Download PDF Van Tekst
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Nederlandsch Museum. Jaargang 2 bron Nederlandsch Museum. Jaargang 2. Hoste, Gent 1875 Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/_ned005187501_01/colofon.php Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn. 1 [Deel I] Het Nederlandsch vóór onze rechtbanken. Onder de vele grieven, waartegen de Vlamingen sedert bijna eene halve eeuw met meer geduld dan gevolg hunne bedaarde stem verheffen, Was er geene zoo klaarblijkelijk gegrond, zoo licht in het oog vallend en niettemin zoo stout geloochend als het algemeen, ja stelselmatig opdringen van de Fransche taal in onze Vlaamsche rechtbanken. Alreeds onder onze Burgondische, Spaansche en Oostenrijksche vorsten had men lang en herhaaldelijk pogingen aangewend, om de landtaal ten voordeele van het Fransch allengskens uit het openbaar leven en bepaaldelijk uit de rechtbanken te bannen. En geen wonder; want die taal was de machtigste band, die ons aan het kettersch en oproerig Noorden hechtte, aan dat Nederlandsch Gemeenebest, waar, zoowel op staatkundig als op godsdienstig gebied, gedachten werden gevierd en stelsels gehuldigd, die bij onze licht- en vrijheidschuwende heerschers niets dan vrees en afkeer konden verwekken. - Het bleek echter, dat die pogingen zonder veel gevolg beproefd werden, en tot omtrent het einde der vorige eeuw bleef de Nederlandsche taal in het bezit van al hare rechten Nederlandsch Museum. Jaargang 2 2 vóór onze Hoven, en speelde er zelfs eene gansch overwegende rol. De Fransche overweldigers, die, met de woorden ‘vrijheid, gelijkheid, broedermin’ in den mond, ons van alles wat ons heilig was beroofden, en de Zuidelijke Nederlanden onder het zwaarste juk deden bukken, dat men hier ooit had gekend, stelden in eens een einde aan het bestaan van het Vlaamsch als officiëele taal: te gelijk uit het bestuur, het onderwijs, de bediening der justitie, kortom uit alles wat het openbaar leven betreft, werd de moedertaal met volslagen miskenning van het belang en den wil der bevolking verstooten, terwijl men zorg droeg, dat de jeugd in half militair ingerichte scholen een door en door onvaderlandsch onderwijs verkreeg, hetwelk bijna geheel het opkomend geslacht in vijanden van onzen volksaard en vooral van onze taal herschiep1. Ook valt het lichtelijk te begrijpen, dat de regeering van Koning Willem I, in hare welgemeende pogingen om de landtaal in hare eeuwenoude rechten te herstellen, tegen onoverkomelijke hinderpalen stuitte. De twintig jaren Fransche overheersching hadden een geslacht gevormd, dat nu de balie, de openbare ambten, de voornaamste posten, in het burgerlijke evenals in het openbare leven, in bezit had genomen, en dit geslacht was, helaas! in merg en been verfranscht. Vandaar de hevige protestaties, welke niet alleen het taalverbod van 1819, maar ook het zoo gematigd en billijk besluit van Juni 1830 uitlokten. De omwenteling van 1830 kwam een einde stellen aan 1 Vlaamsche nieuwsbladen werden verboden, tenzij men den Nederlandschen tekst door eene Fransche vertaling voor het bestuur verstaanbaar maakte. - Zij die onderwijs gaven in het Vlaamsch werden - en worden nog in Frankrijk - met gevangenis en boet gestraft. Nederlandsch Museum. Jaargang 2 3 het opdringen van het gehate ‘Hollandsch’; maar het ‘Vlaamsch’, dat men als eene afzonderlijke taal verkoos te beschouwen, het Vlaamsch, waaraan men erkenning zijner rechten, hulp en ondersteuning beloofde, moest noodzakelijk ook onder de slachtoffers der zegevierende omwentelaars worden gerekend. Zulks was trouwens niets dan een logisch gevolg van het feit, dat de omwenteling door eene samenspanning van Ultramontanen en verfranschte Liberalen was doorgedreven geworden. Allen waren vijanden van het Vlaamsch: de eersten, omdat die taal, zooals wij het reeds hebben aangestipt, onze verkwezelde bevolkingen onder den invloed konde brengen van het meer ontwikkeld, maar ook vrijzinniger Holland; de anderen, omdat zij vóór het Frankrijk van 1789 en 1830 in aanbidding knielden, en voor alles, wat uit Parijs niet kwam, slechts minachting en afschuw over hadden. Terwijl men dus de vrijheid van taal evenals al de overige vrijheden uitriep en door het beruchte art. 23 der Grondwet aan de Vlamingen alle mogelijke voldoening scheen te geven, toch gebeurde het bijna dadelijk, dat geheel het bestuur een Fransch uiterlijk aannam, zoodat de Vlaamsche taal, wel is waar, niet zoo ruw en onbeschaamd, maar inderdaad even onbarmhartig als onder het Fransch bewind uit álle takken van het openbaar leven werd verdrongen. Wat het geweld der Sans-Culotten en de ijzeren roede van Napoleon I niet hadden kunnen bewerkstelligen, trachtte men nu door spotternijen en geheime vervolgingen te erlangen. Het valt niet in ons bestek de vele maatregelen te