‘Going native’. en het verlangen naar een Indonesische identiteit

Olf Praamstra

Abstract – Beb Vuyk created an image of herself as someone who at an early stage distanced herself from colonial relationships and turned against her compatriots in favour of the Indonesian population. She did this in particular in interviews. Therefore she took a unique position in her own words in the literature of the . This image was repeated and confirmed by the biography Bert Scova Righini published about her in 2005. A postcolonial analysis of her work, however, reveals that Vuyk adopts a remarkably chameleonic attitude towards the colonial Dutch East Indies and post-colonial . This is particularly evident in what she writes about her life on Buru, an island she visited four times in greatly varying conditions. The explanation for this must be sought in her mixed Dutch-Indonesian descent, with which she could never reconcile. Eventually, nowhere did she feel at home, neither in the , nor in the Dutch East Indies, nor in Indonesia.

Beb Vuyk is hard op weg om een vergeten auteur te worden.1 In de Indische letteren neemt ze nog steeds een vooraanstaande plaats in, maar in de Nederlandse literatuurgeschiedenis is ze verwezen naar het tweede of misschien wel derde plan (Bel 2015, 833-835 en 857 en Brems 2006, 84, 88, 175, 178-179). Weliswaar is sinds 2013 haar Verzameld Werk als e-book verkrijgbaar, maar voor het overige worden haar romans en ver- halen al jaren niet meer herdrukt. Ook de omvangrijke biografie die Bert Scova Righini in 2005 over haar publiceerde, bracht daar geen verande- ring in. In dit artikel wil ik het beeld van Vuyk dat in hoge mate door haar zelf gecreëerd is, en dat in deze biografie wordt bevestigd, tegen het licht hou- den. Hoewel Scova Righini (2005, XI-XII en 107-109) zich ervan bewust is dat de herinneringen van Vuyk niet altijd even betrouwbaar zijn en self- fashioning haar niet vreemd is, neemt hij het zelfbeeld dat zij op latere

* De auteur is verbonden aan de Universiteit Leiden (adres: P.N. van Eyckhof 3, 2311 BV Leiden; e-mail: [email protected]). 1 Fragmenten uit de Inleiding en paragraaf 1 zijn eerder in een andere context verschenen in Praamstra 2015a (ook verschenen in Praamstra 2015b). Wat de spelling van Indonesische namen en woorden betreft, houd ik de vooroorlogse spelling aan die Beb Vuyk, op een enkele uitzondering na, altijd trouw is gebleven.

Spiegel der Letteren 58 (1), 43-81. doi: 10.2143/SDL.58.1.3157069 © 2016 by Spiegel der Letteren. All rights reserved.

001_98943_SDL_2016-1.indb 43 20/06/16 09:33 44 O. Praamstra

Afbeelding 1 Beb Vuyk in 1930 te Arnhem voor haar vertrek naar Nederlands-Indië. Collectie Letterkundig Museum, V 00983 II 009.

­leeftijd vooral in interviews van zich geeft, toch grotendeels over.2 Het is het beeld van een vrouw die al vroeg afstand nam van de koloniale verhoudin- gen en zich keerde tegen haar eigen landgenoten ten gunste van de Indone- sische bevolking. Daardoor was zij anders dan alle andere Europeanen in Nederlands-Indië; en daardoor nam zij volgens haarzelf in de Indische let- teren een unieke positie in. De reden voor dat anders zijn was het gevolg van haar verblijf op Boeroe, een eiland in de Molukken dat steeds weer opduikt in haar leven en werk. Op Boeroe had zij zich bevrijd van het koloniale discours waarin haar tijdgenoten gevangen zaten. Is het waar? vraagt Scova Righini zich af. Het is jammer, verzucht hij, ‘dat er geen getuigenissen van derden zijn over Bebs eigen gedrag in de

2 Ook, zo blijkt uit de bibliografie in de biografie, heeft Scova Rhigini niet alles gelezen wat Vuyk over Boeroe schrijft.

001_98943_SDL_2016-1.indb 44 20/06/16 09:33 ‘going native’ 45

kolonie. We moeten het doen met haar eigen retrospectieve opmerkingen’ (Scova Righini 2005, 92). Gelukkig hoeven we ons daar niet bij neer te leggen. Een postkoloniale analyse van haar werk, die gebaseerd is op het werk van theoretici als Elleke Boehmer (2005) en Mary Louise Pratt (2008), kan hier uitsluitsel geven. Uit die analyse blijkt dat Beb Vuyk een opmer- kelijk kameleontische houding aanneemt ten aanzien van het koloniale Nederlands-Indië en het postkoloniale Indonesië. Die houding kwam voort uit haar verlangen om de Nederlandse identiteit van zich af te schudden en een te worden met de inheemse, Indonesische bevolking. Daarmee schond zij een taboe, en niet het minste. Tot het grootste taboe in de koloniale samenleving behoorde het ‘going native’, op welk terrein dan ook: seksueel, sociaal of cultureel (D’haen e.a. 2001, 233-234). Toch is het juist dat wat Beb Vuyk wilde. Het heeft alles te maken met haar afkomst: Vuyk is een Indo-Europese. Haar vader was het kind van een Nederlandse man en een Madoerese vrouw, haar moeder een Nederlandse. Daardoor had Vuyk wortels in zowel de Europese als de Indonesische samenleving. Die gemengd Nederlands-Indonesische afkomst is bepalend voor alles wat zij schreef. Door die afkomst had zij deel aan twee culturen, waarin ze zich nooit volledig geaccepteerd voelde. Dat had zij gemeen met veel andere Indo-Europeanen, maar wat haar anders maakte, was dat zij bewust koos voor haar Indonesische kant. In Nederlands-Indië wilde zij opgaan in de inheemse wereld, en na de onafhankelijkheid in 1949 koos zij voor de Indo- nesische nationaliteit3. Hoewel zij haar uiterste best deed om zich zoveel mogelijk aan te passen aan haar nieuwe vaderland, zou het uiteindelijk op een mislukking uitlopen. De idealen waarmee ze de onafhankelijkheid begroette, liepen stuk op de werkelijkheid van het nieuwe Indonesië. Tot haar teleurstelling merkte zij dat ‘going native’ ook in de postkoloniale samenleving onoverkomelijke bezwaren met zich meebracht. Haar leven lang hield zij vast aan haar Indonesische paspoort, maar Nederland werd haar thuis. Haar streven om in Indië een te worden met de inheemse bevol- king, haar overtuiging dat Indo-Europeanen moesten kiezen tussen Neder- land en Indonesië – en dat Indonesië de juiste keuze was – en de bittere teleurstelling die het gevolg was van de afwijzing door haar nieuwe vader- land, vinden hun neerslag in haar werk. Toen Beb Vuyk in 1931 in Indië aankwam, was zij vijfentwintig. Ze wist eigenlijk niets van Indië, ze kende het land niet, ze sprak de taal niet; bijna

3 Dit in tegenstelling tot het overgrote deel van de Indo-Europeanen, die vasthielden aan de Nederlandse nationaliteit. Zie Scova Righini 2005, 288-291; vgl. ook Bosma e.a. 2008, 188-190.

001_98943_SDL_2016-1.indb 45 20/06/16 09:33 46 O. Praamstra

Afbeelding 2 Beb Vuyk met Ferdinand in Soekaboemi op nieuwjaarsdag 1932. Collectie Letterkundig Museum, V 00983 III 020).

haar hele leven had ze in Delfshaven gewoond en was opgegroeid in een burgerlijk Nederlands huishouden (Scova Righini 2005, 12-13). Haar enige band met Indië was haar huidskleur – de erfenis van haar grootmoeder – waarom ze als kind op straat af en toe werd uitgescholden. ‘“Vuile neger, zwarte moriaan,” riepen de straatjongens in mij na, “blauwe, liplap, Chinees!” Dan vocht ik, ik ging altijd naar school met een liniaal los in de hand’ (Vuyk 1981, 432). Haar huidskleur maakte dat ze anders was. Hoewel ze totaal westers was opgevoed, wist ze – tenminste zo voelde ze het – dat ze door het Westen nooit als gelijke zou worden gezien (Scova Righini 2005, 25-31).

001_98943_SDL_2016-1.indb 46 20/06/16 09:33 ‘going native’ 47

In 1924, toen ze achttien, negentien jaar oud was, verhuisde ze naar Heemstede waar ze aan de middelbare huishoudschool werd opgeleid tot lerares koken en voedingsleer. In die tijd publiceerde ze haar eerste verhalen in het familieblad Eigen Haard. Het is jeugdwerk waarin Indië alleen op de achtergrond voorkomt, centraal staat een eenzaam onbegrepen kind dat hunkert naar avontuur (Scova Righini 2005, 19-21). Ze zijn nooit herdrukt. Haar literaire debuut maakte ze in 1930 in De Vrije Bladen met ‘De vriend’. Hierna volgden nog twee verhalen: ‘De verliezer’ en een fragment uit de novelle ‘Vele namen’, die later in zijn geheel afzonderlijk is verschenen. Alle drie zijn ze opgenomen in haar Verzameld Werk.4 Opvallend in deze vroege verhalen zijn de autobiografische elementen, die er verantwoordelijk voor zijn dat Indo-Europese personages vaak de hoofdrol spelen. Dat geldt in het bijzonder voor ‘Vele namen’ dat het verdriet van de in Nederland buiten- gesloten Indo-Europeaan thematiseert (Scova Righini 2005, 25-31). In de loop der jaren zijn haar afkomst en haar vaders land van herkomst steeds belangrijker geworden. Ze wil Indië met eigen ogen zien en solliciteert naar de functie van lerares aan de Soekaboemische Opvoedingsgestichten (SOG), een opvanghuis voor verwaarloosde Indo-Europese kinderen, waar de meisjes worden opgeleid voor het huishouden en de jongens voor een ambacht. Ze wordt aan- genomen, en op 30 oktober 1930 vertrekt ze, in de woorden van haar vader, naar ‘het land van haar dromen’ (Scova Righini 2005, 22-25 en 43-45).

