Notes Bibliography Appendices
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Cover Page The handle http://hdl.handle.net/1887/20033 holds various files of this Leiden University dissertation. Author: Broeke, Pieter Willem van den Title: Het handgevormde aardewerk uit de ijzertijd en de Romeinse tijd van Oss-Ussen. Studies naar typochronologie, technologie en herkomst Issue Date: 2012-10-25 Noten Hoofdstuk 1 dies zijn gebaseerd op de veldwerkgegevens die tot 1 Sinds 2008 voortgezet vanuit de gemeente Oss, met uitvoering voornamelijk door het aan de genoem- hoogstens het begin van de jaren ’90 bekend waren. de faculteit gelieerde archeologische bedrijf Archol Naar de publicaties uit 1994 wordt hierna verder bv. alleen verwezen indien daar meer informatie voor- 2 Bijlage I in Jansen/Fokkens 1999a biedt een over- komt dan in de publicaties van 1998. Dat betreft zicht van publicaties en interne rapporten (scrip- met name de vondstbeschrijving in de catalogus. ties). Daarnaar wordt verwezen voor gegevens die De recentere opgravingsresultaten – in geheel Oss- niet direct verband houden met het aardewerk- Noord – komen met name aan bod in Fokkens e.a. onderzoek. De hoofdzaken van projectgeschiede- (in voorb.), Jansen (in voorb.) en Jansen/Fokkens nis, werkwijze en landschappelijke context zijn te 1999a. vinden in Fokkens 1996; Van der Sanden/Van den 3 Voornamelijk op basis van persoonlijke mededelin- Broeke 1987, 1–22; Schinkel 1994, 3–9 en 1998, gen van de auteur. 9–18, alsmede in Wesselingh 2000, 1–13. Voor de 4 Zie met name Van den Broeke 1987a/b en 1991. De uitgewerkte resultaten aangaande de bewoning in enkele honderdduizenden stuks omvattende col- de bronstijd en de ijzertijd zijn de publicaties van lectie uit het aangegeven onderzoeksgebied is vrij- Schinkel (1994 en 1998) de aangewezen bronnen. wel geheel ondergebracht in het Rijksmuseum van Het werk van Wesselingh (2000) vormt hiervan de Oudheden te Leiden. lendetegenhanger perioden voor integraal de Romeinse worden tijd, behandeld terwijl de funein de- 5 Zie ARCHON-projectnr. 123-21-13 en Jaarverslag raire en aanverwante overblijfselen uit de verschil- ARCHON over 1982, 41–43. Specifieke vraagstellin- gen of doelstellingen vormden geen onderdeel van publicaties van Van der Sanden (1994 en 1998) en de subsidieaanvraag. Hessing (2000 en in voorb.). De voornoemde stu- Hoofdstuk 2 1 ervanKimmig in 1970,Analecta 45.PraehistoricaLeidensia gen op Nederlands materiaal: Haalebos 1990, 23– 2 Hier zal verder verwezen worden naar de uitgave 26; Van Enckevort/Huisman 1998; impliciet: Van V (1972). Heeringen 1992. 3 Plog 1980, 23. 9 Doran/Hodson 1975, 269. 4 Zie Van den Broeke 1987a en 2001; Hiddink 2006, 10 Dunnell 1970, 307. 58. 11 O’Brien/Lyman 1999, 26–27. 5 Baillie/Pilcher 1983, 58. 12 Dunnell 1970. 6 Bv. Pearson/Stuiver 1986; Stuiver/Pearson 1986. 13 Chronoseriatie van grafinhouden is daarom metho- 7 Van waterput P94, met een beschoeiing van plan- disch gezien een riskante – zo niet onverantwoorde – ken, kon een eikehouten plank met 89 kernhout- onderneming, aangezien deze verschillen vaak zo ringen en 24 spinthoutringen niet ingepast worden pregnant in graven uitgedrukt zijn, dat seriatie ook in de Rijnlandse jaarringkalender van het Institut wel op grafvelden toegepast wordt om juist sociale für Ur- und Frühgeschichte van de universiteit van groepen te kunnen vaststellen in plaats van chrono- Keulen. De ervaringen met hout uit de Romeinse logische verschillen (Theune 1995, 324). tijd waren ook niet steeds gunstig (Van der Sanden 14 Michels 1973, 81; zie ook O’Brien/Lyman 1999, 1987a). 