HET LEEK WEL OORLOG! Door:Willem Tiemens Het verhaal Het leek wel oorlog! behoort tot de weinige fiction teksten die ik heb geschreven, maar omdat het bloed nu eenmaal kruipt waar het niet gaan kan, is dit niet zomaar een ‘verzonnen’ verhaal geworden. Het is een historie die grotendeels in de oorlogsjaren in Schaarsbergen speelt. Er figureren talrijke Schaarsbergers in, ieder in zijn rol van destijds. Bovendien is het verhaal gebaseerd op werkelijke gebeurtenissen en verhalen zoals die de ronde deden en misschien nog doen. Daadoor heeft Het leek wel oorlog! een zeer hoog documentair gehalte gekregen, dus ondanks dat het als fiction aangemerkt moet worden! Om de tekst wat handelbaarder te maken op de website, heb ik die opgesplitst in drie delen.

Het leek wel oolog Door: Willem Tiemens lid Werkgroep Historie Schaarsbergen 1.

"Voor jou, Frits." "Wie?" "Gerrit Nouwen." "Zet maar over," reageerde Frits Florijn verstrooid. Met zijn rechterhand nog op het toetsenbord en zijn blik op het beeldscherm, zocht hij met zijn linkerhand de hoorn. "Goede morgen, Gerrit. Alles goed?" vroeg hij automatisch. Zijn gedachten waren nog niet los van de tekst waar hij zo ingespannen aan werkte. Gerrit Nouwen was voor hem een synoniem voor 'nieuws'. En nieuws hield de schoorsteen aan het roken. Frits Florijn en Gerrit Nouwen, ze stonden al jaren op vriendschappelijke voet, ofschoon ze vrijwel nooit bij elkaar over de vloer kwamen. Frits wist dat Gerrit, in zijn hoedanigheid van politievoorlichter, hem menige belangrijke primeur moest hebben toegespeeld door het vrijgeven van nieuwsd op te houden tot net na het moment waarop de kolommen van het concurrerende dagblad definitief sloten. Voor wat hoort wat. Als hij Frits vroeg om over bepaalde zaken 'in het belang van het onderzoek' niet te schrijven, dan gebeurde dat ook niet. Zonder dat ze er ooit over gesproken hadden, was er een soort erecode tussen hen ontstaan. Vrijwillige censuur? Feitelijke inperking van de persvrijheid? Misschien wel. Maar wat dan nog? Frits Florijn zat er niet mee. Niet meer. Die tijd had hij gehad. Het leven was een kwestie van geven en nemen. Dat had hij in de loop der jaren wel geleerd. Na een korte uitwisseling van algemeenheden kwam Gerrit terzake. "Ik heb wat voor je. Iets aardigs." "Toch weer geen drugskwestie, alsjeblieft?" Drugszaken scoorden in Arnhem hoog op de lijst van 'aardigheidjes'.Woorden als drugslijn, dealer, junk, heroïnehoertje, drugstoerisme, verslaafde en aangehouden waren dagelijks weerkerende woorden in de koppen van de krant. "Nee, iets heel anders deze keer. Je moet maar even langs komen, dan kan ik je het laten zien." "Wanneer, nu?" "Liever over een klein uurtje, als het jou niet uitmaakt." "Half elf?" "Akkoord, tot zo." Het artikel over Duitse vliegtuigbommen die mogelijk nog diep in de klei van de Arnhemse nieuwbouwwijk Kronenburg zouden liggen, wilde vanaf dat moment niet erg meer vlotten. Na een paar pogingen gaf hij het op. Het kon wachten. Als die bommen er al bijna 60 jaar hadden gelegen, dan hoefde je nu niet op een dag te kijken. Hij nam rustig de tijd om nog een bekertje koffie te drinken met de collega's van de stadsredactie, pakte vervolgens de paperassen op z'n bureau bij elkaar en stak een pen bij zich. In het voorbijgaan de receptioniste met een handgebaar groetend, snelde hij de trap af en mengde zich in de drukke winkelstraat tussen het luchtig geklede publiek. De dienstdoende portier kende hem. Zonder er naar te vragen, noteerde ze z'n naam en reisdoel. 'Voorlichting'. De deur stond open. "Mooi op tijd, laten we meteen maar even gaan kijken," verwelkomde Gerrit hem. Hij pakte een sleutel uit de la van zijn bureau en ging hem voor. Linksaf de gang door, de trappen af en via de deur waardoor de agenten de arrestanten het bureau binnen brengen kwamen ze op de binnenplaats uit. Zwijgend liepen ze langs de grimmige blauwe ME bussen. Een klein zwart bordje waarin in witte letters MORTUARIUM gegraveerd stond gaf de bestemming aan van de korte wandeling. Het was niet de meest gezellige ruimte van het Arnhemse politiebureau.

"Moord?" "Wie zal 't zeggen," antwoordde de politieman nietszeggend. Ondertussen ontsloot hij de bruine klapdeuren. Met een voetbeweging waaruit routine sprak, schoof hij een schuin klosje onder de linkerdeur. Hij deed het licht aan. In de koele betegelde ruimte hing de penetrante lucht van een ontsmettingsmiddel. Lysol dacht Frits. En onwillekeurig huiverde hij. Gerrit opende een soort koelkastdeur. Drie boven elkaar gemonteerde roestvrij stalen laden werden zichtbaar. Ze hadden veel weg van grote langerekte schalen. Gerrit trok de onderste over een slede naar buiten. Het laken dat erover gedrapeerd lag, verraadde dat de schaal niet leeg was. Maar een lichaam kon er, gezien de vormen, niet in liggen. Zwijgend pakte hij het laken bij twee punten en trok het voorzichtig terug. "Tsjee … , waar hebben jullie dat gevonden?" In de lade lagen een schedel en onderkaak, wat losse tanden en een ongeordende verzameling van kleine botjes, langere beenderen, ruggewervels, een bekken, losse ribben, plukken haar en leerachtig materiaal. Apart van de lichaamsresten lagen uiteengevallen schoenen, resten van een portemonnee en diverse kledingresten, sommige van een grove stof met nog klonten aarde eraan. "Die komt onder het wegdek vandaan. Onder het kruispunt Koningsweg - Deelenseweg in Schaarsbergen, om precies te zijn. Misschien weet je het, misschien ook niet, dat in Schaarsbergen sinds jaar en dag het gerucht onder de oudere bewoners gaat, dat er aan het eind van de oorlog op dat kruispunt een lijk in een bomtrechter lag. Niemand wist hoe het erin gekomen was, noch van wie het was. Materman, zo gaat het verhaal, die behalve dorpskapper, huisknecht en jachtopziener ook ondercommandant van de vrijwillige bosbrandweer was, was kort voor de aankomst van de eerste Canadese tanks zelf op verkenning uitgegaan. Van zijn huis aan de Kemperbergerweg was hij door het bos naar dat kruispunt gefietst, omdat hij hoopte van daar af te kunnen zien of er nog Duitsers of Oekraïners of wat het ook mochten zijn, op het nabijgelegen vliegveld Deelen zaten. Want die lui hadden zich daar tot het laatst toe opgehouden in de gebouwen. Maar alles scheen verlaten en Materman waagde zich op de kruising om het gat te bekijken dat was ontstaan toen de Duitsers er kort tevoren een lading - waarschijnlijk een bom - tot ontploffing hadden gebracht. Toen hij 's middags opnieuw ging kijken, hadden de Canadezen het gat dichtgeschoven en er rijplaten overheen gelegd. Dat is het verhaal," aldus de politieman die met de armen over elkaar naast de uitgetrokken lade tegen de wand leunend zijn verhaal had afgestoken. "Maar hoe komen jullie hier nou aan? Al enig idee trouwens wie het is?" informeerde Frits. "Om bij je eerste vraag te beginnen: je weet misschien, dat de gemeente de Koningsweg een tijd geleden heeft overgedragen aan de provincie. Die kwam er al vrij snel achter, dat er wat gedaan moest worden aan dit gevaarlijke kruispunt. Toen de Dorpskrant het nieuws over de komende reconstructie verspreidde, belde er iemand op om ons attent te maken op de legende. Als er toch aan het kruispunt gewerkt ging worden, dan was dat een goede gelegenheid ... enfin, je begrijpt het. In overleg met de dienst Wegen, Verkeer en Grondzaken van de provincie, is daarop besloten de gelegenheid inderdaat aan te grijpen om eens na te gaan wat er waar was van het verhaal. Welnu, het resultaat ligt voor je, het zand zit er nog aan, zoals je ziet." Frits boog zich over de tafel om de botten en botjes wat beter te bekijken. Ze waren nog uitzonderlijk gaaf, vond hij. En dat na zoveel jaar. "Wanneer hebben jullie hem gevonden ... is het trouwens een 'hem'?" "Ja, het is een man ... gisterochtend." "Had je me wel eens mogen waarschuwen," merkte Frits op. "Wat was je er wijzer van geworden dan je nu bent?" "Nou ja, een aardige foto ..." "Je weet, dat we zulke foto's liever niet in de krant zien. Trouwens, we wisten nog helemaal niet of we wel iets zouden vinden. Kapperspraatjes ..." "Bekend wie hij is?" "Een soldaat?" "Geen aanwijzing voor. Geen herkenningsplaatje, geen helm, geen wapen, geen patronen, patroonhouders. Zelfs het schoeisel is niet van militaire herkomst. Nee, we hebben geen idee. Er lagen geen papieren bij, geen zegelring met initialen, geen trouwring. De dokter, die dit hoogst interessante gevallen vindt, schat dat hij omstreeks een meter tachtig is geweest, leeftijd zo tussen de vijfentwintig en dertig jaar. De lengte kunnen ze ongeveer bepalen aan de hand van de lengte van het dijbeen, de leeftijd uit de mate van de vergroeiïng van diverse beenderen. Kijk hier." Gerrit boog zich over de tafel: "Hier zit een kogelgat. De kogel is niet uitgetreden en dat klopt, want hij lag los in de schedel. Hij is van een vrij licht kaliber, vermoedelijk afkomstig uit een vuistvuurwapen." Hij wees op de kogel die naast de schedel lag. "Afblijven! De boel is nog niet gedesinfecteerd," gebood Gerrit toen Frits de kogel wilde oppakken. Hij legde uit, dat er zelfs na zoveel jaar nog kans op gevaarlijke schimmelinfecties bestond. "Maar jullie zullen toch wel iets meer weten?" probeerde Frits opnieuw. "Ja, dat er resten stof en knopen van een Duitse militaire winterjas bij zitten. Herkomst , maar dat is dan ook alles." "Dus toch een soldaat?" "Er schijnen in de laatste oorlogswinter, zeker in de buurt waar Duitsers zaten, wel meer kerels in zulke jassen rondgelopen te hebben. Lui die hand en spandiensten voor de moffen verrichtten, wisten daar wel aan te komen." Hij drapeerde het laken weer voorzichtig over de stoffelijke resten. "Het heeft ook weinig nut om het zaakje nu nog in de koeling te houden, maar ja, een geschiktere plaats om het te bewaren hebben we nu eenmaal niet."

Terug in de kamer van 'Voorlichting', praatten ze tot het middaguur door over de vreemde vondst. Op de vraag wat er vervolgens ging gebeuren, vertelde Gerrit dat de Gravendienst van de Landmacht al was ingeseind. "Die lui hebben nu eenmaal de meeste expertise op het gebied van stoffelijke resten in deze staat. Volgende week komen ze langs. Er is toch geen haast meer bij." "Zouden die er nog uitkomen, dacht je?" wilde Frits weten. "Ik betwijfel het. Wat moet je hier mee beginnen?" "Z'n gebit lijkt nog vrij compleet," merkte Frits op. "Ja, dat wel, maar hoeveel mensen met een compleet gebit zouden er zoek zijn? Duizend? Tienduizend? Daar kom je dus niet meer uit. Temeer omdat je niet weet waar je zoeken moet," sprak Gerrit berustend, "van een DNA-profiel hadden ze nog nooit gehoord!" 2.

Voorzichtig gasgevend, dan weer gas terugnemend en de voeten laag boven de grond, laveerde de rentmeester op zijn lichte motorfietsje over de met kuilen en geulen bezaaide Stroolaan. Ongeveer halverwege de onverharde weg eindigde de riskante onderneming. De lange, magere gestalte plantte beide voeten stevig op de grond en stuurde op de stoep voor het het kruidenierswinkeltje van Betje van Brakel af. Rond de onverharde Stroolaan, die de hogergelegen Bakenbergseweg met de Kemperbergerweg verbond, vond men een van de verscheidene concentraties van woningen en boerderijen, die samen het over een groot gebied verspreide dorp Schaarsbergen vormden. De bevolking bestond hoofdzakelijk uit kleine boeren, ambachtslieden, arbeiders en mensen die met ongeregelde handel aan de kost kwamen. Zo was Wijnveld, die naast het kruidenierswinkeltje van Betje van Brakel woonde, aan huis een branderij begonnen. De zaken liepen goed en hij verdiende een redelijke boterham aan het branden van lupinezaad, en toen dat schaars werd, van eikels, die hij aan koffiebranders uit Groningen en Rotterdam leverde. Op hun beurt maakten die daar koffiesurrogaat van. Heel wat Nederlanders moesten al met 'echte Stroolaankoffie' of een melange daarvan hebben kennisgemaakt. De huisbranderij bood diverse jonge kerels uit de Stroolaan de kans om een leuk centje bij te verdienen. Het moet gezegd worden, Wijnveld was niet krenterig. Zo hielpen de Stroolaners elkaar de oorlog door. Stijf en in z'n bewegingen belemmerd door de zware leren jas, stapte de rentmeester van zijn 'stoomfiets', zette die voorzichtig tegen een van de bomen voor het winkeltje, sloeg de sneeuw van z'n jas, stampte de ergste modder van z'n laarzen en ging het spaarzaam verlichte winkeltje binnen. De bel aan de winkeldeur kondigde zijn komst aan. Het duurde enige tijd voordat uit de donkere gang het gekraak van een deur klonk. Met een sloffende tred kwam de kruidenierster, het grijze haar slordig in een afgezakt knotje samengebonden, uit het donker tevoorschijn. Tiemens - de rentmeester - had zich ondertussen ontdaan van z'n leren kap en keek naar de plasjes water die zich op de plavuizen rond zijn schoenen vormden. Sinds koffiebonen vrijwel niet meer te krijgen waren, stond de rode koffiemolen met het grote wiel werkeloos op de hoek van de uitgesleten toonbank. "Há Adriaan!" begroette de vrouw op pantoffels de bezoeker, zodra ze hem in het licht van de hanglamp herkende. Er lag verrassing in haar stem. "Met dit slechte weer nog bij de weg?" "Ja, Betje, ik wou je even spreken. Schikt dat?" Natuurlijk schikte het, hij had niet anders verwacht! Hoe lang kenden zij elkaar al? Dat moest vanaf de schoolbanken zijn. De school van meester Reesink, bij het kerkje van Schaarsbergen, de School met de Bijbel. Later had Adriaans oudere broer Hendrik, die architect was, dit huis in opdracht van Betjes vader gebouwd. Oorspronkelijk was het een bakkerij met winkel en bovenwoning, doch nadat de oude Van Brakel in 1934 was overleden, was Betje er een kruidenietswinkeltje in begonnen. In de voormalige bakkerij bewaarde zij nu haar bescheiden voorraad. Adriaan Tiemens volgde Betje naar de kamer achter de winkel en ontdeed zich daar van zijn zware jas. Of haar nichtje ook thuis was? Want eigenlijk kwam hij voor háár. Nee, dat trof hij niet. Ze was vanochtend al vroeg de deur uitgegaan en kwam vanavond pas laat of anders morgen in de loop van de dag weer thuis. "Weet je nog dat je me laatst vroeg om eens aan haar te denken als er op Het Jachthuis een betrekking beschikbaar zou komen?" Betje bromde bevestigend. "Welnu, ik heb misschien wat. Erna, een van de meisjes van de gravin," stak hij van wal nadat zij hem een kopje thee had ingeschonken, "is terug naar Duitsland. Haar moeder is bij een bombardement omgekomen en zij zal nu de zorg over het gezin op zich nemen. Mevrouw heeft mij nu gevraagd naar een ander meisje om te zien. Spreekt ze Duits ...?" "Wie spreekt Duits ...?" vroeg Betje, wier gehoor niet meer zo best was. "Je nichtje ... Spreekt je nichtje Duits? Dat moet ze wel kunnen met het oog op de graaf." "Ik zou het wel denken ... Ze hebben thuis jarenlang een Duitse meid gehad. Ja ... ze zal zich wel aardig in het Duits kunnen redden, denk ik. Want na haar eindexamen gymnasium heeft ze twee maanden lang gelogeerd op de boerderij van de ouders van hun meid. Ergens in het Zwarte Woud. Maar eerlijk gezegd heb ik haar nog nooit Duits horen praten," bekende Betje. "zeker de laatste jaren niet," voegde ze er ontdeugend aan toe. De rentmeester knikte tevreden:"Vraag haar of ze er iets voor voelt." Hetgeen Betje beloofde. Hij zou zo snel mogelijk horen. In elk geval aardig dat hij aan haar had gedacht. Er viel een korte stilte die slechts onderbroken werd door de trage tik van de oude staartklok. Van buiten drongen alleen gedempte geluiden de achterkamer binnen. Het was harder gaan sneeuwen. "Hoe gaat het met haar?" bracht de oude kruidenierster het gesprek weer op gang. Zij had haar nog gekend als jonkvrouwe Brantsen, enige dochter van baron Brantsen van kasteel Zypendaal, telg van een vooraanstaand Arnhems regentengeslacht. Jonkvrouwe Alwina werd op Zypendaal geboren in de tijd dat het dorp Schaarsbergen net tot ontwikkeling kwam. Rond het midden van de vorige eeuw had Alwina's grootvader een begin gemaakt met in cultuur brengen van grote stukken woeste grond ten noorden van Arnhem. Na zijn dood had haar vader dat werk energiek voortgezet. Behalve een bekwaam bestuurder, was hij ook een godvruchtig man en een mens, begaan met het lot van allen voor wie hij zich verantwoordelijk voelde. Zo had het ontginningsdorp door de steun van baron Brantsen z'n Hervormde Kerk gekregen, de naaischool en de lagere school, de School met de Bijbel. Alwina mocht in 1882 de eerste steen leggen. Voor zijn arbeiders liet de baron eenvoudige, maar solide woninkjes met grote groententuinen bouwen. De uitvoering van het werk wist de baron bij zijn toegewijde rentmeester Hendrik Jan Tiemens - de vader van Adriaan - in vertrouwde handen. Ook Tiemens was een zeer godvrezend mens. De onkreukbare rentmeester en zijn gezin stonden in het Schaarsbergen van die dagen in hoog aanzien. In 1899 overleed de baron. Zijn dochter Alwina was toen al vijf jaar getrouwd met een lid van een bekende Duitse adellijke familie, Graf Karl Leopold Eugen Von der Goltz, een officier van de Ulanen. Dat was de elite-cavalerie van de Duitse keizer. Het jonge paar vestigde zich in Potsdam. Ze schonk hem drie kinderen, een zoon en twee dochters. De oorlog van 1914 - 1918 had grote zorg met zich meegebracht, omdat zowel de graaf als jonker Wilhelm in Frankrijk aan het front vochten en daar aan grote gevaren waren blootgesteld. De oudste dochter, jonkvrouw Maya, diende haar vaderland als gewondenverzorgster. Het jongste meisje, Elisabeth, was in die tijd nog bij haar moeder. Toen de Duitse keizer in 1918 naar ons land uitweek, bevond ook Von der Goltz zich in zijn gevolg, ontgoocheld door het verlies van de oorlog. Het gezin Von der Goltz nam zijn intrek in Het Jachthuis, gelegen in het kleine landgoed Gulden Bodem tegenover kasteel Zypendaal. In dit laatste woonde nog steeds de oude baronesse Brantsen. Alwina had altijd een hekel gehad aan het naargeestige kasteel in het water en bleef na de dood van haar moeder in 1926 dan ook op Het Jachthuis wonen. Het landgoed Zypendaal werd uiteindelijk verkocht. Alwina voelde zich als 'laatste echte Brantsen' draagster van de familietraditie die haar voorouders reeds koesterden en die zo treffend werd uitgedrukt in de spreuk die zij zich hadden aangemeten - ora et labora, bid en werk. Doch de tijden waren veranderd. De ontginningen waren voltooid en het landgoed Zypendaal was na het overlijden van Alwina's moeder in vreemde handen overgegaan. In Schaarsbergen sprak men nog wel met ontzag over de gravin, doch haar invloed was tanende. Haar steun en toeverlaat, de oude rentmeester die haar nog als klein meisje had gekend, was in 1932 overleden. Hoewel zeker niet onbekwaam, miste zoon Adriaan, die de fakkel van zijn vader had overgenomen, diens ervaring en natuurlijk overwicht. Het opkomend nationaal-socialisme trok diepe sporen in het Duits-Nederlandse gezin. Ofschoon ze met een Nederlandse jonkheer in het huwelijk trad, stak dochter Elisabeth haar sympathie voor het nazisme niet onder stoelen of banken. Haar echtgenoot ontpopte zich als een prominent aanhanger van Musserts NSB. En de graaf had oog voor de belofte die Hitler en zijn trawanten inhielden: revanche voor de smadelijke nederlaag die Duitsland in 1918 had geleden. Een nederlaag die des te harder was aangekomen, omdat die hem ook nog eens uit zijn vaderland had verdreven en hem naar het kleinburgerlijke, a-culturele landje van zijn eega had verbannen. Het plezier dat hij aan de jacht op haar uitgebreide familiebezittingen beleefde, was het weinige dat hem nog enige genoegdoening schonk. De gravin, van huis uit opgevoed in de beste oranje traditie - prinses Juliana verkeerde menigmaal op Het Jachthuis -, had een natuurlijke afkeer van de ordinaire nationaal- socialisten. Dit alles maakte er de verhoudingen binnen de familie niet eenvoudiger op. En die verhoudingen waren nog aanzienlijk verscherpt door de Duitse inval. De graaf en zijn dochter waren opgetogen over de voortvarendheid waarmee Duitsland zijn veroveringsdrift botvierde. Voor schoonzoon jonkheer Daniel leek een gouden toekomst weggelegd! In mei 1940 verwelkomde de oude generaal van de Ulanen zijn volksgenoten allerhartelijkst. Verbolgen als ze daarover was en gekrenkt tot in het diepst van haar ziel, had Alwina bepaald geen geheim gemaakt van haar anti-Duitse gezindheid. Nog steeds werd er in Schaarsbergen gegniffeld als het verhaal werd verteld over de Duitsers die in de meidagen van 1940 bij haar aanklopten om een soldatenbegraafplaats op een hoekje van haar uitgebreide landgoed aan te mogen leggen. Ze walgde van het idee 'dooie moffen' in haar grond te hebben, maar zwichtte uiteindelijk toen een beroep op haar menselijkheid werd gedaan. Dat was een rechtstreeks appel op haar Brantsen- geweten. Maar ze kon niet laten aan haar toestemming de wens te verbinden "... dat ze ervoor zullen zorgen, dat het snel vol komt." Vanzelfsprekend had het verhaal zich als een lopend vuurtje over Schaarsbergen verspreid! "Hoe staat het met het kerkhof?" informeerde Betje ondeugend. "Laat ik zeggen," zei Adriaan terwijl hij zich moeizaam in zijn stugge leren jas hees, "dat de gravin op haar wenken wordt bediend! Als het zo doorgaat als de laatste tijd , dan heeft ze niets te mopperen, Betje! Dan zullen we binnenkort moeten uitbreiden!" Dat de graaf hem wel weer spoedig zou ontbieden en om hem op te dragen er voor te zorgen dat hij, de graaf, op de 'germaanse' Heldengedenktag met een imposante krans een goede beurt kon maken bij zijn Duitse vrienden, hield Adriaan maar wijselijk voor zich. Niet alleen omdat dat onder geen voorwaarde de gravin ter ore mocht komen. Nee, in zijn hart geneerde de rentmeester zich ervoor dat hij hieraan meewerkte. Hij moest wel, hij had geen keus. Maar toch ...

3.

Hij stond nog een enkel ogenblik te luisteren naar het wegstervende geluid van de zware stermotor dat weldra geheel was opgelost in het sonore gedreun van de overtrekkende bommenwerpers. De luchtdoelartillerie leek alles wat schieten kon in de strijd te hebben geworpen. Zijn ogen probeerden tevergeefs de duisternis van de nacht te doorboren en een glimp van de bommenwerpers op de vangen. Met een schok realiseerde hij zich, dat het geen Duitse bommenwerpers waren waarop geschoten werd, maar Britse! En dat het de Duitse FLAK was die hen op de korrel nam.Mondingsvuur flitste aan de horizon, seconden later volgden de doffe dreunen; het gevreesde 88 mm geschut, naar hij vermoedde. De rollen waren nu omgekeerd en daar zou hij nog wel aan moeten wennen! Ondanks de duisternis, wist hij precies waar hij stond. Na ten westen van Arnhem ter hoogte van de spoorbrug de Neder Rijn te zijn gepasseerd, hadden ze hun weg op niet veel meer dan boomtophoogte vervolgd. Een lichte koerscorrectie bracht de Lysander in het verlengde van de weg naar Otterlo. Onopgemerkt passeerden ze op een steenworp afstand de furieus vurende FLAK-stelling op De Hoge Veluwe. De zware schoten resoneerden in de romp en vleugels van het vliegtuig. De zwijgzame piloot zette zijn toestel een goede kilometer verder met een bewonderenswaardige beheersing op de kaarsrechte, maar smalle asfaltweg. Een minuut later was allest voorbij. Niets wees er nog op dat er in deze verlatenheid van de Veluwe zojuist een agent was afgezet. De routine waarmee zijn 'chauffeur' de hele missie uitvoerde, wees er op dat hij, Jan van Dijk, niet de eerste was door hem ver in vijandelijk gebied werd afgezet. Een gerusttellend idee, dat hij niet de enige agent was die Air Intelligence, de inlichtingendienst van de , in vijandelijk gebied had, al schoot hij daar verder ook niets mee op. Johannes van Dijk, grinnikte hij. In Batavia geboren op 23 maart 1920. Enkele jaren voor zijn geboorte waren zijn ouders naar Indië vertrokken, waar hij in Bandung was opgegroeid. Tijdens zijn verlof in het moederland was de oorlog uitgebroken en was de weg terug. Als het verhaal in twijfel werd getrokken, bestond er maar één remedie: stug blijven volhouden dat het de waarheid was. Omdat het nu eenmaal moeilijk was na te trekken, kon men hem moeilijk anders dan op z'n woord geloven. Tenminste, dat was hem allemaal verzekerd door de mensen van Air Intelligence. Hij hoopte maar dat het zo zou uitpakken.Eén ding was evenwel zeker: over een paar weken zou hij 23 jaar worden. De eerste verjaardag van 'Johannes' op bezette Nederlandse bodem. Hij vroeg zich af hoeveel er nog zouden volgen. Het moest toch gek gaan, wilde het jaar 1944 de bevrijding niet brengen. Koud tot op het bot en verstijfd door het urenlang zitten, ging hij op weg naar zijn eerste contactadres. Vandaar zou hij naar Arnhem, zijn eindbestemming, worden gebracht. 4.

Te voet legden de rentmeester en het meisje het slingerende pad van de rentmeesterswoning naar Het Jachthuis af. Het karakteristieke huis dat uit het midden van de vorige eeuw dateerde, lag op een heuvel, centraal in het landgoed Gulden Bodem. De gravin verwachtte haar in de salon die een fraai uitzicht bood over het grote, aflopende gazon dat omzoomd werd door rododendrons. Ze bleef staan totdat de oude dame haar uitnodigde plaats te nemen. De gravin nam haar intussen scherp op. De kennismaking bleek niet veel meer dan een vraag en antwoordspel, waarin de gravin de vragen stelde en Irene terughoudend en vormelijk antwoord gaf. "Je weet wat er hier van een meisje wordt verlangd?" "Ja mevrouw, mijnheer Tiemens heeft me daarover uitvoerig verteld." Ze begon zich er over te verwonderen, dat de oude dame zovelen vrees inboezemde. Juist daardoor was ze niet bedacht op de volgende vraag die ze afvuurde:"Wat weet je van de situatie hier?" Een moment was ze uit haar evenwicht gebracht. Ze wist niet zo snel wat te zeggen. En dat duurde net iets te lang, realiseerde ze zich. Ze voelde zich kleuren. Nog voordat ze haar korte verwarring te boven was, sprak mevrouw bemoedigend glimlachend het verlossende woord: "Genoeg, zie ik." Alwina nam rustig de tijd om een volgende pijl op haar boog te leggen. "Sinds wanneer woon je bij je tante, Irene?" Een onschuldige vraag waarop ze onbevangen antwoord gaf. "Vertel me eens, Irene, wat de reden is dat je bij je tante bent gaan wonen." Weer voelde ze zich overrompeld. Ze stond voor een dilemma; de waarheid spreken of niet? Wat wist de gravin al over haar? Had ze al informatie ingewonnen? Stom, daar had ze Tiemens naar moeten vragen. Ze stond met de rug tegen de muur. Wat had de gravin bedoeld met de vraag over haar eigen familiesituatie? Had ze daarmee haar kaarten op tafel gelegd? Was het een signaal, een uitnodiging om ook maar open kaart te spelen? Kon ze de oude dame vertrouwen? Ze aarzelde nog een moment, maar besloot toen de waarheid te vertellen. "Ik ben in Leiden in de problemen gekomen, mevrouw. Het was beter dat ik daar vertrok voordat er ongelukken zouden gebeuren." De gravin keek haar een ogenblik scherp aan, wendde toen haar blik af, stond langzaam op uit haar fauteuil en deed een paar stappen naar het raam. Ze keek naar buiten zonder de tuinman te zien die bezig was het pad tussen de gazons sneeuwvrij te maken. Hoelang ze daar roerloos bleef staan, wist Irene zich naderhand niet meer te herinneren. Langzaam maakte de licht gebogen gestalte van de oude vrouw zich los uit de omlijsting van het venster. "Je kunt gaan, Irene. Tiemens zal je bescheid geven." Toen de deur achter haar in het slot viel, slaakte ze ongemerkt een zucht van verlichting. Ze haastte zich terug naar de Gulden Spijker, de rentmeesterswoning. Maar vader was niet meer thuis, vertelde een van z'n zoons. Hij was met een houthandelaar het bos in. De volgende dag kwam hij in de winkel vertellen dat ze maandagochtend om zeven uur op Het Jachthuis werd verwacht. 5.

Het verbaasde hem eigenlijk hoe onopvallend hij zijn plaats in de samenleving had kunnen innemen. Het was zo glad verlopen, bijna te mooi om waar te zijn. Er moesten toch diverse mensen zijn die wisten dat er iets met hem aan de hand was. Natuurlijk de boswachter waar hij in de nacht van aankomst zijn bagage kon ophalen. Maar wist die meer dan dat er iemand een koffer kwam afhalen die eerder was gebracht? Het was niet aannemelijk. Hetzelfde gold waarschijnlijk voor het oude echtpaar in de Brugstraat, vlak bij het station, dat hem gastvrij had ontvangen. Zouden zij al vaker vreemde kostgangers hebben gehad? De Koning dan, die hem op het postkantoor had aangenomen? Het kon haast niet anders of die moest meer weten. Anders zou de kans en dus het risico veel te groot zijn dat er iets mis liep. Tot hoever reikte zijn kennis? Niet verder dan strikt nodig was, daar kon je wel van uitgaan. Het was maar de vraag of hij wist dat Van Dijk niet zijn ware achternaam was. Wie wist er veel en wie weinig? Was er aan deze zijde van de Noordzee eigenlijk wel iemand die alles wist? Een grote regisseur, heel nabij of veraf? Of waren de kaarten in Engeland gestoken en trok men er daar een, al naar gelang de noodzaak daartoe bestond? Was zijn toekomstig contact al op de hoogte van zijn aanwezigheid? Was die al druk bezig hem te observeren? De gedachte daaraan bezorgde hem een gevoel van onbehagen. In Londen was hij keer op keer gewaarschuwd voor provocateurs van de Duitsers, zogenoemde V-mannen, die zijn pad konden kruisen. Waar waren ze, wie waren het? Hij besloot, zolang hij al zijn aandacht moest besteden aan de werking van het postwezen met zijn talrijke voorschriften en formulieren, zich over al deze vragen maar niet al te druk te maken. Begin maart liet De Koning hem bij zich roepen. Er kwam een postwijk vrij in het zuidelijke deel van Schaarsbergen. Dat wil zeggen, de Zypendaalseweg vanaf de boerderij De Teerplaats, delen van de Schelmseweg, Bakenbergseweg en Kemperbergerweg en de gehele Stroolaan met de daarop uitkomende paden. Of hij daarvoor voelde. Weer vroeg hij zich af of en zo ja, in hoeverre De Koning op de hoogte was van zijn missie. "Ik kan niet garanderen dat de grenzen van deze wijk niet spoedig veranderen. Zoals je misschien al ter ore is gekomen, zijn we bezig om met de oude Beumer aan de Kemperbergerweg een regeling te treffen voor de sluiting van zijn postagentschap. Er zitten nogal wat haken en ogen aan, maar als het door gaat, zullen we de rest van Schaarsbergen vanuit dit kantoor gaan bedienen. Misschien is de boslucht goed voor je gezondheid. Denk er maar eens over na. Tussen twee haakjes, praat er voorlopig nog met niemand anders over, wil je. De zaak met Beumer ligt nogal gevoelig." 'De rest van Schaarsbergen'; dat was waar alles om draaide. Hij kende de plattegrond van het dorp maar al te goed van de stapels luchtfoto's die hij samen met een jonge vrouwelijke luitenant van de foto-interpretatiedienst had doorgewerkt. Vier wegen legden een enorme rechthoek in het landschap. In het zuiden liep de Schelmseweg van oost naar west, in het noorden de Koningsweg. Aan de westzijde verbond de Kemperbergerweg en aan de oostzijde de Deelenseweg beide wegen. De meeste bebouwing lag als een lint aan de westzijde langs de Kemperbergerweg. Alleen de kerk, de pastorie, enkele woningen, de school en het blokje arbeiderswoningen dat Casa Nova heette, lagen aan de oostkant van die weg. In de hoek Koningsweg - Deelenseweg was eveneens een aantal woningen gesitueerd. En dan was er de Stroolaan, die de verbinding vormde tussen de Kemperbergerweg en de Bakenbergseweg, welke laatste ter hoogte van de wijk Hoogkamp de Schelmseweg kruiste. Ook daar veel bebouwing. Daarnaast was er sprake van veel verspreid liggende, dikwijls afgelegen woningen en boerderijen. Bijzonderheden? Ja zeker. Schaarsbergen leek grotendeels ondergedoken te zijn in één groot, vrijwel aaneengesloten bosgebied. Maar dat was niet het enige. Op de luchtfoto's had hij steeds weer een markante, gebogen baan van west naar oost gezien. "Daar bereiden de Duitsers de aanleg voor van een - wat zij noemen - Autobahn. Een brede weg met aan weerszijden twee rijstroken tussen de Nederlandse kuststreek en Duitsland," lichtte de officier toe. "Maakt uiterst snelle troepenverplaatsingen mogelijk." Aardig wijffie, pittig ding. Geen katje om zonder handschoenen aan te pakken, taxeerde hij haar. Onverstoorbaar had ze hem op de Deelenseweg opmerkzaam gemaakt en wees ze met een potlood aan: "Vanaf dit punt zijn de Duitsers bezig de tramlijn die vanuit het centrum naar deze wijk loopt ... even kijken ..." ze neusde in haar papieren "ja ... lijn 3 om precies te zijn, te verlengen." Hij had zich verbaasd afgevraagd hoe ze wist dat het lijn 3 was. Dat de vrouw uit een luchtfoto veel kon opmaken was hem inmiddels wel duidelijk. Maar het nummer van de tramlijn? Nee, dat leek hem wel erg sterk. Blufte ze? Die indruk kreeg hij niet. Hij zou wel zien! Jan dacht met genoegen terug aan de briefing die zij hem had gegeven. Ze moest,ondanks haar jeugdigheid, een kei op haar vakgebied zijn, schatte hij. Ze leek geheel in haar werk op te gaan. Haar aanstekelijke enthousiasme stond overigens in schril contrast met de eentonigheid waarmee een gezette vijftiger - die nog stonk ook - zijn lesjes over verbindingen en alles wat daarbij kwam kijken, voor hem opdreunde. Het weinige dat hem van 's mans lessen was bijgebleven, was dat antennes verraadden voor welk doel zenders werden gebruikt. Zo waren er richtantennes geschikt voor het tot stand brengen van radioverbindingen naar een bepaalde plaats. Met peilantennes kon de richting worden vastgesteld waaruit radiosignalen kwamen. Kenmerkend was dat zulke antennes draaibaar waren. Matras- en paraboolvormige antennes (zogenaamde schotelantennes) behoorden meestal bij radiomeetapparatuur voor het opsporen van vliegtuigen. Nee, gaf hem de lessen van die luchtfoto-tante maar! "Deze hier is de Koningsweg ..., de grote 'wildwissel' door uw toekomstig jachtrevier," had ze in een poëtische opwelling gezegd terwijl ze op de rechte lijn op een foto wees. Zij had dus van zijn missie geweten. Wat zich aan weerszijden ervan precies afspeelde, was voor een deel nog een mysterie. In elk geval lagen er militaire objecten te kust en te keur. Komend vanaf de weg Arnhem-Apeldoorn had men direct aan de rechterzijde al uitzicht op een verbindingsstation op de Galgenberg bij Terlet. Dan een opslagplaats van bouwmaterialen, direct rechts langs de weg. Aan de linkerzijde tekenden zich dan de rode bakstenen gebouwen van een groot kamp af, dat de Duitsers Groß Heidelager schenen te noemen. Eenmaal het kruispunt met de weg naar Hoenderloo gepasseerd zijnde, begon aan de rechterzijde, zij het op enkele honderderden meters afstand en door bos aan het oog onttrokken, het vliegveld Deelen. Het grootste en best geoutilleerde Duitse vliegveld in Nederland, volgens de luitenant. Ontworpen voor bommenwerpers, maar hoofdzakelijk gebruikt door nachtjagers. Verderop kwam men op de hoogte van het Klein Heidelager, dat links in het bos verscholen lag. Tussen de gebouwen voor huisvesting van personeel - "denk vooral aan nachtjagerbemanningen" - lag daar ook een commandocentrum van de nachtjagers. Het kruispunt met de Deelenseweg voorbij, doemde al spoedig aan de rechterzijde een complex verspreid staande legeringsgebouwen op. Daarachter, overigens nog steeds onzichtbaar, strekte zich het vliegveld uit. Weer een kleine kilometer verder, enkele honderden meters na de kruising met de Kemperbergerweg, lag tenslotte de laatste belangwekkende Duitse nederzetting. Daar was aan de linkerzijde van de weg het grote complex van het 'sanatorium' Koningsheide gesitueerd. Een particulier krankzinnigengesticht, dat de Duitsers hadden gevorderd. Duitsers in het krankzinnigengesticht ... Het was geen slechte keus geweest, er zat een sterke symboliek in, vond Jan. In korte tijd had de bezetter een flink aantal bakstenen barakken op het uitgestrekte terrein uit de grond laten stampen. Ze waren kennelijk nogal wat van plan. Achter het voormalig hoofdgebouw van het sanatorium stond een gebouw dat zich in vorm en grootte duidelijk van de andere nieuwbouw onderscheidde. Aan de overzijde van de Koningsweg, de noordkant dus, werd nog koortsachtig gebouwd. De vraag of en zo ja welke relatie deze concentratie van gebouwen met het vliegveld had, was nog niet opgehelderd. Tot nu toe was er bij geen enkel vergelijkbaar vliegveld iets dergelijks waargenomen. Jans opdracht was het om opheldering te verschaffen over hetgeen er zich op het terrein van het voormalige gesticht afspeelde, want daarover maakten de Britten zich grote zorgen. "De adelaar heeft zich er genesteld en we willen weten wat hij daar aan het uitbroeden is," zoals een inlichtingenofficier het uitdrukte. Voor het indrukwekkende vliegveld Deelen leek Air Intelligence veel minder belangstelling te hebben. Of het vliegveld had nauwelijks nog geheimen voor hen. Dat kon ook natuurlijk. Wat het vliegveld betrof, daarvan lagen de installaties over een grote oppervlakte verspreid. Het viel niet te ontkennen, dat de ingenieurs bij het ontwerpen van het veld handig gebruik hadden gemaakt van de mogelijkheden die de beboste omgeving bood om belangrijke objecten aan het oog te onttrekken. Het startbanenstelsel leek op te gaan in het patroon van het omringende landschap. De rolbanen volgden zoveel mogelijk de grenzen tussen de bospercelen en het open veld. Veel hangars en werkplaatsen waren in de vorm van boerderijen en landbouwschuren opgetrokken en opstelplaatsen van nachtjagers gingen schuil onder camouflagenetten. Het had allemaal niet kunnen verhinderen, zo stelde Jan tevreden vast, dat de Britten er in waren geslaagd het veld de meeste van zijn geheimen te ontfutselen. En dat kon er alleen maar op duiden, dat er ook flink gespioneerd werd. Een geruststellende gedachte. Temeer daar hij zich moest concentreren op wat de Duitsers op het terrein van het sanatorium in hun schild voerden. 6.

Het was opvallend hoe gemakkelijk de bezetters zich in het Arnhemse openbare leven bewogen. Aanvankelijk had de aanblik van Duitse soldaten hem vrees ingeboezemd, doch allengs verdween dat. De grauwe Luftwaffe uniformen waren langzamerhand tot het alledaagse Arnhemse straatbeeld gaan behoren. De oude postbesteller van de Arnhemse wijk Hoogkamp stelde tevreden vast, dat zijn leerling goede vorderingen maakte en het wel zou klaren in z'n eigen wijk. In de drie maanden die volgden, kreeg hij een goed beeld van zijn deel van Schaarsbergen. Zo waren de brieven die hij op Het Jachthuis moest bezorgen, vaak van een bedenkelijke herkomst. Dan waren er nog diverse adressen die regelmatig NSB-post ontvingen. Eén adres intrigeerde hem; Bakenbergseweg 257. Het witte huis heette De Enck. Het was de woning van de boswachter van het landgoed Warnsborn. W.C. van Buuren, volgens het geëmailleerde naamschildje op de deurpost. Tot dan toe had hij de boswachter echter nog nooit gezien. Op een dag bekroop hem een akelig vermoeden toen hij op dat adres een Roode Kruis envelop met diverse Duitse stempels moest bezorgen, bestemd voor mevrouw Van Buuren. Dat zag er niet best uit ... Voordat Jan bij de boswachterswoning heuvel af Warnsborn insjeesde om hotel Groot Warnsborn en de daar in de buurt gelegen woningen en boerderijen aan te doen, ging hij meestal nog even bij het nabijgelegen klooster van de Carmelitessen langs. Het aanzienlijke aantal nonnen dat daar woonde in aanmerking genomen, had hij er maar weinig te bezorgen. Het was een nogal strenge orde, had hij gehoord. Ze zouden wel niet veel post mogen ontvangen. Al fietsend en bestellend leerde hij zo zijn pappenheimers in Schaarsbergen aardig kennen. Naar verhouding bezorgden hem de kostgangers nog het meeste werk. Die hielden er doorgaans een uitgebreide briefwisseling met het thuisfront op na. En kostgangers waren er genoeg in dit deel van het dorp. Voor lui die wilden werken, was in de bouw op en rond het vliegveld goed geld te verdienen. En menig inwoner van Schaarsbergen pikte graag een graantje mee door de werklui, die soms van heinde en verre kwamen, een verzorgd onderdak te bieden.

Eind mei kreeg Jan te horen dat hem het noordelijk deel van Schaarsbergen was toegewezen. De huizen aan de Koningsweg gingen het leeuwendeel van zijn adressen uitmaken. Eindelijk was hij waar hij zijn moest. Nu diende hij nog een nieuwe 'uitvalsbasis' zien te vinden in de buurt van het sanatorium die hem in staat stelde zijn spionagewerk zo onopvallend mogelijk uit te voeren. In de eerste weken op z'n nieuwe postronde knoopte hij her en der gesprekjes aan, maar erg vlotten wilde het niet. De kostgangers zaten hem lelijk in het vaarwater. Het was uiteindelijk de oudste zoon van de hoofdmeester van de School met de Bijbel die met een goed idee kwam. Achter de pastorie, iets verderop, stond een stenen schuur, waar vroeger de koets en het paard van de dominee in werden gestald. Er hoorde ook een oud koetsierskamertje bij, wist hij te vertellen. Dat werd nu alleen als rommelhok gebruikt. Misschien kon Jan het krijgen. Er moest wel wat van te maken zijn, dacht de jongen. Hij moest maar eens vragen. Tien minuten later stond hij met de post in de hand op de stoep van de statige pastorie. Een meisje van een jaar of tien deed open. "Nee, vader is niet thuis. Hij is op ziekenbezoek. Maar vanmiddag is hij er wel," voegde ze er snel aan toe. Of hij dan alvast even bij de schuur mocht kijken. "Jawel hoor," zei ze na een korte aarzeling. Hij liep om het huis heen naar de grote schuur. Twee hoge, gebogen deuren lieten zien waar eens de koets werd gestald. Dan zou het kamertje wel achter de smalle, lange ramen in de kopgevel liggen, dacht hij. Wat hij zag overtrof z'n stoutste verwachtingen. Na het nodige opruim- en opknapwerk zou hij daar een ideaal onderkomen aan hebben. Een deur en een raam op het zuiden, elektrisch licht, een kraan en zelfs een schoorsteen zaten erin. Precies wat hij zovht! Geschikter kon zijn onderdak nauwelijks zijn, een betere ligging kon hij zich niet wensen. De eerste gebouwen op het terrein van het sanatoriumkamp lagen op nog geen driehonderd meter afstand!

De warande hield het zonlicht uit de kamer, waarvan de achterwand - op een kastdeur na - geheel door boekenplanken in beslag werd genomen. Voor de pastorie stonden grote tamme kastanjebomen die voor de nodige schaduw op de warande zorgden. Het venster in de zijmuur bood een blik op het pitoreske, met klimop begroeide kerkje dat zich leek te koesteren in de middagzon. De vredige stilte van het moment werd wreed verstoord door het zware dreunen van naar maximum vermogen opgejaagde vliegtuigmotoren, dat de ruiten een moment deed meetrillen. Het motorlawaai stierf even plotseling weg als het was opgekomen. Naderende voetstappen in de gang kondigden de komst van de dominee aan. Een gedistingeerde man, rond de vijftig, schatte hij. Hij was hem al een paar maal op de fiets tegengekomen, niet wetende dat het de dominee was. "Jespers." Maar dat wist hij al van de post. Tijdens de uitleg van het doel van z'n komst merkte hij dat de zielenherder niet erg enthousiast was. Voor de zekerheid deed hij er een schepje bovenop. Echter, het argument dat hij een dringend om hulp verlegen mens met weinig moeite uit de brand kon helpen, leverde niets anders op dan een langgerekt: "tjsaaa ... Maar u beschikt momenteel toch over onderdak?" De mecaniciens op het vliegveld lieten de ruiten van de pastorie opnieuw rammelen. Het stelde hem een ogenblik in de gelegenheid om zich op zijn aanpak te beraden. De dominee was niet bijster enthousiast, dat was wel zeker. De kans was dus levensgroot dat hij, wanneer hij het niet over een andere boeg gooide, bot zou vangen. En dat nu moest hij kost wat kost zien te voorkomen. Het koetsierskamertje zou hem niet ontglippen! Kost wat kost ...? Kost wat kost ...? Het mocht best wat kosten ..., dat was het punt niet. Eens proberen of deze dienaar des Woords voor Mammon op de knieën was te krijgen ... Het tractement van een dorpspredikant was niet overdadig, zeker niet als er ook nog kinderen van onderhouden moesten worden. Schraalhans mocht dan waarschijnlijk niet in hoogst eigen persoon keukenmeester zijn, het was in elk geval wel een naast familielid van hem dat in de pastorie achter het fornuis stond, veronderstelde Jan. En inderdaad, het vooruitzicht op gewin deed Jespers'aanvankelijke reserves als sneeuw voor de zon smelten. Och, veel hoefde hij er niet voor te hebben, zo probeerde hij z'n overstag gaan nog wel te camoufleren, het hok werd toch alleen maar gebruikt voor opslag van spullen die net zo goed naar de zolder konden. Voor de goede orde wilde hij nog wel even contact opnemen met de kerkvoogd; die mocht eens bezwaar maken. Per slot van rekening waren de pastorie en de schuur van de kerk. Maar de kerkvoogd vond het best, dominee had zijn zegen. 7.

De kortste weg, al was het niet de gemakkelijkste, was het pad dat schuin tegenover de winkel op de Stroolaan uitkwam en langs het hek van de oude buitenplaats Menthenberg omhoog liep naar de Schelmseweg. Het was een steil pad, een hele klim. Alleen als ze laat was ging Irene op de trappers staande naar boven. Het pad bleef klimmen tot kort voor de Schelmseweg, daarna liep het weer af. Vanaf de betrekkelijk drukke Schelmseweg liep een beukenlaan het landgoed Gulden Bodem in en voerde vrijwel rechtstreeks naar Het Jachthuis. Dit was de onopvallende 'achteringang' die ook prins Bernhard gebruikte wanneer hij en prinses Juliana op Het Jachthuis op bezoek kwamen. Het werk op het huis liet haar nog voldoende tijd om ook in het winkeltje bij te springen. Veel klanten stelden hun bezoek zelfs uit tot het ogenblik waarop zij weet achter de toonbank stond. Dat waren de knapen uit de Stroolaan en wijde omgeving. Het nieuws, dat er bij Betje van Brakel een aardig nichtje logeerde, had zich als een lopend vuurtje onder de plaatselijke opgeschoten jeugd verspreid. De omstandigheid dat ze 'stads' was kon niet verhinderen dat de jongelui danig onder de indruk raakten van haar verschijning. Hoe kon het zó groeien in de stad! Dat ze keen katje was om zonder handschoenen aan te pakken, zouden enkele overmoedigen - tot groot leedvermaak van de wat verlegener types - weldra ervaren. Zij zette hen even vriendelijk als afdoende op hun nummer. Maar desondanks bleven ze komen. Want Irene was toch een verduveld leuk grietje! Stel je voor dat je je ooit nog eens de gelukkige zou mogen noemen ... Betje van Brakel had er wel schik in; de omzet voer wel bij de belangstelling die het manvolk voor haar nichtje toonde. 8.

De graaf was kort na de lunch in vol ornaat vertrokken. Waarschijnlijk om de begrafenis van een of andere belangrijke Duitse militair bij te wonen. Gedachtig het gezegde dat je, zolang je maar niets zegt ook niet op een weerwoord hoeft te rekenen, vertelde hij zijn vrouw maar niet meer waar hij naar toe ging. Het maakte haar niet veel uit. Zij wist toch wel, wanneer hij weer naar zijn 'verkeerde vrienden' ging. Het hoorde allemaal bij de gewapende vrede, die er in Het Jachthuis heerste. De vorige dag had tuinman Busser de kleinkinderen met de open koets naar het station gebracht, de rust was sindsdien weergekeerd op Het Jachthuis. Toen Irene mevrouw de thee serveerde, nodigde zij haar - overigens zeer tegen haar gewoonte in - uit om een kopje mee te drinken. Ze moest het tweemaal vragen, voordat ze Irene ervan had overtuigd dat ze het meende. Terwijl Irene inschonk, weerklonk een salvo geweerschoten. Hun blikken ontmoetten elkaar. De geweren van het erepeloton op de nabije soldatenbegraafplaats waren niet de enige die vuur schoten. Mevrouw barstte los, haar bibberige stem vol opgekropte woede. "Daar gaat weer zo'n mof mijn grond in! Het gespuis, ze doen maar. Laat ze het hele bos maar vol stoppen ... hoe meer, hoe beter! En als de graaf met dat schoelje blijft omgaan, komt hij er op een kwade dag ook nog terecht. Wie met pek omgaat ..." Haar Brantsen aard had gezegevierd over de loyaliteit aan haar man. Het luchtte haar op. Ze bevroedde echter nog niet hoe snel ook deze keer haar wens in vervulling zou gaan. Twee dagen later vroeg de rentmeester om een onderhoud. Hij had zich voor alle zekerheid voorzien van de begeleiding van de heer Frederiks, directeur van de gemeentelijke Dienst van Reiniging, Ontsmetting en Landelijke Eigendommen (waar begraafplaatszaken onder vielen), maar dit 'extra gewicht' was eigenlijk niet nodig geweest. Tiemens en Frederiks kregen de vrije hand gekregen om de begraafplaats naar believen uit te breiden. Ze zat ontspannen in haar stoel en keek Irene rustig aan. Ondanks het grote standsverschil, was het gesprek tussen beide vrouwen zeer geanimeerd, het verliep bijna vriendschappelijk. De gravin bleek meer over haar te weten dan ze voor mogelijk had gehouden. En ze sprak vrijelijk over haar man en z'n Duitse vrienden, die allen tot de bezettingsmacht behoorden. Van tijd tot tijd ontving hij ze op het Huis, wat zeer tegen haar zin was. Maar ze kon het hem niet beletten en er restte haar weinig anders dan zich tijdens die hoogst onaangename momenten op haar kamer terug te trekken. Irene wist al van die bijeenkomsten. Ze had het gezelschap al enkele malen 's avonds moeten bedienen. Ze spraken Duits, maar dat het militairen waren, had ze niet geweten. Ze kwamen altijd in burger. Maar het lag natuurlijk wel voor de hand, dat ze officieren waren, bedacht ze. "Zou je mij een plezier willen doen?" vroeg de gravin onverwacht. "Met alle genoegen, mevrouw." "Wat ik je nu ga laten zien, ga vertellden en ga vragen, blijft onder ons. Kun je me dat beloven, mijn kind? Over al het andere dat we hier besproken hebben, mag je met iedereen praten, wanneer je daar behoefte aan hebt. Dat deert me niet. Ik ben ook niet van plan mijn mond te houden. Wij Brantsens hebben ons altijd voor het koningshuis ingezet. God, Nederland en Oranje, in die volgorde. En ik, als laatste Brantsen, stel er een eer in dat vaandel nu te mogen dragen. Dat ik met een Duitser ben gehuwd doet daar niets aan af. Totaal niets." Irene was bang, dat ze weer in woede zou ontsteken, maar zij beheerste zich. "Over het volgende moet je dus zwijgen als het graf." Ze liep naar een nis in de muur naast de open haard. Het zat ongeveer op borsthoogte, er stond een grote Chinese vaas in. Voorzichtig nam de gravin de vaas in haar arm, de deksel hield ze behoedzaam met haar andere hand vast. Ze draaide zich half om. "Kijk", knikte ze in de richting van de nis, waar vanuit de achterwand een sierlijk gesneden houten kopje stak. "Wel eens van een spreekbuis gehoord? Nu, dit is er een. Een echte. Hij zat al in het huis toen wij hier onze intrek namen. Hij komt uit in de keuken hieronder. Ik heb er trouwens nooit gebruik van gemaakt, ik hield er niet van om door zo'n ding te praten. Haal die stop er maar eens uit," nodigde ze Irene. Irene trok het kopje voorzichtig uit de muur. Ze zag nu dat de stop een buis afsloot die in achterwand van de nis verdween. "Als je nu je oor beneden te luisteren zou leggen, zou je ons goed kunnen verstaan," lichtte de oude vrouw toe. "Als je ook daar de stop eerst verwijdert, tenminste. Geen wonder natuurlijk, want we staan nu dicht bij de opening. Maar het bijzondere van dit ding is, dat wanneer wij verder in de salon zouden staan, wij beneden nog even goed te verstaan zijn. Ik heb me laten vertellen dat dit komt door de bijzondere vorm van de nis. Die heeft een parabolische vorm en werkt als het ware als een reuze oorschelp." De gravin vertelde, terwijl ze al die tijd met het kostbaar porselein in de arm bleef staan, dat naar zij wel eens had gehoord, de vrouw van een vorige bewoner van het Huis zich van de buis had bediend. Zij had een zwakke gezondheid gehad en lag veel en lang in de salon te bed. Omdat zij haar personeel, wanneer dat beneden in de keuken was, zonder al te grote stemverheffing vanuit elke hoek van de salon opdrachten moest kunnen geven, zou de nis aan het uiteinde de buis zijn aangelegd. "Voor de juistheid van het verhaal sta ik niet in, maar mooi vind ik het wel. En doe die stop er maar weer in," zei ze gehaast en schoof de vaas vervolgens op haar plaats terug. Ze klopte zich demonstratief af. "Een interessant ding, die spreekbuis, nietwaar?" Irene voelde dat de oude vrouw haar scherp aankeek. Alsof ze op een reactie wachtte, een teken waaruit bleek dat zij haar begreep. De gravin had haar het bestaan van de in onbruik geraakte spreekbuis niet zonder reden onthuld. Ze moest daar een bedoeling mee hebben. En wat kon die anders zijn dan dat zij, Irene, van het ding gebruik zou maken? Niet in het gewone werk van alledag. Nee, als de gravin dat had bedoeld, dan had ze dat wel gewoon gezegd. Trouwens, had ze niet verteld dat ze het maar niets vond om door dat ding te praten? "Heel interessant, mevrouw" antwoordde Irene, "ik heb zo'n spreekbuis nog nooit in het echt gezien. Zou daar het gezegde 'het oor te luisteren leggen' vandaan komen?" Alwina von der Goltz-Brantsen glimlachte tevreden. "Kom, ik heb nog veel te doen." Ze beschouwde het samenzijn als beëindigd. Gestommel in de hall en gehaaste voetstappen op de trap duidden er op dat de graaf weer terug was van de soldatenbegraafplaats. Tijdens de weg naar huis brak Irene zich het hoofd over de vraag wat de gravin nu eigenlijk met haar voor had. Hoe langer ze erover nadacht, hoe waarschijnlijker het haar leek, dat de gravin haar wilde aansporen om gesprekken, die in de salon werden gevoerd, af te luisteren. Gesprekken van de graaf met zijn Duitse vrienden? Verwachtte de gravin, dat zij haar op de hoogte zou houden van wat die kerels bespraken? Zo ja, wat bereikte ze er anders mee dan zich nog meer ergernis op de hals te halen? En waarom had ze dat dan niet op de man af gevraagd of gewoon opgedragen? Zo verlegen was ze niet! Maar wat was dan de zin geweest van die hele poppenkast? Ze kwam er niet uit en besloot de vraag voorlopig maar te laten voor wat die was. Komt tijd, komt raad. Ze zou wel zien. De eerste gelegenheid om de spreekbuis te beproeven deed zich kort daarop voor. De eerstvolgende eerste maandag van de maand, de vaste dag waarop de graaf in elk geval gasten ontving, viel op 5 juli. Zo onopvallend mogelijk wierp Irene die middag een laatste blik achter de Chinese vaas. De stop lag er achter ... De graaf, die aan het begin van de avond al enige tijd op de uitkijk had gestaan, ging zijn twee gasten, die op hun verzoek via de achteringang van het landgoed waren aangekomen, tegemoet zodra hij hen in het vizier kreeg. Na een hartelijke begroeting leidde hij hen naar de stoelen die hij op het terras voor de salon klaar had laten zetten. Het was een van die zeldzame zomeravonden waarop men tot na middernacht buiten kon blijven zitten. Het was windstil, de zwaluwen scheerden hoog langs de hemel, het laatste kostje gevleugelde insecten voor hun altijd hongerige kroost bij elkaar jagend. Met het vallen van de nacht zouden de vleermuizen, die in groten getale in de beukenbossen rondom huisden, hen aflossen. "Ik stel het zeer op prijs, Falck, dat je je vanavond hebt kunnen vrijmaken om hier te komen,"begroette Von der Goltz de slanke, zwartharige jongeman die zojuist met grote snelheid en een stofwolk achter zich latend, was komen aanrijden en z'n auto vlak voor de deuren van het koetshuis tot stilstand had gebracht. En dan met iets van een verwijt in z'n stem: "Je bent de laatste." Terwijl Falck zich, met een doos onder de arm, op aanwijzing van de gastheer bij de mannen op het gazon voegde, ging de graaf naar binnen om de meid te schellen. In de doos zat een reeëngeweitje, dat op een fraai eikenhouten schildje was bevestigd. Deze trofee, afkomstig van een reebok die Herr General, zoals Falck de graaf aansprak, tijdens een jachtpartij in Falcks revier had geschoten, bood hij hem aan ter herinnering en als dank voor de jachten die hij als zijn gast had mogen meemaken. De graaf toonde zich uiterst verguld met het geschenk. Hij mocht die Falck wel, al was hij geen Ulaan. Wittmer en Giskes, die beiden geen enkele jachtpassie bezaten, keken geamuseerd toe. "Kijk Heiner" wees Falck Wittmer op de schemerdonkere hemel waarin steeds meer vleermuizen buitelden: "De nachtjagers komen weer in actie, er is nog hoop!" Het was een speelse poging om de rivaliteit aan te wakkeren, die als een veenbrand smeulde tussen de piloten van de dagjagers en die van de nachtjagers. "Ik begin anders wel last te krijgen van het ongedierte waar die nachtjagers van jou het op gemunt hebben" kaatste Wittmer terug, op dat moment in het midden latend of hij de muggen of de Britse bommenwerpers bedoelde. De club van vier trok zich weldra terug in de salon waarvan de ramen werden gesloten. Falck stelde voor om zijn opvolger als commandant van het Nachtjagdgeschwader, een zekere Major , ook in déze kring zijn plaats te laten innemen. Toen Von der Goltz hoorde, dat ook Streib een verwoed jager was, stemde hij direct in. Alsof niet Giskes, hoofd van de Duitse militaire contra-spionagedienst in ons land, de Abwehr, maar hij, außer Dienst Von der Goltz initiatiefnemer van deze bijeenkomsten was geweest. Giskes had, zoekend naar een geschikte gelegenheid om onopvallend over veiligheidsaangelegenheden betreffende deze voor de Duitsers zo belangrijke regio te kunnen overleggen, na zijn kennismaking met de bejaarde vleugeladjudant van de keizer, het oog op diens huis laten vallen. Het was een ideaal trefpunt. Enerzijds goed bereikbaar, anderzijds afgelegen in een royaal park dat streng verboden was voor onbevoegden. En wat misschien nog het belangrijkste was: hier kon men vrijuit spreken, hier hoefde niemand een blad voor de mond te nemen. Daarbij kwam nog, dat Von der Goltz een goede gastheer zou zijn, wist Giskes. De oude edelman droeg de Duitse zaak immers een goed hart toe. En was dit ook niet dé kans voor de oude generaal om op de hoogte te blijven van de laatste ontwikkelingen op militair gebied? Zo'n kans zou de oude vos niet laten glippen, verwachtte Giskes. En Giskes had het bij het rechte eind. De graaf stemde direct met zijn voorstel in, zich daarmee misschien niet willens, dan toch in elk geval wetens onvermijdelijk echtelijke problemen op de hals halend. Als het niet anders kon, moest hij dat er dan maar voor over hebben. Nadat op het schellen de glazen opnieuw gevuld waren, nam het serieuzere gedeelte van de bijeenkomst een aanvang. Irene zat ingespannen te luisteren. De buis vervormde de stemmen enigszins. Ze klonken beneden in de keuken wat holler, alsof de mannen achter in een tunnel zaten. Merkwaardig vond Irene dat het wel leek dat sommige bijgeluiden, zoals het tikken van de lepeltjes in de kopjes, extra versterkt leken te worden. De heren werden spraakzamer. Volgens Wittmer, die als chef van de staf van het Twaalfde Vliegerkorps in Driebergen ook de dagelijks berichten uit het zuidelijk deel van Europa onder ogen kreeg, stond het geallieerde leger op het punt om in Italië aan land te gaan. "En het zou mij niet verbazen, wanneer ons hier in het westen op termijn iets dergelijks te wachten staat," haakte Giskes daar op in. Hij maakte melding van de vorderingen bij het radiospel dat hij met 'die aan de andere kant van de vijver' voerde. "Vorige week zijn de Oberstleutnant - hij knikte richting Wittmer - en ik er weer met de Storch op uit geweest om een geschikt afwerpterrein in Drente te vinden. Het blijft toch altijd weer spannend of we ze weer zo ver hebben kunnen krijgen om opnieuw wapens en agenten af te werpen." "Het moet toch een keer misgaan," veronderstelde Wittmer, "die lui van het andere veldpost-nummer zijn toch ook niet helemaal achterlijk, zou je zo denken." "Dat zijn ze ook niet, maar we proberen het toch zo lang mogelijk te rekken om ze nuttige informatie te ontfutselen alsmede mensen en wapens afhandig te maken," aldus Giskes. "Bovendien: zolang ze hun handen vol hebben aan dit spel, hebben ze geen tijd om andere streken uit te halen! We zullen wel zien waar het schip strandt!" Eigenlijk was het verbazingwekkend, stelde Irene vast, hoe goed ze hier de gesprekken boven haar hoofd kon volgen. De bouwmeesters van vroeger stegen een flink stuk in haar achting. Petje af voor mensen, die zoiets met zulke simpele middelen wisten te bereiken. Dat mocht gezien worden ... nee, dat mocht gehoord worden, in dit geval. Al dat Duits was wel even wennen. Alleen als de heren door elkaar spraken, had ze de grootste moeite ze te volgen. Maar gelukkig voor haar, lieten ze elkaar doorgaans netjes uitspreken. "Is er nog nieuws uit deze streek?" hoorde ze de graaf vragen, hopend op opbeurender nieuws. "Voor zover ik weet hebben ze nog geen belangstelling voor u, Herr General," grapte Giskes. De graaf lachte, maar net iets te luid, vond Falck die zijn naam alle eer aan deed door een scherp waarnemer te zijn. Hij realiseerde zich dat het nieuws uit het zuiden van Europa de oude vechtjas pijnlijk had getroffen. Die liet zich niets op de mouw spelden. Die wist hoe de hazen liepen. "De man die uw staf in de gaten houdt, Falck, heeft mogelijk wel een spoor. Hij meldde de afgelopen week dat hij door de ondergrondse is benaderd. Ik ben benieuwd of het iets gaat opleveren. We zullen zien ... Ik houd u in elk geval op de hoogte." Falck knikte, maar dat ontging Irene. Vervolgens nam Wittmer het woord. Het was hoogst merkwaardig en in zekere zin ook teleurstellend, dat het lokaas dat de Abwehr bij zijn hoofdkwartier in Driebergen had gedetacheerd, nog nooit door het verzet was benaderd, noch op enige andere ondergrondse activiteit was gestuit. Onderweg hier naar toe hadden Giskes en hij de kwestie nog eens doorgesproken. Daarbij was ook ter sprake gekomen, dat de belangrijkste operationele taken intussen waren overgegaan van het Fliegerkorps naar de Jagddivision, sinds die begin vorig jaar in Schaarsbergen was neergestreken. En welke bijzondere maatregelen waren daar met het oog op de veiligheid van de Divisionsstab getroffen? Precies, geen enkele! Waren ze daarmee niet erg nalatig geweest? Ja, dat waren ze zeker. Wittmer nam op zich om op korte termijn een afspraak voor Giskes en hemzelf bij Generalmajor Von Döring, de commandant van de Jagddivision, te maken. Of de graaf hem kende? Ja zeker, hij had hem al enkele malen op de begraafplaats ontmoet. "En wat mij betreft, mag u dat mannetje bij mijn staf weghalen. Misschien doet verandering van lucht hem goed. Je weet het maar nooit met die geheimzinnige figuren van u ..." Maar Giskes nam deze suggestie van Wittmer niet over. "Ik wil hem liever nog even laten zitten, als je er geen bezwaar tegen hebt. Voor de Jagddivision heb ik een mannetje dat z'n sporen al verdiend heeft. Falck keek Giskes vragend aan. "Nee, Schoonhoven wil ik, nu hij beet lijkt te krijgen, ongestoord bij uw Nachtjagdgeschwader handhaven." Een zekere opwinding had zich van Irene meester gemaakt. Ze viel midden in de plannen die de Duitsers aan het smeden waren om hun belangrijke militaire objecten tegen spionage te beschermen. Plannen die niet minder inhielden dan dat spionnen van de Nederlandse ondergrondse in de val werden gelokt! Bij het hoofdkwartier in Driebergen was zo'n val blijkbaar nog niet dichtgeklapt, maar in Schaarsbergen stond dat binnen afzienbare tijd wél te gebeuren! En wat voor 'n onbetrouwbaar sujet had die Giskes nog achter de hand? Schoonhoven ... Die naam moest ze onthouden! Schoonhoven van het Nachtjagdgeschwader? Nee, het zei haar niets. Schoonhoven ... Schoonhoven ..., nee die naam zei haar evenmin iets. Trouwens, wat was dat precies, een Nachtjagdgeschwader? Was het het Duitse woord voor wat hier een eskader werd genoemd? Als dat zo was, hoeveel vliegtuigen zou het dan omvatten? Tien, twintig? Of misschien wel vijftig? Waar waren die allemaal? Als het er tien waren dan leek haar die Falck niet zoveel voor te stellen. Maar als het er eens vijftig waren, of nog meer? En wat moest ze zich voorstellen bij een Fliegerkorps of een Jagddivision? Het waren begrippen uit een verre en onwezenlijke mannenwereld. Een Duitse mannenwereld nog wel en dan nog een militaire. Het zei haar allemaal niets, volstrekt niets. Slechts één ding was haar akelig duidelijk: er dreigde gevaar voor goede vaderlanders, doodsgevaar. Het schelletje rinkelde haar ruw naar de andere werkelijkheid. Ze stond op en het zekere voor het onzekere nemend, plaatste ze de stop terug in het uiteinde van de buis. De graaf had intussen verteld dat hij een paar dagen geleden zijn tachtigste levensjaar was ingegaan. Toen ze met de verrassing binnen kwam, een schaal heerlijke pasteitjes, die ze 's middag op zijn verzoek al had klaargemaakt, stonden ze hem uitgebreid aan het feliciteren. Zonde van die lekkere pasteitjes, vond ze ... 9.

Nadat het berghok was leeggeruimd en het pleisterwerk waar nodig hersteld, deed een emmer witkalk wonderen. Ondanks dat Jan van Dijk naast zijn werk - twee postrondes per dag in zo'n uitgestrekt gebied - niet veel vrije tijd meer over had, vorderde het opknappen en inrichten gestaag. Hij mocht zich daarbij verheugen in de bewonderende belangstelling van het hele domineesgezin. De beide dochters waren, wanneer hij aan het werk was, altijd wel in de buurt te vinden. Na drie weken was de ruimte op enkele kleinigheden na, zoals overgordijnen die voldoende verduisterden (daar had mevrouw Jespers zich aan gezet), gereed en betrok hij zijn 'kamer'. Ondanks de korte nachten, trokken nog steeds formaties bommenwerpers richting Duitsland. In deze tijd van het jaar waagden ze zich niet ver boven vijandelijk gebied. Het Ruhrgebied had het nu zwaar te verduren. In stille nachten kon je in Schaarsbergen de explosies soms als het gerommel van onweer in de verte horen. Maar de Duitsers sloegen terug. Er ging vrijwel geen aanval voorbij of hij had gezien hoe een of meer vliegtuigen brandend naar beneden kwamen. Zodra je tijdens een heldere nacht een lichtpuntje langs het zwerk zag trekken, was er iets mis. Het lichtpuntje werd al maar groter en resulteerde niet zelden in een felle lichtflits en een grote vuurbol, die spoedig doofde. Langzaam dwarrelden daarna alleen nog gloeiende brokstukken als de resten van een vuurpijl omlaag.De arme donders. Zouden ze zich nog tijdig in veiligheid hebben kunnen brengen? Meestal hadden ze geen schijn van kans. Onlangs nog was 's nachts bij Terlet, maar een paar kilometer van Schaarsbergen vandaan, een bommenwerper neergekomen. Geen overlevenden, dus zeven gesneuvelden. De verliezen die de Tommies volgens de triomfantelijke Duitse weermachtsberichten leden, zouden wel schromelijk overdreven zijn. Maar toch. Dat ze hoog waren, daaraan viel nauwelijks te twijfelen. Er hadden zich aan Duitse kant ontwikkelingen voorgedaan waaraan de stijgende verliezen toegeschreven moesten worden. Maar welke die ontwikkelingen precies waren, wist men in Engeland niet. Uit de bestudering van de debriefingsrapporten en evaluatie van de berichten van het Roode Kruis over de plaatsen waar gesneuvelde vliegers waren begraven, was komen vast te staan, dat de bommenwerpers gedurende de gehele vlucht boven vijandelijk gebied kans liepen om te worden neergeschoten. Nog niet zo lang geleden bestond die kans alleen wanneer ze binnen het bereik waren van het luchtdoelgeschut, de FLAK kwamen of wanneer ze probeerden de brede verdedigingsdrempel langs de westelijke grens van Duitsland te doorkruisen. Daar lagen de nachtjagers op de loer. Die drempel was het geesteskind van Generalmajor , had men hem in Engeland verteld. Zoeklichten, FLAK en ook nachtjagers werkten er in samen om de passerende bommenwerpers uit te schakelen. Aanvankelijk was Kammhuber commandant van een geheel nieuw opgerichte speciale nachtjachtdivisie geworden. Vastgesteld was dat hij zijn hoofdkwartier in Zeist had gevestigd. Een klein jaar was Kammhubers naam in verband gebracht met een nieuw Vliegerkorps. Doch voorzover men had kunnen nagaan zat hij nog steeds in Zeist. Het was dus toch niet helemaal duidelijk hoe de vork nu in de steel zat. Mocht uit deze functiewisseling worden geconcludeerd, dat zijn ster rijzende was? Of was hij buiten spel gezet? Wat was er met zijn organisatie aan de hand? Jan had zich niet aan de indruk kunnen onttrekken, dat Air Intelligence het zicht was kwijtgeraakt op wat er aan Duitse zijde gebeurde. Ze waren langzaam aan het spoor volkomen bijster geraakt. De Royal Air Force stond tegenover een vijand die ze niet meer kende en waarvan ze dientengevolge niet langer wist wat zijn zwakke plekken waren. De Duitsers raakten steeds meer bedreven in de strijd tegen de Britse bommenwerpers. De verliezen die hun nachtjagers aan de Royal Air Force toebrachten stegen tot onrustbarende hoogte. Als deze ontwikkeling zou doorzetten, zou Bomber Command gedwongen zijn om zijn bommenwerperoffensief af te breken. Het was dus zaak om de tegenstand van de Luftwaffe zo snel mogelijk te breken. Maar daarvoor was het nodig dat men precies wist hoe die was georganiseerd en hoe die functioneerde. De Duitse nachtjagers beschikten nu alle over moderne radiomeetapparatuur om doelen op te sporen. Sinds Jan zijn dagelijkse postrondes op Schaarsbergen deed, had hij ze vaak zien overkomen, die grote tweemotorige toestellen, meestal Messerschmitts type 110, soms ook Junkers 88, met constructies op de neus die wel wat leken op een hertengewei. Hij wist dat dergelijke meetapparaten slechts een geringe reikwijdte hadden. De nachtjagerpiloten moesten al binnen een korte afstand van hun doel zijn, wilden ze profijt hebben van hun meetapparaat. Maar hoe wisten de nachtjagerpiloten hun vliegtuigen in het stikdonker zo snel zo dicht in de buurt van Britse bommenwerpers te loodsen? Uit verschillende observaties van hetgeen zich rond het voormalige krankzinnigengesticht voltrok, had hij intussen al wel de indruk overgehouden, dat het op een of andere manier iets te maken had met de luchtverdedigingsorganisatie. In de eerste plaats duidde daar de naam op, die regelmatig in één adem met het kamp werd genoemd: Erste Jagddivision. En als ze over het sanatoriumkamp spraken, hadden de Luftwaffemilitairen het steevast over Divisionsdorf. 's Morgens en 's avonds reden bussen met vrouwelijke militairen af en aan. Blitzmädel noemden de Duitsers deze hulpmilitairen. Dat lag beter in het gehoor dan hun officiële benaming, Luftnachrichtenhelferinnen. Bij de Nederlanders stonden ze niet hoog aangeschreven. Wanneer je als vrouw vrijwillig in het Duitse leger dienst nam, dan moest je toch van het allerslechtste allooi zijn, nietwaar? Ze zouden wel een bandeloos leven leiden tussen al die kerels. Ja, hoeren in uniform, dat moesten ze zijn, dacht men. Helferinnen ja: wie ze hielpen liet zich raden! Het aan- en afvoeren van busladingen Blitzmädel kon weinig anders betekenen dan dat men in het sanatoriumkamp in volcontinudienst bezig was. Maar waarmee? En hoeveel mensen zouden er in totaal werken? Jan schatte, dat het er al snel zo'n 400 moesten zijn. Niet gering. Het meeste personeel dat hij in en uit zag gaan, behoorde, net als de vrouwen, tot de verbindingsdienst van de Luftwaffe, te herkennen aan hun bruin-gele kraagspiegels. Niet zo verwonderlijk gezien de polsdikke telefoonkabels die richting Divisionsdorf liepen. Op een zondagmiddag was hij een kabel vanaf het punt langs de Koningsweg, waar die bovengronds kwam, gevolgd. Nabij de Apeldoornseweg had deze zich vertakt. Een dikke streng ging naar het noorden. Het zou hem niet verbazen, wanneer die in het verbindingsstation bij Terlet uitkwam. Hij moest daar nog maar eens gaan kijken. Een andere aftakking stak de Apeldoornseweg over en liep verder oostwaarts richting Rozendaalse Heide. De hoofdkabel volgde echter de Apeldoornseweg richting Arnhem. Op het postkantoor hoorde hij eens, dat er in een herenhuis aan de Apeldoornsestraat - zoals in het centrum van de stad het eerste stukje van de Apeldoornseweg nog heette - dicht bij het telegraafkantoor, een Duitse telefooncentrale was ondergebracht. Daar zouden ook lui van de Luftwaffe zitten. Het leek er dus op, dat het sanatoriumkamp zo zijn eigen telefoonnet had. Vanaf de Koningsweg kon hij duidelijk zien dat er over het hoofdgebouw van het sanatorium een groot camouflagenet was gespannen, rondom gestut en strak gehouden door zware palen. Aan pottenkijkers van boven had men kennelijk geen behoefte. Aan de andere kant van de Koningsweg was het een drukte van belang. Gigantische steigers en veel bekistingshout ontrokken de koortsachtige bedrijvigheid, waarmee en vooral waaraan men daar bezig was, aan het zicht. Dag en nacht draaiden de betonmolens en zware betonpompen stuwden het vloeibare beton in buizen omhoog die achter de bekisting verdwenen. De enorme hoeveelheden bouwstoffen die voor dit bouwwerk nodig waren, werden nota bene per spoor aangevoerd. Hoe vaak had hij het voortploeterende diesellocomotiefje een lange rij afgeladen goederenwagons stapvoets vanaf Wolfheze horen aanslepen? Vooral op stille avonden kon je aan het geluid de gehele martelgang van het ding volgen. Eigenlijk was het spoorlijntje bedoeld om Deelen vanaf de hoofdlijn Arnhem-Utrecht te bevoorraden met brandstof en munitie. In de volksmond heette het ook al snel 'het bommenlijntje'. De meeste vliegvelden, die de Duitsers in ons land hadden aangelegd, hadden wel een dergelijk spoorlijntje, zo had de charmante officier in Engeland hem verteld. Maar hier hadden de Duitsers er nog meer gemak van dan elders. Met een aftakking naar de bouwplaats van wat moeilijk anders dan een gigantische bunker kon worden, was het ook een ideale aanvoerweg voor grote hoeveelheden bouwmaterialen. Wat voerden ze in hun schild? Verscheidene keren kwam Jan bij het divisiedorp Duitse dienstauto's tegen met het wapen van de nachtjagers op het spatbord, een stotende witte roofvogel met bliksemschichten in zijn klauw, tegen een donkere achtergrond. Vliegers met het ridderkruis om de hals waren er geen zeldzaamheid. Op zich allemaal interessante waarnemingen, maar ze vertelden nog niets over hetgeen daar in het divisiedorp gebeurde. Om daar achter te komen, stelde hij vast, zou hij zijn werkterrein moeten verleggen. Wat hij niet opving, had een Schaarsberger wellicht wel opgevangen. Er werkten er per slot van rekening heel wat op het vliegveld, anderen verrichtten vervoersdiensten of werkten als stoker in de centrale verwarmingsgebouwen in de verschillende kampen. En dan waren er nog degenen die kostgangers in huis hadden. Welke verhalen gingen daar 's avonds over de tafel? Het was de hoogste tijd om de banden met de plaatselijke bevolking eens flink aan te halen. 10.