Nederlands-Indië (1931-1945)

Discriminatie Beb Vuyk reist het eerste stuk over land. Ze neemt de trein naar Genua om daar over te stappen op een van de schepen van de Stoomvaartmaatschappij Nederland – zo duurt de reis tien dagen korter. In de trein raakt ze in gesprek met Fernand de Willigen die passage heeft geboekt op dezelfde boot. Aan boord trekken zij veel met elkaar op en vertelt Fernand haar over zijn leven als planter op en zijn avontuurlijke jeugd op Boeroe, een afgelegen eiland in de Molukken. Met zijn verhalen maakt hij een overweldigende indruk op Beb Vuyk en als Fernand haar de avond voor de aankomst in Indië ten huwe- lijk vraagt, zegt zij ja (Scova Righini 2005, 39-42 en Bibeb 1990, 12).

4 Vuyk 1930a, 1930b, 1931. Van de laatste is een jaar later een uitgebreide versie verschenen onder dezelfde titel in De Vrije Bladen (7, 1932: schrift 1). Eerst verscheen De Vrije Bladen als tijdschrift, vanaf de negende jaargang (1932) in losse cahiers, die aangeduid werden als genum- merde schriften. Hoewel de verhalen, afgezien van het eerste, verschenen toen Vuyk al in Indië woonde, zijn ze in Nederland geschreven. Later zijn ze opgenomen in Vuyk 1981, 7-43.

001_98943_SDL_2016-1.indb 47 20/06/16 09:33 48 O. Praamstra

Anders dan Beb Vuyk, die alleen uiterlijk een Indo-Europese is, is Fernand in alle opzichten een Indische jongen. Zijn vader was een Indo-Europeaan in dienst van het Nederlands-Indische leger, zijn moeder een Ambonese. Fer- nand was hun vierde kind, hij werd geboren toen zijn moeder negentien was. Zijn vader was een stuk ouder. Hij werd gepensioneerd met de rang van kapitein toen Fernand zes jaar was, en verhuisde vervolgens met zijn gezin naar Boeroe, waar hij een onderneming begon in de productie van kajoepoe- tih-olie (Scova Righini 2005, 42). Deze groenachtige olie vond vooral aftrek in Indië zelf waar het als een soort wondermiddel tegen alle mogelijke kwalen gebruikt werd. Om de olie te winnen werden de bladen van de ‘Kajoe poetih’ – letterlijk het witte hout, familie van de Eucalyptus – in ketels gestookt. De vader van Fernand kocht een aantal ketels en kreeg een uitgestrekt gebied in erfpacht om te exploiteren (Scova Righini 2005, 83-84 en 89-90).5 Op Boeroe heeft Fernand zijn kinderjaren doorgebracht. Later ging hij voor zijn schoolopleiding naar Ambon en Java en in 1928 werd hij employée op een theeplantage in Midden-Java. Een aantal jaren eerder had zijn vader met vrouw en kinderen Boeroe verlaten. Hij had een conflict met zijn concur- renten, met zijn werknemers en met het Nederlandse gezag; daarnaast was hij verwikkeld in een valse geboorteaangifte waarvoor hij tot drie maanden gevan- genisstraf werd veroordeeld. Hij overleed in 1925 in Bandoeng (Scova Righini 2005, 42-43).6 Fernand heeft het onverkwikkelijke einde van het avontuur van zijn vader op Boeroe slechts van afstand meegemaakt. Hij dacht met heimwee terug aan zijn jeugd en Beb Vuyk genoot van zijn verhalen erover. In 1948 zou zij de herinneringen van Fernand verwerken tot een jeugdboek: De kinderen van Boeton Leon (Scova Righini 2005, 283-285). Via Fernand leerde Beb Vuyk Indië kennen en door hem kwam zij ook in aanraking met de discriminatie waarmee Indo-Europeanen in Indië gecon- fronteerd werden (Scova Righini 2005, 50-51)7. Nadat ze anderhalf jaar voor de Soekaboemische Opvoedingsgestichten gewerkt had, trouwde ze met Fer- nand en verhuisde naar de theeplantage waar hij intussen afdelingshoofd was (Scova Righini 2005, 48-49 en 56). Hun leven daar heeft Vuyk verwerkt in haar eerste roman, Duizend eilanden (1937). Later zal Vuyk verklaren dat al

5 Zie voor de winning van kajoepoetih-olie ook Boelens e.a. 2001, 250. 6 Zijn achterkleinzoon Rob Janssens suggereert dat hij een kind had verwekt bij een van zijn dochters, dat hij had aangegeven als een kind van hem en zijn vrouw. Al snel werd echter duidelijk dat zijn vijftienjarige dochter de moeder van het kind was. Voor deze ‘valsheid in geschrifte’ kreeg hij drie maanden gevangenisstraf. De vader was onbekend en er gingen geruchten over incest. Janssens 1997, 49, 51-56, 59-61, 77, 80, 84, 93 en 95-96. 7 Zie voor de discriminatie van Indo-Europeanen Wertheim 1949, 90-111, Van der Veur 1961, 90-94 en Meijer 2004.

001_98943_SDL_2016-1.indb 48 20/06/16 09:33 ‘going native’ 49

haar werk autobiografisch is – ‘er is geen verhaal waarin ik niet voorkom’ (Drayer e.a. 1985, 10) – maar er zijn opmerkelijke verschillen tussen de roman en de werkelijkheid. In de roman komt de jonge Nederlander Ab vers uit Holland aan op een theeplantage. Daar sluit hij vriendschap met de ervaren Indo-Europese planter Carl, die hem wegwijs maakt. Het is niet moeilijk om in deze twee personen Beb en Fernand te herkennen – iets wat Vuyk (1981, 437-438) later ook zal bevestigen – maar er bestaan opvallende verschillen tussen wat zich afspeelt in het echte leven en in de roman (Scova Righini 2005, 62-63). In de roman worden zowel Ab als Carl ontslagen: de eerste omdat hij te eigengereid is, de tweede vanwege de economische crisis in de jaren dertig. Dat in het ontslag van Carl (lees Fernand) zijn Indische herkomst meegespeeld heeft, wordt in de roman niet vermeld. Evenmin wordt ernaar verwezen in Het laatste huis van de wereld (1939), het verslag van Vuyks leven op Boeroe en naar eigen zeggen een werk dat geheel autobiografisch is (Scova Righini 2005, 61). In dit boek, dat begint waar Duizend eilanden eindigt, schrijft zij: ‘Wij waren vijf maanden getrouwd toen de slag viel die ons leven volkomen zou veranderen. Het was de gewone geschiedenis van die jaren: de oudste employé met het topsalaris eruit en een jong broekje erin op een fooi van honderd gulden’ (Vuyk 1981, 160). Dat van die vijf maanden klopt, maar in de brieven die Beb Vuyk naar huis schrijft, onthult ze dat Fernand ontslagen is vanwege zijn Indo-Euro- pese afkomst. Fernand werkte voor een Engelse maatschappij en Engelsen waren volgens haar ‘sterk gekant tegen kleurlingen en vooral Indo’s’ (Scova Righini 2005, 59-61). Bovendien hadden niet alleen Engelsen moeite met Indo-Europeanen. Een van de belangrijkste voorwaarden voor het gezag in de kolonie was de afstand tussen de koloniale westerse overheerser en de gekoloniseerde bevolking. Dat verklaart ook de afkeer die men had van Indo-Europeanen. Die vormden louter door hun bestaan een regelrechte bedreiging. In veel negentiende- en vroeg twintigste-eeuwse rassentheorieën wordt er dan ook tegen het bestaan van deze ‘halfbloeden’ gewaarschuwd (vergelijk Kemperink 2001, 96-108). In het openbaar durft Beb Vuyk zich over deze racistische behandeling kennelijk nog niet uit te spreken, maar dat Indo-Europeanen in Indië gedis- crimineerd worden, staat voor haar – en ook voor Fernand – vast. Het heeft een doorslaggevende rol gespeeld in hun beslissing om de koloniale samen- leving op Java de rug toe te keren en naar Boeroe te vertrekken: We namen afscheid van de beschaving, van electrisch licht en ijskasten, taxi’s en bioscopen, van melk, groente en vlees naar keuze, om terug te keren tot de allerprimitiefste vorm van leven: het zelfgebakken brood en de zelf geteelde groente, het zelf gemaakte meubilair en de zelf gevangen vissen;

001_98943_SDL_2016-1.indb 49 20/06/16 09:33 50 O. Praamstra

ziekte en de vrees voor de dood in zijn pijnlijkste vorm, de naaste dokter een dag varen ver en eens in de twee weken bereikbaar (Vuyk 1981, 160).

In Boeroe zal Fernand de kajoepoetih-onderneming van zijn vader voort- zetten, die in de tussenliggende jaren aan een Arabier was verpacht. In janu- ari 1933 verlaten ze Java. Op het eiland gaan ze wonen in het huis uit zijn kinderjaren dat even buiten de kampong Namlea gelegen was (Scova Rig- hini 2005, 85 en 97).

Avontuur op Boeroe Geen periode in haar leven is voor haar ontwikkeling, ook als auteur, zo belangrijk geweest als het verblijf op Boeroe. Het is een plek die ze nooit zal vergeten en waar ze verschillende keren zal terugkeren. Boeroe ligt ten ­westen van Ambon. Het is een van de grootste eilanden van de Molukken en bestaat vooral uit oerwoud. Aan de Noordkust loopt een diepe baai het land in, waaraan de kampong Namlea ligt. In het binnenland wonen ­Alfoeren, aan de moerassige kust Boetoenezen (Scova Righini 2005, 81). Het terrein dat de vader van Fernand in erfpacht kreeg was uitgestrekt, bergachtig en moeilijk bereikbaar door de ‘stinkende’ mangrovebossen; in de modder onder de mangrove lagen krokodillen en het stikte er van mus- kieten. Op de steile heuvels landinwaarts groeiden de kajoepoetih-bomen en lagen de ketels waar de olie in werd gestookt. Hier viel niet te wonen. Maar schuin tegenover de onderneming – een klein uur roeien – lag Namlea. In de buurt van die kampong, op een landtong met een breed, wit strand bouwde de vader van Fernand samen met zijn Ambonese mandoer Heintje een huis.8 Dit gebied werd door hen letterlijk op de natuur veroverd. Het was de mooiste plek van het eiland, maar de oorspronkelijke bevolking wilde er niet wonen omdat het er zou spoken. ‘De oude heer De Willigen en Heintje Limba dreven met bijlen en kapmessen het bos en de soeanggi’s (spoken) terug en bouwden er hun hoofdkwartier’ (Vuyk 1981, 158). Voor Beb Vuyk is de reis ernaar toe het begin van een avontuur, waar ze naar verlangt maar ook tegenop ziet. Voor Fernand ligt dat anders: hij gaat naar huis, ‘naar een bemind land, waar alle moeilijkheden zullen eindigen’ (Vuyk 1981, 161). Ze vertrekken van Tandjong Priok, de haven van ­Batavia, en bereiken na veertien dagen de Molukken, in de ogen van Vuyk (1981, 162) ‘het laatste land van de wereld, nauwelijks een land, losse verspreide

8 In een eerdere versie van Het laatste huis van de wereld, geschreven voor het Haarlem’s Dagblad, wordt Heintje vermeld als ‘Oom Hindji, de oude mandoer’ van Fernands vader (Vuyk 1937).

