuwe taks bedreigt hoofdkantoor. https://fd.nl/frontpage/Print/krant/Pagina/Recht___Belastingen/850682/nieuwe-taks-bedreigt- hoofdkantoor Financieel Dagblad. (2012b, februari 6). DNB is tegen invoering transactietaks. https://fd.nl/economie- politiek/616526/dnb-is-tegen-invoering-transactietaks Financieel Dagblad. (2012c, februari 11). Financiële transacties belasten blokkeert economisch herstel. FD.nl. https://fd.nl/frontpage/economie-politiek/798396/financiele-transacties-belasten- blokkeert-economisch-herstel Financieel Dagblad. (2012d, augustus 1). Ook Nederlandse belegger betaalt mee aan Franse transactietaks. https://fd.nl/frontpage/beleggen/802568/ook-nederlandse-belegger-betaalt-mee-aan-franse- transactietaks Financieel Dagblad. (2013, mei 14). Nederland ontloopt taks, maar voelt wel pijn. FD.nl. https://fd.nl/frontpage/Print/krant/Pagina/Beurspro/74172/nederland-ontloopt-taks-maar-voelt- wel-pijn Financieel Dagblad. (2016, juli 8). Barroso aan de slag bij zakenbank Goldman Sachs. FD.nl. https://fd.nl/ondernemen/1159456/voormalige-baas-van-europese-commissie-nu-op-loonlijst- zakenbank-goldman-sachs Froud, J., Moran, M., Nilsson, A., & Williams, K. (2010). Wasting a Crisis? Democracy and Markets in Britain after 2007. The Political Quarterly, 81(1), 25–38. https://doi.org/10.1111/j.1467- 923X.2010.02069.x Gerring, J. (2006). Case Study Research: Principles and Practices. Cambridge University Press; Cambridge Core. https://doi.org/10.1017/CBO9780511803123 Glaser, B. G., & Strauss, A. L. (1967). The Discovery of Grounded Theory: Strategies for Qualitative Research. Aldine.

77

Grant, W., & Wilson, G. K. (Red.). (2012). The Consequences of the Global Financial Crisis: The Rhetoric of Reform and Regulation. Oxford University Press. https://doi.org/10.1093/acprof:oso/9780199641987.001.0001 Green-Cowles, M. (1993). The Rise of the European Multinational. International Economic Insights, 15–18. Hacker, J. S., & Pierson, P. (2011). Winner-Take-All Politics: How Washington Made the Rich Richer—And Turned Its Back on the Middle Class. Simon & Schuster. https://www.amazon.com/Winner-Take- All-Politics-Washington-Richer-Turned/dp/1416588701 Hardiman, N., & Metinsoy, S. (2018). Power, ideas, and national preferences: Ireland and the FTT. Journal of European Public Policy, 1–20. https://doi.org/10.1080/13501763.2018.1539117 Hemmelgarn, T., Nicodème, G., Tasnadi, B., & Vermote, P. (2016). Financial Transaction in the European Union. National Tax Journal, 69(1), 217–240. Irish Independent. (2012, januari 5). Ireland has largely restored image abroad. https://advance-lexis- com.kuleuven.ezproxy.kuleuven.be/document/?pdmfid=1516831&crid=c48ac0bf-b15b-4581- ae92- 9d20336b56cf&pddocfullpath=%2Fshared%2Fdocument%2Fnews%2Furn%3AcontentItem%3A54 N1-43B1-JCRS-G1NJ-00000- 00&pdcontentcomponentid=304313&pdteaserkey=sr0&pditab=allpods&ecomp=- 763k&earg=sr0&prid=f3a3e7ba-b80d-4b2a-a644-8c02bf2d3b9a Irish Independent. (2013a, april 29). Noonan warned about dangers of transaction tax. Independent. https://www.independent.ie/business/irish/noonan-warned-about-dangers-of-transaction-tax- 29227727.html Irish Independent. (2013b, mei 10). EU transaction tax could raise Irish borrowing costs. Independent. https://www.independent.ie/business/irish/eu-transaction-tax-could-raise-irish-borrowing-costs- 29255431.html Irish Independent. (2013c, november 25). Financial transaction tax ‘would hurt GDP’. https://www.independent.ie/business/world/financial-transaction-tax-would-hurt-gdp- 29783617.html Kaarbo, J., & Beasley, R. K. (1999). A practical guide to the comparative case study method in political psychology. Political psychology, 20(2), 369–391. Kastner, L. (2018). Business lobbying under salience – financial industry mobilization against the European financial transaction tax. Journal of European Public Policy, 25(11), 1648–1666. https://doi.org/10.1080/13501763.2017.1330357 Keller, E. (2015). Forging a new Mittelstand compromise: Lobbying strategies and business influence after the financial crisis (p. 23) [Working Paper]. EUI MWP. http://cadmus.eui.eu//handle/1814/38004 Keller, E. (2018). Noisy business politics: Lobbying strategies and business influence after the financial crisis. Journal of European Public Policy, 25(3), 287–306. https://doi.org/10.1080/13501763.2016.1249013