herinneren, waarbij men het Vlaamsch, dat ongelikt, letterkundig niet ontwikkeld patois, in ongunst poogde te brengen, om het zachtjes aan, als het ware tusschen twee kussens, te versmachten. Het zij ons genoeg vast te stellen, dat Nederlandsch Museum. Jaargang 2 4 feitelijk het gebruik der moedertaal vóór de meeste rechtbanken en vooral vóór die van het gebied der Hoven van Brussel en van Luik zoo goed als verboden werd. Men heeft arresten, waarbij Belgische rechters aan eenen advocaat verbieden zich in het Vlaamsch uit te drukken, onder voorwendsel dat zij die taal niet verstaan. Vóór de rechtbanken van Vlaanderen1 en inzonderheid te Gent ging het ietwat beter: nu en dan werd er in het Vlaamsch gepleit, en zelfs, doch hoogst zelden, door het openbaar ministerie in dezelfde taal geantwoord. De rechters immers verstonden in den regel wat men voordroeg, en, het zij hun ter eere aangerekend, nooit zag men eene Vlaamsche rechtbank door een plechtig vonnis de onvergeeflijke onwetendheid harer leden erkennen. Edoch, hier, evenals elders, bleef alles aan de willekeur der rechters overgelaten, en daar overigens het bekend was, dat bij hen het Vlaamsch gewoonlijk alles behalve in geur van heiligheid stond, valt het niet te betwijfelen, dat de vrees van de rechtbank te misnoégen evenzeer als de verfranschende opvoeding der advocaten in de schaal woog, om dezen te beletten in hunne pleidooien de landtaal te gebruiken. Vóór de burgerlijke rechtbanken werd er bijna nooit in het Vlaamsch gepleit, in strafzaken slechts bij uitzondering. Intusschen waren de Vlamingen druk aan het protesteeren, en bestormden den Koning en de Kamers met vertoogen en verzoekschriften van allen aard. Telken jare werden er bij honderden ingediend en bleven allen om 't even vruchteloos. In den beginne immers moesten de Vlamingen verscheidene jaren worstelen om het bestaan van hunne 1 Wij bedoelen hier alleen het rechtsgebied van het Hof van Gent: de provinciën Oost- en West-Vlaanderen. Men weet, dat er nog drie andere Vlaamschsprekende gewesten zijn. Nederlandsch Museum. Jaargang 2 5 taal als zoodanig te doen erkennen, en onlangs nog heeft men bevoegde beoordeelaars, gelijk de Waalsche vertegenwoordigers Müller en Pirmez, ernstig hooren houden staan, dat het Vlaamsch geene taal is, maar alleen een boerendialect, dat van provincie tot provincie, van stad tot stad hemelsbreed verschilt, zoodat een Brusselaar b.v. eenen Bruggeling niet begrijpen kan. Ook tegen andere moeielijkheden had men te kampen, en men weet hoe, dertig jaren geleden, de moedige verdedigers der Vlaamsche belangen in de Kamers, de heeren De Decker, de Corswarem en Osy uitgemaakt werden: laatstgenoemde werd zelfs door minister Mercier openbaar voor oranjist uitgescholden. Zoo ging het voort, totdat de heer De Decker - wiens vlaamschgezindheid, om de waarheid te zeggen, met de jaren eenigszins gekoeld scheen - op zijne beurt den ministerieëlen zetel beklom en eene commissie instelde om de grieven der Vlamingen te onderzoeken. Men was vol hoop en vreugde; men dacht, dat het oude onrecht eindelijk zou hersteld worden; maar als het verslag der Commissie, waar natuurlijk de onbillijke regeling van het gebruik der talen vóór het gerecht op de eereplaats prijkte, het licht zag, was het ministerie De Decker reeds gevallen en door een liberaal bestuur vervangen, dat gedurende meer dan twaalf jaar aan het roer blijven en zich bijna onophoudend als de natuurlijke tegenstander, ja als de vijand zou gedragen van hen, die men met de namen van Flamingant en Flamendiant liet bestempelen en bespottelijk maken. De heer Rogier, opvolger van den heer De Decker had natuurlijk geen vrede met het verslag der Vlaamsche Commissie: hij liet het in de kartons rusten, en haalde het er maar eventjes uit om een tegenverslag op te stellen, waarin hij de, volgens hem, overdreven eischen der Vlamingen Nederlandsch Museum. Jaargang 2 6 met meer goeden wil dan geluk trachtte te wederleggen. Behalve den heer Van den Peereboom, die gedurende zijn te kort ministerie wezenlijke diensten aan de vaderlandsche zaak bewees, en, door het officiëel bekrachtigen der eenheid van spelling, den belachelijken strijd om Vlaamsch en Hollandsch den genadeslag toebracht, behalve dien welgezinden minister, drukten al de liberale bestuurders, die elkander in de verschillende departementen van 1858 tot 1870 op volgden, het spoor van den heer Rogier, en gedroegen zich bij iedere gelegenheid als onverzoenlijke vijanden van het Vlaamsch. Zulks bleek duidelijk, toen eenige volksvertegenwoordigers in 1867 eene onbeduidende wijziging aan de wet over de rechterlijke inrichting voorstelden: zij vroegen alleen, dat men voortaan van alle te benoemen rechterlijke ambtenaars in de veertien Vlaamschsprekende arrondissementen het bewijs zou vorderen, dat zij de taal van