001_98943_SDL_2016-1.indb 50 20/06/16 09:33 ‘going native’ 51

Afbeelding 3 Namlea, circa 1934. Collectie Universiteitsbibliotheek Leiden, KITLV 141345.

eilanden, achteloos neergeworpen in een blauwe, brandende zee’. Dan, na nog twee dagen varen, arriveren ze in Namlea, waar ze met hun bagage van boord gehaald worden, en langs een smal, zanderig pad naar hun huis lopen; een huis op het strand, met de rug naar de kampong toe: ‘het laatste huis van de wereld’ (Vuyk 1981, 164)9. Het klinkt dramatisch – een eenzamer bestaan is nauwelijks denkbaar – maar de volgende dag worden ze wakker in het paradijs. Vuyks beschrijving van Boeroe, van de reis ernaartoe en de verrukking over haar uiteindelijke bestemming, doet denken aan de verhalen van negen- tiende-eeuwse ontdekkingsreizigers in Afrika. Zij zijn op zoek naar onbe- kende gebieden, waar voor hen nog nooit iemand, dat wil zeggen nog nooit een Europeaan, is geweest. De tocht ernaartoe is moeilijk en niet van gevaar ontbloot, maar de beloning wordt hun niet onthouden. Deze avonturiers ontdekken plaatsen van ongekende schoonheid, die ze in lyrische woorden beschrijven – en die ze zich meteen toe-eigenen (Pratt 2008, 197-201).

9 De titel is ontleend aan een gedicht van R.M. Rilke, waarin Vuyk haar totale verlaten- heid, afgesneden als ze is van de westerse wereld, op Boeroe herkent. Zie Vuyk 1981, 204-205.

001_98943_SDL_2016-1.indb 51 20/06/16 09:33 52 O. Praamstra

Dat geldt ook voor Beb Vuyk. Vijf maanden heeft zij in de bergen van Java tegen hellingen opgekeken, nu ziet ze uit over het vrije water. ‘Hier zijn een huis om ons te bergen, een tuin om ons te voeden, een baai waar de vissen in glinsterende bogen uit opspringen en heuvels waar de vrije herten langs jagen’ (Vuyk 1981, 164). Alles wat haar ogen zien, is vanaf dat moment haar eigendom. Het is de beloning voor haar tocht naar dit onherbergzame land. Ze is zich bewust van de gevaren – de woeste zee, de krokodillen, een gebied zonder medische zorg, waar de wereld ophoudt (Vuyk 1981, 157-164) – maar tegelijkertijd trots op haar avontuurlijke leven: Ergens loopt een scheidslijn die ons verdeelt in burgers en avonturiers. Burgers zullen het geluk en de charme van dit bestaan nooit begrijpen. […] Met avonturiers valt te praten, zij begrijpen het genot van een tocht in een lekke prauw, de opwinding van een onverwacht schot en de schreeuw van een stervend dier, het ongemak van regens, bandjirrende rivieren en een lekkend dak. Want wiens leven licht is door de genade van het avontuur, voelt een heimwee in de steden en de bewoonde plaat- sen en een lichte wrevel om het onglorieuze bestaan, beveiligd en zonder risico’s (Vuyk 1981, 222).

Koloniale verhoudingen Door op Boeroe te gaan wonen nam Beb Vuyk afscheid van de koloniale wereld op Java, waaraan zij door de discriminatie van Indo-Europeanen een hekel had gekregen (Jungschleger 1981 en Van den Heuvel 1991). In reac- tie daarop kiezen zij en Fernand voor hun andere kant: zij willen opgaan in het inheemse leven en afgaande op wat zij daar later over vertelt, lijkt het hun moeiteloos te zijn afgegaan (Verstappen 1973; vergelijk ook Scova ­Righini 2005, 92). Maar wie Het laatste huis van de wereld, het boek dat Vuyk over haar ervaringen op het eiland geschreven heeft, kritisch leest, valt onmiddellijk op hoe koloniaal de verhoudingen op Boeroe waren. Bij aankomst worden ze opgewacht door de oude mandoer van Fer- nands vader: oom Heintje. Als ze van boord gaan en naar het huis lopen, zorgt Heintje voor de bagage. Bij het huis wacht de vrouw van Heintje, Enggeh, met haar kinderen ‘in stijfgestreken kleren op de brede stoep’. Terwijl Heintje erop toeziet dat de bagage in het huis wordt afgeleverd en uitgepakt, zorgt Enggeh voor het avondeten. Als Beb en Fernand na het eten in de door hen meegebrachte rotanstoelen buiten een sigaret roken ‘hurken [Heintje en Enggeh] vlak bij ons neer en vragen naar de oude mevrouw, naar Nonnie Marie en Sinjo Frank, naar alle kinderen die in het huis hebben geslapen en gespeeld.’ Als ze ’s morgens wakker worden,

001_98943_SDL_2016-1.indb 52 20/06/16 09:33 ‘going nATive’ 53

Afbeelding 4 omslag van beb vuyk, Het laatste huis van de wereld (utrecht 1939). particuliere collectie.

brengt enggeh hun koffie en veegt hun zoon willem het erf aan (vuyk 1981, 162-164). het onderdanige gedrag van heintje en zijn gezin is karakteristiek voor de koloniale verhoudingen tussen de europese meesters en inheemse bedienden. in de door raciale scheidslijnen beheerste indische samenleving mochten de ‘volbloed’ blanken weliswaar neerkijken op de indo-europeanen, in de kolo- niale hiërarchie waren diezelfde indo’s op grond van hun wettige status van europeaan weer ver verheven boven de inheemse bevolking. Zelfs als het gaat om familie, zoals hier het geval is. want heintje – zijn echte naam is hindji Limba – was een volle neef van Fernands moeder (Janssen, 17).

001_98943_SDL_2016-1.indb 53 20/06/16 09:33 54 O. Praamstra

Moeiteloos laten Vuyk en Fernand zich deze koloniale verhoudingen aan- leunen, zoals blijkt uit haar beschrijving van de viering van Koninginnedag op Boeroe. De inheemse bevolking zingt en danst, terwijl zij plaatsnemen op stoelen die speciaal ‘voor de Europeanen’ zijn klaargezet. Zo kijken zij vol belangstelling naar roeiwedstrijden, gymnastiekoefeningen door school- kinderen, Alfoerse krijgsdansen en een voetbalwedstrijd tussen de inwoners van Namlea (Vuyk 1981, 222-227). Anders dan Vuyk later wil doen geloven is de afstand tussen haar en de inheemse bevolking zeer groot. Over Enggeh, die voluit Enggelina Barends heet en uit een familie stamt die zich tot het christendom heeft bekeerd, schrijft ze: Jaren heeft zij hier op het erf geleefd, dicht bij het grote huis, maar in niets is dat merkbaar. Zij is even vies, gemakzuchtig en kwebbelachtig als de eerste de beste kampongvrouw, maar zij bakt uitstekend brood en is vol- komen toegewijd en voor het leven aan ons verbonden (Vuyk 1981, 171).

Vuyk ziet in deze aangetrouwde nicht uitsluitend een ondergeschikte, al zal in het contact met haar ook meegespeeld hebben dat zij aanvankelijk de taal nog niet spreekt. Als Fernand niet thuis is – soms blijft hij een paar dagen weg – heeft zij niemand om mee te praten (vergelijk De Willigen- Vuyk 1933-1934, 235 en Vuyk 1981, 214). Maar ook als zij de taal wel spreekt, beschrijft zij de inheemse bevolking niet als gelijkwaardig. Zij han- delt in dit opzicht niet anders dan toen in Nederlands-Indië gebruikelijk was. De manier waarop ze hen representeert, is geheel in overstemming met het heersende koloniale discours (Mills 1991, 87-94 en Boehmer 2005, 75-85). Ze zijn lui en leugenachtig, ze willen niet werken, ze verdobbelen hun loon, ze zijn onbetrouwbaar en houden zich niet aan hun afspraken (Vuyk 1981, 169-172, 187-189, 191-194 en 198-204). Als zij bezoek krij- gen van een van de Alfoerse hoofden met zijn gevolg, beschrijft zij hen als wilden en vergelijkt ze met dieren (Vuyk 1981, 172-178). Uit alles blijkt dat Beb Vuyk niet op voet van gelijkheid met de inwoners van Boeroe omgaat. Veelbetekenend in dit verband is ook dat zij de eerste versie van wat later Het laatste huis van de wereld zal worden, publiceert in De Huisvrouw in Indië, een maandblad uitgegeven door de Vereeniging van Huisvrouwen in Indië. Hierin schrijft zij vanaf 1933 haar ‘Brieven van een huisvrouw op een buitenpost’ (Van Straalen 1995 en Scova Righini 2005, 93 en 118). De artikelen in dit blad waren in het algemeen praktisch van aard en bedoeld als hulp bij het voeren van een westerse huishouding in Indië. Daarin valt de grote afstand op die in acht wordt genomen tegenover de inheemse wereld en met name de bedienden; er werden scherpe grenzen