78

Keynes, J. M., 1883-1946. (1936). The general theory of employment, interest and money. London : Macmillan. https://search.library.wisc.edu/catalog/999623618402121 Klüver, H. (2013). Lobbying as a collective enterprise: Winners and losers of policy formulation in the European Union. Journal of European Public Policy, 20(1), 59–76. https://doi.org/10.1080/13501763.2012.699661 Klüver, H., Braun, C., & Beyers, J. (2015). Legislative lobbying in context: Towards a conceptual framework of interest group lobbying in the European Union. Journal of European Public Policy, 22(4), 447– 461. https://doi.org/10.1080/13501763.2015.1008792 Kollman, K. (1998). Outside lobbying: Public opinion and interest group strategies. Princeton University Press. https://press.princeton.edu/books/paperback/9780691017419/outside-lobbying Lavička, H., Lichard, T., & Novotný, J. (2016). Sand in the wheels or wheels in the sand? Tobin taxes and market crashes. International Review of Financial Analysis, 47, 328–342. https://doi.org/10.1016/j.irfa.2016.03.012 Lijphart, A. (1971). Comparative Politics and the Comparative Method. The American Political Science Review, 65(3), 682–693. https://doi.org/10.2307/1955513 Mastromatteo, G., & Rossi, S. (2015). The economics of deflation in the euro area: A critique of fiscal austerity. Review of Keynesian Economics, 3(3), 336–350. https://doi.org/10.4337/roke.2015.03.04 Moore, B. (1966). Social origins of dictatorship and democracy: Lord and peasant in the making of the modern world. Beacon Press; /z-wcorg/. Morland, J., Feagin, J., Orum, A., & Sjoberg, G. (1992). A Case for the Case Study. Social Forces, 71, 240. https://doi.org/10.2307/2579984 Norton Rose Fullbright. (2016, januari 18). Netherlands continues to oppose European Financial Transaction Tax | Global law firm | Norton Rose Fulbright. Https://Www.Nortonrosefulbright.Com:443/En/Knowledge/Publications/Imported/2018/07/18/0 5. https://www.nortonrosefulbright.com/en/knowledge/publications/0faea397/netherlands- continues-to-oppose-european-financial-transaction-tax NRC Handelsblad. (2012a, januari 9). Financiële transactietaks doet de eurolanden meer kwaad dan goed. NRC. https://www.nrc.nl/nieuws/2012/01/09/financiele-transactietaks-doet-de-eurolanden- meer-12149651-a283673 NRC Handelsblad. (2012b, februari 6). DNB: Transactietaks kost 4 miljard per jaar. NRC. https://www.nrc.nl/nieuws/2012/02/06/transactietaks-kost-4-miljard-per-jaar-a1447945 NRC Handelsblad. (2012c, augustus 1). Belegger gaat Franse transactietaks voelen. NRC. https://www.nrc.nl/nieuws/2012/08/01/belegger-gaat-franse-transactietaks-voelen-1134679- a1048978 NRC Handelsblad. (2012d, augustus 4). ’We kunnen het imagoprobleem niet wegtoveren’—NRC. https://www.nrc.nl/nieuws/2012/08/04/we-kunnen-het-imagoprobleem-niet-wegtoveren- 12350267-a1210792