126. 8 Overzicht bv. Theune 1995, spec. noot 1; toepassin- 15 Simons 1989, 75–77. Eigen experimenten met com- 255 noten putermatige seriatie in samenwerking met M. Wans- bodem van de omgang een plankier. De bovenzijde leeben (Faculteit Archeologie Universiteit Leiden) van de beschoeiing (wijnton) stak maar nauwelijks deleidden scores tot voor de verwachte de verschillende clustering typen van wandversie complexen boven het plankier uit (Schimmer 1977). uit gespreide chronologische fasen bij inbreng van 33 Zie voor een overzicht Schinkel 1998, 267-282. - 34 Hierbij kunnen de ervaringen op het terrein van het ring. Een seriatie-experiment met drie verschillen- Historisch OpenluchtMuseum Eindhoven als richt- de variabelen leverde een beter, maar nog steeds snoer dienen. Twee vlechtwerkconstructies wa- onbevredigend resultaat op. Een tekortkoming is ren na ongeveer vier jaar vervallen; een beschoei- bovendien dat bij seriatie met meerdere variabe- ing van cirkelvormig opgestelde paaltjes met een len geen rekening wordt gehouden met de uiteen- doorsnede van ca. 6 cm hield het ongeveer vijf jaar lopende absolute aantallen die per variabele gel- (mond. med. A. Boonstra). Een grotere stevigheid den, aangezien (frequentie)seriatie aan de hand van de constructie mag aangenomen worden voor van percentages plaatsvindt. een uitgeholde boomstam of een vierkante con- 16 Dunnell 1970, 309. structie van eikehout (Romeinse tijd). 17 Wel zijn de typenfrequenties van deze ‘afhankelij- 35 Reynolds 1994, 9. ke variabelen’ bekeken op hun verwachte vloeiende 36 Zie echter Zimmermann 1998 voor een veel grotere verloop. Dit ter controle van het seriatieresultaat variatiebreedte. dat op basis van de voornoemde ‘onafhankelijke 37 Gerritsen 2001, 106–119. veeleervariabelen’ een verkregen bevestiging was. van In eerder geen van nog de slecht gevallen ge 38 Brinkkemper/Vermeeren 1992, 112; Van Trierum bleek een correctie noodzakelijk. De procedure gaf 1992, 88. - 39 Vgl. Schinkel 1998, fig. 199, 201, 226. fundeerde onderlinge volgordes, zoals van de fasen 40 Wesselingh 2000, 70 en 164. E en F. 41 Slofstra 1991; Vanderhoeven 1991. 18 Whallon/Brown 1982, xvii. 42 Kortlang 1999, 175–176. 19 Bv. Cowgill 1982. 43 Gerritsen 1999, 88–89; idem 2001, 113. 20 Bv. Hodsonkenmerk 1982. 44 Van den Broeke 2002a; Gerritsen 2001, 112–113. 21 Doran/Hodson 1975, fig. 5.12.type 45 Buurman 1996, 190; zie ook Bakels 1997. 22 Hoewel gevoelsmatig in veel gevallen een 46 Zie ook Schinkel 1998, 171 en fig. 95:XIV. bijbetere de variabeleaanduiding wandafwerking is dan (bv. een besmeten 47 Fokkens e.a. in voorb. potoppervlak alstypen een kenmerk van het aardewerk 48 Zie Wesselingh 2000, 118 en 238. Net als de aan- ) worden er con- wezigheid van een fragment post-Romeins aarde- sequent alleen onderscheiden. Besmijting is werk mag het voorkomen van een fragment van dus een afwerkingstype. Romeinse geverfde waar (techniek c) aan contami- 23 Van den Broeke 1980a en 1984; Bloemers/Hulst natie worden toegeschreven. 1983. 49 Fokkens 1991b. 24 Vgl. Dunnell 1970, 308; Brown 1982, 180). 50 Wesselingh 2000, 173. 25 Vgl. Hodson 1982. 51 Fokkens 1991a. 26 Wesselingh 2000, 128–131. 52 Vgl. Evans/Millett 1992, 225. 