001_98943_SDL_2016-1.indb 54 20/06/16 09:33 ‘going native’ 55

getrokken tussen de Europese en de ‘andere’ wereld (Termorshuizen 2011, 700-701). Aan deze voorpublicatie wil Vuyk later dan ook niet herinnerd worden.10

Een koloniale onderneming Ook de kajoepoetih-onderneming zelf is in alle opzichten koloniaal van opzet. Het laatste huis van de wereld heeft als motto een citaat uit Max Havelaar, waar in het slot naar verwezen wordt (Vuyk 1981, 157 en 245- 246). Het vestigt de aandacht op het idealisme dat hen drijft. Fernand en vóór hem zijn vader kwamen naar Boeroe om het land vooruit te helpen en de woeste natuur te ontginnen. Zij wilden de exploitatie van het land en de productie van de kajoepoetih-olie op een westerse manier ter hand nemen. Ze zouden een einde maken aan de uitbuiting van de inheemse bevolking door de Arabieren en de Chinezen. Zij hadden zichzelf een verheven taak opgelegd, waar de bevolking hen later dankbaar voor zou zijn. Zonder hun kennis en werkkracht – dat is de achterliggende boodschap – werd het nooit wat met de exploitatie van de rijkdommen van Boeroe. Het is de vertrouwde redenering waarmee keer op keer het kolonialisme als een rechtvaardige zaak wordt voorgesteld. Zonder westers toezicht komt er van de ontwikkeling van het land niets terecht (Boehmer 2005, 35-42). De bevestiging daarvan zien Beb en Fernand in de achteruitgang van de onderneming nadat zijn vader Boeroe had moeten verlaten. Heintje die samen met Fernands vader het land ontgonnen en toezicht gehouden had op de aanplant en het stoken van de ketels, die samen met hem het huis had gebouwd en de grote moestuin aangelegd, was na het vertrek van zijn mees- ter, weggezakt in zijn aangeboren lethargie. Eten was er immers voldoende, de ‘zon gaf warmte, de maan licht en de aarde bracht sago voort’ (Vuyk 1981, 167-168). Hij had het land laten verwilderen en de onderneming verwaar- loosd. De Arabier die een deel van hun grond had gepacht, was een oplich- ter en behandelde zijn arbeiders slecht; de Chinezen die eveneens een groot deel van de productie van de olie voor hun rekening namen, waren woeke- raars en maakten misbruik van de onwetendheid van de primitieve arbei- ders. Het wachten was op de terugkeer van Fernand. ‘Al deze jaren heeft Heintje naar dit ogenblik toegeleefd, nu is de oplossing gekomen en kan het werk opnieuw begonnen worden’ (Vuyk 1981, 169).

10 Als zij van 1937 tot 1938 op familiebezoek in Nederland is, werkt zij deze brieven om tot een feuilleton voor het Haarlems Dagblad. Dat wordt in de Verantwoording bij haar Verzameld werk genoemd als de eerste versie van het boek. Vuyk 1981, 521; zie ook Scova Righini 2005, 118 en 130-133.

001_98943_SDL_2016-1.indb 55 20/06/16 09:33 56 O. Praamstra

Dat aan de exploitatie een westerse, kapitalistische visie ten grondslag ligt, wordt nergens geëxpliciteerd. Ook wordt stilzwijgend en zonder reke- ning te houden met de wensen van de inheemse bevolking aangenomen dat deze wijze van exploitatie voor iedereen een zegen is (Pratt 2008, 152- 155). Dat leidt vaak tot problemen, ook op de onderneming van Fernand en Beb. Zij merken al snel dat de inheemse werknemers vaak onwillig zijn en niet begrijpen waarom ze zo hard moeten werken; waarom alles effici- ënter moet. Maar uiteindelijk, zo wordt gesuggereerd, zal iedereen in de welvaart delen. Alleen zit het economisch klimaat tegen en kelderen de prijzen van de olie. Toch houden Beb en Fernand vol. Er zullen betere tijden komen en later, als hun kinderen groot zijn, zullen zij de leiding in handen nemen. ‘Zij zijn de derde generatie De Willigens die [het huis op] de Tandjong bewoont. “Toean Tanah” noemt de bevolking ons’ – heer van het land (Vuyk 1981, 245). Aan al deze dromen komt een einde als het Binnenlands Bestuur besluit de prijs voor de erfpacht te verdubbelen, en vervolgens ook nog eens dwars ligt bij de aanvraag van een kapvergunning voor een bos bij Bara in het Noord-Oosten van Boeroe. Zo wordt het onmogelijk om een sluitende exploitatie mogelijk te maken (Vuyk 1981, 244-246). ‘Wij hebben’ zo ein- digt het boek, ‘een taak gehad en die is ons afgenomen, wij hebben de wildernis aangevallen en zijn in de steek gelaten. Het is alles voorbij, het visioen en het werk. In de grote vlakte zal het onkruid weer groeien en het ongedierte, de reuzenpython en de afgrijselijke krokodil’ (Vuyk 1981, 246). Evenals in Max Havelaar is het Binnenlands Bestuur ervoor verantwoorde- lijk dat Fernand en Beb hun werk niet hebben kunnen afmaken.

Indonesië (1945-1958)

Terug naar Java Over de willekeur en de onsympathieke houding van het Binnenlands Bestuur schrijft Vuyk haar volgende boek, Het hout van Bara, bedoeld als aanklacht, dat als gevolg van de Tweede Wereldoorlog pas in 1947 verschijnt. Het is een van haar mindere boeken. Hierin wordt het conflict met het Nederlandse bestuur tot in detail behandeld. Door de kritiek wordt het nogal lauw ontvangen (Scova Righini 2005, 274-277). Zelf is ze er later ook niet tevreden over (Snoek 1991, 80). Daarentegen wordt Het laatste huis van de wereld dat in 1939 verscheen, uitbundig geprezen en – niet onbelangrijk – door critici van naam als Menno ter Braak en E. du Perron. De laatste ver- gelijkt het met het werk van Ernest Hemingway en met een klassieker uit de

001_98943_SDL_2016-1.indb 56 20/06/16 09:33 ‘going native’ 57

wereldliteratuur als Moby Dick (Scova Righini 2005, 133-134). Rob Nieu- wenhuys (1978, 477-478) sluit zich in zijn geschiedenis van de Indische letteren bij dit gunstige oordeel aan. Hij vindt het een van haar beste boeken: ‘een zeer persoonlijk verslag […] [van] de verrukking om het grote avontuur van een primitief bestaan’, met op de achtergrond de altijd aanwezige angst die met zo’n leven gepaard gaat. Het is een opmerkelijk ‘westers’ oordeel voor wie bedenkt dat Boeroe geen onbewoond eiland was, en het ‘laatste huis van de wereld’ op loopafstand van de kampong Namlea lag. Ze waren zelfs niet de enige Europeanen op het eiland. Veelzeggend is dan ook de reactie van Indonesische kant dat dit boek eigenlijk alleen interessant is voor Europea- nen, en in het bijzonder Nederlanders (Scova Righini 2005, 467). In Nederland kreeg Beb Vuyk er een literaire prijs voor (Scova Righini 2005, 253-255) en de Amerikaanse literatuurgeschiedschrijver E.M. Beek- man (1996, 452) beschouwde het als haar ‘masterpiece’. Het boek werd vertaald in het Frans, Engels en Indonesisch (Scova Righini 2005, 508-509). Niet lang na de publicatie van Het laatste huis van de wereld heeft Vuyk Boeroe verlaten. Tegen haar zin keerde zij begin 1940 terug naar Java – alleen, Fernand zou later komen – en trad weer in dienst bij de Soekaboe- mische Opvoedingsgestichten. Van de opbrengst van de onderneming in Boeroe konden ze door de tegenwerking van het Nederlandse bestuur niet meer rondkomen. Daarnaast probeerde Vuyk hun magere inkomsten aan te vullen door te publiceren in kranten en tijdschriften. Ze had van Du Perron een lijstje gekregen met namen van mensen die haar daarbij behulpzaam konden zijn (Scova Righini 2005, 157-160). Twee jaar eerder had Vuyk Du Perron in Batavia ontmoet. Via hem kwam zij in contact met een groep Nederlandse en Indonesische intellectu- elen. Du Perron was een van de zeer weinige Nederlanders die in beide kampen vrienden wist te maken en ook bij sommige Indonesiërs geliefd was (Scova Righini 2005, 120-125). Veel van deze intellectuelen werkten mee aan Kritiek en Opbouw, een vooruitstrevend tijdschrift dat kritisch stond tegenover het koloniale bestuur en streefde naar gelijkberechtiging van de inheemse bevolking. Ook Vuyk zou een enkele keer in dat tijdschrift publi- ceren, maar belangrijker dan deze artikelen was de kennismaking met de vriendenkring van Du Perron, die in 1940 zelf al weer naar Nederland vertrokken was. Voor het eerst ontmoette Vuyk Indonesiërs met wie ze – in het Nederlands – kon praten en met wie ze, anders dan op Boeroe, wel op voet van gelijkheid omging. Van hen leerde zij dat de toekomst aan een onafhankelijk Indonesië was (Scova Righini 2005, 163-169 en 172-173). Samen met haar verbittering over de onheuse behandeling door het Neder- landse gouvernement en de discriminatie waarmee Indo-Europeanen in de

001_98943_SDL_2016-1.indb 57 20/06/16 09:33 58 O. Praamstra

koloniale samenleving te kampen hadden, bracht het Vuyk ertoe om te kiezen voor Indonesië. Zij voelde zich vanaf nu een Indonesische (Scova Righini 2005, 183). Het kwam weliswaar vaker voor dat Indo-Europeanen uit haat jegens de volbloed blanken de kant van de Indonesische nationalis- ten kozen, maar het waren uitzonderingen (Wertheim 1947, 15). Toen zij het Willem Walraven, met wie zij korte tijd bevriend was, vertelde, ver- klaarde hij haar voor gek: ‘Zij kent zichzelf niet, want zij is door en door Europeesche’ die in Indië net als de andere Europeanen profiteerde ‘van den goedkoopen arbeid der Inlanders’ (Walraven 1966, 831). Daarin had ­Walraven gelijk, maar het bracht Vuyk niet van haar stuk.