79

NRC Handelsblad. (2014, april 11). Lobby ‘belaagt’ Brussel. NRC. https://www.nrc.nl/nieuws/2014/04/11/lobby-belaagt-brussel-1365024-a747540 NVB. (2012). Financial Transaction Tax (FTT). https://www.nvb.nl/standpunten/financial-transaction-tax- ftt/ NVB. (2013). Financial Transaction Tax. https://www.nvb.nl/themas/toezicht-financi%C3%ABle- markten/financial-transaction-tax/ Rabobank. (2011). Financiële transactiebelasting: Stabiliserend of ontregelend? https://economie.rabobank.com/globalassets/documents/2011/december-2011/tb1136rtamve- financiele-transactiebelasting-stabiliserend-of-ontregelend.pdf Ragin, C. C. (1987). The Comparative Method: Moving Beyond Qualitative and Quantitative Strategies. University of California Press; JSTOR. Rasch, D. (2017). Informational lobbying and the effect of frames: A mixed methods approach to study advocacy success in the European Union [Ruhr-Universität Bochum]. https://hss- opus.ub.rub.de/opus4/frontdoor/index/index/docId/5290 Rasmussen, M. K. (2015). The Battle for Influence: The Politics of Business Lobbying in the European Parliament (SSRN Scholarly Paper ID 2562647). Social Science Research Network. https://papers.ssrn.com/abstract=2562647 Re.Cri.Re. (2018). Main Results – Re.Cri.Re Project. http://www.recrire.eu/symbolic-universes-and-political- orientation/main-results/ Schepers, S. (2010). Business‐government relations: Beyond lobbying. Corporate Governance: The international journal of business in society, 10(4), 475–483. https://doi.org/10.1108/14720701011069696 Schmidt, V. A. (2010). Taking ideas and discourse seriously: Explaining change through discursive institutionalism as the fourth ‘new institutionalism’. European Political Science Review, 2(1), 1–25. https://doi.org/10.1017/S175577390999021X Schulmeister, S. (2015). The struggle over the Financial Transactions Tax. Revue de l’OFCE, 141, 15. https://doi.org/10.3917/reof.141.0015 Spinks, N. (2014). Grounded Theory. https://doi.org/10.4135/9781412961288.n169 The Irish Times. (2012a, januari 27). Andrew Hastings, CEO, Barclays Bank Ireland Hastings battles to grow bank’s business. The Irish Times. https://www.irishtimes.com/business/financial-services/andrew- hastings-ceo-barclays-bank-ireland-hastings-battles-to-grow-bank-s-business-1.452273 The Irish Times. (2012b, februari 24). The curse of the starving finances. The Irish Times. https://www.irishtimes.com/business/economy/ireland/the-curse-of-the-starving-finances- 1.469745 The Irish Times. (2012c, oktober 12). IFSC in eye of gathering storm. The Irish Times. https://www.irishtimes.com/business/financial-services/ifsc-in-eye-of-gathering-storm-1.551202

80

The Irish Times. (2012d, november 8). IBRC declined pay cut request. https://www.irishtimes.com/news/ibrc-declined-pay-cut-request-1.747559 The National Bureau of Economic Research. (2010). US Business Cycle Expansions and Contractions (The National Bureau of Economic Research, p. 2). The National Bureau of Economic Research. https://www.nber.org/cycles.html The Sunday Business Post. (2011, augustus 21). Think-tank highlights dangers of mooted financial transaction tax. https://advance-lexis- com.kuleuven.ezproxy.kuleuven.be/document/?pdmfid=1516831&crid=7c903abb-19a2-4e07- 85d0- 7ba521e0e7a6&pddocfullpath=%2Fshared%2Fdocument%2Fnews%2Furn%3AcontentItem%3A53 KV-PXM1-JCW9-2149-00000- 00&pdcontentcomponentid=315448&pdteaserkey=sr0&pditab=allpods&ecomp=- 763k&earg=sr0&prid=c5c45ec6-5105-4d10-b04b-d5ca5c316a4d The Sunday Business Post. (2012, januari 22). Europe finds itself in a bind over transaction tax. https://advance-lexis- com.kuleuven.ezproxy.kuleuven.be/document/?pdmfid=1516831&crid=2d893129-843f-4450- 8c64- 0e514e413af0&pddocfullpath=%2Fshared%2Fdocument%2Fnews%2Furn%3AcontentItem%3A54 SN-SV31-JCW9-21N4-00000- 00&pdcontentcomponentid=315448&pdteaserkey=sr0&pditab=allpods&ecomp=- 763k&earg=sr0&prid=eba8bb7f-4565-4236-a503-2b352d85ffb7 The Sunday Business Post. (2013, maart 31). Tax: Bank of America warns against transaction tax. https://advance-lexis- com.kuleuven.ezproxy.kuleuven.be/document/?pdmfid=1516831&crid=b0bf2699-2daa-4050- 874a- 273db4960200&pddocfullpath=%2Fshared%2Fdocument%2Fnews%2Furn%3AcontentItem%3A58 36-YRS1-F0BB-S1YW-00000- 00&pdcontentcomponentid=315448&pdteaserkey=sr1&pditab=allpods&ecomp=- 763k&earg=sr1&prid=c5c45ec6-5105-4d10-b04b-d5ca5c316a4d Tobin, J. (1978). A Proposal for International Monetary Reform. Eastern Economic Journal, 4(3–4), 153–159. Trumbull, G. (2012). Strength in Numbers: The Political Power of Weak Interests. Harvard University Press. Tsingou, E. (2015). Club governance and the making of global financial rules. Review of International Political Economy, 22(2), 225–256. https://doi.org/10.1080/09692290.2014.890952 Van Der Veken, W., & Tison, M. promotor (viaf)50899618. (2014). The introduction of a financial transaction tax: Belgian, European and international initiatives. http://lib.ugent.be/catalog/rug01:002163004 Van Gorp, B. (2004). Frames in de nieuwsmedia: Een onderzoek naar het theoretische en methodologische potentieel van het concept framing met studies van de asielberichtgeving en haar effecten.