"Je zult het niet geloven, maar zo'n mirakels gewei had die bok op staan." Met de armen gespreid, de kam in de linkerhand en de schaar in de rechter, stond Materman achter de half geknipte klant in de stoel. Hij praatte met hem in de spiegel. Met het binnenkomen van Jan stokte het verhaal en zakten de handen langzaam terug. Een nieuw gezicht in de kapsalon. En een nieuw gezicht betekende een nieuwe klant. "Kan ik nog geknipt worden?" "Dat zal wel lukken, maar u moet even wachten, want er zijn er nog wel een paar voor u. Dus als u geduld heeft..." De kapsalon, een voormalige huiskamer met openslaande deuren, zat vol kerels die hem aankeken. "De post, geloof ik, hè?" vroeg de kapper, hem over z'n brilletje aankijkend. Er ging een gemompel van herkenning door de rij wachtenden. "Dan woont u sinds kort in het koetshuis achter de dominee, niet?" Jan knikte bevestigend: "Klopt, ja." Onder de wachtenden ontwaarde hij de zoon van de bovenmeester. Die zou de verspreider van het nieuws wel zijn, vermoedde hij. Een goed teken; hier werd gekletst. Enfin, wist meteen iedereen wie hij was. De jacht was vergeten, de kapper hervatte z'n werk. Maar niet voor lang. "Ik herinner me nog goed," begon Materman, zich via de spiegel tot hem richtend, "dat dominee Barbas zich in een koetsje liet rondrijden." De oudere mannen in het gezelschap bevestigden het en er ontspon zich een hele discussie over de deugden en ondeugden van Barbas. Het slot van het liedje was, dat onduidelijk bleef naar welke kant de aan weerszijden zwaar beladen weegschaal zou doorslaan. Intussen zat de klant geduldig te wachten tot Materman zijn werk hervatte. Als dat zo door ging, kon het nog laat worden, bedacht Jan. En het ging zo door. De jacht bleek in dit huis een graag besproken onderwerp. Maar ook de vorderingen van de bouwwerken en wegenaanleg op het vliegveld kwamen er ter sprake. "Och jong, ze hebben de hele Kemperhei vernield. Heel mirakel, je weet niet wat je ziet. Van de winter hebben we er een jachtpartij gehad. De graaf was uitgenodigd en omdat ze ook een stel drijvers nodig hadden, werd ik ook gevraagd. Nou, dat wou ik wel eens zien. Je gelooft je ogen niet. Overal in de hei staan van die zwarte vliegtuigen in betonhokken en onder netten. Ik telde wel twintig van die knoepers. Overal klinkerweggetjes en betonbanen. Wat is er gebouwd, heel mirakel. Een heel eind de Hoge Veluwe op staan nog van die kleine keetjes met munitie en bommen. De geweren mochten ook helemaal die kant niet op schieten. Het bleef bij aanstalten om weer te gaan knippen. "Dat is nog niks. Moet je kijken wat ze naast de ingang van de Hoge Veluwe aan het bouwen zijn. Ik heb een timmerman gesproken, die er de bekisting maakt. De grootste bunker van Europa moet het worden." "Wat moeten ze daar nou met zo'n ding beginnen?" vroeg een ander. "Nou, ik heb gehoord dat die lui van de overkant erin komen." "Wie zegt dat?" "Ik kwam laatst bij Heck naast twee van die moffengrieten te zitten en die hadden het er over. "Maar die lui hebben toch pas een nieuwe bunker?" "Ja, dat is wel waar, maar die schijnt nou al te klein te zijn." "Als het zo door gaat wordt Schaarsbergen nog belangrijk." Na de met veel kabaal gepaard gaande binnenkomst van een forse kerel met een verweerde, bruine kop, kwam het gesprek op de wilde zwijnen die her en der in de rogge zaten en de aardappelvelden ruïneerden. Pluim, de jachtopziener van baron Van Pallandt die de jacht aan de oostkant van de Deelenseweg bezat, had al wel een paar varkens afgeschoten, maar veel had het nog niet geholpen.

In deze maanden liet het leven in Schaarsbergen zich van z'n beste kant zien. Goed, het was oorlog. Maar kon men daar hier iets aan veranderen? Bestond levenskunst niet vooral daaruit, dat men er het beste van probeerde te maken? Het beste dat er onder de gegeven omstandigheden van te maken viel? Behalve nadeel, hadden de oorlog en bezetting ook voordelen gebracht. Wat was er op tegen om de weegschaal weer wat in evenwicht te brengen? Een voerman kon dan wel flink doen en weigeren om stenen voor de Duitsers te rijden, maar waar moest het brood op de plank dan vandaan komen? En de haver voor het paard? Wat voor kwaad zat er in om in de Duitse ketelhuizen te werken om zo ook van tijd tot tijd een tasje kolen mee naar huis te kunnen nemen? Wie zou vrouwen verbieden een centje extra te verdienen met aardappelsschillen in de Duitse keukens? Trouwens, wie zeurt er nou over piepersschillen, zolang aannemers en installateurs van naam grote opdrachten van de Duitsers in de wacht slepen? Deze bezetters roofden en plunderden niet en vergrepen zich niet aan de vrouwen. Ze waren hier gekomen om te werken. Ontwikkelde, beschaafde mensen waren het, niet eens onaardig. Wie van hen zich jegens de Nederlandse bevolking misdroeg, werd streng gestraft. Sterker nog, behalve dat de bezetter hun geen strobreed in de weg legde, voer het verenigingsleven er wel bij. Waar kwam het materiaal vandaan waar de muziektent mee opgeknapt was? Had Eendracht niet al een paar maal leuk gevoetbald tegen een gelegenheidselftal van Duitsers? Jodenvervolging? Het werd schouderophalend afgedaan. Er woonden helemaal geen joden in Schaarsbergen. Ja, af en toe logeerden er wel eens een paar in hotel Groot Warnsborn. Maar die kwamen uit het westen van het land. Ze kwamen juist hier naar toe om wat op verhaal te komen! Er waren genoeg redenen aan te voeren om het geweten te sussen. "Die lui in Engeland hadden makkelijk lullen. Daarvan hadden de meesten toch maar mooi op tijd de benen genomen ...

De meegaandheid van een groot deel van de bevolking was de gravin een doorn in het oog. Tegenover Jespers had ze meermalen haar gram gespuid over wat zij steevast "het heulen met de moffen" noemde. Nu was Jespers ook niet erg gelukkig met de situatie. Maar hij zag wel in dat het vechten tegen windmolens bleef zolang zich de situatie niet zou verscherpen. "Laten we niet te hard oordelen, mevrouw. Ze missen iemand die hen tot voorbeeld kan dienen. Iemand die hen inspireert tot onverzettelijkheid. En laten we eerlijk zijn ..." Het had tegelijk als schuldbekentenis en aanklacht geklonken. De gravin wilde ertegen in het geweer komen, maar bedacht zich. Zij, de laatste Brantsen, fakkeldraagster van een geslacht dat er een eer in stelde het beste met zijn mensen voor te hebben. Een kerk stichten, een school bouwen, met de schooljeugd kerstfeest vieren in het koetshuis van het kasteel; dat waren zaken waar haar voorouders in hun tijd eer mee hadden ingelegd. Welke daad stelde zij, Alwina Brantsen, in haar tijd? Een daad waarop haar nazaten met evenveel trots zouden kunnen terugblikken als op die welke haar ten voorbeeld strekten? Hoe keek men tegen haar aan? Echtgenote van een oude Duitse generaal, die dan wel onder de keizer had gediend, maar nu openlijk gemene zaak met de Nazi's maakte? Ze had wel gewenst dat het kerkhof snel vol zou liggen, maar ondertussen had ze toch maar een stuk grond beschikbaar gesteld waar de gesneuvelde 'helden' met militaire eer begraven konden worden. Ontpopte haar schoonzoon zich niet meer en meer als een fanatieke collaborateur? Er was weinig fantasie voor nodig om te raden hoe men over háár oordeelde! Wat was er met de oude Brantsen tradities gebeurd? Het had er alle schijn van, dat ze niet meer van deze tijd waren. Een machteloze woede welde in haar op. 11.

Aan kleine dingen merkte Jan, dat ook hij zich niet geheel kon onttrekken aan de invloed die er van de gedwongen samenleving met de Duitsers uit ging. Het kostte hem moeite om in al die lieden vijanden te blijven zien. Verdomd, er zaten best geschikte kerels bij. Hij merkte het ook aan de weerstand die hij moest overwinnen om zich aan het opstellen van het rapport over zijn eerste bevindingen te zetten. Het zou hem niet verbazen wanneer zijn opdrachtgevers van Air Intelligence er al met smart op zaten te wachten. De wijze waarop hij zijn materiaal moest afleveren, had niets geheimzinnigs. Geen rendez-vous in een donker steegje of een ontmoeting in een louche restaurant of op een druk perron. Geen microfilms in schoenhakken of documenten in fietsstangen. Nee, alles wat hij aan berichten of tekeningen zou vervaardigen, moest hij in een gewone, stevige envelop sturen naar een handelsfirma met een postbusadres in Vlissingen. "That's all!" Vaak kon men Britten van een voorliefde voor overdreven geheimzinnigdoenerij betichten, maar in dit geval hadden ze gekozen voor een simpele rechttoe-rechtaan oplossing. Het zou hem niet verbazen, wanneer ze daartoe - tegen hun zin - gedwongen waren, nu ze zijn missie geheel buiten de Nederlandse autoriteiten om hadden geregeld. Van zowel zijn werving en opleiding als uitzending moesten de Nederlanders geheel onkundig blijven. "Omdat we over aanwijzingen beschikken dat het niet uitgesloten is dat delen van het Nederlandse verzet door Duitse provocateurs is geïnfiltreerd. Daarom geven we voor het uitvoeren van cruciale opdrachten de voorkeur aan ons eigen netwerk." De openhartigheid die de Engelsen op dit punt ten toon spreidden, had hem verbaasd. Stond hetgeen men van hem vroeg niet op gespannen voet met de Nederlandse belangen? En hij had geen enkele garantie dat het nooit in strijd met die belangen zou zijn. Hem was meermalen op het hart gedrukt om onder alle omstandigheden over zijn missie te zwijgen. Anders zou hij hen in grote verlegenheid brengen en de geallieerde zaak onherstelbare schade berokkenen. Hij voelde dat iemand naar hem keek en draaide zich met een ruk om. Toch schrok hij nog van het gezicht van de jonge vrouw voor het raam. Nieuwsgierig opende Jan de deur. De vrouw kleurde en tot Jans verbazing verontschuldigde ze zich in het Duits. Perfect Duits. Ze moest een Duitse zijn. De gedachte schoot door hem heen, dat de geen Duits sprak omdat ze hem voor een Duitser hield. Hij grijnsde haar aan. Ze had hem even voor de dominee had gehouden. Vandaar. Voordat ze nog meer kon zeggen zwaaide de keukendeur open en kwamen de meisjes naar buiten, gevolgd door hun moeder. "Há Maria ...!" Mevrouw Jespers schiep met een paar woorden Nederlands en Duits opheldering. Maria Kunhäuser, zo was de naam van de Duitse, verontschuldigde zich nogmaals en Jan trok zich weer terug in zijn domein, nog verbouwereerd door de onverwachte ontmoeting. Toen een kwartiertje later een van de meisjes kwam vragen of hij een kopje koffie ("echte, die heeft Maria meegebracht") kwam meedrinken, had zijn nieuwsgierigheid intussen de overhand gekregen. Nadat hij ze aan elkaar had voorgesteld, vertelde Jespers in het kort hoe ze Maria hadden leren kennen. Het leek er veel op, dat hij vond een verklaring schuldig te zijn over het contact met Maria. Voelde hij zich daar dan toch niet zo gemakkelijk bij? Zo'n half jaar geleden had hij haar voor het eerst opgemerkt in de kerk. Na afloop van de dienst had hij het vreemde schaap in de kudde aangesproken, niet vermoedende dat zij Duitse was. Dat had hij pas gemerkt toen ze met enige gretigheid zijn uitnodiging aannam om mee te gaan naar de pastorie. Sindsdien was het bleke meisje een vaste gast geworden. Tussen zijn vrouw en haar was vriendschap ontstaan. Ze bleek een aardig meisje. Ook de kinderen mochten haar graag, niet in de laatste plaats vanwege de presentjes en het snoepgoed die ze altijd voor hen meebracht. Als burgerambtenares in dienst van de Luftwaffe was ze formeel vrij om te gaan en te staan waar ze wilde. Toch had Jespers haar aangeraden, ze werkte per slot van rekening bij een militaire staf, haar baas - een zekere Doctor Ton - van haar bezoeken op de hoogte te stellen. Vol vaderlijke gevoelens jegens het broze meisje, had die er geen enkel bezwaar tegen. Hij hoopte dat het haar wat over de heimwee heen zou helpen, waaronder ze, vermoedde hij, van tijd tot tijd gebukt ging. Ze was gespannen en nerveus. Ze maakte zich zorgen, grote zorgen. Had Churchill niet laten weten wat er de laatste dagen met was gebeurd, ook andere Duitse steden te wachten stond? Op kantoor waren foto's rondgegaan die een toestel van Deelen boven deze stad had gemaakt. Rokende puinhopen, gapende gaten en complete huizenblokken waarvan alleen de muren nog overeind stonden. Ze had horen vertellen, dat tienduizenden doden te betreuren waren. De slachtoffers waren vooral onder de burgerbevolking gevallen; vrouwen, kinderen en grijsaards waren overrompeld door alles verzengende vuurorkanen die een gevolg waren van de grote oppervlaktebranden. De pogingen van de brandweer om het inferno te beteugelen, waren vervolgens bemoeilijkt door de bombardementen die de Amerikanen overdag nog eens overdeden. Was dit het dan, 'de totale oorlog' waar de leiders haar volk voor wilden winnen? Pure waanzin was het en niet anders. En wie garandeerde dat Hannover de volgende nacht niet aan de beurt zou zijn? Het was niet zonder reden dat Maria Kunhäuser zich grote zorgen maakte om haar ouders. Mevrouw legde een arm om haar schouder, de kinderen keken met grote ogen naar het ongeruste meisje. "Kom, Maria, zo'n vaart zal het toch niet lopen. Hannover ligt diep in Duitsland, daar kunnen ze toch niet komen" probeerde ze haar gerust te stellen. "Kunnen ze niet komen ...? Kunnen ze niet komen ...? Overal kunnen ze komen! Overal waar ze willen komen, komen ze. De apparaten in de radiomeetstations storen ze en de nachtjagers kunnen hen niet meer vinden. We hebben gehoord hoe het op de divisie in Stade is toegegaan. Ze waren er radeloos, wanhopig. Ze wisten het ook niet meer. Ze hadden niet het flauwste idee waar de bommenwerpers en waar de nachtjagers vlogen. De FLAK schoot in het wildeweg op alle hoogten en op alles waarvan ze maar enigszins vermoedden dat het vloog. Als het morgen in onze sector gebeurt of in die van de Derde, dan gebeurt er precies hetzelfde, omdat ze de radiomeetapparaten onbruikbaar kunnen maken. Dr. Ton is gisteren teruggekomen van het spoedoverleg in Rechlin, het testcentrum. Ook hij heeft er een hard hoofd in. Op korte termijn valt er niets tegen de storing te doen." Jan hoorde haar verhaal met een geveinsde belangstelling-uit-beleefdheid aan, doch grifte intussen een aantal bijzonderheden in z'n geheugen. De goede verstaander die aan een half woord genoeg heeft, had reeds uit de weermachtberichten kunnen opmaken dat er met Hamburg iets bijzonders aan de hand moest zijn. Zelfs in de salon van Materman werd druk gespeculeerd. De meesten hielden het er op dat de Tommies, behalve brandbommen, ook gifbommen moesten hebben gegooid. Het enthousiasme en de openheid waarmee de discussie werd gevoerd, had hem verbaasd. Blijkbaar voelde niemand de aanwezigheid van een als NSB'er bekend staande veertiger als een belemmering. Sterker nog, de man mengde zich met overgave in de discussie. Het was typerend, vond Jan, voor de staat van schizofrenie waarin de oorlog heel wat Schaarsbergers had gebracht. Grepen ze zulke momenten aan om te tonen dat ze ondanks alles toch 'goed' waren? Susten ze op deze wijze hun knagend geweten?

Jan had direct door, dat hij in Maria wel eens een unieke bron kon hebben getroffen. Een bron, waaruit - mits met overleg aangeboord -, waardevolle informatie rijkelijk zou kunnen gaan stromen. Het meisje leek wat tot bedaren te komen en met z'n beste postbode-Duits informeerde hij naar het welzijn van haar ouders. Het kwam hem op een dankbaar glimlachje te staan. Een ogenblik had hij met haar te doen, een ogenblik slechts. Het was oorlog. 12.

Om nog zolang mogelijk in het zonnetje te kunnen zitten, had Irene de tuinstoel langs het randje van de stoep tegen de muur geplaatst. Het boek lag opengeslagen op haar schoot, maar ze staarde in de verte. Schoonhoven. Ze kon de naam niet van zich afzetten. Zo onopvallend mogelijk had ze geprobeerd via de jongelui in de winkel wat meer over hem aan de weet te komen. Hij moest een verdienstelijk voetballer zijn, spelend in het eerste van Eendracht. Of ze dat dan niet wist? Nee, ze had nooit zoveel belangstelling voor voetballen gehad omdat ze geen voetballers in haar kennissenkring had gehad. Maar met zoveel sportlui in de winkel, beloofde ze spoedig eens bij Eendracht te komen kijken. Het viel in goede aarde. Ze vernam dat Schoonhoven eigenlijk uit Rotterdam kwam. Hij was hier terechtgekomen doordat zijn werkgever, het Amsterdamse installatiebedrijf Therma, de aanleg van centrale verwarming in twee Duitse gebouwencomplexen bij het vliegveld had aangenomen. Schoonhoven was bij Van Ark aan de Koningsweg in de kost gegaan. Hij had het goed naar zijn zin gekregen in het bosrijke Schaarsbergen. En, wat hem zeker zo sterk aan deze omgeving bond: hij had kennis gekregen aan een Arnhems meisje. Toen de Duitsers hem de baan van technisch opzichter van de verwarmingsinstallatie in het Klein Heidelager aanboden, had hij dan ook geen moment geaarzeld. Niet in de laatste plaats door Schoonhovens toedoen, was Eendracht Schaarsbergen het afgelopen seizoen kampioen geworden. De overige leden van het elftal, onder wie diverse Stroolaners, droegen hem op handen. Hij was ook een aardige vent, zonder kapsones. Hoe kon men zich in mensen vergissen, dacht Irene. Hoeveel aardige mensen had zij wel om zich heen? Wat was hun ware aard, speelden zij ook maar een rol? In hoeverre kon je van hen op aan? Voor het eerst sinds ze hier was, bekroop haar een gevoel van eenzaamheid. In het pad naast het huis klonken paardenhoeven. De groentenboer bracht zijn oude viervoeter voor de nacht naar de wei, doch het drong niet tot haar door. Hij haalde haar uit gedachten met zijn groet, toen hij haar even later op zijn weg terug zag zitten. De lange schaduwen waren weg, de zon was verdwenen achter de hoge bomen rondom de kloostertuin. Ze sloeg het boek dicht en verviel weldra weer in gepeins. Schoonhoven. Buiten de kring van samenspanners wist alleen zij dat er gevaar dreigde. Het legde een zware verantwoordelijkheid op haar schouders. Ze moest wat doen. Iemand waarschuwen. Maar wie? Wie kon de plannen nog doorkruisen? Het verzet, ja. Maar waar was het verzet, wie was het verzet? Was haar verhaal wel geloofwaardig? Ze kon zonder gevaar voor eigen persoon toch niet lopen rondbazuinen, dat zij over zulke vertrouwelijke informatie beschikte? Haar gedachten gingen steeds maar in hetzelfde cirkeltje rond zonder een uitweg te ontdekken. Tenminste ... haar adem stokte toen de gedachte bij haar opkwam. Tenminste ... Waarom zou ze iemand ... Haar gedachten leken na het drijfzand ineens vastere grond onder de voeten te krijgen. Per slot van rekening was zij de enige ... Waarom zou zij deze zaak niet alleen kunnen klaren? Ze zou eigenlijk niemand in vertrouwen behoeven te nemen, helemaal geen risico behoeven te lopen om haar geheim prijs te geven. Wie zou haar ooit verdenken? Het kloosterklokje. De heldere tonen riepen de nonnen op tot gebed. Krankzinnig. Daarginds bogen zich zo twintig, dertig vrome gestalten in gebed voor de Heilige Moeder om haar bescherming af te smeken en heil voor de wereld te vragen. En hier, nog geen tweehonderd meter verder zat zij een plan te beramen om iemand uit de weg te ruimen. Maanden de golvende tonen ook haar niet tot inkeer? Nee, stelde ze nuchter vast en dat verbaasde haar. Was ze zo hard geworden? Ze bleef naar de zuivere klank luisteren totdat het geluid van de laatste slag wegstierf. Hoe vaak werd het eigenlijk geluid? Een wekker had je zo dicht bij het klooster niet nodig. Om zes uur in de ochtend begon het al. Steevast op tijd. En het ging de gehele dag zo door. Twee uur in de middag, zes uur 's avonds. Tien uur in de ochtend zal ook wel, maar gek, dat wist ze eigenlijk niet zeker. Op zo'n rustige zomeravond klonk het vredig, riep het op tot bezinning. Maar als het stormde, klonken de gejaagde flarden geluid als die van een alarmklok, terwijl in helder vriesweer vooral de ijle klanken ver leken te dragen. Vandaag deed het klokje haar aan niets denken. Vandaag was het geluid gewoon geluid, voortgebracht door de slag van ijzer tegen brons. Niets meer, niets minder. Ze pakte haar boek op en ging naar binnen. 13.

Bij wijze van hoge uitzondering hadden enkele van zijn gasten zich moeten verontschuldigen. Ze moesten elders dringende verplichtingen nakomen. Reden waarom de graaf haar de vrijdag daaraan voorafgaande liet weten dat de maandelijkse bijeenkomst die op maandag 2 augustus was bepaald, geen doorgang zou vinden. Ondanks de vakantietijd kregen de Von der Goltz'en, afgezien van de directe familie, nauwelijks bezoek. De jonge jonkheer Beelaerts van Blokland, zoon van oude vrienden van de Brantsens, kwam eens een beleefdheidsbezoek afleggen. Hij had zijn studie Geschiedenis er voorlopig aangegeven. Daar kwam in deze tijd toch niets van terecht. Hij had een baantje voor halve dagen op het Arnhemse gemeentehuis weten te bemachtigen en dat kwam goed van pas. Zo kon hij zich in zijn vele vrije tijd geheel wijden aan zijn grote hobby, de ornithologie. Met name de vogelstand op de Veluwe had zijn belangstelling. Langs zijn neus weg informeerde hij of oom Karl en tante Alwina misschien nog een huisje voor hem beschikbaar hadden. Het leek hem niet verstandig weer bij zijn ouders in te trekken, hij had immers al zoveel jaren als vrij man in Utrecht geleefd. Hij moest maar eens met de rentmeester praten, raadde tante hem aan. Oom Karl had het niet zo begrepen op dat soort vogelmannen. Niet dat hij niet van vogels hield. Integendeel. Hij kon niet genoeg krijgen van fazanten, patrijzen en korhoenders! Voor de oude Karl waren de woorden vogels en gevogelte synoniem. De meeste vrienden en kennissen van vroeger schenen Het Jachthuis te mijden. Alwina voelde het en wist waarom.

De maand augustus, die rimpelloze leek te verstrijken, eindigde toch nog onverwacht met het nodige vuurwerk. Eenendertig augustus. Al vroeg in de morgen moest Tiemens opdraven. "Adriaan," had de gravin gezegd, "laat de open koets klaarmaken." Hij had haar verrast aangekeken. Allereerst omdat ze hem weer met Adriaan aansprak. Vroeger had ze nooit anders gedaan. Per slot van rekening had ze hem vanaf zijn geboorte op de Gulden Spijker gekend en zien opgroeien. Maar sinds de verhouding tussen beiden was bekoeld geraakt, placht ze hem afstandelijk met 'Tiemens' aan te spreken. En nu ineens weer Adriaan? Wat zat er achter deze onverwachte omslag? En dan de open koets. Wat voerde ze in haar schild? Want dat de oude dame iets in haar schild voerde, daarvan was de rentmeester aanstonds overtuigd. "Zou u dat wel doen, mevrouw? Wilt u niet liever de auto?" "Adriaan, als ik zeg de koets, dan bedoel ik de koets." Ze zei het gedecideerd, maar niet onvriendelijk. Er konk iets baldadigs in haar stem. "Jawel, mevrouw." Einde discussie. Zo was mevrouw nu eenmaal. Hij waarschuwde tuinman Busser; "Let op, want volgens mij voert ze wat in haar schild." Busser, die ook koetsiersdiensten verrichte wanneer daar behoefte aan was, bracht het rijtuig in gereedheid, haalde het paard uit de wei, spande het in, schoot een oude koetsiersjas met zilveren tressen aan, zette de hoge hoed op, hees zich op de bok en reed de koets tot voor Het Jachthuis. Tiemens meldde de koets gereed voor vertrek. "Goeie genade ...," mompelde Busser vanaf de hoogte, toen hij de gravin naar buiten zag komen. "Goeie genade!" Een grote oranje corsage sierde haar jas. De gouden speld waarmee ze hem had bevestigd, droeg een gekroonde 'W'. Ze had hem eens van de Duitse keizer ten geschenke gekregen. "Adriaan, Hare Majesteit de Koningin is vandaag jarig," zei ze plechtstatig tegen haar beduusde rentmeester, die naast het hoofd van het paard stond, "en dat zullen ze weten ook. Busser, we gaan een ritje door de stad maken!" Alleen al van de gedachte kreeg de tuinman, die niet als held in de wieg gelegd, het Spaans benauwd. Waren nog geen vier maanden geleden door het hele land mensen standrechtelijk doodgeschoten die zich tegen de bezetter hadden gekeerd? Dat de gravin levensmoe was, was haar zaak, maar hij ging graag nog een tijdje mee. En hij had niet eens afscheid van z'n vrouw genomen! De rit veroorzaakte grote opschudding. De reacties liepen uiteen van een uitgesproken bewondering voor zoveel lef tot "dat kan zij gemakkelijk doen, ze maken haar toch niets." Dit laatste was natuurlijk waar, maar kon niet wegnemen dat ze het toch maar had gedaan. Het deed haar goed. De enige reactie van de zijde van de Sicherheitsdienst was een voorzichtige opmerking tijdens een kort telefonisch onderhoud, waarin de SD-chef de oude generaal aanraadde zijn vrouw wat beter in de gaten te houden. Hij zou anders niet zou kunnen garanderen dat de graaf niet in de problemen zou geraken. Von der Goltz dankte hem allervriendelijkst voor deze goede raadgeving, doch peinsde er intussen niet over om zijn vrouw over deze kwestie te onderhouden. Hij keek wel uit! 14.

Na enkele weken vol twijfel en aanvechting, had Irene zich uiteindelijk verzoend met de gedachte, dat zíj Schoonhoven uit de weg zou ruimen. Waar het nu op aan kwam, was het plan. Hoeveel had ze er al bedacht en vervolgens weer verworpen? Bij nader inzien had in elk plan wel iets onuitvoerbaars gezeten. Dat al het gepuzzel nog geen resultaat had opgeleverd, wilde niet zeggen dat het ook verspilde moeite was. Zo werd het haar aldoende steeds duidelijker waar ze aan denken moest en wat ze in de gaten moest houden, wilde ze een optimale kans van slagen hebben. In de eerste plaats moest het zeker zijn dat Schoonhoven de aanslag niet kon navertellen. Verder zouden er geen getuigen mogen zijn en tenslotte zou een vluchtweg voorhanden moeten zijn die haar een gedekte aftocht garandeerde. Zou ze hem met een of ander verhaal naar een afgelegen plaats kunnen lokken, hem daar uitschakelen en desnoods begraven? Te riskant, want wie garandeerde dat hij er niet vooraf met iemand over zou spreken? Aangenomen mocht worden dat hij zich terdege bewust was van de risico's die aan zijn werk kleefden. Lag het dan niet voor de hand dat hij welhaast van nature achterdochtig zou zijn? Hij zou wantrouwend kunnen worden en voorzorgsmaatregelen kunnen nemen. Ook te riskant. Het beste zou zijn hem in de dagelijkse sleur te verrassen. Ineens voor z'n neus staan, schieten en verdwijnen. Maar waar, wanneer en waarmee? Misschien was het nog wel het gemakkelijkst om aan een wapen te komen, al zou ze daarvoor wel naar Leiden moeten. En wat de vragen 'waar' en 'wanneer' betrof: ging Schoonhoven niet een paar maal in de week 's avonds naar Arnhem? De kans was groot, dat hij zowel heen als terug over de Deelenseweg en Zypendaalseweg zou rijden. Hij passeerde dan de Gulden Bodem en kwam op voor haar bekend terrein. Mogelijkheden te over om hem enige tijd onopvallend te observeren. Tante vond het maar erg ongezellig dat ze ineens zo vaak 's avonds 'op het huis' moest zijn. 15.

In september werd de draad van 'de eerste maandag van de maand' weer opgepakt. De mannen kwamen bijna tegelijk in twee auto's aan. Giskes en Wittmer waren op de heenweg eerst bij de jachtdivisie langsgegaan om kolonel Grabmann en majoor Streib op te halen, die al in hun wagen zaten te wachten, beiden onberispelijk in uniform ... Wittmer legde uit dat dit eigenlijk niet de bedoeling was. Hoe minder vlagvertoon hoe beter, de hele omgeving hoefde niet te weten dat er regelmatig een groep Duitse officieren bij de oude Von der Goltz op bezoek kwam. "Dat had je dan wel eens mogen zeggen!" verweerde Grabmann zich. "Laten we maar gaan, we zijn al niet zo vroeg meer. Volgende keer beter." De generaal schrok zichtbaar van de intocht van de mannen in onberispelijk uniform. Voor hij echter iets had kunnen zeggen, verontschuldigde Wittmer zich voor het misverstand en legde uit, dat ze de volgende keer zowel in Giskes' auto als in burger zouden verschijnen. "Nou ja, laten we hopen dat mijn vrouw u niet heeft opgemerkt," verzuchtte de graaf. "Zij baart u de laatste tijd wel zorgen, niet ?" informeerde Giskes meelevend. Von der Goltz voelde het bloed naar zijn hoofd stijgen. Dus hij had het ook al gehoord. Dan moest het bericht over de streek van zijn vrouw wel als een lopend vuurtje door wie weet welke instanties allemaal zijn getrokken. "Heb je gehoord, wat die vrouw van Von der Goltz laatst heeft uitgehaald? Misschien hadden ze wel gezegd 'dat oude kreng van Von der Goltz' ... Ze had hem lelijk voor schut gezet bij zijn vrienden. Nadat de gastheer het een en ander over zijn militaire carrière had verteld, waarbij hij wat uitvoeriger stil stond bij zijn heldendaden uit de oorlog 1914 - 1918 en uitlegde hoe hij tenslotte in dit oord terecht was gekomen, was het de beurt aan kolonel Grabmann om zich voor te stellen. In 1905 had hij in München het levenslicht gezien. Na zijn gymnasiumopleiding was hij naar de Beierse politie gekomen, waar hij een vliegopleiding had genoten. Ritter Von Greim, een bekende oorlogsheld, was zijn vlieginstructeur geweest. Gepassioneerd vlieger als hij was, greep Grabmann met beide handen de kans aan om in 1933 bij de nieuwe Luftwaffe te gaan vliegen. In het Condor Legion had hij aan de zijde van Franco gevochten. De tweedekkers waren geen partij geweest voor de moderne Duitse Messerschmitts jagers. Daarop volgde de Poolse veldtocht, waaraan hij als Commodore van een Geschwader jachtkruisers had deelgenomen. Opnieuw bracht hij overwinningen op zijn naam. Het leverde hem bovendien het ridderkruis op. Boven Frankrijk was het in juni 1940 bijna mis gegaan. Zijn Me 110 werd zo zwaar beschadigd, dat hij er uit moest springen. De krijgsgevangenschap die volgde was slechts van korte duur. Na enkele dagen capituleerde Frankrijk. Daardoor was hij er boven Engeland weer bij. Die strijd bracht hem enkele zwaar bevochten overwinningen. Via enige minder belangwekkende commando's was hij sinds vorig jaar augustus als Jagdfliegerführer Holland/Ruhrgebiet verbonden aan de staf van de Eerste Jachtdivisie in Schaarsbergen. Hij was daar als rechterhand van Generalmajor Von Döring de eerste verantwoordelijke voor de operationele inzet van alle dagjagers van de divisie. "Dan zult u het wel steeds drukker krijgen," haakte Von der Goltz daar op in, doelend op de aanvallen van de Amerikaanse luchtmacht die de laatste tijd sterk in kracht waren toegenomen. De beide andere Luftwaffemannen zwegen, benieuwd naar hetgeen Grabmann hierop zou zeggen. Want nog onlangs was deze bijzonder netelige kwestie onderwerp geweest van een uitvoerige en onaangename gedachtenwisseling tussen de top van het Vliegerkorps van Wittmer en die van de jachtdivisies. Aanleiding daarvoor was hetgeen ter sprake kwam tijdens een conferentie die de Generalluftzeugmeister, de verantwoordelijke functionaris voor de Duitse vliegtuigproductie, enkele dagen eerder had belegd. Het overdag inzetten van de nachtjagers had de verliescijfers van het Vliegerkorps omhoog gejaagd en het functioneren van de nachtjacht zelfs in gevaar gebracht. Wittmer, die het Vliegerkorps in de conferentie vertegenwoordigde, had het voor de oververmoeide nachtjagerbemanningen opgenomen. Zeker, hij had begrip ontmoet. Maar niemand waagde het om aan het bevel van Göring te tornen. Liever weidde men uit over de falende coördinatie tussen de Flak en de nachtjagers zoals die zich boven Berlijn had geopenbaard. "Ik kan moeilijk ontkennen, dat de Amerikanen ons grote zorgen baren," hield Grabmann zich enigszins op de vlakte, "maar ik verwacht toch niet dat ze het ons op korte termijn erg moeilijk kunnen maken." Daar wilde de graaf wel meer van weten: "Verklaar u nader, kolonel," zei hij uitnodigend. "Tot nu toe, of liever, tot voor kort vlogen ze steeds naar doelen die niet zo ver van hun bases in Engeland verwijderd liggen. Net zo ver, dat ze gedurende de gehele route door hun jagers beschermd konden blijven. Doelen in Frankrijk, in het Ruhrgebied en havensteden als Bremen en Hamburg waren favoriet. Met de toename van de sterkte van de Amerikaanse strijdmacht werd het steeds onwaarschijnlijker dat het daarbij zou blijven. We wisten dat het ogenblik snel naderbij kwam dat ze de grote sprong voorwaarts zouden wagen. Dieper Duitsland in dus." Irene moest zich al sterk vergissen of ze hoorde de graaf zuchten. Hij was wel oud, maar had nog drommels goed in de gaten wat er aan de hand was. Hij zal nog wel niet zijn vergeten wat het betekent als de Amerikanen zich met de gang van zaken gaan bemoeien, bedacht ze. Grabmann zette vervolgens uiteen hoe de Amerikanen op 17 augustus, precies een jaar nadat ze begonnen waren met het bombarderen van Duitse doelen op het vasteland, voor het eerst een grote aanval diep in Duitsland hadden uitgevoerd. Irene hoorde de kolonel niet zonder trots vertellen hoe hij de Amerikanen met de onder zijn bevel gestelde jagers een vernietigende slag had toegebracht. Ze hadden voorlopig hun lesje wel geleerd, dacht Grabmann. Maar hij was er evenzeer van overtuigd dat ze vroeger of later zouden terugkomen. En of ze hen dan nóg zouden kunnen tegenhouden ...? Irene probeerde zich het gezicht van de graaf voor te stellen: somber. En het zou nog wel somberder worden van het nieuws dat Wittmer en Streib hem vertelden over het bombardement dat de Tommy's de volgende nacht op een uiterst geheim proefcentrum aan de Oostzee hadden uitgevoerd. De schade was aanzienlijk. En de verwachting was dan ook gerechtvaardigd dat het ontwikkelingsprogramma van nieuwe wapens daardoor maanden vertraging zou oplopen. "De schuld zal nu wel op de Tweede Jachtdivisie worden geschoven, maar die heeft gedaan wat ze kon. In onze sector zouden we het niet beter hebben gedaan," was Grabmann van oordeel. Over het nachtjager fiasco zweeg hij. Er viel een korte stilte. En dan plotseling : "Jaagt u ook?" Ach ja, hij zou eens niet over de jacht beginnen, dacht Irene. Zij liet de spreekbuis even voor wat die was en wreef zich over het oor dat ze al die tijd tegen de muur gedrukt had. Op enige afstand van de buis was al bijna niets meer van de gesprekken te horen. Bang iets belangrijks te moeten missen, pikte ze weldra het gesprek maar weer op. "Jammer, volgende maand begint het seizoen weer. Ik zou vereerd zijn u als gast te hebben mogen begroeten. U jaagt wel, majoor Streib?" "Jawel, generaal, ik wel," antwoordde de fors gebouwde majoor. "Laten we er dan maar eens een mooi jachtseizoen van maken. Trouwens, Falck heeft zijn uitstekende jachtopziener zeker meegenomen?" Nee, dat had hij niet gedaan. Hij had hem aan zijn opvolger 'cadeau gedaan'. Majoor Streib was nu aan de beurt om het een en ander te vertellen over zijn loopbaan als nachtjagerpiloot, die een hoogtepunt had bereikt in de toekenning van het ridderkruis. In de nachtjacht mocht het dan wel wat beter gaan dan in de dagjacht, het bleef toch tobben. Zodra de gelegenheid zich voordeed, probeerde Giskes het gesprek een iets zakelijker wending te geven. Het lijkt me nuttig, nu we twee nieuwe gasten in deze kring mogen verwelkomen, om in het kort nog even stil te staan bij het doel van deze bijeenkomsten. Zoals u weet, heren, behoort de beveiliging tegen spionage van onze belangrijkste militaire staven in Nederland tot een van de hoofdtaken van mijn dienst." Hij zette vervolgens op zakelijke wijze uiteen, dat het hoofdkwartier van het Fliegerkorps in Driebergen en dat van het Nachtjagdgeschwader in Deelen uit het oogpunt van spionage bijzonder gevoelige objecten waren, die bovendien in nauw contact met elkaar stonden. "Aangezien de oorlog in dit deel van Europa momenteel alleen in de lucht werd gevoerd, zal de vijand er veel, heel veel aan gelegen zijn om informatie te verkrijgen over onze organisatie, de stand van onze techniek, onze tactieken enzovoorts," aldus Giskes. Spionage die bij de ene instantie begon, zou gemakkelijk vertakkingen kunnen krijgen naar andere, volgens de inlichtingenofficier. Daarom was hier een gecoördineerde aanpak op z'n plaats. Bestrijding van interne spionage was het meest gebaat met een geveinsde argeloosheid. Dat wil zeggen, het lid van de organisatie dat spioneert, moet zo lang mogelijk in de waan worden gelaten, dat er geen enkel toezicht wordt uitgeoefend. Het zal hem verleiden tot onoplettendheid. Dat leidt tot roekeloosheid, die ontdekking vergemakkelijkt. Hier lag een reden waarom hij naar een plaats had uitgekeken waar het overleg zowel voor eigen personeel als voor de ondergrondse onopgemerkt kon blijven. Toen hij deze kwestie voor het eerst met overste Wittmer en majoor Falck besprak, had de majoor het idee geopperd om de generaal te vragen of ze voor dit doel van tijd tot tijd van zijn gastvrijheid gebruik mochten maken. Kort na de aankomst van zijn staf in Arnhem had Falck, zo vertelde Giskes, een beleefdheidsbezoek aan de generaal afgelegd. Falck had er niet aan getwijfeld of de generaal zou hen graag ter wille zijn. Daarnaast leek hem dit precies de locatie die zo zochten. Het huis was omgeven door een ruim park, waaruit al sinds jaar en dag alle ongenode gasten met strenge hand werden geweerd. Dat was dus niet iets van de laatste jaren. Het park bezat daarbij nog een ingang via welke het huis vrijwel onopgemerkt kon worden bereikt. "Vanzelfsprekend was het pleidooi van Falck niet geheel van eigenbelang ontbloot geweest," gaf Giskes grif toe, "want het was voor hem nu eenmaal mooi dicht bij huis! Maar achteraf gezien had hij wat betreft de gastvrijheid van de generaal en de geschiktheid van de locatie volkomen gelijk. We kunnen ons met beiden gelukkig prijzen!" De oude Karl moest nu wel zitten te glimmen, dacht Irene. Die Giskes wist hoe hij de oude baas moest inpakken! Wat Giskes wijselijk niet vertelde was, dat hij via 'de dienst' al eerder dan Falck wist, dat een vleugeladjudant van de keizer, een oude generaal van de Ulanen, op een fraai landgoed even buiten Arnhem woonde. Aangenomen werd dat hij het nieuwe Duitse regime een goed hart toedroeg, aangezien hij direct na de inval met enthousiasme toestemming had verleend om op zijn grond een begraafplaats voor Duitse gesneuvelden aan te leggen. Hij kende de generaal niet persoonlijk, maar de familienaam Von der Goltz had een uitstekende klank. Was er geen Graf von der Goltz geweest die zich enige tientallen jaren geleden in Turkije van zich had laten spreken? Dat was een mannetjesputter geweest. Het was dan ook niet zo vreemd, dat hij direct met Falcks voorstel kon instemmen, hoewel hij liever iets dichter in de buurt van Driebergen was gebleven. De commandant van de nachtjagers had de kwestie vervolgens met de generaal geregeld, die er zeer ingenomen mee bleek te zijn dat hij iets voor de Duitse zaak kon doen. Giskes vermoedde dat het zijn ijdelheid had gestreeld, dat de in zijn ogen jonge officieren nog graag van zijn diensten gebruik wilden maken. Al was hij bijna tachtig, ze konden hem nog niet missen! De generaal had zijn toestemming gegeven, maar wel onder twee voorwaarden. Wat Giskes betrof konden die zonder meer worden ingewilligd. De eerste was dat hij bij de besprekingen aanwezig wilde zijn, omdat hij zich deze opgelegde kans om van de laatste ontwikkelingen op de hoogte te blijven, niet wilde laten ontnemen. Om de oude cavalerist bij voorbaat voor een waarschijnlijke teleurstelling te behoeden, had Falck er behoedzaam op gewezen dat wanneer er over ontwikkelingen werd gesproken, dat dan naar alle waarschijnlijk ontwikkelingen in de luchtoorlog zouden betreffen. Daar waren Wittmer en hij nu eenmaal volop bij betrokken. Maar de geestdrift van de graaf werd er niet minder door. Integendeel. Wat er zich in de lucht afspeelde, boeide hem bijzonder. "En vindt u ook niet majoor, dat jachtvliegers eigenlijk niets anders zijn dan cavaleristen die hun paard hebben verruild voor een vliegtuig?" Alleen om de oude man niet voor het hoofd te stoten had Falck gezegd dat er in de vergelijking veel waars school. In zijn hart gruwde hij ervan. De tweede voorwaarde was dat de heren het huis uitsluitend in burgerkleding zouden betreden. "Omdat mijn vrouw zich nogal aan Duitse uniformen stoort", had de graaf daar verontschuldigend aan toegevoegd. Hoewel ze al sinds 1894 gehuwd waren en tot 1918 in Potsdam hadden gewoond, had zijn vrouw haar Nederlandse afkomst toch nooit geheel verloochend. Von der Goltz had ervoor ingestaan dat zijn vrouw hun geen strobreed in de weg zou leggen, mits ze maar in burger verschenen. Als het even kon wilde hij haar niet onnodig grieven. "Ik stel er wel prijs op te benadrukken," rondde Giskes zijn inleiding af, "dat onze gastheer er buitengewoon veel prijs op stelt dat u in het vervolg in burger verschijnt. Het is nu even fout gegaan, mede door mijn schuld wellicht en daar bied ik u, generaal, dan ook mijn welgemeende verontschuldigingen voor aan." "Aanvaard," bromde de graaf en keek de twee 'zondaars' aan met een blik waarmee hij zijn paard zou hebben kunnen laten steigeren. Tijdens het serveren nam Irene de nieuwkomers vluchtig op. De grote, forse kerel had zwart, dunnend haar. De andere, aan de stem te horen moest dat Grabmann zijn, had een smal gezicht met een scherpe, enigszins gebogen neus en hoog opgeknipt haar. Groot leek hij niet, wel beweeglijk. Haar blik viel, toen hij het glas aannam, een moment op zijn slanke, verzorgde hand. De hand waarmee hij een jachtvliegtuig zijn wil oplegde, letterlijk naar zijn hand zette. De hand ook, ging het door haar heen, waarmee hij de vuurknop van zijn mitrailleurs bediende. Er zat bloed aan die hand; een rilling liep langs haar ruggengraat. Terug in de keuken was zij getuige van het gesprek over de nieuwe bunker die op dat ogenblik voor de staf van de jachtdivisie in aanbouw was. Eén brok techniek, volgens Grabmann. Een gebouw, dat in het gehele rijk zijn gelijke niet had. Vreemd genoeg en tot haar teleurstelling spraken de mannen die avond geen woord over Schoonhoven. Wel over Ernst, de schoft die er zijn beroep van maakte landgenoten te verraden. Hij was zijn duistere praktijk, bedoeld om het hoofdkwartier van Grabmann te beschermen, intussen begonnen.

Enkele dagen later reisde Irene naar Leiden, de stad waar ze nog niet zo lang geleden gewoon bij haar ouders had gewoond. Na een tijdrovende tocht langs verschillende adressen trof ze ten langen leste de jongen die haar verzetsgroep had geleid. Zij had hem altijd bewonderd vanwege zijn weldoordachte oordeel. Daarom wilde ze ook graag, voordat ze tot actie overging, de kwestie Schoonhoven met hem doorspreken. Hij aarzelde. Illegale bijeenkomsten, vlugschriften, kalken, sabotage, onderduiken, overvallen en - - als het moest - wapentransporten; dat waren zaken waar hij mee bezig was. Maar liquidatie? Dat was geen sport meer, dat was menens. Kregen ze haar te pakken, dan kreeg ze de kogel; oog om oog, tand om tand. Zo eenvoudig was dat. En wie was hij, dat hij haar in zo'n zaak van leven en dood goede raad zou durven te geven? Hij bracht haar naar een bovenwoning in het centrum van de stad waar zij een man van begin veertig jaar ontmoette, die zij alleen onder diens schuilnaam Piet Raak kende. Zij vermoedde, dat hij iets te maken had met het studentenverzet in Delft. Tot diep in de nacht bespraken ze de situatie die door toedoen van Schoonhoven was ontstaan. Een noodsituatie, was Piet van oordeel, die voldoende ernstig was om de liquidatie van Schoonhoven te rechtvaardigen. Irene raakte onder de indruk van zijn oordeel, dat hij overtuigend onderbouwde met morele en juridische argumenten. Ze kwamen samen tot de slotsom, dat er maar één was die de liquidatie tot een goed einde zou kunnen brengen en dat was zíj. Piet Raak verklaarde plechtig haar op alle mogelijke wijzen te zullen bijstaan, indien zij na de oorlog op enig moment voor haar daad ter verantwoording zou worden geroepen. Gesterkt in haar overtuiging een goede beslissing te hebben genomen en met een revolver in haar handtas keerde ze de volgende dag vermoeid doch vastraden naar huis terug. 16.

Met het verstrijken van de zomer veranderde ook de sfeer in het dorp. Boswachter Jansen kwam op verzoek van de gravin een vracht kachelhout voor de dominee en een voor de kerk afleveren. Dat voor de dominee werd netjes in de garage opgetast, dat voor de kerk achter de consistorie. Nee, op de postbode was niet gerekend. Maar in het bos achter de pastorie had Jansen nog een paar dooie eiken staan. Die wilde hij wel voor hem vellen. Hij moest ze dan wel zelf zagen en kloven. De zomerloomte was definitief voorbij. Er was werk aan de winkel. Het werd ook onrustiger om de pastorie. De schooljeugd - en dan met name de opgeschoten knapen - was het niet ontgaan dat de tamme kastanjes begonnen te rijpen. Nog voordat de eerste spontaan waren gevallen, vlogen de knuppels al door de bomen die voor de pastorie en naast de kerk stonden. Jespers, toch niet het type van de boeteprediker, was in deze dagen zichzelf niet meer. Hij ergerde zich mateloos aan de vernielingen die de jongens in 'zijn' bomen aanrichtten. Die herfstdagen waren de enige waarop hel en verdoemenis uit het diepst van zijn ziel opwelden. Hij was niet de enige op Schaarsbergen. Ook de huisknecht op het landgoed Menthenberg had aan het weren van de op 'tamme tukkels' beluste jeugd zijn handen meer dan vol. Toch hadden ze de laatste jaren niet eens te klagen. Sinds Van Buuren, de strenge boswachter van het landgoed Warnsborn door de moffen was opgepakt, joegen veel belhamels nu dáár hun knuppels ongestraft door de kastanjebomen. Het was een bijzondere sensatie; knuppelen op Warnsborn, zonder het risico te lopen op een fikse aframmeling! Ja, voor de handen van Van Buuren hadden ze ontzag. Zelfs meer dan voor Jespers' dreiging met hel en verdoemenis. Van Maria hoorde Jan dat de Jachtdivisie de Amerikanen er flink van langs had gegeven en dat ze ook weer wat meer greep op de Britse bommenwerpers leek te krijgen. Als hij haar goed begreep, waren de Duitsers van tactiek veranderd, omdat er voor de storing van de radiomeetapparatuur, zoals Dr. Ton al had voorspeld, geen snelle oplossing kon worden gevonden. "Wat dat betreft is het maar goed, dat de nieuwe bunker binnenkort klaar is, want van daaruit kunnen de jagers veel gemakkelijker overal heen gestuurd worden." Jan wilde niet vragen hoe dat dan in z'n werk zou gaan. 't Was trouwens maar zeer de vraag of ze dat wist. Zo ja, dan kwam het er vroeger of later toch wel uit. "Het lijkt me een veilig gevoel om in zo'n bunker te werken," probeerde hij toch het gesprek bij het onderwerp te houden. Het kon geen kwaad haar te wennen aan enige belangstelling zijnerzijds. "Nou, ik zal blij zijn als het zover is," gaf ze volmondig toe. Hij bespeurde een zekere tweeslachtigheid in haar houding. Ze was tegen de oorlog, zag die liever vandaag dan morgen ophouden. Desalniettemin stemde ze wel in met de maatregelen die alleen maar op het voortduren van het oorlogsgeweld konden uitdraaien. Blijkbaar mocht de oorlog wel van haar stoppen, maar niet met een nederlaag van Duitslands! Maar hoe kon er anders een einde komen aan de oorlog dan dan door een nederlaag van het Duitse Rijk? Die vraag scheen niet bij haar op te komen. Maria's optimisme was slechts van korte duur. De resultaten van de Duitse nachtjagers begonnen weer een dalende lijn te vertonen. De leiding van de divisie werd nerveus. Göring, de grote baas van de Luftwaffe, scheen zijn ongenoegen over de gang van zaken kenbaar te hebben gemaakt. Het vertrek van generaal Kammhuber als commandant van het Vliegerkorps in Zeist, sloeg in als een bom. Als de grote man van de nachtjacht aan de dijk werd gezet, dan moest de situatie ernstiger zijn dan men vermoedde. In Divisionsdorf gonsde het van de geruchten. Eén daarvan was, dat ook de commandant van de divisie, generaal Von Döring, op de schopstoel zat. Ofschoon het gerucht natuurlijk puur speculatief was, moest degene die het in omloop had gebracht wel enig inzicht in de machtsverhoudingen hebben, want een maand later viel inderdaad Von Dörings kop. Goed, kolonel Grabmann, die tot dan toe een gelukkige hand had gehad in het leiden van de dagjagers, zou ook wel een bekwaam man zijn. Maar toch. Zelfs het bezoek van Rijksluchtmaarschalk Göring aan Schaarsbergen en de lovende woorden waarin hij over de nieuwe bunker had gesproken, staken Maria geen hart onder de riem. Zij voelde intuïtief aan dat er zwaar weer op til was. Het ging niet goed met de oorlog, ze verloren de greep op de gebeurtenissen. Dit alles liet Maria zich in de geanimeerde gesprekken met Jan ontvallen. Dat de staf van de Jachtdivisie een cruciale rol speelde in de organisatie van de Duitse luchtverdediging, stond voor Jan nu vast. Maar hij twijfelde eraan of men zich in Engeland wel voldoende realiseerde, welke ontwikkeling het Duitse stelsel intussen had ondergaan. Zouden ze in de gaten hebben dat de nachtjagers niet meer gebonden waren aan drempels of gebieden, maar centraal werden geleid in een gebied dat alleen nog maar werd begrensd door de actieradius van de vliegtuigen? Trouwens, hoe zouden ze daar achter moeten komen? Als ze het wisten, zouden ze toch zeker al lang een zware aanval op Divisionsdorf en de bunker hebben ondernomen? Op een avond kwam Jespers hem even onbedoeld als welkom te hulp. De bouw van de enorme bunker met zijn metersdikke muren op nog geen kilometer afstand van de pastorie, had hem blijkbaar aan het denken gezet. "Maria, als jullie in zo'n zware bunker gaan zitten, dan moeten jouw bazen, Göring voorop, wel grote waarde hechten aan de divisie, is 't niet?" "Ja, dat zal wel." "En moeten ze wel erg bang zijn, dat die doelwit van de bommenwerpers wordt." "Dat zijn ze ook. Volgens Dr. Ton zou, als de divisie wordt uitgeschakeld, de weg tot aan Berlijn helemaal open komen te liggen en het Ruhrgebied zou niet meer te verdedigen zijn." "Ja, en in Berlijn wonen de grote bazen, dus daar zullen ze niet blij mee zijn," zei Jespers. "Al met al," vervolgde hij, "is de kans dat jullie vroeg of laat gebombardeerd worden erg groot." Maria kon niet anders dan het beamen. "Maar dan lopen ook wij groot gevaar," gaf de dominee de conversatie een onverwachte wending. "Nog veel meer dan we in de buurt van het vliegveld al lopen."

Was het gebied waarin bij grote aanvallen bommen terechtkwamen niet vele vierkante kilometers groot? En als de bommenwerpers uit westelijke richting kwamen aanvliegen, hetgeen volgens Jespers waarschijnlijker was dan dat ze uit het oosten kwamen, dan behoefden slechts enkele bommenrichters hun lading een seconde te laat te lossen of zíj kregen de bommen op hun dak. Een redenering, waar geen speld tussen te krijgen was. De conclusie van Jespers' betoog liet zich raden: het werd hoog tijd om een deugdelijke schuilloopgraaf in de tuin aan te leggen! En Jan had al wel zo'n vermoeden wie Jespers de eer zou gunnen om zijn voornemen uit te voeren ... De bommen die regelmatig op Hannover neerhagelden, beukten ook Maria langzaam murw. Dr. Ton zag dat het niet goed met haar ging en regelde, dat zij voor herstel enige tijd naar het vliegveld Venlo werd overgeplaatst. Even weg van het hoofdkwartier waar de spanning bijna elke nacht ten top steeg, waar de route van de bommenwerpers op de voet werd gevolgd, waar men als het ware ooggetuige was van elke aanval en waar de vertwijfeling van tijd tot tijd hoogtij vierde. Voor Jan braken intussen drukke tijden aan. Schuilloopgraaf bouwen, waarvoor Jansen het benodigde materiaal, zoals stuthout, ruwe planken en asfaltpapier, liet brengen. De eerste dooie eik lag klaar om in blokken te worden gezaagd. Wat was zo'n droge stam hard - of was de spanzaag bot? Waarschijnlijk beide. Met de kruiwagen moest hij de blokken naar huis brengen en ze daar kloven en stapelen. Op een dag werd hij in het kloofwerk gestoord door Van Loenen, die namens de Kerkvoogdij het beheer voerde over de begraafplaats in het bos, een paar honderd meter achter de kerk. Jan had in de tijd die hij achter de pastorie woonde al enkele rouwstoeten van de kerk richting begraafplaats zien trekken. Hij kende de dodenakker slechts uit het voorbijgaan. Dat wil zeggen, hij wist dat die achter de beukenhaag lag en dat het met rododendrons omzoomde pad naar de ingang ervan voerde. Hij zette de zware bijl op de grond, steel tegen z'n been en haalde een bonte zakdoek tevoorschijn om zich het zweet van het voorhoofd te wissen. Van Loenen wilde hem graag even spreken. Het ging over de begraafplaats. Jan nodigde hem binnen. Wat was het geval? Voor de oude koster Ruiter, die tot nu toe de graven had gedolven, werd het werk onderhand te bezwaarlijk. Hij had de dominee gevraagd of hij iemand kende die het misschien wilde overnemen. En die had gezegd dat het misschien wel wat voor de postbode was. "Daar overvalt u me wel mee," liet hij Van Loenen in het ongewisse. "Is het eigenlijk veel werk?" "Wat is veel. Eerverleden jaar hadden we twaalf inlagen, verleden jaar vijf en dit jaar tot nu toe elf. Het betekent trouwens lang niet altijd evenveel werk, hoor. Voor een eerste inlage moet je een diepe kuil graven, de tweede en derde inlage gaan natuurlijk al een stuk eenvoudiger. Bovendien is de grond dan al beroerd, dus dat graaft makkelijker. Trouwens, niets voor niets. Voor een eerste inlage staat een vergoeding van vier gulden, voor een tweede inlage drie gulden vijftig en voor een drie gulden." Het was geen bezwaar dat Jan er nog even over nadacht, ofschoon Van Loenen toch wel graag op niet al te lange termijn uitsluitsel wilde hebben. De volgende dag ging Jan bij Van Loenen aan om te vertellen dat hij het werk wel op zich wilde nemen. Ruiter, die wel het klokluiden waarmee hij nog een centje bijverdiende, bleef verzorgen, zou Jan wegwijs maken op de begraafplaats en inwijden in de geheimen van het delven van een graf. Nadat hij de kerk na de dienst had afgesloten, meldde de koster zich bij hem om naar de begraafplaats te gaan. Ze volgden de eikenlaan, liepen langs de begraafplaats en sloegen het pad tussen de rododendrons in. Aan de twee stenen posten - op de linker post het woord VREDE, op de rechter OORD - hingen de zware smeedijzeren hekken met vervaarlijke pijlpunten. "Het heeft me altijd verbaasd," verbrak Ruiter het zwijgen, "hoe begraafplaatsen zijn omheind en afgesloten. Alsof men bang is dat de doden weglopen! Heeft u de begraafplaats in Rozendaal wel eens gezien? Nee? Nou, daar staat een houten hek omheen van wel twee meter hoog. 't Lijkt wel een schutting. Gegarandeerd, daar komt geen lijk overheen!" Hij duwde het VREDE-hek open, waarachter het pad recht op een grafkelder in een heuvel uit kwam. "De grafkelder van de Brantsens van de Zyp. Die ligt centraal op de begraafplaats, omringd door alle andere graven. De graven aan weerszijden van het pad en rond de grafkelder zijn allemaal graven van de eerste afdeling. Ze zijn van, zeg maar, de voorname families van Schaarsbergen. Wist u, dat er op die graven alleen maar liggende stenen geplaatst mogen worden? Uit eerbied voor de dode Brantsens, heb ik me laten vertellen! Ja meneer, ze blijven ijdel tot in de dood." Ruiter was in zijn element. Heel wat van die hier begraven lagen had hij persoonlijk gekend. "Dominee Barbas," stond hij stil bij een opvallende steen, "had een koets en een paard. Daar hoef ik u niets over te vertellen, u woont nu in de kamer waar de koetsier sliep, wanneer de kans bestond dat dominee 's nachts geroepen werd. Het was een slechte tijd, mijnheer," zei hij ernstig. "Barbas is trouwens nog niet zo lang dood. Hij is mooi oud geworden ook, ruim negentig meen ik. En daar," en z'n arm gebaarde naar een ogenschijnlijk ongebruikt deel van de begraafplaats, "ligt het, je zou het zo niet zeggen, vol. Daar liggen de graven van de derde afdeling, de goedkoopste die er zijn. Daarvan heeft de Diaconie er heel wat voor d'r rekening moeten nemen, meneer. Daar rust de armoe, in veel gevallen bittere armoe. In de vorige eeuw, en dat is toch nog maar een goede veertig jaar terug, was het merendeel levenloos geborenen of jonge kinderen die hun eerste verjaardag niet eens haalden." Jan keek hem aan. Hij, Ruiter, was in dezelfde slechte tijd geboren. Hij moest de indrukken van die tijd nog steeds bij zich dragen, vermoedde Jan. Misschien waren het wel littekens in plaats van indrukken. "Het klinkt misschien oneerbiedig, maar zo bedoel ik het zeker niet," ging Ruiter verder, "soms stierven de mensen als ratten. Je stond machteloos. Ik was acht jaar toen mijn zusje van zes ziek werd. Ze kreeg longonsteking en nog geen twee weken later overleed ze. Ik zie haar nog in haar jurkje in de kist liggen, net een grote pop. Het was een schat van een kind. Weet u, het gekke was dat ze wist dat ze ging sterven. Ze was helemaal niet bang en vroeg mijn moeder zelfs om niet verdrietig te zijn, omdat zij het nu goed kreeg." Hij zag dat de ogen van de oude man vochtig waren. "Mijn moeder overleed een jaar later, twee weken nadat ze een dood kind ter wereld had gebracht. Mijn vader was een gebroken man, hij stierf drie maanden na mijn moeder. Ik ben door een tante in huis genomen, mijn oudere zusje ging naar een zuster van mijn moeder." Hij staarde over de graven van de derde afdeling. "Weet u meneer, het lijkt net of het met het ouder worden allemaal weer terugkomt. Gek eigenlijk, want je zou toch denken, dat je zulke dingen steeds meer vergeet, niet?" Hij keek Jan vragend aan."Ja, maar zo zit een mens kennelijk toch niet in elkaar," gaf hij berustend antwoord op zijn eigen vraag. Voor de enkele traptredes die afdaalden naar de zware stalen deuren voor de grafkelder van de familie Brantsen van de Zyp, bleven ze weer even staan. Ruiter maakte hem opmerkzaam op het familiewapen boven de deuren. "Hoeveel liggen er nu in?" was Jan benieuwd. "Vier, als ik het wel heb. De moeder van de baron, de baron zelf, zijn vrouw en een tante van hem, geloof ik." "Ligt ie nou vol?" vroeg Jan. "Nee, nog niet. Er is nog wel plaats. De gravin en de graaf kunnen er nog wel bij, denk ik. Kijk, hier ligt de oude rentmeester Tiemens met z'n vrouw en een zuster van hem. Een bijzondere man in veel opzichten. Behalve een rechtvaardig en bekwaam rentmeester, was hij ook een zeer vroom mens en dan bedoel ik vroom in de goede zin van het woord. Hij raakte zeer bevriend met dominee Van den Bergh, die hier in de vorige eeuw een paar jaar heeft gestaan. Dat was in die tijd een man met veel gezag. Die Van den Bergh en Tiemens waren mannen, uit hetzelfde hout gesneden. Alleen is Tiemens wel twee keer zou oud geworden. Maar van Van den Bergh zou je dan weer kunnen zeggen, dat hij in de veertig jaar die hij heeft geleefd, twee keer zoveel als een normaal mens heeft gedaan. Het was een man die echt begaan was met het lot van zijn medemensen. Hij heeft veel gedaan voor Schaarsbergen, voor de krankzinnigenzorg, voor de diakonie, het Christelijk onderwijs, noem maar op. Kort voor zijn dood is hij zelfs nog tot professor benoemd." Het was duidelijk dat Ruiter grote bewondering voor Van den Bergh koesterde. "Kijk," vervolgde hij, "hier ligt zijn vrouw." "En hij zelf?" vroeg Jan die tevergeefs naar de naam van de predikant zocht. Al was hij slechts veertig jaar oud geworden, hij had zijn vrouw toch nog 14 jaar overleefd! "Nee, weet u, zijn vrouw ligt er alleen. Hij leed aan de tering en ging van tijd tot tijd voor zijn gezondheid naar Zwitserland. Tijdens zo'n verblijf om te kuren, is hij daar nog vrij onverwacht overleden." Veertig jaar oud worden en toch al invloedrijk zijn. 't Moest wel een bijzondere man geweest zijn. Bij gelegenheid zou hij Jespers eens naar hem vragen, nam Jan zich voor. "Meester Reesink, vele jaren bovenmeester en een goede vriend van de rentmeester die ook voorzitter van het schoolbestuur was," vertelde Ruiter bij een andere steen, "ik heb nog bij hem in de klas gezeten. U ziet wel, hier liggen zo'n beetje alle oude notabelen van Schaarsbergen bij elkaar. Het lijkt hier net een plaatje uit het Schaarsbergse geschiedenisboek," grinnikte hij. Onderweg naar het baarhuisje kwamen twee Duitse jagers met brullende motoren laag over. Focke-Wulfs, zag Jan, de tweede dicht achter de staart van de eerste. "En dat op zondag," mopperde Ruiter, "het is toch je reinste zondagsontheiliging." Aangekomen bij het baarhuisje naast de ingang van de begraafplaats, haalde hij een zware sleutelbos uit z'n jaszak, zocht de juiste sleutel en opende het hangslot op de deur. Samen bekeken ze het materiaal dat in het stenen schuurtje naast de ingang van het kerkhof stond; kruiwagen, draagbaar, schotten, bijlen, spades en batsen, harken, bloempotten, paaltjes met nummers en nog wat handgereedschap. Ruiter nam het allemaal even in de hand en vertelde er het een en ander over. Ze spraken af, dat Jan het eerstvolgende graf zou delven, maar nog wel onder toezicht van Ruiter. Nadat hij de deur weer had afgesloten, haalde Ruiter de sleutel van de bos en gaf die zonder enig ceremoniëel aan Jan. Jan zou die avond nog even bij Ruiter langs gaan om de plattegrond van de begraafplaats op te halen. De oude doodgraver zou hem dan meteen nog wat bijzonderheden over de indeling in afdelingen vertellen.

De volgende dag liep Jan opnieuw naar de begraafplaats om het baarhuisje van binnen nog eens aan een nauwgezette inspectie te onderwerpen. Het zou misschien een geschikte bewaarplaats voor zijn documenten kunnen zijn, die hij, wanneer dat niet nodig was, liever niet in huis hield. Het viel tegen. Niet dat het gebouwtje op zichzelf ongeschikt zou zijn. Integendeel, een veiliger plaats was nauwelijks voorstelbaar. Maar de kale muren en het onbeschoten dak boden weinig gelegenheid om iets zo op te bergen dat het ook aan het zicht was onttrokken. Met de paaltjes zou hij misschien wel wat kunnen doen. Hij zou ze zo kunnen neerleggen, dat er wat ruimte tussen de stapel en de muur ontstond. Maar de kans bestond, dat het Ruiter zou opvallen dat hij de paaltjes wat verlegd had. Had Ruiter eigenlijk nog een sleutel van het baarhuisje? 't Zou kunnen. Met de neus van een schoen schoof hij wat van het droge gele zand opzij. Ja, dat was misschien nog het beste. Gewoon begraven ... goed inpakken, een gaatje graven op een plaats die niet in de loop lag en dan de spullen er in. Hij pakte een spade om maar direct de proef op de som te nemen. Zeker twee spaden diep zat hij nog op droog, mul zand. Dat was mooi. Hij gooide het gat weer dicht. Het was niet meer zien dat er was gegraven. Een trommeltje ... Ja, een trommeltje moest hij zien te krijgen om de soullen veilig onder het zand te bewaren. Daar zou mevrouw Jespers hem wel aan kunnen helpen. 17.

Het haardvuur onder de grote schouw wierp speelse schaduwen op de wanden en van tijd tot tijd ontsnapte onder zacht gesis een lange vlam aan het nog niet geheel droge hout. "We krijgen in ons luchtruim steeds meer last van Engelse langeafstandjagers, die met de bommenwerpers meekomen. We zijn er vrijwel zeker van dat ze apparatuur aan boord hebben om onze nachtjagers te peilen. Afgelopen week hebben we een van onze meest ervaren nachtjagerpiloten, kapitein August Geiger van Twente, verloren. Door een Engelse nachtjager neergeschoten boven de Zuiderzee." Streib keek grimmig. "Wij komen hem eersdaags in uw grond begraven, generaal." "Maar jullie kunnen toch wel wat tegen die dingen doen?" vroeg de graaf zich af. "We bouwen momenteel waarschuwingsapparatuur in de nachtjagers die reageert op de radiostraling waarmee de Engelse meetapparatuur werkt," antwoordde Wittmer. "En we overwegen een derde man met een mitrailleur achter in de cabine van de Me 110 te plaatsen, die de ruimte achter de jager bestrijkt," vulde Streib aan. "Eigenlijk mogen we nog van geluk spreken, dat onze nieuwe radiomeetapparatuur nog steeds niet wordt gestoord. We zijn daardoor tot nu toe in staat om, wanneer het weer niet al te slecht is en we er op tijd bij zijn, rake klappen uit te delen," zo meldde de derde Luftwaffeman in burger, Grabmann. Dat was dan in elk geval nog enkele lichtpuntjes in een zorgelijke ontwikkeling, vond de graaf. Vooral de situatie in Rusland verontrustte hem - als cavalerist - zeer. De winter zou een hoge tol eisen van de legersdaar, wanneer die uit de beschutting van de steden werden verdreven, zo voorspelde hij. Vanzelfsprekend werd ook de vervanging van generaal Kammhuber door generaal Schmidt, een vertrouweling van Göring, uitvoerig bediscussiëerd. Maar die gebeurtenis bleek al weer achterhaald door nieuwe ontwikkelingen. Enkele dagen geleden was bekend gemaakt dat het Vliegerkorps ophield te bestaan. Het werd feitelijk opgesplitst in twee nieuwe Jachtkorpsen. "Het komt er eenvoudig op neer, dat wij geplukt worden," aldus Wittmer. "Ons is de jachtdivisie in Frankrijk ontnomen. Voortaan heten wij officiëel I. Jagdkorps. En de Eerste Jachtdivisie van Von Döring is gelijkertijd omgedoopt tot Derde Jachtdivisie." De mannen boomden stevig door over de voor- en nadelen van deze ingrijpende reorganisaties. Eendrachtig kwamen ze tot de slotsom dat de voordelen niet opwogen tegen de nadelen. "Ik ben er heilig van overtuigd dat het middel erger is dan de kwaal," bracht Grabmann het probleem kernachtig onder woorden. Want," hij keek de graaf ernstig aan en pauzeerde een ogenblik om zijn woorden nog meer overtuigingskracht te geven, "want we hebben nu een deling in ons luchtverdedigingsstelsel aangebracht die een grootschalig optreden alleen maar bemoeilijkt. En dat in een tijd, waarin het op slagvaardigheid aankomt. De onderlinge afstemming tussen mijn Derde Jachtdivisie en de aangrenzende Vierde in Frankrijk loopt nu via twee korpsstaven, terwijl dat voorheen zonder enig probleem rechtstreeks ging. Nee, zo komen we er niet uit. Zo stapelen de problemen zich alleen maar op. Na wat generaal Kammhuber is overkomen, zou ik nu niet graag in de schoenen van de divisiecommandanten staan," besloot Grabmann. Wittmer murmelde iets onverstaanbaars. Irene hoorde iemand zijn keel schrapen. Giskes, dacht ze. Zij had hem al een hele tijd niet gehoord. Hij kon goed nieuws van het Abwehr-front melden, zei hij. Irene spitste de oren. "Tenminste, het is maar wat je goed nieuws noemt." Hij kuchte even. "Om te beginnen geen nieuws rond het hoofdkwartier in Driebergen. Waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat of de tegenstander zit te slapen, of wij." De ervaring had hem immers geleerd, dat er normaliter al lang vliegen op deze geurige strooppot hadden moeten afkomen. De mannen van Giskes hadden bij hun eigen, toch veel minder in het oog springende, bureau al wel degelijk ongewone en ongewenste nieuwsgierigheid vastgesteld. Wat 'Driebergen' betref, bleven ze tussen hoop en vrees leven. Nee, dan zat er bij Streibs Nachtjagdgeschwader meer schot in. Die Schoonhoven onderhield al geruime tijd contacten met een blondje uit Arnhem. Zij bleek op een of andere wijze in verbinding te staan met het verzet, want ze had gevraagd of hij voor blanco formulieren en stempels kan zorgen. "En wat gaat er nu gebeuren?" was Streib benieuwd. Diep in z'n hart kon hij weinig waardering opbrengen voor de manier waarop Giskes oorlog voerde. Daarvoor moest je de mentaliteit van een rattenvanger hebben, je moest gif strooien. List en bedrog in plaats van een eerlijk duel. Nee, dat was niet zíjn stijl van oorlogvoeren. "Ik wil voorstellen om hem het materiaal te laten leveren, majoor." "Weet u waar ze het voor willen gebruiken?" "Vermoedelijk om legitimatiebewijzen en pasjes te vervaardigen." "Waarmee ze vervolgens toegang krijgen tot mijn veld?" "Ja, dat vermoed ik wel," bevestigde Giskes Streibs vraag. Boven haar hoofd hoorde Irene het gestommel van de graaf die een paar blokken in het haardvuur wierp. "Dat lijkt me vragen om onnodige problemen. Ik heb liever dat u die lui direct in de kraag grijpt. Kan dat niet? Ik kan geen veiligheidsrisico's lopen, er worden momenteel onder de strengste geheimhouding bijzondere bouwwerkzaamheden op mijn veld verricht." De anderen volgden de dialoog geboeid. "Daar raakt u de kern van het probleem waar ik me, of liever u en ik, wij dus, ons voor geplaatst zien. We weten namelijk niet wie tot 'die lui' behoren. We moeten er desondanks ernstig rekening mee houden dat er een organisatie achter zit. Zouden we onmiddellijk ingrijpen, dan pakken we er misschien één of twee, de rest maakt zich uit de voeten en begint elders opnieuw." Dat is dan hun probleem, dacht Streib. "Als we te lang wachten, kunnen ze de hand al hebben gelegd op geheime informatie," stelde Streib hier tegenover. En dat was zíjn probleem! De Abwehr-officier legde omstandig uit, dat het de bedoeling was om gemerkt papier en stempels in omloop te brengen. Er was dan niet zo'n grote kunst om op elk gewenst moment de hele groep tegelijk op te rollen. Voordat die echt schadelijk kon worden. Streib gaf zich gewonnen: "We moeten nog maar eens precies bekijken, majoor, hoe we het verder gaan aanpakken." Ze keek op haar horloge. Ze was onrustig, ongeduldig. Maar de heren boven maakten het laat voor hun doen. Haar gedachten dwaalden af. Schoonhoven ... Het werd menens. Hij dreigde slachtoffers te gaan maken. Er was geen tijd meer te verliezen. Zij zou tot handelen moeten overgaan ... Na de korte pauze, waarin zij het gezelschap bediende, nam ze haar plaats aan de spreekbuis weer in. Het duurde niet lang of Giskes nam het woord. Gevoel voor theater kon hem niet worden ontzegd, vond Irene. Als een geroutineerde goochelaar die het publiek in zijn ban wist, toverde hij een volgend konijn uit de hoge hoed. "En dan onze man Ernst. Eén van mijn meest bekwame mensen. Heren, ik moet u helaas mededelen dat hij, tot onze verrassing een zeer ernstige zaak op het spoor is. En dat binnen zo'n korte tijdsspanne ... Ik heb generaal Von Döring en kolonel Grabmann daar gisteren van op de hoogte gesteld." Hij pauzeerde, keek van de graaf naar Grabmann en hield zijn blik op de laatste gevestigd. Grabmann knikte bedachtzaam. "Deze keer komt het onheil niet van buiten af, maar van binnen uit. Het staat vrijwel vast dat een van onze eigen officieren voor de vijand werkt," hervatte Giskes. In het belang van het onderzoek kon hij er - hoezeer dat hem ook speet, "gelooft u mij op mijn woord" - geen nadere mededelingen over doen. Hij drukte allen op het hart tot nader order over de zaak een volstrekt stilzwijgen te bewaren. Juist omdat het zo'n hoogst ernstig geval betrof. Grabmann, die er het fijne blijkbaar toch ook nog niet van wist, zat nog even te vissen. "Hoe is het uw man gelukt om in zo'n korte tijd resultaat te boeken?" Maar Giskes doorzag hem. Hij was bereid in dit vetrouwde gezelschap veel te zeggen. Maar al zijn kaarten zomaar op tafel leggen? Nee, zelfs hier zou hij zover niet gaan. "We hebben het er nog wel eens over," probeerde hij de kwestie af te houden. "Als hij bij ons klaar is, Heiner, moet hij maar eens bij jullie aan het werk," stelde Grabmann daarop grijnzend voor. Toch zat het hem bepaald niet lekker dat er op zijn hoofdkwartier zo snel een spion was ontmaskerd. En dat nog wel door een volslagen buitenstaander. Als daar geen gedonder van kwam, vrat hij een bezemsteel op! Giskes' gehoor was niet van plan zich zo simpel af te laten schepen. "Ik kan er in komen, dat u nog niets over de werkwijze wilt vertellen die uw man momenteel volgt," begon Wittmer. "Maar er is toch niets op tegen om in elk geval iets te vertellen over wat hij in het verleden heeft gepresteerd. Dat moet niet gering zijn, gezien uw lovende woorden ..." "Ik wil wel een tipje van de sluier oplichten," gaf Giskes enigszins toe. De graaf keek naar het gloeiende hout in de haard en stond even in dubio of hij er nog een paar blokken op zou gooien. Nee, maar laten uitgaan. Giskes stak van wal. "Een van mijn provocateurs, die voor de bezetting van Holland al voor mij werkte, vertelde mij eens dat zijn jongere broer ook wel voor mijn dienst wilde werken. Hij was student in Leiden en moest zien rond te komen van een minimale toelage. Hij was bereid om tegen een redelijke vergoeding informatie voor mij te verzamelen in de universiteitswereld. Nu wilde het toeval dat mij juist in die tijd ter ore was gekomen dat een zekere Galestin, een ingenieur die werkte bij het Rijksbureau voor Chemische Producten, bezig was om een spionagegroep op poten te zetten. Wellicht heeft hij zich daar toch een beetje op verkeken, want dat is niet zo simpel als het in eerste instantie lijkt. Ja, gegevens verzamelen, dat is het probleem nog niet. Zelfs om het onopvallend te doen, lukt nog wel. Maar dan, waar moet je er mee naar toe. Je hebt de hulp van anderen nodig. Je moet een netwerk opbouwen van mensen die allen hun specifieke opdracht uitvoeren. Galestin was zulke mensen aan het werven. Daar kwamen wij - en ik geef toe, we hadden het geluk een beetje aan onze kant - vrij snel achter. Ernst wist zijn vertrouwen te winnen en kon daardoor een van mijn mensen die lange tijd in Frankrijk had gewerkt, als zogenaamd contactpersoon van de Franse verzet, Galestins organisatie binnensluizen. Hij kreeg als tussenpersoon alle berichten in handen, maar jammer genoeg bood het te weinig aanknopingspunten voor een spel." "Hoe is het afgelopen?" vroeg de graaf nieuwsgierig. Van zulke verhalen genoot hij. "We hebben de groep in samenwerking met de Sicherheitspolizei opgerold. Hoewel we er wel graag tot het laatst toe bij blijven om er voor te kunnen zorgen dat er geen verdenking op onze man valt, want dat zou hem op slag onbruikbaar maken," beëindigde Giskes hetgeen hij kwijt wilde. De graaf, nog niet tevreden, vroeg wat zo'n man als Galestin te wachten stond: "De kogel?" "Ja," zei de contra-spionage officier kort. Uit zijn antwoord was niet op te maken of hij dat terecht vond of niet. "Nu we het toch over kogels hebben," sprak de graaf met grijns op zijn gezicht - Wittmer die hem al aardig kende, glimlachte; hij verdacht de oude baas van een handige poging om het gesprek een draai te geven - "wat dacht je van een aardige varkensjacht op mijn terrein? Ik heb ook een mooie roodwildstand, dus", hij pauzeerde even, "zeg het maar." "Ik neem uw invitatie graag aan, generaal." Afgesproken werd, dat de graaf de datum, zodra die vaststond, aan Streibs jachtopziener zou laten doorgeven. 18.