Indonesisch staatsburger

De Indonesiërs met wie Vuyk streefde naar het ideaal van een onafhan- kelijk Indonesië, hoorden tot de kring van Soetan Sjahrir. Zij droomden van een toekomst, waarin het koloniale fascisme verslagen zou zijn en ‘Hollan- ders en Indonesiërs als gelijken en gelijkberechtigden’ zouden samenleven (Vuyk 1981, 443). Maar in 1942 maakte de Japanse bezetting aan hun ­samenwerking een abrupt einde: De landingen van de Japanners en de capitulatie daarna sloegen ons uit elkaar, wij Hollanders verdwenen in de interneringskampen, ook de Indo- nesiërs gingen een verschrikkelijke tijd tegemoet. In 1945 zouden de over- levenden elkaar terug zien, aan weerskanten van een demarcatielijn, die voor ons niet kon bestaan (Vuyk 1981, 443-444). Maar die demarcatielijn bestond wel. Nadat Soekarno en Hatta op 17 augustus 1945 de onafhankelijke Republik Indonesia hadden ­uitgeroepen, brak de oorlog uit tussen de Hollanders en de onafhankelijk- heidsstrijders. Vuyk keerde zich vanaf het allereerste begin tegen de Neder- landse politiek om Indonesië met geweld weer onder controle te krijgen. Die politiek kon er alleen maar toe leiden dat er voor Nederland in het nieuwe Indonesië geen plaats meer zou zijn. Vanaf 1945 kiest Vuyk daarom – tot grote ergernis van Nederland en de Europese inwoners van de archi- pel – openlijk de kant van de Republiek. Met als gevolg dat ze door de inlichtingendienst van de Nederlands-Indische strijdkrachten scherp in de gaten wordt gehouden. Als zij vanaf 1946 haar pro-Indonesische stelling- name uitdraagt in Nederlandse weekbladen als De Baanbreker, Vrij Neder- land en De Stem van Nederland, worden haar gangen nauwgezet gevolgd door de Centrale Veiligheidsdienst te Den Haag (Scova Righini 2005, 245- 248, 259 en 491-494).

001_98943_SDL_2016-1.indb 58 20/06/16 09:33 ‘going native’ 59

Intussen was Sjahrir benoemd tot minister-president van de Republik Indonesia, wat hij tot 1947 zou blijven. Soekarno en Hatta bleven respec- tievelijk president en vice-president. Sjahrir en zijn volgelingen waren voor- standers van een onafhankelijk Indonesië naar het voorbeeld van westerse democratieën, een land waar ook plaats zou zijn voor Nederlanders. Namens de Republiek onderhandelde hij met vertegenwoordigers van de Neder- landse regering om dat doel te bereiken. Hij had echter weinig succes en werd in 1947 door Soekarno politiek buitenspel gezet (Giebels 1999, 436). Als dat voor Vuyk een teleurstelling is geweest, liet zij het voorlopig niet merken. Begin 1948 ontmoette ze Soekarno in Djokjakarta, de hoofdstad van de Republiek. Hoewel zij hem sceptisch tegemoet trad, wist hij haar volkomen voor zich te winnen (Scova Righini 2005, 277-278). Zij deelde met hem het ideaal van Indonesië als een eenheidsstaat. In Nederland en sommige delen van Indonesië bestond het verlangen naar een federale repu- bliek met autonome deelstaten. Maar Soekarno wilde het land centraal besturen en maakte onmiddellijk na de soevereiniteitsoverdracht in decem- ber 1949 korte metten met de federale structuur. Vuyk steunde hem in deze neokoloniale politiek (Vuyk 1950a). In 1950 kregen Beb en Fernand de Indonesische nationaliteit (Scova Righini 2005, 290).

Afgewezen door Boeroe Een paar maanden voor de soevereiniteitsoverdracht, in juni 1949, ver- trok Vuyk voor de eerste keer na haar vertrek in 1940 naar de Molukken (Scova Righini 2005, 285 en 311 noot 66 en Vuyk 1949e). Zij reisde alleen maar nam een kleine veestapel met zich mee: vijf koeien en een stier. Vooral het laatste stuk, de overtocht van Ambon naar Namlea, was een helse tocht. Het kleine scheepje waarop zij en de dieren de overtocht maakten, raakte in zwaar weer en ze haalde opgelucht adem toen ze heelhuids de kust van Boeroe bereikt hadden. Het weerzien viel haar tegen. Tijdens de oorlog waren de Molukken verschillende keren getroffen door bombardementen, in het begin van de oorlog door de Japanners en later door de geallieerden, en vooral op Ambon was veel schade aangericht: van de mooie oude stad was niets meer over (Vuyk 1949d, De Jong 1984, 842, De Jong 1984, 627 en De Jong 1986, 310-311 en 314-315). Ook Boeroe was getroffen. Het huis in Namlea lag in puin. De twee maanden die Vuyk op Boeroe door- bracht, verbleef ze in een ‘noodwoning door oom Heintje voor mij opgezet op het restant fundament van onze bijgebouwen met het uitzicht op de ruines van het afgebrande Laatste Huis van de Wereld.’ Het stemde haar melancholiek en voortdurend speelde de vraag door haar hoofd: ‘Hoe bouw ik dit huis weer op’ (Vuyk 1949f, 64).

001_98943_SDL_2016-1.indb 59 20/06/16 09:33 60 O. Praamstra

Een kleine veestapel, de wens om het huis weer op te bouwen, een verblijf van twee maanden – alles wijst erop dat Vuyk van plan was om het leven op Boeroe en de onderneming weer voort te zetten. Maar de poging om zich opnieuw op Boeroe te vestigen mislukte. Tijdens de twee maanden die ze er doorbracht, voelde ze dat ze er niet langer welkom was (Scova Righini 2005, 288). Het moet een enorme teleurstelling voor haar geweest zijn. Deze afwijzing sterkte haar in het idee dat de inwoners van Boeroe niet wisten wat goed voor hen was. Nadat ze in december 1949 naar was teruggekeerd, publiceerde ze in Kritiek en Opbouw een artikel, waarin ze dezelfde uitgangspunten herhaalde waarmee zij voor de oorlog de exploitatie van het eiland rechtvaardigde. Boeroe was in poten- tie een van de rijkste eilanden in de Molukken, maar de bevolking was niet in staat om ervan te profiteren. De enigen die er rijk van werden, waren de Arabieren en Chinezen, die de arbeiders door middel van wurg- contracten uitzogen. Het wachten was nog steeds op een eerlijke werkge- ver, die de bevolking wel goed behandelde. Opmerkelijk is dat Vuyk deze koloniale opvattingen nu presenteerde als het ideaal van het nieuwe onaf- hankelijke Indonesië: Buru zal zich slechts kunnen ontwikkelen als de bevolking aan het werk gaat, maar ze is noch geestelijk noch lichamelijk in staat om te werken, tenzij de vicieuze cirkel doorbroken wordt. De immorele contracten gecan- celd, de arbeidsverhoudingen gecontroleerd, de malaria intensief bestreden, het onderwijs uitgebreid en voorlichting verschaft op het gebied van volks- opvoeding en economie door propagandisten die zelf aangestoken zijn door het enthousiasme van de nieuwe tijd (Vuyk 1949e; het citaat op p. 6).

De Molukken in tijden van onrust Ook merkte Vuyk tijdens dit laatste verblijf dat de inwoners van de Molukken veel minder enthousiast waren over de nieuwe tijd en de komende onafhankelijkheid. Zij wilden niet vanuit Jakarta bestuurd worden, maar hielden vast aan de autonomie die hun door Nederland in de deelstaat Oost- Indonesië beloofd was. Tot die deelstaat hoorden onder andere Celebes en de Molukken (Smeets e.a. 2006, 38-39). Vuyk daarentegen was een fana- tieke aanhanger van de door Soekarno gewenste eenheidsstaat en kon voor dit verlangen naar federalisme geen enkel begrip opbrengen. Ze verweet de Ambonezen een ‘eilandersmentaliteit’: ze keken niet verder dan hun eigen belang. Bovendien geloofde ze niet dat de meerderheid van de bevolking er zo over dacht. Toen ze op de terugweg naar Java Makassar aandeed, de hoofdstad van Celebes, ontdekte ze waar dat streven naar autonomie van- daan kwam. Het was het gevolg van de propaganda van Molukse militairen

001_98943_SDL_2016-1.indb 60 20/06/16 09:33 ‘going native’ 61

van het Koninklijk Nederlands-Indische Leger (KNIL). Zij intimideerden de bevolking: Op Makassar [Celebes] sprak ik verschillende mensen, die hun bezorgd- heid uitten over de wijze, waarop door de militairen propaganda werd gevoerd onder de kleine man. De propagandisten trokken gewapend de kampongs in om nieuwe leden te werven. Vader en moeder en het hele gezin tot de baby toe werden als leden genoteerd (Vuyk 1949d).

