Sesamstraat Als Leerschool
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Sesamstraat als leerschool De ontwikkeling van geletterdheid Bachelor thesis Noor Hegeman, student Algemene Cultuurwetenschappen Begeleider: Helma van Lierop-Debrauwer Datum: 30 augustus 2011 Sesamstraat als leerschool Voorwoord Zelf heb ik vroeger dagelijks om kwart over zes voor de televisie gezeten en met veel plezier Sesamstraat gekeken. Ongeveer een jaar geleden ben ik me gaan afvragen hoe het kan dat Sesamstraat al zoveel jaren succesvol bestaat en door kinderen tot en met zes jaar (en soms nog ouder) nog altijd met veel plezier bekeken wordt. Met dit als beweegreden ligt daarom na lang nadenken, vele wijzigingen en hard werken hier voor u mijn bachelor thesis met als onderwerp: de aandacht voor de ontwikkeling van geletterdheid in het televisieprogramma Sesamstraat. Tijdens het werken aan deze thesis heb ik met name in de voorbereidende fase veel gehad aan de begeleiding van Helma van Lierop-Debrauwer, die me de goede richting in heeft gestuurd, stukken heeft bijgeschaafd waar nodig en duidelijke feedback gaf waardoor ik een goed beeld van het resultaat voor ogen kreeg. Ook wil ik de medewerkers van de archieven van Beeld en Geluid bedanken voor het beschikbaar stellen van het beeldmateriaal dat ik in Hilversum heb kunnen bekijken. Over het resultaat ben ik zeer tevreden, omdat ik het idee heb met deze thesis iets bij te kunnen dragen aan het hedendaagse debat omtrent de ontwikkeling van geletterdheid. Veel leesplezier toegewenst, Met vriendelijke groet, Noor Hegeman 1 Sesamstraat als leerschool Inhoudsopgave Voorwoord 1 Inhoudsopgave 2 Hoofdstuk 1. Televisie en lezen: concurrenten of compagnons? 3 1.0 Inleiding 3 1.1 Toen en nu 6 1.2 Rol van televisie 7 1.3 Geletterdheid 8 Hoofdstuk 2. De oudste straat van TV 11 2.0 Inleiding 11 2.1 Achter de schermen 12 2.2 Leren van televisie kijken 13 2.3 Leesbevordering in Sesamstraat 15 2.4 Analyse van Sesamstraat 17 Hoofdstuk 3. Resultaten 20 3.1 Jaargang 1994 20 3.2 Jaargang 2001 21 3.3 Jaargang 2006 23 3.4 Jaargang 2010 25 Hoofdstuk 4. Conclusie 27 4.1 Vergelijking jaargangen 27 4.2 Voorlezen 30 4.3 Slot 31 Literatuur 33 Bijlage 2 Sesamstraat als leerschool Hoofdstuk 1. Televisie en lezen: concurrenten of compagnons? “In mijn opvatting bestaan er geen goede of verkeerde media. Televisie en het gedrukte woord hebben elk voor zich specifieke verdiensten en beperkingen, en ik zie geen argument dat ervoor pleit voor één van beide een voorkeur uit te spreken” (Van der Voort, 1989, p. 8). “Recognizing the polysemic nature of televisual texts and helping children make connections between written and televisual texts is an important aspect of their literacy development” (Browne, 1999, p. 170). 1.0 Inleiding Bovenstaande citaten zijn afkomstig van twee wetenschappers die onderzoek hebben gedaan naar de relatie tussen lezen en televisie kijken. Zij zijn nagegaan of en zo ja, in hoeverre televisie kijken lezen in de weg staat. Van der Voort, destijds hoogleraar Kind en Media aan de Universiteit Leiden, ziet beide media als gelijkwaardig. Browne bekijkt de twee media in relatie tot elkaar vanuit het perspectief van geletterdheid. Van der Voort poneert in zijn oratie Televisie en Lezen uit 1989 de stelling “dat er tegenwoordig aanzienlijk minder wordt gelezen dan veertig jaar terug” (Van der Voort, 1989, p. 7). Die stelling onderbouwt hij met een meta-analyse van eerdere onderzoeken naar de relatie tussen televisie kijken en lezen, die laten zien dat televisie een groot aandeel heeft in de terugloop van het lezen van boeken. Van der Voort heeft zoals gezegd geen voorkeur voor één van de beide media. Hij vindt vooral dat er een bepaalde balans moet zijn tussen de verschillende activiteiten die kinderen tijdens hun opvoeding beoefenen. Er moet genoeg ruimte zijn voor zowel televisie kijken als lezen (Van der Voort, 1989). Van der Voort (1989) onderzoekt de relatie tussen lezen en televisie kijken door een analyse van onderzoek op basis van dagboekregistraties en tijdbestedingsonderzoeken die zijn uitgevoerd door Knulst en Kalmijn in dienst van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) (1988). Bij deze methoden wordt nauwkeurig door de respondenten zelf bijgehouden hoeveel tijd aan verschillende vrijetijdsbestedingen wordt gespendeerd. Er is daarbij ingevuld hoeveel tijd men besteedt aan lezen en televisie kijken. Uit het tijdbestedingsonderzoek van het SCP bleek dat de verhouding tussen lezen en televisie kijken onder jongeren in de periode van 1975 tot 1985 is veranderd van respectievelijk één staat tot twee naar één staat tot vier. Eerst keek men in verhouding tot een half uur lezen een uur televisie. Na tien jaar is dit verschoven naar een kwartier lezen in verhouding tot een uur televisie kijken. Van der Voort heeft alleen 3 Sesamstraat als leerschool gekeken naar de duur van het kijken naar televisie (en het lezen van boeken). In zijn onderzoek geeft hij zelf aan wat mogelijke tegenwerpingen kunnen zijn “tegen de stelling dat televisie kijken het lezen reduceert” (Van der Voort, 1989, p.22). Hij benoemt de mogelijkheid om via boekenprogramma’s het lezen van boeken aan te sporen en ook geeft hij aan dat het kijken naar buitenlandse televisieprogramma’s kinderen laat lezen door middel van de ondertiteling van deze programma’s. Toch ontkracht hij deze tegenwerpingen ook direct, door over de eerste te zeggen dat het hoe dan ook tijd wegneemt van het daadwerkelijke lezen van boeken en over het tweede dat het (naar zijn weten) niet is onderzocht of kinderen ook echt ondertiteling lezen bij een buitenlandse film. Tot slot neemt Van der Voort in zijn onderzoek de attitude ten opzichte van lezen en televisie kijken niet mee. Browne baseert zich in haar boek Young Children‟s Literacy Development and the Role of Televisual Texts uit 1999 eveneens op eerdere studies met betrekking tot de relatie tussen lezen en televisie kijken door kinderen. De resultaten van deze studies heeft ze uitgebreid met eigen onderzoek met als doelstelling: “to examine the possible links between literacy development and children‟s experiences of written and televisual texts” (Browne, 1999, p. 2). Door te spreken van ‘televisual texts’ wil Browne aangeven dat wat het medium televisie aanbiedt niet simpelweg kan worden opgenomen door de kijker. De kijker moet net als bij het lezen van een geschreven tekst actief zoeken naar betekenis in de combinatie van beeld, geluid en tekst (zoals ondertiteling) (Browne, 1999). Browne heeft ouders, docenten en leerlingen van zes verschillende scholen geïnterviewd over het leesgedrag en kijkgedrag van de kinderen en over de attitude die zij ten aanzien van lezen en televisie kijken hebben. Ze geeft niet aan wat het exacte aantal respondenten is. Browne is van mening dat het voor kinderen niet alleen van belang is om veel tijd te besteden aan lezen en schrijven op zich, maar dat het zeker zo belangrijk is om ze verhalen te vertellen en te laten vertellen en ze die verhalen te laten delen met anderen. Zo kunnen ze zich beter ontwikkelen op het gebied van geletterdheid. Ook leert men door het vertellen en het verzinnen van (non-)fictieverhalen de wereld beter te begrijpen en is men in staat zijn of haar ervaringen te structureren: “that in order to understand the relationship between storytelling and literacy it is necessary to acknowledge how narrative enables us to structure our world and experiences and deepen our understandings”1. Er is dus een wisselwerking tussen het schrijven, lezen en vertellen van verhalen (de ontwikkeling van geletterdheid) en het leren 1 Ontleend aan Browne, 1999, p. 7. Ze baseert zich hierbij op Wells (1987). 4 Sesamstraat als leerschool structureren en begrijpen van je eigen levenservaringen. Hiermee geeft Browne aan dat de ontwikkeling van geletterdheid een groot aandeel heeft in de algemene ontwikkeling. Browne zegt in haar onderzoek dat geschreven teksten en televisieteksten een complementaire rol vervullen bij de ontwikkeling van geletterdheid (Browne, 1999). Ze baseert zich hierbij op de opvatting van Eisner. Browne ondersteunt Eisners uitspraak over de rol die televisie bekleedt: “Film and video exploit vision, text and music to create meanings that no single form of representation could make possible”2. Hiermee geeft ze aan dat de invloed van televisie een belangrijke en interessante aanvulling is op dat wat door middel van geschreven en gedrukte teksten wordt aangeboden. Browne zegt in het nawoord van haar boek dat het van groot belang is dat wordt erkend dat de televisie een grote rol speelt in het leven van veel kinderen en volwassenen. Het erkennen van deze rol doet niets af aan de waarde van het lezen van geschreven teksten (Browne, 1999). Browne en Van der Voort komen in hun teksten tot een totaal verschillende conclusie ten aanzien van de relatie tussen televisie kijken en lezen. Browne geeft aan dat veel televisie kijken niet inherent is aan het lezen van weinig boeken. Ze versterkt in wezen de positie van de televisie zelfs door toe te voegen dat kinderen regelmatig meer boeken gaan lezen door televisie te kijken, bijvoorbeeld nadat ze de verfilming van een bepaald boek hebben gezien (Browne, 1999). Door op de kaft van een boek aan te geven dat van het verhaal ook een film of serie bestaat, realiseren kinderen zich dat er een relatie is tussen geschreven teksten en televisieteksten. Van der Voort was eerder dezelfde mening toegedaan, waarbij hij zich baseerde op resultaten van het SCP-onderzoek uit 1982. Daaruit bleek dat ondanks de opkomst van de televisie men evenveel boeken bleef lezen. Slechts drie jaar later zijn echter andere resultaten uit verder onderzoek van het SCP naar voren gekomen (Van der Voort, 1989). Deze resultaten zijn door Knulst en Kalmijn geanalyseerd in het eerdergenoemde tijdbestedingsonderzoek van 1988. Hieruit blijkt dat de televisie het lezen als het ware verdringt. Van der Voort spreekt dan ook van het “verdringingseffect van de televisie” (Van der Voort, 1989, p.