Generale repetitie. Ze had inderdaad het gevoel alsof ze haar rol voor de laatste maal voor de première doornam. In zekere zin was het ook een toneelstuk, bedacht ze. Maar wel een onwezenlijk toneelstuk. Zo was haar tegenspeler nog onkundig van de rol die zij in haar dubbelrol van hoofdrolspeelster en regisseuse, hem had toebedeeld. Als zij het als toneelspeelster goed zou doen, zou zijn rol kort zijn. Zij was gekostumeerd als voor de première. De première van de eenakter, waarbij het doek al zou vallen nog voordat het geheel was opgegaan. Haar gedachten zo de vrije loop laten, ontspande haar enigszins. Ja, het was een toneelstuk. Een drama, waarin de Schoonhoven de verradersdood zou sterven. Zij hoopte in haar hart, dat hij er een mooie uitvoering van zou maken. Hij moest het in één keer goed doen, want overdoen zou er deze keer niet bij zijn! Zwaar motorgeluid kondigde de nadering van een vrachtwagen aan. Voor de helling schakelde de chauffeur met veel gekraak terug. De wagen voerde verduisteringslichten, nauwelijks meer dan oplichtende kattenogen. Zwaar ronkend en snelheid makend verdween hij op de Deelenseweg. Het was een militaire vrachtwagen, het weinige verkeer dat hier op dit uur van de dag nog voorbij kwam. Sterven als een held. Nee, dat was teveel: als een hond, dat was mooi genoeg voor hem. Een lampje, een gloeiende spijker zou een beter woord zijn, dat geluidloos tussen de bomen zichtbaar werd, maakte plotseling een einde aan haar mijmeringen. Ze voelde het hart in de keel kloppen. Ze herkende de heen en weer gaande bewegingen die het zwakke lichtje maakte. Hoe dikwijls had zij het de laatste tijd al gezien? Een moment omklemde haar hand in haar jaszak het koude metaal van de revolver, als zocht ze steun. Langzaam kwam de zwalkende vuurvlieg, die verraadde dat de fietser kracht op de pedalen zette om de lastige klim van de Zypendaalseweg de baas te blijven, naderbij. Ze pakte geruisloos haar fiets op en bleef het licht gespannen volgen. Slechts even was de fietser zichtbaar geweest toen hij door de zwakke lichtkegel schoof van de lantaarn die de lastige splitsing van de Zypendaalseweg en Deelenseweg bescheen. Het was een van de weinige, misschien wel de enige straatlantaarn, die in weerwil van de strenge verduisteringsvoorschriften de hele nacht bleef branden. Sinds een even hoge als beschonken officier van het vliegveld in een donkere nacht de splitsing te laat had opgemerkt en zich tegen een beuk had doodgereden, ging de lantaarn niet meer uit. Het was het tweede ongeluk met dodelijke afloop dat daar in korte tijd in het donker was gebeurd. Bij het eerste verloor een Blitzmädel het leven. Maar die konden blijkbaar beter gemist worden dan hoge officieren, want na haar ongeval gebeurde er nog niets. Maar de dag na het tweede ongeval was een ploeg Luftwaffesoldaten van de verbindingsdienst een hele dag bij de lantaarnpaal gaten en sleuven aan het graven geweest. Geen eenvoudige opgave, daar de bodem ter plaatse alleen maar uit boomwortels leek te bestaan. Maar toen het donker werd, brandde de straatlantaarn! Sterker nog, hij ging sindsdien niet meer uit! Hetgeen vanzelfsprekend weer aanleiding was voor grapjes en gegniffel: de lantaarn brandde nu ook overdag omdat de Duitse hoge omes dan ook al beschonken uit de stad terugkwamen ..., of: Ze lieten de lantaarn juist overdag branden omdat hij dan vanuit de lucht minder gemakkelijk te zien was dan 's nachts. Er was geen mooier vermaak dan leedvermaak, vooral als dat moffen betrof! Het rode achterlichtje van de fiets werd weldra opgeslokt door de duisternis van de Deelenseweg. Hij was het geweest, Schoonhoven. Zij had hem aan zijn gestalte herkend. Met één voet op de trapper zette zij zich af. Ze draaide de weg op en liet zich even buiten de lichtkring tegen de berm omvallen. Ze nam de tijd op - bijna half twaalf - , bleef een halve minuut scherp luisterend half op haar zij tegen berm liggen; de tijd die Schoonhoven nodig zou hebben om de splitsing te bereiken en haar te zien liggen. Nog twintig seconden, toen trok ze in een flits de revolver, sprong overeind, greep de fiets, zwaaide erop en sloeg hetzelfde pad in als waaruit ze gekomen was. Ze wist dat ze in haar donkere kleding vanaf de weg al na vijftig meter niet meer zichtbaar zou zijn. Na een kleine driehonderd meter kwam het smalle, klimmende pad uit op de laan van de achteringang van de Gulden Bodem. Daar stapte ze af. Er waren amper twee minuten verstreken. Zo er al sprake van zou zijn dat iemand haar schoten had gehoord en de behoefte voelde om poolshoogte te gaan nemen, dan zou die minstens zoveel tijd nodig hebben om de plaats des onheils te bereiken. Tevreden stelde ze vast dat haar ruimschoots voldoende tijd restte om zich uit de voeten te maken. De voormalige tuinbaaswoning van Zypendaal, Casa Bianca, lag in de bocht waarin de koplamp, als je ingespannen keek, het eerst zichtbaar werd. Het huis van de rentmeester lag wel hoger, maar tevens een bocht verder. En dat de schoten nog in de weer wat verder gelegen boerderij te horen zouden zijn, leek haar niet erg waarschijnlijk.

In de loop van de middag wakkerde de westenwind aan. Het was nog droog, maar dat zou wel niet lang meer duren. De kruinen van de hoge beuken lieten van tijd tot tijd een onheilspellend gekraak horen. Het moest tegen half twaalf lopen. Met een bonzend hart hield ze de bocht in de weg in het oog. Daar kwam het, het zwalkende lichtje. Hij was het, geen twijfel mogelijk. Ze pakte de fiets op, zette zich af, schoot de weg over en liet zich tegen de berm vallen. Het lichtje zigzagde naderbij. Binnen het schijnsel van de straatlantaarn zag zij de aarzeling van de fietser. Hij had haar opgemerkt ... Tussen haar wimpers door hield ze de blik op hem gevestigd. Hij ging op de pedalen staan. Kwam in haar richting ... kwakte de fiets tegen een grote beuk. Met twee stappen was hij bij de liggende gestalte en boog zich. Om hem te kunnen zien moest zij haar hoofd enigszins opheffen. Hij wilde iets zeggen ..., haar hand flitste, het schot trof hem in de borst. Schoonhoven wankelde een pas achteruit. Ze zag, ondanks de duisternis, zijn opengesperde ogen die in haar richting blikten. Ze richtte de revolver opnieuw, langzamer nu, zekerder en mikte op zijn voorhoofd. Verstard staarde zijn blik vol ontzetting en onuitgesproken doodsangst haar aan. De tweede kogel sloeg het hoofd achterover, hij zakte door de knieën en viel op z'n zij. Als in een reflex stak ze het wapen in de zak, greep haar fiets, sprong er op en joeg de vluchtweg in. Als een bezetene jakkerde ze over het smalle pad langs het bouwland. Bij de laan aangekomen sloeg ze rechtsaf richting Schelmseweg. Eerst toen ze op het pad achter het landgoed Menthenberg was aanbeland, voelde zij zich veilig genoeg om vaart te minderen. Van daar ging het naar beneden om pal voor haar huis op de Stroolaan uit te komen. Ze stapte af, zette de fiets tegen het hek en liet zich volledig buiten adem op de grond zakken, steun zoekend tegen het gaas. Ze transpireerde en trilde over haar hele lichaam. "O God ...," ze snakte naar adem. Was dat het nou? Een moment dacht ze, dat ze midden in een boze droom zat. Ze streek zich het haar uit het gezicht. Nee, ze droomde niet. Toch leek ze de voorbije minuten als in een roes te hebben beleefd. Ze kwam weer langzaam tot zichzelf. Het was precies zo gegaan als ze zich het van tevoren had voorgesteld. Hoe vaak had ze de laatste dagen de aanslag van stap tot stap uitgevoerd? Het kostte haar moeite te beseffen dat het nu één keer ernst was geweest. Verbazingwekkend hoe alles precies en tot in detail volgens plan was verlopen. Eenvoudig was het geweest, kinderlijk eenvoudig eigenlijk ... Behalve die ogen, die wagenwijd opengesperde ogen ... zo dichtbij ... Lag er ontzetting in? Ongeloof misschien? Of herkenning? Was het voor herkenning niet te donker geweest? Het had ook maar een ogenblik geduurd, enkele seconden hoogstens. Maar lang genoeg om het beeld in haar geheugen te griffen. De film bleef zich voor haar geest afdraaien en stopte steeds weer bij die ogen. Die ogen met een laatste boodschap misschien. Een boodschap die hij niet meer kon uitspreken en die zijn ogen niet konden overbrengen omdat het te donker was. Of was het een groet geweest? Een verwensing? Ze zette de gedachte brusk van zich af. Het was voorbij, het was gelukt. Maar ze voelde geen spoor van triomf. Ze had een mens omgebracht die haar de helpende hand wilde toesteken. Dat was zeker. Waarom had zij hem op deze wijze gedood? Had zij zich daarmee niet aan hem gelijk gesteld? Welk recht had zíj nog om hèm aan te rekenen wat hij misdeed? Wie verschafte haar het recht om te doen hetgeen ze had gedaan? Wat een uur geleden nog vanzelfsprekend was, begon nu te wankelen en vloog haar aan. Piet Raak, de ondergedoken leider van haar verzetsgroep in Leiden, had de liquidatie gerechtvaardigd gevonden ... Ja, Piet Raak. Die had gemakkelijk praten. Die had het niet gedaan. Die zat nu rustig op zijn kamer te filosoferen, als hij al niet lag te slapen ... Trouwens, met welk gezag sprak Piet? Ja, hij zou een knap jurist zijn. Maar gaf dát hem het recht een doodvonnis uit te spreken? Vragen en antwoorden tuimelden zonder ophouden over elkaar heen. Hadden die ogen emoties in haar wakker geroepen die ze al die tijd met koele redenering het zwijgen had proberen op te leggen? Was ze niet veel te lichtvaardig te werk gegaan? Ze haalde diep adem. Ze moest zich niet door haar gevoelens van dit ogenblik laten meeslepen. Het zou haar vermoeidheid wel zijn die haar ontvankelijk maakte voor zulke gedachten. Ze probeerde zich te vermannen. Wat gebeuren moest, was gebeurd. Misschien was Schoonhoven niet slechter dan zij. Misschien waren ze allebei een pion op hetzelfde schaakbord, de een wit, de ander zwart. Waren pionnen niet eerst en vooral voorbestemd om te worden geofferd? De witten en de zwarten, het maakte geen verschil. Vanavond een zwarte, morgen een witte. Haar hand raakte een lege bolster van een tamme kastanje in het gras naast haar. Morgen zou ze alles wel weer veel nuchterder zien. Morgen. Maar voorlopig was het nog nacht. Zouden ze hem al hebben gevonden? Ze hoopte het. Een paar losse spatten waren de voorboden van de eerste regenbui. Ze begon het koud te krijgen. Moeizaam stond ze op, stram geworden. Fietsen of lopen? Op de fiets was ze met een paar minuten thuis. Toch maar lopen, ondanks het weer. Het gaf haar nog wat respijt om op verhaal te komen. 19.

Het nieuws van de aanslag bleek zich als een lopend vuurtje onder de buurtbewoners te hebben verspreid. Tuinman Busser hield Irene bij het koetshuis achter Het Jachthuis staande om haar als eerste het nieuws te kunnen vertellen. Uit zijn verwarde verhaal maakte ze op, dat dokter Wieringa uit de stad Schoonhoven had gevonden. De dokter was nog laat bij Tiemens de makelaar, "je weet wel, die neef van de rentmeester die aan de Kemperbergerweg woont," geroepen die al enige tijd met koorts het bed hield, maar nu plotseling ook bloed had opgegeven. "Een zielige boel daar,met nummer vijf op komst," voegde hij er bezorgd aan toe. Op de weg terug naar huis had de dokter een moment gemeend in de glans van het natte wegdek iets te zien liggen. Hij was gestopt. Hulp mocht niet meer baten, hij zag direct dat de man dood was, doodgeschoten. Hij had hem daarop naar de kant van de weg getrokken. De eerste de beste voorbijganger had hij naar de Gulden Spijker gestuurd om van daaruit de politie te waarschuwen. De rentmeester, nog laat met de administratie bezig, belde onmiddellijk de politie en trommelde vervolgens zijn beide zonen uit bed. Enkele minuten later begaven de vier mannen zich naar de plaats des omheils waar Dr. Wieringa was achtergebleven. De politie was snel ter plaatse. Een jonge wachtmeester zag aan de plas bloed dat het lichaam was verplaatst en vroeg op scherpe toon wie er met zijn fikken aan het lichaam had gezeten. "Moet je goed luisteren, vent," snauwde dokter Wieringa hem geërgerd toe, "als ik iemand zo vind, is het mijn plicht als arts om te zien of ik nog hulp kan bieden. Daartoe zal ik de arme donder toch eerst moeten onderzoeken. Daarna ben jij aan de beurt. Trouwens, als jij jezelf zo'n flinke vent vindt, zorg er dan maar voor dat zulke dingen in het vervolg niet meer voorkomen." De diender was daarop enkele toontjes lager gaan zingen. Volgens de rentmeester moest het slachtoffer van dichtbij door het hoofd en in de borst zijn geschoten. Irene had het verhaal tot nu toe zwijgend aangehoord. "Wilt u zeggen, dat die man vermoord is?" "Wis en waarachtig." "Was het een bekende?" waagde ze het om te zien of ook dat inmiddels bekend was. "Ja, Schoonhoven. Een speler van Eendracht. De jongens van Tiemens herkenden hem. Woont aan de Koningsweg in pension." "De dader hebben ze zeker al gearresteerd?" was haar volgende vraag. "Ik geloof van niet," mompelde Busser langs de steel van zijn pijp. "Get, dan loopt die dus nog rond. Wat een eng idee." Daar was de tuinman, nadat hij eerst een paar stinkende wolken rook had uitgeblazen, het roerend mee eens. "Kijk maar uit jij, je bent 's avonds toch ook nog wel eens op pad, niet?" Binnen een dag wist heel Schaarsbergen dat Schoonhoven was vermoord. Naar de reden werd druk gegist. De een hield het op een rivaal in de liefde, de ander op een persoonsverwisseling, terwijl ook beroving als reden werd genoemd. Met een liquidatie wegens verraad hielden slechts twee mensen in Schaarsbergen rekening toen hen het nieuws bereikte; kolonel Grabmann en majoor Streib. Zij keken uit naar de volgende bijeenkomst bij Von der Goltz, die op dringend verzoek van Giskes was vervroegd. Ter elfder ure moest die vergadering nog een dag worden verzet. Kolonel Grabmann was naar Berlijn ontboden werd eerst laat in de avond in zijn Focke-Wulf terug verwacht. Voor Grabmann waren zulke tripjes uitgelezen gelegenheden om zelf de laatste technische snufjes uit te proberen. Zo liet hij zich op de heenweg leiden door het signaal van een nieuw soort radiobaken, Bernhardine geheten, dat hem in weerwil van het slechte weer en een geringe vlieghoogte, feilloos naar de Duitse hoofdstad voerde. Bernhardine was een nieuw en nog uiterst geheim navigatiesysteem, eenvoudig, nauwkeurig en uiterst bedrijfszeker. Grabmann verwachtte er veel van, omdat hij praktisch niet te storen was. Veel beter dan al dat geklungel via die radiopeilstations, was zijn uitgesproken mening. Desondanks slaagde hij er maar niet in om zijn meerderen van zijn gelijk te overtuigen en bleven de Duitse jagers gebruik maken van het veel kwetsbaarder radiopeilsysteem. In Berlijn was hij overvallen met de mededeling dat zijn commandant, generaal Von Döring, van zijn functie was ontheven en dat hij, kolonel Grabmann, op zijn plaats was benoemd. Hoewel, geheel onverwacht kwam de benoeming niet, immers twee dagen eerder had een collega van Grabmann al een vergelijkbare bevordering ondergaan.

Zodra ze in de salon hadden plaatsgenomen, maakte Grabmann de reden van zijn reis naar Berlijn bekend. Zelfs Wittmer, doorgaans goed geïnformeerd, was nog niet op de hoogte. De commandowisseling was deze keer geheel buiten het Eerste Jachtkorps om tot stand gekomen. De felicitaties waren allerhartelijkst, hoewel Grabmann benadrukte, dat hij het bijzonder betreurde dat Von Döring, ondanks zijn grote verdiensten, aan de dijk was gezet. "De toren is geofferd om de koning te sparen," zei hij. Wittmer en Streib wisten, dat hij met de laatste op Göring doelde. De beeldspraak trof Irene: "Dat is sterk …!" zei ze hardop. "Von Döring bevidt zich in goed gezelschap," vond Grabmann. Wittmer was het met hem eens, want ook zijn baas - Josef Kammhuber - was als zondebok de woestijn ingestuurd. "Aanleiding voldoende om de betrekkelijkheid van de functie niet uit het oog te verliezen," relativeerde de kolonel. Desalniettemin was hij onmiskenbaar verguld met zijn benoeming, temeer omdat daarmee op termijn de bevordering tot Generalmajor binnen bereik kwam. Die bevordering was nu alleen nog een kwestie van tijd en niet teveel pech. De graaf stelde voor om de koffie maar even te vergeten en direct over te gaan tot het uitbrengen van een welgemeende heildronk. Irene stond al gereed toen het schelletje haar naar boven commandeerde.

"Een paar honderd meter hier vandaan is het gebeurd, op de splitsing van de weg naar Deelen. Hoe zijn jullie hier gekomen, via de achteringang?" informeerde de graaf. Ja, dat waren ze. "Jammer, als jullie over de Zypendaalseweg waren gereden, dan zou je er langs gekomen zijn." Streib wist wel waar het was, hij kwam dikwijls langs het punt wanneer hij naar Arnhem reed of er vandaan kwam. Een rot punt was het. Er hadden daar al meer ongevallen plaats gevonden. Het was een rotpunt. "Waarom ik om dit spoedberaad heb aangedrongen," aldus Giskes, "is het volgende. Door dit voorval ben ik, of zijn we, mag ik wel zeggen in een moeilijk parket geraakt. Want wat is het geval? We weten niet wie er achter de aanslag zit, noch waarom die is gepleegd. Schoonhoven had, voorzover we hebben kunnen nagaan niet alleen geen vijanden, nee, hij werd op handen gedragen. Sportief, hulpvaardig, vrolijk, noem maar op. Schulden had hij ook niet. Een rivaal in de liefde? Niet voorzover we weten. Het meisje dat hem probeerde over te halen voor het verzet te gaan werken, schijnt gek op hem te zijn geweest. Ze was volledig ontdaan." "Een vergissing wellicht," opperde Grabmann. Dat was zeer onwaarschijnlijk volgens Giskes. Hij was van zeer dichtbij en bijna in het licht van een straatlantaarn als een hond neergeknald. De lamp gaf niet veel licht, maar genoeg om op korte afstand te kunnen zien wie je voor je hebt. "Had hij misschien contacten met criminelen?" probeerde Grabmann opnieuw. "Nee, ook niet. 't Was een oppassende kerel." In de keuken onder de salon werden wenkbrauwen gefronst. Geen contacten met criminelen? Waren er dan nog groter criminelen dan degenen aan wie hij zijn ziel en zaligheid had verkwanseld? "Heeft u het meisje laten oppakken," vroeg Streib. Onwillekeurig schrok Irene. "Ja. Als verdachte. Om haar schrik aan te jagen. Maar het was aanstonds duidelijk, dat zij er niets mee te maken had. We hebben haar weer losgelaten." ""Maar ze zit toch in het verzet? Heeft u die groep dan niet opgepakt?" Er klonk verbazing in Streibs stem. "Wij hebben niet laten doorschemeren dat we van haar contacten op de hoogte zijn," legde Giskes uit, "want het is vrijwel zeker dat de groep ondergedoken is en rustig het moment afwacht, waarop de kust weer veilig is. Nee, we maken liever geen slapende honden wakker. We houden haar wel scherp in de gaten. Dat biedt, denk ik, onder de gegeven omstandigheden nog de beste vooruitzichten. Wij slaan of schieten er niet meteen op los, kolonel. Wij voeren de oorlog met geduld." Streib mompelde wat. De man leek hem een kei in z'n vak, maar het vak stond hem niet erg aan. Deze man wakkerde elk onbetekenend vuurtje het liefste aan, waar hij, Streib, naar de brandblusser zou grijpen. Spelen met vuur, noemden ze dat. "Maar om terug te komen op de kwestie waar het over gaat," probeerde Giskes het gesprek weer in het spoor te krijgen, "er is dus eigenlijk geen gewoon' motief voor deze koelbloedige en perfect uitgevoerde moordáanslag op deze man van mij aan te voeren." Irene voelde dat ze een kleur kreeg ... een complimentje van een vakman! "Tenminste ...". Hier rustte hij even, hij leek naar de goede woorden te zoeken, "tenzij 'men' ontdekt heeft dat Schoonhoven behalve voor het Geschwader ook voor ons werkte." "Het zou een goed motief voor een liquidatie kunnen zijn," vond Streib. "Ja," ging Giskes verder, "als dat het geval is, dan ligt het voor de hand - denk aan het meisje dat overstuur is - dat die 'men' niet tot de groep van het meisje behoort." "Waarom niet," wilde Streib weten. "Omdat het onwaarschijnlijk is, dat 'men' probeert, wetende dat Schoonhoven voor de Abwehr werkt, dat meisje via hem materiaal te laten lospeuteren. Dan hadden ze haar eenvoudiger direct bij de SD in Arnhem kunnen afleveren!" Streib knikte. Het klonk plausibel. "We moeten mijns inziens twee mogelijkheden onder ogen zien," ging Giskes voort."De eerste is: er bestaat een organisatie die alle schakels tussen de illegaliteit en ons vooraf via een apart kanaal onderzoekt. De omstandigheid dat Schoonhoven juist op het punt stond om actief te worden, kan voor deze veronderstelling pleiten. Een kritisch onderzoek naar zijn antecedenten kan heel wat twijfel zaaien, vrees ik. Komt daar bij, dat hij in de loop van de tijd wat minder waakzaam is geworden, dan kan hem dat alles bijeen noodlottig zijn geworden. Jammer, maar dat is nu eenmaal het risico van het spel, dat wist hij." Streib knikte. "Dan de tweede mogelijkheid. Het is ook denkbaar dat Schoonhoven min of meer toevallig op dit moment is vermoord. Dat er dus geen verband bestaat met zijn actief worden. 't Zou kunnen betekenen, dat hij is geëlimineerd uitsluitend om het feit dat hij voor ons werkt. Voor deze optie pleit, dat we de laatste tijd al meer vertrouwensmannen hebben verspeeld. In dit geval moeten we vrezen, dat Schoonhoven niet onze laatste agent zal zijn die het loodje legt. Ernstig? Jazeker. Vooral wanneer de informatie ergens uit mijn dienst afkomstig is. Het zou onze gehele contra-spionage inspanning één slag waardeloos maken. Volledig zonloos." De overigen knikten begrijpend en meelevend. "Wat ons project betreft," vervolgde Giskes, "dienen we dus extra waakzaam te zijn. Ernst is wel een van de laatste agenten die ik zou willen verspelen. Een geluk is, dat hij wat onorthodox werkt. Hij heeft van oudsher altijd buiten de organisatie gestaan. Hij is meer mijn persoonlijke agent, als ik het zo mag uitdrukken. Ik ben daarom ook niet zo bang, dat hij ontdekt wordt." Ondanks hetgeen hij zojuist had gezegd, drukte Giskes de overige drie mannen op het hart toch vooral extra oplettend te zijn en elk incident of elk contact met de burger bevolking waarbij één van hun mensen betrokken was, onverwijld aan hem te melden. Hoe onbetekenend of onschuldig het wellicht op het eerste gezicht ook mocht lijken. "Neemt u van mij aan, als het om veiligheidszaken gaat, mag u niemand blind vertrouwen." Giskes constateerde tevreden, dat zijn uiteenzetting indruk had gemaakt. Het deed hem des te meer genoegen, omdat de ervaring hem had geleerd, dat men binnen de Luftwaffe tot nu toe niet zo zwaar tilde aan veiligheidsprocedures en voorschriften. Het fotografeerverbod bij militaire installaties werd aan de laars gelapt. Hoe geheimer een apparaat, waar men des te mmoier om er een fotootje bij de maken voor thuis. Een onuitroeibaar kwaad, waar men zich van hoog tot laag aan bezondigde. En tot overmaat van ramp brachten ze hun filmpjes ook nog bij Nederlandse fotografen om ze te laten ontwikkelen en afdrukken. Probleem bij dit alles was dat in de denkwereld van de vrouwen en mannen van de Luftwaffe de oorlog alleen in de lucht werd gevoerd. Ze wisten wel dat je spionage moest voorkomen, net als overdrijven trouwens. Maar bij hun eenheid werd niet gespioneerd. Giskes echter had de indruk eindelijk eens niet tegen dovemansoren te hebben gesproken. Ook Irene was tevreden. Naast de twijfel of hetgeen ze had ondernomen wel juist was geweest, groeide in haar het gevoel dat ze er in geslaagd was behoorlijk verwarring te zaaien in het Duitse kamp. Ze begonnen hun aandacht nu te verspillen aan het najagen van spoken. En dat was mooi meegenomen. Wat haar nu nog restte, was te proberen er achter te komen wie het meisje van Schoonhoven was, zodat ze haar kon waarschuwen. Nu de zaken, waarvoor ze waren samengekomen, waren besproken, werd de sfeer wat meer ontspannen en raakten de graaf en Streib spoedig verwikkeld in een geanimeerde conversatie over - hoe kon het anders - de jacht. Wittmer vroeg Giskes hoe zijn radiospel met 'de overkant' er voor stond. De laatste tijd had hij, Wittmer, er niets meer over gehoord. Werd er soms niet meer gedropt? Het antwoord ging verloren in een bulderlach van de graaf. Nu ze nogal luid door elkaar begonnen te praten, was er in de kelder nauwelijks meer een touw aan vast te knopen. Irene wachtte op het schelletje. Het bleef uit, want de nieuwbakken divisiecommandant had intussen een fles Jägermeister en glazen uit zijn tas gehaald. Hij schraapte zijn keel en vroeg vervolgens de aandacht van de heren: "Het is mij een genoegen de heren met het oog op mijn promotie iets aan te bieden!" Er werd goedkeurend gebromd. "Als commandant van de Derde Jachtdivisie ben ik nu zowel Tagjägermeister als Nachtjägermeister. Vandaar dat ik dit drankje wel toepasselijk vond." "Weidmannsheil," wensten de graaf en Streib hem prompt toe. Irene zag hen in gedachten het de kleine glaasjes donker, geestrijk vocht heffen. Giskes hield het bij een gewoon zum Wohl. Maar ja, die jaagde niet.

De moord op Schoonhoven was in Schaarsbergen dagenlang hèt onderwerp van gesprek. In de winkel van kruidenier Hassink aan de Kemperbergerweg, een geliefde ontmoetingsplaats waar veel nieuwtjes en roddels werden uitgewisseld, bleven de klanten staan praten tot lang nadat zij waren geholpen. En bij fietsenmaker De Koning, die tevens leider van het kampioenselftal van Eendracht was, kwamen de ploeggenoten van Schoonhoven aanlopen om verder de hele avond heftig debatterend in de werkplaats door te brengen. De kapsalon van Materman was een uitgelezen plaats om kennis te nemen van de laatste geruchten, die trouwens met de dag fantastischer werden. Na een aantal dagen had iedereen zijn zegje wel gezegd, was Schoonhoven begraven en hernam het leven in Schaarsbergen langzaam zijn gewone gang. 20.

Jan vond tussen de middag een briefje van Van Loenen op de deurmat. Twee dagen later moest een graf van de tweede afdeling gereed zijn voor een tweede inlage. Eerst maar even langs Ruiter. Die was al op de hoogte, omdat hij de kerk in gereedheid moest brengen en de klok luiden. Ze spraken af om half vijf. Dan zou Jan onder toezicht van de koster het graf openen. Tweede inlage, dat viel dus mee voor zijn eerste beurt. Wanneer het werk die middag niet gereed kwam, zou hij het de volgende dag alleen afmaken. "Ik heb over de plaats van drie graven op de tweede en van drie op de derde afdeling blad gestrooid," vertelde Ruiter terwijl ze die middag op de afgesproken tijd naar de begraafplaats liepen. "Om de vorst uit de grond te houden, want die kan je flink dwars zitten. Als het vriest krijg je wel een toeslag van twee kwartjes per graf, maar je kunt je het extra werk toch maar beter voorkomen. Dat scheelt je een mooi beetje moeite." Jan herinnerde zich niet de vorige keer een vak met bladeren te hebben gezien. Plotseling hield Ruiter stil. Hij hield zijn hoofd enigszins scheef en een vinger in de lucht: "Ganzen ..." Hij spiedde de lucht af en ontwaardde de grote V die langzaam verder zuidwaarts wiekte. Het gegak van de trekkende vogels was nauwelijks hoorbaar. Hoeveel zouden het er zijn? Vijftig? Tachtig misschien? "U bent een stadsmens?" vroeg Ruiter onverwacht. "Ja, dat kan je wel zeggen," gaf Jan toe. "Dan weet u zeker niet wat het betekent, als de ganzen naar het zuiden vliegen?" "Dat er vorst op komst is, niet?" "Niet gek, maar eigenlijk niet goed. Niet helemaal, tenminste. Kijk ..." ging Ruiter op een schoolmeesterachtige toon verder, "die ganzen gaan hoe dan ook naar het zuiden. Dat hebben ze nu eenmaal in de kop. Maar ze zijn wel zo slim om te wachten tot ze een lekker rugwindje hebben. Dan kost het reizen ze namelijk niet zoveel moeite. Het gaat dus niet om de vorst, maar om de windrichting." "Hé, dat wist ik niet." "Toch is het zo. Kijk, dat oostenwind in deze tijd van het jaar meestal vorst met zich meebrengt, is dus eigenlijk maar een bijkomstigheid. Ja jong, dat leer je allemaal van de natuur," zei Ruiter als een tevreden leraar. "Let maar eens op, dan zie je dat het klopt."

"Maar om even op dat blad terug te komen, waar heeft u dat vandaan?" wilde Jan weten. Eigenlijk kon het hem weinig schelen, want er lag hier overal blad genoeg. Het blad kwam uit het middenpad. "Dat moet er toch een beetje netjes bijliggen en eikeblad is erg geschikt omdat het groot is en op elkaar kleeft. Het waait dus niet zo gemakkelijk weg." Zonder twijfel had Ruiter een hark, een greep en de kruiwagen uit het baarhuisje gebruikt. Hij zal dus nóg een sleutel hebben, dacht Jan.

"Je moet er nu onderhand wel zijn," schatte Ruiter vanaf de rand. Ik zou maar stoppen voordat je op de vorige zit ..." Samen werkten ze het graf met schotten en loopplanken af en harkten het zand aan. "Kan er zo wel mee door," bekeek Ruiter het resulaat. Het gereedschap ging in de kruiwagen terug naar het baarhuisje. "Morgen tussen de middag kom ik nog wel even kijken, dan help ik je nog wel even met dichtgooien," beloofde Ruiter. 21.

Na ruim een maand tastte de politie nog volledig in het duister over de moord op Schoonhoven. Op de plaats van de aanslag was geen enkel spoor gevonden, zelfs geen hulzen. Buurtonderzoek leverde evenmin enige aanwijzing op. Niemand had schoten gehoord. De dokter die het lijk had gevonden, was hoogstwaarschijnlijk de eerste geweest die op de de plek van het misdrijf betrad. Maar hem was niets verdachts opgevallen. Het lichaam kon er overigens al wel even gelegen hebben, dacht dokter Wieringa. De straat was nat, maar onder het lichaam was het asfalt nog droog geweest, zo had hij opgemerkt. Van Ark, bij wie Schoonhoven in pension was geweest, had nooit iets ongewoons aan de man bespeurd. Hij had een meisje in de stad leren kennen, had hij onlangs verteld. Maar een naam van het lieve kind wist Van Ark niet. Kortom, de vaststelling dat het onderzoek volledig was vastgelopen, kwam niet onverwacht. 22.

"Heel mirakel zoals die kerel schieten kon. Ik zou het niet geloven als ik het zelf niet had gezien. We staan te posten aan een pad langs het perceel achtjarige dennen. Dat wil zeggen, ik sta zo'n metertje achter die mof. Potverdorie, wat had die vent een mirakel mooi kogelgeweertje! Maar goed, de drijvers zijn nog maar net het perceel in of er begint er een te roepen dat er een varken naar voren gaat. Ik fluister die mof toe, dat hij Schweine kan verwachten. Hij knikt en wat denk je? Meteen stuift er een overloper het bos uit. BANG ...." Achter de kapstoel sprong Materman in de schiethouding, de schaar in de gestrekte linker hand vooruitstekend en de kam in de hand bij de denkbeeldige trekker, de knieën licht gebogen. "Wat denk je? Komt er meteen een tweede op vijftig meter achteraan. Zwaait die Streip, want zo heette die, terug ... moet je kijken, zo tegen het varken in," en om duidelijk te maken wat de Duitser deed, maakte de kapper, nog steeds in de schiethouding, een snelle kwart draai ..., "BANG!" De kam miste het oor van de man in de stoel op een haar na ... Jans blik dwaalde naar het vervaarlijke scheermes waarmee de kapper de vorige klant had geholpen. Die mocht blij zijn, dat hij op bijtijds uit de stoel was .... "Toen de drift afgelopen was gingen we kijken. En wat denk je? Laten allebei die varkens er liggen. Ja en niet zo maar, nee allebei een schot door het hart. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Heel mirakels, wat kan die kerel schieten!" "Ach, je zult wel een beetje overdrijven, Materman. Hoe noemen ze dat ook al weer, jagerslatijn, is het niet?" sarde een van de klanten hem. "Nee, om de dooie dood niet. Ik mag doodvallen als ik sta te liegen!" En aangezien Materman op de been bleef, restte het gezelschap weinig anders hem op zijn woord te geloven. "Dan liepen die varkens wel harder dan die ene bij Willem Methorst," merkte een grote kerel op die naar de naam Wout luisterde. "Willem Methorst van de Groenendaal?" vroeg de kapper, die intussen weer aan de slag was gegaan . "Ken je dat verhaal niet?" vroeg Wout verwonderd. Nee, dat kende hij niet. Maar dat was ook niet zo'n wonder, want de buurtschap Groenendaal lag toch wel een kilometer of tien van Schaarsbergen af. "Het zal in het najaar van negenendertig zijn geweest, schat ik," stak Wout van wal, "dat Willem Methorst bij mij langs kwam. Je weet dat hij op de Groenendaal jaagt. Boven Terlet," voegde hij er voor de aardrijkskundig niet zo goed onderlegden aan toe. "Of ik zin had in een geintje. Nou, daar ben ik altijd voor te porren. Mooi. Hij vertelde daarop dat hij een goede vriend van hem 'op de varkens' had uitgenodigd. Hij had hem wijsgemaakt dat de boeren geklaagd hadden over varkens in de piepers en daar moest hoognodig wat aan worden gedaan. Voor de vriend, die een jacht had in de polder en nooit groter had geschoten dan hazen, een buitenkansje." "Moet je opletten, Wout, nu wil ik een geintje met hem uithalen. Ik wil het hem bij zijn eerste varken niet te moeilijk maken. Ik heb er van de afgelopen zomer nog een in het vrieshuis aan de Amsterdamseweg liggen. Een mooie beer. Zat in de rogge. Als jij die eind van de middag voor mij wilt ophalen en hier heen brengen, zetten we hem rechtop in de bosrand en dan laat ik hem dat zwijn schieten." "Ik met de vrachtwagen dat ding opgehaald. Een mooie beer, had hij gezegd ... Nou, ik had nog nooit zo'n lummel gezien! Ik heb me verdomme te barsten gebeurd aan dat ding! Maar goed, ik er dus met dat ding naar Willem. Samen hebben we hem naar het land gereden en een beetje onopvallend in de bosrand gezet. Dat was niet zo moeilijk, want hij was nog zo hard als een eik van 100 jaar. We zetten hem tegen een stok om te voorkomen dat hij zou omvallen." Hij keek de kring even rond en constateerde tevreden dat iedereen aan zijn lippen hing. "Een half uurtje later, we zitten bij Willem in de keuken, arriveert die makker van hem. "Potverdomme, wat ben je laat man, we zitten al een uur op je te wachten," begroette Willem hem, terwijl hij mij een knipoog gaf. Maar ze hadden toch om vijf uur afgesproken, vroeg zijn maat. Ja, dat wel, maar de boeren hadden hem de hele dag al aan z'n kop gezeurd; de zwijnen schenen verschrikkelijk huis te houden in piepers. Het barst er van. Kom op, we gaan er meteen op af. Ik bleef in de keuken achter. Nadat er geschoten was zou ik het varken met de vrachtwagen weer komen ophalen, hadden we afgesproken. Na nog geen kwartier, BAM ... BAM, even stilte en toen weer BAM ... BAM. Daarna bleef het stil. Ik in de vrachtwagen er naar toe. Dat was schrikken ... Laat ik nou eerst denken dat die kerel Willem voor z'n donder had geschoten. Werkelijk, ik dacht dat Willem aan het doodgaan was! Dat deed hij ook, maar dan van het lachen. Hij lag voorover op z'n knieën en sloeg met zijn vuisten op de grond. Tranen biggelden hem over de wangen. Ik dacht dat hij niet meer bijkwam. En wat denk je? Die vriend van hem zat een eindje verder op z'n reet naast het varken. Hij lachtte schaapachtig. Aan ene kant was z'n kop helemaal opgezwollen. Bij stukjes en beetjes kwam het verhaal er uit. Willem was met z'n kornuit naar het heuveltje gelopen van waar je het varken op een meter of vijftig kon zien staan. "Laten we hier maar wachten," had Willem tegen hem gefluisterd, "wat verder ligt een wissel." Maar die kerel wilde het varken maar niet zien staan, dus Willem hem zachtjes aanstoten en sissen: "daar staat er een, in de bosrand." Verdomd, hij zag hem ook ... Het varken stond te zekeren ... BAM ... BAM! Maar verdomme, het varken stond nog steeds overeind! "Je hebt hem geraakt, hij kan niet meer weg komen," had Willem hem toegesist, "geef hem er nog een, want een aangeschoten beer kan levensgevaarlijk worden." De kerel was zo geschrokken, dat hij z'n geweer overhaast weer laadde en schoot nog voordat hij het goed geschouderd had. Hij kreeg de kolf vol in zijn smoel en zag daardoor niet hoe langzaam, tergend langzaam de beer omviel. Willem had geroepen: "Je hebt hem, hij ligt er!" Dus die kerel er op af, met Willem in zijn kielzog .... Volgens Willem was hij eerst even stil geweest toen hij zag wat voor 'n poets hem was gebakken, maar daarna in vloeken uitgebarsten. En Willem, bijna even langzaam omgevallen als het varken, maar dan van het lachen, zeek in z'n broek ...." Er werd hartelijk om het verhaal van Wout gelachen. Of het met een korrel of een kilo zout moest worden genomen, kon niemand iets schelen. 't Was gewoon een smakelijk verhaal en daar ging het per slot van rekening om. De stemming was er onderwijl goed in gekomen. Gaart kwam met een verhaal dat volgens Wout, blijkbaar bang dat Gaart zijn succes naar de kroon wilde steken, een baard had zolang als die van de bok van vrouw Barten. "Of van vrouw Barten zelf," klonk het droogjes uit een hoek. Gelach. Eigenlijk had Wout wel gelijk, iedereen kende het verhaal van Gaart al lang. Maar omdat Gaart het zo smeuïg kon vertellen, bleef het toch steeds weer aardig om te horen. Alleen de man in de kappersstoel begon zich te roeren; hij vond het allemaal prachtig, zei hij, maar zou het wel prettig vinden als Materman door bleef knippen. Anders was hij bang dat hij er om zes uur nog zat. De rest had niet zo'n haast. Dus vreesde de man in de stoel terecht, dat het wel weer eens een latertje kon worden. Hij legde zich erbij neer, hij kon niet anders. Het verhaal van Gaart kwam er op neer, dat de baron een mooie vos had geschoten die aan het einde van de jachtdag netjes in het tableau werd gelegd. Terwijl het gehele gezelschap van drijvers en jagers, onder wie baron van Palland en graaf von der Goltz, zich gezellig stond te warmen aan een borreltje, of twee, drie, was de rekel, die blijkbaar niet helemaal dood was geweest, opgekrabbeld en zat verdwaasd midden in het tableau om zich heen te kijken naar al dat dooie smakelijks om hem heen. Plotseling zag de graaf wat er aan de hand was. "Achtung Von Pallandt," had hij geroepen, "achtung, zo direct fresst der Fuchs das ganze tableau nog auf!" De vos was echter sneller bij z'n positieven gekomen dan de jagers. Hetgeen onder de gegeven omstandigheden niet meer zo verwonderlijk was. De rekel nam de benen voordat iemand een geweer had kunnen grijpen. Ze lachtten allemaal, alsof ze het verhaal voor het eerst hoorden. Gaart putte er moed uit. Maar kennen jullie die van Pieterse? Nee. Het verhaal van Pieterse kende nog niemand. Hetgeen zoveel inhield, dat Gaart het verhaal waarschijnlijk onlangs had opgevangen en er nu een Schaarsbergse lezing bij verzon. Het zou dus wel met een karrevracht zout moeten worden genomen .... Wout zag zijn succes verbleken. "t Is al jaren geleden, dat de baron een relatie van hem had uitgenodigd voor een mooie jacht achter het Openluchtmuseum," stak Gaart weer van wal. "Pieterse heette die vent. 't Was een of andere intellectueel geloof ik ... "Een wàt?" werd er geroepen. "Geen moeilijke woorden vanmiddag, Gaart" viel hem een ander in de rede. "Maar hoe het ook zij," ging Gaart onverstoorbaar verder, "schieten kon ie wel. Hij legde een mooie gaffelbok neer die Pluim al een tijd op het oog had gehad. Een eerste klas afschotbok. Het was de eerste bok die Pieterse in z'n leven schoot. De eerste reebok tenminste," verbeterde hij zich voordat iemand kans had te reageren. "Jachthoorn erbij, takje met bloed op de hoed, je weet wel, het hele ritueel. De jachtopziener die de bok aan het ontwijden was, Van Harn, kwam naar Pieterse toe en vroeg hem: "Mijnheer, 'heb ik het goed gehoord dat dit uw eerste reebok is?" En dan trots: "Ja, jachtopziener, dit is mijn eerste!" "Wel mijnheer, mijn complimenten, 't is een prima bok. Maar weet u, het is hier gebruik dat iemand die z'n eerste bok schiet, de niertjes mee naar huis krijgt? Het is het lekkerste van het beest, een delicatesse. Geloof mij als ik u zeg, dat de poeliers er om vechten. Ik zal ze u straks aanreiken." "Daar zal ik moeder-de-vrouw dan eens fijn blij mee maken," zei hij glunderend toen Van Harn hem even later de organen in bloederig vetvrij papier overhandigde. "Dat zal u weinig moeite kosten, mijnheer," moedigde Van Harn hem grijnzend aan. Nou hadden wij al een beetje verbaasd naar het verhaal staan luisteren, want van zo'n gebruik hadden we geen van allen ooit gehoord. Maar misschien kwam dat doordat we ook nooit de afschot van een eerste bok hadden meegemaakt. Niemand kon het zich tenminste herinneren. Dus wij later Van Harn gevraagd hoe dat zat. Weet je wat die zei? "Loop maar eens mee, dan zal ik je eens wat laten zien." Wij naar de bok. Trekt hij het vel opzij, wat zien we? Twee nieren! "Tja," zei Van Harn, "nieren heeft ie nog steeds, hij mist alleen zijn kloten!" "Kloten van de bok," werd er geroepen en het duurde even voordat de zaak weer tot bedaren was gekomen. "Heeft die Pieterse er nog iets van gemerkt?" wilde Wout weten. "Nee, helegaar niet. Hij heeft ze lekker samen met z'n vrouw opgepeuzeld. Het jaar daarop was hij weer een keer van de partij en toen heeft Van Harn hem onthuld, nadat die Pieterse in geuren en kleuren had verteld hoe lekker zijn vrouw de 'niertjes' had klaargemaakt, wat hij in werkelijkheid had gegeten. En toen kwam het allermooiste nog," ging Gaart met betraande ogen verder. "Met een stalen gezicht zei ie: "Oh, dus dat is het geweest ... Ik ben een week lang zo in vorm geweest, mijnheer Van Harn, dat mijn vrouw er bijna niet meer van kon zitten." "Met een stalen gezicht, zeg ik je! Zonder een spier te vertrekken!" Zelfs Wout biggelden nu de tranen over de wangen.

In de vroege zaterdagavond ging Jan terug naar Materman. De zaak was intussen leeg, maar lang kon dat nog niet zijn, schatte hij. Ze hadden het op een gegeven moment over zijn werk gekregen, dat het onderhand wel koud begon te worden op de fiets. Daar had Materman wel wat op geweten. Hij had nog een paar konijnevelletjes in de schuur hangen. Als hij die bij de nek achter de handvatten om het stuur bond en er vervolgens zijn gehandschoende handen in stak, had hij er op de fiets prima handwarmers aan. Wel moest hij niet vergeten eerst het dunne leer met slaolie wat soepel te maken. "Heel mirakel, wat hebben we vanmiddag gelachen, niet?" zei de kapper meer tegen zichzelf dan tegen Jan, toen ze naar de schuur liepen om de velletjes van de spijkers te lichten.

Deel 2

23.

De vrieskou, mist en de doorbrekende zon zorgden voor een wonderschone wereld die de zorg van alledag een moment verdrong. De zwarte beuken aan weerszijden van de Koningsweg sloten zich als een witte erepoort boven zijn hoofd. Lang zou het niet duren, de zon zou weldra zoveel warmte hebben, dat de rijpwereld om hem heen letterlijk zou verwateren. Vanochtend hoefde hij niet al te ver te fietsen om zijn laatste brieven kwijt te raken. Geitenbeek, in de knik waar de Koningsweg richting Amsterdamseweg buigt, was dit keer zijn verste adres. Meestal had hij ook wel wat post voor nog wat verder gelegen adressen, zoals Van Reeden die in het laatste huis aan het westeinde van de Koningsweg woonde of baron van Heeckeren van Molecaten op De Lange Hut, het sprookjesachtige landhuis in het bos achter Van Reeden. Maar deze keer hoefde hij dus niet verder dan Geitenbeek, die met z'n vrouw en zoon in een dienstwoning van de Hoge Veluwe woonde. Jan zette z'n zware fiets tegen de muur en wurmde zijn handen uit de konijnevellen. Geen gek idee, hij had in elk geval warme handen. Ofschoon hij wel blij was geen bekende tegen te zijn gekomen, want enigszins genant vond hij het nog wel. Zou wel overgaan. Vrijwel altijd was vrouw Geitenbeek alleen thuis, omdat de mannen vroeg naar het bos gingen. Hij keek dan ook op, toen hij de oude Geitenbeek vanuit de kamer hoorde roepen: "Moeder, vraag of die ook trek heeft in een bakkie koffie." Hij sloeg het niet af en volgde de vrouw naar binnen. Geitenbeek zat op een keukenstoel bij het raam naast de kachel, met een kussen onder één been. "Gaat zitten," gebood hij uitnodigend. Jan legde de brieven op tafel en stak een briefkaart die al klaar lag in de tas met geld, postzegels en briefkaarten. Hier was de postbode briefbesteller, postzegelverkoper en postophaler tegelijk. "Wat is er met u aan de hand, Geitenbeek?" informeerde hij belangstellend. "Twee dagen geleden een trap van een peerd gehad." "Nou, dat is dan lelijk aangekomen," zei Jan meelevend. "Nou moet hij eindelijk eens even rustig aan doen. 't Zal tijd worden ook," merkte de vrouw des huizes op terwijl ze sloffend de dampende drank binnen bracht die voor koffie moest doorgaan. Geitenbeek vervolgde, alsof hij haar niet gehoord had: "'t Zijn rotzakken die peerden, ze lopen zich de hele dag kapot te trekken aan die stammen en bezeren doorlopend hun poten aan takken. Het worden daardoor grote chagrijnen die, als ze hun kans schoon zien, je een opsodemieter proberen te verkopen. Eigenlijk kun je ze nog geen ongelijk geven ook," grinnikte hij. "Even niet opgelet en pats, raak. Ik kreeg meteen zón been." Hij hield beide handen ruim onder zijn omzwachtelde onderbeen. "Ze hebben me met peerdd en wagen naar het kantoor gebracht en daar een dokter uit Hoenderloo gebeld. Gelukkig niks gebroken, maar wel een flinke kneuzing en een bloeduitstorting onder het beenvlies. Voorlopig ben ik er mooi klaar mee." "Dat zeg ik toch," herhaalde z'n vrouw, "wees blij, dan kun je eindelijk eens rustig aan doen en tot rust komen." "Tot rust komen, ja .... Dat gaat nogal goed met die kanonnen naast de deur. Die kerels beginnen midden in de nacht te schieten dat het een oordeel is. Het hele huis staat dan te trillen en regelmatig regent het scherven op de pannen. Probeer dan maar eens rustig te slapen." Jan had gezien, dat er in de heide tegenover het huis van Geitenbeek gegraven en gebouwd werd. Er zou een FLAK-stelling komen, ging het gerucht. Maar dat die al zo snel in bedrijf was, verraste hem. "Is dat gedoe daarginds dan al klaar?" vroeg hij verbaasd. "Nee, gelukkig niet. Dat moest er nog bij komen. Dan doen we helemaal geen oog meer dicht! Nee, ik bedoel de stelling aan de bosrand richting Oud Reemst. Kanonnen met lopen als fabrieksschoorstenen," overdreef hij lichtelijk. Jan zei met hen te doen te hebben. Hij meende het. "En vergeet het treintje niet," klonk het vanuit de keuken. "Ja, wat je zegt! Dag en nacht rijdt dat rotding hier pal achterlangs, afgeladen met rotzooi voor het vliegveld en de bouw een eind verderop. Dat is trouwens de laatste tijd wat minder geworden, nou je het zegt. Ik denk dat ze met die bunker onderhand zo'n beetje klaar zijn. Volgens mij zit het dak er op." "En vergeet die vliegtuigen niet," souffleerde 'moeder' opnieuw. De bosbaas, blij dat hij in dit afgelegen oord ook eens tegen iemand anders dan tegen zijn vrouw kon praten, deed alle moeite om Jan op de stoel te houden. "Ja, en nou krijgen we hetzelfde geduvel dus ook pal voor de deur. Twee weken geleden zijn ze begonnen daar ook een stelling aan te leggen. Je kunt het op 't ogenblik moeilijk zien vanwege de heiïgheid, maar ze zijn al begonnen met de aanleg van een verhard pad, zo schuin de hei in." Vanaf zijn plaats bij het raam kon Geitenbeek de vorderingen van de bouwers goed in de gaten houden. Hij had een verrekijker naast zich op een tafeltje liggen. "Kijk maar uit, straks denken ze nog dat u spioneert," zei Jan, wijzend op de kijker. "Dat moeten ze dan maar doen," was het nuchtere antwoord. Hij vertelde dat z'n vrouw een opzichter aan de deur had gehad, die vroeg of hij een tank drinkwater uit de pomp mocht halen. Van haar mocht hij naar de pomp lopen, had ze tegen de vreemdeling gezegd. De kerel had het goed opgevat: "Ik ben blij dat het ijs gebroken is, anders viel er nog weinig te pompen." Het slot van het liedje was, dat die kerel zijn water had gekregen en vrouw Geitenbeek precies wist wat en in de hei precies gaande was. Het had niets te maken met de aanleg van de grote weg naar Duitsland, waar ze daar ook mee bezig waren. Ne, er kwam een batterij kanonnen bij. Blijkbaar hadden ze aan die bij Oud Reemst niet meer genoeg. En dat had ook zijn goeie kant, grijnsde de oude man. "Maar 't is toch schande dat dat allemaal maar zo kan," zei Geitenbeek nijdig, "een grote schande. Dat is het! Ze verrabbezakken de hele boel, ze geven nergens iets om." Jan twijfelde er intussen niet aan dat de FLAK-stelling, op zo'n kilometer of twee ten westen van het sanatoriumkamp en de nieuwe bunker, was bedoeld om die installaties te beschermen tegen luchtaanvallen. De volgende dagen hield Jan de bouwactiviteiten extra in de gaten. Hij had de indruk dat er stevig werd doorgewerkt. Het duurde niet lang of hij zag de eerste vuurmonden boven betonnen borstweringen uit steken. Hij telde er al snel een stuk of acht van een zwaar kaliber. De beruchte en gevreesde 8,8 cm dacht hij, en drie lichtere stukken geschut. Maar of de batterij hiermee echt gereed en operationeel was, viel moeilijk vast te stellen.

Woensdag kort na het middaguur, Jan was net thuis en stond op het punt de boterhammen op te halen die mevrouw Jespers voor hem gereed had gemaakt, werd hij opgeschrikt door een formatie jagers die wel erg laag over de boomtoppen scheerde. Voor hij in de gaten had vanuit welke richting ze kwamen (dat was door de weerkaatsing van het geluid tussen de paqstorie en het koetshuis nu eenmaal lastig te bepalen waren ze al weer uit het zicht verdwenen. De sirene begon te janken. Luchtalarm. Vreemd, er was verder geen vliegtuig te zien. Maar verdraaid, dat leek wel op schieten, daar boven het vliegveld. Plotsklaps zag hij twee jagers, als met een draadje aan elkaar verbonden, boven de bomen naast de kerk uitkomen. Verbazing en ongeloof tekenden zich op Jans gezicht af. "Verdomd, hij schiet op die ander ... Gelijktijdig raasde een ander koppel in een steile bocht over het sanatorium. "Verdomme ..." Al was het in een flits, hij wist zeker op de vleugel van de achterste jager de bekende R.A.F.-cirkels te hebben gezien. Mitrailleurs ratelden. Cirkelende, duikende en stijgende jagers jankten door de omgeving. Het was menens, verdomd, die hebben lef! En dan nog wel in het hol van de leeuw! Had hij niet pas gehoord, dat er momenteel zo'n 30 tot 40 dagjagers op Deelen lagen? Roeren in een wespennest! Ware doodsverachting, dat was het! Na een paar minuten was het plotseling afgelopen. Die lui moesten natuurlijk maken dat ze wegkwamen, wilden ze nog voldoende brandstof overhouden om Engeland te kunnen halen, veronderstelde hij. Op zijn middagronde bespeurde hij een nerveuze bedrijvigheid bij de Duitsers. Bij Hassink, de kruidenier aan de Kemperbergerweg, hoorde hij aan het eind van de middag van een electriciën die net van het vliegveld terugkwam, dat er die middag grote paniek was geweest. Een stuk of zeven Engelse jagers hadden het veld overvallen en vier Duitse jagers neergeschoten. En de Tommies waren al weer van het toneel verdwenen voordat de Duitsers versterking hadden kunnen laten aanrukken. Waren die moffen even mooi op hun nummer gezet!

Westwaarts over de Koningsweg fietsend, tussen de nieuwe grote bunker en Divisionsdorf door, bedacht hij dat de gebeurtenissen van de vorige dag wel een aardig nieuwtje voor Geitenbeek zouden zijn. Hij had dan wel geen post voor hem, maar besloot toch maar even aan te gaan. Immers, zo halverwege de route was een bakje koffie, of liever nog een kop soep, want die was nog onvervalst, niet te versmaden. De vermaningen van zijn zorgzame en bezorgde vrouw in de wind slaand, scharrelde de bosbaas al weer zo'n beetje door de kamer. Zitvlees had hij niet en hij was, vertelde hij, ook al weer een paar keer bij de 'kiepen' wezen kijken. De buurman, altijd toch nog wel een kilometer bij hem vandaan, had gisternacht een vos in z'n kippenhok gehad. Zes kippen dood. De rest zou wel van de leg zijn. Dat zou hem niet overkomen! Het verhaal over de overval door de Engelse jagers, deed hem zichtbaar genoegen. "Ik dacht ook al, wat gaan die dingen tekeer. Zeker een oefening, schijnluchtgevechten of zo, dacht ik, want het geschut hield zich stil." Na een half uurtje stapte Jan weer op. Nog even langs Van Reeden en het bos in naar De Lange Hut om baron Van Heeckeren van Molecaten zijn post te brengen. Dan zat het er voor deze ochtend weer op. Hij was echter nauwelijks de kaalslag voor het tracé van de grote weg naar Duitsland, die in de volksmond al snel 'het hazepad' werd genoemd, voorbij, of de hel brak los. Granaten floten ... boordwapens ratelden, instinctief keek hij naar rechts ... grote God ..., vallen ..., de Typhoons denderden kort achter elkaar laag over hem heen. Er sloeg metaal door de kruinen van de bomen, sommige voorwerpen vlogen rakelings voorbij en ketsten op de weg of sloegen in de berm. Hulzen!

Voorzichtig beurde hij zijn hoofd op en zag hoe de toestellen op de rechtervleugel kiepten en laag over het bos van Warnsborn uit het zicht verdwenen. Had hij de FLAK eigenlijk wel gehoord? Hij wist het niet. Plotseling zag hij ze door de opening in het bos weer aankomen. Waren het dezelfde of andere? Hij kroop naar een lindeboom en drukte zich tegen het walletje langs de weg om nog tenminste enige dekking te hebben. De aanval herhaalde zich. Explosies in de FLAK- stelling overstemden het staccato van het 20 mm luchtdoelgeschut. Het was raak en behoorlijk ook. De jagers zwenkten weer richting Warnsborn. Behoedzaam hief hij z'n hoofd op. Het was stil en het bleef stil. Stof en rook hing boven de FLAK-stelling in de hei. Een gevoel van triomf maakte zich van hem meester. Dat was potverdorie mooi werk! Gisteren het vliegveld, vandaag de FLAK-stelling. Morgen het sanatorium kamp? En wanneer de nieuwe bunker? Voor dat onding zouden de Engelsen overigens wel met wat anders dan jagers moeten aankomen. Hij krabbelde overeind en sloeg zich het zand van de kleren. Geitenbeek ... Jan schrok, stom dat hij daar nog niet aan had gedacht. Een moment overwoog hij om eerst de resterende brieven weg te brengen. Maar nee, de Geitenbeek'en gingen voor, de post kon wachten. Tot zijn grote opluchting waren ze alleen erg geschrokken. Zij zag nog een beetje bleek om de neus, maar hij stond al met de verrekijker voor het raam naar de paniek in de stelling te kijken. Jan had hem nog niet eerder in zo'n opperbeste stemming gezien. Zeven doden en tweeëntwintig gewonden was de tol die de FLAK-stelling die dag betaalde. 24.

Op de vijfenzeventigste verjaardag van de gravin, 8 november, gaven alle kinderen en kleinkinderen acte de présence. Een afvaardiging van het personeel, bestaande uit rentmeester Tiemens, boswachter Jansen en tuinman Busser, bood de jubilaresse op deze bijzondere verjaardag een fraai opgemaakte mand aan met allerlei soorten fruit en vruchten in blik en glas. De lekkernijen moesten met de grootste moeite bijeengebracht zijn. Het korte toespraakje van de rentmeester en het geschenk brachten de jarige enigszins van haar stuk. Daarna kwam de koffie, waarbij Irene tot ieders verrassing - niet het minst tot die van de gravin zelf - een gebakje serveerde. Met een knipoog naar Tiemens maakte ze duidelijk, dat ze de rekening nog wel even kwam afgeven. De graaf schitterde weer door afwezigheid. Zoals de laatste jaren gebruikelijk, ontdekte hij te laat dat hij een uitnodiging had aanvaard voor een jacht op zijn vrouws verjaardag.'t Was ook erg lastig wanneer je vrouw zo midden in het jachtseizoen verjaarde. Het was overigens wel een goede waarschuwing, dat hij ervoor moest zorgen zestien dagen later, op hun trouwdag, in elk geval wel thuis te zijn. Zo lukte het hem de schade nog een beetje binnen de perken te houden. Zo er al van vieren sprake mocht zijn, dan werd deze trouwdag in stilte gevierd. Geen kinderen, geen kleinkinderen. Dat zou volgend jaar wel anders worden, dan zouden ze 50 jaar getrouwd zijn. Een feest zoals er met hun trouwen op kasteel Zypendaal was gegeven, zou het onder deze oorlogsomstandigheden wel niet worden. Eigenlijk zag ze in het geheel geen reden om uitbundig feest te vieren, had de gravin zich in een moment van openhartigheid tegenover Irene laten ontvallen. De familie zou er echter wel op aandringen, vermoedde ze en och ja, eigenlijk had die er ook wel een beetje recht op. Maar als ze naar haar hart te werk ging ...

Irene rommelde nog wat door de salon toen Von der Goltz binnen kwam. Goedkeurend liet hij zijn blik door het vertrek gaan. Ze had het haardvuur al aangemaakt en de stoelen naar zijn wens bijgeschoven. "Ik wil er graag mijn waardering voor uitspreken, juffrouw Irene, dat u geen moeite teveel is om het mijn gasten en mij steeds weer naar de zin te maken," sprak hij onverwacht. Het was de eerste keer dat hij zijn erkentelijkheid liet blijken. Ze bloosde en antwoordde, dat ze het altijd met plezier deed, "het zijn ook aardige mensen." De graaf zocht in z'n jaszakje en haalde er een briefje van vijfentwintig gulden uit. "Alstublieft, een extraatje heeft u wel verdiend." Hij stopte het haar wat onhandig toe. Ook Irene voelde zich enigszins verlegen met de situatie, doch aanvaardde het geld in dank. De onderwerpen welke die avond ter sprake kwamen, bevatten eigenlijk weinig nieuws voor wie tussen de regels van de weermachtsberichten door de ontwikkelingen bijhield. De toestand in Rusland was kritiek, de olievelden in Roemenië werden bedreigd, in Italië ging het niet goed, Berlijn kreeg nu regelmatig zware bombardementen te incasseren. Uit Engeland kwamen berichten, dat de Amerikanen binnenkort over genoeg langeafstandjagers zouden beschikken om hun bommenwerpers tot in verste uithoeken waar Duitsers zaten te escorteren. Irene nam het als kennisgeving aan. Wat moest ze er anders mee? "Als de aanvallen straks vierentwintig uur per etmaal doorgaan, is ons lot definitief bezegeld," voorspelde Grabmann. Dit klonk haar als muziek in de oren. Giskes kon geen nieuwe ontwikkelingen in de Schoonhoven-zaak melden. Het meisje werd in de gaten gehouden, maar dat had tot nu toe geen enkel resultaat opgeleverd. Als dat niet veranderde, zou hij – Giskes - zijn mannetje binnenkort van die zaak moeten afhalen. Aan de andere kant waren de inspanningen van Ernst wel beloond. "Vertelt u het, kolonel?" nodigde Giskes Grabmann uit. "Vertelt ú het maar," gunde Grabmann hem de eer. "Zoals u weet, heren, is Ernst nu een, laat eens kijken, maand of vijf, zes aan het werk geweest," nam Giskes het woord. "In die tijd heeft hij zich vooral toegelegd op de contacten die personeel van de divisiestaf met mensen van buiten de staf, en dan in eerste instantie met niet-militairen, zeg Nederlanders, onderhouden. Want," doceerde hij, "in beginsel is elke volgende schakel in de spionageketen altijd zwakker dan de voorgaande." Hij wachtte even om zijn toehoorders de gelegenheid te geven te verwerken wat hij zojuist had gezegd. "Ik bedoel dit; wie van ons beschikt er niet over en werkt er niet met kennis die voor de vijand van vitaal belang is? Precies! En waarom lekt die kennis toch niet weg? Omdat de mensen met wie wij omgaan er niet op uit zijn ons die kennis ten behoeve van onze tegenpartij te ontfutselen." De mannen knikten instemmend. "Goed. Willen we lekken uit een organisatie voorkomen, dan moeten we dus in de allereerste plaats voorkomen, dat leden van die organisatie onnodig contacten aangaan met mensen van buiten de organisatie. Immers, in principe houdt elk extern contact een veiligheidsrisico in. Indien er desalniettemin contacten onstaan, dan is het zaak om die zo snel mogelijk op het spoor te komen en door te lichten. Welnu, daar zijn we met Ernst mee bezig geweest." "En?" wilde Wittmer weten. "Raak," zei Grabmann kortaf. "Mijn chef technische dienst in de bunker, dus de man die de zorg heeft voor alle technische installaties, majoor Werner Herzel. Een prettige, joviale vent, niet dom ook, ingenieur. Afgelopen week is hij in een restaurant in Arnhem gepakt, terwijl hij een envelop aan een vrouw gaf. Er zaten, zo bleek later, de operationele instructies voor een van de voorbije nachten waren uitgegeven. Radiofrequenties, beschikbare velden, roepnamen, en zulk soort zaken. In de bewuste nacht werd een grote aanval op Hannover uitgevoerd. Het betrof dus wel intussen achterhaalde informatie, maar voor nieuwsgierige ogen bood het materiaal toch een zeer ongewenste blik achter onze schermen." De graaf wilde weten of Herzel uit politieke overtuiging had gehandeld. Daar was,voorzover Grabmann wist - en Giskes bevestigde het - geen sprake van. Een zwak voor vrouwen en het daaruit onvermijdelijk voortvloeiende gebrek aan geld, ook onder de Blitzmädel had hij al furore gemaakt als rokkenjager, was hem noodlottig geworden. In Arnhem, dat hij frequenteerde, was hij een vrouw tegen het lijf gelopen. Even mooi als gevaarlijk. "Het is altijd hetzelfde liedje," verzuchtte Giskes. Irene haalde opgelucht adem. Zolang de moffen de handen vol hadden aan elkaar, zou de ondergrondse betrekkelijk ongestoord haar gang kunnen gaan. "Ik sluit niet uit," hernam Giskes, "dat het ook subversieve elementen niet is ontgaan, dat deze majoor graag in gezelschap van mooie vrouwen verkeert. Dat hij bovendien op een interessante plaats werkt, moet niet zo moeilijk te achterhalen zijn geweest. Daarop hebben ze waarschijnlijk hun geheime, doch in dit geval trefzekere wapen in stelling gebracht. Toen hij haar en de smaak eenmaal te pakken had, begon het gelazer. In haar armen veranderde hij in was." Grabmann vertelde hoe het bericht van Herzels arrestatie als een bom was ingeslagen. Het onderzoek zou nog moeten uitwijzen hoeveel schade Herzel had aangericht. "Voorzover dat ooit te achterhalen is," merkte Wittmer op. "Mijn grootste vrees is," vervolgde Grabmann, "dat de Engelsen ons een groot aantal plaatsen hebben laten stijgen op hun ranglijst van doelen. Wie weet knijpt Von Döring nog eens in z'n handjes dat hij hier weg is!" "Laten we dan maar niet meer te lang wachten met die bezichtiging van uw bunker," grapte de graaf, die de gelegenheid schoon zag om de divisiecommandant nog eens aan zijn oude toezegging te herinneren. "Prima, laten we maar meteen afspreken," nam die de handschoen op.

Na het schelletje kwam de nadruk geheel op de gezelligheid te liggen. Nadat hij het haardvuur verzorgd had, ging de graaf met een fraai gesneden sigarenkist rond, waaruit ieder nam. Het duurde niet lang of de salon was met rook gevuld. Lange slierten dreven langzaam richting open haard. Ze onderhielden zich over tal van zaken, variërend van de plannen voor de komende feestdagen tot - hoe kon het anders - de jacht. Aan de stemming van de heren boven, bedacht Irene, zou je niet zeggen dat hun zaak er zo slecht voor stond als ze eerder die avond had vernomen. De grappen waren niet van de lucht. Zo stak de graaf zijn grote bewondering voor de schietkunst van majoor Streib niet onder stoelen of banken. Hij was van plan, zei hij, de goede Streib niet meer zo vaak uit te nodigen; hij was bang geen wild meer over te houden. "In ons métier, generaal," repliceerde Streib, "bestaat er maar één keuze die tevens een ijzeren, wat zeg ik, loden wet is; wie geen goed schutter wordt, is het haasje."

Irene zat intussen te wachten op het moment dat de Duitse militairen zouden verdwijnen en zij kon afruimen. Wat was ze eigenlijk in een idiote situatie verzeild geraakt. Die kerels boven moesten eens weten! Die zaten, naar ze veronderstelden in het diepste geheim, grote bomen op te zetten over geheimhouding en uitlekken, terwijl zij twee meter onder hen rustig zat mee te luisteren! Het was bijna vermakelijk. Overigens vond ze het best interessant om eens te horen wat die Duitsers nu werkelijk van de situatie vonden. Hier konden ze vrijuit spreken zonder zich daarmee moeilijkheden op de hals te halen. En dank zij de hint van de gravin verkeerde zij nu in de bevoorrechte positie onbelemmerd mee te kunnen luisteren. Ze vroeg zich af of dit was geweest wat de oude dame had bewogen toen zij haar attent maakte op de spreekbuis. Had ze voorzien dat hetgeen zij zou horen haar niet onberoerd zou laten? Had ze voorzien dat zij alles in het werk zou stellen om wat haar hier ter ore kwam ten goede aan te wenden? Was zij zo'n open boek of was de gravin begiftigd met een bijzondere mensenkennis? Had ze dan ook niet kunnen bevroeden waarvoor zij zich geplaatst zou zien? Was het eigenlijk wel eerlijk geweest wat ze had gedaan? Had iemand het recht om een ander in een situatie te brengen waarin die onvermijdelijk iemand moedwillig van het leven beroofde? Had de gravin zich aldoende niet op z'n minst medeplichtig gemaakt? Ho, ho meisje, nu begin je door te draven, riep ze zichzelf tot de orde. Het ging te ver om de schuld van wat zij had gedaan mede bij de gravin neer te leggen. Het was geheel en al haar eigen beslissing geweest, waar alleen zij verantwoordelijk voor was.

Het was niet lang daarna dat de oude dame bericht van haar schoonzoon ontving, dat haar dochter Maya ziek te bed lag. De dokter had difteritis geconstateerd. Niet ongevaarlijk en zeer besmettelijk. Het plan om tijdens de kerstdagen met het hele gezin op Het Jachthuis te zijn kon, hoezeer het hem ook speet, niet door gaan. De gravin, zich al verheugend op een ouderwetse kerst, was bijzonder teleurgesteld. Na een week of twee was haar dochter aan de beterende hand, ofschoon nog zwak. Het werd, zo vond de gravin, tijd om maar eens op ziekenbezoek te gaan. Met het oog op de bagage die ze eventueel gereed moest maken, informeerde Irene hoe lang mevrouw weg zou blijven. "Een dagje maar, kind, langer is te bezwaarlijk." "Gaat u met de trein mevrouw?" "Nee, met de wagen, maar ik weet niet wie me weg zal brengen, dat zou Tiemens regelen." "Zal ik rijden?" bood Irene spontaan aan. "Kun jij dan rijden ... ?" vroeg de gravin verbaasd, "heb jij dan een rijbewijs ...?" Ja dat had ze, doch niemand had haar er ooit naar gevraagd. "Ik vind het uitstekend hoor, loop maar even naar de Gulden Spijker om Tiemens te vragen er op toe te zien dat de auto morgenochtend gereed staat voor de reis. Dat wil zeggen, met een volle benzinetank en dekens voor over de benen." Ondanks de brandstofschaarste had de graaf, door de extra toewijzing die hij had losgepeuterd, nog steeds voldoende benzine.