Het was een door Nederland en een ‘militaire kliek’ van soldaten van het voormalige KNIL in elkaar gestoken spel om de nieuwe republiek te onder- mijnen; een betreurenswaardige en onverantwoordelijke politiek, die beide partijen alleen maar schade had berokkend, omdat dit streven naar autono- mie volgens haar onder de bevolking zelf totaal niet leefde (Vuyk 1949c en Vuyk 1949d). In dat laatste vergiste ze zich. Toen na de soevereiniteitsoverdracht Soe- karno voortvarend een einde maakte aan de deelstaten, brak er in april 1950 in Makassar een opstand uit die overwoei naar Ambon. In Makassar werd de rust snel hersteld, maar op Ambon duurde het aanzienlijk langer. Daar werd op 25 april de onafhankelijke en soevereine republiek van de Zuid- Molukken, de Republik Maluku Selatan (RMS) uitgeroepen. Onderhande- lingen tussen vertegenwoordigers van de RMS, Nederland en Indonesië liepen op niets uit, waarna de opstand met geweld werd neergeslagen. Molukse militairen van het KNIL boden samen met vrijwilligers uit de burgerbevolking hevig verzet, maar de overmacht van het Indonesische leger was te groot. Begin december week de RMS-regering uit naar Seram, samen met de overgebleven troepen (Smeets e.a. 2006, 38-54). Vanuit Jakarta heeft Vuyk geen goed woord over voor de afscheidingsbe- weging van de RMS (Scova Righini 2005, 295). Zodra ze de kans krijgt, reist ze eind 1950 als gast van het Indonesische Rode Kruis twee maanden door de Zuid-Molukken. Van die reis doet ze verslag in het Nederlandse weekblad De Vlam (Vuyk 1950c). Wat ze in Jakarta al dacht, ziet ze nu met eigen ogen bevestigd. De hele afscheidingsbeweging was niets anders dan een coup van ‘een kliek KNIL-officieren’ die samenwerkten met ‘een aantal reactionaire intellectuelen’ om de macht van Ambon over de Zuid-­Molukken te handhaven, die zij als militairen en ambtenaren sinds de koloniale tijd uitoefenden. Buiten Ambon vond de RMS dan ook geen enkele weerklank; sterker nog, het wakkerde alleen maar de al bestaande haat jegens de Ambo- nezen aan (Vuyk 1950b, Vuyk 1950c, Vuyk 1950d en Vuyk 1951a). Een buitengewoon scherpe veroordeling van het streven van de RMS publiceerde Vuyk in De Vlam van 17 en 24 maart 1951. De stad Ambon

001_98943_SDL_2016-1.indb 61 20/06/16 09:33 62 O. Praamstra

lag voor vier vijfde in puin en de bevolking leed honger. De sfeer op Ambon deed Vuyk denken aan Duitsland na de Tweede Wereldoorlog: ‘dezelfde verwildering, hetzelfde geestelijke vacuum en dezelfde behoefte zich van het overwonnen regime te distanciëren.’ Enkele intellectuelen zonder verant- woordelijkheidsgevoel hadden misbruik gemaakt van de sterke ‘adatsband’ van de Ambonezen met hun voorouders en land. Deze traditie vormde een ideale voedingsbodem voor de ‘“Blut und Boden”-mythe’ waarvan de RMS gebruik gemaakt had om de onafhankelijkheid uit te roepen. Fascisten waren het die geholpen door een ‘militair uiterst bekwaam’ maar ‘dom en genadeloos’ leger hun eigen volk in een heilloos avontuur hadden gestort. Het optreden van de Indonesische regering was gezien deze situatie onver- mijdelijk; zij konden niet anders dan deze fascistische opstand zo snel moge- lijk beëindigen (Vuyk 1951b en c). Voor het lot van de aanhangers van de RMS kon Vuyk geen enkel begrip opbrengen. Dat als gevolg van deze gebeurtenissen bijna dertienduizend Ambonezen gedwongen werden hun land te verlaten om in Nederland in kampen te worden ondergebracht, deerde haar niet (Smeets e.a. 2006, 72-89). Het was hun eigen schuld. Tientallen jaren later, als deze Molukkers en hun kinderen nog steeds in ballingschap in Nederland leven, denkt Vuyk er nog net zo over (Scova Righini 2005, 371-372). Ze blijft een fel tegen- stander van de RMS, wat haar in de jaren zeventig, als jonge Molukkers met harde acties aandacht voor hun problemen vragen, nog op bedreigingen kwam te staan (Bibeb 1990, 11). De Indonesische regering was ingenomen met wat zij schreef, zij kon zich geen trouwere aanhanger wensen. Behalve in De Vlam publiceerde Vuyk haar artikelen ook in de Indonesische pers. Hoewel haar Indonesisch nog steeds tekort schoot (vergelijk Vuyk 1949b, 12), werkte zij als journalist voor Indonesia Raya. Zij schreef haar stukken in het Nederlands die vervolgens in het Indonesisch vertaald werden. Voor deze artikelen ontving ze van het ministerie van Defensie een oorkonde en mocht ze in 1951 als journalist mee op de reis van de president van de Republiek, Soekarno, naar Celebes en de Molukken (Scova Righini 2005, 296). Ook hierover berichtte zij uitgebreid in Indonesia Raya, en voor De Vlam schreef zij een artikel waarin zij bijna woorden tekort kwam om de grote populariteit te beschrijven die Soekarno intussen ook op de Molukken genoot. ‘Met klokgelui ontvangen’ was de voor zichzelf sprekende titel. Nooit eerder was een gezagsdrager op de Molukken met zoveel enthou- siasme ontvangen, niet in de koloniale tijd en niet daarna. De bevolking was blij dat het leger had afgerekend met de onverantwoordelijke ‘avontu- riers’ en dat het ‘Ambonse volk opnieuw [was] opgenomen in de grote

001_98943_SDL_2016-1.indb 62 20/06/16 09:33 ‘going native’ 63

­gemeenschap der Indonesische volken.’ Zij hadden nooit iets voor de ‘schijnstaat’ van de RMS gevoeld. Tienduizenden stroomden toe om de president op Ambon welkom te heten. Er werd geslagen op trommels en gongs, in de kerken luidden de klokken, in de moskeeën sloegen de bedugs, de prauwen waren versierd, en had het aan Ambon gelegen dan had men nog veel grootser uitgepakt. Maar Jakarta had erop toegezien dat de kosten voor de ontvangst binnen de perken bleven. De wanhoop die Vuyk een jaar eerder nog op de gezichten van de mensen had gezien, had plaats gemaakt voor ‘oprechte vreugde’. Voor Soekarno was de reis door de Molukken een ware triomftocht (Vuyk 1952). Weer was de Indonesische regering blij met deze propaganda, Soekarno in het bijzonder. Dit keer kreeg Vuyk geen oorkonde, maar mocht ze met de president op vakantie naar Bali (Scova Righini 2005, 302-305).

Nederland (1958-1991)

Afgewezen door Soekarno De euforie over de nieuwe republiek en de adoratie voor Soekarno zouden niet lang aanhouden. De Indonesische intellectuelen met wie Vuyk zich ver- bonden voelde, kregen van Soekarno steeds minder vrijheid om zich te laten horen. Nadat Sjahrir in 1955 met de door hem gestichte Indonesische Soci- alistische Partij (PSI) een verpletterende nederlaag had geleden, was zijn rol uitgespeeld. Vanaf het midden van de jaren vijftig trok Soekarno steeds meer macht naar zich toe en ontwikkelde Indonesië zich tot een autocratisch geleid land. Kritiek op zijn persoon werd niet meer toegestaan. Intussen zocht Soe- karno nadrukkelijk de confrontatie met de oude kolonisator. Nederlandse bedrijven werden genationaliseerd en Nieuw-Guinea, dat in 1949 door Nederland buiten de overdracht was gehouden, werd het ­symbool van het verzet tegen de voortdurende kolonisatie. Nieuw-Guinea moest vrij, dat wil zeggen deel van de Republik Indonesia worden. In de laatste maanden van 1957, voorafgaand aan een stemming in de Verenigde Naties over de status van Nieuw-Guinea, werd de druk op Nederland steeds groter. Er wer- den demonstraties gehouden waarin anti-Nederlandse leuzen werden geroe- pen en Nederlandse gebouwen en huizen werden beklad. In restaurants en bioscopen werden Nederlanders geweigerd, in winkels genegeerd en bij ben- zinepompen niet langer geholpen. Op straat was geen Nederlander meer veilig. Toen op 29 november de stemming in de Verenigde Naties voor Indonesië verkeerd uitpakte – Nieuw-Guinea bleef onder Nederlands bestuur – steeg de woede tot het kookpunt. Op 5 december 1957 vaardigde de

001_98943_SDL_2016-1.indb 63 20/06/16 09:33 64 O. Praamstra

­Indonesische regering het bevel uit dat alle Nederlanders onmiddellijk het land moesten verlaten. In de maanden hierna verlieten ongeveer 50.000 Nederlanders Indonesië, en 5 december 1957 zou voortleven onder de naam ‘Zwarte Sinterklaas’ (Meijer 1994, 575-587 en Drooglever 1982, 437-438).11 Onder deze anti-Nederlandse stemming had ook Beb Vuyk te lijden. Zij had dan wel een Indonesisch paspoort, maar ze was een Indo-Europese, geen echte Indonesiër. Ook haar Indonesische vrienden konden haar niet helpen, de hoofdredacteur van Indonesia Raya was vanwege zijn kritiek op Soekarno in 1956 gevangen gezet. Ze had geen andere keus dan op te stappen: Begin 1958 werd onze positie naar twee zijden onhoudbaar. Als voormalige Nederlanders bracht het Nieuw-Guineaconflict ons in de knel, als Sjahrir- mensen en ik als medewerkster van Indonesia Raya, een felle anti-Soekar- nokrant, kwamen we in de interne Indonesische verhoudingen scheef te liggen (Vuyk 1981, 445).