81

VEB. (2012, september 20). VEB - Belgische handelaren naar rechter om transactietaks. VEB. https://www.veb.net/artikel/04132/belgische-handelaren-naar-rechter-om-transactietaks VEB. (2013a, februari 4). VEB - BinckBank ziet ook nieuwe doelstelling uit het zicht verdwijnen. VEB. https://www.veb.net/artikel/04405/binckbank-ziet-ook-nieuwe-doelstelling-uit-het-zicht- verdwijnen VEB. (2013b, mei 8). VEB - Zoekend Binck alweer middelpunt overnamegeruchten. VEB. https://www.veb.net/artikel/04594/zoekend-binck-alweer-middelpunt-overnamegeruchten VEB. (2013c, juli 5). VEB - Zeven nieuwe regels voor banken en de gevolgen voor beleggers. VEB. https://www.veb.net/artikel/04696/zeven-nieuwe-regels-voor-banken-en-de-gevolgen-voor- beleggers Wahl, P. (2014). The European civil society campaign on the financial transaction tax (Global Labour University Working Paper Nr. 20). International Labour Organization (ILO). http://hdl.handle.net/10419/96399 Wolf, M., Haar, K., & Hoedeman, O. (2014). The Fire Power of the Financial Lobby (pp. 1–24). Corporate Europe Organisation. https://wien.arbeiterkammer.at/service/studien/eu/The_Fire_Power_of_the_Financial_Lobby.ht ml Woll, C. (2013). Lobbying under Pressure: The Effect of Salience on European Union Hedge Fund Regulation. JCMS: Journal of Common Market Studies, 51(3), 555–572. https://doi.org/10.1111/j.1468- 5965.2012.02314.x Yin, R. K. (1994). Discovering the Future of the Case Study. Method in Evaluation Research. Evaluation Practice, 15(3), 283–290. https://doi.org/10.1177/109821409401500309 Young, K. (2014). Losing abroad but winning at home: European financial industry groups in global financial governance since the crisis. Journal of European Public Policy, 21(3), 367–388. https://doi.org/10.1080/13501763.2014.882971

82

7. BIJLAGE

7.1. BIJLAGE 1

LIJST VAN FTT’S IN DE EU

Land Soort belasting Opmerking België - Beurstaks - Tarieven worden van tijd tot tijd - Heffing op de aflevering van effecten gewijzigd in jaarlijkse aan toonder begrotingswetten - Taks op de effecten aan toonder - Belasting op valutatransacties Bulgarije / / Cyprus - Zegelrecht - Taks op de overdracht van - Tot 31 december 2011 beurgenoteerde aandelen Denemarken - Zegelrecht op beursverrichtingen - Tot 1 juni 1987 - Taks op de overdracht van aandelen - Tot 1999 Duitsland - Beurstaks - Tot 1991 Estland / / Finland - Overdrachtsbelasting Frankrijk - Beurstaks - Belasting op beursgenoteerde aandelen van grote vennootschappen - Belasting op ongedekte credit default swaps voor overheidsobligaties - Belasting op high-frequency trading - Registratierecht Griekenland - Belasting op de verkoop van beurgenoteerde aandelen Hongarije - Financiële transactietaks Ierland - Zegelrecht Italië - Zegel -en registratierecht - Belasting op aandelentransacties - Belasting op derivaatcontracten