Wat onwennig stuurde Irene de pruttelende en rokende DKW het park door om via de achteruitgang op de Schelmseweg te komen. Die kon ze volgen tot voorbij Velp, zodoende het centrum van Arnhem mijdend. Eenmaal Velp achter zich gelaten hebbend, kon ze goed opschieten. Het wagentje stuurde licht en de motor liep als een naaimachientje. De gravin, kleed over de benen, leek te genieten van de omgeving. 't Was ook mooi hier langs de Veluwerand, al waren de bladeren al van de bomen. Geruime tijd reden ze zonder een woord te wisselen, ieder bezig met haar eigen gedachten.

Irene voelde dat de oude dame haar onderzoekend aankeek. "Zeg, Irene," begon ze, "weet je waar ik benieuwd naar ben?" "Nee mevrouw." "Hoe het met de spreekbuis gaat." Ze schrok en wist ook meteen dat de gravin het zag. "Je hoeft voor mij geen blad voor de mond te nemen," moedigde zij haar aan. Een paard en wagen vroeg om haar aandacht en gaf haar nog enige bedenktijd. "Ik luister elke maandagavond wanneer het bezoek er is, mevrouw," bekende zij. De reactie van de gravin verraste haar niet: "Goed zo, kindje." En na een korte pauze: "Waar hebben ze het zo al over?" Irene vertelde dat allerlei aangelegenheden werden besproken, zoals de algemene oorlogssituatie, maar ook zaken die met de jacht te maken hadden. "Niets meer?" peilde de gravin en er klonk enig wantrouwen in haar stem. "Alleen daarvoor zullen ze toch niet regelmatig helemaal naar ons toekomen?" Irene dacht een ogenblik na. "Ja, spionage. Ze hebben het ook wel over spionage, mevrouw." Ze probeerde het zo onverschillig mogelijk te zeggen, in de hoop niet de belangstelling van de vrouw naast haar te wekken. IJdele hoop, want bij het horen van het woord spionage stak 'de laatste Brantsen' in Gräfin Von der Goltz de kop weer op. Spionage. Het woord sabotage zou dezelfde uitwerking op haar gehad hebben, schatte Irene. De pointe van de vragenregen die losbarstte verbaasde haar. Volgens Irene zou de bezetter nog heel wat met die temperamentvolle tante te stellen hebben gekregen, wanneer ze vijftig jaar jonger zou zijn geweest! Dreigend als het zwaard van Damocles hing de vraag boven haar hoofd. Onafwendbaar en met een lijnrechte logica koerste de gravin er op af: "Wat heb je er mee gedaan, aan wie heb je het doorgegeven?" "Aan niemand mevrouw, ik zou niet weten hoe ik in contact zou kunnen komen met de illegaliteit zonder mijzelf in gevaar te brengen. Maar ik houd thuis een dagboek bij, waarin ik al deze dingen opschrijf. Verloren is het dus niet. Mocht ik een vertrouwd contact krijgen, dan kan ik het altijd nog doorgeven." "'k Zou het maar goed opbergen als ik jou was, want als ze het vinden en ze ontdekken hoe ze zich door een dienstertje hebben laten beetnemen, dan loopt het niet goed af met je," waarschuwde ze welgemeend. De gravin zweeg een moment, dacht een ogenblik na. "Dus als ik het goed begrijp," bracht ze Irene verder in het nauw, "dan heb je er tot nu toe nog niets mee gedaan." "Dat wil ik nou ook weer niet zeggen, mevrouw," antwoordde Irene bedachtzaam. Haar brein werkte op volle toeren. Ze zag in dat ze in de fuik zat. Als ze het toch moest zeggen, waarom er dan nog langer omheen draaien? Dan was het maar beter om meteen met de waarheid voor de draad te komen. Dan maar kijken of de gravin door haar overrompelende ontboezeming van haar stuk te krijgen was. "Ik heb een man gedood, waarover ik hoorde dat hij op het punt stond de illegaliteit te verraden." Het hoge woord was er uit. Er volgde geen 'wat zeg je' of 'dat meen je niet'. De gravin zweeg. Irene wierp een vluchtige blik op de vrouw naast haar, die door de voorruit in het niets staarde. Het beeld van hun eerste ontmoeting in Het Jachthuis kwam haar weer in gedachten. Ze zag haar weer staan bij het raam, haar gezicht naar het besneeuwde gazon gekeerd. Haar starende blik had niets gezien van wat zich buiten afspeelde. Wat zou er in haar omgaan? Minutenlang reden ze door zonder een woord te spreken. Irene voelde hoe de gravin haar hand kameraadschappelijk, haast teder op haar arm legde en zich naar haar boog. "Het is goed zo," zei ze zacht. En dan, op een bijna gebiedende toon: "Als je in de problemen dreigt te komen, moet je bij me komen, beloof je dat?" "Ja, dat wil ik u wel beloven, mevrouw." "Dat moet je ook doen," zei ze nog eens met nadruk. "Wat je gedaan hebt is erg ingrijpend. Je hebt niet alleen een ander mens gedood, maar ook een stukje van jezelf." Wat ze precies met deze woorden bedoelde, was Irene niet duidelijk. Ze wilde er haar ook niet naar vragen. Gedurende het resterende deel van de rit naar Wijhe en 's-avonds op de terugweg, vroeg de gravin of ze wel eens uitging: naar de schouwburg of naar een concert of iets dergelijks. "Dat moet je toch eens doen, desnoods alleen," raadde ze aan. Het was het enige dat ze tijdens de gehele rit naar Arnhem zei.

Tot haar vreugde bemerkte tante Betje dat haar nichtje langzaam maar zeker weer wat opmonterde. Ze liep zelfs af en toe weer te neuriën. Heimwee, dacht Betje. Ze zou wel last van heimwee hebben gehad. Zo'n jong ding ook nog en zo lang van huis ... Ze nam zich voor om haar eens extra te verwennen en flink werk van de kerstdagen te maken.

Op Het Jachthuis verliepen de feestdagen totaal anders dan verwacht. En dat niet alleen vanwege de ziekte van de dochter van de graaf en gravin. De dag na kerst, maandag, meldden rentmeester Tiemens en boer Zuidereng, pachter van de boerderij Het Wapen van Brantsen aan de Schelmseweg, zich met bedrukte gezichten op Het Jachthuis. Ze vroegen de gravin dringend te spreken. Wat was het geval? Jachtopziener Pluim, een neef van de vrouw van Zuidereng, had die ochtend moffen aan de deur gekregen die hem hadden aangezegd binnen twee maal 24 uur zijn huis bij het kruispunt Deelenseweg-Koningsweg te verlaten. Ze hadden het zelf nodig, de schooiers. Als hij wilde, mocht hij de varkens en kippen die hij hield en ook de aardappels uit de kuil meenemen. Het gezin van Pluim was te groot om bij Zuidereng in te trekken, te meer daar de laatste sinds enige tijd ook al een kostganger had die via de gravin en de rentmeester bij hem terecht was gekomen. Goede raad was duur en daarom waren Zuidereng en Pluim naar de rentmeester gegaan om te zien of die hun op korte termijn een oplossing, al was het maar een tijdelijke, aan de hand kon doen. Maar ook Tiemens wist geen raad. Ze stonden al op het punt om onverrichter zake huiswaarts te gaan, toen hij het idee opperde om mevrouw te vragen of de Pluimen zolang als nodig in het koetshuis achter het huis mocht trekken. Het was groot genoeg om het gezin tot tijdelijke huisvesting te dienen en bovendien waren er electriciteit en stromend water. Tiemens zou met Zuidereng naar de gravin gaan, Pluim zou op de Gulden Spijker hun terugkeer afwachten.

De gravin was bijzonder verbolgen over de maatregel van de Duitsers en gaf de rentmeester opdracht de kwestie meteen te regelen volgens het voorstel dat hij had geopperd. "Opdat de graaf kan zien dat zijn landgenoten zelfs zijn jachtvrienden niet ontzien." De ruimhartige hulp aan Pluim en zijn gezin bood haar een opgelegde kans om haar man onophoudelijk met de lage streken van zijn vrienden te confronteren. In drie keer bracht Zuidereng de volgende dag met paard en wagen de bezittingen van de Pluimen over. Dank zij de helpende hand die aannemer Nieuwenhuis met enkele van zijn werklieden bood, stond er de volgende dag achter het koetshuis een knap hok, waarin de levende have van Pluim onderdak vond. Als vergoeding voor de klus die hij zo snel had geklaard, kreeg de aannemer een vracht hout uit het bos van baron van Pallandt!

Toen de grootste consternatie voorbij was, kon zelfs Pluim wel lachen om het realistische kerstverhaal waarin hij met z'n gezin de hoofdrol had gespeeld!

25.

Frits Florijn pakte een krant van het stapeltje, dat de expeditie zojuist bij de redactie had afgeleverd. In de 'aankeiler' op de voorpagina verwezen een fotootje en het bijschrift 'Lijk onder kruispunt' naar het artikel op de pagina Arnhem en Omgeving, die hij snel opsloeg. Hij bromde goedkeurend. Het stond er netjes in. Na enig speurwerk had hij ook het artikel teruggevonden waarop de politievoorlichter, Gerrit Nouwen, had gedoeld. Het was de krant van 9 mei 1972. Ook de columnist besteedde daarin aandacht aan het gerucht over de dode in de dichtgeschoven bomtrechter. Aannemende dat niemand - afgezien van Gerrit Nouwen - zich na zoveel jaar de inhoud van het artikel nog voor de geest kon halen, had hij er ruimschoots uit geciteerd, zijn collega van toen in stilte dankend voor het pionierswerk dat hij had verricht. "Het was een enorm groot en metersdiep gat dat de hele kruising in beslag nam," weet caféhouder J.A. Verheijen, die vlakbij het kruispunt woont, zich nog te herinneren. "Het gat van misschien wel acht meter diep ontstond," vertelt hij, "op de dag van de bevrijding van Schaarsbergen. Toen namelijk de Canadezen er aankwamen, lieten de Duitsers een op de kruising aangebrachte bom springen om de doortocht te beletten. Door de ontploffing ging mijn huis voor een groot deel in puin." Nog een andere passage uit het oude artikel leek hem de moeite waard om te citeren. "Het is voor het eerst dat ik van dat gerucht hoor," zegt Ir. J.D.S. Spaargaren, directeur van gemeentewerken. "Als het positief is, zal er wat aan gedaan moeten worden. Maar dan wel graag meer concrete gegevens. Op geruchten kunnen we niet afgaan. Er moet een duidelijke aanwijzing zijn." Op deze uitspraak had hij ingehaakt met de opmerking, dat de aanwijzingen deze keer blijkbaar serieuzer genomen werden dan indertijd. Met het gevolg dat, nu er intussen zoveel jaren verstreken waren, de kans groot was dat al heel wat naaste familieleden van de man in kwestie waren overleden. Frits vond dat de licht verwijtende ondertoon op z'n plaats was. Hij besloot het artikel met een oproep aan degenen die meenden enig licht in deze duistere zaak te kunnen brengen, om zich met de politie of, indien men daar de voorkeur aan gaf, met hem in verbinding te stellen. "'t Zal me benieuwen," mompelde hij terwijl hij de krant weer dichtsloeg.

26.

In de eerste weken van het nieuwe jaar gonsde het in Schaarsbergen weer van de geruchten. Zo zou het salonrijtuig van generaal Adolf Galland vlak voor het stationnetje van Deelen geparkeerd staan. Hetgeen zoveel wilde zeggen dat de bekende generaal van de jagers op werkbezoek was. Waarschijnlijk in de bunker, want op het vliegveld was hij niet gesignaleerd. Verder zouden twaalf aluminium tanks die bij hetzelfde stationnetje in een bunker lagen, 's nachts rechtstreeks vanuit tanks op spoorwagons zijn gevuld. Het bedienend personeel was geheel gehuld in rubber pakken, terwijl tot in de wijde omgeving niet gerookt mocht worden. Sterker nog, mensen die in de buurt stonden - alleen hoge officieren mochten het schouwspel van het overpompen uit de wagons gadeslaan – schenen zelfs hun lucifers hebben moeten inleveren. Of het dus om een gevaarlijk goedje ging! Soms speet het Jan, dat hem uitdrukkelijk was verboden zich met de zaken te bemoeien waar de meeste geruchten betrekking op hadden. Neem die brandgevaarlijke vloeistof in de aluminium tanks. Dat het hierbij moest gaan om brandstof voor geheime vliegtuigen, waarvan vermoed werd dat ze voor de verdediging van het Ruhrgebied zouden worden ingezet, leek hem voor de hand te liggen. Als de brandstof er al was, zouden de vliegtuigen wel niet lang op zich laten wachten. Bovendien deed het gericht de ronde dat de Duitsers een aantal brandstof tanks met een inhoud van 6.000 liter lans de zuid- en westrolnaan hadden opgesteld. Waar konden die anders voor dienen dan voor extra vliegtuigen? Voor de dag- en nachtjagers was de opslagcapaciteit toch altijd toereikend geweest? Zouden er nog meer jagers bijkomen? Of bommenwerpers? Zulke zaken prikkelden zijn nieuwsgierigheid. Volgens één van de vele geruchten uit een nooit aflatende stroom zouden de eerste bommenwerpers zelfs al op Deelen zijn aangekomen. Het kon waar zijn, want de laatste nachten was er een opvallende vliegactiviteit geweest. Uit het geluid viel niet op te maken of het nachtjagers of bommenwerpers waren. Overdag waren ze minder moeilijk van elkaar te onderscheiden, omdat de bommenwerpers de gewei-achtige antennes op de neus misten, die zo karakteristiek waren voor de nachtjagers. Zelf had Jan nog geen enkele bommenwerper gesignaleerd. Enfin, er waren zonder twijfel anderen die dat beter in de gaten hielden dan hij. Van één gerucht echter wilde hij koste wat kost meer te weten zien te komen. Dat ging over hoge zendmasten die aan de oostzijde van de Apeldoornseweg, ter hoogte van Terlet, verrezen. Het toeval wilde dat twee Nederlanders, die beiden aan de bunker van de jachtdivisie werkten, elkaar verschillende keren tijdens de schafttijd ontmoetten en aan de praat raakten. De een was een technicus in dienst van het Duitse bedrijf Siemens, de ander was een monteur van het installatiebedrijf Therma. Beiden waren weinig te spreken over hun situatie. Dat ze in hun fatsoenlijke betrekking voor de Duitsers zouden gaan werken, hadden ze nooit verwacht. Er was een zeker gevoel van lotsverbondenheid tussen de mannen ontstaan, die al spoedig zonder enige schroom met elkaar over alles wat met hun werkzaamheden had te maken, praatten. Zo kwam de Therma-man ter ore, dat de Siemens-man telexapparaten aan het installeren was die een rechtstreekse verbinding met Driebergen, Kleef en Berlijn moesten gaan onderhouden. De moffen - "ik werk al heel wat jaren met die lui. Het mogen dan klootzakken zijn, achterlijk zijn ze niet" - hadden het goed uitgekiend, volgens de Siemens-man. Zo werkten ze met zendantennes die de radiogolven slechts in een bepaalde richting uitzonden. Het grote voordeel van zulke antenne was, dat verzonden berichten alleen op die plaatsen goed opgevangen konden worden waarop de zendstraal gericht was. Afluisteren vanuit andere plaatsen was vrijwel onmogelijk. Zenders met die antennes waren dus ook vrijwel niet te peilen. Daarbij kwam dat de moffen zo handig waren geweest de antennemasten van wel 60 m lengte uit voorzorg in een antennepark op kilometers afstand van de bunker neer te zetten. "Laat die jongens maar lopen," aldus de Siemens-man. Nu wilde het toeval dat de monteur van Therma bij een Schaarsbergens gezin in pension was, waarvan de heer des huizes als losser op het stationnetje van het vliegveld werkte. En die man maakte weer regelmatig een babbeltje met een uitvoerder van een bouwbedrijf dat voor de Duitsers werkte. Hij was een uitvoerder die ogen en oren goed de kost gaf en veel mensen sprak. Bovendien was de losser nogal loslippig en ook nog klant van Materman ... Zo ging dat. Aan de andere kant was hij nog wel zó voorzichtig, dat hij niet liet uitkomen dat juist hij degene was die de geruchten in omloop bracht. Hij had ze ook altijd weer van 'horen zeggen'.

Als de dagen merkbaar gingen lengen, moest hij eindelijk zijn oude plan maar eens ten uitvoer brengen om de loop van de telefoonkabels die bij de bunker uitkwamen, na te fietsen, vond Jan.

Over werk had hij allerminst te klagen. Door de kou en sneeuw had hij meer tijd nodig voor zijn postrondes. Daarbij kwamen twee begrafenissen kort na elkaar, waarvoor hij in beide gevallen een nieuw en dus diep graf moest delven, één op de tweede afdeling, het andere op de derde. "Goed werk, Van Dijk," nam Ruiter tevreden het tweede graf in ogenschouw, "je moet het verder maar alleen doen, ik bemoei me er niet meer mee." "Maar als ik nog eens wat te vragen heb ..." "Maar natuurlijk, met vragen kun je altijd langskomen, dat weet je." Jan mocht hem wel, de oude koster.

Kort na haar terugkeer van het kerstverlof meldde Maria zich weer bij de pastorie. Thuis was gelukkig alles in orde geweest, ofschoon Hannover de laatste maanden meermalen ernstig te lijden had gehad onder zware aanvallen. Ook gedurende haar verlof had vrijwel elke nacht het luchtalarm geklonken, maar gelukkig trok de bui steeds over. Berlijn had het zwaar te verduren gekregen. Galland was tijdens haar afwezigheid op bezoek geweest bij de divisie. Jammer. Ze had de dertigjarige sigarenrokende wonderkind van de Luftwaffe graag eens in levende lijve willen zien, gaf ze spijtig toe.

Intussen deed de doorzettende vrieskou een forse aanslag op Jans houtvoorraad. Het werd tijd om de tweede boom op te halen die boswachter Jansen voor hem had laten vellen. Een aardige klusje voor op een zaterdagmiddag. Het was rustig, vriezend weer en de wielen van de handkar die hij van Van Loenen had geleend knisperden door het bevroren laagje sneeuw over het blad. Konijnen hadden ondiepe gaten in het pad gegraven, keutels lagen op de hard bevroren sneeuw als dropjes op een tafellaken. Bij de eerste kruising van bospaden ging hij rechts af. Had hij de vorige keer de verst weg liggende boom maar eerst opgehaald, dan had hij nu niet zo'n eind hoeven te lopen. Bij de eikenlaan gekomen, sloeg hij die links in. Nog een vijfhonderd meter, schatte hij. Een ogenblik zette hij de kar neer om de zaag, die hij dreigde te verliezen, terug te trekken. Terwijl hij zijn handen nog even warm wreef voor de laatste etappe naar de boom, trok iets ongewoons in het bos zijn aandacht. Het had wel iets weg van een zak graan of aardappels. Hij vroeg zich af hoe die hier terechtgekomen mocht zijn. Geen sporen op het pad, geen voetsporen het bos in. Maar dat wilde niets zeggen. De zak was met sneeuw bedekt, dus ook de sporen waren onder de sneeuw verdwenen ... Nieuwsgierigheid lokte hem het bos in. Op een afstand van een meter of zes bleef hij plotseling staan, als aan de grond genageld. Een gevoel alsof er tegelijkertijd spelden in al z'n haarwortels werden geprikt, doortrok zijn lijf. Van onder een plooi van de besneeuwde zak staarde een oog hem aan. Een dood oog in een grauw gezicht. Een dode? Zonder twijfel. Behoedzaam, als was hij bang dat de dode elk moment zou opspringen, kwam hij enkele passen naderbij. Hij zag nu hoe donkerbruin bloed over de tong op de grond was gesijpeld. Een zware, weeïge lucht maakte hem onpasselijk. Op een meter afstand hurkte hij om de vormloze massa met het gezicht nauwkeuriger te kunnen bekijken. Over het hoofd was een donkere leren kap getrokken. Benen kon hij niet ontwaren, doch wel herkende hij onder de sneeuw de contouren van een laars. Gatverdamme, wat een lucht ..., hij begon te kokhalzen.

Langzaam drong het tot hem door wat voor een gruwelijke ongeluk zich hier had voltrokken. De vormloze massa waren de overblijfselen van een vlieger, dat stond vast. Zonder parachute en wellicht bij volledig bewustzijn moest hij zijn zekere dood tegemoet gevallen zijn. De benauwendste nachtmerrie was voor deze man tot werkelijkheid geworden. Had hij zijn parachute niet goed omgesnoerd waardoor hij uit het harnas was geschoten? Was hij door de kracht van een explosie uit zijn vliegtuig geslingerd? Enigszins van de eerste schrik bekomen, boog hij, terwijl hij met één hand steun zocht op de grond, nog wat verder voorover. Een Duitser, aan het jack en de kraag te zien. Ja, een Duitser, geen twijfel mogelijk. Gatverdamme, wat een lucht!

Hij had genoeg gezien en liep terug naar de handkar. Allemachtig, wat was hij geschrokken. Hij voelde nu pas hoe hij trilde. Hij bekeek de hoop onder de sneeuw nog eens rustig van deze afstand. Verdomd, als je niet beter wist zou je toch zweren dat er een mud aardappels lag? De man moest met zijn benen naar beneden zijn ingeslagen, veronderstelde Jan. Door de klap zouden ze niet alleen verbrijzeld, maar ook uit het heupgewricht geslagen zijn en in een fractie van een seconde langs het lichaam zijn geschoten voordat dat in elkaar sloeg. Dan zou de inhoud van de buikholte ook wel los in het jack liggen, nam Jan aan. Vandaar die stank natuurlijk. Maar goed dat het geen zomer was. Maar wat nu? In elk geval maar weer terug naar huis en de Duitsers waarschuwen. Je kon dat daar niet laten liggen. Als de zwijnen het vonden, zouden ze er zeker aan gaan vreten. Hij pakte de duwboom van de kar en maakte rechtsomkeert. Intussen vroeg hij zich af hoe hij deze zaak het beste zou kunnen aanpakken. Wie moest je in zo'n geval eigenlijk waarschuwen? Het vliegveld? Misschien. Nee, de jachtdivisie leek hem beter. Als hij nu eens probeerde van de nood een deugd te maken. Toen hij thuis kwam, wist hij wat hem te doen stond. Binnen schoot hij zijn dienstjas aan en zette zijn pet op, waarna hij de transportfiets uit de schuur haalde. Opdat het toneelstuk dat hij zich had voorgenomen op te voeren zo realistisch mogelijk zou lijken, haalde hij alle snelheid uit de lompe fiets die er maar uit te halen was. Hij moest er voor zorgen hoe dan ook buiten adem bij de wacht aan te komen. Hij zwenkte de inrit van het sanatorium kamp in, remde met geweld en stond net voor de slagboom stil ... De wacht, geschrokken, verbaasd en nieuwsgierig tegelijk, schoot het wachtlokaal uit. "Snel een beetje, de commandant, ik wil de commandant spreken ...," hijgde Jan, "dringend, zeer dringend ..." De verbouwereerde soldaat wilde weten wat er aan de hand was, maar Jan hield vol dat hij de commandant wilde spreken. De wacht die wel in de gaten had dat hij zo niet verder kwam en dat de man voor hem kennelijk een dringende boodschap had, ging het wachtlokaal weer binnen. Even later keerde hij terug met de wachtcommandant, die nog druk bezig was zijn tenue in orde te brengen. De man stelde zich correct voor en vroeg wat er loos was. Jan herhaalde, dat hij de commandant wenste te spreken. Dan had hij de juiste man voor zich, aldus de wachtcommandant. "Nee, de commandant van het kamp," liet Jan zich niet afschepen, "de hoogste commandanthier, want het gaat om een gewichtige zaak." De wachtcommandant was duidelijk verlegen met de situatie, tot hem te binnen schoot dat de commandant niet aanwezig was. "Dan degene die hem vervangt," improviseerde Jan, de man voor een nieuw probleem plaatsend. Maar ook Jan had deze situatie niet voorzien en zocht koortsachtig naar een uitweg uit de patstelling die dreigde. Hij was zozeer in de ban van zijn rol, dat hij niet direct opmerkte dat een dienstauto vlak naast hem tot stilstand kwam. Het gezicht van de wachtcommandant verstrakte, de man vloog in de houding en groette met klappende hakken naar iemand achter Jan. Die keek om en blikte in een gezicht dat hem vanuit het geopende portierraampje onderzoekend opnam. Op zakelijke toon vroeg de man in de auto, die niet veel haast leek te hebben, wat er aan de hand was. Toen hij hoorde, dat de zwetende man met de transportfiets de commandant dringend wenste te spreken, gebaarde hij Jan opzij te gaan, zodat hij kon uitstappen. De officier, hij schatte hem achter in de dertig, was niet groot. Hij droeg het ridderkruis om de hals. "Oberst Grabmann," stak hij hem de hand toe, "ik ben de commandant, dus vertelt u het maar." De wachtcommandant stond nog steeds stram in de houding, maar de kolonel lette niet op hem. Jan vertelde in zijn gelegenheids-Duits wat hem die middag was overkomen. Grabmann wilde weten waar het precies was, maar dat was moeilijk uit te leggen. Jan was wel bereid hem naar de plek te brengen. Na een ogenblik te hebben nagedacht, ging de kolonel tot handelen over. "U haalt een wachtsoldaat met geweer en gaat beiden met mij mee," droeg hij de wachtcommandant op, "en laat een ambulance van het Nachtjagdgeschwader onmiddellijk hierheen komen. Wij gaan alvast kijken, maar komen spoedig terug om de ambulance op te halen." "Stapt u in," zei hij half uitnodigend, half gebiedend tegen Jan, die nog steeds met de transportfiets in de hand stond. "Zet dat ding maar even achter het wachtlokaal, zij letten er wel op." Een doortastend mannetje, die kolonel, vond Jan. Hij herinnerde zich wat Maria over hem had gezegd; aardig maar zakelijk, eerlijk en bovenal scherpzinnig. Hij was geneigd haar gelijk te geven. Het ene moment op de transportfiets, het volgende in een Duitse stafauto met standaard op het spatbord; wat kan het leven van een eenvoudige dorpspostbode toch onverwachte wendingen nemen, bedacht Jan. Hij prees zich overigens gelukkig dat hij geen bekende tegenkwam. Ze sloegen de inrit naar de kerk in en hielden het pad tussen de kerk en pastorie aan. "Hier woon ik." Het was eruit voor hij het in de gaten had. "Dan zijn we bijna buren," stelde de kolonel vast. De wachtcommandant die met zijn soldaat achterin zat, voelde zich niet erg op z'n gemak. Hij wiste zich het zweet van het voorhoofd en zei geen woord. "Bij de eerste kruising van de bospaden rechts, dan de eikenlaan links in." De sporen van de handkar liepen niet verder: "Stopt u maar, hier is het." Met grote passen haastte de kolonel zich naar de plaats waar de dode vliegenier lag. Jan bleef liever van enige afstand toekijken, terwijl de wachtcommandant en zijn soldaat hun kolonel schoorvoetend volgden. Grabmann zocht naar een tak waarmee hij het lichaam kon omrollen. Er kwam een onbeschrijflijke stank vrij, waarvoor hij zich weldra uit de voeten maakte. "Ik ken hem niet," zei hij terwijl hij het vuil van z'n gehandschoende handen veegde. "De soldaat blijft hier," richtte hij zich tot de wachtcommandant, "en u rijdt zo met de ambulance mee hier naar toe."

Ze stapten, nadat de kolonel de wagen had gekeerd, in en reden naar de Koningsweg terug. De wachtcommandant stapte daar over in de gereedstaande ambulance. Grabmann stapte uit om Jan de hand te drukken en te bedanken voor de moeite die hij had ondernomen om hen op de hoogte te stellen van zijn vondst. Hij had dit zeer op prijs gesteld. De slagboom ging omhoog en de auto van de kolonel verdween uit het zicht. De fiets stond nog achter het wachtlokaal.

De vrijdag na zijn lugubere vondst, moest Jan werklijsten inleveren op het postkantoor in de stad. Hij was snel klaar en besloot de gelegenheid aan te grijpen om eens een kijkje te nemen bij de Duitse soldatenbegraafplaats. Hij was al lang van plan geweest om er eens aan te gaan, maar het was er nog steeds van gekomen. Nu was er echter een goede aanleiding; hij was benieuwd of de gevonden vlieger er intussen begraven was. Hij vroeg zich af wie het was geweest. Zo sloeg hij bij de splitsing van de Zypendaalseweg en de Deelenseweg rechts af. Hier was die voetballer vermoord. Gek dat hij daar altijd aan moest denken als hij deze plaats passeerde. Op een of andere wijze had zich die gebeurtenis zich in zijn hersens vastgezet. Hij stak de Schelmseweg over en sloeg even later linksaf, het verharde bospad in. Met de fiets aan de hand liep hij tot waar het pad een bocht naar rechts maakte. In de bocht stonden een keetje en een vlaggemast. Op het eerste gezicht leek de begraafplaats veel kleiner dan hij had verwacht. Per vak telde hij vijftien graven. Met de graven die achter op het veld in een dubbele ronde rij lagen, schatte hij het totaal aantal op een goede tweehonderd. Dat de oorlog anders verliep dan de bezetter aanvankelijk veronderstelde, bleek wel uit het feit, dat de oppervlakte van de begraafplaats inmiddels meer dan verdubbeld was. Hij zette de fiets tegen het keetje, passeerde het hek en bleef even staan. Het zag er keurig verzorgd uit. Gek, het hekwerk van berkenstammetjes gaf het kerkhof iets knussigs. De vakken met graven lagen aan weerszijde van een breed middendeel, aan het eind waarvan vier graven in een halve cirkel lagen. Onmiskenbaar ereplaatsen, 't zouden wel prominenten zijn geweest, dacht hij. Zal ze wel bevallen, die plaatsen op de eerste rang! Piloten, zo te zien. Hij las - Hauptmann August Geiger, Oberleutnant Paul Gildner, Hauptmann Reinhold Knacke, Major Kurt Holler. Hij liet zijn blik over de begraafplaats gaan. Vreemd, daar aan de rand stond een aantal stenen die duidelijk uit de toon vielen. Op een burgerbegraafplaats zouden ze niet hebben misstaan, vond Jan. Dichterbij gekomen zag hij dat het om jonge Duitsers ging, allen in 1918 overleden. Hij vroeg zich af waar ze dié dan wel vandaan hadden gehaald, want deze begraafplaats was, voorzover hij wist, pas na de Duitse inval aangelegd. Op het volgende grafveld dat, schatte hij, ook al wel voor de helft vol lag, vond hij een nog betrekkelijk vers graf met een paar eenvoudige kransen en bloemen die duidelijk bevroren waren geweest. Hij boog zich over de zandrug om het opschrift van het kruis beter te kunnen lezen: Hauptmann Karl Rieger. Ja, dat zal hem zijn ... Hij strekte zijn rug en zag in gedachten het vormloze hoopje mens weer voor zich in de sneeuw. Een man in de bloei van z'n leven. Misschien had het leven voor hem nog grote beloften ingehouden. Misschien had hij ... Een korte kuch deed hem uit zijn overpeinzing opschrikken. Met een ruk draaide hij zich om. Op een paar meter achter hem stond een lange, tengere man in een groene loden jas waarop een verrekijker bungelde. Hij droeg een bril, maar desondanks had zijn kop wel wat weg van een roofvogel. "Geïnteresseerd?" vroeg de man met een beetje bekakte stem. "Ja, in zekere zin wel," antwoordde Jan, niet helemaal op zijn gemak, omdat hij zich lichtelijk betrapt voelde. "Ik heb de man die hier waarschijnlijk ligt, gevonden, ziet u," voegde hij er verontschuldigend aan toe. De man in de groene jas luisterde aandachtig naar Jans verhaal over de dode piloot en stelde zo nu en dan een vraag. "Wij hebben nog geen kennisgemaakt, wel?" zei hij toen Jan zweeg:"Mijn naam is Beelaerts. Ik woon hier vlakbij, in Het Wapen van Brantsen." Hij wees in de richting van de boerderij van Zuidereng die vandaar af tussen de bomen door te zien was. "Van Dijk, aangenaam. Dan woont u dus bij Zuidereng in," stelde Jan vast. Inderdaad, hij had daar - dank zij de tussenkomst van de rentmeester van de Von der Goltz'en, oude vrienden van zijn ouders - een kamer kunnen krijgen. Iets in Jan, alleen wist hij niet wat, waarschuwde hem om op zijn hoede te zijn. "Dan zult u hier wel vaker komen kijken," merkte Jan op. "Soms zijn er grote begrafenissen met veel ceremonieel. Dan kom ik na afloop nog wel eens even kijken. Ik kom hier trouwens vaak langs, omdat ik veel in het veld vertoef." Hij vertelde over zijn passie, de vogels op de Veluwe, waaraan hij een groot deel van zijn niet geringe vrije tijd besteedde. Wat was het toch, vroeg Jan zich af, dat je van sommige mensen bijna kon aflezen wat hun liefhebberij was. "Je ziet zodoende nog wel eens wat," sprak de vogelaar raadselachtig. "Hoe bedoelt u," vroeg Jan, uiterlijk onnozel, maar inwendig op z'n qui-vive." "Wel, als je regelmatig die kant uit gaat," en hij liet zijn arm onhandig in noordelijke richting fladderen, "zo richting heide, waar een hoogst interessante korhoenderpopulatie zit, dan kom je als vanzelf interessante militaire zaken tegen." "Oh daar. Ja, dat geloof ik graag," beaamde Jan. "Vergis ik mij, of heb ik u al wel eens vaker gezien?" veranderde de vogelman van onderwerp. Dat zou heel goed kunnen, vermoedde Jan, omdat hij post bezorgde in het noordelijke deel van Schaarsbergen, met name in het buitengebied. Maar hij herinnerde zich niet deze Beelaerts al eens eerder te zijn tegengekomen. "Ziet u, via graaf Von der Goltz, die met nogal wat mensen in deze buurt jaagt, ben ik er in geslaagd toestemming los te krijgen om in een paar terreinen waarnemingen te doen, die eigenlijk bij de Duitsers in gebruik zijn. Het enige dat ik moet doen is mijn komst van tevoren melden." Hij pakte zijn kijker met één hand vast: "Ik heb ontdekt dat het maar een klein verschil is om in plaats van naar korhoenders, ook even naar andere zaken te kijken. Weet u, eigenlijk verkeer ik in een bevoorrechte positie. Een positie waarin ik iets voor het land zou kunnen doen." Brutalen hebben de halve wereld, vond Jan. Op een Duitse soldatenbegraafplaats een balletje opgooien over spionage! Zat er een symboliek in verborgen? Hij kon er geen andere in ontdekken dan dat hij zich had voorgenomen te zwijgen als het graf. "U kent ongetwijfeld veel mensen, mijnheer Van Dijk. Mocht u iemand kennen die met wat informatie van mij geholpen zou zijn, dan houd ik mij aanbevolen." "Ik zou niet weten wie," hield Jan de boot af. "Houd u het dan in elk geval in gedachten. Wie weet komt u nog eens iemand tegen. "Weet u, eerlijk gezegd ben ik niet zo geïnteresseerd in zulke zaken. Niet dat ik niet vaderlandslievend zou zijn, maar ik heb er gewoon geen verstand van. Het lijkt mij trouwens ook veel te gevaarlijk. Laat mij maar brieven rondbrengen, daar heb ik de handen al meer dan vol aan!" Beelaerts haalde z'n schouders op: "Nou ja, 't was maar een vraag. Laten we het dan maar vergeten." "Lijkt me ook het beste," was Jan het roerend met hem eens. Langzamerhand begon de duisternis bezit te nemen van de soldatenbegraafplaats. Jan verontschuldigde zich dat het nu toch echt tijd was om op te stappen, aangezien hij voor het donker thuis wilde zijn. Beelaerts legde hem uit hoe hij het beste door het bos naar huis kon rijden. Ze wensten elkaar een tot ziens. En inderdaad, ze zouden elkaar nog wel eens tegenkomen. 27.

Dat er bommenwerpers op Deelen waren gearriveerd, was merkbaar. Overdag werd er nog weleens met zo'n vliegtuig proef gevlogen. De Ju 88's onderscheidden zich alleen van de nachtjagers doordat ze het de gewei-antenne op de neus misten. Regelmatig stegen er in het donker grote aantallen van het vliegveld op om doelen in Engeland te bestoken. Weldra deed het verhaal de ronde, dat de bommenwerpers boven Engeland aanzienlijke verliezen moesten incasseren. Het verbaasde hem eigenlijk, dat het vliegveld nog niet was aangevallen. Het zou aan de overzijde van de Noordzee onderhand toch wel bekend zijn, waar die nachtelijke kwelgeesten vandaan kwamen? Aan de andere kant, waar bleef het vernietigende bombardement op het sanatoriumkamp en de bunker? Elke nacht dat de divisie op volle toeren draaide, werden daar tientallen, zo niet honderden vliegers slachtoffer van. Dat liet je toch niet op z'n beloop?

Maria kwam wekelijks, doch vertelde vrijwel niets over de bommenwerpers. Daar hadden ze niets mee van doen. Maar dat hun aanwezigheid op Deelen het risico van een fikse luchtaanval aanzienlijk vergrootte, daarover was iedereen bij de staf het eens. Ze vertelde ook dat haar baas, Dr. Ton, haar weer aangesproken had over haar bezoeken aan haar plaatselijke Nederlandse vrienden. Na wat er met majoor Herzel was gebeurd - die was betrapt op contacten met de Nederlandse verzetsbeweging - had men de teugels onmiskenbaar aangehaald. Omdat zij indertijd zelf de goedkeuring voor haar bezoekjes had gevraagd en gekregen,had haar baas de bezwaren die tegen haar bezoeken waren gerezen kunnen wegwuiven. Bovendien had zij als burger ambtenares een grotere bewegingsvrijheid dan militairen. Het was dus maar goed geweest dat ze Jespers' raad had opgevolgd. Jan schrok van het verhaal. Het versterkte zijn onbestemde gevoel dat er onraad in de lucht hing. Er klopte iets niet, maar hij wist niet wat. Juist de omstandigheid dát hij dat niet wist, zat hem dwars en gaf hem een onbehaaglijk gevoel.

De tijd dat de sirenes alleen maar 's nachts loeiden, leek allang voorbij. Jan keek er dan ook niet meer van op dat ze in de vroege morgen van 24 februari weer naderend onheil aankondigden. Halverwege een van de lange voortuinen van de huizen in de buurt van het kruispunt Koningsweg-Deelenseweg bleef hij staan. Vanaf die plaats kon hij een groot deel van de hemel boven Deelen overzien, maar daarin was niets onrustbarends te bekennen. De FLAK-stellingen hielden zich gedeisd, dus voorlopig viel het nog wel mee. Lang hield de rust echter niet aan. Toen hij vier tuinen verder juist op het punt stond bij Van Ark een brief in de bus te laten glijden, opende een zwaar kaliber luchtdoelkanon met een doffe dreun het bal. Weldra maakten tientallen vuurmonden een oorverdovende herrie. Hier was het nog uit te houden, maar bij Geitenbeek moest het een leven als een oordeel zijn. Tussen de wolken door ontdekte hij jagers die witte lijnen en wijde cirkels trokken. Daarachter moesten de bommenwerpers komen, dicht opeen vliegend, wist hij. Plotseling zag hij de glimmende metalen rompen achter een wolk vandaan schuiven. Ze trokken hun witte lijnen van condens tegen het heldere blauw, als draden waarmee ze de wolken aan elkaar probeerden te rijgen. Hoog in de lucht explodeerden granaten. De donkere wolkjes die ze achter lieten bleven als dotten vuile watten tussen de viermotorige toestellen hangen. Vooralsnog leek het geschut niet erg trefzeker. Van Duitse jagers geen spoor. Verdomd ..., zag hij het goed? ... ja zeker, bommen! In plaats van dekking te zoeken, bleef hij gebiologeerd staan kijken naar wat zich voor zijn ogen afspeelde. Toen ze lager kwamen, kon hij de projectielen duidelijk zien tuimelen. Na een minuut of tien hielden het beven van de grond en het zware dreunen van de explosies op. De achterhoede van de bommenwerpers, beschermd door een horde escortejagers met dubbele staarten, verdween uit het zicht. Een indrukwekkende rookkolom, die inmiddels hoog boven de bomen uittorende, markeerde de plaats waar de meeste bommen terecht waren gekomen. Het was geen zwaar bombardement geweest, maar indien goed gericht, had het op het vliegveld zeker grote schade kunnen aanrichten. Maar de bommen bleken in een hoek van het vliegveld terecht te zijn gekomen waar ze nauwelijks kwaad konden. Op het vliegveld vroeg men zich af of ze misschien voor de bunker met de aluminium tanks bedoeld waren geweest, die een kilometer meer oostwaarts stond. De bommenwerpers die op Deelen stonden, waren niet getroffen. Weer niet getroffen, want ook bij een nachtelijke aanval die enkele dagen daarvoor had plaatsgevonden, waren ze de dans ontsprongen. Desalniettemin begon het Duitse bommenwerpervolk zich knap onbehaaglijk te voelen. Een volgende keer zou het hier wel eens minder goed kunnen aflopen. Kortom, de Deelense grond werd ze te heet onder de voeten. Binnen enkele dagen waren ze vertrokken. Ook bij de jachtdivisie was men er niet gerust op. Waren de bommen die op zo'n kilometer ten noorden van de bunker vielen wellicht voor hen bestemd geweest? Duidelijk was immers dat ze niet terecht waren gekomen waar de Amerikanen ze graag hadden gezien. Goed, de bunker kon tegen een stootje, maar zou de gevoelige apparatuur bestand zijn tegen een zwaar bombardement? De kans dat kabels en antennes buiten de bunker beschadigd zouden raken, was groot. De muren van de barakken in Divisionsdorf mochten dan wel kogel- en scherfwerend zijn, tegen bommen zouden ze niet bestand zijn. En het sanatoriumgebouw was geen van beide. Toch was dit, vreemd genoeg, niet hetgeen de leiding van de jachtdivisie de grootste zorg baarde. Nee, dat was de aanval die meer dan zeshonderd Amerikaanse bommenwerpers op 11 januari op diverse steden in Midden-Duitsland hadden uitgevoerd. Daarbij waren ze gedurende de hele tocht omgeven door jagers, die de Duitse jagers op afstand hadden gehouden. Niets leek de Amerikaanse formaties nog te kunnen stuiten.

Het bombardement op klaarlichte dag en zo dichtbij, had ook indruk gemaakt in de pastorie. Zodra de grond begon te beven en de ruiten rinkelden, achtten de Jespers' - de kinderen waren naar school in de stad - de tijd rijp om hun toevlucht in de schuilloopgraaf te zoeken. Het was de eerste keer dat ze er gebruik van maakten. "Achteraf gezien was het niet nodig," gaf Jespers toe, "maar wie weet dat van tevoren? Ook een dominee is, in het beste geval, nog altijd een profeet die brood eet, niet waar?" Iedereen was nog vol van de verschrikkelijke aanvallen die twee dagen eerder op en Arnhem waren uitgevoerd. Als je de berichten mocht geloven, waren er in Nijmegen honderden doden gevallen. In Arnhem waren er dan wel minder slachtoffers te betreuren, zeven doden en tientallen gewonden naar het zich liet aanzien, maar het maakte wel duidelijk dat je je leven nergens meer zeker was. "Wat maakt het uit of je een goed gemikte of een verdwaalde bom op je dak krijgt," vond Jespers. "Met al die militaire toestanden hier in de buurt, kun je niet voorzichtig genoeg zijn."

Het bericht verspreidde zich door Schaarsbergen als een vuurtje door droog stro: Heb je het gehoord, Van Buuren de boswachter is terug uit Duitsland! Enkele dagen nadat hij het nieuws van verschillende kanten had gehoord, kwam Jan een man op een motorfiets tegemoet. Wat een verschijning; zijn houding, zijn kleding … Je zag meteen: daar reed iemand! Niet zo maar een boswachter, nee, dé boswachter … Willem van Buuren. Maar niemand waagde het om hem bij zijn voornaam te noemen. Van Buuren, net terug uit een Duits tuchthuis, had binnen een week alle touwtjes weer stevig in handen. Van Buuren, terug van drie jaar tuchthuis die hij had moeten opknappen omdat hij in het verzet was gegaan. Maar de Duitsers hadden zijn groep spoedig opgerold. Willem van Buuren mocht nog van geluk spreken dat dat nog betrekkelijk kort na de inval was gebeurd, toen de moffen nog niet zo wreed waren als nu. Met drie jaar tuchthuis was hij er eigenlijk nog genadig afgekomen. Nu zou hij voor hetzelfde feit zonder meer de kogel hebben gekregen.

Als je buiten stond, kon je de muziek horen die bij vlagen van de ijsbaan op de grote vijver in Warnsborn overwaaide. Voor de liefhebbers van ijspret een slecht voorteken, want het wilde zoveel zeggen dat de wind van oost naar west gekrompen was. Het weer was al merkbaar milder geworden. Tegen zessen kwamen een paar jongens uit de buurt de winkel binnen, Irene zou hen wel even helpen. Sigaretten en een babbeltje over het weer. Ja, ze namen het er vanavond nog even van, voordat de dooi inviel. Of zij kon schaatsen, wilden ze weten. Ze kon het, deed het eigenlijk ook wel graag, maar ja, ze had hier geen schaatsen. De jongens roken hun kans. Om zeven uur stonden ze weer op de stoep. Met een extra paar schaatsen voor haar onder de arm. Zij liet zich niet kennen! Een half uur later stapte ze onder de goedkeurende blik van boswachter Van Buuren op het ijs. Hij stond daar naast het hokje bij de ingang alsof hij nooit was weggeweest. Een vermaning hier, een grapje daar, doch intussen ontging hem niets. Die avond zwierden de twee Schaarsbergse jongens op de maten van de marsmuziek die Van Buuren uit de grote luidsprekers aan de bomen over de bevroren vijver liet schallen. In hun armen hun vleesgeworden droom. Ze koesterden zich in de spiedende blikken van hun jaloerse dorpsgenoten, die als achterdochtige honden altijd in de buurt bleven. Tegen sluitingstijd van de baan begon de sneeuw op het ijs al nat te worden. De volgende ochtend was de meeste sneeuw al verdwenen. Het regende. 28.

"Mijn meteorologische officieren hebben me beloofd voor slecht weer boven Engeland te zorgen," grapte kolonel Grabmann. "Ik heb dus nachtpermissie. Hier vandaan ga ik maar direct naar mijn woning in de stad. Ongestoorde nachtrust is zeldzaam tegenwoordig. Dus wanneer je die eens is vergund, moet je hem niet verspillen." Op de vraag van de graaf, legde Grabmann uit, hoe zijn 'weerkikkers' met behulp van onderschepte meteomeldingen, die Oostengelse vliegvelden via de radio doorgaven, hun eigen weersverwachting voor 'de andere kant' samenstelden. "Een verdraaid handig hulpmiddel, omdat ik daarmee vrij nauwkeurig kan vaststellen van welke vliegvelden wel gevlogen kan worden en van welke in elk geval niet. Omdat we weten welke typen bommenwerpers in welke hoeveelheden op welke velden liggen, kunnen we de mogelijke omvang en soms ook de waarschijnlijke aard van een verwachte aanval in veel gevallen vrij precies voorspellen." "Chapeau," prees de graaf en Wittmer vroeg zich af of de oude generaal het woord in de oorlog tegen de Fransen had opgestoken. Wittmer vertelde, dat majoor Streib verhinderd was, omdat hij voor zaken naar Berlijn was ontboden. Het vermoeden bestond, dat hem binnen afzienbare tijd een andere functie te wachten stond, die bovendien een promotie zou inhouden. Hoewel de anderen dit reeds wisten, veinsden ze ter wille van de graaf of ze het nieuws voor het eerst hoorden. In de discussie rond de laatste ontwikkelingen nam het nieuws over de grootschalige Amerikaanse aanvallen tot diep in Duitsland weer een belangrijke plaats in. Tot haar tevredenheid hoorde Irene, dat de Duitsers zich grote zorgen maakten. Want anders dan een half jaar geleden, bleven de escortejagers de viermotorige bommenwerpers gedurende hun gehele tocht beschermen. Bovendien waren Grabmann en Wittmer het er over eens, dat de Amerikaanse jagers beter waren dan de Duitse en de piloten die ze vlogen waren beter getraind waren dan hun eigen vliegers. Kortom, wat Grabmann al langer had gevreesd, leek nu werkelijkheid te worden. "We zijn bezig onze jagers in Duitsland samen te trekken," voegde Wittmer er aan toe, "om een grote strijdmacht tegen hun jagerescorte te kunnen inzetten. Zo hopen we de kans te vergroten, dat toch nog meerdere jagers bij de bommenwerpers kunnen komen." "En hoe staat het met die nieuwe vliegtuigen?" was de graaf hoorbaar bezorgd. Wittmer reageerde nogal schamper: "De Führer heeft in zijn wijsheid besloten, dat de nieuwe, superieure turbinejager alleen in een bommenwerperversie gebouwd mag worden. En dan te bedenken dat we met dat vliegtuig het luchtoverwicht zouden kunnen herwinnen! Maar we krijgen het niet. Intussen worden onze jagers als vliegen uit de lucht gemept." Hij zuchtte diep. De graaf was overbluft door de onverholen kritiek op de Führer. En dat nog wel uit de mond van een hoge officier. Je kon wel zien dat die nieuwlichters van de Luftwaffe de traditie en stijl van de cavalerie misten! "Onze nieuwe raketvliegtuigen, ik blijf er bij, zijn ook verspilde moeite. Ze bereiken indrukwekkende snelheden, vliegen hun brandstof op en schieten hun wapens leeg en zweven vervolgens als boemerangs terug naar de velden waar ze vandaan kwamen. Daar worden ze rustig opgewacht door de vijandelijke jachtvliegtuigen die vervolgens korte metten met ze maken." Het was Grabmann die het woord had genomen. "Erg vernuftig allemaal hoor, daar wil ik niets van zeggen, maar nogmaals, het is pure materiaalverspilling! En de geheime wapens? Die zijn bedoeld om Engeland te bestoken, daar houden we ons luchtruim niet mee schoon. Trouwens, wat levert het op? Die dingen schijnen zo onnauwkeurig te zijn, dat je doelen alleen met een toevalstreffer kunt raken. Nee, dan kun je nog beter bommenwerpers sturen. Maar wat hebben we, in vergelijking met de vijand, op dat gebied? Toch ook niets. Vannacht krijgen we er zestig op Deelen om mee te doen aan de aanvallen op Engeland. Tweemotorige bommenwerpers! Hoeveel krijgen we er in totaal in de lucht, dacht u? Tweehonderd? Driehonderd? Misschien vierhonderd? En daar moeten we Engeland mee op de knieën krijgen? Laat me niet lachen! Ja, om te lachen is het, als het niet zo ernstig was! De Amerikanen sturen er op klaarlichte dag meer dan achthonderd naar Frankfurt en Ludwigshafen. En dan geen middelzware, maar zware, viermotorige ...!" Nou, die windt zich aardig op, stelde Irene op haar vertrouwde plekje tevreden vast.

De graaf schoof wat ongemakkelijk in z'n stoel. "Bent u nu niet wat defaitistisch?" Niet Grabmann, maar Wittmer ging in alle rust op de vraag van de oude edelman in: "Ik vrees dat de kolonel volkomen gelijk heeft, generaal, hoezeer dat mij ook spijt te moeten zeggen." Irene genoot. Wat ze hier hoorde, was waarschijnlijk dichter bij de waarheid dan alles wat ze via Radio Oranje, de BBC vernam en natuurlijk nooit in de Duitse weermachtsberichten las. Nog geruime tijd praatten de mannen door over hun verwachtingen voor de nabije toekomst die er volgens hen steeds somberder kwamen uit te zien. Aan het oostfront waren terugtrekkingen en omsingelingen van Duitse troepen aan de orde van de dag. "En dan hebben we het nog niet eens gehad over wat er op zee momenteel gebeurt." Met deze opmerking gaf Wittmer nieuw voedsel aan de discussie, die even onderbroken werd toen Irene de heren van hun drankjes voorzag. De graaf, die wel trek had gekregen in wat hartigs, vroeg haar wat kaas en worst te snijden. Terug in haar domein hoorde zij dat de discussie al weer was opgelaaid; gezonken tonnages, aantallen U-boten, magnetische mijnen, echopeiling en nog meer van zulke vreemde zaken passeerden de revue.

"Majoor, u heeft vanavond nog weinig gezegd," merkte de graaf op, terwijl hij zijn zojuist gestopte pijp in de mond stak. Giskes was inderdaad tot dan toe opvallend stil geweest. "Daar heb ik ook wel reden toe, generaal," antwoorde de inlichtingenofficier. "Welke reden?" bromde de graaf tussen het uitblazen van twee grote rookwolken door. "Ik begin me voor het eerst echt zorgen te maken," verklaarde Giskes. "De SS dreigt de controle over de inlichtingendiensten van de Wehrmacht over te nemen." Er viel een stilte. Probeerden de mannen de betekenis van hetgeen Giskes zojuist had gezegd te schatten? Overwoog Giskes wat hij wel of wat hij niet zou loslaten? In hoeverre kon hij deze mensen, met name de oude generaal, vertrouwen? Toen hernam hij het woord. "Om nog iets veilig te stellen van wat we hier in het westen hebben opgebouwd, zijn we van plan nu binnen de Wehrmacht eigen, informele contra-inlichtingeneenheden te formeren, zogenoemde Frontaufklärungskommandos, waaronder diverse Frontaufklärungstrupps gaan functioneren. Dus voor de volle 100 % een militaire organisatie. Onzeker is wel, of dit wordt getolereed. "En of u in de nieuwe situatie alle oude taken kunt behouden," vulde Grabmann aan. "Ja, inderdaad, kolonel. Dat valt ook nog te bezien." "Waar ligt uw hoogste prioriteit?" wilde de divisiecommandant weten. "Bij het verzamelen van informatie over subversieve activiteiten die verband houden met een mogelijke invasie. Want dat die op komst is, daaraan twijfelt binnen de dienst niemand meer. Al het andere komt op het tweede plan. "Ook de beveiliging van onze staven ...?" "Ja, ook de beveiliging van uw staven. Zo men ons die taak al laat," beaamde Giskes. "Wie zou het eventueel overnemen, de Sicherheitspolizei?" "Die zal er wel voor aangewezen worden, vermoed ik. Maar nogmaals, het staat nog niet vast dat wij dat werk verliezen. Maar u moet er zeker niet van opkijken wanneer het gebeurt." "Daar zijn we dan mooi klaar mee," zei Grabmann gelaten en keek Wittmer aan. "Wat voor vlees krijgen we met die gasten in de kuip?" vroeg die. "Geen idee," antwoordde Giskes, "het zal veel van de persoon afhangen. Maar één ding is zeker, ze staan niet in een militaire traditie." Wat hij daarmee wilde zeggen, was niet geheel duidelijk, maar veelbelovend klonk het niet. "Daar zijn we dan inderdaad mooi klaar mee," herhaalde Wittmer. "Laten we er het beste maar van hopen. Voorlopig is het zover nog niet, begrijp ik."

Het was niet zijn enige slechte nieuws dat Giskes die avond te melden had. Het radiospel dat hij zo lang en met zoveel succes met de Britse geheime dienst had gevoerd en waarbij overste Wittmer en diens organisatie hem zo behulpzaam waren geweest, was ter ziele. Er kwam geen enkele reactie meer van 'de overzijde'. Daarom had de Abwehr zijn uitzendingen ook maar gestaakt. Ernstiger was echter dat hij vermoedde, dat men aan de andere kant van de Noordzee druk doende was om een geheel nieuwe ondergrondse organisatie op te bouwen. En tot nu toe hadden ze daar zelfs nog geen nagel achter kunnen krijgen. Ook van het Schoonhoven-front viel weinig nieuws te melden. Het politieonderzoek naar de moord was al enige tijd geleden gestaakt, terwijl hij, wat zijn dienst betreft, het dossier twee weken geleden had afgelegd. Jammer, maar het was niet anders. Het 'goede' nieuws kwam ditmaal uit het onderzoek van de zaak van majoor Herzel. Naar het zich thans liet aanzien, had Herzel niet veel schade aangericht. Zijn contacten met de Nederlandse illegaliteit waren van vrij recente datum. Het leek er op dat ze er in dit geval op tijd hadden ingegrepen. Als er een vak was waarvoor het gezegde opgeld deed, dat voorzichtigheid de moeder van de porseleinkast was, dan was dat wel het zijne. En daarom waagde hij het er op een twijfelgeval aan de orde te stellen. "Het gaat om de secretaresse van een van uw mensen, kolonel." Behalve Grabmann, spitste ook Irene de oren. "Wie?" Grabmanns stem klonk ongewoon scherp." "De secretaresse van Dr. Ton, een radiotechnicus naar ik meen." "Maria Kunhäuser bedoelt u ...?" vroeg Grabmann ongelovig. Hij kende haar oppervlakkig. Een zachtaardig meisje. "U moet zich vergissen, majoor." De scherpte in zijn stem had plaats gemaakt voor triomf. Giskes ging onverstoorbaar verder: "Zij bezoekt met grote regelmaat een Hollands gezin, waarmee ze op vertrouwelijke voet schijnt te staan." "Oud nieuws," probeerde Grabmann de verdachtmaking, want zo kwam het op hem over, zelfverzekerd te ontkrachten. "Ik herinner mij dat zij ons dat contact, met een domineesgezin, als ik het wel heb, volgens de regels heeft gemeld. Daar zit niets geheimzinnigs aan." Zijn verklaring leek geen enkele uitwerking op de majoor te hebben en dat stak Grabmann. "Het meisje schijnt wat zwaarmoedig van aard te zijn en voelt zich hier eenzaam. Dr. Ton meende dat het contact haar wellicht wat zou kunnen opmonteren. En ik zag geen reden om het op voorhand te verbieden. Uw dienst is zelfs nog geraadpleegd, maar ook van uw kant zijn er geen bezwaren aangevoerd. Dus moet u nu na een paar maanden niet met het verhaal aankomen, dat het een verdacht contact is." Grabmann was duidelijk in zijn wiek geschoten. Goed, met Herzel had de Abwehr een mooie slag geslagen. Het was ze gegund. Maar begon het succes hun niet naar het hoofd te stijgen? Maria Kunhäuser ..., het bleke meisje? Hoe verzonnen ze het! Alsof hij zijn gedachten had gelezen, hernam Giskes het woord. "U zult zich wel afvragen, kolonel, waarom we nu zo onze twijfels hebben. Welnu, de oorzaak daarvan ligt niet zozeer bij de oude contacten, als wel bij die daar zijn bijgekomen. Sinds afgelopen zomer heeft de dominee een kamer in zijn schuur verhuurd aan een man die in Schaarsbergen post bezorgt." "Een postbode noemen ze dat," zei Grabmann venijnig. Wittmer grijnsde. Hij kende Walter Grabmann langer dan vandaag. Hij was niet snel kwaad te krijgen, maar als hij het eenmaal was, dan werd hij giftig. Temperament had hij zeker, dat kleine mannetje! De graaf luisterde uiterlijk onbewogen naar het vinnige steekspel tussen de geïrriteerde jachtvlieger en de bedachtzame inlichtingenofficier. "De man blijkt vrijwel steeds aanwezig bij de bezoeken die de secretaresse aan de pastorie brengt. Nu wil het geval, dat Ernst bedenkingen tegen deze man heeft. Verdenking is nog een te groot woord, want hij heeft geen concrete aanwijzingen dat de vent niet deugt, maar toch vertrouwt hij hem niet." "Vertrouwt die Ernst van u die postbode niet ...?" vroeg Grabmann grinnikend en met een vervaarlijke blik in de ogen, "... vertrouwt ie die postbode niet ...? Dan zal ik u eens wat aardigs vertellen. Ik heb pas nog met die kerel in de auto rondgereden!" En hij vertelde wat nog niet zo lang geleden was gebeurd. Ook Giskes kon moeilijk ontkennen, dat er in het optreden van de postbode met geen mogelijkheid enig spoor van een Duits-vijandige houding viel te ontdekken. "Integendeel, zou ik zeggen," wilde Grabmann Giskes de genadeslag toedienen. Maar die gaf zichzelf en zijn agent nog niet gewonnen. "Het kan natuurlijk spel zijn." "Kom nou, majoor. Bent u nu niet aan het doordraven? Laten we wel wezen, de man kan toch niet naar behoefte met doodgevallen vliegers aankomen? Ik ben er de man niet naar, dat weet u, om wie dan ook om z'n mooie blauwe ogen te geloven. Maar deze kerel fout? Kom nou, majoor ..." Giskes kon er weinig tegen inbrengen. "Ik moet u zeggen, dat ik wel belangrijker dingen aan m'n hoofd heb," aldus de kolonel die voelde dat hij de Abwehr-officier in de tang had. Giskes restte niets anders dan zich voorlopig gewonnen te geven. Hij kon trouwens wel enig begrip opbrengen voor Grabmanns standpunt. Van een zo rationeel ingesteld man kon je niet verlangen dat hij onder de indruk zou raken van vage achterdocht van een Nederlander bij wiens moraliteit zelfs een Duitser wel vraagtekens moest plaatsen. Hij zou de zaak maar even laten betijen.

Irene zat in de put. Ze had het gevoel dat het hele Schoonhoven-drama weer over haar werd uitgestort. Begon alle ellende weer van voor af aan? Het leek er op dat de moffen weer een Nederlander op de korrel hadden. De postbode? Ze kende hem. Een aardige vent wel. Van Dijk heette hij. Vorig jaar had hij een paar maanden post bezorgd in de Stroolaan en de bus gelicht die aan de gevel van de winkel hing. Soms kwam hij voor een kleinigheidje in de winkel. Ze had gehoord dat hij nu in de schuur achter de pastorie woonde. Verzamelde hij inlichtingen? Wie zal het zeggen. Wanneer je dat deed, schreeuwde je dat nu eenmaal niet van de daken. In deze tijd hoefde je toch nergens meer van op te kijken? Wat vandaag nog onvoorstelbaar was, bleek morgen normaal te zijn. Spioneerde hij, dan had hij in elk geval een aardige bron aangeboord. Een Duits meisje dat in de bunker werkte. Beter kon hij zich niet wensen, bedacht ze. Als hij werkelijk gegevens verzamelde, dan zou hij vroeg of laat, maar onvermijdelijk tegen de lamp te lopen. Uit wat ze over die Ernst had gehoord, maakte ze op dat het een uiterst gewiekst man moest zijn, sluw als een vos. Een man met wie niet te spotten viel. Van Dijk zou hij geen partij voor hem zijn, vreesde ze. Hoe ze het ook probeerde, ze slaagde er niet in om de gedachte aan de postbode die gevaar liep, van zich af te zetten. Moest ze er wat aan doen? Wat kon ze er aan doen? Weer een liquidatie? "Alsjeblieft ..." Het klonk als een bede en een verzuchting tegelijk. Zolang ze er trouwens niet het flauwste vermoeden van had wie die mysterieuze Ernst was, viel er ook weinig uit de weg te ruimen. Zou ze hem ooit leren kennen? Hoeveel tijd had de postbode nog? Moest ze hem op een of andere wijze waarschuwen? Ja, dat was toch wel het minste dat ze kon doen. Maar dan zonder dat hij wist van wie de waarschuwing af kwam. Een briefje schrijven en dat vanuit een andere plaats posten? Driebergen? Driebergen? De plaatsnaam viel haar maar zó in. Driebergen, zat daar die dienst van majoor Giskes niet? Ja, het hol van de leeuw! Verdraaid, het idee om postbode Van Dijk een seintje vanuit Driebergen te geven, stond haar wel aan. Daar zat humor in! Een brief uit Driebergen zou kunnen, maar dan moest ze vingerafdrukken voorkomen en haar handschrift onherkenbaar maken. Bij nader inzien was dat nog niet eens zo eenvoudig. Na enkele dagen van wikken en wegen kwam ze tot de slotsom dat ze hem het beste telefonisch kon waarschuwen. Niet vanuit Arnhem, nee, vanuit Driebergen ... Per slot van rekening was niet uitgesloten, dat de telefoon van de dominee al werd afgeluisterd. In dat geval kon ze de Duitsers nog voor een aardig raadsel plaatsen. Teneinde zo weinig mogelijk kans op een beschieting te lopen, besloot ze een trein te nemen die haar laat in de middag naar Driebergen bracht. Hij zat vol militairen, onder wie zich opvallend veel ouderen bevonden. Terug van verlof in de Heimat, zo te horen.

In de telefooncel op het station vroeg ze het nummer in Arnhem aan. Ze stelde zich aan mevrouw Jespers voor als Annie van Dijk, een nichtje van de postbode, die ze dringend moest spreken. Of mevrouw zo vriendelijk wilde zijn om hem aan de telefoon te roepen. Toen hij zich na enig wachten meldde, begon zij haar boodschap langzaam voor te dragen. "Let goed op wat ik u zeg. U wordt door een agent van de Duitsers verdacht van illegaal werk." "De agent heet Ernst, ik herhaal Ernst. Let op, hij is erg gevaarlijk." Stilte. "Hallo ..." klonk het uit de hoorn terwijl ze hem gracieus aan de haak hing. Dat was het. "Wat een vertoning ...," zei ze in zichzelf. Ze vroeg zich af of ze het niet een tikkeltje te melodramatisch had gemaakt. Toch haalde ze opgelucht adem. Het was alsof er een last van haar schouders was gevallen. Ze moest zich haasten om de overvolle trein naar Arnhem niet te missen.

"Dat was kort," sprak mevrouw Jespers toen hij een ogenblik later zijn hoofd om de keukendeur stak om haar te bedanken. "Ja, de verbinding werd al snel verbroken. 't Was verder niet zo belangrijk, dus ze zal wel niet meer terug bellen," maakte hij er van. "Over tien minuten eten we," waarschuwde mevrouw Jespers. Ze wist niet dat hij een nichtje Annie had. Eigenlijk sprak Jan nooit over zijn familie. Waren zijn ouders eigenlijk nog in leven?

Hij brak zich het hoofd over het merkwaardige telefoontje en de mededeling die de vrouwenstem hem had gedaan. Een waarschuwing. Sinds wanneer had hij een beschermengel? Hoe kon zij in vredesnaam weten waarmee hij zich bezighield? En wie was Ernst? Was het hele verhaal een 'fake' of was het de bedoeling hem uit de tent te lokken? Wie was die vrouw eigenlijk? Zijn zelfverzekerdheid was op slag verdwenen. Hij voelde zich als in een kwade droom, waarin iemand hem er op het hoogtepunt van een druk bezocht feest opmerkzaam op maakt dat hij in zijn onderbroek rondloopt. Die iemand was nu een onbekende vrouw die zich als zijn nichtje had aangediend. Annie! Annie was goed ingevoerd, dat viel niet te ontkennen. Maar blijkbaar toch weer niet zó goed dat ze behalve van de hoed ook van de rand wist. Ja, Ernst heette de Duitse agent. Maar hij kende geen enkele Ernst. Was het de schuilnaam van iemand in zijn directe omgeving? Het was niet uitgesloten. Maar hoe had die 'Ernst' in 's hemels naam verdenking tegen hem kunnen opvatten? Hij kon zich niet herinneren ooit aanleiding voor zo'n verdenking te hebben gegeven. Zelfs de Jespers' vermoedden niets, daarvan was hij overtuigd. Trouwens, als de Duitsers hem verdachten, waarom hadden ze hem dan nog niet opgepakt? Was het dan toch één grote grap? Nee, hij was bang van niet. Wikkend en wegend raakte hij er langzamerhand van overtuigd, dat 'Annie' aan zijn kant moest staan. En wel om de simpele reden, dat hij geen steekhoudende argumenten kon vinden die voor het tegendeel pleitten. Er zat weinig anders op dan haar waarschuwing serieus te nemen. Hij had geen keus. De kans dat hij op de rand van de afgrond balanceerde, was immers niet denkbeeldig. Eén misstap kon fataal zijn. Hij mocht geen onnodig risico nemen. Nog meer dan voorheen zou hij op zijn tellen moeten passen. 29.

"Je doet toch geen oog meer dicht tegenwoordig," kwam vrouw Geitenbeek mopperend met een kom dampende, geurige soep uit de keuken. "Alsjeblieft, daar zul je van opknappen. Verse kippesoep. Gistermiddag liep ie nog rond." Hij legde z'n handen om de hete kom. Potverdorie, wat was het koud buiten. Het kon afgelopen nacht wel tien graden hebben gevroren. Tegen deze temperatuur boden zelfs de konijnevellen van Materman onvoldoende bescherming. "Slaap u de laatste tijd dan slecht?" vroeg Jan bezorgd. Intussen kon hij wel raden wat daar de oorzaak van was. "Slecht slapen ...? Slecht slapen ...? Man, je doet geen oog meer dicht met al die herrie! Als die rotkanonnen eens niet schieten, dan zijn het de nachtjagers wel die laag overkomen. De pannen liggen op het dak te rammelen, zo laag gaan ze. Ja, en niet één of twee. Laatst hebben we ze geteld. Hoeveel denk je?" "Geen flauw idee." "Nou, sla eens een slag?" "Dertig?" "Dertig ... dertig ...! Dank je de koekoek. Vijfenvijfig telden we er, vijfenvijftig! En midden in de nacht kwam het hele spul nog een keer over." "Weer vijfenvijftig ?" was Jan benieuwd. "Ja wat denk je," antwoordde de oude vrouw gevat, "dat ik midden in de nacht vliegtuigen ga liggen tellen? Nee jongen, zo laat tel ik alleen nog maar schaapjes. Dan ben ik uitgeteld ..." Jan vertelde, dat het wel bommenwerpers zouden zijn geweest die 's nachts meededen aan bombardementen op Engeland. Hij had geruchten gehoord dat er op het ogenblik een groot aantal van zulke vliegtuigen op het veld stond. "Dan mag ik lijen dat de lui van die kanonnen ze nog eens voor Tommies aanzien," reageerde vrouw Geitenbeek krijgshaftig. "Dat geeft anders nog meer lawaai," was Jans antwoord. "Dat moet dan maar voor een keertje. We hebben het er dan wel voor over, niet?"

Met warme handen scheurde hij drie postzegels af en liet het gepaste geld in z'n tas glijden. De brief stopte hij in het vak bij de andere die hij her en der al had meegekregen. "Niet vergeten, hè?" Hetgeen hij beloofde. "Alles weer goed met de baas?" informeerde hij terloops, terwijl hij zijn jas dichtknoopte. "Och, wat heet goed. Hij werkt al weer van de vroege ochtend tot de late avond, al loopt hij nog wat moeilijk. 't Gaat wel met de dag beter, zou ik zeggen." "Doet u hem de groeten."

"Met al die kou maar niet te kort deze keer, Materman." "Prima, dan laten we het wintervacht er maar op," zei de kapper die, zo zag hij in de spiegel, achter hem klaarstond om tot de aanval over te gaan. Het was aan de gesprekken te merken dat het jachtseizoen was afgelopen. Men sprak nu meer over algemene zaken, zoals over aardappelkuilen die extra moesten worden afgedekt tegen de vorst en over de kolenschaarste. Een ander wist te melden dat er niet meer aan het Hazepad werd gewerkt omdat er gebrek aan beton was. Van dat spul mochten alleen nog maar bunkers worden gebouwd. Over het verloop van de oorlog bestond weinig verschil van mening: Duitsland verloor aan alle fronten. Maar of ze daar allemaal even blij mee waren ... "En de jagers laten zich ook niet onbetuigd," bromde boswachter Jansen van onder zijn hangsnor vandaan. "Er wordt de laatste tijd bijna elke week wel een bekende piloot begraven." "Dan zult u het wel druk hebben," merkte een lange slungel ad rem op. Het was een publiek geheim dat Jansen altijd voor de kransen moest zorgen die de graaf op het graf van belangrijke moffen legde. De steek onder water trof doel. Jansen liep rood aan, de uiteinden van zijn forse snor begonnen vervaarlijk te trillen. Maar juist op tijd bedacht hij dat hij zich alleen nog maar dieper in den nesten zou werken met alles wat hij verder zou zeggen. Ondertussen bleef het hem behoorlijk dwars zitten dat hij zo even door dat snotjong als een halve collaborateur voor schut was gezet. Dat mannetje zou daar nog spijt van krijgen, dat beloofde hij hem in stilte. Had er pas niet in de krant gestaan, dat er een of andere bekende Duitse nachtjagerpiloot was gesneuveld? Ja, dat hadden er meer gelezen. Het preciese aantal wist niemand meer, maar die kerel had machtig veel vliegtuigen neergeschoten. "Een mirakels mooie afschotbok ...," stelde Materman tevreden vast. Het was een of andere Duitse prins geweest. Een neef van prins Bernhard, werd er beweerd. De begrafenis op het moffenkerkhof had een hoop spektakel gegeven; de kist op een affuit met paarden ervoor, een mooi muziekkorps en een heel 'leger' hoge omes. "Als ze daar een bommetje op hadden gegooid, was het een mooie opruiming geweest," zei de etter en Jansen verschoot andermaal van kleur.

Och, waarom ook niet. Er waren blijkbaar interessante dingen op het moffenkerkhof gebeurd, dus waarom zou hij er niet weer eens gaan kijken? Van Materman af fietste hij richting Stroolaan. In het pad naast het huis van Tiemens, de makelaar, stonden twee belhamels elkaar toe te takelen. Zou hij ze ... Maar het was al niet meer nodig, want ma kwam het tuinhek uitgesneld en greep beide kemphanen in de lurven. Bij de Stroolaan aangekomen sloeg hij links af het bos in om zo binnendoor naar de soldatenbegraafplaats te rijden. Op het nieuwe grafveld was een man in de weer bij een grote hoop, waarop hij met regelmatige tussenpozen een schep zand zag vallen die achter de hoop uit het niets scheen te komen. Aha, collega's! Daar kon hij straks mooi een babbeltje mee maken. Al bij de ingang van het eerste grafveld zag hij dat een extra graf was toegevoegd aan de prominentenboog. Het graf zelf werd overigens door een zee van bloemen aan het oog onttrokken. Tegen de dunne sneeuwlaag die als een smetteloos wit doodslaken over de graven lag, staken strakke rijen van korte, donkere kruisen scherp af. Op het middendeel was de sneeuw platgelopen door talloze spijkerzolen. Het verse zand, dat de aanwezigen bij het graf aan hun schoeisel hadden meegenomen kleurde de grond een eindweegs bruin waardoor het wel wat weg had van een oude mat in een druk bezocht café. Hij las het opschrift van het voorlopige houten kruis: HEINRICH PRINZ ZU SAYN WITTGENSTEIN Major 14.8.16-21.1.44. Er lagen diverse kransen op het graf. Op de linten las hij 'Luftflotte Reich', 'Von der Goltz' - potverdorie, een krans van de graaf! Dus die oude schelm had zich inderdaad niet onbetuigd gelaten. En met een glimlach dacht hij aan de rode kop van boswachter Jansen. Hij liet de linten van nog een paar enorme kransen door zijn vingers glijden; '3. Jagddivision', 'I. Jagdkorps'. Bij de indrukwekkendste floot hij tussen zijn tanden; 'Reichsluftmarschall' - de hoogste Luftwaffebaas zelf, Hermann Göring! Die eer viel maar weinigen te beurt, dus moest die prins Heinrich die nu dood aan zijn voeten lag, ongetwijfeld een belangrijk man zijn geweest. Wie durfde hier nog hardop te zeggen, dat goede wijn geen krans behoefde?