27 Varien/Mills 1997, fig. 1 en 2, tabel AI; zie ook 53 Vgl. Schinkel 1998, 144:XIV. Abbink 2000, 49. 54 Van den Broeke 2002a. 28 Bv. Evans/Millett 1992; Lambrick 1984; Millett 55 Wesselingh 2000, spec. tabel 9 en app. 1. Het zijn 1987; Schiffer 1987, 47–140. ook niet toevallig de huizen met wandgreppels en 29 De omschrijving van de gebruiksfase van een kuil is grote paalkuilen uit de eindfase van de ijzertijd en in veel gevallen een arbitraire kwestie, bv. indien de uit de Romeinse tijd die het meeste vondstmateri- kuil alleen voor zandextractie is gebruikt en vervol- aal hebben opgeleverd. Ten eerste is het insteekvo- gens een lange opvullingsduur had. Om praktische lume hiervan relatief groot en ten tweede vinden redenen hanteer ik hier een duur van maximaal 50 we deze huizen veelal op terreinen waar ook eer- jaar (ca. twee mensgeneraties). der al gewoond is. Het maximale aantal aardewerk- 30 Zie vorige noot. scherven uit een gebouwplattegrond in Oss-Ussen 31 Zie verder Schinkel 1998, 45–46. (huis 74) bedraagt ca.1080, waarvan 94 stuks van 32 Dat er beschoeiingen tot boven het maaiveld reik- Romeins aardewerk; een compleet kruikje (40–80 ten, is aannemelijk in enkele gevallen waarbij de AD) had vermoedelijk als bouwoffergave gediend vaninsteek elders ook valt boven af te in leiden het profiel dat de steil prehistorische bleek (vgl. (Wesselingh 2000, 76–77 en app. I). Schinkel 1998, fig. 303). Uit een enkele waarneming 56 De voorgaande tegenstellingen zijn idealiter na- tuurlijk te voorkomen door bij de vondstberging een constructiewijze in de Romeinse tijd in Nederland scheiding aan te brengen tussen insteekvulling en niet volledig teloor ging. Zo is in Velsen een water- paalgatvulling, indien die afzonderlijk waarneem- put met verdiepte omgang aangetoond, met op de baar zijn. Doorgaans kon het onderscheid echter 256 het handgevormde aardewerk uit de ijzertijd en de romeinse tijd van oss-ussen niet gemaakt worden (vgl. Schinkel 1998, 22). Een en jonger aardewerk in alle gevallen buitengeslo- andere mogelijkheid om een groter scheidend ver- ten, maar wel aangegeven in rubriek d van appen- mogen aan te brengen, speelt zich af in de analyse- dix 1. fase. Met name de mate van verwering kan aanlei- 70 Voor de volledigheid dient nog vermeld te worden ding zijn om bepaalde stukken als chronologische dat enkele complexen die in principe in aanmerking aspect‘ruis’ op heeft te vatten in het en onderhavige uit te sluiten onderzoek of op zijn echterminst kwamen voor verwerking in de seriatieprocedure, anders te kwantificeren (vgl. Orton 1993, 176). Dit buitengesloten zijn wegens vermoede en aantoon- bare administratieve vergissingen bij de vondstre- geen systematische aandacht gekregen. gistratie in het veld of daarbuiten. In enkele ande- 57 Lauwerier/IJzereef 1998. re gevallen waren deze onvolkomenheden te gering 58 Zie ook Kok 1998. en de complexen als geheel te waardevol om ze bui- 59 Deze praktijk is overigens nog veel duidelijker her- ten te sluiten (cat.nrs. 14 en 25). kenbaar op andere nederzettingsterreinen in Zuid- 71 Zie met name Van den Broeke 1987a en Schinkel Nederland. Een goed voorbeeld vormt het afzon- 1998, alsmede Wesselingh 2000. derlijk gelegen silocomplex uit de midden-ijzertijd 72 Dit geldt ook voor de vondsten die in 1974 en te Son en Breugel, waarin duizenden aardewerk- 1975 zijn gedaan op de oostelijke vindplaats Oss- scherven en andere vormen van huishoudelijk af- IJsselstraat (Wesselingh 1993).