In 1958 keerden Beb en Fernand na enige omzwervingen terug naar het voormalige moederland, al bleven ze Indonesisch staatsburger. Ze vestigden zich in Loenen, wachtend op betere tijden. Die bleven voorlopig uit. ­Soekarno regeerde als een dictator, het parlement werd buitenspel gezet, en de invloed van de communisten, verenigd in de Partai Kommunis Indone- sia (PKI), werd steeds groter. Maar wat Vuyk nog het meest stak, was dat zij als Indo-Europese altijd een buitenstaander zou blijven, hoe krampach- tig zij ook aan haar Indonesische nationaliteit vasthield. In de koloniale tijd was zij herhaaldelijk getuige geweest van het racisme waarmee Indo-Euro- peanen geconfronteerd werden, van de nieuwe Republiek had zij verwacht dat ‘kleurverschil’ niet langer zou tellen – maar daarin had zij zich vergist. De novellen die zij in de jaren vijftig en zestig schrijft, worden bepaald door de thematiek van de Indo-Europeaan, die nergens welkom is en ner- gens thuishoort. Het zijn prachtige en vooral ook schrijnende verhalen, die gebundeld werden in Gerucht en geweld (1959) en De eigen wereld en die andere (1969) (vergelijk Van den Berg 1990, 84-85, 99-100 en 118, Snoek 1991, 80 en Scova Righini 2005, 333-334). Opmerkelijk is dat de Indo- Europese personages in deze verhalen steeds weer moeten kiezen, tussen Nederland en Indonesië, tussen Europa en Azië. In ‘Verhaal van een toe- schouwer’ zijn het twee neven uit Batavia, Tjalie en Didi, van wie de een vecht voor de Republiek en de ander voor Nederland. De wreedheid waar- mee zij elkaar proberen uit te schakelen grenst aan waanzin (Vuyk 1981, 373-375). In ‘De jager met zijn schietgeweer’ wordt de hoofdpersoon, een

11 Zie ook de uitzending ‘Andere Tijden’ over ‘Zwarte Sinterklaas’, dd. 6 december 2007.

001_98943_SDL_2016-1.indb 64 20/06/16 09:33 ‘going native’ 65

Afbeelding 5 Omslag van Beb Vuyk, Gerucht en geweld ( 1959). Particuliere collectie.

kapitein op een KPM-boot, verteerd door haatgevoelens jegens de Indone- sische nationalisten. Hij zou ze het liefst allemaal uitroeien. Hij wil zich niet aanpassen aan de nieuwe situatie, hij haat ‘die zwarte kerels, die slome indolente Aziaten met hun stomme zwarte smoelen.’ Dan vraagt de vertel- ler in het verhaal hem verwijzend naar zijn gemengde afkomst:

‘Wat hebt u tegen die zwarten, kapitein, u bent toch zelf ook zwart?’ Zo verstond hij het. Zijn antwoord schokte mij als een explosie. Hij vatte het vel van zijn onderarm tussen duim en wijsvinger en schreeuwde, maar niet naar mij, met het hoofd ver naar achter geworpen het heelal ­toekrijsend: ‘Dit zwarte

001_98943_SDL_2016-1.indb 65 20/06/16 09:33 66 O. Praamstra

vel, mijn eigen vel dat ik zou willen afscheuren. Het is de Aziaat in mijzelf die ik haat’ (Vuyk 1981, 405) Ook in het laatste verhaal dat zij geschreven heeft, ‘Ngawang’, staat de keuze tussen een Inlandse moeder uit Azië en een Europese vader centraal (Vuyk 1981, 489-519). Voor Vuyk was het een uitgemaakte zaak, vol over- tuiging koos zij voor haar Aziatische kant; voor mensen die er anders over dachten kon zij geen begrip opbrengen. Daarom zocht zij na haar terugkeer geen aansluiting bij de grote groep Indo-Europeanen die na de onafhanke- lijkheid in Nederland waren gaan wonen. De nostalgie die heerste in de kringen rond en het tijdschrift Tong-Tong vond ze verwer- pelijk. Die verloren zichzelf in heimwee naar het oude koloniale Indië (Kousbroek 1991 en Scova Righini 2005, 424-427). Daar hield zij zich ver van, ook al leverde het haar de haat op van de Indische gemeenschap: het grote Indische publiek verfoeit mij. Ik ben een landverrader. Ik ben immers Indonesiër geworden. En zij zijn, wat de Duitsers noemen ‘die Heimatsvertriebenen’. Zo voelen de Indo’s zich. En wij voelen ons hele- maal geen Heimatsvertriebenen. […] Ik voel me hier best in Nederland. Ik ben hier geboren en opgevoed. […] Mijn cultuur is de Nederlandse cultuur, de westerse cultuur waarin ik ben opgevoed. Maar tegelijkertijd ken ik Indonesië, dat ken ik door mijn leven, en ik leefde beneden aan de onderlaag, niet in een veilig ambtenarenbestaan, maar gewoon als particu- lier op een afgelegen eiland waar wij leefden op het niveau van de bevol- king (Roggeman 1985).

Een unieke positie Het is steeds weer het verblijf op Boeroe dat Vuyk noemt als reden dat zij anders is dan iedereen. Hier is zij in haar herinnering een geworden met het Indonesische volk (Vuyk 1981, 438). Na haar ontmoeting in 1940 met de Indonesische intellectuelen op Java, wist zij het zeker: zij was geen vreemde- ling meer. Zij hadden een gemeenschappelijke culturele basis en deelden gelijke idealen (Vuyk 1948a). Daarom had zij in 1950 voor de Indonesische nationaliteit gekozen. Nederland had nooit iets van Indonesië begrepen (Hart- kamp 1969). Zij wel: ‘Ik neem een heel eigen plaats in.’ Zelfs een kenner van Indië als miste deze verbondenheid met land en volk die zij ervaren had: ‘Toen Rob Nieuwenhuys onlangs in Indonesië was, logeerde hij voor het eerst in de dessa en was geschokt door de armoede daar. Ik kende dat al heel lang’ (Verstappen 1973). Zij neemt een unieke positie in en dat bepaalt ook haar houding ten aanzien van de Indische letteren. Over oudere auteurs als Marie van Zeggelen en Augusta de Wit oordeelt zij dat die altijd vreemdelingen zijn gebleven in het land waar ze zo lang

001_98943_SDL_2016-1.indb 66 20/06/16 09:33 ‘going native’ 67

gewoond hebben. Hoewel de laatste in Indië was opgegroeid ‘bleef zij toch een vreemde, een vreemdelinge die de bevolking van dit land zeer goed kende en zeer genegen was, maar zich nooit met haar een kon voelen, ver- bonden door eenzelfde lot’ (Vuyk 1941). Voor Marie van Zeggelen die twee jaar op een ‘buitenpost’ in Celebes had gewoond – een situatie niet ongelijk aan die van Vuyk op Boeroe – gold hetzelfde. Al had zij dagelijks contact met de plaatselijke bevolking, zij had toch ‘geen aansluiting [kunnen] vin- den bij het Indonesische volk, de andere wereld waaraan de Europeaan geen deel heeft’ (Vuyk 1948a, 26). Hetzelfde lot treft ook haar tijdgenoten. Over Madelon Lulofs, die in haar romans Rubber (1931) en Koelie (1932) de wantoestanden op de rubberplantages in Sumatra aan de kaak stelde, schrijft ze: ‘Mevrouw Székely-Lulofs behoort tot de grote groep van lang niet kwade Hollanders, die het toch zo vreselijk goed bedoelen en nooit in staat geweest zijn aan de verhoudingen in dit land iets ten goede te veranderen’ (Vuyk 1949a, 8). In het werk van Maria Dermoût hinderde haar dat zij

een kant van Indië [belicht], die mij niet ligt, het magische levensgevoel. Dat ontbreekt bij mij, ik ben daar te nuchter voor. Haar man was jurist op hoog niveau, zij behoorde tot de Europese toplaag in Indië, waar ik niet thuis was. Ik heb veel meer midden in de wereld geleefd, midden tussen de bevolking (Verstappen 1973).

Dermoût hoorde tot de koloniale elite en kende daarom het land niet zoals zij. Ook de jonge wijst zij op die gronden af. Oeroeg (1948) ‘is vanuit een bepaalde mentaliteit geschreven, de mentaliteit van de welwil- lende, teleurgestelde, niet keiharde, maar nog altijd koloniale Hollanders’ (Vuyk 1948b, 72). Dit is de mantra die zij in recensies en interviews steeds weer herhaalt: zij had deel uitgemaakt van de Indonesische samenleving, zij kende de bevolking, zij voelde zich een met hen; de anderen waren blijven steken in de koloniale verhoudingen van Nederlands-Indië. Zij schreven vanuit valse sentimenten: ‘ik ben de enige van de Indische auteurs, die niet uit nostalgie schrijft’, verklaarde zij in 1973 (Verstappen 1973). Zo construeert zij, gehol- pen door haar keus voor de Indonesische nationaliteit, in de jaren na de onafhankelijkheid van zichzelf het beeld van iemand die niet besmet was door het koloniale verleden; en die daardoor anders schreef dan alle andere Indische auteurs. In 1973 is haar carrière als Indische auteur alweer voorbij. ‘Ngawang’ was haar laatste verhaal, dat dateert van 1969. Drie jaar later, in 1972, zet zij een streep onder het schrijven van fictioneel proza met de publicatie van haar Verzameld Werk. Wel publiceert zij daarna nog haar grootste commerciële

001_98943_SDL_2016-1.indb 67 20/06/16 09:33 68 O. Praamstra

succes: het Groot Indonesisch kookboek (1973), dat meer dan veertig keer is herdrukt. En nog twee keer schrijft ze een reisverhaal naar aanleiding van een bezoek aan Indonesië; beide keren speelt Boeroe daarin een hoofdrol.

Boeroe, een strafkolonie (1970) Hoewel Vuyk vanaf 1958 tot haar dood in Nederland heeft gewoond, is zij nog twee keer terug geweest. Beide keren heeft zij een bezoek gebracht aan Boeroe, het eiland waar ze de gelukkigste tijd uit haar leven had door- gebracht (Van den Berg 1990, 89, Bibeb 1990, 11 en Vuyk 1981, 440). De eerste keer was in 1970. Toen speelde ze nog met de gedachte om zich opnieuw in Indonesië te vestigen; ze had immers nog steeds de Indonesische nationaliteit (Jungschleger 1981). Soekarno was in 1965 door een coup ten val gebracht, het leger had de macht naar zich toegetrokken, de communis- ten werden vervolgd en afgeslacht, en in 1967 werd Soeharto uitgeroepen

Afbeelding 6 Beb Vuyk presenteert het Groot Indonesisch kookboek (1973). Collectie Nationaal Archief.