"We hebben er onderhand dagwerk aan," zei de man die in het gat op de steel van de schop stond uit te blazen. "'t Is slecht graven hier, op een meter zit een grindbank." Hij wees de boosdoener in de wand van de kuil met de neus van zijn schoen aan. "Hoe diep leggen jullie ze hier?" vroeg Jan met een ongebruikelijke belangstelling. "Hoezo, wou je er een opgraven?" pareerde de man naast de kuil de vraag. "Nee, dank je. Ik zeg maar zo, geen betere mof dan een begraven mof!" "Als je het maar bekijkt," stemde de man in de kuil in. Jan legde uit dat hij de vraag min of meer als collega stelde. Hij moest op Schaarsbergen tot 2 meter diep, maar ja, daar moeten er boven de eerste nog twee gelegd kunnen worden. Ja, dat kenden ze. Dat was op Moscowa hetzelfde. Maar hier verdween er in elke kuil maar één mof. Ze gingen hier anderhalve meter diep. "Diep zat, daar komen ze zonder hulp niet meer uit." "Het kost zo ook niet teveel moeite om ze weer op te graven," vulde de man naast de kuil aan. "Wordt er dan wel eens een opgegraven?" reageerde Jan verbaasd. "Ik weet het wel haast zeker." "Jan trok zijn wenkbrauwen op: "Niet helemaal zeker dan?" "Nou, jawel ..., wel zeker. Maar ik moet zeggen, 't was 's morgens bijna niet meer te zien. Toch ben ik er vrijwel zeker van dat er hier intussen een paar moffen zijn verdwenen." "Wilt u zeggen ...," vroeg Jan ongelovig, "dat er hier 's nachts moffen zijn opgegraven?" "Dat zou ik denken, ja. Weggelopen zullen ze niet zijn," grinnikte hij. "Maar wie zou dat nou doen ... familie?" Moest hij die kerels nou geloven of stonden ze hem in de maling te nemen? "Menen jullie dat nou echt, of staan jullie de kluit te belazeren?" "Ik zweer het je," sprak de man naast de kuil ernstig. "Maar wie doet dat nou ..." "Ja, moet je horen, ik ben er niet bij geweest." "Hebben ze ze met kist en al weggehaald?" "Geen idee, we hebben het niet gecontroleerd. Van mij mogen ze ze houden ook. Het zou mij trouwens niks verbazen als ze er nog gewoon liggen, hoor." "Hoezo dat dan ...," vroeg Jan die er steeds minder van begreep. "Moet je eens goed nadenken," moedigde de graver hem aan terwijl hij een pakje pruimtabak tevoorschijn trok en een flinke pluk achter de kiezen liet verdwijnen. "Er moeten hier heel wat kerels in nog heel knappe pakkies liggen. Als je nou toevallig om zo'n aardig pakkie verlegen zit ..., nou, dan moet je niet te lang wachten ..." "Wij denken," nam de man naast de kuil het verhaal over, "dat lui van het verzet of zo hier vers begraven moffen hebben uitgekleed. Weet je, het waren steeds geen vliegers waar ze hebben gegraven. Geen wonder, want die liggen of in stukken of ze zijn verbrand. Juist daarom denken wij, dat het ze om de kleren te doen was." "Gatverdamme ..." zei Jan uit de grond van zijn hart en met een vies gezicht, "ik moet er niet aan denken!" "Praat er maar niet over," raadde de man in de kuil hem aan en mikte een donkerbruine straal in de hoek van het graf. Hij ging rechtop staan en mat de diepte van de kuil af aan zijn borst: "Diep zat." De schop, die hij de kuil uit kieperde, bleef rechtop in de zandhoop staan. "Geef me het hout maar even aan, Evert, dan maken we het af." Nadat de bekisting was aangebracht, wipte de man behendig op de rand van de kuil. "Zo, dat was dat," zei hij terwijl hij overeind kwam. Hij klopte z'n kleren af en keerde om beurten zijn klompen om. "Jan Teunissen, aangenaam," stak hij Jan daarop de hand toe. "Dat was een mooie vertoning, eergisteren" en hij knikte in de richting van het graf dat Jan zojuist had staan bekijken. Het moet wel een héél bijzondere zijn geweest, want zoveel vlagvertoon hebben we hier nog nooit gezien, wel Evert?" "Nee nooit." "Zelfs niet bij die andere prins die hier twee weken geleden met nog een ander is begraven." "Wat voor 'n prins," vroeg Jan verwonderd. "Een nachtjagerpiloot, een neef van prins Bernhard heb ik horen fluisteren. Maar eerlijk gezegd geloof ik daar geen barst van, want hij heet anders. Zu Lippe Weisintveld of zoiets." Met z'n drieën liepen ze even later naar het bewuste graf. "Wanneer halen jullie de bloemen er af?" wilde Jan weten. "We laten de wilde konijntjes er eerst lekker van vreten. Zodra die er niet meer aan zitten, mikken we alles in de kuil achter de keet." Toen hij met de mannen naar de keet liep waar hij ook de fiets had staan, zag hij Beelaerts van Blokland moeizaam aan komen trappen. Nog voordat hij op hun hoogte was zette hij beide benen op de grond. Hij had de verrekijker op de jas hangen. "Goede middag heren." De mannen van de gemeente schenen hem te kennen. "Dat komt goed uit, Van Dijk," sprak hij Jan aan, "ik wou u toch al een keer spreken ..." De andere twee aarzelden, ze wisten niet goed of ze moesten wachten of doorlopen. "Ga gerust uw gang," zei Jan tegen hen "ik was toch van plan om naar huis te gaan. Ik kom nog wel eens kijken." Ze groetten en de mannen gingen huns weegs. "Heeft u nog over mijn vraag nagedacht?" stak Beelaerts van wal, nadat hij zich er van had vergewist dat de mannen buiten gehoorafstand waren. "U bedoelt of ik iemand ken die belangstelling heeft voor uw informatie?" "Ja ...?" "Nee hoor. Maar ik had u toch al gezegd dat ik me ook niet met zulke dingen bezighoud?" Beelaerts stak zijn teleurstelling niet onder stoelen of banken. Hij kon zich niet voorstellen dat Jan niets over had voor de goede zaak. Dat viel hem zwaar tegen. Een knap opdringerig en vervelend mannetje, vond Jan. "Kan wel zo zijn," diende hij hem van repliek, "maar ik heb geen zin in moeilijkheden." "Dan zou ik me hier maar niet te vaak vertonen," grijnsde Beelaerts, "want dat valt wel op." Hij keek even om zich heen en boog, een heel andere toon aanslaand, naar Jan: "Laten we elkaar niks wijsmaken, mijnheer Van Dijk. U komt hier toch niet om van de natuur te genieten?" Schaak! Hij voelde hoe Beelaerts hem in de hoek probeerde te drijven. Wat had hij ook te zoeken op het moffenkerkhof. Het was niet alleen onverstandig, maar nog roekeloos ook. Grote kans dat het Beelaerts, die bij wijze van spreken op een steenworp afstand van de begraafplaats woonde en er zelfs waarschijnlijk vanuit zijn kamer op uitkeek, eveneens ter ore was gekomen welke lugubere dingen zich hier afspeelden. "Hoe bedoelt u?" probeerde Jan zich zo goed mogelijk van de domme te houden. "Kom, mijnheer Van Dijk, een normaal mens heeft hier toch niets te zoeken?" "Niet?" "Nee, vindt u dan wel?" "Nou, ik heb anders vanmiddag bij de kapper gehoord, dat hier een paar dagen geleden een neef van prins Bernhard is begraven." Beelaerts keek hem scherp aan. "Een neef van prins Bernhard?" "Jazeker, dat beweerden ze tenminste. Maar ik betwijfelde of het waar was. Een neef van prins Bernhard ... het lijkt me sterk.Maar ik wilde er het fijne wel eens van weten." "Waar zou die dan liggen," wilde Beelaerts, wiens nieuwsgierigheid gewekt scheen, weten. Het verbaasde Jan dat de vogelman nog niet op de hoogte was. Of zou hij het voorwenden? "Daarginds," wees Jan, "zullen we er even heenlopen?" "Egmont Prinz zur Lippe Weissenfeld Major," las Beelaerts. "Verduveld, het lijkt er wel wat op, ja, hoewel het me wat vergezocht voorkomt. Maar ik kan het in de bibliotheek wel eens in het Duitse adelboek nakijken." Hij haalde een notitieboekje en potloodje uit zijn zak, sloeg een paar blaadjes om en begon de naam van de gesneuvelde prins op te schrijven. Terwijl hij schreef en nog een paar keer de tekst op het kruis raadpleegde, trokken niet al te hoog overvliegende en druk gakkende ganzen Jans aandacht. "Ganzen..., we krijgen vast meer oostenwind," wees hij Beelaerts op de vlucht. "Rotganzen," verbeterde die, de toch van kennis getuigende opmerking over de oostenwind negerend. "Die komen een eind weg. Ze zullen wel aan de andere kant van de Rijn in de polders van Malburgen of Meinerswijk neerstrijken. Hoewel, ze kunnen ook nog wel doorvliegen en pas bij Nijmegen op de Ooijpolder invallen." Je hebt nu eenmaal altijd baas boven baas, dacht Jan en hij vond het best, omdat hij het idee had dat hij zich niet onaardig uit de benarde positie had gemanoeuvreerd. Zou Beelaerts wel in de gaten hebben gehad hoe lelijk hij hem klem had gezet? Beelaerts gooide nog één keer een balletje op, maar hij was te laat. Zijn kansen waren verkeken en hij realiseerde het zich. "Mij niet gezien," grijnsde Jan hem toe, "als u het niet erg vindt, ga ik er vandoor. Ik sta hier onderhand te vernikkelen van de kou en heb voeten als ijsklompen." Voorlopig had hij aardig z'n bekomst van het moffenkerkhof. 30.

Op maandagavond 6 maart verscheen alleen Giskes op Het Jachthuis. Hij verontschuldigde zich uitvoerig bij de graaf voor de omstandigheid dat de andere heren op het laatste moment waren verhinderd. Na het opdienen van de koffie spoedde Irene zich naar de keuken en nestelde zich aan de spreekbuis. "'t Is er maar één vandaag, niet?" Ze schrok zich wezenloos ... de stem van de gravin ... Ze draaide zich met een ruk om en zag de oude vrouw glimlachend in de deuropening staan. "Je mag wel oppassen dat niemand je hier bezig ziet. Je hoorde mij ook niet aankomen." Ze liep de keuken binnen, op pantoffels. "Laat mij ook eens even luisteren," zei ze en legde haar oor tegen de schelp van de pijp te luisteren. Haar ogen fonkelden. "Je zit hier eerste rang," fluisterde ze na een ogenblik, "maar ik zou maar oppassen als ik jou was." Even geluidloos als ze gekomen was, verdween ze ook weer. Irene in verwarring achter latend. Wat was het doel van dit onaangekondigde bezoek? Was het alleen om te laten merken dat ze onvoorzichtig was of had ze er nog een andere bedoeling mee? De oude vrouw onderhand een beetje kennende, was het laatste zeker niet uitgesloten. In dat geval zou ze er wel achterkomen wat Alwina nu weer in haar schild voerde.

"U zult de bommenwerpers vandaag wel over hebben zien komen. Ze hebben Berlijn weer zwaar onder handen genomen," zei Giskes. "Ja, hebben ze Berlijn weer aangevallen?" hoorde ze de graaf met een benepen stemmetje vragen. Eén van de twee zat driftig in zijn koffie te roeren. "Ja, Berlijn. Er is niet alleen veel schade in de stad aangericht, ook de Luftwaffe is er bepaald niet zonder kleerscheuren van afgekomen. Kolonel Grabmann is nog steeds in touw. En voor de komende nacht verwacht hij opnieuw een grote aanval. Vandaar dat hij zich laat verontschuldigen. Nu de rijkshoofdstad in brand staat, kan hij niet van zijn post af." "Hij zij verontschuldigd," oordeelde de graaf clement. Hij kon moeilijk anders. Om dezelfde reden als kolonel Grabmann liet ook overste Wittmer van het jachtkorps in Zeist verstek gaan. "Daarbij komt nog dat de mannen hun handen meer dan vol zullen hebben aan een ingrijpende reorganisatie die vorige week is aangekondigd. De zoveelste binnen korte tijd." Ook daar toonde de graaf begrip voor. "Maar majoor Streib dan?" "Weet u het nog niet van majoor Streib?" reageerde Giskes verwonderd. De graaf schrok: "Er is hem toch niets overkomen?" "Dat wil zeggen, geen ongeval of iets van dien aard. Hij is bevorderd en overgeplaatst naar Berlijn. In zijn plaats is nu majoor Jabs benoemd. Een bekwame en geziene jonge man. Maar hij jaagt niet, voorzover ik weet." De graaf haalde een opgevouwen zakdoek uit de zak, nam zijn bril af en begon de glazen zorgvuldig te poetsen. Na veel langer te hebben gepoetst dan nodig, zei hij op ferme toon: "Weet u wat ik geloof, majoor? Dat we ze hier niet meer terugzien." Een mooiere inleiding van het onderhoud met de generaal, waar hij de hele middag al tegenop had gezien, kon Giskes zich niet wensen. Ook hij was er van overtuigd, dat het einde van de bijeenkomsten op Het Jachthuis in zicht was. Niet zozeer vanwege de drukke werkzaamheden die zijn collega's van de Luftwaffe hadden, als wel vanwege de omstandigheid dat ze niet meer pasten in het concept van zijn nieuwe Frontaufklärungsdienst. Hij was genoodzaakt uiterst voorzichtig te manoeuvreren, wilde hij geen kans lopen om het laatste restje bevoegdheden aan de SS te verspelen. En de kwestie van de beveiliging van de drie commandoposten was hem die prijs eerlijk gezegd niet waard. De mannen moesten in het vervolg hun eigen broek maar ophouden. Hij hoopte maar dat hij ze intussen enig besef had kunnen bijbrengen van wat er voor een deugdelijke beveiliging van hun staven kwam kijken. Veel vertrouwen had hij er overigens niet in. Hij vroeg zich af via welke weg de oude generaal tot dezelfde slotsom was gekomen als hij. "Hoe komt u daar zo bij, als ik vragen mag, generaal?" "Ach, majoor, hebben we niet uit hun eigen mond gehoord dat ze hoe langer hoe meer onder druk zijn komen te staan? Welnu, wanneer ze niet hebben kunnen verhinderen dat ze nu dag en nacht in touw moeten zijn, dan valt te verwachten dat hun situatie alleen nog maar uitzichtlozer wordt. De Amerikanen en de Engelsen kunnen onbeperkt vliegtuigen bouwen en bemanningen opleiden, terwijl bij ons de vliegtuigfabrieken in puin worden gegooid, de juiste grondstoffen ontbreken en de jonge en nog onervaren piloten als tamme fazanten uit de lucht worden geschoten. De ervaren trouwens ook!" Hij was opgestaan en pakte de sigarenkist van tafel. "Laten we er nog maar een sigaar op opsteken en een goed glas op drinken, majoor, zolang het nog kan. Ik stel voor om met de sigaar te beginnen." Hij hield Giskes de kist voor. "Nee, die mannen zien we niet meer terug, zeker nu Streib ook weg is. Hij had zich verdomme wel even mogen afmelden," schoot de graaf uit z'n slof. "Maar ja, dat is nou typisch iets voor die snelle jongens van de Luftwaffe. Een nieuw wapen, geen tradities en geen respect meer voor anciënniteit. Al dragen ze het ridderkruis, het blijven snotjongens." Nog voordat de sigaren gedoofd waren, klonk het schelletje. Tijd voor de spiritualiën.

De stemming van de graaf verbeterde zienderogen en het duurde niet lang of hij was weer aan het oorlogvoeren in Frankrijk. Vol vuur vertelde hij hoe heet het was toegegaan bij Arras. Weer was Giskes er getuige van dat het paard onder de kont van generaal werd doodgeschoten. Dan volgde in geuren en kleuren de vlucht van de keizer naar 'dit landje met zijn cultuur van trapgeveltjes en windmolens'. "Het culturele leven heeft hier hetzelfde niveau als de bodem van het land!" Het schelletje. De fles was leeg. Dat hadden ze vlug gedaan, hoewel, hij was nog slechts half vol geweest. Maar als ze dit tempo er in hielden ... Dat deden ze. Dat zijn vrouw aardig in de slappe was zat en dat ze prachtige jachtgebieden bezat, maakte het leven hier nog enigszins draaglijk, gaf de oude graaf volmondig toe. De parasiet … hij mocht wel oppassen dat ze hem niet hoorde, dacht Irene, want dan kon zelfs Het Jachthuis nog wel eens in een jachtterrein veranderen ... En dan viel het nog maar te bezien of en zo ja, hoe dit oude edelhert de jacht zou ontkomen.

"U kunt beter hier blijven overnachten," raadde de graaf Giskes in een helder moment aan. Hij wuifde diens zwakke tegenwerpingen weg. De majoor liet zich opvallend snel overtuigen. "Ik wil u wel waarschuwen," sprak Von der Goltz met een dikke tong, "voor het geval u er vannacht toevallig uit moet. Kijk vooral uit dat u zich niet in de slaapkamerdeur vergist, want dan loopt het nog slecht met u af ...!" Hij lachte onbedaarlijk. "Slechte ervaring?" lokte Giskes hem uit de tent. "Hou er over op," gierde de graaf en hij sloeg zich met beide handen op de knieën, "al bijna vijftig jaar lang!" Het schelletje klonk weer. Irene begaf zich met tegenzin naar de beschonken mannen. Met moeite bracht de graaf er uit, dat ze voor zijn zeer geëerde gast de logeerkamer in orde moest brengen. Toen ze vroeg of er nog iets van zijn dienst was, kreeg hij weer een lachbui. Giskes lachte mee, meer uit beleefdheid dan uit overtuiging, vermoedde ze. Toen er geen verstandig woord meer volgde, trok ze zich schielijk terug om de logeerkamer in gereedheid te brengen. De volgende ochtend was de gravin niet te genieten en gaf de graaf Irene opdracht aspirines te halen. De gast was al vertrokken.

Midden maart stond overste Streib plotseling op de stoep om de generaal de hand te drukken. Hij moest voor overleg bij Grabmann zijn en greep die gelegenheid aan om het verzuim goed te maken dat het gevolg van z'n overhaaste overplaatsing was geweest. Natuurlijk wilde hij zijn erkentelijkheid voor de gastvrijheid van de generaal nog eens onder woorden brengen en onderstrepen met een klein geschenk. Hij overhandigde de glunderende graaf een fles voortreffelijke oude cognac. "Ik zal altijd de beste herinneringen bewaren aan de fantastische jachtpartijen waarbij ik het voorrecht mocht smaken uw gast te zijn." Prima kerels, die Luftwaffemannen, welgemanierd. Ze wisten hoe het hoorde, vond de graaf. Overste Wittmer kwam enkele weken na Streib vertellen, dat de staf van het Eerste Jachtkorps op het punt stond van Driebergen naar Duitsland te verhuizen. 't Was wel jammer van de fraaie commandobunker die voor het korps in aanbouw was. Hij naderde juist zijn voltooiïng. Maar met het oog op de steeds toenemende dreiging van een invasie was het niet langer verantwoord om een zó belangrijk hoofdkwartier onnodig dicht bij de kust in stand te houden. Een centralere ligging op Duitse bodem bood zelfs voordelen boven de wat excentrische ligging in Driebergen. Derhalve was nu tot overplaatsing besloten. Ook overste Wittmer bracht als afscheidsgeschenk voor de oude baas een goede fles mee. 31.

Ofschoon de eerste zwaluw nog in geen velden of wegen was te bekennen, gaven de laatste dagen toch iets van dat ondefiniëerbare gevoel dat de lente in aantocht was. Kwam het door de milde temperatuur of steeg er een betoverende geur uit de bodem die associaties met het voorjaar opriep? Ook de vogels leken zich niet aan het gevoel te kunnen ontrekken. De eksters hadden hun nest in de top van een nog kale berk achter de kerk al klaar. Een ideale dag om een oud voornemen eindelijk ten uitvoer te bengen, vond Jan: een verkenning langs de telefoonkabels die vanuit Divisionsdorf naar het oosten liepen. Hij was niet de enige die zich op deze vrije dag door het milde weer tot een ritje op de fiets liet verleiden. Het zou wel een enigszins vermakelijk gezicht zijn, vermoedde hij: de postbode die op z'n zondags een uitstapje op z'n transportfiets maakt! Maar ja, hij had niet anders en er zaten tenminste nog goeie banden op. Hij moest bij gelegenheid eens bij fietsenmaker De Koning langs om te kijken of die nog een aardig karretje voor hem had staan. Na het laaste huis van de rij voorbij de kruising met de Deelenseweg, dat van Van Ark waar de vermoorde Schoonhoven in de kost was geweest, volgde een heel eind bos. Dan, kort voor het missiehuis Vrijland, dat door de Duitsers was bezet, lag het huis van de familie Polman. Het was het meest oostelijke adres uit zijn wijk. Tussen dat huis en het meest westelijke, De Lange Hut van baron van Heeckeren van Molecaten, speelde zich zijn dagelijkse leven als postbode af. De streng kabels, aan de rechterkant van de weg al bovengronds gekomen, hing zwaar tussen de op regelmatige afstand geplaatste palen. In het bos links hadden de Duitsers onder de bomen een depôt aangelegd. Hij kon zich niet meer voor de geest halen of deze dump bij zijn briefing ter sprake was gekomen. Het was al weer ruim een jaar geleden, dat hij voet op Nederlandse bodem had gezet. De tijd vloog voorbij. Tevreden ...? Min of meer. Hij had zich niet onaardig van z'n taak gekweten. Het zou onderhand wel tot z'n opdrachtgevers zijn doorgedrongen van welk groot belang het sanatoriumkamp en vooral de nieuwe bunker voor de Duitsers was ... De kabel volgde op enige afstand nog steeds de Koningsweg, die even voorbij het kruispunt met de weg naar Hoenderloo een knik maakte en wat verder oostwaarts een drooggevallen beekbedding kruiste. In de verte staken de schamel gecamoufleerde torens van het verbindingsstation tegen de heldere lucht af. Ze lagen daar op de kale Terletse berg als op een presenteerblaadje voor de geallieerde jachtbommenwerpers. Toch had hij nooit gehoord dat ze beschoten waren. Bij het kruispunt met de Apeldoornseweg zette Jan de fiets tegen een beuk. Een probleem. De dikste van de drie kabels boog af en volgde zo te zien de Apeldoornseweg richting Arnhem. Een dunnere werd over de Koningsweg geleid om evenwijdig aan de Apeldoornseweg door de heide richting Terlet te gaan. De dunste van de drie stak de Apeldoornseweg over en vervolgde zijn weg langs het zandpad dat in het verlengde van de Koningsweg lag. Hij verdween in het uitgestrekte en golvende heidelandschap uit het zicht. Jan besloot de kabel richting Terlet te volgen, in de hoop meteen een glimp op te kunnen vangen van de hoge masten die volgens zeggen ten oosten daarvan moesten staan. De Apeldoornseweg en de fietspaden aan weerszijden daarvan, liepen tot Terlet langs dubbele rijen beukenbomen. Desondanks kon hij de kabel die in het open veld liep, goed volgen. Een boerderijtje rechts van de weg was de voorbode van de eeuwenoude nederzetting Terlet. Voor zich zag hij een grote schuur die dicht aan het fietspad lag. Die hoorde bij de grote boerderij, ongeveer ter hoogte van het verbindingsstation. De lijnbus naar Apeldoorn, een houtgasgenerator achter zich meezeulend, haalde hem moeizaam in om een honderd meter verder te stoppen. Een joelende groep geuniformeerde Duitsers, mannen en vrouwen, stapte uit en stak de straat over nadat de bus was opgetrokken. Een slagboom en wachthokje markeerden de ingang van het kamp, waarvan de barakken, zo vermoedde Jan, wel onder het hoog opgaande camouflagegaas zouden liggen. Hij stapte van de zware fiets om te kijken of de uitspanning die bij de boerderij hoorde, open was. Het leek hem hier wel een geschikte plaats om even uit te blazen. Misschien kon hij nog een aardig gesprekje met de waard aanknopen. Het geluk was niet met hem, de gelagkamer bleek gesloten en door een venster zag hij dat de stoelen nog op de tafels in een hoek stonden. Ze wachtten zeker tot het echt mooi weer werd. De flauwe helling was nog een flinke trap met zo'n zware fiets. Halverwege merkte hij op hoe een kabel aan de linker zijde van de weg onder de grond verdween om er aan zijn kant weer bovenuit te komen en langs palen zijn weg te vervolgen. Toen hij het plateau bereikte, stapte hij af bij de rij oude en door de wind scheef gegroeide dennebomen, die als een hanekam uit het terrein oprees. Het uitzicht dat hij had vergoedde ruimschoots de moeite van de lange, gestage klim. Uit een verre bosrand rechts, hij schatte de afstand toch wel op zo'n anderhalve tot twee kilometer, torenden drie lange, slanke masten omhoog. Het was niet gemakkelijk te zien van deze afstand, maar hij dacht aan de toppen van de drie masten identieke antenneconstructies te herkennen, zij het dat die naar verschillende zijden gericht leken. Als het waar was wat hij had gehoord, dan moesten die masten een schakel vormen in de verbindingen van de divisie in het sanatoriumkamp met commandocentra in Driebergen, Kleef en Berlijn. Zonder twijfel ging het hier om de richtantennes, waarmee een geconcentreerde radiostraal in een bepaalde richting gestuurd kon worden. De voordelen die het gebruik van dit soort antennes bood, waren tweeledig, herinnerde hij zich. In de eerste plaats bundelden ze de energie, waardoor het signaal minder snel in sterkte afnam en in de tweede plaats bemoeilijkten ze het meeluisteren in hoge mate omdat er vrijwel geen energie buiten de bundel werd uitgestraald. Juist om deze eigenschappen paste men bij voorkeur dit type antenne toe in tactische hoofdverbindingen. Kijk, kijk ... het slaapverwekkende onderricht dat de stinkende technicus hem in Engeland over met name de verschillende antennetypen had gegeven, was toch niet voor niets geweest. Wie had dat ooit kunnen denken! Ook aan de andere kant van de weg viel het een en ander aan interessants te zien. Op een paar honderd meter van hem vandaan stond een merkwaardige lompe toren in de kale heide. Hij schatte het ding een meter of twaalf hoog. Het had wel wat weg van het onderste gedeelte van een hoogspanningsmast, alleen was het gebruikte materiaal grover - houten balken waarschijnlijk. Boven op de toren stond een klein hutje met daarop een antenne met vier verticale staven. Tussen de poten van de toren stond een keet. Op grotere afstanden telde hij nog vier soortgelijke torens. Maar ook vijf lange palen waaraan enkelvoudige antennestaven waren bevestigd. Hij moest zich al sterk vergissen als de antennes op de torens geen peilantennes waren, waarbij twee staven aan de ene kant als reflector voor de twee andere ontvangststaven dienden. Een typische antenne om richting te bepalen. Hij zou dan ook wel gedraaid kunnen worden, anders had je er nog niet veel aan. Dat zou wel vanuit het hutje op de toren gebeuren. De enkelvoudige antennes moesten wel zendantennes zijn. Het bereik? Viel moeilijk te schatten. Het station lag op een van de hoogste punten van ons land, Limburg even buiten beschouwing gelaten. Het was van de Luftwaffe, dus als er peilingen werden uitgevoerd, dan ging het om vliegtuigen, mocht je gevoeglijk aannemen. Maar tot welke afstand waren die nog te peilen? En hoe ging het peilen feitelijk in z'n werk? Hij had geen idee. Feit was dat er een flinke kabel vanaf Divisionsdorf naar het station liep en dat er vanuit of via dit station een kabelstreng naar de hoge masten aan de andere kant van de Apeldoornseweg liep. Ergo: deze installaties hadden alles te maken met wat er in Divisionsdorf gebeurde.

Steunend kwam hij overeind. Verdorie, hij had stramme benen gekregen. Een ogenblik stond hij in tweestrijd. Even verderop moest Groenendaal liggen, waar Willem Methorst woonde die met Wout de streek met het bevroren zwijn had uitgehaald. Zou hij nog even doorfietsen? Nee, maar niet doen, het werd te laat anders. Hij moest per slot van rekening het hele eind ook nog terug. Met de fiets in de hand stak hij de weg over en zwaaide op het andere fietspad zijn linkerbeen met moeite over het achterspatbord. Met een rustig gangetje freewheelde hij tot voorbij de ingang van het kampement dat bij het station hoorde.

Hij merkte de figuur die op enige afstand uit de Hooilaan het fietspad opdraaide, al tijdig op, doch door de lage zon herkende hij de tengere gestalte niet direct. Niet dat het hem gebaat zou hebben. Hij kòn Beelaerts eenvoudig niet meer ontlopen. De vogelman had hem ook al zien aankomen en was afgestapt om hem op te wachten. "Zo Beelaerts, aan het spioneren geweest?" ging Jan meteen in de aanval om hem een slag voor te blijven en aldus te voorkomen dat hij weer vervelende vragen ging stellen. "Stil kerel, ze kunnen je tot op Terlet horen," reageerde Beelaerts geschrokken en meteen daar overheen: "Nee man, er zitten hier korhoenders. Wel eens gezien, korhoenders?" Jan kende ze alleen van plaatjes. "Nou, 't lijken op het eerste gezicht net kippen, alleen vliegen ze wat harder," lachte Beelaerts, "menig jager zijn ze te snel af als ze er laag en hardvliegend vandoor gaan." "En die zitten hier?" "Jazeker. Binnenkort begint de balts weer. Bijzonder interessant om te zien. Je moet er alleen vroeg voor uit de veren, want dat speelt zich zo tegen zonsopgang af. Als u het een keer wilt meemaken, zegt u het maar. Ik weet hun vaste baltsplaatsen in de hei precies te liggen. Werkelijk, 't is een heel bijzondere ervaring." Maar het vooruitzicht om voor dag en dauw zijn bed uit te moeten om in de heide een stelletje hitsige, rondspringende korhanen te bekijken, trok hem niet erg. "Weet u wat hier ook zit?" vervolgde Beelaerts enthousiast. "Geen flauw idee wat hier allemaal zit." "Een grote FLAK-stelling, aan die kant van de Hooilaan, daar op die heuvel in de verte." Daar begon het geduvel weer, dacht Jan. "Dus had ik toch gelijk, dat u aan het spioneren bent geweest! Trouwens, dan mag u ook wel oppassen met die korhoenders van u, want die lui zijn gewend om op snelle vliegers te paffen. En van een korhoender in de pan zullen ze ook vast niet vies zijn!" Raak! Beelaerts wist even niet wat hij hierop moest zeggen. Hij stond met de mond vol tanden. En Jan gaf hem niet de gelegenheid om zich te herstellen. "Zullen we samen oprijden," stelde hij voor. Hij had de indruk dat de vrijetijdsornitholoog niet zo gelukkig was met zijn voorstel, maar zo gauw niet wist hoe hij het kon afslaan. Bij de kruising met de Koningsweg, waar Jan rechtsaf ging, zei hij rechtdoor te moeten. Een uitvlucht, dat lag er dik bovenop. Het kwam hem op een aardig stukje omfietsen te staan, bedacht Jan. De lange weg naar huis trappend overpeinsde hij de vraag wat hij had moeten zeggen in het geval Beelaerts gevraagd zou hebben waarom hij op zo'n ongemakkelijk dienstrijwiel in de Terletse contreien rondtoerde. Een onverdeeld genoegen kon dat immers nauwelijks zijn. Hij kwam tot de slotsom, dat hij waarschijnlijk met de mond vol tanden had gestaan. Maar goed dat hij in het offensief was gegaan. Pas voorbij het kruispunt van de Deelenseweg en de Koningsweg schoot hem een aardig antwoord te binnen. Hij zou hebben moeten zeggen, dat er bij de Post over werd gedacht hem buiten de wintermaanden ook de post op Terlet, de verste uithoek waar vanuit Arnhem nog werd bezorgd, te laten doen. De proefrit die hij nu maakte, moest duidelijk maken hoeveel extra tijd hem dat kostte. Lang geen slechte smoes, vond hij. Het verklaarde meteen afdoende waarom hij op de mooie zondagmiddag op z'n transportfiets reed. Onthouden voor het geval Beelaerts daar nog eens op zou terugkomen.

In de weken die volgden, verkende hij de andere twee kabels. Van een collega die in Velp woonde en wiens buurvrouw dagelijks voor de Duitsers in een kamp bij de Posbank ten noorden van Velp aardappels ging schillen, hoorde hij dat daar net zulke torens stonden als op Terlet. Hij nam aan dat de kabel die de Apeldoornseweg overstak, daarheen liep. De kabel volgen leek hem niet verstandig, aangezien de Duitsers het terrein tot Sperrgebiet hadden uitgeroepen. De kabel die de Apeldoornseweg zuidwaarts volgde, verdween bij het begin van de bebouwde kom onder de grond en kwam uit in een pand aan de Apeldoornsestraat, vlak bij het telegraafkantoor op de hoek van het Velperplein. Daarin hadden de Duitsers een eigen telefooncentrale gevestigd. Aan de hand van een kaart van de post vervaardigde hij zo nauwkeurig mogelijk een kaartje van Arnhem en wijde omgeving, waarop alleen de grenzen van de stad, de belangrijkste wegen, de spoorlijnen en de rivieren stonden. Daarop tekende hij de loop van de kabels in, waarna hij de kaart, in afwachting van de verzending van het volgende rapport, in het trommeltje in het baarhuisje begroef.

Nadat Maria zich een paar weken niet in de pastorie had laten zien, stond ze in de loop van maart plotseling weer op de stoep. Ze putte zich uit in verontschuldigingen. Natuurlijk had ze wat van zich moeten laten horen, maar het was zo verschrikkelijk druk geweest, dat het er eenvoudig niet van gekomen was. Een gekkenhuis was het geweest omdat ze ook het werk van een collega had waargenomen die twee weken op verlof was geweest. Zij zou op haar beurt Maria waarnemen wanneer die over enkele weken op verlof ging. Gisteren was het meisje gelukkig weer teruggekomen. Nu had ze dus de eerste de beste gelegenheid tot boetedoening aangegrepen. Uit Maria's verhalen maakte Jan op, dat het met de Luftwaffe onmiskenbaar bergafwaarts ging. Men was niet meer opgewassen tegen de geallieerde bommenwerpers die in steeds grotere getale 's nachts en overdag aanvielen. Het was geen nieuws voor wie ze hoorde en zag overtrekken. Berlijn, Stuttgart, Frankfurt, Schweinfurt en Augsburg waren de grote plaatsen die het de laatste maand zwaar te verduren hadden gekregen. Het viel Jan op dat Maria er beter dan voorheen in leek te slagen het hoofd te bieden aan de spanningen die haar werk en situatie met zich meebrachten. Ze was vrolijker, zelfverzekerder, zorgelozer. Ze zag er ook veel beter uit, vond hij. 32.

"Oh ja, dat vergat ik bijna te zeggen. Een Duitse soldaat kwam vanmorgen een brief voor je brengen. Ik zal hem even pakken," zei mevrouw Jespers toen ze na het eten nog wat zaten na te praten. Jan opende de enveloppe met een tand van de vork en haalde een getypte brief tevoorschijn. Hij las hem, maar bood hem daarna schouderophalend aan de dominee aan. "Begrijpt u waar het over gaat?" Jespers las aandachtig. "Het is een uitnodiging. De commandant van de Derde Jachtdivisie wil je graag ontvangen om nog eens van zijn erkentelijkheid blijk te geven voor de waardige wijze waarop je bent opgetreden in de zaak van de dode piloot." "Zo ...," bracht Jan uit. En even later: "Wat moet je daar nou mee aan?" "'t Ja, daar vraag je me wat," was het enige dat Jespers wist te zeggen. "Ik zou gaan," zei zijn vrouw beslist. "Lijkt me best spannend," merkte de oudste van de twee meisjes op. "Voor wanneer word ik uitgenodigd?" "Jespers raadpleegde de brief weer: "Komende zaterdag om twee uur." Jan dacht een ogenblik na. "Ach, waarom ook niet? In de tijd die ze aan mij besteden, kunnen ze in elk geval geen rottigheid uithalen!"

De avond van diezelfde dag kwam Maria weer aan. "En...?" vroeg ze triomfantelijk toen ze haar hoofd om de buitendeur stak om Jan te begroeten die in z'n vertrek wat orde op zaken aan het stellen was. "Wat 'en' ...?" vroeg hij verwonderd, "maar kom even binnen, want ik heb het net de kachel aangemaakt." Maria trok de deur achter zich dicht, maar bleef op de mat staan. "Neem plaats ..." nodigde Jan haar uit, maar ze gaf er de voorkeur aan te blijven staan. Ze was eigenlijk alleen maar van plan geweest haar hoofd even om de hoek te steken, dus ... Ze legde snel uit, dat ze alles van die brief afwist. Ze had hem mogen typen, omdat de kolonel wel dacht, dat ik je kende. Doe je het?" smeekte ze bijna. "Zeg maar dat ze op me kunnen rekenen!" Weg was ze weer.

Maria stond hem al op te wachten bij de slagboom van het sanatoriumkamp. Als speciale gast van kolonel Grabmann gingen letterlijk alle deuren voor hem open. De deuren van het voormalige sanatoriumgebouw, wel te verstaan, dat geheel schuilging onder het reusachtige camouflagenet, dat als een tentzeil op palen en met draad over het gebouw was gespannen. Hun voetstappen klonken hol in het trappenhuis en de lange gang met granito vloer. Grabmanns kantoor lag op de eerste verdieping. Het zou hem niet verbazen, wanneer dit vroeger de kamer van de directeur was geweest. Grabmann zou hem wel overgenomen hebben van zijn voorganger die als commandant de eerste keus had. Het overhangende camouflagenet belemmerde in hoge mate het uitzicht uit de royale vensters met stalen kozijnen en filterde het invallende licht. De kolonel kwam bij hun binnenkomst achter zijn zware eikehouten bureau vandaan en begroette Jan als een oude bekende. Hij nodigde Maria en hem uit plaats te nemen. In één oogopslag zag Jan een kaart hangen waarop alleen de contouren van ons land en van een stuk Duitsland en geheel België waren weergegeven. Tal van tekens, driehoekjes en cirkels met daarbij namen, lagen verspreid over de hele kaart. Hij zou hem graag eens goed in zich hebben opgenomen, maar achtte het raadzamer er maar geen aandacht aan te schenken. Op een seintje van Grabmann, die weer achter zijn bureau had plaatsgenomen, verscheen een soldaat die het nodige hakgeklap produceerde. "Wat mag ik u aanbieden, mijnheer Van Dijk en mejuffrouw Kunhäuser?" Jan was verrast de kolonel zijn naam - of wat daarvoor moest doorgaan - te horen noemen en realiseerde zich nu pas dat die ook boven de brief had gestaan. Enfin, daar zou Maria ook wel meer van weten. "Koffie ...?" aarzelde Jan, niet wetend of dit de bedoeling was. "Uitstekend, en u juffrouw Kunhäuser?" Maria had liever thee. "Koffie," zei Grabmann als laatste tegen de soldaat die zich daarop met hakgeklap uit de voeten maakte De kolonel verontschuldigde zich voor het feit, dat hij tot nog toe had verzuimd Jan naar behoren te bedanken voor de dienst die hij hem had bewezen. Hij wist dat de Hollanders hun in het algemeen geen goed hart toedroegen. Des te meer had hij het uiterst correcte optreden van Jan op prijs gesteld. Per slot van rekening ging het om een dode soldaat. En een dode soldaat verdient, om het even of het nu een Duitse of een geallieerde soldaat was, met respect te worden behandeld. Want hij heeft het hoogste offer voor zijn zaak gebracht, "wat men verder ook van die zaak vindt. Zo begraven wij ook steeds de gevallen geallieerde vliegers met militaire eer." De kolonel schraapte zijn keel. Een reële kerel, vond Jan. De soldaat kwam binnen en serveerde koffie en thee. Jan kon zich niet herinneren na zijn vertrek uit Engeland zo'n smakelijk kopje koffie te hebben gedronken. De Duitsers mochten dan gebrek aan grondstoffen hebben, koffie viel daar blijkbaar nog niet onder. Zeker van hun vrienden in Zuid-Amerika gekregen, vermoedde Jan. Zijn vertrek uit Engeland ... was niet alles om dit kamp begonnen? Het kamp waar hij op deze zaterdagmiddag middenin zat. Dat niet alleen, hij zat er ook nog onder het genot van een kopje onvervalste koffie met de hoogste baas van het spul en een charmante dame te kouten. Hij zou de gezichten aan de overkant wel eens willen zien, wanneer ze hem hier konden zien zitten! "Wat lacht u?" vroeg Grabmann. Jan schrok ... hij moest geglimlacht hebben. Het was de vlieger niet ontgaan. "Om eerlijk te zijn, kolonel," improviseerde hij om bedenktijd te winnen, "van het westen uit gezien woon ik precies achter uw kamp hier. Niet zo'n benijdenswaardige plaats, zou ik zeggen. U zult wel begrijpen waarom ik in overleg met de dominee een degelijke schuilloopgraaf heb aangelegd. En wat doe ik nu? Nu zit ik als het ware midden in de roos van de schietschijf in alle rust een kopje koffie te drinken! In het hol van de leeuw, zeggen we hier! Laten we maar hopen dat de Amerikanen hun bommen nog maar even binnen houden!" Het was eruit voordat hij het zich realiseerde. Jan voelde dat hij kleurde. Het klonk ook alsof hij wenste dat, zodra hij hier zijn hielen gelicht had, de Amerikanen de boel kwamen platgooien. Niet dat hij daar enig bezwaar tegen had, integendeel. Maar het leek bij nader inzien niet zo tactisch de man tegenover hem – zijn gastheer voor dit ogenblik - voor het hoofd te stoten. Maria keek strak voor zich uit. Maar Grabmann bleef echter de hoffelijkheid zelve. Niets gemerkt, dacht Jan. "Gelooft u mij, ik zou het erg vervelend vinden, wanneer onze aanwezigheid hier voor u groot gevaar of ongerief met zich mee zou brengen," zei Grabmann bezorgd en Jan was geneigd te geloven dat hij het meende ook. De telefoon maakte een einde aan de ongedwongen, bijna gezellige ontvangst. "Ik kom er aan," zei de kolonel kortaf en legde de hoorn op de haak. "Het spijt me zeer, ik moet dringend naar de overkant," excuseerde hij zich, "maar niet nadat ik u deze enveloppe met inhoud heb overhandigd." Hij trok een bureaulade open en haalde er een zelfde bruine enveloppe uit als waarin de uitnodiging had gezeten. De man kwam achter het bureau vandaan, overhandigde Jan de envelop en gaf hem een hand: "Ik dank u nogmaals hartelijk voor wat u heeft gedaan. Wilt u mij nu verontschuldigen? Mijn aanwezigheid is elders vereist. Juffrouw Kunhäuser brengt u wel door de wacht, niet?" Hij vroeg het, maar voor Maria was het een bevel. "En, hoe vind je hem?" popelde zij zodra ze het gebouw achter zich lieten. Het was duidelijk dat ze een grote bewondering voor Grabmann koesterde. "Wie, de kolonel? Lijkt me geen ongeschikte vent," moest Jan toegeven. "Een aardige kerel, scherpzinnig en eerlijk. Een hoogstaand mens." "Wat je zegt. Een kolonel staat al flink hoog op de ladder ..." Ze gaf hem een speelse por in de ribben: "Ach jij ..." 33.

Zondagochtend 2 april. Juist voordat de dienst zou aanvangen, kwam Maria de kerk binnen. Met een rood hoofd en buiten adem liet ze zich naast mevrouw Jespers en de meisjes in de hoge kerkbank ploffen. Toen de dienst was afgelopen, wandelde ze mee naar de pastorie. Na het middageten ging Jan terug naar z'n kamer om een paar andere schoenen aan te trekken en zijn jas te pakken. Even een kijkje op de begraafplaats nemen, had hij aangekondigd. Sinds de laatste begrafenis op 18 maart was hij er niet meer geweest. Toen hij de deur uit kwam, stond Maria daar. "Heb je er bezwaar tegen dat ik meega?" "Natuurlijk niet, Maria. Maar er valt niet veel te zien op het kerkhof. 't Is er maar een dooie boel daar! Nee, dat is natuurlijk maar een grapje. Echt, het is maar heel eenvoudig." "Nou, dat is ook wel eens interessant om te zien," zei ze opgewekt. "Op dat gebied heeft elk land zo zijn eigenaardigheden, heb ik wel eens gelezen." "Verwacht anders niet dat we hier zo uitbundig zijn als in Frankrijk," waarschuwde Jan. "Jullie zijn nog al ... wat zal ik zeggen ... sober ..., Calvinistisch, is het niet?" "Uitbundig kun je onze levensstijl moeilijk noemen," erkende Jan. Ze wandelden op hun gemak naar de begraafplaats. "Dat mag gezien worden," sprak Maria bewonderend nadat Jan het zware smeedijzeren hek voor haar had open gehouden. Hij moest toegeven dat de entree van de begraafplaats wel iets had. Hij zag het al niet meer, maar herinnerde zich de eerste keer dat hij met Ruiter dezelfde gang had gemaakt. Het pad met de rododendrons, het zware hekwerk, het pad erachter, dat uitliep op de heuvel met de grafkelder van de Brantsens. Jawel, het had wel wat. Sober, maar stijlvol. Ze liepen achter de grafheuvel langs en vervolgens naar het baarhuisje. Ook daar was alles in orde. "Zullen we teruggaan naar huis of heb je zin om nog een stukje te wandelen?" vroeg Jan. Maria voelde er wel voor om even een frisse neus te halen. Ze had het de afgelopen dagen razend druk gehad, even uitwaaien zou wel lekker zijn. "Heb je al gehoord," begon ze, toen ze eenmaal in de eikenlaan liepen die verder het bos in voerde, met ingehouden gretigheid, "dat wij de Tommies in de nacht van vrijdag op zaterdag de grootste nederlaag sinds het begin van de de oorlog hebben toegebracht?" "Meen je dat?" reageerde Jan verrast: "Hoe krijgen ze dat voor elkaar, ik dacht dat de Luftwaffe al bijna verslagen was?" "Daar was ik inderdaad ook bang voor," zei ze, "maar dat valt dus nog wel mee." En ze begon te vertellen. Dr. Ton, die juist was teruggekeerd van een werkbezoek aan het proefcentrum van de Luftwaffe in Rechlin, had voor vrijdagavond een vergadering belegd met de staf van de divisie. Kolonel Grabmann zat die voor. Hij had haar gevraagd te notuleren. Om acht uur was de bijeenkomst begonnen, maar rond een uur of negen werd hij afgebroken, omdat de kolonel en de majoors Sandmann en Montag naar de bunker werden geroepen. Volgens de eerste berichten was er een zware luchtaanval op komst. Grabmann had haar gevraagd of ze in de bunker wel eens een luchtalarm had meegemaakt. Nee, dat had ze nog nooit. Nou, dan moest ze maar met hem mee gaan. Het was zeker de moeite waard, garandeerde hij. Samen met de officieren liep ze naar het spookachtige gebouw aan de overzijde van de Koningsweg. Via het zijgebouw kwamen ze bij dienstingang van de eigenlijke bunker. Normaal gesproken was dat verboden gebied, ook voor haar. Maar omdat ze de persoonlijke gast van de kolonel was, werd ze nu toegelaten. "We gingen door een muur van zeker vier meter dik. Je moet het met je eigen ogen zien anders geloof je het niet!", sprak ze geestdriftig. En met evenveel enthousiasme verhaalde ze hoe ze door een doolhof van schemerige gangen liepen. Plotseling stonden ze in de deuropening van een grote zaal, die gedomineerd werd door een grote wand van matglas waarop een gigantische landkaart oplichtte: Nederland en stukken van de aangrenzende landen. Zelfs was nog een stukje van Oost-Engeland zichtbaar. "Het was echt fantastisch, daar in het heilige der heiligen van de bunker, geloof me!" Grabmann legde haar uit dat de geweldige kaart de sector voorstelde waarin zijn divisie haar luchtverdedigingstaak uitvoerde. Ze had er al veel over gehoord en wist dat achter de kaart, onzichtbaar vanaf de plaats waar zij stond, tijdens een luchtalarm Helferinnen op een soort tribune zaten. Aan het gestommel en gegiechel te horen, waren ze druk bezig hun plaatsen in te nemen. Een barse vrouwenstem maande hen tot spoed en riep hen even later tot de orde. Aan haar kant waren diverse rijen lessenaars waar officieren achter plaatsnamen of al zaten. Sommigen maakten nog even een praatje, anderen waren druk bezig hun papieren te ordenen, terwijl de verbindingsofficier al helemaal in beslag werd genomen door zijn schakelpaneel. De meeste officieren kende ze. Zij die haar ontwaarden knikten en glimlachten haar minzaam toe. De kolonel nodigde haar uit hem te volgen naar zijn plaats, midden voor de kaart. Hij wenkte vervolgens een Gefreiter en gebood die een stoel voor haar te halen. De kolonel liet zich links en rechts informeren over de stand van zaken. Er bleek inderdaad een zware aanval op komst. De richting waarin de bommenwerpers koersten was al vastgesteld, hoewel ze op dit moment nog boven Oost-Engeland vlogen. Hun route zou naar verwachting door het zuidelijk deel van zijn sector lopen, vertelde de kolonel. "Weet je wat me nog het meeste opviel? De rust die er heerste. Ik bedoel, alles scheen volkomen routine te zijn. Iedereen bereidde zich in alle rust voor op zijn taak. Niemand scheen zich druk of bezorgd te maken. Alsof ze zich voorbereidden op een treffen met de rivaliserende voetbalclub uit het naburige dorp!"

Jan realiseerde zich, dat Maria bezig was zonder de minste schroom haar ervaringen van die avond te vertellen. Zou zijn bezoek aan Grabmann ertoe hebben bijgedragen dat ze elke terughoudendheid om met hem over zulke zaken te spreken, had verloren? Als Grabmann hem ontving, waarom zou zij dan nog geheimzinnig blijven doen? Hij kon zich goed voorstellen dat ze zo redeneerde, bewust of onbewust. Ze vertrouwde hem. Ten onrechte. Hij was vast van plan haar vertrouwen op een ongehoorde wijze te beschamen. Hij keek een ogenblik opzij, hun blikken ontmoetten elkaar en hielden elkaar een moment vast voordat zij haar ogen neersloeg. Het was oorlog en in een tijd van oorlog gelden er andere normen dan in normale tijden. Hoe aardig Maria ook was, ze behoorde tot het vijandelijke kamp. Zo eenvoudig lag dat. Ja, volgens het verstand klopte het. Toch walgde hij van zichzelf. "Links onder op de kaart verschenen rode tekentjes. Het was de spits van de vijandelijke aanvalsvloot, legde Grabmann uit, die al vroegtijdig door de lange afstand radiomeetapparaten was ontdekt," vervolgde Maria. Wat voor de een vroegtijdig was, was voortijdig voor de ander, dacht Jan. "Het geroezemoes in de zaal begon het zachte gezoem van de luchtverversingsinstallatie te overstemmen, de spanning steeg. De kolonel, bijgestaan door majoor Montag, gaf de eerste startbevelen uit voor de nachtjagers. Die uit het noordelijke deel van de sector moesten zich boven een radiobaken bij Aken verzamelen, de nachtjagers uit het zuidelijke gedeelte van de sector kregen opdracht om op een baken bij Frankfort aan te houden." Jan moest haar vragen een beetje langzamer te praten, want in haar enthousiasme ging ze steeds meer van 'hoog Duits' over in het dialect van haar geboortestreek. Ze zag hoe de rode kruisjes op de kaart heel traag op de Belgische kust afkwamen. Intussen verschenen her en der witte stippen die naar de plaatsen schoven waar de radiobakens stonden. Die witte stippen werden trouwens niet door de meisjes achter de kaart, die in rechtstreekse verbinding stonden met de radiomeetstations, op de matglazen kaart geprojecteerd, maar door de gevechtsleidingsofficieren die op de rij achter haar zaten. In de loop van de actie legde majoor Montag haar uit, dat die mannen in rechtstreekse verbinding stonden met de radiopeilstations, zoals Teerose. Via die stations konden ze bovendien met de vliegtuigbemanningen spreken. Die radiopeilstations leidden de nachtjagers in de goede richting. "Je begrijpt niet hoe het allemaal georganiseerd is, maar het werkt ... Het is dat ik het met eigen ogen heb gezien, want anders zou ik het niet geloven," zei Maria vol bewondering. "Teerose?" onderbrak Jan haar. "Ja, Teerose ... hier vlak bij ... bij Terlet, je weet wel ... Zo heet het peilstation daar. Of eigenlijk Teerose I, want in de heide bij Velp staat nog zo'n station en dat noemen ze Teerose II. Op een gegeven ogenblik begon de colonne op de kaart een knik te vertonen. Dat leidde tot heftige reacties in de zaal, maar de kolonel gebaarde iedereen tot stilte. Hij legde haar uit wat er aan de hand was. De vijandelijke luchtvloot was onverwacht op een andere koers overgegaan en vloog, als hij deze bleef aanhouden, precies tussen de twee radiobakens door. Mooier kon het niet. Toen werd het pas echt hectisch. Commando's werden in microfoons geroepen. De nachtjagers mengden zich in de stroom bommenwerpers, lichtte Grabmann toe. Ze moesten met de radiomeetapparatuur die ze aan boord hadden - "daar zult u wel alles van af weten," zei hij tegen mij - zelf hun doelen opsporen. Intussen werd de kolonel doorlopend op de hoogte gehouden van de stand van zaken en werden van hem beslissingen verlangd. De eerste meldingen van neergeschoten bommenwerpers kwamen binnen, de stemming steeg met de minuut. Nachtjagers die door hun brandstof heen waren, werden naar de dichtstbijzijnde vliegvelden verwezen, waar ze razendsnel van nieuwe benzine werden voorzien. Binnen korte tijd waren ze al weer in de lucht en meldden zich weer, gereed voor de strijd. "Na hun bommen op Regensburg te hebben afgeworpen, ging de stoet op weg naar huis, weer zwaar op de huid gezeten door onze nachtjagers, die intussen bijna allemaal hadden bijgetankt." "Weet je hoeveel we er hebben neergeschoten?" Ze wachtte op antwoord. "Ja, hoe kan ik dat nou weten," vroeg Jan verwonderd. Maria's enthousiasme begon hem te irriteren. 'We er hebben neergeschoten'; alsof ze zelf had meegedaan! Ze drong aan: "Nou, doe maar eens een gooi." Jan had geen idee. Vijftig? Dat waren er heel wat. Veel te veel, elke neergeschoten bommenwerper was er een te veel. "Vijftig." "Meer ...," zei Maria. "Zestig dan," verhoogde Jan het aantal. "Meer ..." Ze maakte er een raadseltje van en dat stuitte hem tegen de borst. Hij zweeg. "Het duurde haar te lang: "Negentig!" "Negentig ...?" herhaalde hij ongelovig. "Negentig!" zei ze beslist." Negentig ... Hoe lang zouden Lancasters zijn? Twintig meter? Negentig, allemaal achter elkaar, neus tegen staart, dan had je een rij van bijna twee kilometer vliegtuigen! Negentig maal zeven bemanningsleden: zeshonderdendertig bemanningsleden neergeschoten. Levend of dood. En dat in één nacht! "Ja, negentig," herhaalde ze triomfantelijk. "Volgens de kolonel zullen er wel wat dubbeltellingen bij zitten, maar aan de andere kant zal een aantal bommenwerpers dat Engeland nog heeft weten te bereiken, rijp zijn voor de schroothoop. De brandende wrakken moeten als lantaarnpalen de route naar Engeland hebben gemarkeerd!" "Hij hield de pas in. "Negentig zeg je? Weet je wel hoeveel mensen dat zijn? Hoeveel zitten er gemiddeld in een bommenwerper? Zeven? Dat zijn dus meer dan 600 mensen in één nacht, Maria. Mannen met vrouwen, met vaders en moeders, met broers en zusters; met kinderen misschien." "En hoeveel waren het er vorig jaar in Hamburg in één nacht, dacht je?" antwoordde ze fel. "Je hoeft het niet eens op duizend nauwkeurig te zeggen. Dat waren de vrouwen, vaders, moeders, broers en zusters en kinderen zelf!" Hij zweeg. Eens te meer voelde hij, hoezeer ze ieder aan een andere kant van een diepe kloof leefden. Een kloof die niet te overbruggen zou zijn zolang de oorlog voortwoedde. Zij stonden ieder in hun eigen wereld. Werelden, die elkaar naar het leven stonden.

Na afloop, toen de laatste rode en witte tekens van de kaart verdwenen waren, had de kolonel haar gefeliciteerd; dat ze nou juist dít schouwspel had meegemaakt! Ze hadden nog nooit zo'n grote overwinning behaald! Wat er vannacht was gebeurd, zou moeilijk te overtreffen zijn, dacht Grabmann, die ondanks zijn vermoeidheid in een opperbeste stemming was. Hij had de Britten een lesje geleerd dat ze nog lang zou heugen. De Luftwaffe mocht dan wel aangeslagen zijn, verslagen was ze nog allerminst. Volgens Grabmann hadden de Britten een hele domme misrekening gemaakt. Een beginnersfout. Hij trok een weerkaart naar zich toe en wees haar op wat er bij de maansopgang en -ondergang stond. "Ze voerden de aanval uit terwijl de halve maan op z'n hoogste punt stond, nl. 23° boven de horizon! Een regiefout die ze duur is komen te staan," was de conclusie van de divisiecommandant. Achter de glazen kaart hoorde ze de meisjes wegschuifelen en aan haar kant werden de papieren opgeruimd en bureaulampen uitgeschakeld. Men wenste elkaar opgewekt weltrusten. De zaal liep langzaam leeg. Het zachte gezoem van de luchtverversingsinstallatie vulde de ruimte. Met de kolonel verliet ze als één der laatsten de bunker. "Als de geallieerden er achterkomen, Maria, wat daar bij jullie gebeurt, dan wordt de hele boel nog eens met de grond gelijk gemaakt," waarschuwde Jan en hij meende het. "Daar ben ik ook wel eens bang voor. Eigenlijk is iedereen bij ons daar bang voor. Goed beschouwd is het een wonder, dat we nog nooit zijn aangevallen. Het geeft wel een beklemmend gevoel. Wij zitten op een tijdbom." Ze liepen een tijd lang zwijgend voort, ieder in eigen gedachten verzonken. "Over negen dagen ga ik twee weken naar huis, Jan. Dan kan ik tenminste even vrij ademen," verbrak Maria na minuten het stilzwijgen. Over het zandlichaam waarop het Hazepad aangelegd zou gaan worden, liepen ze terug naar de Kemperbergerweg. Daar lieten ze zich door het losse gele zand naar beneden glijden. Vijf minuten later waren ze terug bij de pastorie.

De volgende avond begon Jan aan het opstellen van een uitgebreid rapport over de wijze waarop de Duitsers vanuit de bunker bij het Divisionsdorf hun luchtverdediging dirigeerden. Het zou een lang verhaal worden dat hij die avond zeker niet klaar zou krijgen. Het was al laat toen hij met het trommeltje onder de jas naar het kerkhof liep. Hij begroef het in het baarhuisje. Je moest er toch niet aan denken dat ze het halfklare rapport bij hem zouden aantreffen ... Ondanks het gevorderde uur had hij geen slaap. Iets aan het rapport waar hij aan werkte zat hem dwars. Wat het was dat hem dwarszat, wist hij echter niet. Als hij met een omweg naar huis liep, kon hij er zijn gedachten nog eens rustig over laten gaan. In het blad ritselde het. Een geschrokken bosmuisje? Hij voelde sympathie voor het beestje dat doorlopend op zijn hoede moest blijven voor een hele reeks vijanden die het op hem hadden voorzien. Hij voelde met het beestje mee. Van ouderdom zou het niet sterven. Vroeg of laat zou het mis gaan met het arme dier. Eén keer zou hij even te onvoorzichtig zijn, een moment niet oplettend. Juist op dat moment zou een vos of wezel hem bespringen of zouden de klauwen van een geluidloos aanscherende uil hem doorboren. Wat was het leven van het watervlugge viervoetertje anders dan één lange, bizarre strijd tegen het noodlot? Een strijd die het gedoemd was te verliezen. Dat was nu eenmaal het vooruitzicht dat je had wanneer je als muis over deze wereld scharrelde. Verschilde het wezenlijk van dat van een Engelse agent in Duits bezet gebied?

Het rapport. Als men het aan 'de overkant' voor zich kreeg, zouden ze hun ogen niet geloven. In zakelijke bewoordingen hield hij het relaas van Maria aan, aangevuld met tal van bijzonderheden die hij in de loop der tijd had verzameld. Negentig bommenwerpers in één nacht verspelen, misschien nog wel meer, als je de afgeschreven kisten erbij telde. Hij stelde zich zo voor, dat ze zich nu het hoofd aan het breken waren over de vraag hoe de Luftwaffe zo hard had kunnen toeslaan. Hoe kon het dat ze boven België al door een omvangrijk ontvangstcomité van Duitse nachtjagers werden opgewacht? Natuurlijk zouden al snel geruchten over verraad de kop opsteken. Zouden de verantwoordelijken ooit zeggen: "Sorry, boys. We hebben een foutje gemaakt. Een heel dom foutje, dat wel. Heeft een paar honderd van jullie het leven gekost, OK. It's all in the game!" Al zouden ze het zich realiseren, dan nog zouden ze dát nooit toegeven. Het zou niet goed zijn voor het moreel van de vliegers. Ja, zoiets zouden ze aanvoeren om hun blunder te verbloemen. Maar hij, Jan van Dijk, wond er geen doekjes om. Hij was van plan haarfijn uit de doeken te doen wat er die nacht gebeurd was en hoe dat had kunnen geschieden! En waar het vonnis was voltrokken; in de grote bunker in Schaarsbergen! Er zou maar één conclusie uit het verhaal kunnen worden getrokken: de bunker en zijn omgeving moesten worden platgegooid. En wel zo snel mogelijk! Het liefst op een tijdstip waarop die in vol bedrijf was. Met staf en al 'ausradieren'. Want dan konden de geallieerden een bres slaan in het Duitse schild, die nauwelijks nog te dichten was. Nee, over de aanbeveling waarmee hij van plan was morgenavond het rapport af te sluiten, zou hij niet erg lang behoeven na te denken. Maar zijn geharnaste voornemens ten spijt, bleef hij een gevoel van onbehagen houden over het misbruik van Maria's vertrouwen. Zij mocht hem graag, hij haar trouwens ook. Ze had iets kwetsbaars dat ze tegenover hem niet verborgen hield. Was hij dat waard? Wat was 'waard'? Het was toch oorlog. Dat was het enige dat nu telde. Als het om geheimhouding ging, waren vrouwen nu eenmaal van nature een zwakke schakel in de ketting. Dat wisten de Duitsers ook. Waarom zou hij daar geen gebruik van mogen maken? Het zou zelfs onverantwoord zijn als hij dat naliet! Oorlog is oorlog! Maar iets in hem bleef zich verzetten tegen deze redenering. Zij was te simpel. Het vertrouwen dat het meisje hem schonk, kon ook háár ondergang betekenen. Was dat wel goed te praten met 'oorlog is oorlog'? Was het zijn geweten dat zich het zwijgen niet liet opleggen? Ze hoeft toch niet om te komen bij een aanval op de bunker of het sanatoriumterrein? Hij betrapte zich op deze uitvlucht. Natuurlijk zou ze omkomen bij een zwaar bombardement op Divisionsdorf. En mocht ze het al overleven, dan was dat niet dank zij hem. En Jespers met zijn gezin dan, op een paar honderd meter recht achter het doel? Hoeveel procent van de bommen valt voorbij het mikpunt? Vijf procent? Of meer? Wie zal het zeggen. Driehonderd bommenwerpers, elk tien bommen, sommige minder, maar dan wel zwaardere. Tel maar uit. Allemachtig! Het zweet brak hem uit. Wat was hij anders dan een eigentijdse uitgave van Judas? Verraadde ook hij niet met een kus? Oh, wacht even ... hij deed het voor de goede zaak. Dat was dus wel even wat anders. Ja, dat zeggen ze allemaal! En wie had hem dan wel voor die goede zaak gevraagd? Juist ja, een stelletje Britten dat de Nederlandse autoriteiten nog probeerde te omzeilen ook. Waarom moest hij alles strikt geheimhouden? Wie garandeerde hem dat de zaak wel zo zuiver was als die hem was voorgespiegeld? Waarom knapten de Britten het vuile werk niet met eigen mensen op? Maar wie zegt dat ze dat al niet deden? Vele honderden dode vliegers in één nacht? Mocht hij dan ook wat doen? Ja, dat mocht hij. "Laat mij mijn vrienden dan maar de dood injagen! Mooi klusje voor mij. Kun je wel aan mij overlaten!" Hij verwenste de dag dat hij zich voor deze klus had laten strikken. Hoe langer hij nadacht hoe dieper hij zich in het moeras van de vertwijfeling voelde wegzinken. Wat hij deed, deugde niet. Maar als hij het niet deed, deugde het evenmin. Als je er over nadacht zou je op den duur toch stapelgek worden. Trouwens, was de hele wereld momenteel niets anders dan één groot gekkenhuis? Waar was hij mee bezig? Waar was hij in vredesnaam aan begonnen ....

Zondagavond kwam Maria nog even langs om afscheid te nemen. De volgende dag zou zij afreizen. Jan was opgelucht dat in elk geval zij, al was het maar tijdelijk, uit de gevarenzone zou zijn. 34.

Of het nu kwam omdat hij zich door zijn vrienden in de steek gelaten voelde of dat de oorzaak gezocht moest worden in de voor Duitsland desastreuze ontwikkelingen van de laatste tijd, wist Irene niet. Doch feit was dat de graaf meer en meer in zichzelf gekeerd raakte. De gravin daarentegen putte moed uit de berichten van Radio Oranje die ze trouw dagelijks beluisterde. Op Het Jachthuis was de radio nooit van z'n oude vertrouwde plaatsje weggeweest. "Kind, vanochtend moesten we maar eens bij het moffenkerkhof gaan kijken. Ik wil nu wel eens met eigen ogen zien hoe ze mijn bos hebben toegetakeld," verraste ze Irene net nadat die was aangekomen. "Meent u dat?" vroeg ze verbaasd, de oude dame had tot dan toe nooit iets willen weten van de begraafplaats in haar bos. "Ja, ik meen het. Het wordt wel eens tijd, vind je niet?" In de loop van de ochtend wandelden ze naar de begraafplaats die op zo'n twintig minuten gaans van Het Jachthuis lag. Boer Zuidereng zag het tweetal het pad langs zijn boerderij op komen, groette beleefd door zijn pet af te nemen. Verbaasd krabde hij zich achter het oor en liep toen naar de bijkeuken om z'n vrouw te vertellen wat hij zojuist had gezien. Vanaf de achterzijde van de begraafplaats die hoger lag, hadden ze een goed zicht op de twee grafvelden. De aanblik ontlokte de gravin een langerekt "zooo ..." Ze nam het allemaal eens rustig in zich op. "Dat is niet mis. 't Zijn er meer dan ik dacht," zei ze tenslotte opgewekt. "Tjonge jonge ..." "Dat rijtje hier vooraan zullen wel de grootste schurken zijn, want die liggen er het mooiste bij!" Het ontging haar niet dat op het achterste veld twee mannen aan het graven waren. "Mooi werk, heel mooi werk, al blijft het jammer van mijn mooie stukje grond!" Zij had het wel gezien. Op hun gemak wandelden ze terug, genietend van het zachte lenteweer. Korte tijd later haalde de graaf zich de gram van zijn echtgenote op de hals. Hij was als een van de eregasten verwelkomd op een bijeenkomst in het Rembrandt Theater die de Nazi's ter gelegenheid van Hitlers verjaardag hadden belegd. De plaatselijke krant besteedde er ruime aandacht aan. Maar ook deze keer verdween haar slechte humeur weer na een paar dagen.

Het Jachthuis en omgeving ontwaakten uit een onrustige winterslaap. Tuinman Busser was druk bezig om de groentetuin in gereedheid te brengen, het huis werd met bezemen gekeerd. De bomen in het park begonnen te ontbotten, de rododendrons stonden op het punt om een overdadige bloemenpracht tentoon te spreiden. Nog even en het park zou er uitzien als een lusthof. 35.

"Die Staal is wel zo mirakels handig, die krijgen ze niet te pakken," wist Materman zeker. Maar Van Buuren was zo vrij dat in twijfel te trekken. Volgens hem moest je er de tijd voor nemen. "Hij is een natuurmens, hij kent de dierengeluiden. Als hij 's nachts in het veld zit, kan hij aan die geluiden horen of er mensen in de buurt zijn," verweerde Materman zich. "Ja, dat zal hij jou vertellen," trok Wout de woorden van de kapper in twijfel. "Geloof het of niet, 't is zo. Ik heb het zelf van Van Ark gehoord en die is met de zuster van Staal zijn vrouw getrouwd." Erg overtuigend klonk het niet. "Ja, dan zal het wel zo zijn," berustte Wout met een schouderophalen. Maar de ondertoon van ongeloof ontging Materman niet. "Het is pas nog gebeurd," zei hij en zette zijn woorden met het scheermes kracht bij, "dat ze hem 's nachts in het veld hebben aangehouden. Er lagen al netten op de konijnenpijpen, maar een stroper was in geen velden of wegen te bekennen. Geeft plotseling een van die politiemannen die zit te posten een schreeuw van jewelste, "zo mirakel hard dat zijn maten dachten dat ie gekeeld werd." Hij maakte op eerbiedige afstand van zijn hals een beweging met het scheermes ... "Wat was er gebeurd? Staal was achter die vent gaan staan zonder dat hij hem had horen aankomen. En toen had ie hem op de schouder getikt." "Hij zal wel in slaap gevallen zijn," vermoedde Wout. "Kan wel zijn, maar dan nog hoor je in dat bos een muis op honderd meter aankomen, zoveel hout ligt er," wuifde Materman het argument weg, daarbij het oor van de klant rakelings missend. "Hé, kijk je wel even uit ..." De kapper vervolgde onverstoorbaar zijn verhaal. "En wat denk je? Toen die kerel uitgeschrokken was vroeg Staal of hij soms met een mooi mokkeltje had afgesproken! Dan heeft ze je effe lelijk laten zitten, man," zei die! "Maar mag ik je een goede raad geven? Met mooie mokkeltjes moet je nooit in zo'n griezelig bos afspreken! Dan laten ze je zitten. Dat pak je dus helemaal verkeerd aan, man ...!" Het mooiste van alles was nog, dat toen een van die politiemannen hem met z'n zaklantaarn bescheen, zijn jas bewoog. Een fret natuurlijk. Hij gaf het meteen toe ook. Ja, het beestje was pas nogal ziek geweest. Had de hondenziekte gehad en daar gaan ze normaal gesproken aan dood. Dat is zo. Maar deze had het bij hoge uitzondering gered. Hij was daardoor zo aan het ding gehecht geraakt, dat hij er nu elke nacht een stukje mee het bos in ging. Als boslucht goed was voor tbc-lijders, dan moest het ook goed zijn voor fretten die moesten aansterken, niet waar? Het was toch niet verboden om met een fret te wandelen? Of de veldwachter het beestje even wilde zien en aaien. 't Was immers zo'n bijzonder fretje! Van netten op konijnepijpen wist hij natuurlijk niets af. Hij wist niet eens dat daar konijnen zaten. Nee, het was puur toeval geweest, dat hij die politieman had zien zitten. Hoewel hij op verboden terrein had gelopen, waren ze wel zo sportief geweest hem niet 'op de bon te slingeren.' "Volgens mij durfden ze het niet omdat ze anders zelf voor schut waren gegaan," veronderstelde Wout. "Toch ben ik er van overtuigd dat je hem, als je er de tijd voor neemt, te pakken krijgt," hield de boswachter van Warnsborn vol. Jan was geneigd Staal tegen Van Buuren in zo'n geval een slechte kans te geven. Deze laatste was een man met wie het kwaad kerseneten was. "Maar wat dacht je van de smederij van Matser," bracht Wout het volgende balletje aan het rollen. "Een stomme vraag. Wat moet ik van de smederij van Matser denken ...." merkte een uit de kluiten gewassen boerenzoon op. Wout vertelde door, alsof hij het jong niet had gehoord. "Loop ik zo'n uur geleden achter het huis en wat denk je? Een hoop gerinkel, een klap, weer gerinkel, dat gaat zo maar door. Het kwam uit de richting van de werkplaats van Matser. Ik denk: dat is niet pluis. Ik erop af. Staan aan de achterkant dat oudste jong van Tiemens de makelaar, en een jong van Riggeling met stenen de ruiten van de smederij in te gooien! Ze waren al bijna klaar! Dat jong van Tiemens was me even te vlug af, maar die van Riggeling kon ik nog net in de kraag vatten. 'k Heb hem thuis afgeleverd en verteld wat hij op z'n kerfstok had. Hij zal vandaag en morgen wel liever blijven staan in plaats van zitten, denk ik," bulderde Wout. "Nou ja," stelde Materman droogjes vast terwijl hij het lange scheermes behendig langs de kin van de klant liet glijden, "schilder Haan heeft in elk geval weer een goede dag." Via de voortvluchtige vandaal kwam het gesprek op de situatie bij de kleinzoon van de oude rentmeester. Ze hadden met die mensen te doen. Tiemens en zijn vrouw waren veel ziek, hij leed aan tbc. Eigen zaak en een stel jonge blagen. Die mensen moesten flink in de zorgen zitten. Er ontstond verschil van mening over de vraag of ze nu vier of vijf jongens hadden. In maart was er nog een bij gekomen, een achteraankomertje. Ja, dan zouden ze er er nou wel vijf hebben, was uiteindelijk de conclusie. "En dan hebben ze tegenwoordig nog een Jodinnetje in huis ook," wist een jongen uit de buurt te melden. Een ogenblik bleef het doodstil, toen gebeurde het. Van Buuren stond zwijgend op, hij was wit weggetrokken. Met één grote pas stond hij voor de jongen. Met z'n rechterhand pakte hij hem uiterst traag bij de kleding en tilde hem uit z'n stoel. "Moet jij even heel goed naar mij luisteren, mannetje," beet hij hem toe, "moet jij even heel goed luisteren ... Als jij het nog één keer in die domme kop van je haalt om tegen wie dan ook te vertellen dat ze bij Tiemens een jodin in huis hebben, dan loopt het slecht met je af .., begrepen ...?" "Met de weinige adem die hij nog door z'n strot kon krijgen bibberde de knaap: "Ja … ja meneer … Van Buuren …" Zo wit als de kop van Van Buuren was weggetrokken, zo rood liep de kop van het jong aan. Van Buuren liet hem langzaam zakken en sloeg z'n handen langs elkaar af, alsof hij ze zojuist vuil had gemaakt. "Stuk ongeluk dat je er bent ... je zou potdomme een heel gezin de vernieling in helpen!" kookte hij nog na. Hij ging zitten en zweeg. Iedereen zweeg, zó onder de indruk waren ze.

"Hij had wel gelijk, er wordt soms veel te veel geluld," verbrak Materman de stilte nadat Van Buuren de deur van de kapsalon achter zich had dichtgetrokken. Wáár er soms teveel werd geluld liet hij wijselijk in het midden. De knaap uit de hoek onderging timide de knipbeurt. Eerst toen ook die verdwenen was, kwamen de tongen weer wat los. "Zou hij vroeger ook zo snel op zijn teentjes zijn getrapt?" vroeg de een. "Dat heeft volgens mij niks te maken met op zijn teentjes getrapt zijn," meende een ander. En er ontspon zich vervolgens een gesprek over wat de man de afgelopen jaar wel allemaal zou hebben meegemaakt. Ze waren het er trouwens over eens, dat als er één recht van spreken had, dat Van Buuren was. "Hoe zit dat met jou, Materman? Blijf jij nog langer brandweercommandant nou Van Buuren weer terug is?" Het werd doodstil in de kamer, de schaar van Materman leek nog driftiger tekeer te gaan. De kapper had na de arrestatie van Van Buuren drie jaar lang de leiding over de bosbrandweerploeg van Schaarsbergen gehad. Een prestigieuze functie in het dorp. Materman schraapte zijn keel en mompelde, terwijl hij stug door bleef knippen, dat hij Van Buuren alleen maar had vervangen voor de duur van diens afwezigheid. Het was duidelijk, Materman hield zich groot. Op dat moment had hij al weer moeten plaatsmaken voor Van Buuren, maar dat wist op dat moment alleen hij nog. Het zat hem hoog, hij kon het maar moeilijk verkroppen. Want had hij, Materman, de afgelopen jaren niet bewezen, dat ook hij een goede brandmeester was?

Ja, Van Buuren was terug en hoe! Als vanouds doorkruiste hij zijn geliefde landgoed Warnsborn, dat er weldra weer even onberispelijk bijlag als het voor zijn arrestatie had gedaan. Met volle energie ging hij aan de slag om die zomer weer meer gasten op het kampeerterrein naast zijn woning te krijgen. Wie Van Buuren klein wilde krijgen, moest van goeden huize komen! 36.

"Zo, laat ik nou altijd hebben gedacht dat boswerk zwaar was," daagde Jan de mannen uit die in de keuken aan de koffie zaten. "Moet jij nodig zeggen, postzegellikker ... Een beetje op je gemak rond fietsen en je overal door de vrouwtjes laten verwennen," pakte een van de kerels in bruin manchester de handschoen op. Vrouw Geitenbeek, bang dat de zaak uit de hand zou lopen, kwam snel tussenbeiden. "Ze zijn in het bos achter het huis bezig, dus mogen ze hier best even een bakkie koffie komen drinken," nam ze de bosarbeiders in bescherming. "Bravo! Goed gesproken, vrouw Geitenbeek!" klonk het vanuit de keuken. "Kom even door," riep Geitenbeek hem toe. "Vrouw, schenk nog een keer in, dan gaan we weer aan het werk." De oude bosbaas was goed gemutst. Goed geslapen, raadde Jan. "Heb je nog even tijd?" informeerde hij, "dan moet je zo eens even mee naar achteren lopen." Een van de bosmannen probeerde Jan speels beentje te lichten, maar hij had het op tijd in de gaten. In een afgeschot gedeelte van de grote schuur scharrelden in het verse stro een zeug met negen kleine biggen rond. "Mooi spul, niet?" glom Geitenbeek. "En weet je wat het mooiste is? Van die beesten geniet je twee keer!" "Kunnen ze wel tegen de knallen van de FLAK en het lawaai van de vliegtuigen?" "Ach, de eerste dagen zijn ze wat schrikkerig, maar ze wennen er wel aan. Trouwens, de laatste tijd valt het wel mee. Er wordt niet zoveel meer geschoten en volgens mij staan er nog maar weinig vliegtuigen op het veld," aldus Geitenbeek. Hij bevestigde daarmee de indruk die Jan al langer had. Toen ze van de schuur terugkeerden, kwamen de bosarbeiders achter elkaar de keukendeur uit. Nog even gingen de grappen over en weer, toen sjokten de mannen in het bruin druk bomend terug naar hun bosperceel en verdween Jan in de keuken om zijn koffie op te drinken.