83

- Belasting op high-frequency trading Kroatië / / Letland / / Litouwen / / Luxemburg - Inschrijvingsbelasting Malta - Zegelrecht Nederland - Zegelrecht - Tot 1972 - Belasting op de overdracht van - Tot 1990 effecten Oostenrijk - Beurstaks - Tot 2000 Polen - Belasting op overdracht van eigendomsrechten Portugal / / Roemenië - Bijdrage op effectentransacties ten gunste van de Romanian Securities Commission Slovakije / / Slovenië / / Spanje - Taks op de overdracht van effecten - Tot 1988 Tsjechië / / Verenigd Koninkrijk - Zegelrecht - Reserve Tax Zweden - Zegelrecht - Tot 1 juni 1987 - Effectentransactietaks - Tot 1991 - Aandelentransactietaks - Tot 1999

84

7.2. BIJLAGE 2

TABELLEN NEDERLAND

1994 t.e.m. 2006 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Algemeen Dagblad De Stem De Telegraaf De Twentische

Courant Eindhovens

Dagblad Het Financiële 1 2 1 1 1 24 5 1 4 1 Dagblad Het Parool NRC Handelsblad 3 2 2 8 4 1 1 8 PZC Trouw De Gelderlander De Stentor De Volkskrant 1 TOTAAL 1 5 1 0 2 1 3 32 10 1 2 12 1

2007 t.e.m. 2019 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 Algemeen Dagblad 2 17 17 4 3 De Stem 1 9 12 6 1 De Telegraaf 4 8 12 43 40 20 13 4 1 3 Tubantia 8 11 3 1 Eindhovens 8 11 3 1 1 Dagblad Het Financiële 1 5 14 69 87 113 55 24 12 11 7 4 5 Dagblad Het Parool 3 13 12 3 2 1 NRC Handelsblad 1 3 15 13 36 70 20 13 5 7 2 2 PZC 8 12 3 1

85

Trouw 8 17 9 2 3 1 1 2 De Gelderlander 8 12 3 1 De Stentor 8 12 3 1 De Volkskrant 14 25 36 11 5 1 4 2 2 2 TOTAAL 2 8 34 109 247 378 163 69 28 32 17 11 14

7.3. BIJLAGE 3

TABELLEN IERLAND

1994 t.e.m. 2006 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 Business Post 2 4 2 1 19 3 1 Irish Examiner 1 1 1 3 1 17 1 3 2 The Irish Times 1 4 12 4 2 1 3 1 Anphoblacht 1 1 1 1 1 Irish Independent TOTAAL 0 1 0 4 6 6 6 49 8 7 4 3 1

2007 t.e.m. 2019 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 Business Post 2 10 14 73 19 13 6 4 8 4 1 Irish Examiner 1 4 6 4 1 4 12 2 5 2 The Irish Times 2 12 31 67 101 37 21 16 11 2 4 2 Anphoblacht 1 1 1 4 1 Irish Independent 1 1 6 22 79 40 7 7 10 5 2 2 TOTAAL 1 3 16 49 111 259 100 42 34 37 17 15 7

86

7.4. BIJLAGE 4

MOGELIJKE CATEGORIËN CODEBOEK + SUBCODES

Haalbaarheid in twijfeltrekken - Beperkt internationaal draagvlak Negatief doel FTT Negatieve gevolgen FTT - FTT werkt averechts - Geografische ontwijking (wegtrekken uit Nederland) - Minder pensioen - Daling belastinginkomsten - Negatief voor bedrijven - Negatief voor investeringen & innovatie - Verlaging BBP - Daling werkgelegenheid - Verzwakking financiële sector - Kosten zullen worden doorgerekend aan consument - Negatief voor groei - Economie schaden - Voor EU - Voor Nederland - Geld duurder - Nederland zwaarder getroffen dan andere EU- landen - Groepsfinancieringsactiviteiten - Risicomanagementfunctie - Opbrengst FTT voor EU - EU wil eigen belastinggebied - Grotere lastenverzwaring voor banken - Nederland nog meer een nettobetaler - Schadelijk voor burgers Bewijs gevolgen FTT Voorbeeld aanhalen - Wetenschappelijk bewijs - Negatieve ervaring FTT - Impact assessment EC - CPB

87

- Eigen berekening FTT overbodig - Andere maatregelen voorstellen - Al genoeg andere maatregelen - Kapitaalvereisten verhoogd - Strenger banken toezicht Politisering van de financiële sector Onjuiste informatie van EC

88