Toen hij tegen het middaguur thuis kwam, zag hij direct dat er iets mis was. Jespers stond hem op te wachten en vroeg of hij even mee liep naar de keuken. Mevrouw Jespers zat aan de tafel. Ze keek hem even aan. Ze zag bleek en hij kon zien dat ze gehuild had. De kinderen ... , schoot het door Jan heen, er is iets met de kinderen. Zijn hart bonsde in z'n keel. "Ga even zitten," zei Jespers mat. Zelf bleef hij staan. "Vanochtend is er een brief bezorgd." Hij wees op de bruine enveloppe op de keukentafel. Jan herkende het soort meteen. Mevrouw Jespers begon te snikken en verborg het gezicht in haar handen. "Hij bevat slecht nieuws ..., heel slecht nieuws ... over Maria, Jan ... ze is vorige week bij een bombardement op Hannover omgekomen." De woorden van de dominee troffen hem als een mokerslag. Maria omgekomen ... Maria dood ... Het kon niet waar zijn ... "Omgekomen?" herhaalde hij Jespers hees, "bij een bombardement?" Mevrouw Jespers glipte de gang in. Jan keek wezenloos voor zich uit. Maria dood ... het moest een misverstand zijn ... hoe kort geleden hadden ze nog samen gewandeld ... nog geen drie weken geleden. Er moest een vergissing in het spel zijn ... "Hij keek Jespers aan: "Dat kan toch niet ... Maria dood ... dat moet een vergissing zijn." "Ik vrees van niet, Jan. Ik heb Dr. Ton meteen gebeld. Maria had uiterlijk maandag terug moeten zijn. Toen ze gisteren nog niets van zich had laten horen, heeft hij via een dienstlijn een kennis op een nabijgelegen vliegveld gevraagd naar haar huis te gaan. Het was er niet meer." Jespers slikte. "Een voltreffer, in de nacht van 11 op 12 april al. Er is geen enkele overlevende uit de puinhoop gekomen. Ze moet dus nog maar net thuis geweest zijn. Het was een Mosquito-aanval, schrijft Dr. Ton." Zijn stem stokte. "Weten de kinderen het al?" Weten de kinderen het al! Hoe kon hij op dit moment zo'n belachelijke vraag stellen. Weten de kinderen het al ... Zocht hij in zijn radeloosheid een vluchtweg, weg van het verpletterende nieuws? "Nee," antwoordde Jespers dof. Ook hij had het er te kwaad mee. Zonder nog een woord te zeggen, zelfs zonder te bedanken, liep Jan als in een roes langs hem heen de deur uit en verdween achter de schuur. Hij liep richting begraafplaats. Maria dood ... Maria, hij zou haar nooit meer zien ... haar vrolijke lach ... Het kon niet waar zijn. Maar tegelijk besefte hij dat het wel waar was. Bij stukje en beetje won het verstand terrein op zijn emotie. Maar hij was er nog weken kapot van. En hij niet alleen. Ze spraken nog lang over Maria. Op een zondagavond vertelde mevrouw Jespers hoe Maria haar nog niet zo lang geleden had toevertrouwd, hoe graag ze Jan mocht. Hij wist het, hij had het al enige tijd geweten. Zoals zij geweten moest hebben, dat hij op haar gesteld raakte. Waarom hadden ze het nooit tegen elkaar gezegd, stommelingen die ze waren. Waarom moest het voor altijd onuitgesproken blijven? Omdat hij haar op de dodenlijst had geplaatst? Wat had hij, als hij oprecht was, anders kunnen zeggen dan dat? Al het andere zou in dat licht toch bedrog zijn geweest, huichelarij? Het noodlot was nog veel te genadig voor hem geweest. Het had haar in Hannover laten sterven. Dat had hij niet verdiend. Was hij niet bereid geweest haar de dolk in de rug te stoten? Hij was het toch die om bommen had gesmeekt? Bommen die, wanneer ze op Divisionsdorf zouden hagelen, haar vrijwel zeker ook gedood zouden hebben? Oorlog was toch oorlog? Onnozele hals die hij was. Levenslange wroeging over het verraad aan Maria, dat zou de enig passende afstraffing van zijn arrogante overmoed zijn geweest! Het lot had intussen anders beschikt. Zou het hem genadig zijn geweest omdat er sprake was van verzachtende omstandigheden? Hij kende ze niet.

Het bombardement op de bunker en Divisionsdorf liet op zich wachten. Wanneer er 's nachts een aanvalsroute door de sector van Grabmanns divisie liep, bleven de nachtjagers onder zijn regie van tijd tot tijd harde klappen uitdelen. Tot zijn eigen verwondering merkte Jan, dat hij zich er niet meer druk over kon maken. Hij had gedaan wat hij kon. Meer zelfs. Aan hem lag het niet. Als ze meenden dat ze zijn advies, zijn dringende advies, in de wind moesten slaan, dan deden ze maar. Hij had alles gerapporteerd wat er te rapporteren viel. Ze zochten het verder maar uit. Hem trof geen verwijt. Ja, nog één rapport konden ze van hem krijgen, het laatste. Maar dan moesten ze er eerst voor zorgen - of de Engelsen dat nu deden of de Amerikanen zou hem worst zijn - dat het sanatoriumkamp en de grote bunker met de grond gelijk gemaakt zouden worden. 'Aanval geslaagd,' zou hij rapporteren, 'opdracht uitgevoerd.', met een héél dikke punt.

Geroutineerd verzorgde hij zijn postwijk, de begraafplaats zag er onberispelijk uit en in de resterende tijd leefde hij zich uit op de grote moestuin achter de pastorie. Hij zou er wel voor zorgen dat mevrouw Jespers van 't zomer weckflessen en inmaaktonnen tekort zou komen om de overvloedige opbrengst in op te slaan! Soms dacht hij dat hij Maria hoorde lachen. Dan weer trok zijn blik naar het venster omdat hij voelde dat ze voor het raam stond. Zou hij vreemd op kijken, wanneer zij zo ineens om de hoek van de pastorie zou komen? Hij zou haar lachende gezicht in zijn handen nemen en zeggen "Goh, Maria, wat ben je lang weg geweest." Ja, dat zou hij zeggen. Het bleef onwezenlijk dat hij haar stem nooit meer zou horen, haar lachende gezicht nooit meer zou zien. Nooit meer zou het grind achter de keuken haar lichte tred begeleiden.

In de loop van de middag was het harder gaan regenen. Doorweekt en soppend in zijn schoenen zette hij de transportfiets in de garage, waar hij zich ook ontdeed van zijn natte overkleding en schoeisel. Op klompen schoot hij vervolgens deur-uit, deur-in. Wel groeizaam weertje, maar daar was ook alles mee gezegd. Hij rilde, het was kil in het vertrek. De kachel aanmaken was geen overbodige luxe. Ofschoon de ruimte zich spoedig met een behaaglijke warmte vulde, raakte hij het gevoel van onbehagen niet kwijt. Er was iets, doch hij wist niet wat. Hij keek uit het raam. In de pastorie brandde geen licht. Hij herinnerde zich dat mevrouw na schooltijd met de meisjes de stad in zou gaan. Hij nestelde zich in de rookstoel en legde z'n voeten op de stoof, vlak voor de kachel. Dat deed een mens goed. Z'n blik dwaalde door de kamer, langs het gordijn dat voor z'n klerenkast hing. Merkwaardig .... Had hij het niet goed dichtgetrokken? Niets voor hem. Niet dat hij een perfectionist was, maar hij had zo z'n vaste gewoontes. Het gordijn sloot hij altijd, net zoals je de deur achter je dichtdeed of de laatjes van de kast dichtschoof. Verdomd! Hij veerde overeind. Op zijn schrijfblad stonden de spullen ook niet meer precies op hun plaats! Toch niet slecht dat hij eigenlijk wel een pietje precies was, een beetje perfectionist misschien, want hoe had hij anders moeten ontdekken dat er ongenode gasten zijn kamer waren geweest? Toen hij het laatje, dat iets open stond, verder uittrok wist hij het zeker. Er had iemand aan zijn spullen gezeten. De bruine enveloppe met geld had op de landkaart van de Post gelegen. Nu lag die er onder. Het geld zat nog in de enveloppe. Vijftig gulden. Niet gek trouwens, voor één dooie mof. Voor die prijs wilde hij de hele inhoud van het moffenkerkhof wel verkopen. Hij grinnikte al bij de gedachte hoeveel dat zou kunnen opbrengen. De indringer was het in elk geval niet om geld te doen geweest. Iemand had waarschijnlijk de afwezigheid van de Jespers' aangegrepen om zijn domein binnen te dringen en rustig rond te snuffelen. Hij miste niets, hoewel de indringer bij nadere beschouwing zo ongeveer alles van zijn plaats bleek te hebben gehaald. Waarmee maar weer was aangetoond dat niet regelmatig stof afnemen ook zijn goede kanten had! Terug in de rookstoel streek hij zich nadenkend over de kin. Merkwaardig. Moeite om binnen te komen had de indringer niet ondervonden. Sterker nog, die moest bijna de indruk hebben gekregen welkom te zijn, omdat de deur niet op slot was geweest. Die had hij nog nooit op slot gedaan. Waarom zou hij? Ja, waarom? Nou hierom ... en hij keek nog eens rond. Plotseling schoot hem iets te binnen. Zou het bezoek iets met die geheimzinnige telefonische waarschuwing te maken kunnen hebben? Als dat zo was, dan was de ongenode bezoeker niets wijzer geworden. Zelfs al had hij de bodem van het baarhuisje omgespit, dan had hij niets meer gevonden. Zijn laatste rapport, waarin het verhaal van Maria was verwerkt en waarbij hij de schets van de loop van de kabels als bijlage had gevoegd, had hij weken geleden al naar het postbusadres in Vlissingen gestuurd. Als alles naar wens was verlopen, zou zijn verslag al wel in Engeland liggen.

Aan het geld van Grabmann had hij door de gebeurtenissen van de laatste tijd helemaal niet meer gedacht. Zo'n insluiping had toch ook haar goede kanten. Een week later schafte hij zich er bij De Koning een nog heel aardige fietsje van aan, dat bovendien prima op de banden stond. Kom daar tegenwoordig maar eens om ... 37.

Het was de schok van de invasie op 6 juni die zijn onverschilligheid doorbrak en weer iets van het oude vuur in hem deed opvlammen. Het doek was opgegaan voor het laatste bedrijf, leek het. Maria zou het er moeilijk mee hebben gehad, zo tussen hoop en vrees. Als alles mee zat, kon het binnen een paar maanden gedaan zijn met het Derde Rijk. Och, zolang hij op de vernietiging van de nederzetting van Grabmann en de zijnen moest wachten, kon hij, als zich een gelegenheid voor deed, misschien nog wel wat nuttigs ondernemen. Doch er diende zich niets bijzonders aan. De invasie was een bubbeltje op zijn kant. De goede afloop stond nog lang niet vast.Intussen begonnen de Duitsers hun eerste geheime wapen tegen Londen in te zetten. De vliegende bom, de V-1, het al zolang aangekondigde 'vergeldingswapen'. De nachtelijke luchtaanvallen op Duitsland verhevigden. Koren op de molen van Grabmann, die zich daar met alle ter beschikking staande middelen op kon concentreren. Meerdere malen in de week zag hij de auto van de kolonel het kamp indraaien of uitkomen. En elke keer vroeg hij zich weer af waar ze bleven, die bommen waarmee ook de Duitse onderzeebootbunkers bij IJmuiden onder handen waren genomen. Als ze die er klein mee kregen, dan waren ze ook goed voor Grabmanns bunker.

Het aantal beschietingen dat geallieerde jachtbommenwerpers her en der in den lande uitvoerden, nam hand over hand toe. Vooral de Duitse aanvoerlijnen moesten het voortdurend ontgelden. Treinen waren favoriete doelen.

Langzaam, bijna ongemerkt ging de dag over in de avond. De zon was achter de bomen gezonken en kleurde de hemel in het westen rood. Het gezang van merels was het enige geluid dat de avondstilte verbrak. Hij luisterde er naar, leunend op de schoffel waarmee hij het onkruid op het pad van het smeedijzeren hek naar de grafheuvel te lijf was gegaan. Hij wilde zijn gedachten eens even verzetten en wat leende zich daar beter voor dan een avondje flink schoffelen op de begraafplaats? Echter, ook de vredige avond op dit vredige oord kon zijn somberheid niet verdrijven. Bij het horen van het nieuws van de mislukte aanslag op Hitler had hij woede in zich voelen opwellen. Golven woede, opgekropte woede. Langzaam had die plaats gemaakt voor somberheid. Wat en wie kon die gek nog stoppen, wanneer hij zelfs onkwetsbaar bleek voor een goed voorbereide aanslag? Waar was de gerechtigheid gebleven? Hij keek achterom en zette zich neer op de liggende steen van het graf van dominee Barbas. Het was stil, merkwaardig stil. Zelfs van het vliegveld kwam geen geluid. Gedachtenloos schoof hij het blad van de schoffel tussen zijn voeten door het rulle zand. Met een handig gebaar wipte hij een polletje gras om, wortels omhoog. Een glimmende zwarte tor zocht verschrikt een goed heenkomen. Hij hief de schoffel, mikte en spleet met het scherpe blad van de schoffel het donkerblauwe insect. Hij keek zonder een spoor van emotie naar de spartelende resten. Er kwam een druppel stroperige prut uit. De pootjes hielden weldra op met rondmalen. "Waarom toch ...," sprak hij half luid, maar hij hoorde zichzelf niet. Daar, zittend op de steen van het graf van dominee Barbas en starend naar de zieltogende tor, werd hij weggevoerd op de vleugels van zijn fantasie. Hij zag het noodlot zitten op een granieten zetel. het keek naar het gewriemel aan zijn voeten.Torren kropen en tuimelden over elkaar. Grote zwarte torren. Kijk daar … een enorme tor met een glimmend zwart schild en zware poten baande zich een weg over alle andere torren, een spoor van afgerukte ledematen, platte lijven en prut achter zich latend. Hé, noodlot, let eens even op. Zie je die grote tor? Maak daar eens even korte metten mee. Die mag je niet laten lopen! Onmiddellijk verpletteren dat stuk ongedierte. Hé noodlot, je zit toch niet te slapen? Toe dan, sla plat die tor! Hé noodlot, waarom doe je niets? Kijk dan, hij loopt precies onder je schoffel door! Laat dan vallen! Jans greep om de steel van de schoffel verslapte, die gleed uit zijn hand en ketste tegen het marmer. Hij schrok op. Verward keek hij om zich heen ... grote goden ... begon hij te dazen? Begon hij de controle over zichzelf te verliezen? Als je zulke dingen begon te fantaseren dan moest er al een flinke steek los zijn, dat kon niet anders. Het zouden de spanningen van de laatste tijd wel zijn. En de emoties, Maria ..., noem maar op ... Het was toch ook om gek van te worden? Het kon niet missen, hij was langzaam maar zeker gek aan het worden! Hoe kwam je daar overigens achter als je niet meer wist wat normaal was en wat gek? In deze dagen waarin de gekte tot norm was verheven? Of was je juist wel normaal als je onder deze omstandigheden gek begon te worden? Hij slaakte een diepe zucht. De lucht kleurde in het westen donkerrood. De nacht zette haar laatste offensief in tegen de dag. Vast stond wie winnaar zou zijn. "Totdat ...," sprak hij en stond op. Voorlopig zou het donker blijven."

Op Deelen lagen alleen nog wat nachtjagers, de dagjagers waren allemaal naar Frankrijk gestuurd om te voorkomen dat de invasie daar zou uitlopen op een uitslaande brand. In de kapsalon van Materman laaiden de emoties hoog op. Wie een goede neus had, snoof het op; er hing bevrijding in de lucht! De Russen waren al opgerukt tot Estland, de Amerikanen landden op de Zuidfranse kust, er leek geen houden meer aan. Eenmaal de Duitse omsingeling doorbroken hebbend, denderden de geallieerde legers sneller door Frankrijk dan tal van Duitse eenheden zich konden terugtrekken. Jan echter bleef sceptisch. Het was bijna te mooi om waar te zijn. Het beeld van de tor, door het noodlot gespaard, bleef door zijn hoofd spoken.

Op dinsdag 15 augustus rond het middaguur begonnen de sirenes plotseling te huilen. Luchtalarm. Het monotone gedreun van honderden bommenwerpermotoren werd overstemd door het onophoudelijke schieten van de vuurmonden in de buurt van Geitenbeek. "In de schuilloopgraaf, en snel!" schreeuwde Jan en duwde Jespers en z'n vrouw tegelijk door de keukendeur naar buiten. Eindelijk. Het laatste oordeel over Grabmann en zijn horde nam een aanvang. Het werd verdorie tijd! De grond beefde onder hun voeten. Als tijdens een onweersbui wachtten ze in angstige spanning op die ene klap vlakbij. Doch die bleef uit. Sterker nog, Jan begon het gevoel te bekruipen, dat er iets niet deugde. Ondanks dat de aanval nog in volle gang was, kroop hij naar de uitgang van de schuilloopgraaf. Voorzichtig stak hij zijn hoofd boven de grond. Waar hij al bang voor was; te ver weg. Hij klom naar buiten en liep naar de hoek van de pastorie. De dreunen waren erg zwaar, daar niet van, maar uit de richting van Divisionsdorf kwamen ze zeker niet. Hij liep tot voor het huis, vanwaar hij wat meer van de hemel boven het vliegveld kon zien. Hij wist niet wat hij zag: Lancasters! Op klaarlichte dag! Een gevoel van triomf overweldigde hem. Als de Lancasters uit de beschermende duisternis tevoorschijn durfden te komen, dan was er geen gevaar meer te duchten. Het Derde Rijk liep op zijn laatste benen. De Lancasters waren het bewijs! Traag, bijna statig schoven de zwarte nachtbommenwerpers door de helder blauwe lucht, terwijl ze vanuit alle FLAK-stellingen rondom het vliegveld zwaar onder vuur werden genomen. Een flits ... een snel uitdijende zwarte wolk op de plaats waar een fractie van een seconde daarvoor nog een Lancaster vloog. Enkele grotere stukken vliegtuig dwarrelden tergend langzaam uit de zwarte wolk omlaag. Geen parachute. Als gehypnotiseerd aanschouwde Jan het drama dat zich voor zijn ogen voltrok. Het gevoel van triomf maakte plaats voor dat van machteloze woede. Seconden later volgde de knal. Het toestel moest in het bommenruim zijn getroffen nog voordat het zijn lading had gelost, vermoedde Jan. Opgeblazen door zijn eigen dodelijke lading. Langs het kerkje werd hij een gigantische rookkolom gewaar die hoger en hoger steeg. Nog nooit was het vliegveld zo zwaar aangevallen. Terug in de loopgraaf stelde hij het angstige echtpaar met een paar woorden gerust. Uit voorzorg wachtten ze tot het gedreun van de bommenwerpers was weggestorven.

Terwijl ze haar man met de ene hand vast hield en met de andere het zand uit haar schoen klopte, liet mevrouw Jespers zich ontvallen: "Maria zou hier nog steeds in leven zijn geweest." "Dat is nou toevallig, laat ik hetzelfde gedacht hebben!" bekende Jespers. "Zeker telepathie." Jan had de verbazing nog kunnen vergroten, maar zweeg. Op het vliegveld bleven tijdbommen tot laat in de avond ontploffen. Op het oog een slim idee om bommen met een tijdontsteking af te gooien. Maar het pakte anders uit dan men vermoedelijk veronderstelde. De tijdbommen deden de Duitsers allerminst afzien van een snel herstel van de schade aan startbanen. Niet dat ze het zelf deden ... Nee, ze waren daar gek! Ze dwongen eenvoudig niet-Duitse arbeidskrachten het riskante werk uit te voeren. Klik hier om door te gaan naar deel 3. Klik hier om terug te gaan naar deel 1. Klik hier om terug te gaan naar de Home Page.

38.

In Het Jachthuis werden het weken van hard werken; grote schoonmaak, waarbij het huis letterlijk met bezemen werd gekeerd. Ogenschijnlijk liet de gravin zich niet met deze werkzaamheden in, doch in werkelijkheid ontging haar niets. De graaf vertoonde zich vrijwel niet meer in het openbaar. Of het moest die ene keer zijn op zaterdag de derde juni. Die dag liep hij al vroeg in uniform, duidelijk nerveus. Hij was van plan 's middags een belangrijke begrafenis bij te wonen. De vermoorde beheerder van een Nazi-kindertehuis zou ter aarde worden besteld. Blijkbaar was de man een zeer verdienstelijk lid van de partij geweest, want men had voor hem de hand gelicht met de strenge regel dat alleen overleden militairen het voorrecht toekwam om op het Ehrenfriedhof te worden begraven. Een lange stoet, bestaande uit groepen en detachementen van vele organisaties, zouden de kist vanaf het centrum van de stad naar het Ehrenfriedhof begeleiden. Het zou een flinke wandeling zijn, waarbij de rouwstoet ook langs de Gulden Bodem zou trekken. De treurmuziek van het voorop marcherende muziekkorps zou ongetwijfeld in Het Jachthuis te horen zijn. Was alleen dat al voldoende reden voor de graaf om zenuwachtig te zijn, de werkelijke oorzaak was toch een andere. Hij verwachtte hoog bezoek, heel hoog bezoek. Niet thuis gelukkig, maar op het Ehrenfriedhof. Want behalve de Ortskommandant, de Kreisleiter van de N.S.D.A.P. en de Beauftragte Dr. Schneider, die hij alledrie bij diverse gelegenheden regelmatig ontmoette, zouden nu ook de Reichskommissar Seyss Inquart en de General der Polizei Rauter aanwezig zijn. Als eigenaar van de grond waarop het Ehrenfriedhof lag, had hij een plaatsje bij het hoge gezelschap bedongen. Het beloofde een mooie dag te worden voor de graaf.

Het was de graaf niet vergund lang na te genieten. De invasie in Normandië, die drie dagen later begon, vergalde het plezier en stelde zijn vertrouwen in Duitslands eindoverwinning zwaar op de proef. Enkele dagen later kwam de rentmeester op Het Jachthuis vertellen dat boer Zuidereng hem zojuist was komen waarschuwen, dat een Duitse colonne met vrachtwagens en geschut het pad langs zijn boerderij was opgereden om halt te houden bij het terrein naast de boerderij dat grensde aan de begraafplaats. De gravin was furieus. "Stuur ze eruit, Tiemens, stuur ze er onmiddellijk uit. Ik wil niet dat ze één poot op mijn grond zetten," stotterde de oude dame terwijl ze rood aanliep. De rentmeester, die het onmogelijke van zijn opdracht inzag, beloofde om met de commandant van de troep te gaan praten. Het maakte haar niet uit wat hij deed, als die moffen maar zo snel mogelijk van haar grond verdwenen! Even later tufte Tiemens op zijn motorfietsje richting bedreigd gebied. Het gesprek met de commandant was kort maar bondig. Die zei niets met hem te maken te hebben en beloofde hem dat, als hij niet snel opdonderde, hij hem van het terrein af zou laten schieten. En dat ze voorlopig niet van zins waren om te vertrekken had hij trouwens ook afgeleid uit de ijver waarmee ze zich al aan het ingraven waren. Tiemens, denkend aan vrouw en kinderen, koos eieren voor z'n geld en maakte zonder veel woorden rechtsomkeert. Tegen zo'n ongehoord gebrek aan beschaving, viel weinig te beginnen, moest ook de gravin erkennen. 's Avonds kwam Zuidereng zijn nood klagen bij de rentmeester. Hij was wel zo redelijk om direct te erkennen, dat Tiemens noch de gravin iets te verwijten viel. Maar daar schoot hij weinig mee op. Wat zou zijn vee doen, wanneer die batterij begon te schieten? En je moest er toch niet aan denken wat er kon gebeuren, wanneer de Tommies die toestand gingen aanpakken? Hij was er toch maar mooi klaar mee, met dat zootje naast zijn boerderij! "Het mooiste van alles is, dat ik ook nog een stelletje van die lui ingekwartierd heb gekregen." De troost die Tiemens bood was schraal: "Ik zou me maar niet te druk maken, Zuidereng, het had nog veel erger gekund. Ze hadden je ook helemaal van de boerderij af kunnen jagen." Ja, Tiemens kon wel gelijk hebben, maar wat had hij daar aan?

Ondanks de spannende tijden, bleef op de Gulden Bodem het leven van alledag volgens de vaste regels verlopen. Aan het aantal bezoekers, weer minder dan het vorige jaar, was te merken dat veel kennissen en vrienden van weleer Het Jachthuis meden. Sommigen verontschuldigden zich nog. Met al die jagers in de lucht werd het te gevaarlijk op de weg. De meesten lieten echter niets horen. Het luchtdoelgeschut bij de boerderij roerde zich duchtig. Irene werkte vrijwel alle dagen op Het Jachthuis, omdat mevrouw daar prijs op stelde. Tante Betje vond het prima, een betrekking was nu eenmaal beter dan bij huis rondhangen. Het winkeltje kon ze gemakkelijk alleen af, nu er steeds minder te verkopen over bleef en het aantal klanten daardoor zienderogen afnam.

De rentmeester kwam vaak op het huis om met de gravin de lopende zaken te bespreken. Ze maakte van die gelegenheden gebruik om zich uitgebreid te laten informeren over het reilen en zeilen van alles en iedereen en over de laatste nieuwtjes. Er gebeurde niet veel dat haar niet ter ore kwam. Ook de opmars van de geallieerde legers volgde ze de laatste dagen op de voet. Irene trof haar dikwijls gebogen over oude kaarten uit de verzameling van haar man, waarop ze de vorderingen nauwgezet bijhield. "Het moet een keer mislopen, het gaat te voortvarend," vertrouwde ze haar dienstmeisje eens toe. "Leer mij de Duitsers kennen! Het is tegen hun aard om zich zo maar onder de voet te laten lopen. Ze vechten zich liever dood! Nee, we zijn er nog lang niet. Let op mijn woorden," voegde ze er onheilspellend aan toe. Intussen werd de stemming bij de bezetters met de dag grimmiger. Onder deze omstandigheden oordeelde de gravin het niet raadzaam om op koninginnedag, 31 augustus, even openlijk van haar oranjegezindheid blijk te geven als ze dat vorig jaar had gedaan. Het was een pak van het hart van tuinman Busser, die de dag met angst en beven tegemoet had gezien. Wel gaf ze Tiemens opdracht iedereen op die bijzondere dag vrijaf te geven. Vijf september. Ongeordende colonnes Duitse militairen, sommigen met vrachtwagens vol huisraad, anderen te voet, trokken in wanorde door ons land, op de vlucht voor de geallieerde legers die Antwerpen al hadden bevrijd en onderweg waren naar Breda. In een poging het naderend oordeel te ontlopen, pakten landverraders hun biezen en maakten zich uit de voeten. Ook over de Zypendaalseweg zocht nogal wat van dat gespuis een goed heenkomen. Hoe kon de zware luchtaanval die de volgende dag weer op Deelen werd uitgevoerd anders worden uitgelegd dan dat de geallieerden erop uit waren de laatste Duitse weerstandshaarden in deze streek uit te schakelen? Gelijk hadden ze, want iedere man die nu nog zou sneuvelen, was er immers één teveel! In angstige spanning wachtte iedereen op de bevrijding. Maar de legers bleven weg en de stroom vluchtende Duitse militairen droogde op. Langzaam drong het door dat de kansen op een snelle bevrijding met het uur afnamen.

"Problemen, Zuidereng?" vroeg Tiemens bezorgd aan de man op de stoep die er nogal ontdaan uitzag. "Ze hebben ons de boerderij uitgezet," bracht Zuidereng uit met een stem die trilde van woede en emotie. Dit was waar de rentmeester al die tijd al bang voor was geweest, al had hij dat nooit laten blijken. "Kom binnen," nodigde hij de ontredderde boer uit en legde hem een hand op de schouder. Er was vandaag een aflossing voor de oude bemanning van het geschut aangekomen. Van de vorige groep, die er sinds kort na de invasie was geweest, had hij nooit veel overlast ondervonden. Maar die nieuwe lui tapten uit een heel ander vaatje. De commandant had al meteen zijn oog op het huis laten vallen. Even later had hij hem te verstaan gegeven, dat de familie en de kostganger, jonkheer Beelaerts van Blokland, het huis zo snel mogelijk dienden te ontruimen. Zuidereng kreeg één dag de tijd om te vertrekken. Anders beloofden zouden zíj hem wel te verhuizen. De vraag was, waar hij op zo'n korte termijn met zijn gezin ondergebracht kon worden. De kostganger mocht eventueel wel op de Gulden Spijker komen. De pachter opperde zelf het idee om, als de gravin het goed vond, in te trekken bij de Pluimen in het koetshuis. Met een beetje inschikken zou dat wel lukken. Het zou toch niet van lange duur zijn. "Laten we maar eens gaan kijken," stelde de rentmeester voor. Het was geen slecht idee, vond hij. Pluim maakte geen bezwaar. Het koetshuis was groot genoeg om twee gezinnen onderdak te verschaffen, mits de auto en het rijtuig bij elkaar in één ruimte konden worden gezet. De gravin was weer bijzonder ontstemd over de ongehoorde brutaliteit van de Duitsers en gaf haar pachter graag toestemming om ook in het koetshuis te trekken. "Vergeet je geit niet mee te nemen," riep Pluim Zuidereng na toen hij met Tiemens terugliep naar de rentmeesterswoning. "Waarom zou de geit mee moeten?" vroeg Tiemens enigszins bezorgd. Hij wist wel zeker dat de gravin niet gesteld zou zijn op gemekker achter haar huis. "Ach, hij meent het niet, 't was een grap," suste Zuidereng die zowaar glimlachte. "Kent u het verhaal van die geit niet?" Nee, Tiemens kende het niet, maar was wel benieuwd het te horen. "Vorig jaar zomer logeerden er bij ons vier meisjes, van die bleekneusjes uit het westen, weet u wel. Ze sliepen in het hooi. Op een gegeven ogenblik hoorden die meiskes muziek en wilden wel eens weten wat dat voorstelde. Ik raadde hen aan om er maar snel op af te gaan, anders waren ze te laat. Zij naar de begraafplaats. Maar wat wil nou het geval. De geit, die makke die altijd los loopt en waar die kinderen gek op waren, er achter aan. Ze hebben hem niet gezien, dus hij zal wel bij de moffen in de buurt zijn terechtgekomen. Die hebben de geit in elk geval gevangen en meegenomen. Niet zo'n kunst, wat het beest is een echte allemansvriend. Ik weet niet wat die moffen er precies mee voor hadden, maar het dier is al stokoud. Je kunt er bij wijze van spreken beter schoenzolen van maken dan biefstukken. Maar ja, dat wisten die moffen natuurlijk niet. Dus vreesde ik toch voor zijn leven. Laat ik nou een paar dagen later via de postbode horen, dat er achter op Schaarsbergen net zo'n geit stond als de mijne. Ik er op af en ja hoor, hij was het. Mekkeren dat ding, toen die mij zag! Maar de moffen wilden hem niet teruggeven. Beelaerts is er toen op afgegaan en heeft hem na veel praten uiteindelijk toch los gekregen." "Ik zou die nieuwe lui maar zeggen, dat die geit al 20 jaar oud is," grapte de rentmeester. Zo oud werden ze volgens Zuidereng nooit, maar ze waren het er over eens dat die moffen dat waarschijnlijk toch niet wisten. In elk geval leek het de best denkbare levensverzekering voor het beest. Zo slecht was de suggestie dus nog niet.

De volgende dag ging Zuidereng met zijn hele hebben en houden over. Beelaerts bedankte beleefd voor het aanbod van de rentmeester en ging wat verder op aan de Schelmseweg in de kost. 39.

Waren de herhaalde luchtaanvallen op Deelen de voorboden van de bevrijding? Jespers hoopte het vurig en niet zonder grond. Want denderden de geallieerde legers al niet door Frankrijk in de richting van ons land? In de nacht van 16 op 17 augustus trof Jan het hele gezin in de schuilloopgraaf. Het was de eerste keer dat ze er met z'n allen gebruik van maakten. Het bleef gelukkig bij een betrekkelijk lichte aanval. De dochters des huizes vonden het wel spannend, zo 's nachts. Ook deze keer bleven de tijdbommen urenlang afgaan. De Tommies wilden waarschijnlijk zoveel mogelijk Duitse nachtjagers aan de grond kluisteren om elders betrekkelijk ongestoord een grote aanval te lanceren. Jan zette zo zijn vraagtekens bij deze methode. Volgens hem kon men het monster beter de kop vermorzelen. De kop: het sanatoriumkamp, de bunker ... Wanneer de nachtjagers eens gedwongen werden aan de grond te blijven, was dat, hoe gek dat op het eerste gezicht ook leek, zelfs niet eens zo ongunstig voor de Duitsers. De reparatiewerkplaatsen kregen zo de gelegenheid om de grote achterstand wat in te lopen en de vliegtuigbemanningen kregen een hoogst welkome adempauze. Waardoor de Luftwaffe in de volgende nacht meer toestellen met nieuw elan in de strijd kon werpen. Ook deze nacht was Divisionsdorf de dans ontsprongen en hadden Grabmann en de zijnen in alle rust hun tegenzetten kunnen uitvoeren. Hoeveel mensenlevens zou het hebben gekost?

De recente luchtaanvallen hadden het vliegveld volledig onbruikbaar gemaakt. Er zouden maar liefst meer dan veertig nachtjagers in deugdelijk beschermde en kundig gecamoufleerde opstelplaatsen verspreid over het veld staan. En dat de Duitsers er nog niet aan dachten om het mooie veld te verlaten, bleek wel uit de aanvoer via het spoorlijntje van tientallen raketbommen, die in de bossen aan de noordrand van Deelen werden opgeslagen. Nee, met Deelen waren de geallieerden nog lang niet klaar.

Zondagmiddag 3 september. In de loop van de middag werd weer luchtalarm gegeven. Eerst maar even afwachten wat het werd, vond Jespers. De laatste tijd waren de valse luchtalarmen niet van de lucht. De FLAK-stellingen en een steeds luider gedreun van vliegtuigmotoren maakten duidelijk, dat het deze keer ernst was. Toen Jespers zich als laatste in de schuilloopgraaf liet zakken, klonken de eerste detonaties. Niet lang daarna voegde Jan zich buiten adem bij de familie. Hij had bij het kruispunt van de Koningsweg en Kemperbergerweg een babbeltje staan maken met Stokkink uit De Kruishorst, het grote huis waar vanuit men op het kruispunt uitkeek en dat door drie gezinnen werd bewoond. Hij was er door het luchtalarm verrast. Tussen de wolken door zag hij de eerste bommenwerpers aankomen. Het ging mis, hij kon betermaken dat hij thuiskwam. Weer moest het vliegveld het ontgelden en weer keurden de Lancasters Divisionsdorf geen bom waardig. De aanval leek nog heviger dan die van drie weken geleden. De volgende dagen hoorde Jan, dat de schade op het vliegveld aanzienlijk was. Er waren deze keer ook doden gevallen, onder wie Nederlanders. Zeker met het front al zo dichtbij, moest de Duitsers de Deelense grond zo onderhand toch knap heet onder de voeten worden. Een paar nachten later vlogen ze hun nachtjagers inderdaad naar veiliger oorden, dat wil zeggen naar velden die op grotere afstand van het snel opschuivende front lagen.

De gebeurtenissen van de laatste tijd vonden hun weerslag in de stemming die er in de kapsalon van Materman heerste. De betrekkelijke zorgeloosheid had plaatsgemaakt voor nzekerheid. Onzekerheid over wat de oorlog nog in petto had, onzekerheid over een snelle bevrijding, onzekerheid over de broodwinning. Wat zou er gebeuren met de mensen die op het vliegveld en de bijbehorende kampen werkten, nu het veld was ontruimd? Ja, voor de vliegtuigen waren raketbommen in de plaats gekomen. Die werden alleen maar per spoor aangevoerd om opgeslagen te worden. Wat er daarna mee zou gebeuren, liet zich raden. Ze werden niet opgeslagen om te laten verroesten. Bij de raketbommen mocht geen Nederlander zelfs maar in de buurt komen. Dat was een puur Duitse zaak. Werk en inkomen verschaften ze dus niet. Alleen maar gevaar. Als de geallieerden er lucht van kregen dat die dingen daar lagen, dan kon je er gif op innemen dat ze die dingen op een bommenregen zouden trakteren! En zelfs de weinige Duitsers die er nog overgebleven waren, die lui van het 'sanatorium', waren ook al aan het pakken geslagen. Was de laatste dagen niet elke avond een vrachtwagen vol materiaal vanuit het kamp en de bunker met onbekende bestemming vertrokken? De volgende ochtend keerde de vrachtwagen weer leeg terug. Nee, als de bevrijding niet snel kwam, zat hier straks iedereen op een houtje te bijten, werd er overdreven. Jan maakte zich ongerust over wat hij over Divisionsdorf hoorde. Zou het waar zijn dat ze aan het verkassen waren? Ongelijk kon hij ze niet eens geven, maar dat was wat anders. Stel dat het waar was ... Dat ze ergens anders in alle rust een nieuw commandocentrum aan het opbouwen waren. Dan konden ze, als de nood aan de man kwam, zonder gevolgen een goed heenkomen zoeken. En wat wilde dat zeggen? Dat wilde niets anders zeggen dan dat de Engelsen of Amerikanen, of beiden, moesten opschieten, verdomme, anders knepen die moffen er nog tussenuit! Hij begon zich steeds meer op te winden bij de gedachte dat al zijn werk wel eens voor niets zou kunnen zijn geweest. Hij, de man die ze zelf hadden uitgezonden, bedient hen op hun wenken. Hij verzamelt met gevaar voor eigen leven gegevens over de Duitse luchtverdediging, biedt hun op een presenteerblaadje het hoofdkwartier, het centrale zenuwstelsel van de organisatie aan. En wat doen ze, de onbenullen? Niets, helemaal niets. Ja, op een paar kilometer afstand gaten in startbanen gooien, open veld omploegen met dure bommen. En ondertussen? Nachtjagers blijven ongestoord dood en verderf zaaien. Nog even en het hele gedoe heeft hier zijn hielen gelicht. Probeer dan maar weer eens uit te vinden waar ze zitten. Wedden dat, zodra de divisie hier vertrokken is, ze hier de boel komen platgooien? Nadat de ergernis wat was weggeëbd, begon zijn oude nieuwsgierigheid de kop weer op te steken. Diezelfde avond nog zette hij tegen de schemering op de hoek van de Koningsweg en de Kemperbergerweg het praatje met Stokkink voort, dat door het luchtalarm van afgelopen zondagmiddag zo abrupt was afgebroken. Intussen hield hij de weg richting Divisionsdorf scherp in de gaten. Motorgeronk zwelde aan, er naderde een vrachtwagen. Tegelijkertijd draaide een autobus uit de inrit van de bunker de weg op. Een huif onttrok de lading van de vrachtwagen aan het oog, maar ondanks het schemerduister was bij het passeren van de bus nog goed te zien dat er Helferinnen in zaten. "Kom," zei hij tegen Stokkink, "ik moet weer eens gaan. 't Is morgen vroeg dag."

De volgende avonden fietste Jan over de Koningsweg en liet hij zich door de vrachtwagen inhalen of ging hem tegemoet. In plaats van die met de huif, maakten de Duitsers nu gebruik van een wagen met een open bak, waarop de lading onder een dekzeil schuil ging. Waaruit die lading bestond, was niet moeilijk te raden; kasten, bureaus, stoelen en kisten. De bedrijvigheid in en rond het kamp leek, voorzover dat vanaf de weg was op te merken, afgenomen, zo stelde hij de volgende dagen vast. De bussen met Helferinnen uit Arnhem en Wolfheze waren duidelijk minder vol dan anders. Zouden er al vertrokken zijn?

Het aantal poststukken dat hij de laatste dagen te bezorgen kreeg, was minimaal. Voor de bestelling van zaterdagochtend waren het er zegge en schrijve vijf, waaronder één voor baron Van Heeckeren van Molecaten op De Lange Hut. Uitgerekend in de uithoek van zijn wijk. Een mooie dekmantel om te controleren of er zich nog nieuwe ontwikkelingen in het gindse deel van zijn territorium hadden voorgedaan. Bij het sanatoriumkamp was het meteen al raak. Daar kwam kolonel Grabmann de poort uit wandelen, druk in gesprek met een SS-officier. Waarschijnlijk op weg naar de overkant, stelde Jan vast. Gaat vast zijn SS-vriendje vol trots zijn indrukwekkende commandobunker laten zien. Gelijk had hij, nu kon het nog. Morgen kon hij in puin liggen. Hij groette de officieren met de vinger aan de pet. Grabmann die hem herkende, groette niet onvriendelijk terug. De SS-er, op z'n paasbest, keek langs hem heen. De kapitein is in elk geval nog aan boord van het schip, stelde Jan vast. Hij was al wel een kilometer verder, toen het tot hem doordrong dat er iets niet klopte. De kolonel. Er was iets vreemds geweest met hem. Aan hem. Was het dat hij met een SS-er onderweg was naar zijn bunker? Het was algemeen bekend, dat Luftwaffe militairen SS- ers meden als de pest. Dus het tafereeltje dat hij zojuist had aanschouwd, was zeker niet alledaags geweest. Toch was dat het niet geweest, dat een belletje in zijn onderbewustzijn had laten rinkelen. Maar even niet aan te denken, dan kwam het vanzelf wel boven. Zou hij bij Geitenbeek aangaan? Op de terugweg maar, als de zaken gedaan waren. De FLAK-stelling wilde hij ook eerst nog eens goed bekijken. Alle lopen staken zo te zien nog omhoog en op verschillende plaatsen zag hij helmen boven de borstweringen uit komen. Ze waren op hun post. Ze hadden hun lesje geleerd.

Als in een flits wist hij het ... Grabmann ... hij had een grote rode bies over de broekspijp gehad! Verdomd, de kolonel was geen kolonel meer, maar generaal! Toe maar, de kluif werd steeds vetter. En, dat was een andere constatering, de kluif was in elk geval nog niet verhuisd, hij lag nog steeds op het presenteerblaadje dat hij de mannen van de inlichtingendienst van de R.A.F. aan de andere kant van de Noordzee al maanden lang voorhield. Waar wachtten ze nog op? Van de weeromstuit vergat hij die ochtend even bij Geitenbeek aan te gaan. 39.

Indien het aantal loze luchtalarmen een goede graadmeter was voor de mate van zenuwachtigheid van de Duitsers, dan hadden ze het op de zo stralend begonnen zondag al vroeg te pakken. Rond een uur of negen huilden de sirenes voor het eerst, doch vliegtuigen lieten zich niet zien. Een uur later klonk het alarmsignaal weer. Opnieuw zonder aanleiding, naar het leek. Drie kwartier later luidde de noodklok voor de derde keer. "Nou, ze blijven wel aan de gang. Ik hoop niet dat ze daar de hele dag mee doorgaan," zei tante Betje knorrig. Irene zei niets, maar liep naar het raam en luisterde scherp. "Volgens mij komt er wat aan." Ze had het nog niet gezegd of de eerste jagers scheerden jankend over het huis. Irene holde naar buiten. De lucht was binnen de kortste keren gevuld met cirkelende, klimmende en duikende jagers, gewone en 'dubbelstaarters'. Het was een fascinerend gezicht. Het leek een groot circus waarvan alle acrobaten gelijktijdig hun kunsten lieten zien. Niets wees erop dat er ook Duitse jagers tussen zaten. Er was geen luchtgevecht, de boordwapens zwegen. De jagers die in de richting van het vliegveld naar beneden doken, verdwenen voor een ogenblik achter de bomen van Warnsborn, maar schoten er even later weer als pijlen bovenuit. Uit de richting van de stad klonken zware dreunen. Daar ...! Bommenwerpers! Ze glinsterden in het zonlicht. De geopende luiken in de buiken van de vliegtuigen waren duidelijk te zien. Veraf en dichtbij, van alle kanten klonk Duits luchtdoelgeschut. De kanonnen bij het moffenkerkhof gingen enorm te keer. Dan een slag, Irene dook instinctief in elkaar. Potverdorie, die was dichtbij. Her en der in de omgeving, zij het niet meer zo dichtbij, volgden nog meer inslagen. Geheel in de ban van wat er om haar heen gebeurde, kwam het niet in haar op om bescherming in huis te zoeken. Korte tijd later kwamen zware dreunen uit de richting van Oosterbeek, misschien Renkum. Van deze plaats af was dat moeilijk precies vast te stellen. Te zien viel er in die richting al helemaal niets. Daar zorgden de hoge bomen in de kloostertuin wel voor. Soms leek het of de jagers zich terug trokken om even later in nog grotere aantallen terug te komen. Het was een fascinerend gezicht, al die blinkende schichten die heer en meester waren in het luchtruim. Zou het grote, laatste offensief zijn begonnen? Zware dreunen kwamen er vanuit de richting van het vliegveld. De grond trilde en de ruiten rinkelden zachtjes mee. Zwermen bommenwerpers! Donkere wolken stegen in het noorden ten hemel. "Toe maar, rook maar uit die ratten," moedigde Irene hen aan. Ze maakten er geen half werk van. Als ze zo doorgingen, bleef er op het vliegveld geen steen meer op de andere staan. Het bombardement op Deelen was nog maar nauwelijks ten einde, of het begon opnieuw vanuit de richting Arnhem te dreunen. Daar was dus de hel intussen ook losgebroken. Hoeveel slachtoffers zouden er al zijn gevallen? Nadat het geluid van de laatste explosie was weggestorven, werd het stil. Onwezenlijk stil. Lang duurde het echter niet. Opnieuw naderde het onheilspellende gedreun van talrijke vliegtuigmotoren. Ze vlogen zeker niet hoog. Het meeste onttrok zich aan haar waarneming, slechts een paar vliegtuigen zag ze door de kruinen van de bomen in scherpe bochten weg draaien. Allemachtig, wat gingen die laag! Het waren hoofdzakelijk tweemotorige vliegtuigen, een enkele maal zat er een viermotorige tussen. Merkwaardig, de explosies van bommen bleven uit. Halverwege de Stroolaan verdrong zich een stel opgeschoten jongens rond een tweetal opgewonden pratende en wild gesticulerende knapen. Rond Wolfheze zouden parachutisten bij duizenden worden neergelaten! Ontelbare vliegtuigen zonder motor, door bommenwerpers voortgetrokken, gooiden hun sleepkabels los en draaiden naar de grond! Het kon niet anders of ze waren daarginds ergens geland! De twee kornuiten hadden het allemaal met eigen ogen gezien. De waaghalzen waren, hetgeen overigens ten strengste was verboden, in de uitkijktoren van de bosbrandweer geklommen die achter Matermans huis aan de Kemperbergerweg stond. Bovenin hadden ze een onbelemmerd uitzicht over omgeving gehad. Het duurde niet lang of het luiddruchtige groepje was in grote haast onderweg naar de uitkijktoren van de brandweer. Dat er iets ongehoords, iets spectaculairs aan de hand was, was wel duidelijk. Maar wat moesten duizenden parachutisten bij Wolfheze? Wat hadden ze daar in vredesnaam te zoeken? Zou het soms hun bedoeling zijn het vliegveld te veroveren? Van slapen kwam er die nacht niet veel. In de verte klonk regelmatig geweervuur, waarbij zich van tijd tot tijd zwaardere wapens mengden. En in de ochtendschemering bonkten een paar Duitse vrachtwagens met veel lawaai de Stroolaan op.

Misschien wisten ze op Het Jachthuis intussen meer. Irene was nog geen vijf minuten weg, toen er krachtig aan de bel werd getrokken. Betje, die nog in de ochtendjas rondscharrelde, slofte naar de deur. "Hé Adriaan, wat doe jij zo vroeg op pad?" De rentmeester keek ernstig. "Er is toch niks ernstigs gebeurd?" Hij negeerde haar vraag. "Kan je nichtje onmiddellijk komen, Betje?" "Ze is al onderweg, Adriaan. Ze zal er onderhand wel zijn, denk ik." Het antwoord bracht Tiemens van zijn apropos. Hij had het niet verwacht. "Oh ..., ja ..., dat is nou vervelend ..." Betje keek hem niet begrijpend aan; wat wilde hij nou eigenlijk? "Ja, 't is goed, Betje, 't is al goed." Zonder verder een woord te zeggen, draaide hij zich om, stapte op z'n motorfietsje, trapte hem aan en verdween achter een wolk van rook, Betje schouderophalend achterlatend.

Het leek wel een oploop, daar achter Het Jachthuis. Zou er wat aan de hand zijn? Pluim, die haar als eerste aan zag komen, kwam haar tegemoet. "Heb je de rentmeester al gesproken?" Ze keek hem verbaasd aan. De rentmeester? Nee, waarom zou ze? "Dus dan heb je het nog niet gehoord?" Wat had ze niet gehoord? "Dat van de graaf." "Wat van de graaf?" "Dat de graaf dood is," zei Pluim plomp verloren, hoewel er wel eerbied in zijn stem doorklonk. "De graaf dood ...?" "Ja, hij is vannacht gestorven." De jachtopziener vertelde haar in het kort wat er zich in de vroege ochtend had afgespeeld. Hij was bezig de beesten te voeren toen hij meende te worden geroepen. Hij was om het koetshuis gelopen en jawel, daar stond de gravin in de deuropening. "Pluim, Pluim, kom eens even bij de graaf kijken! Hij is niet goed," had ze met een bibberig stemmetje geroepen. Op weg naar zijn slaapkamer vertelde de gravin, dat haar man gisteravond vroeg naar bed was gegaan omdat hij last van kiespijn had. Hij had er wat voor ingenomen, maar ze geloofde dat het wat teveel was geweest. De graaf lag roerloos op bed. Pluim voelde even; hij was al koud. De gravin stond er op dat Pluim een dokter zou halen. Maar aangezien hulp niet meer zou baten en omdat hij er bovendien niet voor voelde zijn gezin in de steek te laten, weigerde hij botweg. De gravin drong ook niet verder meer aan.

Uit het koetshuis klonk getimmer. Het was Leemans, de oude timmerman die op de boerderij beneden aan de Zypendaalseweg woonde. Hij legde de laatste hand aan de kist die hij vervaardigde van een partijtje mooie eiken planken dat Pluim nog had staan. Wel jammer van de planken, maar ja, het was niet anders. "Pluim, zullen we hem even naar binnen sjouwen?" kwam Leeman vragen. Even later kwamen beide mannen, Pluim achteruit schuifelend, met de kist tussen hen in naar buiten. Irene hield de deur van Het Jachthuis open. In de bocht van de trap liepen ze vast. Alleen als iemand beneden de loodzware kist boven zijn hoofd tilde, hadden ze kans de eerste draai te kunnen nemen. Of ze daarna de tweede door zouden komen, viel nog maar te bezien. "Terug!" beval Pluim die de kist bijna niet meer kon houden. Ze zetten hem in de hal neer en wreven hun pijnlijke handen. "Dat wordt niks," concludeerde hij, "we krijgen hem leeg al niet naar boven, laat staan vol naar beneden. We moeten het anders aanpakken, Leeman. We zetten hem alvast in de salon waar die moet komen te staan. Dan halen we de graaf en leggen hem er daar pas in." Ze pakten de kist weer op en manoeuvreerden hem de salon binnen, waar ze hem op een paar stoelen plaatsten. Pluim probeerde even of hij stevig genoeg stond. "Dat kan wel zo." "Zou ik denken," beaamde Leeman. Ze gingen naar boven om de graaf te halen. In een dubbel laken droegen ze hem voorzichtig naar beneden, Leeman voorop, en legden hem in de salon in de kist. Vervolgens ging de rentmeester, die zich tot dan toe vrij afzijdig had gehouden, naar boven om de gravin te vertellen dat haar man in de salon stond opgebaard.

Irene stond op de drempel van de kamer. De kist stond in het midden met het hoofdeinde naar de open haard. Een moment keek ze naar de vaas waar de spreekbuis achter zat. Hoe was het in 's hemels naam mogelijk, dat je op zulke ernstige momenten aan zulke onbenulligheden dacht, schoot het door haar heen. De gravin zat zwijgend in haar stoel bij het venster. Irene liep op haar toe en condoleerde haar. "Dank je wel, kindje ... Lief dat je zo snel bent gekomen." Irene vroeg zich af in wat voor 'n gemoedstoestand de oude vrouw verkeerde. Uit het veld geslagen leek ze niet, verdriet toonde ze evenmin. Ze stond langzaam uit haar stoel op, alsof ze doodvermoeid was. "Het is voorbij," zei ze berustend, aan het hoofdeinde van de kist staande. Even dacht Irene een zweem van tederheid op het gelaat van de oude vrouw te zien toen ze naar het wassen gelaat in de kist keek. Waren ze dan, ondanks dat ze de laatste jaren als kat en hond samenleefden, toch aan elkaar gehecht geweest? Was het mogelijk om op zo'n bizarre manier vorm te geven aan wederzijdse genegenheid? Of had er toch alleen maar minachting tussen hen gewoekerd? Minachting die het laatste beetje genegenheid had doodgedrukt ... of nog net niet? Het was allemaal voorbij, ja, dat was wel zeker. Maar of het de gravin berouwde of opluchtte, bleef voor Irene een vraag. 40.

Wanneer het gezegde waar was dat driemaal scheepsrecht is, dan moest het deze keer gebeuren, vond Jan. Hij liep tot voor de pastorie, de plaats vanwaar hij het meeste van de lucht kon overzien. Geheel onverwacht een harde knal. Hij dook in elkaar. Gehuil van motoren, geratel van machinegeweren, explosies. Een hels kabaal barstte los. Nog maar één gedachte speelde door zijn hoofd: de schuilloopgraaf in! Hij was er tegelijk met de anderen, die de keukendeur uit kwamen stormen. Mevrouw Jespers drukte haar kinderen dicht tegen zich aan. Twee reeksen ontploffingen deden de grond beven. Een wand van de loopgraaf stortte gedeeltelijk in. "Die waren dichtbij," bracht Jespers met een benepen stem uit. "Het sanatorium," veronderstelde Jan. Na een minuut of twintig kwam er een eind aan het inferno. Jan klauterde als eerste uit de loopgraaf en hielp de anderen een handje. De FLAK bij Geitenbeek, die nog een paar schoten liet horen, zweeg vervolgens. "Moet je hier zien," wees Jespers met de neus van z'n schoen op een grote scherf. "Afblijven," beet hij z'n jongste dochter toe die het ding wilde oprapen. Overstuur rende het kind naar binnen. In de richting van Divisionsdorf zag Jan donkere rookwolken opkolken. Hij voelde de neiging opkomen om de fiets te pakken en te gaan kijken. Maar wie verzekerde hem dat ze niet terugkwamen? Hij kon tot de schemering wachten. En ze kwamen inderdaad terug, de vliegtuigen. De FLAK kwam weer tot leven, en opnieuw kropen ze met z'n vijven onder de grond. 't Was een heel karwei geweest om de schuilplaats te bouwen. Jans inspanning was niet voor niets geweest, want nu bewees de schuilplaats hun dan toch goede diensten. Hoewel de aanval verder weg was dan de vorige, was die onmiskenbaar veel zwaarder. Blijkbaar vonden de geallieerden het vliegveld nog steeds veel belangrijker dan Divisonsdorf. De paar bommen die ze aan het kamp besteedden, stonden in elk geval in geen enkele verhouding tot de vrachten die ze weer over het vliegveld uitstortten. Verspilling, wist Jan, want de Duitsers hadden het al dagen geleden opgegeven en verlaten. Je reinste verspilling; hij kende wel een beter adresje! Na het bombardement bleef de lucht gevuld met jagers, die doorlopend als snoeken op hun doelen doken. Divisionsdorf moest diverse salvo's incasseren. Veel zou het wel niet uithalen. De barakken met muren van ruim een halve meter dik waren wel bestand tegen zulke beschietingen. En tegen bomscherven. Trouwens, het personeel - voorzover nog aanwezig - zat natuurlijk al lang veilig in de bunker. Die dag keerde tegen half vier de rust in de lucht terug. De hoogste tijd om poolshoogte te gaan nemen op de Koningsweg, vond Jan. Het aanhoudende geschiet in de verte verbaasde hem. Het moesten Duitsers zijn, want de geallieerde grondtroepen zaten nog in België. Maar waarom gingen die Duitsers daar zo te keer? Een ogenblik dacht hij aan een opstand. Zouden Duitse troepen aan het muiten zijn geslagen? Bij het kruispunt van de Kemperbergerweg en de Koningsweg stond een groepje nieuwsgierige mensen. Bewoners van De Kruishorst, onderwie ook Stokkink, en een paar werklui van het vliegveld die in de buurt in de kost waren, stonden om een man, blijkbaar net terug uit de stad. Hij vertelde opgewonden een onsamenhangend verhaal over zware bombardementen, branden, veel doden en ... parachutisten! Er zouden parachutisten geland zijn in de buurt van Oosterbeek. Onder de Duitsers was paniek uitgebroken. Hij had met eigen ogen gezien dat ze er vandoor gingen in vrachtwagens die kanonnen voorttrokken: "Die stuiterden er gewoon achteraan, zó hard jakkerden die lui!" Over de parachutisten wist hij verder weinig te vertellen, dat had hij ook maar van horen zeggen ... Stokkink merkte Jan op en kwam op hem af. "Rijsenburg is afgebrand!" "Rijsenburg?" vroeg Jan ongelovig. Rijsenburg, de statige boerderij even verder aan de Koningsweg, die door de Duitsers was gevorderd. Vanaf waar hij stond kon hij de boerderij tussen de bomen door zien liggen. De kap was verdwenen en tussen de muren steeg rook omhoog. "Bij de eerste aanval vloog hij al in brand. We konden het vanuit huis zien gebeuren," vertelde Stokkink. "Het brandt nog steeds. De kap is al naar beneden gekomen." Hoe de situatie verderop was, wist hij niet. Hij had zich die kant nog niet opgewaagd. Jan besloot zijn verkenningstocht voort te zetten. Hier werd hij niet veel wijzer. Hij passeerde de rokende ruïne van Rijsenburg. Ter hoogte van Divisionsdorf stelde hij vast dat het in die omgeving harder tekeer was gegaan dan hij had verwacht. Een groot aantal soldaten was druk bezig de weg, die bezaaid lag met versplinterde stukken boomstam, afgeschoten takken en puin, weer begaanbaar te maken. Voorbij de inrit naar de bunker lagen zelfs twee ontwortelde bomen over de weg, maar die lieten ze liggen. Met de fiets over de schouder nam hij een aantal hindernissen, onderwijl de zwoegende mannen groetend. Een dikke mof rechtte de rug, zweet parelde op zijn brede voorhoofd. Hij trok een zakdoek als een servet en begon omstandig gezicht en hals af te drogen. Jan dacht dat de man wel rijp was voor een praatje, maar hij vergiste zich. Een meter of vijftig verder schoof hij met de fiets achter een grote neerhangende tak. Een mooie plek om eens even rustig rond te kijken. Het sanatoriumgebouw brandde nog steeds, achter enkele vensters ontwaarde hij vlammen. Niets wees erop dat de Duitsers probeerden de brand te blussen. Het camouflagenet was losgeraakt en hing als een rouwkrans rond het geblakerde gebouw. Zo te zien had de lijn van de aanvallen van de jachtbommenwerpers - het zouden de gevreesde Typhoons wel zijn geweest die de Duitsers deze verrassing hadden bereid - zuid-noord gelegen. Goed bekeken, want zo ontliepen ze in elk geval de FLAK-stellingen in de buurt van Geitenbeek. Het verklaarde meteen waarom de pastorie en de kerk, hoewel die maar op een paar honderd meter van het kamp af lagen, geen enkele schade hadden opgelopen. Had hij deze aanvalslijn niet in zijn laatste rapport aanbevolen? Dan hadden ze misschien toch nog iets goed gedaan! Hier had hij het wel gezien. Maar eens even bij Geitenbeek kijken hoe het die was vergaan. De bosbaas, die aan de straat stond te kijken, zag hem al van verre aankomen. Hij was wild enthousiast, waaruit Jan opmaakte dat hij en zijn vrouw er in elk geval zonder kleerscheuren van af waren gekomen. "Een machtig gezicht man, je kon ze hier vandaan prima zien, die grote zweefvliegtuigen en die parachutisten. Niet te geloven, duizenden waren het er, duizenden ..." Parachutisten? Zweefvliegtuigen? Had die kerel op de hoek het dan toch bij het rechte eind gehad? De woordenstroom van Geitenbeek was niet te stuiten. "Hier stond ik," wees Geitenbeek en hij ging demonstratief achter een dikke beukenboom staan. "Moet je kijken man, een prachtig uitzicht hier." Hij stond met de armen gespreid. Moet je zelf kijken" drong hij aan. Jan kon niet anders dan de fiets tegen de boom zetten om bij de oude man te gaan staan, die geen aanstalten maakte om achter de boom vandaan te komen. Het uitzicht over het open veld voor hen was inderdaad wijds. "Vertel nou eens rustig aan, Geitenbeek, wat is er nou precies aan de hand," spoorde Jan hem aan. Want dat de bosbaas iets bijzonders had gezien, dat was inmiddels wel duidelijk. Geitenbeek begon bij het begin. Eerst waren de jagers gekomen, die de halve FLAK- stelling voor het huis aan flarden hadden geschoten. De bij de andere stelling, meer naar het westen, was het flink tekeer gegaan. Dus ook die zou zijn trekken wel thuis hebben gehad, veronderstelde Geitenbeek. "Het was prachtig man. We zaten weer op de voorste rij! Het ging net als de vorige keer. Ze kwamen van daar af, doken op de stelling, takke-takke-takke-tak, en dan omhoog en weg. Op het laatst schoot er geen enkel stuk meer; of ze waren kapotgeschoten of de schutters hadden de benen genomen. Reken maar, dat het die gasten dun in de broek gelopen is! Man, het ging erop, het leek wel oorlog!" aldus Geitenbeek in zijn enthousiasme. Jan kon zijn lachen nauwelijks bedwingen. Hoe kwam die ouwe er bij, het leek wel oorlog ... Dat was pas humor, al had hij dat zelf niet in de gaten! De jagers waren nauwelijks van het toneel verdwenen geweest of de bommenwerpers kwamen het vliegveld onder handen nemen. "Zonde van de bommen, want ze kunnen ze alleen nog maar in de gaten gooien die ze er de vorige keren al in gegooid hebben," vond Geitenbeek. Rond half twee leek alles weer rustig en was hij naar buiten gegaan om te kijken wat er bij zijn overburen op de heide gebeurde. Een ogenblik was hij bang geweest dat er een volgende golf van bommenwerpers aan zou komen. Maar nee, het waren laagvliegende transportvliegtuigen, waar parachutisten uitsprongen. Daarna draaiden de vliegtuigen uit het zicht. Maar er waren ook grote vliegtuigen die vliegtuigen zonder motor op sleeptouw hadden. Die koppelden ze dan los. Al draaiend en steil dalend verdwenen ze achter de bomen. Die moesten dus geland zijn. Hoeveel? Honderd? Tweehonderd? Bar veel in elk geval, hij was al snel de tel kwijt geraakt. Jan stond versteld. Waren ze veraf geland? Veraf? Hoe kwam die daarbij! Nog niet eens bij Wolfheze! Die zweefvliegtuigen staan nog vóór Wolfheze, durfde Geitenbeek te wedden. Die parachutisten, ja die waren wat verder. "Hoor je dat schieten in de verte? Nou dat zijn ze volgens mij. Vanmiddag klonk het veel dichterbij. Weet je wat ik geloof? Dat ze richting Oosterbeek trekken." Richting Oosterbeek? Ze landen met duizenden en duizenden bij Wolfheze. Bijna in het krankzinnigengesticht. Op hooguit - ja, wat zou het zijn, een kilometer of zes? - afstand van het belangrijkste luchtverdedigingscentrum van westelijk Europa en wat doen ze? Ze trekken naar Oosterbeek! Wat voor een stelletje ongelooflijke sukkels zit daar toch in Engeland? Ze hadden het hele zootje hier zó kunnen oprollen. Maar nee, ze trekken naar Oosterbeek! Het ontbrak er nog maar aan dat ze de hele troep het krankzinnigengesticht in Wolfheze hadden laten binnenmarcheren! Met een van nijd vertrokken gezicht stampte hij op de pedalen. Hij moet het stuk weg in record snelheid hebben afgelegd, want plotseling moest hij krachtig remmen om niet op een dikke tak te vliegen die over de weg lag. Hij gooide de fiets over de schouder om de eerste obstakels te nemen. Hij was bij de afhangende tak, dus nog zo'n meter of zestig van de inrit van de bunker af, toen hij motoren hoorde. Geen vliegtuigmotoren, maar die van vrachtwagens. Langzaam kwam een vrachtwagen met huif uit de inrit gekropen. Op elk voorspatbord zat een soldaat die zich aan de koplamp vast hield: waarnemers om te waarschuwen wanneer er jachtvliegtuigen in zicht kwamen. Achter de vrachtwagen verscheen een personenauto, met de kap open. Aan het stuur ... jawel ... de generaal zelf! Grabmann. Achter de auto van de generaal weer een vrachtwagen met kerels op de voorspatborden. De eerste vrachtwagen draaide behoedzaam de weg op. Allemachtig, de bak zat vol militairen! Na de tweede vrachtwagen volgden er twee bussen met Helferinnen en nog een vrachtwagen met soldaten. Als laatste draaide een open terreinwagentje, een zogenoemde Kübelwagen, de weg op. Jan was met stomheid geslagen. Daar gingen ze. De ratten die het zinkend schip verlieten. Bijtijds verlieten. Gevlogen waren de vogels. Verkeken waren de kansen om dit wespennest definitief uit te roken. Had hij hier meer dan een jaar rondgehangen om dit te moeten aanschouwen? Was alles tevergeefs geweest? Ja, daar begon het aardig op te lijken. Hij smeet de fiets, die hij nog steeds over de schouder had, woedend van zich af en liet zich op de wal in de berm neerploffen. In de verte klonk geweervuur. "Ze trekken naar Oosterbeek ... ze trekken naar Oosterbeek ... de idioten ..." Een hele reeks verwensingen volgde. Hier was hij altijd al bang voor geweest. Het leek of er iets in hem brak. Het werd hem te machtig. Was het dan eindelijk gekomen? Het moment waarop hij de spanning niet langer kon verdragen? Er moest een keer een eind aan komen, het kon niet anders. Anderhalf jaar spanning, angst, teleurstelling, woede, Maria, en nu dit. Alles was voor niets geweest! Hij verborg zijn gezicht in zijn handen. Het werd hem even te machtig.

Toen hij thuiskwam, had hij een merkwaardig gevoel van opluchting. Het verblijdde hem niet, noch verontrustte het hem. Hij constateerde het en het liet hem verder koud. Wat kon er in twaalf uur veel gebeuren, filosofeerde hij, voor zijn kamer op een keukenstoel zittend, terwijl hij de rust en de geuren van de invallende avond op zich liet inwerken. Wat een volmaakt vredige nazomerdag beloofde te worden, had zich ontpopt als een dag waarop dood en verderf bezit hadden genomen van stad en land. De oorlog die altijd veraf of hoog boven had gewoed, was nu plotseling rondom. "En wat dan nog?" Een beving van de aarde schrok hem op uit zijn overpeinzingen. De ruiten rammelden, maar hij wachtte tevergeefs op de bijbehorende dreun. Alleen een gedempt gerommel, anders niet. Toch moest de ontploffing niet veraf hebben plaats gevonden, anders had de grond niet zo getrild. Zou er op het vliegveld iets in de lucht gevlogen zijn? Maar waarom was de klap dan uitgebleven? Je zou haast zeggen dat het een onderaardse ontploffing was geweest. Later op de avond hoorde hij dat ze het op de hoek bij De Kruishorst ook hadden horen rommelen en de grond hadden voelen beven. Ze hadden aan de straat gestaan en waren er zodoende vrij zeker van dat het geluid uit de richting van de bunker kwam. Even later was een Kübelwagen van de Luftwaffe met een stuk of vier kerels uit de inrit van de bunker gekomen. Dat was alles wat ze wisten te vertellen. Het zou hem niet verbazen, wanneer die kerels waren achtergebleven om de bunker op te blazen, nu de anderen de benen hadden genomen.

De volgende ochtend vroeg meldde Tiemens zich bij de pastorie. Jespers kon hem niet direct ontvangen, hij was nog niet in de kleren. Jan, op de normale tijd opgestaan ofschoon hij er wel van overtuigd was dat er geen post uit Arnhem gebracht zou worden, was in de moestuin aan de slag gegaan en had de lichte motorfiets aan horen komen. Naast de pastorie knoopten ze een gesprekje aan. De rentmeester wist te vertellen dat gistermiddag, voordat de luchtlanding was begonnen, de Willems Kazerne in de stad was gebombardeerd. Ook het nabij gelegen restaurant Royal had daarbij treffers opgelopen en was uitgebrand. Verder lag het telegraafkantoor op de hoek van de Apeldoornsestraat en het Velperplein in puin en op diverse andere plaatsen in de binnenstad woedden branden. De Arnhemse brandweer stelde alles in het werk om de branden meester te worden. Zelfs de hulp van de Schaarsbergse bosbrandweer was ingeroepen. Alle verwoede pogingen ten spijt, bleven de branden om zich heengrijpen. Hoe hij dat allemaal wist? Van zijn broer, de architect die in de Koningstraat, in het centrum woonde. Die had er heel dichtbij gezeten. Gisteravond was hij met zijn vrouw behouden bij familie in de Van Ruisdaelstraat, vlak bij de Gulden Spijker aangekomen. Bij Het Land van de Markt was de architect boswachter Van Buuren met zijn mannen tegengekomen die juist de Koningstraat ingingen. "Het schijnt het in de stad te wemelen van de parachutisten." Ook de radio had over een groot offensief gesproken, waarbij niet alleen luchtlandingstroepen bij Arnhem, maar ook bij Eindhoven en Nijmegen waren ingezet. Wijselijk vroeg Jan niet hoe de rentmeester wist wat er over de radio gezegd was, nu de stroom was uitgevallen. Je kon immers beter niet teveel weten. Jan vertelde wat hij van Geitenbeek had gehoord. De stukjes van de legpuzzel pasten goed in elkaar. Van Jespers hoorde hij na het vertrek van de rentmeester dat graaf Von der Goltz de afgelopen nacht onverwacht was overleden. Als de toestand het toeliet, wilde hij vanochtend nog even naar de gravin. "'t Is een beroerde situatie, daar op Het Jachthuis," verzuchtte Jespers en vertelde wat er op Het Jachthuis was voorgevallen.

In de loop van de ochtend joeg een troep op boomhoogte voortrazende Duitse jagers Jan de stuipen op het lijf. Ze vlogen westwaarts, dat voorspelde niet veel goeds. Vreemd, een aantal leek om te draaien. Inderdaad kwamen ze terug ... geratel van boordwapens, ontploffingen! Uit Divisionsdorf begon opnieuw rook op te stijgen. "Dat is het toppunt!" mompelde Jan, "beginnen die moffen hun eigen kamp te beschieten. En niet zuinig ook! Je zou je eigen ogen toch niet meer geloven?" De aanval was kort maar hevig en even onverwacht al ze kwamen, verdwenen de jagers. Na een minuut of twintig kwam een grote formatie jagers weer heel laag over, nu oostwaarts. Van een luchtgevecht had Jan niets gemerkt. Jan vreesde dat ze de parachutisten het leven zuur hadden gemaakt. In de verte was het schieten intussen opgelaaid.

's Middags verschenen er in groten getalen geallieerde jagers en werden nieuwe versterkingen en voorraden door de lucht aangevoerd. De berichten over het verloop van de strijd bleven elkaar tegenspreken. Dus kwam er een een enorme geruchtenstroom op gang kwam. De speculaties over de krijgskansen waren niet van de lucht. Van Duitse tegenstand van enige betekenis zou volgens sommigen niet veel te merken zijn. Maar uit de Arnhemse vluchtelingen vertelden, viel af te leiden dat er in de stad op verschillende plaatsen fel werd gevochten. De verkeersbrug over de Rijn, waar alles om te doen scheen, zou nog steeds in Engelse handen zijn. Anderen hadden Duitse tanks gezien en geschut dat ze kennelijk van heinde en verre aansleepten. Volgens weer andere bronnen zouden de Engelsen al aan het IJsselmeer staan, zouden er ook bij Apeldoorn luchtlandingen hebben plaatsgevonden, zou Seyss Inquart al gevangen zijn genomen en zou de prins in Eindhoven zijn aangekomen. Het ene gerucht was nog wilder dan het andere. Op de derde dag maakte de euforie die het vooruitzicht op de voor de deur staande bevrijding teweeg had gebracht, plaats voor bezorgdheid. De troepen uit het zuiden waren tijdens hun opmars vertraagd. Grote zwermen Duitse jagers namen straffeloos aan de strijd deel. Langs de Bakenbergseweg waren de Duitsers druk bezig extra luchtdoelgeschut in stelling te brengen. De berichten uit Arnhem waren alarmerend. Nieuw aangekomen vluchtelingen meldden dat de stad inderdaad op verschillende plaatsen brandde. Diezelfde dag scheerde een Stirling bommenwerper op geringe hoogte over de pastorie. Het toestel brandde fel, het geloei van het vuur dat, aangewakkerd door de luchtstroom, aan de vleugel vrat, was boven het motorgeronk te horen. Het vliegtuig beschreef een wijde cirkel en stortte ongeveer een kilometer verder neer. De gitzwarte paddestoel die snel boven de bomen uitsteeg, markeerde de inslag. Een aantal mensen spoedde zich naar de plaats des onheils, maar hulp baatte niet meer. Ontploffende munitie en de verzengende hitte hielden de hulpverleners en nieuwsgierigen op afstand. Grotere ontploffingen veroorzaakten grote vuurballen die in een zwarte rookkolom omhoog schoten. De Stirling was in het bos schuin tegenover de kruidenierswinkel van Hassink terechtgekomen. In het bos van de gravin. Vanaf de weg waren ze niet te zien, maar naar het sonore gezang van zware zuigermotoren te oordelen, vlogen er zuidelijker nog veel meer bevoorradingsvliegtuigen. Het geschut aan de Bakenbergseweg nam ze onder vuur. Ook Jan begon het gevoel te bekruipen dat het niet goed ging. Laat in de middag hoorde hij dat op het Duitse kerkhof eveneens een groot vliegtuig was neergestort. En aan de Deelenseweg zou Stirling een geslaagde noodlanding op een weiland hebben gemaakt. Als er op zo'n kleine oppervlakte al drie vliegtuigen terecht waren gekomen, hoeveel zouden er die dag dan wel in het hele gebied naar beneden zijn gehaald? 41.

Gezien de oorlog die rondom woedde, was het uitgesloten dat de graaf op Schaarsbergen begraven zou worden. De gravin besliste, dat er dan maar bij Het Jachthuis moest gebeuren. Pluim twijfelde er niet aan dat de graaf liever op het soldatenkerkhof was begraven, maar hij durfde het de gravin niet voor te stellen. Dat was ook niet nodig, vond Tiemens, want mevrouw zou daar vast zelf ook wel aan gedacht hebben. "We kennen haar toch ...?" voegde hij er veelzeggend aan toe. De teraardebestelling werd bepaald op dondermiddag 21 september. Dominee Jespers zegde toe de eenvoudige plechtigheid te komen leiden, tenzij het te gevaarlijk was. Men kon van hem in redelijkheid toch niet verlangen zijn leven in de waagschaal te stellen voor een overledene, nietwaar? De gravin wees de jongens van de rentmeester de plaats aan waar ze het graf wilde hebben. Het was een plaats uit het zicht van Het Jachthuis. Doordat het telegraafkantoor op de hoek van de Apeldoornsestraat zondagmiddag was gebombardeerd, waren alle telefoonverbindingen uitgevallen. Zelfs de kinderen van de graaf en gravin waren dientengevolge nog niet op de hoogte van het onverwachte overlijden van hun vader. Het zag er dus naar uit dat het een begrafenis in wel erg kleine kring en zonder enig ceremoniëel zou worden. Er zou zelfs geen Duitse officier bij zijn ... En dan was het nog afwachten of de dominee zou komen opdagen. Niet alleen de achttiende gingen de gevechten in alle hevigheid door en voerden geallieerde jagers op verschillende plaatsen beschietingen uit, ze namen de negentiende namen zelfs nog in heftigheid toe. En – nog verontrustender - mengden zich Duitse jagers in groten getale in de strijd. Dichtbij de pastorie stortte een bommenwerper neer, terwijl bijna tezelfdertijd een vrachtvliegtuig op de rand van het moffenkerkhof neerkwam. Wie was er in deze dagen nog zeker van zijn leven?

De gesloten kist stond al in de hal opgesteld en in de salon was het kleine gezelschap in gespannen afwachting van de komst van de dominee. Het begon buiten lelijk te spoken en menigeen slaakte dan ook een zucht van verlichting, toen ze de stem van de predikant in de hal gewaar werden. Pluim, Zuidereng, Jansen en Leeman zouden de kist dragen. De rentmeester in jaquet en met de hoge hoed in de hand - zou, wanneer dat nodig was, aanwijzingen geven. Eén van de zonen van Tiemens droeg de krans die Jansen in opdracht van het personeel had laten maken. Het was er net zo een als hij op Heldengedenktag voor de graaf naar het soldatenkerkhof moest brengen. Bij het graf aangekomen, plaatsten de dragers de zware kist op de balken die al over de de kuil waren gelegd. Jespers stelde zich op naast de gravin en aan het voeteneind van het graf. Het overige gezelschap schuifelde onhandig rond het graf. Toen iedereen op z'n plaats stond, opende de dominee zijn bijbeltje. Tweemaal moest hij de lezing onderbreken vanwege het lawaai dat de FLAK-stelling bij het soldatenkerkhof produceerde. Een oorverdovende knal en inslag van scherven, gevolgd door een kogelregen door de toppen van de beuken, verstoorden op ruwe wijze de plechtigheid. Opnieuw scherven en ontploffingen, projectielen floten voorbij. Iedereen zocht in paniek dekking. Uitgezonderd één; zij stond daar fier aan de rand van het graf. Zou een Brantsen voor wat rondvliegende ijzer op de grond gaan liggen? Het vuren stopte even abrupt als het was begonnen en het gezelschap krabbelde enigszins beschaamd weer overeind. "Laten we het kort houden," stelde Jespers voor. Voor hem kon deze beproeving niet kort genoeg duren. Enkele minuten later zakte de kist in het gele zand van de Gulden Bodem en haastte het groepje zich opgelucht naar Het Jachthuis. De dominee ging rechtstreeks naar huis. 42.

De vluchtelingen, afkomstig uit het centrum van Arnhem en uit de wijken Lombok en Heyenoord, waar hard werd gevochten, stroomden Schaarsbergen binnen. Hoewel de verhalen van deze mensen nogal verward en soms tegenstrijdig waren, viel er wel uit op te maken dat de Duitsers de Engelsen aan het terugdringen waren. De troepen bij de brug zouden bovendien van de rest zijn afgesneden. In Schaarsbergen dreigde de situatie volledig uit de hand te lopen. Er zou snel regelend moeten worden opgetreden om orde te scheppen in de chaos die de toevloed van vluchtelingen veroorzaakte. Haast was geboden, men was al aan het plunderen geslagen. Van het hooimagazijn aan de Bakenbergseweg, een bedrijf dat zich vooral toelegde op de verwerking van graszaad, waren de gevorderde loodsen, die de Duitsers hadden volgestouwd met voedselvoorraden voor de Wehrmacht, al opengebroken. Binnen korte tijd liepen en fietsten overal mensen met blikken, zakken en dozen etenswaren. Het wachten was slechts op een Duitser die het in zijn kop zou halen om een eind aan het plunderen te maken. In zekere zin was het nog een geluk bij een ongeluk dat ze op dat ogenblik andere zorgen aan hun hoofd hadden. De mensen die dinsdags uit het centrum van de stad vluchtten, brachten het laatste nieuws over de benarde stad mee. De strijd spitste zich vooral toe in het gebied rond de oprit van de brug. De branden konden niet worden bestreden en breidden zich over een steeds grotere oppervlakte uit. De Schaarsbergse bosbrandweerlieden keerden dodelijk vermoeid huiswaarts. Van de toren van de Grote Kerk was de spits al afgeschoten. Het was bijna niet te geloven. Donderdag de 21e bracht nog meer rampspoed. De parachutisten hadden hun positie bij de brug moeten prijsgeven. Het grondleger had hen niet op tijd uit hun benarde positie kunnen ontzetten. De Grote Kerk zou, evenals de nabijgelegen Walburgiskerk, al ten prooi zijn gevallen aan de vlammen.

Langzaam kwam de hulp voor de vluchtelingen op gang. Jespers had gehoord dat er bij het huis van boswachter Van Buuren, gelegen bij de ingang van het landgoed Warnsborn, een hulppost voor vluchtelingen uit Arnhem werd ingericht. Van Buuren, Van Buuren ... het zou Van Buuren ook eens niet zijn! Jan vroeg zich af waar de man de energie vandaan haalde. Wat een kerel! Jan bedacht zich geen moment en fietste naar de Bakenbergseweg om zijn diensten aan te bieden. Eindelijk kon hij zich echt nuttig maken. Van Buuren was druk in de weer, liep te regelen en te commanderen alsof hij een grote heidebrand aan het blussen was. Voor hij het wist, zat Jan aan een tafeltje de nieuw aangekomenen in een schrift te registreren; naam, voorletters, geboortedatum, adres en, indien gezinshoofd, het aantal meereizende gezinsleden met hun leeftijden. Wat het directe nut ervan was, was Jan niet geheel duidelijk, maar hij deed het nauwgezet. Het vullen van de vele duizenden extra monden was geen geringe opgave. Voor de eerste opvang was er nog wel voedsel beschikbaar, maar de problemen bij een langduriger verblijf van zovelen in Schaarsbergen tekenden zich al af. Met de bevolking trokken ook de bakkers weg uit de bedreigde gebieden. Voerlieden die door Van Buuren werden ingeschakeld, haalden hun achtergelaten grondstoffen op. Er werd voorlopig nog voldoende meel aangevoerd, maar de oven van Johan de Kruijff, de enige bakker in Schaarsbergen, was, al bleef hij 24 uur per etmaal in bedrijf, veel te klein om er een voldoende aantal broden in te kunnen bakken. Van Buuren bedacht dat de oude oven van bakker Van Brakel wellicht uitkomst kon bieden. Hij liet er geen gras over groeien, reed naar Betje en deelde haar mee dat hij haar oven nodig had. Hij had twee bakkers uit de stad die direct aan de slag konden. Betje was opgetogen. Van Buuren liet onmiddellijk een vracht droog brandhout aanrukken en de volgende dag al, vele jaren nadat de oude Van Brakel dacht het vuur onder zijn oven voor de laatste maal te hebben gestookt, brandde het weer. Het duurde even voordat de stank, een gevolg van het verbranden van stof en allerlei ongerechtigheden die zich in de loop van tientallen jaren in de oude oven hadden opgehoopt, was verdwenen en de oven door en door warm was. Toen gleden onder het toeziend en goedkeurend oog van Betje de eerste vormen met deeg de oven in. "Dat had vader nog eens moeten meemaken ...!"

Er meldden zich steeds meer vluchtelingen uit Oosterbeek, die verhaalden van verbeten gevechten en talloze dode soldaten langs de wegen en in de tuinen. De verwoestingen zouden met geen pen te beschrijven zijn. Hoewel het geen strijdtoneel was, raakte Schaarsbergen steeds vaster in de greep van de oorlog. Er bleken bovendien meer vliegtuigen te zijn neergestort dan men aanvankelijk dacht. Een viermotorige Stirling bommenwerper was aan het eind van z'n geslaagde noodlanding Divisionsdorf binnen geschoven en pas in brand gevlogen nadat de bemanning het had verlaten. Een andere piloot had kans gezien zijn aangeschoten transporttoestel een paar honderd meter achter de grote bunker, dus in het gebied van de Hoge Veluwe, op een akkertje aan de grond te zetten. Of ook daar de bemanning het er goed had afgebracht, wist niemand.

Vrijdagochtend, weer onderweg naar Van Buuren, zag Jan dat de Duitsers onder aan de Stroolaan geschut aan het opstellen waren. Behalve gewone kanonnen, hadden ze ook een zogenoemde Nebelwerfer bij zich, waarmee ze kort na elkaar meerdere projectielen konden afschieten. Die dingen produceerden een angstaanjagend gehuil. Al vroeg in de zondagmiddag, de strijd was die dag zijn tweede week ingegaan, werd duidelijk dat de geruchten die al een paar dagen circuleerden, te weten dat de Duitsers van plan waren de bevolking van Arnhem te evacueren, op waarheid berustten. Hoewel de evacués aangeraden werd in de richting van Ede of Apeldoorn te trekken, gaf een groot aantal de voorkeur aan Schaarsbergen. Ze bleven liever dicht bij huis, zo lang zouden ze immers niet wegblijven. Nog de gehele volgende dag trok een ononderbroken stoet mensen, volgeladen fietsen, kinderwagens, handkarren en kruiwagens voortduwend, Schaarsbergen binnen. Vrijwel allemaal hadden ze het advies opgevolgd om een stok met een witte vlag mee te voeren. Het zou hen moeten behoeden voor beschietingen door geallieerde jagers. Vrijwel elk Schaarsbergs nam gastvrij ontheemden op, op sommige boerderijen verbleven in korte tijd al meer dan honderd mensen. De kerkvoogdij opende de deuren van de kerk. Het Godshuis werd noodonderkomen. In café Rust Wat, naast de kruidenierswinkel van Hassink, werd de hoofdevacuatiepost gevestigd die de evacuatie in goede banen moest zien te leiden. "Ga zitten," begon Van Buuren die hem even naar achteren had geroepen, "ik wil graag een beroep op je doen voor een bijzondere klus. Maar voor ik je het vraag wil ik je wel waarschuwen dat er risico's aan zitten." "Wat voor risico's ... grote ?" wilde Jan weten. "Grote," antwoordde de boswachter zonder aarzelen, "hele grote." "Waarom doet u het niet zelf?" "Je hebt gelijk. Het liefst bleef ik het alleen doen, maar ik kom nu eenmaal tijd en handen te kort." Hij wreef vermoeid zijn gezicht en legde vervolgens zijn handen achter zijn hoofd en strekte de benen. "Als ik zo vijf minuten blijf zitten, slaap ik," geeuwde hij. "Waarom vraagt u juist mij?" "Omdat ik je vertrouw ..." "Is dat de enige reden?" "Nee, ook omdat ik denk dat je de omgeving goed kent. En omdat je niet getrouwd bent. Laat ik er maar geen doekjes om winden; mocht er iets misgaan, dan blijft er in elk geval geen weduwe met kinderen achter." Van Buuren was getrouwd en had een dochter, wist Jan. "Doet u het daarom niet zelf?" De man in het groen zuchtte. "De risico's die jij loopt vallen in het niet bij die ik zelf loop," sprak hij in raadselen. Jan wilde weten hóe groot het risico dan wel zou zijn. "Dat hangt hoofdzakelijk van jezelf af. En van een beetje geluk." Vliegtuigen gierden laag over: Mustangs, naar het motorgeluid te oordelen. "Goed, ik doe het." "Mooi. Het gaat om het volgende," kwam Van Buuren ter zake, "er wordt momenteel op verschillende plaatsen een aantal Engelse parachutisten verborgen gehouden. Het zijn kerels die van hun eigen troepen zijn afgesneden. Op verkeerde plaatsen geland of uit het ziekenhuis weggelopen en zo. Met de evacués zijn er diversen, in burger kleding deze kant op gekomen. Om de verzorging te vergemakkelijken, en dan gaat het niet alleen om eten maar ook om de medische verzorging van de gewonden, willen we proberen ze op een paar plaatsen bij elkaar te krijgen. Ook makkelijk voor het maken van verdere plannen. Tot zover duidelijk?" Jan knikte: "Welke rol had u mij toegedacht?" "Voorlopig heb ik je nodig voor het rondbrengen van voedsel. Het voordeel is, dat de mensen je als postbode kennen. Als ze je op de transportfiets zien rondrijden, zal daar niet direct iets achter worden gezocht." "Maar er wordt helemaal geen post meer besteld," voerde Jan aan. "Dat is waar ook ... bliksems ..." Hij dacht een ogenblik na. "Nou ja, aan de andere kant ... als ik daar niet bij stilsta, is de kans groot dat een ander daar ook niet direct aan denkt. Dat risico moeten we maar op de koop toe nemen." Jan vermoedde dat het de man tegenover hem toch dwars zat, dat hij een steekje had laten vallen. Begon vermoeidheid hem parten te spelen? Motorgeronk kondigde de komst van zware vliegtuigen aan. De hoeveelste poging zou het al zijn om de parachutisten te bevoorraden? De Duitsers zouden er wel weer blij mee zijn. Keer op keer werden de voorraden afgeworpen boven plaatsen die de Engelsen nooit hadden bereikt of vanwaar ze al verdreven waren. Het luchtdoelgeschut blafte. Explosies niet ver af. Geen voorraden voor de Engelsen dus, maar bommen deze keer. "Zo, eindelijk weer eens vracht die ècht voor de moffen bestemd is," stelde Van Buuren met voldoening vast. Zo te horen vielen de bommen nogal verspreid. Waartegen het bombardement zich richtte, was van daaruit niet te bepalen. "Potdomme, die was dicht bij," reageerde de boswachter geschrokken toen een zware explosie het huis op zijn grondvesten deed schudden. "Hij maakte aanstalten om buiten te gaan kijken. "Kom eind van de middag maar hier heen, dan praten we wel verder. Ik raad je aan om nu door Warnsborn naar huis te fietsen, langs het Jachthuis en het boerderijtje De Hienenkamp. Geef je ogen vooral goed de kost. Hoe beter je het gebied kent des te gemakkelijker is het. En niet te vergeten, des te veiliger!"

Op een kaart van het landgoed die aan de wand hing, wees Van Buuren hem aan hoe hij het beste kon fietsen. "Als er gelegenheid voor is, moet je deze kaart de komende dagen maar eens goed in je opnemen." De omweg die hij op aanraden van Van Buuren maakte, was bepaald geen straf. Nooit had hij een afwisselender landschap gezien. Warnsborn had alles; heuvels, sprengen, beekjes, vijvers, weilanden, bossen, heidevelden en verrassende doorkijkjes. Zoals meerdere landgoederen in deze streek, had ook Warnsborn zijn Jachthuis. In de grote villa woonde mevrouw Starke, een rijke weduwe. Bij het Jachthuis boog de onverharde weg oostwaarts, passeerde De Hienenkamp om tussen het winkelhuis van kruidenier Hassink en café Rust Wat, waar de hoofdevacuatiepost nu op volle toeren draaide, op de Kemperbergerweg uit te komen. Het was druk op de weg, veel mensen kwamen hem tegemoet. Ze keken bepaald niet vrolijk. Geen wonder, je zult van de ene dag op de andere huis en haard moeten verlaten en alleen een schamel beetje aan persoonlijke bezittingen mee kunnen nemen. Wat hing deze stakkers nog meer boven het hoofd, welke ontberingen stonden hun nog te wachten? Een klein meisje liep aan de hand van een oude man, haar verbonden arm hield ze stijf tegen zich aan gedrukt.

Bij de school, die al lang niet meer als zodanig dienst deed, omdat de Luftwaffe hem had gevorderd en sindsdien als legeringsgebouw gebruikte, kreeg hij het kerkje in het oog. Wat een drukte! Het leek wel zondag. Een begrafenisdienst? Niet dat hij wist. En wanneer er één iets van een begrafenis moest weten, was híj dat wel! Pas toen hij op het pad was dat naar de kerk leidde, zag hij het. Waar het torentje had gestaan, gaapte een gat en een stuk van de gevel was totaal weg ... Schrik sloeg hem om het hart. In de ramen van de pastorie was geen ruit meer heel, de gordijnen waaiden zachtjes in de wind. Hij kwakte z'n fiets tegen de muur en drong zich door het volk naar de kerk. Tegen de muur zaten een paar bebloede mensen wezenloos voor zich uit te staren. Een oude vrouw lag op de grond en kreunde zachtjes. Iets terzijde lagen twee lichamen onder een laken. Dominee Jespers stond met een brandweerman te overleggen, terwijl een onbekende dokter uit de stad, zelf evacué, eerste hulp verleende aan een jongen die er slecht aan toe leek. Jan, die Ruiter wat verderop zag staan, beende naar hem toe om te vragen wat er was gebeurd. Vlak naast de kerk was een bom ingeslagen, een half uur geleden ongeveer. Een deel van de buitenmuur was weggeslagen en het dak zwaar beschadigd. Er waren nogal wat mensen in de kerk geweest, waarvan een aantal getroffen was door vallend puin en balken. Ruiter zweeg en knikte richting kerk. Twee brandweerlieden kwamen naar buiten met een deken waarin een slap lichaam in een vreemde houding lag. Een vrouw. Ze legden haar voorzichtig naast de andere twee lichamen onder het laken. Er ging een zacht gemompel op onder de toeschouwers, van wie er velen nog onder het stof en gruis zaten. Ze waren zich er terdege van bewust dat ze veel geluk hadden gehad, onnoemelijk veel geluk. "Een aantal zwaargewonden is al onderweg naar het ziekenhuis," vertelde Ruiter. De brandweerman die de leiding van de reddingsoperatie op zich had genomen, begon de omstanders toe te spreken. Allereerst bevestigde hij, dat er geen doden of gewonden meer in de kerk waren. Er ging een zucht van opluchting door de schare. Hij vroeg wie er tijdens het bombardement in de kerk was geweest. Een aantal handen ging de lucht in. Nu, die mensen raadde hij dringend aan om zich zo snel mogelijk bij de hoofdevacuatiepost te melden, teneinde nieuw onderdak te krijgen. De brandweer zou proberen zoveel mogelijk persoonlijke bezittingen uit de kerk te halen, die morgenochtend om tien uur in Rust Wat afgehaald zouden kunnen worden. De overigen werd vriendelijk doch dringend verzocht naar huis terug te gaan. De doden, van wie de identiteit nog niet was vastgesteld, werden, zodra vrijwel iedereen was vertrokken, naar de consistoriekamer gebracht.

Opgelucht zag Jan dat de smalle en diepliggende ruiten in zijn vertrek de luchtdruk van de explosie hadden weerstaan. Ook de ruiten die van de kerk waren afgekeerd waren nog heel, net als die aan de achterzijde van de pastorie trouwens. In de keuken trof hij alle vijf de Jespers. Ze waren ongedeerd, maar hadden de schrik nog danig in de benen. Ze zaten achter het huis toen de bom viel. Ze hadden wel bommenwerpers gehoord, maar die leken hun bommen tamelijk ver weg af te werpen. Het was dan ook geen moment bij hen opgekomen om dekking te zoeken. "Het kwam, wat je noemt, als een donderslag bij heldere hemel," aldus Jespers. Vrijwel onmiddellijk had er geschreeuw en gekrijs uit de kerk geklonken. Paniek. Terwijl mevrouw Jespers bij de kinderen bleef, spoedde hij zich naar de kerk, die nog vol stof hing. Hij hielp de eerste slachtoffers uit hun benarde positie bevrijden. Er schoten steeds meer mensen te hulp. "Waar ze zo snel vandaan kwamen, is me een raadsel," aldus Jespers, "maar binnen de kortste keren was de brandweer aanwezig. Ze hebben geweldig werk verricht. Alle lof voor die mensen!"

Dat er zoveel ruiten van de pastorie waren gesneuveld, was hoogst vervelend. Op verzoek van Jespers ging Jan eerst even bij schilder Haan langs. Die woonde aan de Kemperbergerweg, vlak bij de Stroolaan. Te hopen was dat hij nog wat glas, inmiddels een schaarser artikel dan voedsel, in voorraad had. "Zo, zo ...," was alles wat de oude schilder uitbracht nadat Jan hem had verteld welke averij de pastorie had opgelopen. Hij liet zijn witte sikje door zijn hand glijden en dacht na. Veel glas had hij niet meer, want even verder aan de Kemperbergerweg, onder aan de Menthenberg, was eveneens een bom een terechtgekomen. Hij was daar de hele middag aan het glaszetten geweest. Maar hij beloofde in het begin van de avond naar de pastorie te komen om de maten op te nemen. Hij zou dan wel zien hoe ver hij morgen kwam. Zijn glasvoorraad zou wel niet meer toereikend zijn om alle ramen te dichten, vreesde Haan. Hij zou in elk geval beneden beginnen. De rest moest dan maar zolang worden dichtgetimmerd. De timmerman moest toch de kapotte pannen vervangen en de andere weer op hun plaats leggen. Zodra Haan dan weer glas had, zou hij de overige ramen wel komen doen. De lui van het geschut onder aan de Stroolaan waren hun stukken gereed aan het maken voor transport. In het bombardement hadden ze waarschijnlijk een vingerwijzing gezien dat de vijand hun positie kende. Blijven zitten stond dan gelijk met de heldendood en daarvoor voelden ze zich nog niet rijp. "Het is ook onverantwoord, zoveel mensen bij elkaar met de oorlog zo dichtbij," was Van Buurens reactie op Jans verslag over de gebeurtenissen bij de kerk. "Er hoeft maar iets mis te gaan en de ellende is niet meer te overzien." "Ja, dat heb ik nog vergeten te zeggen: heb je de transportfiets bij je?" veranderde hij van onderwerp. Jan kon hem gerust stellen. "Zet hem maar achter het huis en wel zo, dat we de mand gemakkelijk vanuit de achterdeur kunnen volladen." "Kijk, dat is nou het voordeel van een hulppost. Je kunt wat apart houden voor 'noodgevallen'," grijnsde Van Buuren terwijl de mand zich vulde met broden en blikken. "Het brood komt vers uit de oven van Betje, maar de rest hebben we van de moffen gekregen. Een hulpje is vorige week met paard en wagen bij het hooimagazijn op bezoek geweest en heeft een mooi vrachtje kunnen meenemen. Het ligt nu bij hem onder het stro. Als ik wat nodig heb, hoef ik maar te kikken en komt er weer een kruiwagen vol. Zo doen we dat," zei hij tevreden. "Het lijkt wel genoeg voor een weeshuis," verwonderde Jan zich over de mand die al bijna vol zat. "Daar kon je wel eens gelijk aan hebben," was het antwoord van Van Buuren, die hem vervolgens vroeg welke weg hij gisteren had genomen. "Mooi. Als je nu dezelfde weg neemt, naar het Jachthuis rijdt en daar aanbelt, dan zal mevrouw Starke, een pittig vrouwtje, wel opendoen. Zeg dan, dat je een cadeautje van de buurman komt brengen. Dus niet van Van Buuren, maar van de buurman. Ze zal je wel helpen bij het uitladen, waarna je regelrecht naar huis rijdt. Je ziet niets, je hoort niets. Duidelijk? Nog vragen?" Het was duidelijk. Geen vragen. "Morgen dezelfde tijd hier. Succes."

Het stelde echt niets voor. Fietsen, aanbellen, oudere dame, cadeautje van de buurman, niets gehoord en niets gezien. Hoewel er wel rare geluiden uit het kippenhok aan de bosrand kwamen. Dat hanen konden zingen, en nog wel in het Engels ... Maar opnieuw was hij gedurende zijn tocht door Warnsborn niemand tegengekomen en dat stelde hem gerust. In de schemering zag het geschonden silhouet van het met klimop begroeide kerkje aan de bosrand er macaber uit. Jan vroeg zich af of de doden nog in de consistoriekamer lagen. Morgen moest hij maar beginnen met graven. Ze zouden alledrie wel hier begraven moeten worden. Vlak voor de pastorie haalde hij schilder Haan in.

Wanneer had hij het laatste graf gemaakt? Was het niet kort voor de invasie geweest? Ja, zo lang geleden alweer. Het toonde maar weer eens aan hoe onvoorspelbaar de dood was. Zo delf je twee graven in de week, dan weer meer dan drie maanden geen. En nu, als het een beetje tegenzit, drie tegelijk. Inmiddels was al besloten dat de doden inderdaad op Vredeoord zouden worden begraven, alleen stond nog niet vast wanneer. In de loop van de dag bracht de timmerman met de handkar drie ruwhouten kisten. Hij had meteen platen triplex meegenomen voor het provisorisch herstel van de pastorie. Na het kisten bleef de vraag wat er verder moest gebeuren. Een arts had wel verklaringen opgemaakt dat hij de lichamen had geschouwd en de dood alsmede de doodsoorzaak had vastgesteld, maar wie het waren was nog steeds niet bekend.

Het werd een onrustige nacht. Met de westenwind was goed te horen, dat Oosterbeek onder een zwaar trommelvuur lag. De ongelijke strijd zou eerder een kwestie van uren dan van dagen zijn. In zijn kamer kon Jan de granaatexplosies duidelijk horen. Hij had met die kerels te doen. Het zag er niet goed voor ze uit, zo bleek uit de verhalen van de vluchtelingen die nog steeds uit Oosterbeek aankwamen. Het gebied waarin de parachutisten nog stand hielden, scheen steeds kleiner te worden. Intussen bleven de Duitsers van alle kanten versterkingen aanvoeren. Er moest iets verschrikkelijk zijn misgelopen, dat kon haast niet anders. Hadden de geallieerden een ernstige misrekening gemaakt in hun plannen? Hij moest het bijna wel geloven, wanneer hij bedacht hoe ze Grabmann en zijn hele staf de kans hadden geboden om ongehinderd van het strijdtoneel te verdwijnen. Daardoor konden zij op een veilige plaats hun dodelijk werk weer ongehinderd voortzetten. Ja, er was iets verschrikkelijk mis gegaan. Dat kon niet anders!

Jammer genoeg kreeg hij de graven net niet in één ochtend af. Na het eten zou hij nog even terug moeten. Bij de pastorie was schilder Haan met de ruiten in de weer, hij schoot al aardig op. Bij de kerk stond een groepje mannen te overleggen en te gebaren wat er gedaan moest worden om te voorkomen dat de schade aan het gebouw nog zou verergeren. Het zou er wel op uitdraaien dat het dak tijdelijk werd gedicht en de muren waar nodig werden gestut.

In de loop van de middag fietste hij op zijn gemak naar Van Buuren. Onderaan de Stroolaan was het geschut verdwenen. Bij de winkel van Betje waren mannen zakken meel aan het lossen. Hé, dat meisje was er ook nog. Hij had haar sinds lang niet meer gezien. Leuk ding ...Ze kreeg hem in het oog en zwaaide. Hij voelde zich kleuren! "ACHTUNG!" Hij schrok. Hij had de Duitser, die achteruitlopend en een rol draad afwikkelend uit de voortuin van het huis schuin tegenover Betjes winkel kwam, totaal niet gezien. Hij raakte hem met het stuur en maakte een zwieper naar rechts. De geschrokken Duitser, een jonge jongen nog, wenste hem een reeks dodelijke ziekten toe. In de boomgaard achter het huis ontwaarde hij een kanon. Aha, de heren waren dus nog niet verdwenen, maar alleen een stukje aan het verkassen.

Een ogenblik wist hij niet wat hij moest doen. Er stond een motorfiets bij Van Buuren voor de deur. Onraad? Snel keek hij om zich heen, maar er was niets ongewoons te bespeuren. "Ik schrok me kapot. Van wie is die motorfiets?" "Van mij," antwoordde Van Buuren nuchter, "van wie zou die anders zijn, dacht je?" Jan kon de man nauwelijks geloven. "Met al die drukte heb ik hem maar weer van stal gehaald." Hij moest wel lef hebben, dacht Jan. Terwijl de moffen zichzelf noodgedwongen op krakkemikkige fietsen of te voet moesten verplaatsen, vond Van Buuren, nog maar net drie jaar tuchthuis achter de rug, het gemakkelijker om op zijn Sparta rond te tuffen! "Kijk maar uit dat ze hem niet afpakken." "Doen ze niet," zei Van Buuren nors en hield Jan een indrukwekkend document onder de neus volgens hetwelk de motorfiets 'der Feuerwehr von Arnheim von keiner deutschen Dienststelle beschlagnahmt werden darf'. Hij vouwde het dubbel en stak het weer bij zich. Jan vroeg zich af welke instantie zo'n merkwaardige verklaring had afgegeven. Verder was de boswachter die ochtend nogal zwijgzaam. Het was alsof hem iets dwars zat en Jan vond het beter hem er maar op de man af naar te vragen. "Ergens mee zit ...? ergens mee zit ...?" klonk het onheilspellend, "heb je het dan nog niet gehoord?" "Nee, wat zou ik dan gehoord moeten hebben?" De boswachter pakte hem ruw bij de mouw en trok hem achter zich aan tot naast het huis. "Hier ..., luister ...!" "Ik hoor niks," antwoordde Jan, toch enigszins van zijn stuk gebracht. "Precies, dat is het hem juist! En dat is al sinds vanmorgen zo! Je hoort niets meer. Er wordt niet meer geschoten. Met andere woorden, ze hebben zich overgegeven of hebben hun biezen gepakt. Maar één ding is zeker: het is afgelopen. Afgelopen ... einde ... Schluß!

Hij hielp de aangeslagen boswachter met het gereedmaken van het voedsel dat hij naar mevrouw Starke zou brengen. "Er gaat straks nog iemand met je mee," zei hij plotseling. "Weet je waar Van de Ven woont?" Dat wist hij; aan de andere kant van het bosje tegenover het huis van Van Buuren. Naast het klooster van de Carmelitessen. "Goed. Daar is vanmiddag een doofstomme kerel aangekomen, die ik dringend moet spreken. Daarna breng jij hem weg. Je moet hem zo maar even gaan halen. Van de Ven weet ervan." Pas toen drong tot hem door dat er iets niet klopte. Met een doofstomme kerel praten ...? "'t Is nog geen 1 april, Van Buu ..." "Ik begrijp wat je gaat zeggen," onderbrak die hem, "maar het zit zo. Die kerel is een Engelse officier en die spreekt dus alleen maar Engels. Om te voorkomen dat hij binnen de kortste keren tegen de lamp loopt, heeft hij een persoonsbewijs gekregen waarop staat dat hij doofstom is. Dan hoeft hij niets te horen en niets te zeggen, snap je. Horen, zien en zwijgen, zogezegd. Er zijn deze dagen in deze omgeving trouwens opvallend veel doofstommen van tussen de twintig en dertig jaar oud langs de weg," merkte Van Buuren glimlachend op, "en deze ene helpt toevallig mee om ze allemaal in één instituut te krijgen!"

Tegen het vallen van de avond fietste Jan, zonder een woord te wisselen, samen met de Engelsman van De Enck naar het huis van mevrouw Starke. Twee dagen later, de graven waren gereed, gaf de Arnhemse brandweercommandant op eigen gezag opdracht de drie lijken, die nog steeds in de consistoriekamer lagen, te begraven. Met het oog op de volksgezondheid was het niet langer verantwoord de begrafenis nog langer uit te stellen. Dat nog niet alle formaliteiten waren vervuld, moest men dan maar op de koop toe nemen. Nood breekt wet. 43.

Toen haar zondagmiddag van het evacuatiebevel ter ore kwam, ontbood de gravin meteen de rentmeester om de ontstane situatie te bespreken. Behoorde de Gulden Bodem bij de wijken ten noorden van de spoorlijn die morgen geëvacueerd moesten worden? Het landgoed lag wel ten noorden van de spoorlijn. Ook lag het ten zuiden van de Schelmseweg, de denkbeeldige grens met Schaarsbergen dat niet geëvacueerd behoefde te worden. Waarom zou ze blijven? Alleen om de moffen dwars te zitten. Maar het krioelde van de SS-ers en die trokken zich nergens wat van aan. Gräfin von der Goltz? De proleten wisten niet eens wat adel was! De hoop dat de geallieerde legers Arnhem nog zouden bereiken, was intussen vervlogen. Werd Arnhem frontstad? Wat had een oude vrouw daar nog te zoeken? Maar haar bezittingen in de steek laten? Vrijwel iedereen en alles achterlaten aan wie waaraan zij in de loop der jaren zo gehecht was geraakt? De overweging dat men haar zou kunnen uitmaken voor een tweede Wilhelmina maakte haar het besluiten moeilijk. Na uren van wikken en wegen besloot ze te evacueren. Haar dochter in Wijhe zou haar zonder twijfel met open armen ontvangen. Tiemens zou alles in het werk stellen om op de Gulden Spijker te blijven teneinde, voorzover de omstandigheden dat toelieten, zijn functie van rentmeester te kunnen blijven uitoefenen. Er waren wel een paar redenen te verzinnen die op het eerste gezicht rechtvaardigden dat het evacuatiebevel niet op hem van toepassing was. Eigenlijk hoorde zijn rentmeesterswoning bij Schaarsbergen, waar ook de bezittingen van de gravin lagen. En had hij niet ook toezicht uit te oefenen op het Ehrenfriedhof? Nee, dat had hij niet, maar welke mof wist dat? Het klonk in elk geval goed.

Aan het eind van de middag kwam de rentmeester de Stroolaan weer optuffen en stopte bij Betje van Brakel. Op hetzelfde moment dat hij aan de bel trok, begon het kloosterklokje te luiden. Nou, zo hard had hij nu ook weer niet getrokken, grinnikte Adriaan om z'n eigen grapje. Een uurtje later meldde Irene zich bij de gravin en begonnen beiden met het inpakken.

Allen ondergingen de ernst van het moment. De gravin ging de kring rond om allen de hand te drukken: Pluim met vrouw en kinderen, de vrouw van Busser, Tiemens met vrouw en kinderen, Zuidereng met vrouw, Irene en het andere meisje. "Moge God jullie allen sparen," wenste zij hun tenslotte toe. Tuinman Busser die bij de deur van de auto aan de bestuurderskant stond, wenkte zijn vrouw om de gravin even behulpzaam te zijn bij het instappen. Diep door de veren zakkend verdween de zwaar beladen wagen weldra uit het zicht. Men keek elkaar aan. Dat was het dan. "Benieuwd of we haar ooit terugzien," verwoordde Zuidereng wat de anderen dachten. 44.

Het werd Jan allengs duidelijk, dat Van Buuren de verzorging van tientallen achtergebleven parachutisten regelde. Als de Duitsers hem daarvoor te pakken zouden krijgen, had hij geen schijn van kans meer. Hoe langer hij er over nadacht, hoe meer ontzag Jan voor deze onvermoeibare man kreeg. Wie zou zich na drie jaar Duits tuchthuis niet gedeisd houden, God op z'n blote knieën dankend dat hij het er levend van afgebracht had?

Driemaal in de week begeleidde Jan dokter Van Gulik naar het Jachthuis van mevrouw Starke, waar hij spreekuur hield in de bijkeuken. Er waren nogal wat parachutisten die herstellende waren van hun verwondingen. Regelmatig moest Jan in het donker 'doofstommen' van het huis van Van de Ven overbrengen naar het Jachthuis. Hij vroeg zich af waar die kerels toch steeds weer vandaan kwamen. Uit het feit dat de benodigde hoeveelheid eten voor het Jachthuis afnam, leidde hij af dat ze van daar ook weer verder gingen naar andere onderduikadressen. Het Jachthuis deed blijkbaar dienst als doorgangshuis. Het zou wel verband houden met de activiteiten van die Engelse officier die zijn schaapjes bij elkaar probeerde te krijgen, vermoedde hij. Hij wilde Van Buuren niet vragen hoe de vork precies in de steel zat. Als die vond dat hij dat moest weten, zou hij het hem wel vertellen en anders liet hij toch niets los.

Begin oktober werd het wat rustiger op Schaarsbergen. Het werd met de dag minder waarschijnlijk dat de geallieerden nog voor de winter een nieuwe poging zouden wagen om de Rijn over te steken. Arnhem was frontstad geworden en zou dat wel tot het voorjaar blijven. Steeds meer evacués trokken weg om elders in den lande bij familie of vrienden voor de winter onderdak te komen. Zo nu en dan vielen er granaten, waarschijnlijk bedoeld voor het geschut dat was achtergebleven. Ze vielen echter nogal onnauwkeurig en troffen zelfs enkele keren woningen, zonder overigens slachtoffers te maken. Bij Arnhem mochten de geallieerden dan een slag hebben verloren, elders gaven ze zich nog niet gewonnen. In de Betuwe werd vooral bij Elst nog zwaar gevochten, dat was in Schaarsbergen nog goed te horen. Ook in Brabant woedde de strijd in alle hevigheid voort. Bijna dag en nacht trokken ontelbaar veel bommenwerpers naar Duitsland. De bombardementen op het Ruhrgebied waren hier 's nachts soms als een dof gerommel te horen. De Nazi's leken niet meer te kunnen voorkomen dat hun fabrieken stelselmatig in puin werden gegooid. Brandstof werd steeds schaarser. Het schrijnend gebrek daaraan viel af te lezen aan de manier waarop de soldaten van het 'Herrenvolk' zichzelf en hun uitrusting verplaatsen moesten. Steeds vaker gebeurde dat met paardenractie of gewoon met handkracht en te voet. Het was slecht gesteld met de oude Germaanse trots! Maar boswachter Van Buuren en rentmeester Tiemens tuften nog steeds onbekommerd rond dank zij de Duitse benzine!

Op een sombere najaarsochtend besloot Jan eens een kijkje te gaan nemen bij wat er van Divisionsdorf over was. Hij liep langs de kerk, stak de Kemperbergerweg over, passeerde het grote huis Berkenhof en kwam weldra bij het eerste bakstenen gebouw van Divisionsdorf. In die hoek van het terrein stonden een stuk of vijf, zes gebouwen, niet ver van elkaar af. Op het eerste oog waren ze ongeschonden, maar er was geen ruit meer heel. Hij trad door een vernielde deur een donkere portaal binnen en kwam in een gang met aan weerszijden kamers. De kamers waren leeg; geen bedden, geen kasten, geen tafelels, geen stoelen. Alles was weg. De wasbakken in de wasruimte waren stuk geslagen, de kranen en hele stukken leiding waren verdwenen. In betere tijden moesten het geen onaardige onderkomens zijn geweest. Na nog een paar barakken geïnspecteerd te hebben, geloofde hij het verder wel. Het sanatoriumgebouw stond er troosteloos bij. De geblakerde muren werden nog enigszins aan het oog onttrokken door het neerhangende camouflagegaas, waartussen gekleurde plukken glaswol gedraaid zaten. Hij stapte langs de openstaande toegangsdeur het gebouw in. Achter de drempel stond op de granito vloer een paar centimeter drapperig water. Er hing nog steeds een brandlucht in het gebouw. Onwillekeurig, zonder er bij na te denken, liep hij voorzichtig de glad geworden trap op naar de eerste verdieping. Het trappenhuis had een paar treffers geïncasseerd. Op enkele plaatsen zaten grote gaten in het beton en was roestige betonijzer zichtbaar. Daar was de kamer van Grabmann. Hij stond op de drempel, een vreemd gevoel beving hem. Hoe lang geleden leek het dat hij hier met Maria was geweest? Hij stapte binnen. Van het bureau en de stoelen was nog slechts verwrongen roestig staal over. Hier had hij gezeten, Maria daar en de kolonel, ja, hij was toen nog kolonel, daar. Op de muur tussen de ramen had de kaart gehangen. De vloer van de kamer was bedekt met een papperige laag van half verbrand papier en ondefiniëerbare donkere smurrie. De verzengende hitte van het vuur had de kasten langs de muur half in elkaar doen zakken en ze veranderd in roestige wrakken. Hij hurkte en rommelde in de restanten van ordners die nog op de onderste schappen van de stalen kasten stonden. Het vuur had alleen vat gehad op het papier aan de buitenkant. Meer binnenin was het alleen aan de randen wat geschroeid. Rapporten, notulen, weerkaarten, formulieren met alarmmeldingen, Abschussmeldungen, verlieslijsten, telexberichten, sterktelijsten, lijsten met radiofrequenties, grafieken over aanvallen ... Ordners vol. Allemachtig, wat hielden die gasten allemaal niet bij! En dit was alleen de kamer van die Grabmann nog maar. Wat verder stootte hij op glasscherven en een deels verkoold stukje hout. Het leek wel een stukje van een fotolijst. Hij schoof een stuk karton aan de kant. Daaronder kwam een betrekkelijk groot vel papier te voorschijn. Het zag er nog goed uit. Hij pakte het bij een punt, het water droop er af. Hij draaide het. Hij floot tussen z'n tanden ... dat was aardig ... dat was verdomd aardig: de kaart die achter Grabmann aan de muur had gehangen! Dat was nou wat je noemt een aardig souvenirtje! Hij bekeek hem vluchtig: zag er helemaal niet slecht uit. Hij vouwde de natte kaart voorzichtig op en stak hem in de binnenzak. Thuis zou hij wel eens rustig bekijken wat er nu precies op stond. Nu moest hij eerst zijn verkenningstocht af maken. Er waren vast nog niet veel mensen vóór hem in het sinistere gebouw geweest. De vrees voor alles wat Duits was of geweest was, zat er bij velen diep in. Bovendien was men als de dood voor mijnen en andere explosieven. Verschillende kastdeuren waren nog gesloten met de sleutel in het slot. Andere stonden wagenwijd open en bewogen soms in de tocht. Hij liep diverse kamertjes in en uit. Ze boden allemaal dezelfde troosteloze aanblik van verbrande meubels en verstrooide documenten. Zouden de moffen zelf de boel overhoop hebben gehaald en in de brand gestoken hebben? Aan het eind van de lange gang keek hij uit op een groot stenen gebouw aan de bosrand. Uitgebrand. Het moest de oude gevechtspost zijn geweest, de voorganger van de bunker aan de overkant van de Koningsweg. Vanaf de Koningsweg had hij het gebouw nooit gezien. Geen wonder, het werd geheel aan het oog onttrokken door het grote sanatoriumgebouw. Zouden de Engelsen dat ding soms voor de bunker hebben aangezien? Het zou toch niet waar zijn? Met afschuw in zijn ogen keek hij naar het gebouw met zijn dikke bakstenen muren en vensters als holle oogkassen in een doodshoofd. Van de grote villa die in de zuidwestelijke hoek van het terrein lag, stonden alleen de muren en enkele schoorstenen nog overeind. "Goeie genade ... als dat geen bommenwerper is geweest ..." Hoogst verbaasd keek Jan naar het uitgebrande vliegtuigwrak, pal naast de zijmuur van de villa. Het had een haartje gescheeld of het toestel was er dwars doorheen gegaan. Het moest een redelijk geslaagde noodlanding hebben uitgevoerd, concludeerde Jan, want de motoren met omgebogen propellers lagen zo te zien nog in dezelfde positie als ze aan de vleugel hadden gezeten. De staart lag wat verder naar achteren, het kielvlak gekanteld. Jan floot tussen zijn tanden door. Benieuwd wanneer de Stirling - want dat was het geweest, aan de staart te zien - daar was terechtgekomen. Hij had er niets van gemerkt, terwijl hij hemelsbreed op maar een paar honderd meter afstand woonde! Het vliegtuig had een brede baan door een jong dennenbos getrokken voordat het op het sanatoriumterrein tot stilstand was gekomen. Hij floot opnieuw, waarna hij zich omdraaide en de donkere gang weer in liep. Als de piloot het toestel nog redelijk goed aan de grond had weten te zetten, dan had de hele bemanning in elk geval een heel goede kans gemaakt er zonder kleerscheuren af te komen. Hij opende een deur waarachter hij een werkhok, een bezemkast of iets dergelijks vermoedde. Er stonden inderdaad wat bezems en een paar zinken emmers, de dweilen nog over de rand. Het zag er allemaal nog prima uit. Helemaal in de hoek, hij had hem bijna over het hoofd gezien, hing een dikke soldatenjas. Hij wipte hem van de haak en bekeek hem eens goed in het licht. "Een prima jas nog, Luftwaffe kwaliteit," mompelde hij. Als de kraagspiegels eraf waren, kon hij er in de winterdag, zo bij huis of op het kerkhof bijvoorbeeld, nog een goede winterjas aan hebben. Je zag wel meer mensen met zulke jassen lopen. Met twee emmers aan de bezem, de bezem over de schouder en de dienstjas binnenstebuiten opgerold onder de arm, wandelde hij terug naar huis, niet ontevreden over de opbrengst van zijn inspectietocht die onbedoeld op een strooptocht was uitgelopen. Mevrouw Jespers was bijzonder ingenomen met de emmers en bezem die hij haar schonk onder de voorwaarde, dat ze zijn winterjas zou fatsoeneren. De doorweekte kaart prikte hij achterstevoren op de binnenkant van de kastdeur. Daar kon hij rustig drogen.

Boswachter Jansen liet weer een vracht hout voor de dominee brengen. Jan vroeg de voerman of Jansen ook iets over zijn hout had gezegd. Vorig jaar had hij immers twee bomen gekregen. Nee, Jansen had niets gezegd, maar hij wilde hem er nog wel even naar vragen. Hij zag hem die middag toch nog. Tegen het eind van de middag hoorde Jan het paard opnieuw het heuveltje naar de pastorie op komen sjokken. Jansen had gezegd, dat hij het hout voor de kerk wel voor niets kreeg, meldde de voerman. Dat was een meevaller. De voerman tikte beleefd aan de pet toen Jan hem een flinke fooi toestopte.

Na het 'sanatorium' was de bunker aan de beurt om aan een eerste inspectie te worden onderworpen. Jan bracht een stallantaarn in gereedheid en wachtte tot het donker was. Voor deze expeditie was geen daglicht nodig en hij werd liever ook niet in de buurt van het verlaten gebouw gezien. De eigenlijke bunker had in elk geval aan de voorkant een ingang, die was ondergebracht in een massieve aanbouw. Halverwege de smalle gang die dwars door die aanbouw liep, keek men in een donker gat, waarin een brede betonnen trap leek te verdwijnen. Beneden aangekomen, vond hij de weg versperd door zware stalen deuren. Hij liet het licht van de lantaarn er langs glijden. Nee, die konden alleen van binnenuit worden geopend. Geen nood. Had Maria hem niet verteld, dat je ook vanuit het bijgebouw de bunker kon binnengaan? De zware deur van het bijgebouw stond open. Daarachter lag een ruim trappenhuis. Eerst de gang maar proberen die op de begane grond langs de bunkerwand liep. Het leverde niets op. Een verdieping hoger vond hij halverwege de gang de opening in de bunkerwand, die met een zware stalen deur kon worden afgesloten. Het was een soort kluisdeur die in geweldige scharnieren hing. De adem werd hier bijna afgesneden door een penetrante brandlucht. Jan zette zijn gewicht tegen de op een kier staande deur die langzaam in beweging kwam. Opeens drong het tot hem door dat hij zich niet in een zijgangetje bevond, maar feitelijk midden in het gat door de "bunkermuur stond! Hij paste af ... vier meter bijna; wat een gang van vier meter lang leek, was niets anders dan een hol door het beton. Eenmaal door de muur kon hij links of rechts een gang in lopen. De lucht was verstikkend en de lamp verspreidde nauwelijks licht. De muren waren zwart aangeslagen en absorbeerden vrijwel al het licht. Achter hem wervelde stof op. Na een meter of vijftien, twintig misschien, kwam hij bij een hoek waar hij alleen naar rechts kon. Hij vermoedde, dat hij hier achter de muur zat die naar de Koningsweg was gekeerd. Hij bescheen de muur. Onder de roetaanslag waren letters zichtbaar. Hij veegde het roet weg. Er verschenen rode letters: Rauchen bei Fliegeralarm verboten! Hij probeerde zich voor de geest te halen wat Maria had verteld over de drukte die er tijdens een luchtalarm heerste. Hij luisterde ... en hoorde niets, absoluut niets. Het was volkomen stil tussen deze muren van vier meter dik. Zonder het te willen en zonder er iets tegen te kunnen doen raakte hij onder de indruk van dit immense brok beton. Het isoleerde de bezoeker volledig van de buitenwereld. Wanneer je hier binnen was, was er geen buitenwereld meer. Het gaf een beklemmend gevoel. Een slecht oord voor lijders aan claustrofobie! Na een meter of tien kwam hij bij een trappehuis uit. "Daar beneden zal de trap van buiten wel uit komen ...," dacht hij hardop. Behoedzaam ging hij naar beneden. En inderdaad, hier moest hij zich aan de andere kant van de dikke stalen deuren bevinden. Hij had de indruk dat hij niet lager kon. Hier stond hij waarschijnlijk op de bodem van het gebouw. Hij liep een smal gangetje in, dat weldra werd geblokkeerd door puin en bossen kabels die uit een gleuf hingen. Ongelooflijk, zoveel. Als dat allemaal telefoonkabels waren, dan waren er honderden telefoonverbindingen zijn geweest! De rooklucht werd ondraaglijk, hij werd er onpasselijk van. Met de zakdoek voor de mond maakte hij rechtsomkeert. Een langere verkenningstocht moest maar wachten tot de ergste stank verdwenen was. Dit was niet te harden. Na een paar minuten stond hij weer buiten en ademde de frisse lucht met volle teugen in.

"Ik weet niet of het je is opgevallen, maar er loopt hier al een paar dagen een vent rond die ik niet helemaal vertrouw. Ik heb het idee dat hij de boel hier in de gaten houdt," maakte Van Buuren Jan deelgenoot van zijn ongerustheid. "Ik vertrouw het niet. Misschien hebben ze lont geroken." "Wat nu?" vroeg Jan die zag dat het hem ernst was. "Mijn vrouw en de kleine meid zijn gisteren naar haar familie in Friesland vertrokken. Ik vond het niet langer verantwoord ze hier te houden. En verder moeten wij de zaken even wat anders gaan aanpakken, denk ik. We zullen de aandacht wat moeten afleiden. Als jij straks nou eens binnendoor rijdt en de spullen voor de verandering bij Rust Wat aflevert in plaats van bij mevrouw Starke? Je fietst vervolgens gewoon naar huis en komt, wanneer het donker is, lopend hier naar toe. Intussen moet ik nog even op de motorfiets weg." "Lopend ...? Waarom?" "Ja, lopend. En je hoort nog wel waarom. Hoe lang is het lopen, dacht je? Drie kwartier, hooguit een uur?" Drie kwartier had hij toch wel nodig, dacht Jan. Op de vraag wat er moest gebeuren met de spullen die hij naar Rust Wat bracht, antwoordde de man in het groen dat dat van later zorg was.

Diep weggedoken in de kraag van zijn jas sjokte hij voort. Koude regen geselde in vlagen zijn gezicht. De wind was aangewakkerd en joeg door de kruinen van de bomen. Takken kraakten en schuurden langs elkaar. Zo hier en daar lag dood hout op het pad. Flarden van heldere klanken mengden zich met het geluid van het bos. Het kloosterklokje! Tien uur, hij was goed op tijd. De boswachterswoning was niet ver meer. Zoals afgesproken liep hij eerst behoedzaam in een boog rond het huis. Niets wees op onraad. Hij klopte vervolgens zachtjes op de achterdeur. Van Buuren kwam naar buiten. Hij had een cape om en laarzen aan. Hij sloot de deur zorgvuldig af en gebaarde Jan hem te te volgen. Ze staken het veld achter het huis over, kwamen op een bospad, sloegen dat rechtsaf in en bleven het volgen tot ze bij de straat kwamen. Die staken ze vervolgens over. Ze gingen nu in de richting van het klooster, wist Jan. Van Buuren hield halt en drukte Jan, die bijna tegen hem opbotste, een hand op de schouder ten teken dat hij moest hurken. Zeker vijf minuten bleven ze roerloos zitten. Geen enkel verdacht geluid of beweging ... Van Buuren nam geen enkel risico. Even later stonden ze voor de bijkeuken van Van de Ven. Vrijwel onmiddellijk na het kloppen verscheen een donkere gestalte in de deuropening. Hij moest hen hebben verwacht. Ze schoven naar binnen. Er brandde geen licht, doch uit het geritsel van kleding, gefluister en geschuifel van schoenen, maakte Jan op dat er heel wat mensen bij elkaar waren. Zo hier en daar werd ingehouden gekucht. Eerst nu vertelde zijn begeleider wat de bedoeling was. Er waren hier vijftien parachutisten bij elkaar gebracht, die vannacht overgebracht zouden worden naar De Lange Hut. Of hij wist waar dat was? "Precies, het huis van Van Heeckeren. Zelf bemoeit hij zich trouwens niet met de onderduikers, dat is het werk van Jeanne Lamberts, z'n stiefdochter. We gaan te voet, ik voorop, jij als laatste man. Voor het handhaven van het verband houden we een touw vast. Onderlinge afstand een meter of zes. Bij het geringste onraad zoeken we onmiddellijk dekking in het bos. Verliezen we het contact, dan zet jij op eigen gelegenheid de tocht voort met de mannen die je nog over hebt. Het wachtwoord luidt 'big market', dat wil zeggen het aanroepwoord 'big' en het weerwoord 'market'." Ook de Engelsen kregen de laatste instructies. Het touw ging van hand tot hand. Jan stelde zich bij de deur op. Van Buuren was de eerste die in het duister verdween, spoedig gevolgd door de tweede man. Tegenover Jan stond een Engelsman die, al naar gelang nodig, de mannen even tegenhield of juist aanspoorde om hun plaats aan het touw in de nemen. De man meldde dat het nu zijn eigen beurt was en dat Jan achter hem moest aansluiten. Het was een ideale nacht voor een dergelijke onderneming. Het weinige geluid dat de als een duizendpoot door het bos slingerende colonne voortbracht, werd volledig overstemd door de krachtige wind. Alleen wanneer zijn voorganger met zijn kistjes een steen in het pad raakte of wanneer een tak onder zijn schoen knapte, wist Jan dat hij er nog steeds liep. Het was aardedonker, je zag geen hand voor ogen. Voor deze manschappen moest zo'n verplaatsing, gezien het gemak en de discipline waarmee zij die uitvoerden, zuiver routine zijn. Jan vroeg zich af of er gewonden bij waren. Aan het tempo was het in elk geval niet te merken. Hij had moeite om hen bij te houden. Ze wilden naar huis, dat was duidelijk! Ze naderderden een bosrand. Het touw verslapte, de colonne hield stil. Niemand zei iets. Ze moesten onderhand in het westelijk deel van Warnsborn zijn. Als vanzelfsprekend zochten de mannen dekking tussen de bomen. Jan hoorde Van Buuren zacht zijn naam roepen. In het stuk voor hen, vertelde de boswachter, stond een batterij luchtdoelgeschut. En ofschoon verkenningen hadden uitgewezen, dat de Duitsers die erbij hoorden geen dienstkloppers waren, moesten ze toch rekening houden met vijandelijke patrouilles. Om de beweeglijkheid te vergroten en de kans op ontdekking te verkleinen, werd de groep nu gesplitst. Het touw werd eenvoudig door midden gesneden. Van de eerste helft nam hij, Van Buuren, de leiding. Na tien minuten zou Jan met de overige mannen volgen. Nadat ze de te volgen route hadden doorgenomen, verdween Van Buuren in het duister. Jan haalde de mannen bij elkaar om ze te instrueren. Het waren er zeven. Ze staken de Harderwijkerweg over en sloegen na een paar honderd meter rechts een laan in, die hen opnieuw een bos in voerde. De onverharde laan kwam ongeveer ter hoogte van De Lange Hut op de Koningsweg uit. Die staken ze over, waarna ze verder trokken langs een bosrand. Plotseling sloeg op de nabij gelegen boerderij van Vos de waakhond aan. Jan kende het beest maar al te goed en hoopte dat hij vast lag, anders was Leiden in last. Na nog een paar maal zijn plichtsbetrachting ten gehore te hebben gebracht, geloofde het beest het wel. De laatste tweehonderd meter naar De Lange Hut, waarvan de schoorstenen en daklijnen zich zwak tegen de donkere hemel aftekenden, verliep zonder moeilijkheden. Als laatste glipte Jan de garage van het stijlvolle, afgelegen buitenhuis binnen. De deur sloot zich geluidloos achter hem. Er werden twee stallantaarns ontstoken. In onberispelijk Engels verwelkomde Jeanne Lamberts de zojuist aangekomenen in haar huis en nodigde hen voor een warme kop soep en sandwiches. De spanning was geweken, het geroezemoes ging weldra over in gelach. Nieuwsgierige gezichten kwamen om de hoek van de zijdeur. Opgetogen kreten van herkenning, enthousiaste omhelzingen en geklop op ruggen volgden. Wie niet in wonderen geloofde, zou hier eens om de hoek moeten kijken, bedacht Jan. Hier kon je doofstommen horen spreken, in vreemde tongen nog wel! Hier gingen profetieën in vervulling. Eerst nu viel hem trouwens op hoe klein de meeste parachutisten waren. Na een klein half uurtje besloten de beide gidsen naar huis terug te keren. Het afscheid was allerhartelijkst. 45.

"Ze zijn weg." "Wie zijn er weg?" vroeg Jan die niet direct begreep wie Van Buuren bedoelde." "De parachutisten ..., die kerels die wij twee dagen geleden naar De Lange Hut hebben gebracht." "Weg? ... opgepakt?" schrok Jan. Hij voelde dat hij een kleur kreeg. Hij herinnerde zich het ongure type waarover de Warnsborn-baas zich ongerust had gemaakt. "Nee, man. Ze hebben de benen genomen. Afgelopen nacht zijn ze met zo'n 120 man de Rijn overgestoken. Weet je wie ook mee is? Je kent hem misschien wel: een jongen van Polman van de Koningsweg. Dick Polman." Polman ... Polman ... Polman van de Koningsweg, natuurlijk ... Ze woonden vlak voor het missiehuis Vrijland, waar de Luftwaffe de paters had uitgejaagd om het zelf in gebruik te nemen. Polman was zijn verste adres, in oostelijke richting althans. Dick Polman ... ja, hij dacht wel te weten wie hij was. Een dapper jong, volgens de boswachter, "en voor de donder niet bang." 46.

"Het heeft wel moeite gekost, maar ik heb ze toch bij elkaar gekregen," zei de schilder niet zonder trots tegen de dominee en hij streek tevreden over zijn witte sikje. "Met al die geruchten dat Schaarsbergen morgen om tien uur geëvacueerd moet worden, leek het me het beste om maar niet te lang te wachten met de boel dicht te maken. Je weet maar nooit wat die moffen zich nog in het hoofd halen ..." Het maakte Jespers weinig uit waar Haan zou beginnen. Als hij die armoedige platen triplex maar zo vlug mogelijk kwijt was. Haan had zich in een smetteloos witte overall gehesen en begon de touwtjes voorzichtig los te maken, waarmee hij het pakket ruiten aan de fiets had bevestigd. "Je vindt niet veel glas meer waar nog zulke ruiten uit te snijden zijn." Terwijl Haan al het gereedschap voor het karwei - zoals een hamertje, enkele beiteltjes, een glassnijder, nijptang, koevoetje, krabbertje, een stoffertje - uit de grote leren tas opdiepte, haalde Jan de lange trapleer uit de schuur. Haan inspecteerde de ladder met een wantrouwige blik en probeerde de onderste trede uit: "Het is te hopen dat die andere leer van de dominee wel wat degelijker is dan deze," merkte hij droogjes op, "want anders komt hij niet erg hoog." De oude Haan had wel humor. In het, zij het niet blindelings, vertrouwen dat deze leer hem voldoende steun zou blijven bieden, klom de schilder voorzichtig omhoog. Jan vroeg of hij hem nog langer nodig had. Nee, hij kon het nu wel alleen af. Dat kwam dan goed uit, want hij was van plan om vandaag naar het kerkhof te gaan. Met de winter voor de deur werd het tijd om weer een stuk grond met blad af te dekken. Uit voorzorg hield hij daarbij rekening met meer begrafenissen dan vorig jaar. Het waren onzekere tijden met het front zo dichtbij ...

"Jan, Jan ... direct naar huis komen ... we moeten allemaal het huis uit ..." Het was de oudste dochter van Jespers die op de fiets kwam aangejakkerd en op afstand al tegen hem begon te roepen. Ze smeet de fiets tegen het hek en rende de begraafplaats op. Hijgend stond ze naast hem stil en keek hem met wilde ogen aan. "Wat is er meisje, vertel nou eens rustig wat er is gebeurd," trachtte Jan haar te kalmeren. Met horten en stoten kwam eruit ... dat de Duitsers hen en alle mensen in de buurt hadden bevolen hun huis binnen een uur te verlaten. Ze hadden een uur de tijd gekregen om zich klaar te maken voor de evacuatie. Na dat uur moesten ze op de straat staan, gereed voor vertrek. Vader had nog gezegd, dat hij dominee was, maar daar hadden ze zich niets van aangetrokken. Ongeveer een kwartier geleden waren de Duitsers het komen zeggen. Jan stuurde Mientje direct terug: "Zeg maar dat ik er aan kom." Hij bracht de kruiwagen, de hark en de greep naar het baarhuisje en holde naar huis. De Jespers' waren al druk aan het pakken. Haan was radeloos. Hij wilde terug naar huis, maar mocht niet. Ook het zuidelijk deel van Schaarsbergen, waar hij woonde, werd geëvacueerd. De mensen daar waren, volgens de Duitsers, al aan het wegtrekken. Om chaos te voorkomen stond de bezetter alleen verkeer toe dat het dorp uitging. Ze waren onvermurw- baar. Omdat hij zijn schamele bezittingen in een oogwenk gepakt kon hebben, besloot Jan eerst zijn licht op te steken bij twee Duitsers die voor de kerk druk stonden te overleggen. Of iedereen moest evacueren, wilde hij weten. Nee, niet iedereen. Boeren mochten blijven. Evenzo brandweerlieden en mensen van de Technische Nothilfe. Verder waren ambtenaren die onmisbaar waren voor het bestuur en arbeiders van het vliegveld vrijgesteld. "En een Totengräber? Er zal toch op z'n minst één Totengräber moeten zijn," probeerde Jan op goed geluk. Ze raadpleegden hun lijst. Nee, een doodgraver stond er niet op. Ze twijfelden. Jan rook zijn kans. De Duitsers waren als de dood voor besmettelijke ziekten en epidemieën. "Een vakbekwame doodgraver kon toch niet worden gemist? Stel je voor dat ..." Zijn pleidooi vond weerklank. Ze zetten zijn naam, beroep, adres en nummer van zijn persoonsbewijs op een lijst. Hij kon voorlopig blijven en zou er nog wel meer van horen. "Zal ik de transportfiets halen?" bood Jan Jespers aan, "ik gebruik hem toch niet." Jespers nam zijn aanbod met twee handen aan. Een tas met papieren, kostbaarheden en ander kleingoed waar ze erg aan waren gehecht, verdwenen in de mand voor op de fiets. Op de mand en over de twee koffers op de bagagedrager werden de dekens en lakens vastgebonden. De fietsen van mevrouw Jespers en de kinderen werden volgeladen met kleren, potten en pannen. Haan bracht de ruiten die hij met zoveel moeite bij elkaar had gespaard, de verf en de stopverf naar de kelder. Hij was nog beziggeweest met het verwijderen van de oude stopverf uit de ramen, toen de evacuatie werd aangezegd. De schilder was snel klaar. an de ene kant van het stuur hing zijn leren tas, aan de andere kant een blik met kwasten. Dat was alles. Wel erg weinig, vergeleken met de vracht die de Jespers' mee hadden te zeulen, vond ook Haan en bood aan om vande anderen het nodige over te nemen. Een Duitse soldaat kwam het pad naar de kerk op en maande hen zich op de straat op te stellen. Jan, die Jespers beloofd had voor zijn huis en haard te zullen zorgen, liep met hem mee naar de straat om nog een aantal zaken door te praten. De meubels zou hij zoveel mogelijk in één kamer opslaan en met de overgordijnen afdekken. De boeken, waaraan Jespers bijzonder was gehecht, zou hij naar de kelder brengen. Om te voorkomen dat er vorstschade zou ontstaan, beloofde hij toe bij strenge kou de kamerkachel te zullen stoken en alle binnendeuren open te zetten. Het zou tevens het vocht een beetje uit het onbewoonde huis houden. De weckflessen en de wintervoorraad aardappels in de kelder kon hij met een gerust hart aanspreken. Ze zetten de fietsen tegen de bomen langs de weg. Ze zwaaiden naar het gezin van de bovenmeester, dat ook al op de weg stond. Het werd steeds drukker. Het waren lang niet allemaal inwoners van Schaarsbergen. Velen werden nu gedwongen voor de tweede keer te evacuëren.Het wachten was nu op het vertreksein. Het kwam na een half uur. Handen schudden, wensen voor een behouden tocht en een hopelijk spoedig weerzien. Jespers zou zo snel mogelijk proberen te laten weten waar ze terecht waren gekomen. Jan drukte hen op het hart zich geen zorgen te maken over hetgeen ze moesten achterlaten. Hij zou er als een goed huisvader voor zorgen. Hij keek ze na totdat zij zich bij De Kruishorst een laatste maal omdraaiden en zwaaiden, waarna ze rechtsaf de Koningsweg insloegen. Haan, de witte overal nog aan, was de laatste van het groepje die uit het gezicht verdween.

Er leek geen einde te komen aan de stoet van op drift geraakte mensen. Ze waren terneergeslagen, menigeen liep met gebogen hoofd naast hoog opgetaste fietsen. Om niet de indruk te wekken dat hij nieuwsgierig was, sloeg Jan de trieste optocht van een afstand gade. In de loop van de middag werden de gaten in het lint groter, de stroom droogde langzaam op. "Goeie genade ..." Daar had je Tiemens, de makelaar ... Haan, die bij hem in de buurt woonde, had vanochtend nog verteld, dat zowel Tiemens als z'n vrouw weer ziek waren. Twee van hun kinderen waren zolang bij de 'Hanen' ondergebracht. Het ging moeizaam, ze kwamen slechts langzaam vooruit. Zij duwde een kinderwagen waar ook nog een vracht dekens op lag. Hij en de oudste van de jongens, het moest de belhamel zijn die de ruiten van de werkplaats van Matser had ingegooid, zeulden volgeladen fietsen mee. Drie jongens sjokten met een witte geit aan een touw achter hen aan. Een meisje met een hoofddoek om liep achter een wieg op hoge wielen; het Jodinnetje. Regelmatig stonden ze even stil. Dat kon nooit goed gaan. Zij zouden op deze wijze hopeloos achterop raken. Jan had met de stumperds te doen, maar moest machteloos toezien. Later hoorde hij van rentmeester Tiemens, die met zijn zonen ook de tweede evacuatiegolf had doorstaan en nog steeds in de Gulden Spijker woonde, dat zijn neef en diens gezin toch veilig waren aangekomen. Vanaf Terlet waren ze de volgende dag met een auto naar Apeldoorn gebracht. Was er dan toch nog gerechtigheid ...?

Twee weken nadien kwam een man op doorreisiemand uit Jan een briefje van Jespers brengen. Via Loenen en Eerbeek was het gezin uiteindelijk behouden in Brummen aangekomen. Ze hadden bij familie onderdak kunnen krijgen en wilden proberen daar te blijven totdat ze naar Schaarsbergen konden terugkeren. Onderaan het briefje hadden de meisjes een korte groet gekrabbeld.

Nadat hij alle maatregelen had getroffen om de spullen van de familie zo goed mogelijk te beschermen, brak een tijd van verveling aan. De avonden werden langer, de nachten kouder. Kort voor de kerst besloot hij te verhuizen naar de keuken van de pastorie. Het was beter dat de pastorie bewoond was. Het zou anderen er bovendien van weerhouden er op een onbewaakt ogenblik hun intrek in te nemen. Bijkomend voordeel was dan nog dat hij kon volstaan met het stoken van slechts één kachel, het fornuis in de keuken. Bij het leeghalen van zijn kast viel zijn oog op het papier dat hij op de binnenkant van de kastdeur had geprikt. De kaart uit Grabmanns kantoor. Die moest hij ook maar meenemen.

Korte verkenningstochtjes naar enkele uithoeken van Schaarsbergen leerde hem, dat het dorp als gevolg van de evacuatie niet zo leeggestroomd was als hij aanvangelijk had aangenomen. De boeren waren er allemaal nog en van de burgers en buitenlui waren er heel wat in geslaagd als medewerker van de Technische Nothilfe, als lid van de brandweer, als behorend tot de 'Verwaltung' (waartoe ook de NSB'ers bleken te worden gerekend) of als werker voor de Wehrmacht een vergunning te bemachtigen om te blijven. Tot zijn voldoening stelde Jan vast dat ook Materman, als lid van de bosbrandweer van Schaarsbergen, op zijn post was gebleven. De klandizie van zijn kapsalon was echter danig teruggelopen. Van de sfeer die er voor de luchtlandingen had gehangen, was niets meer over. De klanten, waarvan er velen elkaar niet kenden, wisselden nauwelijks nog een woord. De FLAK-stelling bij de boerderij Het Wapen van Brantsen was ontruimd en Zuidereng was inmiddels weer terug op zijn boerderij. De Duitse soldatenbegraafplaats, die er ooit zo goed onderhouden had bijgelegen, was overvol en maakte een verwaarloosde indruk. De gedrongen houten kruisen stonden schots en scheef op de talrijke nieuwe graven. Langs het pad lagen de resten van een uitgebrand vliegtuigwrak. Er naast waren enkele kruisen van latten in de grond gestoken. De arme donders. Neergestort op een Duitse soldatenbegraafplaats ... Het kruidenierswinkeltje in de Stroolaan lag er verlaten bij. Er werd in elk geval geen brood meer gebakken. De oude vrouw en het meisje leken ook vertrokken. Als brandmeester had Van Buuren permissie om in zijn huis te blijven wonen. Maar telkens wanneer Jan bij hem aan ging, trof hij hem niet thuis. Hij scheen het nogal druk te hebben met het opnemen van de schade die de gevechtshandelingen 'zijn' Warnsborn hadden toegebracht. Ook de Geitenbeek'en vond hij nog op hun post. Zij hadden geen bevel tot evacueren ontvangen. In de ogen van de Duitsers woonden zij waarschijnlijk buiten Schaarsbergen. Ze hadden alle nodige voorbereidingen getroffen die nodig waren om op hun afgelegen locatie de winter door te komen. De varkens waren geslacht, de weckflessen goed gevuld. Het werk in de bossen, die op sommige plaatsen ernstig onder de luchtaanvallen hadden geleden, lag stil. Geitenbeek en zijn zoon verleenden nu hand- en spandiensten aan het noodziekenhuis dat in het Kröller-Müller museum op De Hoge Veluwe was ingericht. De familie Van Heeckeren van Molecaten resideerde nog op De Lange Hut. Zij bood er bovendien nog steeds onderdak aan een groot aantal ontheemden uit de stad. Jeanne Lamberts, de kordate stiefdochter van de baron, belastte zich met de zorg voor allen. Onderweg in haar zwarte rijtuigje om voedsel te vergaren, werd zij een vertrouwde verschijning op de wegen en paden in de wijde omgeving. 47.

De sterren schitterden al vroeg aan de diepblauwe hemel. De heldere en bijna volle maan spreidde een bleke gloed over de sneeuw die enkele dagen tevoren was gevallen. Het beloofde een bitterkoude nacht te worden. Uit voorzorg had Jan de meeste waterleidingen afgesloten en afgetapt. Alleen in de keuken had hij nog stromend water. De plaat op het fornuis kleurde donkerrood. Met de deur naar de gang open, lukte het hem niet het in de keuken behaaglijk warm te houden. Het fornuis verzwolg de houtblokken in hoog tempo. Aan brandhout had hij nu overigens geen gebrek. De avonden op de pastorie waren lang en stil. Zelden legde hij 's avonds een bezoekje af, bij hem kwam nooit iemand. Het deerde hem niet. De boekenverzameling van Jespers een uitkomst. Naast de talrijke theologische werken, vormden vooral boeken over de natuur daar een belangrijk bestanddeel van. Boeiend en leerzaam. Bladerend door en lezend in een rijk geïllustreerd werk over inheemse vogels kon hij zich wel voorstellen dat een man als Beelaerts van Blokland gefascineerd was geraakt door de vogelwereld. Beelaerts van Blokland, de vogelman ... Die zou ook wel geëvacueerd zijn. Hij had hem sinds lang al niet meer gezien. Naar de samenstelling van de verzameling in de kelder te oordelen, wisten Jespers en zijn vrouw een goede fles wijn naar waarde te schatten, stelde Jan tevreden vast. Dat trof . Bij een consumptie van twee flessen per week zou de voorraad toereikend zijn tot ver in het voorjaar. Wat was er op tegen om zijn leven als zaakwaarnemer enigszins te veraangenamen met de zaken die daar per slot van rekening voor bestemd waren en die nota bene onder handbereik lagen? En kon je een kat die op het spek was gebonden kwalijk nemen? Nee, dat kon je dus niet. En stel nou eens dat het huis bij de hervatting van de strijd een voltreffer zou oplopen, 'midscheeps', midden in de kelder. Midden in de wijnvoorraad van de dominee. Dat zou toch doodzonde zijn? Hij moest dus maar het zekere voor het onzekere nemen, vond hij.

Behalve met het lezen vulde hij de lange avonden met nadenken. Niet alleen over de dingen die waren gebeurd, doch vooral over de gebeurtenissen waarop hij tevergeefs had gewacht. Divisionsdorf, Maria, Grabmann,de bunker, het netwerk van verbindingen dat daarin samenkwam, de luchtlandingen, parachutisten, Van Buuren, de bom bij de kerk, de evacuatie, zijn positie in dit alles. Avond na avond draaiden deze onderwerpen als een bonte carrousel door zijn gedachten. Hij brak zich steeds weer het hoofd over de vraag of hij zijn missie als geslaagd of mislukt moest beschouwen. Hij had zijn opdracht uitgevoerd. Maar was hij er in geslaagd 'de andere kant' van het belang van Divisionsdorf en de bunker te overtuigen? Hij vreesde van niet. Geen bommen. De parachutisten waren op een steenworp afstand van de bunker, die op dat moment nog in vol bedrijf moest zijn geweest, afgeworpen en hadden die op weg naar de brug in Arnhem bijna onder de voet gelopen! Nou ja, 5 km was wel wat verder dan een steenworp, maar toch. Ze hadden de bunker gewoon links laten liggen. Hij trok een keukenlaatje open, haalde de kaart uit Grabmanns kantoor te voorschijn en maakte het zich gemakkelijk in de rookstoel die hij uit de kamer had gehaald en naast het fornuis had gezet. Zijn benen legde hij op een keukenstoel. Hij vouwde de kaart op zijn schoot open; Nederland met een strook Duitsland en de noordelijke helft van België. Volgens de legenda waren op de kaart de ligging van vliegvelden, van drie verschillende categorieën Funkmessstellungen en van Jägerleitstellungen aangegeven. Bij Deelen stond bovendien een vaantje met de aanduiding 3.JD. Ook bij Driebergen stond een vaantje, maar daar was een kruis doorgehaald. II.JK, volgens de legenda. Teerose bij Terlet stond als Jägerleitstellung vermeld. Wat hij een radiopeilstation noemde, bleek bij de Duitsers dus Jägerleitstellung. "Een jagerleidstelling," zei hij hardop en gruwde van het germanisme. Overigens bracht het woord wel goed tot uitdrukking dat ze er hun jagers mee stuurden. De Funkmessstellungen waren de radiomeetstations. Daarmee peilden ze dan de vijandelijke vliegtuigen. Er waren er nogal wat van. Zouden die allemaal nog in bedrijf zijn? Per slot van rekening waren de Duitsers ook van Terlet verdwenen. Goed, er was wel een alleraardigste beschieting door een paar jachtbommenwerpers voor nodig geweest, maar die had, wanneer hij het verhaal mocht geloven, geen onherstelbare schade aangericht. De vliegvelden waren aangegeven met witte of zwarte driehoekjes. Deelen was een zwart driehoekje; nachtjagdfähig, geschikt voor nachtjagers. Nachtjagdfähig ..., verdomd, wat konden die moffen dat kernachtig uitdrukken ... nachtjagdfähig ... geschikt voor nachtjagers. Wij hadden minimaal drie woorden nodig om hetzelfde te zeggen. Peilstations als bij Terlet waren er volgens de kaart ook in de buurt van Brielle, Schagen en bij Harlingen. Ze droegen de namen Brennessel, Schneeglöckchen en Löwenzahn. Allemaal namen van planten. Langs de kust lag een groot aantal radiomeetstations, die al naar gelang de categorie waartoe ze behoorden, waren aangegeven door cirkels met één tot drie snijlijntjes. Maar ook landinwaarts lagen ze. Zij droegen allemaal diernamen, zoals Bisam ten zuiden van Breda, Gorilla in de buurt van Gorinchem, Tiger op Terschelling en Hase bij Harderwijk. Plotseling ging hem een licht op. De naam van elk station begon met de eerste letter van de plaats in de buurt waarvan het lag. Bisam-Breda, Hase-Harderwijk, Biber-Brielle, Tiger- Terschelling. Verdraaid, hetzelfde foefje hadden ze uitgehaald met de namen van de Jägerleitstellungen. Teerose-Terlet, Brennessel-Brielle, Schneeglöckchen-Schagen. Alleen bij Franeker leek het niet op te gaan; Löwenzahn. Hadden ze geen plantennaam met een F kunnen vinden? Dan maar de L van het nabijgelegen Leeuwarden? Als hij zich het verhaal van Maria goed herinnerde, moest de glazen kaart in de bunker er in grote lijnen hetzelfde hebben uit gezien. Hij probeerde zich voor de geest te halen hoe de rode tekentjes langzaam over de kaart gleden en hoe de witte daar vanuit verschillende windstreken op afkwamen. Alle verbindingslijnen tussen de bunker en de stations, of het nu radiomeetstations of peilstations waren, kwamen tot leven gekomen. Via tal van radiofrequenties werden de nachtjagerpiloten doorlopend geïnstrueerd en geïnformeerd. Alles stond met alles in contact. De hele organisatie was eigenlijk één groot, weerzinwekkend organisme. Met de kop in Schaarsbergen, met ogen en oren aan het eind van de tentakels die vanaf die kop in alle richtingen het land inliepen. Een monster dat dag en nacht waakzaam was, dat niets ontging. Een vuurspugende draak. Letterlijk. Zoals die keer waarvan Maria getuige was geweest! Opnieuw verbijsterde het hem, dat er niets tegen het commandocentrum was ondernomen. Er was in september iets verschrikkelijk misgegaan, dat kon niet anders. De hele luchtlandingsoperatie bij Arnhem was op een fiasco uitgelopen, hoe dapper de soldaten ook hadden gevochten. Had veldmaarschalk Montgomery een fatale misrekening gemaakt? Zo ja, welke dan? Een héél kostbare misrekening was het geworden. Eentje die duizenden mensenlevens had gekost, honderden zweefvliegtuigen, honderden transportvliegtuigen en jagers. Jan borg de kaart van Grabmann weer weg om hem de volgende avond opnieuw tevoorschijn te halen. Tevoorschijn te móéten halen, want op een of andere manier oefende het ding een onweerstaanbare aantrekkingskracht op hem uit. En elke keer weer brak hij zich het hoofd over de vraag waarom Divisionsdorf en de bunker, het nest van de draak, waren ontzien. Zelfs op 17 september, toen de geallieerden bijna op de kop van de draak landden, was er niets gebeurd. Het waren uiteindelijk de Duitsers die zelf hun monster de doodsteek toebrachten. Hoewel de bunker er op het oog nog onbeschadigd bijstond, was het interieur, voorzover hij zelf had kunnen vaststellen, grondig verwoest. Geen half werk. Hij moest binnenkort nog maar eens gaan kijken, wellicht raakte het onderhand wel een beetje uitgestonken. Hij voelde dat die bunker hem begon te beheersen, misschien wel een obsessie aan het worden was.

De weken vergleden, het weer was doorgaans slecht. Veel bewolking, veel regen, veel sombere dagen, veel lange, donkere avonden. Enig lichtpuntje was het dagelijks overtrekken van schier eindeloze formaties Amerikaanse zware bommenwerpers die onstuitbaar, aan het oog onttrokken door het gesloten wolkendek, hun dodelijke last naar Duitsland torsten. Kerst naderde en ging voorbij, welhaast ongemerkt werd het 1945. Jan kwam niet vaker buiten de pastorie dan strikt noodzakelijk was. Hij voelde zich teneergeslagen en onverschillig. Op een gegeven ogenblik viel het hem op dat hij rusteloos was. Wanneer hij vijf minuten rustig in de stoel had gezeten voelde hij een onweerstaanbare drang in zich opkomen om op te staan en iets te doen, ook al had hij niets te doen. Het waren gevoelens die geheel nieuw voor hem waren, waar hij geen raad mee wist. Het leek of er iets in hem gistte en borrelde. Het zou wel komen door de stilte en de eenzaamheid, vermoedde hij. Er gingen immers dagen voorbij zonder dat hij iemand zag. Begon hij daardoor misschien langzaam te vereenzamen? Als dat zo was, was het beste medicijn er eens wat vaker opuit te gaan. Het werd trouwens hoog tijd om zich te laten knippen. Het bezoek aan Materman werd een teleurstelling. Het weinige dat er werd gesproken interesseerde hem in het geheel niet. Geitenbeek en z'n vrouw ontvingen hem allerhartelijkst, doch het gesprek wilde niet vlotten. Hij betrapte zich erop, dat hij er met zijn gedachten niet bij was. Van Buuren trof hij weer niet thuis, ofschoon hij aan de sporen om het huis kon zien dat hij kort geleden nog met de motorfiets had gereden. De weinig geslaagde uitstapjes beurden hem bepaald niet op. Integendeel. Nog minder dan voorheen verliet hij de pastorie. Zijn ervaringen en gedachten waren zijn enige metgezellen. Langzaam maar zeker raakte hij in zichzelf gekeerd en gaf hij zich geheel over aan piekeren en peinzen. Wat had hij anders te doen? En het was potverdomme toch ook geen kattedrek wat hij de laatste tijd allemaal had meegemaakt? Hoewel hij wist dat hij op de verkeerde weg was, voelde hij zich onmachtig om er iets tegen te ondernemen. Ja, hij vergeleek zich zelfs met een vlieg die al z'n energie verbruikt in een onophoudelijke poging om dwars door het vensterglas naar het licht te vliegen. Hoewel hij wist dat de afloop voorspelbaar was, deed het hem niets: de vlieg zou tegen de ruit blijven botsen totdat hij er bij neer zou vallen. Nooit zou het domme insect begrijpen waarom hij het licht niet kòn bereiken. Wat wist het diertje van het bestaan van glas? Dat er naast het raam een deur open stond waardoor hij vrijelijk naar buiten had kunnen ontsnappen, had het verstandloze schepsel niet in de gaten. Daar was het ook vlieg voor. Was hij zo'n vlieg? Bleef hij in zijn poging om antwoorden op 'waaroms' te vinden niet ook tegen onzichtbare, onneembare barrières opbotsen? Tot hij er gek van werd als het niet anders was? Zag ook hij die deur niet openstaan?

Gedurende de nachten waarin drommen Britse bommenwerpers het werk van hun Amerikaanse collega's overnamen, sliep Jan nauwelijks meer. Niet dat hij nog bevreesd was voor een bombardement. Er viel in Schaarsbergen en wijde omgeving eenvoudig niets meer te bombarderen. Evenmin bleef hij wakker om paraat te zijn in geval bemanningsleden van een neergeschoten bommenwerper hulp moest worden geboden. Bommenwerpers werden vrijwel niet meer neergeschoten, niet hier althans. Waarom hij dan niet sliep, wist Jan zelf niet. Als hij niet direct in slaap viel, ontwaakte er een vage onrust in hem. Aanvankelijk slaagde hij er nog wel in het aansluipende gevoel van zich af te zetten, maar allengs voelde hij dat zijn weerstand tegen die ongrijpbare onrust afnam. Wat zich als onrust aandiende, groeide onstuitbaar uit via vage angst tot ondefiniëerbare, ongrijpbare angst die steeds vaker naar de keel vloog. Hoewel hij niet precies begreep wat hem mankeerde, was hij er zich wel van bewust dat het nier goed met hem ging. Dat hij recht op een inzinking afkoerste. De vlieg, het vensterglas ... in welk stadium verkeerde hij? Hoe lang duurde het nog voordat hij met de pootjes omhoog in de vensterbank zou liggen? Hoe lang zou hij dit leven op de toppen van zijn zenuwen nog volhouden? Suisde hij bergafwaarts? Hoe ver was hij al gezonken? Wanneer verdween hij voorgoed in een peilloos diep zwart gat? Misschien doordat zijn labiele geestelijke gesteldheid zijn weerstandsvermogen had aangetast, drongen deze beelden als een schok tot hem door. Als een inslaande bliksem. Hij, Jan van Dijk, was bezig de strijd te verliezen. Binnenkort zou hij ophouden te bestaan ... het doek zou vallen. Einde oefening. Hij deed niet langer mee. En hij zag de oorzaak helder voor zich: hij was het zelf. Hij had zichzelf niet meer in de hand. Als hij daar nog een keer in wilde brengen, moest hij snel zijn. Dan moest hij zichzelf weer onder controle zien te krijgen. Het verbaasde hem hoe haarscherp hij ineens zijn situatie doorzag. Hij had zichzelf overschat. Terwijl hij dacht dat hij alles aankon, dat hij zichzelf volledig in de hand had, spoelden de gebeurtenissen beetje bij beetje de vaste grond weg waarop hij zo stevig dacht te staan. Hij was geen Van Buuren, die door een muur van beton zou gaan als het niet anders kon. Hij had roofbouw gepleegd op zijn geest en dat brak hem nu onverbidderlijk op. Gek dat hij zich overdag een geheel ander mens voelde dan 's nachts. Zou het door de duisternis komen? Zouden dag en nacht ook in een menselijke ziel heersen? Of was het de vermoeidheid die hem 's nachts bevattelijker maakte voor neerslachtigheid? Ach, wat maakte het ook uit. Wat had het voor zin om zich te verliezen in allerlei bespiegelingen over de menselijke ziel? Dat kon hij beter aan de zieldokters over laten, die hadden daar voor geleerd. Hadden die trouwens ooit een echte ziel gezien, gehoord, gevoeld of geroken? Nee, hij hield zich maar bij zijn neerslachtigheid. Daar zou hij de handen meer dan vol aan hebben.

Wanneer hij er nu eens vanuit ging dat hij een vrij evenwichtig persoon was. Ja, dat leek hem een verantwoorde veronderstelling. Want wanneer hij dat niet zou zijn geweest, dan had men hem immers niet geschikt bevonden voor de moeilijke taak die hem was toevertrouwd. Onder de hersenpan zou het dus in beginsel wel goed zitten. Desalniettemin was hij danig uit het lood geraakt. Hoe kon dat? Hij kwam tot de slotsom, dat hij danig van streek geraakt moest zijn door alles wat er de laatste tijd was gebeurd. Was hij niet meer opgewassen tegen de opeenstapelingvan ellende? Of eiste de voortdurende spanning waarin hij had geleefd nu haar tol? Hij voelde zich als de chauffeur van een slippende auto, hij was de macht over het stuur kwijtgeraakt. Stuurloos, ja, dat was het goede woord. Hij had de greep op zichzelf verloren. Maar waardoor? Hij moest de oorzaak zien te vinden. Dan kon hij er iets tegen doen, proberen uit de slip te komen. Het was zijn laatste kans. Greep hij die niet, dan was hij verloren. Dat voelde hij.

Hij zette zich er de volgende dagen toe om alle belangrijke gebeurtenissen op te schrijven, die sinds zijn landing op de weg naar Otterlo waren voorgevallen. Belangrijk of onbelangrijk, het maakte niet uit. Schoot hem later iets te binnen, dan voegde hij het aan de lijst toe. De reeks gebeurtenissen die hij noteerde groeide gestaag. Van het gesprek met de vogelman bij het moffenkerkhof tot de dood van Maria, van de mysterieuze telefonische waarschuwing tot de mislukte moordaanslag op Hitler. Het werd maar een mistroostige opsomming, vond hij. Na een week had hij bijna drie pagina's uit een schoolschriftje volgeschreven. Allemachtig, wat was er in die bijna twee jaar veel gebeurd! Daarop probeerde hij alle gebeurtenissen zo nauwkeurig mogelijk van een datum te voorzien. Geen onaardig werk eigenlijk. Bovendien had hij eindelijk weer eens iets zinnigs om handen. Als hij nog even zo doorging, was hij zover, dat hij aan zijn memoires kon beginnen! Toen de lijst gereed was, begon hij de voorvallen één voor één te beoordelen. Als criterium diende de vraag 'was ik er ondersteboven van?' Een beroepszielenknijper zou het wel een 'Jan-boeren-fluitjes' methode vinden, maar zijn gezond verstand zei hem dat dat het goed genoeg was voor het doel waarvoor het moest dienen, namelijk het opsporen van wat hem kennelijk dwars zat en zo lelijk parten speelde. De gebeurtenissen waarvan hij dacht dat ze hem niet erg hadden geraakt, schrapte hij. De lijst die hij aldus overhield, viel hem nog tegen. Bitter tegen. Dat wil zeggen, hij was veel langer dan hij had verwacht. De vermoorde voetballer van Eendracht, de heimelijke opgraving van Duitse soldaten, de vondst van de dode Duitse vlieger, de ontmoeting met Grabmann, de dood van Maria, de aanslag op de Führer - de datum daarvan, 20 juli 1944, stond in zijn geheugen gegrift -, de ontploffing van een bommenwerper boven Deelen, het uitblijven van een bombardement op Divisionsdorf en de bunker, 17 september, de vlucht van de jachtdivisie, de mislukking van de luchtlandingsoperatie, de evacuatie van Arnhem, de bom op de kerk, de evacuatie van Schaarsbergen - de stumperds van Tiemens met de Jodin zag hij weer gaan. Hij nam zijn hoofd tussen de handen, even begon het hem te duizelen. Wat een rottigheid had hij de laatste tijd meegemaakt, wat een ellende. Daar zou toch ieder normaal mens beroerd van worden! Potverdomme, als je d' r niet doodziek van werd was je pas rijp voor de spychiater en niet omgekeerd! Hij voelde woede in zich opwellen een onverklaarbare, blinde woede. Hij schoot uit de stoel omhoog, een wilde blik in de ogen. "De hele godvergeten klerezooi was onnodig geweest als die prutsers de bunker hadden platgegooid en die Grabmann met zijn gajus hadden uitgeroeid! Die bloody arrogante Britten ... hem uitsturen ... hij levert meer dan 100% werk. En wat doen ze ermee? Ze donderen het zó in de prullebak. Wat denkt die Hollander wel wie hij is? Hun even voorschrijven wat ze moeten aanvallen? Of ze geen andere dingen aan hun hoofd hebben! Ondertussen sturen ze rustig honderden bommenwerpers naar de verdoemenis ... negentig in één nacht! ... jagen een heel luchtlandingsleger de dood in ... klootzakken zijn het arrogante klootzakken. Híj, Jan van Dijk, had het voor zijn ogen zien gebeuren. Híj had het zien aankomen! Het was voorspelbaar. Hoe konden ze zo'n eikel als Montgomery ook zoiets laten verzinnen ... Ja, met een troep tanks rondjakkeren door die grote Afrikaanse zandbak, met zand, zand en nog eens zand. Zand zover het oog reikte; daarvoor deugde hij. Daar had hij voldoende hersens voor ... Wie had het in zijn domme hersens gehaald om die zandruiter een ingewikkelde operatie midden in vijandelijk gebied te laten bedenken en - wat erger was - nog te laten uitvoeren ook? Welke debielen waren daarvoor verantwoordelijk? Klootzakken ... welke godvergeten ..." Hij zocht driftig naar nieuwe scheldwoorden en krachttermen, maar zijn woordenschat schoot tekort. "De kogel voor al die ratten en voor die over het paard getilde woestijnvos de eerste. Veldmaarschalk laat dat zich noemen, Veldmaarschalk! Veldgrafmaarschalk zal hij bedoelen!" brieste Jan. Buiten zichzelf van woede beukte hij met zijn gebalde buisten op de gepleisterde keukenmuur. Tot bloedens toe.

"God allemachtig ... nou is het zover ..." stamelde hij terwijl hij door de knieën zakte. Zijn vuisten trokken een rood spoor over de wit gekalkte muur dat overging op de tegels. "Als ik nou nog niet gek aan het worden ben, dan weet ik het niet meer. Rijp voor Wolfheze. Wolfheze ..," herhaalde hij en begon te lachen. "Wolfheze ... Ze zijn geland in Wolfheze! Wie was er eigenlijk niét rijp voor Wolfheze?" Hij schrok van zijn eigen schrille lach.

Even onverwacht als de aanval van razernij bezit van hem had genomen, week die ook weer van hem. Verdwaasd zat hij daar, met z'n gezicht naar de muur. Zweet parelde op zijn voorhoofd en slapen. Langzaam boog hij voorover en zocht steun tegen de koude muur. Zo bleef hij minutenlang op zijn knieën zitten. Verstard, gedachteloos, leeg. Na wat hem een eeuwigheid had geleken, kwam hij moeizaam overeind. Elk spiertje in zijn lijf deed pijn. Voorzichtig liet hij zich in de rookstoel zakken. Geleidelijk aan kwam hij weer bij zijn positieven. Wat was hem gebeurd? Waren de stoppen dan eindelijk doorgeslagen? Allemachtig, maar goed dat niet iemand in de buurt was, want hij zou zich kapot hebben geschaamd over wat hij eruit had gekraamd. Hij zuchtte diep. Zoiets was hem nog nooit overkomen. Wat hem nog het meest verwonderde was, dat hij zich niet eens onprettig voelde! Sterker, hij voelde zich wel opgelucht. Alsof er een ondraaglijke last van hem was afgevallen. Zou op z'n tijd hardgrondig vloeken dan toch helpen? Hij trok een grimas; het was niet zo fraai wat hij had gezegd ... vloeken en dat nog wel in de pastorie! Die ouwe Jespers moest eens weten! Zijn blik viel op zijn bloederige knokkels. Raar, hij voelde nauwelijks pijn. Zou nog wel komen. Hij strekte zijn benen en sloot de ogen. Als hij op dit zelfde moment dood zou gaan, zou hij daar vrede mee hebben. Wat had hij geschreeuwd? Wat was er ongecontroleerd naar boven gekomen? Hoewel het hem veel moeite kostte, wist hij het zich weer bij stukjes en beetjes voor de geest te halen. Zijn woede had zich gericht op Montgomery, de ijdeltuiterige veldmaarschalk onder wiens verantwoordelijkheid de luchtlandingen bij Arnhem binnen enkele dagen op een debacle waren uitgedraaid. Kon hij dat niet verkroppen? Nee, dat kon hij inderdaad niet verkroppen! Hij had ze ontmoet, zij het slechts vluchtig, de achter de linie verstrooid geraakte parachutisten. Moedige kerels, het neusje van de zalm. Jonge kerels nog, pas aan het begin van hun leven. Wie zou het kunnen verkroppen dat die levens eenvoudig werden verspild,dat deze moedige kerels in een kuil met hongerige leeuwen werden geworpen? Hij had ze gezien. Ongebroken waren ze, prachtkerels! Die ijdeltuit zou Duitsland voor de winter wel even op de knieën krijgen. Let maar eens even op! Dacht zeker dat hij nog in de zandbak zat! Jan probeerde zich voor te stellen hoe de stafvergadering was verlopen waarin Montgomery zijn plannen ontvouwde. Een zaaltje, gevuld met hoge officieren. Generaals in diverse rangen, bijgestaan door hun chefs van staven. Een podium, een tafel met daarachter een lege stoel. Aan de achterwand van het podium een groot doek. Ja, zoiets zou het wel zijn geweest. Want de veldmaarschalk was niet wars van van decorum, van toneel, van dramatiek. Een kolonel stapt op het podium en roept: "De Veldmaarschalk!" Alsof hij de koningin zelve is. De hoge omes schieten overeind en in de houding. Uit een zijdeur loopt de Veldmaarschalk met de rattekop het podium op, groet de aanwezigen minzaam met een hoofdknik en zegt dan: "Gaat u zitten, heren." Gestommel, geschuif van stoelen, geroezemoes. Hij legt zijn aktentas op de tafel, neemt zijn zwarte baret af, legt die op de tas. De kolonel schuift hem de stoel onder zijn kont. Het ontbreekt er nog maar aan, dat hij hem nog even likte voordat hij het pluche raakte. Jan grinnikte. De slimme vos had het allemaal zorgvuldig laten ensceneren. Het maakte allemaal deel uit van zijn optreden. Hij wacht tot het muiststil is in de zaal. Niemand waagt nog een voet te verschuiven. "Mijne heren, de komende weken gaan we de oorlog beëindigen." Ja, met zo'n soort zinsnede zal hij begonnen zijn. Verrassing, schokeffect. Een kolfje naar de hand van Monty. In enkele grove lijnen ontvouwt hij zijn plan. Zijn meesterplan. Hij staat bedachtzaam op, loopt naar het doek en trekt het in één routineuze beweging weg. Een grote kaart van het gebied waar de operatie zich zal afspelen, wordt zichtbaar. Grote pijlen en cirkels geven de opmarsroute van de grondtroepen aan en de plaatsen waar luchtlandingen zullen moeten plaatsvinden. Theater, met de Veldmaarschalk in de hoofdrol. Jan raakte geboeid door de film die de fantasie voor zijn geest afdraaide. Het grondleger zal in één flitsende actie vanuit België via ons land Duitsland binnenrukken. De luchtlandingslegers zullen de rivierovergangen in de opmarsroute tijdig veroveren, zodat het aanstormende leger zonder vertraging kan doordenderen. In al zijn eenvoud is het plan geniaal. Een Britse 'Blitzkrieg' in optima forma. Generaal Jan zal het grondleger aanvoeren. Generaal Geluksvogel gaat het luchtlandingsleger bij Eindhoven commanderen, generaal Stormvogel voert het bevel over de luchtlandingsdivisie bij Nijmegen en generaal Pechvogel wordt met zijn leger bij Arnhem uit een vliegtuig gedonderd. "De gedetailleerde plannen zijn op dit moment per koerier onderweg naar uw staven. Aan de hand daarvan kunt u de plannen voor de onder uw bevel gestelde troepen uitwerken." Vragen. Ja, natuurlijk, er is ook gelegenheid tot het eerbiedig stellen van vragen aan het krijgskundig genie. Oneerbiedigen kunnen hun verdere carrière wel vergeten. "Generaal Geluksvogel!" "Generaal Geluksvogel: "Of ook is voorzien in het zeer onwaarschijnlijke geval dat de bruggen weleens vernield kunnen zijn voordat zijn leger die heeft bereikt." "Daarin is voorzien, brugslagmateriaal wordt meegevoerd." Generaal Stormvogel vraagt wat het alternatief is voor het geval hij er niet in slaagt de rivierovergang op tijd in handen te krijgen. De vraag is niet relevant, want er is geen georganiseerde Duitse weerstand te verwachten. Generaal Pechvogel maakt zich zorgen over het grote Duitse vliegveld in de buurt van Arnhem. Hij weet uit ervaring dat Duitse vliegvelden meestal worden beschermd door krachtig luchtafweergeschut. En dit vliegveld lijkt hem geen kleintje. Geen zorg. De R.A.F. heeft het al grondig onder handen genomen en de batterijen luchtdoelgeschut in de buurt zullen alle kort voor de luchtlandingen alsnog tot zwijgen worden gebracht. "Vergunt u mij nog één vraag, veldmaarschalk," waagt generaal Pechvogel het nog een keer. "Gaat uw gang, generaal" glimlacht Montgomery minzaam. De show loopt naar wens. "En die grote bunker daar, dat hoofdkwartier van de Luftwaffe, wat gaat dáár mee gebeuren?" Een moment lag Jan roerloos in de stoel. Toen spanden zijn handen zich krachtig om de leuningen. Het geronnen bloed op zijn knokkels barstte open. Met opengesperde ogen ging hij rechtop zitten. Nee, natuurlijk kon Pechvogel dat niet vragen! Wist hij veel? Hoe moest hij weten dat de Luftwaffe uitgerekend dáár een hypermodern commandocentrum bezat? Met telefoon en telexverbindingen naar alle windstreken? Met een keur aan radioverbindingen? Natuurlijk wist Pechvogel niets af van het gevaar dat op de loer lag! Doch vrijwel direct stokte hem de adem in de keel: zou Montgomery zèlf wel geweten hebben welke val er voor zijn luchtlandingsleger stond opgesteld? Zou hij ooit van Grabmann en zijn trawanten hebben gehoord? Hoe zou hìj, Montgomery, dat hebben moeten weten? Wie zou hèm dat hebben moeten vertellen? Juist ja, Air Intelligence, de inlichtingendienst van de Royal Air Force! De lui die hìj gesmeekt had om de boel plat te komen gooien! Was dat gebeurd? Nee, dat hadden ze niet gedaan. Als ze hun eigen vliegtuigen tot de laatse dag aan Grabmann hadden geofferd, zouden ze dan ineens Montgomery attent hebben gemaakt op de bunker? "Zullen wij dat varkentje even tijdig voor u wassen, Veldmaarschalk?" Natuurlijk hadden ze dat niet gedaan! Ze hadden alleen maar kans gelopen op hun donder te krijgen. Omdat ze er zo laat – veel te laat - mee kwamen aanzetten! Hij zakte terug in de kussens. Dat stelde de zaak in een ander daglicht. Hij durfde er bijna gif op in te nemen dat het zo ongeveer moest zijn gegaan. Als het nu een fort was geweest, van waaruit een luchtlandingsleger beschoten zou kunnen worden. Maar vanuit de bunker kon je nog niet met een windbuks naar buiten schieten! Zo'n gebouw was van nul en generlei waarde. Ongevaarlijk. Geen bom waard. Hadden de FLAK-stellingen in de buurt, die tegenover Geitenbeek, die bij Oud-Reemst en die bij de Zwarte Bergen, niet allemaal hun portie gehad? Die schoten zelf. Vandaar.

De kaart van Grabmann. Hoe vaak had hij die kaart al bestudeerd? Maar nu keek hij met andere ogen naar de radiomeetstations, de radiopeilstations en de vliegvelden. Een netwerk van verbindingen. Tot rechtstreeks naar Berlijn, had Maria verteld. Hij floot zachtjes tussen zijn tanden. Het was alsof de draak tot leven kwam. Ogen en oren door het hele land, waakzaam, in gespannen afwachting ... 17 september ... daar kwamen ze aan ... bommenwerpers. Op die zonovergoten zondagochtend flitste het nieuws van het bombarderen van de FLAK-stellingen door de kabels. De zenders van de divisie schoten het met de snelheid van het licht de ether in. Berlijn moest al op de hoogte zijn geweest van het bombardement op Deelen lang voordat de laatste bommenwerpers hun bommen kwijt waren. Vanuit het radiopeilstation op de Terletse Galgenberg hield men Grabmann van minuut tot minuut op de hoogte van wat zij vanaf hun hoge positie zagen gebeuren bij Wolfheze! Transportvliegtuigen in aantocht! Een aantal heeft transportzweefvliegtuigen op sleeptouw! Tergend langzaam kropen de kolonnes richting Arnhem. De radiomeetstations in de route hielden Grabmann feilloos op de hoogte van de opmars van deze indrukwekkende armada. Het kon niet anders dan dat de draak niets ontging van hetgeen zich er in zijn territorium afspeelde! Ogen en oren overal! Parachutisten! Duizenden parachutisten landden bij Wolfheze! Hoort zegt het voort! Dit was een kolfje naar de hand van Grabmann en z'n staf. Hier zaten ze voor, hier lustten ze wel pap van. Natuurlijk zat de boef al lang in de bunker om in dit cruciale uur zelf zijn organisatie te leiden! Hij liet de kaart op z'n schoot zakken en staarde naar het fornuis "Natuurlijk ...," sprak hij half luid, "... natuurlijk ..." Het was alsof een aantal stukjes van de legpuzzel die hij tot nu toe niet had kunnen oplossen, gelijktijdig op hun plaats viel. De voorstelling die hij begon te herkennen verbijsterde hem en stemde hem bitter. Natuurlijk! Hadden de Engelsen de brug bij Arnhem niet bij verrassing willen nemen? Lichtbewapende eenheden waren het geweest, veel te ver van hun doel afgeworden, zo had Van Buuren verteld. Hij kon het weten, hij had heel wat militairen gesproken. Voordat de Duitsers het in de gaten hadden, laat staan tot de tegenaanval konden overgaan, dachten de Engelsen de brug al in handen te hebben! Een fluitje van een cent, 'a piece of cake', mijnheer! Geen vuiltje aan de lucht! Nee, geen vuiltje aan de lucht, nee, dat klopte wel. Het vuiltje zat toevallig op de grond, maar hield diezelfde lucht wel angstvallig in de gaten ... Wat verrassing ...? In het hol van de leeuw waren ze geland! Terwijl de parachutisten nog aan hun valschermen bungelden, nog ver voordat ze aan hun lange opmars te voet, ja, te voet nog wel - schoot lekker op! – naar Arnhem konden beginnen, moest vanuit de bunker het nieuws over de luchtlanding al tot in alle hoeken van het Derde Rijk zijn verspreid! Trouwens, die Grabmann moet er toch heilig van overtuigd zijn geweest dat ze het op zijn hoofdkwartier hadden voorzien? Anders had hij zich toch niet zo snel uit de voeten gemaakt en zijn fantastische commandopost laten vernielen? Was dat niet het enige object van militair-strategische betekenis in de wijde omgeving van de landingsterreinen? "Niet alleen hebben ze hun kansen in de luchtoorlog laten lopen, maar de kansen van het luchtlandingsleger hebben ze ook nog eens verziekt ...! 't Is toch niet te geloven! Zeventien september ... het zou het begin van het einde van Hitler-Duitsland worden. De geallieerde legers zouden in één lange triomftocht naar Berlijn oprukken. Maar jammer, jammer, jammer; ze hadden even een kleinigheidje over het hoofd gezien! Hij zuchtte diep en bleef vervolgens een tijdlang voor zich uit zitten staren, met de handen onder de kin. Hij stond op uit de stoel en merkte eerst toen dat het koud was geworden. Het vuur in het fornuis was gedoofd. Hij gooide er een paar kleine blokken op, koos een nieuwe fles wijn uit, een mooie Bourgogne en schonk een emaille beker tot aan de rand toe vol. "'t Is toch niet te geloven ...," mompelde hij en nam een flinke slok. 48.

Het weinige dat in deze strenge wintermaanden het besef wakker hield dat het nog steeds oorlog was, waren de onafzienbare formaties bommenwerpers die dagelijks overdreunden. Ook de bommenwerpers van de Royal Air Force lieten zich steeds vaker overdag zien. De verwoestingen die dit geweld in de Heimat aanrichtte, moesten onvoorstelbaar zijn. Desondanks was de Duitse strijdmacht nog tot enkele opmerkelijke daden in staat gebleken. In de Ardennen waren de Duitse legers medio december aan een verrassings- offensief begonnen, gericht op de herovering van Antwerpen. In een uiterste krachtsinspanning waren de geallieerden er ternauwernood in geslaagd de Duitse plannen te verijdelen. In de vroege ochtend van 1 januari 1945 was de Luftwaffe geheel onverwacht weer met jagers in de lucht. Naar in de loop van de week steeds duidelijker werd, hadden ze met één reuze klap de geallieerde luchtmacht op de grond willen uitschakelen. Aan beide zijden waren de verliezen groot, voor de Luftwaffe fataal. In beide wanhoopsoffensieven verbruikten de Duitsers hun laatste brandstof en materieel. De grote vraag was, dacht Jan, of de Duitse weerstand definitief zou zijn gebroken tegen de tijd dat het weer in het voorjaar zodanig verbeterde dat het een nieuw geallieerd offensief toeliet? Eindelijk de finale stormloop op het murw gebeukte Derde Rijk? Als Montgomery's offensief in september was geslaagd, zou de oorlog al lang en breed zijn afgelopen. Hoeveel mensenlevens zou de verlenging van de oorlog kosten? In het westen van het land werd de voedselschaarste steeds nijpender. Het gerucht ging, dat de honger zijn tol reeds begon te eisen. In Duitsland moesten de onophoudelijke bombardementen honderden, misschien wel duizenden slachtoffers per dag maken. Soldaten, mannen, ouden van dagen, vrouwen, kinderen. Goed, zij hadden het onheil over zichzelf afgeroepen. Maar Hitler en zijn trawanten wilden niet van ophouden weten. Maar kon dat kleine kinderen worden aangerekend? Hadden zij die deze gek in het zadel hadden geholpen, ook daarvoor gekozen? Hier nam de Duitse terreur hand over hand toe. Jan vreesde voor het leven van Van Buuren. En dan te bedenken dat het zover niet had hoeven te komen. Vanaf 'Arnhem' was het allemaal misgegaan, daar lag de wortel van de ellendige situatie waarin ze zich nu bevonden. Hij wist nu zeker wat daarvan de oorzaak was. Dat was de bunker. De onvermoede aanwezigheid van Grabmanns hoofdkwartier zo dicht bij de luchtlandingsterreinen van Montgomery was de dikke streep door de rekening van de veldmaarschalk geworden. Daar durfde hij, Jan van Dijk, met een gerust hart de beste fles wijn uit Jespers' voorraad onder te verwedden. Bij nader inzien vond hij dat een beter idee dan er gif op in te nemen. Waarom zou men het noodlot onnodig tarten?

Wat was de oorlog nog anders dan een waanzinnig spel van blinde Simsons die er een genoegen in schepten zoveel mogelijk doden in hun val mee te sleuren? En welke invloed had hij daarop kunnen uitoefenen? Geen enkele. Hij had niets bereikt. Niets! Totaal niets! Alles verspilde moeite. Het spel ging in ongekende hevigheid door. Nou ja, hij had toch maar mooi één wapenfeit op zijn naam staan ... Een Duits meisje, een kind van de vijand, had hij een doel in het leven gegeven, toekomstverwachting, nieuwe hoop ... Maria ... En dan had hij ook nog getuige mogen zijn van een van de grootste blunders van de hele oorlog. Wat zeg je? Getuige ...? Kroongetuige zul je bedoelen! "Kroongetuige ..." zei hij half luid, "kroongetuige ... Maar dan zal ik potverdomme getuigen" óók! Dan zullen ze het wéten welke ongelooflijke stommiteit ze hebben uitgehaald!" Of ze er blij mee zouden zijn, was een tweede. Maar wat kon hij anders dan getuigen waar het ging over een zaak 'dood door schuld' van vele duizenden en nog eens duizenden mensen? Als hij niet sprak, wie deed het dan? Want welke bevelvoerder zou het lef hebben om op te staan en te zeggen: "Sorry, vaders en moeders, echtgenotes en kinderen, verloofden en geliefden, we hebben geblunderd, waardoor uw zoon, man, vader of vriend is gesneuveld. We hebben een commandobunker, waarvan we allang konden weten waarvoor die diende en die we precies wisten te staan, even over het hoofd gezien. Sorry, maar volgende keer beter." Jan lachte schamper. Ze zouden eerder een bezem opvreten dan bekennen dat ze hadden geblunderd! De doofpot zou het worden. Zó werkte dat! Elkaar dekken, elkaar de hand boven het hoofd houden. Reken maar! Onvoorziene tegenslag hadden ze ondervonden, zo zou dat heten. Hoe juist de gewaagde operatie was geweest, zou blijken uit het feit dat hij op een haar na was geslaagd! Dàt zouden ze vertellen totdat iedereen het geloofde! Nou dan zou híj, Jan van Dijk, wel eens een boekje opendoen. Leuk zouden ze het wel niet vinden. Of de mannen die onnodig geofferd waren dat soms wel plezierig hadden gevonden! De eerste de beste gelegenheid zou hij aangrijpen om aan de kaak te stellen wat er bij Arnhem was gebeurd. Al moest hij daarvoor door muren heen. Het was alleen nog wachten op de bevrijding. Tot het zover was wilde hij nog wel op de spullen van de dominee passen en gravendelven voor mensen die van ouderdom dood waren gegaan. "Geduld, geduld broeder, jouw beurt komt vanzelf," sprak hij zich grimmig moed in.

Merkbaar opgemonterd, nam Jan zich voor de tijd die hem nog van de bevrijding scheidde met het doen van nuttige bezigheden te verdrijven. Van tijd tot tijd brachten vreemdelingen brieven van geëvacueerde Schaarsbergers die bestemd waren voor familie of buren die waren achtergebleven. Hij zorgde dan dat ze op hun bestemming kwamen. Ook kreeg hij nog wel eens brieven die hij dan weer probeerde mee te geven aan mensen die richting Ede of Apeldoorn gingen. Het ware postbodebloed verloochende zich nooit! Schaarsbergen doorkruisend, kreeg hij de indruk dat ze het hier, zeker in vergelijking met het westen, nog niet zo slecht hadden. Er heerste geen voedselgebrek en hout was er in overvloed. Zolang er in het bos van de gravin nog bomen stonden, hoefde Schaarsbergen geen kou te lijden. Hier waren de mensen slechts voor één ding bang: de vliegende bom. Schaarsbergen lag precies onder de baan van die rotdingen. Zolang het typische brommend motorgeluid, dat het midden hield tussen ploffen en ratelen, voortduurde, was er weinig te vrezen. Maar er waren er nogal wat die niet goed werkten, de motor hield er plotseling mee op. Als zo'n ding vervolgens enkele ogenblikken later neerstortte, richtte de zware springlading die het meevoerde zat een enorme ravage aan. Er waren er in Schaarsbergen al op diverse plaatsen neergekomen. Ook in de nacht van woensdag 14 op donderdag 15 februari kwamen er weer V-1's in zuidwestelijke richting over. Als ze deze koers volgden, had Jan uitgezocht, waren ze waarschijnlijk onderweg naar Antwerpen. Kort na elkaar zwol het geluid van twee V-1's aan en stierf langzaam weer weg. Een minuut of twintig later kondigde de derde zijn komst aan. Het geluid was op z'n sterkst - verweg kon hij op dat ogenblik niet zijn - toen de motor na enkele haperingen afsloeg. Het werd angstig stil. Jan wist dat op hetzelfde moment honderden andere mensen van schrik verstijfden. Een verschrikkelijke klap volgde. Velen haalden opgelucht adem. Reeds vroeg in de volgende ochtend ging Jan op verkenning uit. De V-1 was in het open terrein tussen de winkel van kruidenier Hassink en het huis De Kemp terecht gekomen. De Kemp, het grote huis waar de leerlingen van de School met de Bijbel uiteindelijk in waren ondergebracht nadat de Luftwaffe het schoolgebouw had gevorderd. Het had beroerder kunnen aflopen, hoewel enkele huizen in de directe omgeving van de explosie onbewoonbaar waren geworden. Maar die stonden toch al leeg, dus doden waren er in elk geval niet te betreuren. Hassink en zijn vrouw waren al druk bezig de glasrommel op te ruimen. Dankbaar aanvaardden ze Jans aanbod om een handje te helpen. Aardige mensen waren het, harde werkers, de Hassinks. Ze mopperden niet, maar prezen zich daarentegen gelukkig dat de V-1 hun huis had gemist. In de loop van de ochtend kondigde een luid geknetter de komst van Van Buuren aan. Er was onderweg een stuk van de uitlaat van zijn motorfiets gevallen, dat hij zo goed en zo kwaad als het ging met een stuk draad weer op zijn plaats had bevestigd. Grijnzend bracht de boswachter, die rijlaarzen droeg, het stuk lawaai tot zwijgen. Hij inspecteerde de schade en vroeg of er nog hulp nodig was. Hij kon desgewenst nog wel voor wat extra mensen zorgen. Het was niet nodig. Jan knoopte een praatje met hem aan en informeerde of hij een dezer dagen eens langs mocht komen. Ze hielden het op zondagmiddag.

Tot Jans grote verbazing zette Van Buuren hem een geurige kop thee voor. Engelse thee. "Uit een bevoorradingsbak die hier in Warnsborn in een boom hing," lichtte hij toe. "Hij zal wel wat uit de koers geraakt zijn. Ik kan me tenminste niet voorstellen dat het ding als een cadeautje voor Willem van Buuren bedoeld was," grinnikte hij. Het bezoekje werd niet wat Jan zich ervan had voorgesteld. Van Buuren ontweek elke vraag die maar enigszins op zijn verzetswerk en de arrestatie van zijn groep betrekking had. De vraag waarom hij zijn leven in de waagschaal stelde, ontweek hij met de "wedervraag: "En jij dan?" Op een diepgravende, filosofische discussie over de wederzijdse drijfveren om verzet te plegen, hoefde hij niet te rekenen, bemerkte Jan. Zijn gesprekspartner was veeleer een doener met het hart op de goede plaats dan een wijsgeer. Een man met een sterke overtuiging, waaruit zijn handelen als vanzelfsprekend voortkwam. Daar maakte hij weinig woorden aan vuil. Als er wat van kwam, dan zag hij dán wel. Waarom zou je de dingen onnodig elder maken dan ze waren? Van Buurens doen en laten hadden een ontnuchterende uitwerking op Jan. Nog lang dacht hij aan de raad die de man van Het Geldersch Landschap hem bij het vertrek meegaf: "Wees voorzichtig op jezelf, jong. Want er zullen er heel wat verminkt uit deze oorlog tevoorschijn komen ... verminkt, al hebben ze al hun ledematen nog en kunnen ze nog op een kilometer afstand de tijd van de torenklok aflezen ... verminkt zonder dat ze het in de gaten hebben." Woorden uit de mond van de man die als een rots in de branding stond. Op wie je lindelings kon vertrouwen. Als er één uit het goede hout was gesneden ... Was hij dan toch niet zo hard als hij deed voorkomen? Voelde ook hij zich soms aangeslagen? Zou ook hij dan momenten van twijfel kennen? Wilde hij hem op zijn eigen, enigszins onhandige wijze, in een moment van openhartigheid - zwakte vond hij zelf misschien wel - daarvan iets laten merken? Was dit de manier waarop hij zijn emoties toonde? Was het dan toch niet allemaal heldendom? Harde bolster, zachte pit; deed dat gezegde ook opgeld voor Van Buuren?

Een week na het inslaan van de V-1 bereikte de Hassinks de jobstijding dat Gerrit van de Kamp, hun zwager, onderweg naar Otterlo door een geallieerd jachtvliegtuig was gemitrailleerd en gedood. De tragische gebeurtenis onderstreepte nog eens hoe riskant het was om zich bij goed vliegweer op de weg te begeven. Dat gold zeker voor de weg van Schaarsbergen naar Otterlo, die een aantal kilometers kaarsrecht door een vlak en open landschap loopt. Wie zich daarop met paard en wagen of in een auto verplaatste, vormde een levende schietschijf voor de piloten van de geallieerde jagers die op alles schoten dat op een transportmiddel leek. In gedachten ging Jan terug naar die koude nacht waarin hij door de Lysander op diezelfde weg was achtergelaten. Hoe lang geleden al? Twee jaar moest het zijn. Twee jaar ... Voor zijn gevoel hadden het er evengoed vier kunnen zijn. De Otterloseweg. Merkwaardig, de één wordt erop gezet, de ander eraf geschoten. En dat nog wel door dezelfde partij.

Het dode lichaam van Gerrit van de Kamp werd naar Otterlo gebracht en daar begraven. Jan had te doen met Hassink en zijn vrouw en met hun schoonzuster die met twee jonge kinderen achterbleef. 49.

Een goed verzorgde en met smaak geklede dame op leeftijd deed hem open.

"Mijnheer Florijn zeker?" "Inderdaad, mevrouw." Ze stak hem haar hand toe: "Mevrouw Van Dijk." Ze ging hem voor naar de kamer en nodigde hem uit plaats te nemen in een stoel die uitzicht bood op de fraai aangelegde en onberispelijk onderhouden tuin. Op het moment dat zij met het theeblad binnenkwam, verstoorden twee laag overklapperende helikopters de weldadige rust. "Ik heb niks tegen die dingen, hoor. Ze moeten er zijn. Daar wil ik niets van zeggen. Maar als je hier juist met het oog op je rust bent komen wonen, is het niet altijd leuk," zei ze berustend. Het gesprek beperkte zich aanvankelijk tot een uitwisseling van algemeenheden en voorspelbare antwoorden over het ideale plekje waar het bungalowtje stond, de tuin en de kat die met z'n kop langs zijn broek stond te wrijven. Het gesprek wilde niet erg vlotten. Het leek wel of ze zich beiden inhielden, intussen peilend wat ze aan de ander hadden. Frits had het gevoel dat wat hij zei, steeds net iets anders was dan hij eigenlijk bedoelde. Geen van beiden voelden zich op hun gemak. Zij was gespannen, hij afwachtend. "Zoals ik u al heb gezegd, wil ik graag op uw oproep uit de krant reageren," deed zij als openingszet. "Maar onder één voorwaarde; dat alles wat ik u vertel tussen u en mij blijft." Zolang ik leef, tenminste. Wat u er daarna mee doet, moet u zelf weten. En mocht de politie informatie aan u vragen, stuurt u ze dan maar naar mij door. Gaat u akkoord met deze voorwaarde?" "Heb ik een keus?" "Natuurlijk heeft u een keus," zei ze glimlachend, "hij is helemaal aan u." "Akkoord ... ik beloof u, dat alles wat u mij vertelt onder ons blijft. Maar u heeft er toch geen bezwaar tegen, dat ik aantekeningen maak van dit gesprek?" "Niet in het minst," sprak mevrouw, "als u ze maar als strikt vertrouwelijk beschouwt. Het zal u in de loop van het gesprek wel duidelijk worden waarom."

"Ik heb een paar dagen de tijd genomen om me op dit gesprek voor te bereiden," stak ze van wal. "Om de zaken in het goede daglicht te stellen, lijkt het me het beste dat ik u eerst iets over mezelf vertel. Begrijpt u me goed, het is niet m'n gewoonte om mezelf in het middelpunt te plaatsen, maar het is nu eenmaal beter voor een goed begrip van hetgeen volgt," legde zij uit. Zij vertelde over haar jeugd in Leiden, haar studententijd - rechten studeerde ze - en hoe ze als het ware vanzelf in het verzet verzeild raakte. Aanvankelijk ging het om plakken en kalken, maar via koerierswerk rolde ze in het gevaarlijker werk. Daarbij werd, als het nodig was, het gebruik van vuurwapens niet geschuwd. Een aantal leden van haar groep werd op een kwade dag opgepakt. Met enkele anderen had zij een plan beraamd hen met geweld te bevrijden. Maar een leider van hun organisatie, die zij alleen onder zijn schuilnaam Piet Raak kende, had de actie verbodend. Het zou een pure zelfmoordactie zijn, zo oordeelde. Hij had eigenlijk wel gelijk gehad. Het plan was te onderdoordacht geweest, het had een te hoog bravourgehalte. Volgens Piet zouden ze de goede zaak een grotere dienst bewijzen door voorlopig geheel van het toneel te verdwijnen. Zij klopte bij haar vrijgezelle tante aan, die een kruidenierswinkeltje in het achteraf gelegen Schaarsbergen dreef. Ze kreeg een gastvrij onthaal. "Hier in de Strolaan, toen nog met dubbel 'o'. Heeft u die voormalige levensmiddelenzaak hier schuin" tegenover gezien? Jammer. Daar was het. Elisabeth van Brakel heette ze, maar iedereen kende haar als Betje. Als ze in een goede bui was, was ze bijzonder humoristisch. Maar het konook een heel sikkeneurig mens zijn, bij het chagrijnige af. In de jaren vijftig mocht zij – als prominente bewoonster van de Stroolaan - de officiële opening verrichten, toen de weg van verhard en geasfaleerd was. Geen overbodige luxe trouwens en zeker niet voor zijn tijd." Ze kwam steeds meer op dreef, Frits onderbrak haar slechts bij hoge uitzondering. Haar indiensttreding bij de graaf en de gravin, de rentmeester, de graaf met z'n rare vrienden en zijn jachtpartijen, allemaal en alles kwamen ter sprake. "Als er één mens een standbeeld verdient, dan is het de gravin. Weet u, het vreemde is, dat ik met het verstrijken van de jaren steeds meer bewondering voor die vrouw heb gekregen. Ze stond door haar principes met de rug tegen de muur. Maar desondanks hield ze die rug recht. Als er één was die in de positie verkeerde om het met haar principes op een akkoordje te gooien, dan was zij het wel. Maar het kwam geen moment in haar op, zo'n oude vechtjas ... Zij voerde de oorlog op haar eigen manier en met haar eigen middelen.. Een oorlog met eigen conventies, een eenzame oorlog vooral. Geen gemakkelijke dame, maar aan de andere kant een pracht mens. De Wilhelmina van Schaarsbergen, zou je kunnen zeggen. Even standvastig, even lastig. Ja het zou een passende eretitel zijn: Alwina Brantsen, de Wilhelmina van Schaarsbergen! " Na een ogenblik te hebben gezwegen, vervolgde mevrouw Van Dijk op zakelijker toon: "De tragiek van deze dappere vrouw was, dat ze niet werd begrepen en nog minder gewaardeerd. Na de oorlog is tot overmaat van ramp een groot deel van haar vermogen verbeurd verklaard, omdat het als Duits vermogen werd aangemerkt. Vanwege haar man natuurlijk. In werkelijkheid was het hele vermogen van de Von der Goltz'en van de Brantsen kant afkomstig. De graaf kwam uit een berooide adellijke familie. Het enige dat hij bezat was zijn adeldom. Uiteindelijk is zij in 1957 op hoge leeftijd als een eenzaam en verbitterd mens gestorven. Ze had beter verdiend ..." Op het gazon stond een merel aan een pier te trekken die niet van opgeven wilde weten. "Ze heeft veel voor me betekend, al is ze zich daar waarschijnlijk nooit zo van bewust geweest. Zelf heb ik me dat ook pas later ten volle gerealiseerd." Vragend trok Frits zijn wenkbrauwen op. Maar even later kon hij zijn oren nauwelijks geloven. De charmante, bejaarde dame voor hem vertelde tot in detail hoe zij een man die voor de Duitsers werkte uit de weg ruimde toen hij slachtoffers in illegale kringen dreigde te maken. "Hoe ging u dat af?" vroeg Frits die moeilijk kon geloven dat deze zachtaardige, bescheiden vrouw tot zulke dingen in staat was geweest. "Dat gaat je niet af, zoiets gebeurt. Het gebeurt voor een deel buiten je om. Omdat je de volle werkelijkheid niet kunt bevatten, denk ik. Nooit kunt bevatten. Na al die jaren zie ik nog steeds die opengesperde ogen die mij aanstaarden toen ik het dodelijk schot loste ... Met mijn beeld op het netvlies is hij gestorven, ik was het laatste dat hij in deze wereld zag. "Terwijl ik aan het goede in hem appelleerde, doodde ik hem om het slechte dat ook in hem zat." Ze aarzelde een moment en vervolgde toen: "Maar ach, wat weet je op zo'n leeftijd van het leven? Wat van goed en kwaad? Je denkt nog, dat goed en kwaad te scheiden zijn. Pas later ontdek je, dat ze niet te ontwarren zijn. Bij elkaar horen wellicht, als de polen van een magneet. Zonder kwaad geen goed, zonder goed geen kwaad. Maar wat weet je daarvan als je begin twintig bent? Begrijp me goed, spijt heb ik nooit gehad, het moest gebeuren. Maar de schoten op hem hebben ook mijzelf getroffen. Allengs ben ik gaan begrijpen wat de gravin bedoelde toen ze zei dat ik niet alleen een ander mens heb gedood, maar ook een stukje van mijzelf. Die ogen ... weet u ... de gedachte dat ik het laatste ben uit deze wereld dat hij heeft gezien, dat knaagt. Heeft hij mij herkend? Nee, iemand doden is onmenselijk, zelfs als het onvermijdelijk is. Onmenselijk, ja, voor degene die doodt." Er lag berusting in haar ogen. "U bent de eerste aan wie ik dit vertel," vervolgde ze. "Afgezien van de gravin natuurlijk. Zelfs met mijn man heb ik nooit over deze dingen gesproken."

"Als u alles vooraf had geweten, zou u het dan nog hebben gedaan?" "Och, het antwoord op die vraag zou even absurd zijn als de vraag zelf," was haar reactie. Frits vroeg zich af, of het een plausibel antwoord was. Was de kous af door de vraag absurd te noemen? Om aan de beantwoording ervan te ontkomen? En daarmee aan de confrontatie met de gevolgen van je daden? Je verantwoordelijkheid? Wat was het gevolg, wanneer je de vraag wel onder ogen zag? En zou moeten toegeven, dat, wanneer je alles vooraf had geweten, het niet gedaan zou hebben? Zou je met die wetenschap kunnen leven? De zaak liet mevrouw Van Dijk niet onberoerd, daar was Frits van overtuigd. Het zou hem niet verbazen, wanneer zij op haar manier bezig was schoon schip te maken met haar verleden.

De afluisterpraktijken op Het Jachthuis hadden haar nog een keer in beweging gebracht, zo vertelde ze. De Abwehr bleek enige tijd later Van Dijk, de postbode die achter op Schaarsbergen woonde, van spionage te verdenken. Ze hadden een verklikker op zijn spoor gezet. Zij waarschuwde Van Dijk - met het oog op haar eigen veiligheid anoniem weliswaar -, maar toch wel zó dringend dat hij, wanneer hij inderdaad spioneerde, voortaan wel dubbel zo voorzichtig zou zijn. Ze had hem sedertdien nog wel eens gezien en in de winkel gehad ook. Wat zoveel wilde zeggen dat hem niets was overkomen. "Van Dijk ..., toch geen familie van u?" was Frits benieuwd. Nee, hij was geen familie van haar geweest.

"U bent gekomen voor de man die op het kruispunt is opgegraven," sneed ze vervolgens het onderwerp aan dat de aanleding voor het bezoek vormde. "Maar wacht, laat ik u eerst wat te drinken aanbieden. Ik ben maar een slechte gastvrouw." De korte onderbreking gaf hem de gelegenheid om zijn aandacht weer bij de kruispunt zaak te bepalen. "U moet weten," begon ze haar relaas, "dat ik in november '44 met tante naar Barneveld ben geëvacueerd. We hadden geen reden om in Schaarsbergen te blijven. Sinds het aantal evacués daar midden oktober al flink was teruggellopen, werd er eind oktober voor het laatst in de oude oven van tante Betjes vader gebakken. De winkelvoorraad was al lang uitgeput. Omdat tante in Barneveld goed verzorgd was en men er een extra eter liever kwijt dan rijk was, ben ik daarop naar de gravin gegaan die al in september, tijdens de evacuatie van de stad, naar haar dochter in Wijhe was afgereisd. Zij was ontroerd me terug te zien en drong er bij mij op aan te blijven. Weet u, later vertelde ze me dat ik uitgerekend op de dag waarop ze vijftig jaar gehuwd zou zijn geweest, in Wijhe aankwam! Alsof het zo had moeten zijn. Er was eten in overvloed. En eerlijk gezegd, het kostte haar niet veel moeite om me te overreden. Ik ben er al die maanden gebleven, hoewel ik tante wel ben blijven bezoeken. Nee, de hongerwinter is aan mij voorbijgegaan. Hoe gek het misschien ook klinkt, we hadden het eigenlijk best gezellig daar in Wijhe." Ze lachte geamuseerd. "Maar ik dwaal een beetje af." Zij nam de draad van het verhaal weer op. "Het moet zo rond midden april zijn geweest, dat Peter Beelaerts van Blokland bij ons in Wijhe aankwam. Zijn ouders waren oude vrienden van de Von der Goltz'en en de rentmeester van de graaf en gravin had Beelaerts in '43 nog een kamer op een boerderij- pension bezorgd. Welnu, hij kwam nogal verward op ons over. Uit zijn verhaal maakten we op dat hij na de gevechten bij Arnhem als dwangarbeider naar Duitsland was weggevoerd. Kort geleden had hij de benen kunnen nemen. Hij droeg zo'n lange, versleten Duitse winterjas, bagage had hij niet bij zich. Hij wilde nu met alle geweld naar Arnhem om te zien of zijn ouders daar nog waren. De gravin probeerde hem aan z'n verstand te brengen dat de stad ontruimd was en dat hij er zijn ouders dus zeker niet meer zou aantreffen. Maar hij liet zich niet van de wijs brengen. Hij moest en zou naar Arnhem, al was het maar om te zien hoe het huis er bij stond. De gravin verklaarde hem voor gek, maar ook dat hielp niet. Als hij niet wilde luisteren, dan moest hij maar zien. Trouwens, ze zouden hem toch de stad niet binnenlaten. Weet u wat hij toen vroeg?" grinnikte mevrouw Van Dijk. "Geen idee," antwoordde Frits. "Of hij haar auto dan even mocht lenen! Moet je nagaan, de auto waaraan zij zo gehecht was en die ze met zoveel moeite uit Duitse handen had weten te houden! Ze had handig gebruik gemaakt van haar Duitse papieren en bij de commandant van een tankeenheid zelfs een niet onaanzienlijke voorraad benzine losgepraat. Terwijl de tanks al bijna geen druppel meer hadden om op te rijden. "Ze kunnen het beter aan mij geven, zij verspillen het toch maar," zei ze toen de blikken met een vrachtwagen werden afgeleverd. Bij sommige Duitsers boezemde de naam Graf von der Goltz nog altijd ontzag in en bracht wonderen tot stand! Als het even kon, probeerde de oude dame daar munt uit te slaan. U begrijpt, haar autootje was haar trots. In Wijhe was ik de enige die er in mocht rijden. We zijn er nog heel wat keertjes mee naar en geweest. En daar komt die Beelaerts om het autootje vragen! Enfin, om een lang verhaal kort te maken, na veel zeuren kon hij hem meekrijgen. Op één voorwaarde: dat ik zou rijden. Ik weet niet of ze hoopte dat ik zou weigeren. Of dat hij mij niet mee wilde hebben. Met de hemel bij wijze van spreken zwart van de jagers, die schoten op alles wat op de grond bewoog, was de hele onderneming natuurlijk ook gekkenwerk. Maar ik heb daar toen vast niet zo bij stilgestaan, denk ik. Dat bedenk je pas naderhand. Ik had wel zin in een ritje, het vormde een welkome afwisseling. En Beelaerts nam mij op de koop toe. Hij had geen keus. Hij koos dus eieren voor z'n geld. De volgende ochtend vroeg vertrokken we. Het viel die dag overigens wel mee met de jagers. Het weer was te slecht voor die vliegtuigen. Ik verwachtte eigenlijk dat we bij de brug in Deventer al zouden worden tegengehouden, maar Beelaerts kreeg zonder problemen toestemming om door te rijden. We spraken niet veel onderweg. Hij zat tegen de deur geleund, één hand op het dashboard. Vreemd ..., dacht ik, toen mijn blik op z'n hand viel. Je zou verwachten dat een dwangarbeider ruwe handen had. Vóór Apeldoorn passeerden we weer een controlepost, opnieuw geen probleem. Toen we Apeldoorn verlieten was het weer 'HALT', papieren en doorrijden. Ik begon mij er over te verbazen. Een gevluchte dwangarbeider die bij elke controlepost vrije doorgang krijgt. Er klopte iets niet. Temeer daar die dwangarbeider dus helemaal geen dwangarbeidershanden had. We hadden nog wel even te rijden en wellicht daarom probeerde hij een gesprekje aan te knopen. Waar ik vandaan kwam. Ja, dat ik bij mijn tante woonde, wist hij. Maar waar mijn ouders woonden, wilde hij weten. Vreemd. Het zijn van die dingen die, wanneer je er op terugziet, absoluut niet te verklaren zijn, maar iets waarschuwde me om niet te zeggen dat ik uit Leiden kwam. Dus werd het Delft, daar was ik ook goed bekend. Of ik daar veel vrienden en vriendinnen had, vroeg hij. Ik bevestigde het. Of ik de familie Galestin kende, hij was chemicus. Galestin ..., Galestin ..., ja de naam kwam me bekend voor. "Hij is gepakt," wist Beelaerts te melden, "naar verluidt is hij door een agent van de Duitsers verraden." Ik voelde me als door de bliksem getroffen. Natuurlijk ...! Galestin! De avonden bij de graaf! Giskes had die naam genoemd ... Galestin ... een huzarenstukje van Ernst, Ernst de verrader. De man die Giskes naar Schaarsbergen had gehaald en die in de staf van Grabmann een spion had ontmaskerd. Maar hoe kon Beelaerts weten dat Galestin verraden was ...? Het zweet brak me uit; Ernst .... Beelaerts ..., het zou kunnen. Er stond me bij, dat hij student in Utrecht was geweest ... Maar klopte dat wel? Ernst ... Beelaerts, het kon. Via Hoenderloo kwamen we op de weg Apeldoorn-Arnhem terecht. Het wemelde aan alle kanten van de moffen en gecamoufleerde tanks, voertuigen en geschut, maar weer konden we ongehinderd doorrijden. "Slecht voor de korhoenders, al dat gedoe hier," was het enige commentaar dat Beelaerts op de aanwezigheid van de Duitsers gaf. Dat staat me nog helder bij, omdat ik het zo'n idiote opmerking vond! In plaats van rechtdoor te rijden naar Arnhem, liet hij mij de Koningsweg inslaan. Onder de bomen zou het met het oog op jachtvliegtuigen veiliger zijn dan op de open weg, zei hij. Je wist maar nooit. Maar gingen we, als hij Ernst was, zo niet tevens in de richting van zijn vroegere werkgebied? Dat vroeg ik me af en ik begon me steeds ongeruster te voelen. Wat voerde hij in zijn schild? Was het verhaal over zijn dwangarbeid een verzinsel geweest? En zijn wens om zijn ouders te zoeken maar een smoesje? Wat was hij werkelijk van plan? Wat het ook was, mij had hij er vast niet bij nodig ... Ik begon het knap benauwd te krijgen, dat kan ik u verzekeren! Bij de kruising met de weg naar Deelen stond weer een wachtpost, een Hollander in een Duitse uniformjas. Papieren ... en doorrijden! Ik weet niet of je het een ingeving mag noemen of dat het 't resultaat was van koortsachtig denken, maar ineens wist ik hoe ik het zou aanpakken. "Ja, die Galestin, nou weet ik het weer, ik heb er wel eens van gehoord. Dat van die verrader, bedoel ik. Weet u, ik geloof dat ze weten wie het gedaan heeft. Een overgelopen verrader schijnt te hebben gepraat. Het verhaal gaat, dat er een zekere Ernst bij betrokken was. Ja, Ernst, dat was de naam. Maar ik weet niet meer of dat nou die overgelopen verrader of de verrader van Galestin was." Ik was me er van bewust dat ik hoog spel speelde. Vanuit mijn ooghoeken hield ik hem scherp in de gaten. Ik zag hoe zijn handen zich om het stuur klemden, de knokkels werden wit. "Van wie heeft u dat gehoord?" vroeg hij scherp. Maar ik had - godzijdank – geen gelegenheid meer om te antwoorden. Ik had al mijn aandacht nodig bij de weg. We naderden het kruispunt met de Deelenseweg en dat leek versperd door een grote hoop zand. Ik stopte tot vlak voor de bult. Beelaerts stapte uit om poolshoogte te nemen. Er zat een gigantisch gat in de weg, dat zag ik wel toen ik het raampje opendraaide. Vanuit de Deelenseweg naderde een man op een fiets. Hij had een lange Duitse jas aan, net zo een als Beelaerts droeg. Toen hij naderbij kwam, herkende ik hem: de postbode, Van Dijk. Dus die was niet geëvacueerd, schoot het door m'n hoofd. Vlak voor de krater in de weg stapte hij af. Beelaerts en hij herkenden elkaar, dat bleek duidelijk. Maar het leek mij geen blij weerzien." Frits zag het tafereel dat de oudere dame zo beeldend beschreef, alsof het zich voor zijn ogen afspeelde. "De mannen stonden in hun lange Duitse jassen, als soldaten van een vreemd leger, zwijgend tegenover elkaar. Zij monsterden elkaar. De tussenruimte was hooguit een meter of drie. Terwijl hij hem strak bleef aankijken, zei Van Dijk iets tegen Beelaerts, die daarop iets terug zei. Maar ik kon niet horen wat ze tegen elkaar zeiden, de motor van de auto liep nog. Langzaam trok Beelaerts zijn rechterhand uit de jaszak ... een hand die een revolver omklemde. Tergend langzaam gleed de loop, op Van Dijk gericht, omhoog. Hij had geen schijn van kans. Ik greep mijn handtas, opende hem, griste het revolver eruit, spande de haan, legde zo kalm mogelijk langs de stijl van het portier aan en schoot. Een onmogelijk schot, gezien de afstand. Maar ik trof hem. Ik trof hem in het achterhoofd. Hij zakte door de knieën en viel opzij. Van Dijk verroerde zich niet. Ik stak de revolver in mijn tasje, reed de auto achteruit, draaide hem en reed weg. In de spiegel zag ik, dat Van Dijk nog aan de grond genageld stond. Als een beeld, zo stond hij." Ze zat daar, de rust zelve, en keek Frits aan, de handen in haar schoot gevouwen. Ze zweeg. Het duurde even voordat de volle betekenis van haar laatste woorden tot hem waren doorgedrongen. Dat was het dus ..., het verhaal van de man onder het kruispunt, dacht Frits. Door moordenaarshand gevallen ... of moest je zeggen moordenaressehand? Een slanke hand die de greep van een revolver omklemde, een frêle wijsvinger die zich vastberaden kromde ... De revolver ... Alsof ze zijn gedachten las, hervatte ze: "Ja, die revolver ... Toen mijn plan om Schoonhoven uit de weg te ruimen vastere vorm begon aan te nemen, ben ik het ding in Leiden gaan ophalen. Ik heb hem altijd zorgvuldig bewaard en bij de evacuatie meegenomen. Uit voorzorg. Ik wist per slot van rekening hoe ik er mee moest omgaan. In Wijhe nam ik hem ook altijd mee als ik uit ging: onder in de handtas." Jonkheer Peter Beelaerts van Blokland, agent van de Duitsers. Jonkheer Peter Beelaerts van Blokland die landgenoten voor geld aan de Duitsers verraadde. Jonkheer Peter Beelaerts van Blokland, een ware Judas. Voordat hij formeel was veroordeeld had hij zijn gerechte straf al ontvangen. "Over de terugweg heb ik vier dagen gedaan. Bij Hoenderloo kwam ik midden tussen Duitse troepen terecht. Ik ben daar gestrand. Een ouder echtpaar bood me onderdak aan. Ik ben bij ze gebleven totdat we bevrijd waren. Met veel moeite en vooral veel praten is het me toch nog gelukt om in Wijhe terug te komen." "Heeft u de gravin verteld wat er was gebeurd?" "Ja. Alles ..., van A tot Z." "Wat zei ze?" "Ze was, ja ... wat zal ik zeggen ... verslagen ... teleurgesteld ... misbruikt? Ja, ze voelde zich misbruikt, denk ik. In zekere zin verraden," zei ze nadenkend. "Wat vond ze van hetgeen u had gedaan?" was Frits benieuwd. "Ze vond dat ik het enige juiste had gedaan. Ze zou het zelf ook hebben gedaan. En dat meende ze ook." "Maar die Beelaerts van Blokland was toch een goede kennis, een zoon van oude vrienden in elk geval?" opperde Frits. "Ja dat is zo. Maar ik denk dat dat juist een verklaring kan zijn voor haar felheid." "U bedoelt ...," zei Frits uitnodigend. "Nou, dat zij een verachtelijke verrader als Beelaerts de hand boven het hoofd had gehouden. Een zoon van oude vrienden en vergeet niet ... een man van adel. Het was haar vurige wens, ze rekende daar ook vast op, dat de bezem flink door de adelstand zou gaan. Ze kende er veel die zich in haar ogen verwerpelijk hadden gedragen en een smet op het blazoen van de adel hadden geworpen. Het was voor haar vanzelfsprekend dat de Nederlandse adel behoorde te worden gezuiverd. Daar zou Wilhelmina wel voor zorgen. Daar rekende ze vast op. Vergeet niet dat ze een echte Brantsen - de laatste Brantsen, zoals ze zelf altijd zei - was. De spreuk 'noblesse oblige' lag haar even na aan het hart als 'ora et vigila', de lijfspreuk van de Brantsens. Wie zijn plichten had verzaakt, was de adelstand onwaardig. Zo eenvoudig lag dat voor haar. Maar zelfs haar schoonzoon, die tot vele jaren gevangenisstraf werd veroordeeld, bleef jonkheer. Een doorn in haar vlees." "Ik vraag me af, of ze iemand wel uit de adelstand kunnen zetten," aldus Frits. "Volgens de gravin kon het en zou heulen met de vijand, landverraad of ander misdadig gedrag daar voldoende aanleiding voor zijn." "Maar waarom is het in voorkomende gevallen dan niet gebeurd?" Ze keek Frits aan. "Een goede vraag. Weet u het, dan weet ik het. En ook de gravin begreep er niets van. Kunt u zich voorstellen hoe diep ontgoocheld die vrouw moet zijn geraakt?" Ja, dat kon hij zich wel voorstellen. Levendig voorstellen zelfs. "Is ze eigenlijk oud geworden?" "Achtentachtig, meen ik. Ja, daar moet je nog weer om lachen ook," glimlachte mevrouw Van Dijk, "echt iets voor de gravin. Ze wilde op een oude boerenwagen naar de begraafplaats worden gereden. Die hebben ze bij het Openluchtmuseum kunnen lenen, ze hebben de kist daarop naar de kerkje in Schaarsbergen gereden, boswachter Jansen op de bok. De gravin ten voeten uit! En dan denkt u natuurlijk, dat ze in de grafkelder van de Brantsens is bijgezet?" Ja, dat dacht Frits. Nou, dat had hij dus mis. Dat wilde ze niet. "Waarom weet ik eigenlijk niet, misschien vond ze zich geen goede Brantsen, geen idee. Ze wilde gewoon aan de achterkant in de heuvel van de kelder worden begraven. En zo is het gebeurd ook." "Bij de graaf?" "Nee, want die is tot haar dood, nee langer nog, totdat het landgoed in handen van de gemeente Arnhem overging, op de Gulden Bodem blijven liggen. Hij is pas eind 1957 naar Schaarsbergen gebracht en bij zijn vrouw begraven. U moet er maar eens gaan kijken," raadde ze Frits aan. "Tante Betje overleed in mei 1966, 79 jaar oud. Ze bedacht de Hervormde Gemeente van Schaarsbergen met een aardig legaat en werd bijgezet in het graf van haar ouders. Haar pand werd gekocht door Hassink, de kruidenier van de Kemperbergerweg die er een moderne levensmiddelenwinkel van maakte en aldus voorkwam dat hij er een concurrent bij kreeg. Maar och, laat ik u daar niet mee lastigvallen."

Het gesprek liep ten einde. Ze spraken af, dat hij zou proberen het verhaal op papier te zetten. Mocht hij nog iets willen weten, dan moest hij maar even komen. Hij wist haar nu te vinden. Bij het afscheid herinnerde ze hem nogmaals aan de belofte die hij haar eerder had gedaan.Nadrukkelijk beloofde hij nog eens de politie niet méér te vertellen dan haar naam en adres. Het zou dan verder aan haar zijn om te bepalen wat ze wel en wat ze niet kwijt wilde. "En dan lijkt het mij het beste, dat ik mijn artikel baseer op de gegevens die ik weer van de politie krijg. Dan blijft u verder buiten beeld." Ze liep met hem mee tot aan de weg. "Kijk, daar woonde tante Betje," wees ze. Zelfs een leek als Frits kon zien dat het karakter van het pand in de loop der tijd nogal geweld was aangedaan. Alleen aan het bovenste deel van de gevel kon men nog aflezen dat de bouwheer indertijd zijn uiterste best gedaan moest hebben er een mooi en harmonieus bouwwerk van te maken. "Het zal er vroeger wel mooier hebben uitgezien dan nu," opperde Frits. "Zeker, het was een heel gezellig pand. Ik heb wel eens gehoord dat architect Tiemens, de broer van de rentmeester, het gebouwd heeft. Of het waar is, weet ik niet." In de verte begon een klokje te luiden, helder en doordringend. Frits keek op zijn horloge. Zes uur. Precies.

Op zijn vraag wat op dit late uur hem hier bracht, antwoordde Frits de politievoorlichter: "Ik heb iemand ontmoet die weet wie de man onder het kruispunt is, Gerrit." "Oooh ..., dat verandert de zaak." " "Ga zitten, kopje koffie ...?" "Zo, Hermandad wordt royaal!" "Je weet, voor héél goede relaties hebben we zelfs gratis kost en inwoning over." "Nee, dank je, laat maar zitten." "Dat laten we ze dus ook ..." Voor aardige woordspelingen was Gerrit altijd in. "Is dat alles ...?," vroeg hij vol verwachting, nadat hij de naam en het adres van mevrouw Van Dijk had genoteerd. "Voor jou wel." "Hoe bedoel je?" "Ze heeft mij haar verhaal verteld onder voorwaarde, dat het tot haar dood onder ons blijft." "En daar houd jij je aan?" "Vanzelfsprekend." "Je weet, dat je er problemen mee kunt krijgen ...?" waarschuwde Gerrit. "Hoelang heeft het lijk onder de kruising gelegen, denk je?" negeerde Frits Gerrits opmerking. "Vanaf april 1945, denk ik." "Stel dat er al sprake van moord zou zijn, is het delict dan nu verjaard?" "Al lang." "Komt er dan nog een justitiëel onderzoek?" "Nee, niet meer, want het zou tot niets leiden." "Kan ik in zo'n geval informatie die voor het onderzoek van belang is, achterhouden?" "Lijkt me moeilijk," moest Gerrit toegeven. "Ben ik dan strafbaar?" "Lijkt me niet." "Kan ik dan moeilijkheden krijgen?" "Denk ik niet." "Ben jij dus alleen maar nieuwsgierig?" "Denk ik wel." "Weet je wat ik doe? Ik kom morgenmiddag terug om te horen hoe jullie gevaren zijn."

Gerrit liet er geen gras over groeien en ging de volgende ochtend direct met een rechercheur bij mevrouw Van Dijk op bezoek. Frits kreeg de indruk, dat zij de politiemannen alleen de naam en de geschatte leeftijd van Peter Beelaerts van Blokland had verstrekt. Ze moesten haar maar op haar woord geloven. Trouwens, ze konden haar verhaal toch wel verifiëren? Familie en zo. Na het onderhoud was de rechercheur direct naar de bibliotheek gegaan om aan de hand van het adelboekje te traceren om welke Beelaerts van Blokland het kon gaan. Een vermeende broer bevestigde telefonisch, dat zijn broer sedert het eind van de oorlog vermist was. "Weet je wat ik zo merkwaardig vond?" aldus Gerrit, "de man leek mij helemaal niet zo blij te zijn met de vondst van de stoffelijke resten. Hij wilde alleen weten waarom wij vermoedden dat het om zijn broer gaat. Toen ik vertelde dat er een ooggetuige is die dat heeft verklaard, wilde hij weten wie dat was." "Was de Beelaerts van het kruispunt, zal ik maar zeggen, getrouwd?", informeerde Frits. Het antwoord luidde ontkennend. "Dus zijn jullie bij de identificatie op de medewerking van die broer aangewezen?" " Dat zou wel gemakkelijk zijn, maar ik denk dat we met het Rode Kruis ook wel een heel eind komen. Desnoods doen we nog wat aanvullend recherchewerk. Nee, als die mevrouw Van Dijk het bij het rechte eind heeft, komen we er wel uit." "Liggen de resten nog bij jullie op het bureau?" "Ja. We laten ze nu maar hier. Het gerechtelijk laboratorium werkt de zaak nu af en dan kan de familie, als het inderdaad de man is die we denken, er over beschikken."

De volgende dag wijdde Frits een kort artikeltje aan het mysterie dat was getiteld 'De man onder het kruispunt'. Dank zij een tip van een lezer was de identiteit van de man nu bekend, hoewel die nog wel bevestigd diende te worden. Teneinde een snelle identificatie te bevorderen, had de politie reeds contact opgenomen met een naast familielid van de dode. De verwachting bestond, dat de zaak binnenkort kon worden afgerond, waarna de stoffelijke resten ter beschikking van de familie zouden worden gesteld.

Zodra hij de notities die hij tijdens het gesprek met haar had gemaakt, had uitgewerkt sprak Frits een nieuw bezoek aan mevrouw Van Dijk af. Ze ontving hem hartelijk en complimenteerde hem met de gulden middenweg die hij tussen zijn belofte en zijn plichtsbetrachting had gevonden. Ze wilde nog wel een paar vragen beantwoorden, hoewel hij de indruk had dat ze het niet meer van harte deed. Kort na de bevrijding van Wijhe was rentmeester Tiemens daar verslag komen uitbrengen over de stand van zaken. Zijn ambtswoning, de Gulden Spijker, was tijdens een beschieting door een granaat getroffen en met vrijwel de gehele inboedel, zijn administratie inbegrepen, verloren gegaan. Het Jachthuis en de boerderij beneden stonden er nog, maar de meeste ruiten waren gesneuveld, terwijl de bezetters in Het Jachthuis danig hadden huisgehouden. Kort daarop kreeg de gravin vergunning om naar haar landgoed terug te keren. Nadat Het Jachthuis en de woning van tante Betje weer enigszins op orde waren, had Irene afscheid genomen en was teruggekeerd naar Leiden. Schaarsbergen was haar altijd dierbaar gebleven, ondanks alles wat ze er had meegemaakt. Of was het juist vanwege dat alles? Na de pensionering van haar man kon haar oude wens in vervulling gaan. In de Strolaan kwam een aardig bungalowtje te koop, nog wel schuin tegenover de oude winkel van tante Betje! Vroeger hoorde deze grond bij de Sylvahoeve, vertelde ze. Er stonden grote sparrebomen, waar ze vanuit haar slaapkamer bij tante betje tegenaan had gekeken. Helaas had haar man maar kort genoten van dit zalige plekje. "Maar nog afgezien daarvan, is het in zekere zin een teleurstelling geworden. Wat je hier hebt achtergelaten, ben je voorgoed kwijt en hetgeen je nog wel vindt, herinnert doorlopend aan hetgeen je kwijt bent. Het gebouw is er nog wel, maar het winkeltje van tante Betje niet meer. In een vlaag van verstandsverbijstering heeft de gemeente in de jaren zestig Het Jachthuis afgebroken, de boerderij beneden ook. De boerderij Het Wapen van Brantsen aan de Schelmseweg: hetzelfde verhaal."

Van Dijk, de postbode? Natuurlijk had ze na de oorlog geprobeerd met hem in contact te komen. Er was zoveel te bepraten geweest en ... het was een leuke vent. Ze had verschillende malen contact gehad met de dominee en z'n vrouw, maar die hadden na de bevrijding taal noch teken van hem ontvangen. Het laatste dat ze van hem wisten was dat hij op 18 april 1945 nog een nieuw graf had gedolven. Op diezelfde dag is hij alles wat hij van de begraafplaats had, bij Van Loenen komen afgeven met de mededeling dat hij om zeer dringende redenen op reis ging. Al zijn persoonlijke bezittingen heeft hij meegenomen, niets heeft hij achtergelaten. Zelfs geen briefje. Vanaf die dag waren de Jespers' zijn spoor kwijt. Alsof hij de aardbodem was verdwenen. Een paar jaar geleden had ze de oudste dochter van Jespers nog eens gesproken. Van Dijk is spoorloos gebleven. Het heeft Jespers en z'n vrouw nooit helemaal losgelaten, omdat Van Dijk er de man niet naar was om met de noorderzon te vertrekken. Ze zijn in hun hart dan ook altijd bang gebleven dat hem in de nadagen van de oorlog toch nog iets is overkomen.

"Mag ik u één goede raad mag geven?" bood mevrouw Van Dijk aan. "Een mens heeft toch recht om tenminste eenmaal in zijn leven een echt goede en goed gemeende raad te krijgen - ga nooit terug naar de plaats waaraan je je beste herinnering bewaart. Blijf die herinnering maar koesteren, want het domste dat je kunt doen is wel om die in te ruilen voor ontgoocheling."

Na een week kreeg Frits zijn beschouwing terug. Zo hier en daar had ze wat in de kantlijn gezet, maar in grote lijnen klopte alles, schreef ze. De manier waarop hij alles had verwoord vond ze knap. Het duurde niet lang of de zorgen en zaken van alledag namen hem weer in beslag. Na verloop van tijd was een bruine envelop tussen zijn boeken, inhoudende wat velletjes met aantekeningen en het werkstuk, de enige getuige van het feit dat er ooit een affaire van 'de man onder het kruispunt' was geweest. Het bleef een stille getuige, jarenlang. 50.

"Frits, zou jij iets van een notaris uit Huissen krijgen?" vroeg zijn vrouw nadat hij zijn jas had weggehangen. "Nee, hoezo?" "Vanmorgen kwam er een dik aangetekend stuk voor je, het ligt op het wandmeubel." "Wat is het?" vroeg ze toen ze even later met twee kopjes koffie de kamer binnenkwam. Afwezig, zonder iets te zeggen, stak hij haar een brief toe.

Geachte heer Florijn,

Het is mij als executeur-testamentair ter zake van de nalatenschap van wijlen mevrouw Irene van Brakel, weduwe van de heer Johannes van Dijk, een eer u overeenkomstig haar wens hierbij een cahier met persoonlijke aantekeningen te doen toekomen.

Met de meeste hoogachting verblijf ik,

Ze keek naar hem vragend aan. Haar blik viel op het vergeelde schrift dat geopend op zijn schoot lag. "Wat is dat ...?" Maar haar vraag drong niet tot hem door. "Johannes van Dijk ...," mompelde hij, "Johannes van Dijk ..." Verdomd, zouden zij elkaar na de oorlog dan tóch teruggevonden hebben?