001_98943_SDL_2016-1.indb 68 20/06/16 09:33 ‘going native’ 69

tot de nieuwe president van de Republiek. Soekarno kreeg huisarrest en overleed drie jaar later, in juni 1970 (Giebels 2001, 387-490). Natuurlijk betreurde Vuyk de moord op honderdduizenden communisten, maar toch overheerste bij haar het gevoel van opluchting dat aan het regime van Soekarno een einde was gekomen. Hij had het land in het verderf gestort en elke verandering in die situatie was een verbetering: ‘De ­toestand in Indo- nesië is zeker niet ideaal. Maar er is geen alternatief’ (Hartkamp 1969). Haar haat jegens Soekarno zat zo diep dat zij Soeharto alles wel wilde vergeven, en zij moest niets hebben van mensen als W.F. Wertheim die actie voerden tegen Soeharto, omdat hij een dictator was en tienduizenden communisten en ver- meende communisten zonder vorm van proces in gevangenissen en concen- tratiekampen opsloot. Al een paar jaar overwoog Vuyk om terug te gaan, maar de angst voor de emoties die het weerzien zouden oproepen hield haar tegen. Toch wist ze dat ze de reis niet kon blijven uitstellen, ze moest eindelijk eens ‘afrekenen met mijn Indonesisch verleden’, en het was uitgerekend Wertheim met zijn ‘hysterische geschreeuw’ die haar de ‘duw’ gaf ‘om over mijn angst heen te komen’ (Nord 1970). Half november vertrekt ze voor een reis van vier maanden waarvan ze na haar terugkeer in zeven afleveringen verslag doet in de Volkskrant. Ze komt aan in Jakarta waar ze hartelijk ontvangen wordt door de Indonesische rege- ring (Scova Righini 2005, 394-395).12 Die heeft ook alle reden om blij te zijn met haar komst, want zoals Vuyk rond 1950 de politiek van Soekarno bejubelde, verdedigt ze nu de ‘Nieuwe Orde’ van Soeharto. Reizend over Java vergelijkt ze voortdurend de situatie onder Soekarno met de nieuwe en steeds valt die vergelijking in het voordeel van de laatste uit. De gaten in de wegen zijn gedicht, er is een goed functionerend openbaar vervoer, de rijst op de sawa’s staat er prachtig bij, de theetuinen en rubberplantages produceren als nooit te voren – en vooral, het is veel en veel veiliger geworden. Onder ­Soekarno durfde ’s avonds niemand nog op pad; hoe anders is het nu: Een week later rijden we zelf met vrienden na middernacht over de ­Poentjak (de ‘top’, het hoogste punt in de weg van Djakarta naar Ban- doeng). ‘Dat had je twaalf jaar geleden niet gedurfd’, zeg ik tegen onze gastheer. ‘Zelfs acht jaar geleden niet’, antwoordt hij, ‘toen werd bij de volgende bocht een van mijn vrienden door een bende neergeschoten’.

Ook de persvrijheid – natuurlijk nog niet volledig – is veel groter. Wel blijft corruptie een hardnekkig probleem, een erfenis van het oude regime.

12 Vanuit Den Haag had de Indonesische ambassade de regering laten weten dat Vuyk ‘volkomen loyaal tegenover de Nieuwe Orde van generaal Soeharto’ stond. Utrecht 1971, 17.

001_98943_SDL_2016-1.indb 69 20/06/16 09:33 70 O. Praamstra

­Soekarno heeft ontstellend veel kwaad aangericht en mensen die nu kritiek hebben op Soeharto’s, in westerse ogen, ondemocratische manier van rege- ren, gaan voorbij aan het recente verleden. De giftige nalatenschap van Soe- karno laat vooralsnog geen ander optreden toe: de Nieuwe Orde wordt nog steeds bedreigd, zowel door de communisten als door de orthodoxe islam. Al haar Indonesische vrienden denken er net zo over (Vuyk 1971d, Vuyk 1971e, Vuyk 1971f en Vuyk 1971g; het citaat in Vuyk 1971f). Het hoogtepunt van haar reis is het weerzien met Boeroe; ongeveer de helft van de zeven rapportages gaat hierover. Het is intussen een berucht eiland, omdat er tussen 1969 en 1970 7500 ‘TAPOLS’ (samentrekking van ‘Tawanan Politik’, politieke gevangen) zonder vorm van proces in strafkam- pen waren opgesloten. Het ging om mensen die betrokken waren geweest bij de staatsgreep van 1965 – met name communisten of vermeende com- munisten – die nog steeds een gevaar vormden voor de samenleving, maar tegen wie niet genoeg bewijsmateriaal bijeengebracht kon worden om ze te berechten. Vuyk onderscheidt drie groepen die bij de coup betrokken waren geweest: een groep meelopers, die intussen voor een deel al weer op vrije voeten was, de echte diehards, tegen wie genoeg bewijs bestond om ze berechten en op te sluiten, en de hierboven genoemde middengroep tegen wie te weinig bewijs was, maar die nog steeds te gevaarlijk waren voor de veiligheid van de staat om ze vrij te laten. In Nederland, legt Vuyk uit, kon men zich geen voorstelling maken hoeveel angst deze communisten hadden gezaaid. Het waren terroristen die met geweld, brandstichtingen, moord en doodslag de hele bevolking gegijzeld hadden. Het was, zoals zij het een van haar Indonesische vrienden hoorde zeggen: ‘beter zij dood dan wij dood’. Vuyk heeft er alle begrip voor dat deze mensen voorlopig niet op vrije voe- ten komen, maar ze moeten natuurlijk wel goed behandeld worden. Of dat het geval is, wil zij graag met eigen ogen vaststellen. Ze vraagt en krijgt toestemming van de regering om de strafkampen op Boeroe te bezoeken, iets wat slechts bij hoge uitzondering werd toegestaan (Vuyk 1971a). Begin 1971 reizen Fernand en Beb naar Boeroe, en al blijkt uit andere bronnen dat ze in die tijd ook hun oude woonplaats en de familie van hun vroegere bedienden Heintje en Enggeh hebben bezocht, in de artikelen voor de Volkskrant schrijft Vuyk er niets over (Scova Righini 2005, 405-406). De kampen – door Vuyk ‘Complexen’ genoemd – lagen aan de Wai (rivier) Apoe. Vuyk kende de omgeving nog van vroeger, het was indertijd onont- gonnen gebied, rimboe, waar Fernand met de Alfoeren op herten, wilde zwijnen en krokodillen had gejaagd. Toen wisten ze al dat het vruchtbare grond was, heel geschikt voor landbouw, maar de bevolking op het grote eiland – niet meer dan dertigduizend mensen op een gebied zo groot als een

001_98943_SDL_2016-1.indb 70 20/06/16 09:33 ‘going native’ 71

derde van Nederland – had daar geen behoefte aan. Nu werden deze gron- den door de gevangenen onder de deskundige leiding van de landbouwho- geschool te in cultuur gebracht. En met succes: de oude rimboe oogde als een Javaans landschap met sawa’s, visvijvers en velden met ­sojabonen, cassaves en koffie. Beb en Fernand, die door een legerofficier werden rondgeleid, werden door de TAPOLS met een hartelijk ‘selamat datang’ begroet. Ze zagen er goed uit deze politieke gevangenen, gezonder dan de autochtone bewoners van Boeroe, en ze werkten hard en met plezier. In feite was het een ‘bijzonder goed geslaagde transmigratiepoging’, onvrijwillig weliswaar, maar beslist geen concentratiekamp. Bij zulke kam- pen dacht je aan prikkeldraad en barakken, aan bewakers met geweren en uitgeteerde lichamen, zoals Vuyk zelf ervaren had tijdens de Japanse bezet- ting. Vergeleken daarbij leek dit eerder een vakantiekolonie. Er was wel wat prikkeldraad maar het ging om niet meer dan ‘een restje’ van twintig meter: ‘er zijn bonen langs geleid en er hangen kleren over te drogen.’ Ook de bewaking viel mee: een wachthuisje met zes man gewapend met stenguns, en de verstandhouding tussen hen en de gevangenen was uitstekend. De gevangenen sliepen in barakken – dat wel – maar het leek ze niet te deren. Bovendien was het tijdelijk, over niet al te lang tijd zouden ook hun gezin- nen naar Boeroe overgebracht worden. Daarvoor bouwden ze nu al wonin- gen, scholen, kerken en een moskee. Als ze niet hoefden te werken genoten de gevangenen van hun vrijheid: er waren sportvelden, ze mochten in de rivier zwemmen en vissen, ze zaten met elkaar te kletsen terwijl ze een ‘stroootje’ rookten, en er waren ‘kunstavonden’ met muziek, dans en toneel. Ze had- den het goed hier en de kritiek vanuit Nederland op deze Complexen was misplaatst en droeg ‘het duidelijke accent van een giftige anti-Indonesië hetze’ (Vuyk 1971b, Vuyk 1971c en Vuyk 1971g; de citaten in Vuyk 1971b en Vuyk 1971g ). De geschiedenis herhaalt zich. Twintig jaar geleden was Vuyk enthousiast over het harde ingrijpen van Soekarno op de Molukken, nu verdedigt zij vol vuur de machtspolitiek van het militaire regime van Soeharto. In Nederland wekten deze artikelen veel opschudding. Niemand had dit van Beb Vuyk, die bekend stond als een progressieve intellectueel, verwacht. De mensen over wie zij zo luchtig schreef werden zonder bewijs – soms alleen op grond van het vermoeden dat zij aanhanger waren geweest van de communistische partij – voor onbepaalde tijd opgesloten. De meerderheid bestond uit eenvoudige boeren, maar er waren ook intellectuelen onder, schrijvers en andere kunste- naars. Het was onvoorstelbaar dat zij deze Indonesische concentratiekampen durfde goed te praten. De door Vuyk zo gehate Wertheim (1971) verweet haar ‘de brutaliteit […] het kletsverhaal van de militaire autoriteiten na te

001_98943_SDL_2016-1.indb 71 20/06/16 09:33 72 O. Praamstra

bauwen’ over de zogenaamde betrokkenheid van deze gevangen bij de coup van 1965. Volgens hem werd ze gedreven door een blinde haat tegen alles wat communistisch was. Anderen reageerden niet minder fel. Ernst Utrecht (1971), een aanhanger van Soekarno die tot 1966 hoogleraar ­rechten in Indo- nesië was geweest, die onder Soeharto gevangen was gezet en in 1970 het land had moeten verlaten, oordeelde: ‘Bep Vuyk heeft met het Buru verslag zich verlaagd tot een goedpraatster van de door de fascistische Indonesische gene- raals op het duivelseiland Buru opgezette concentratiekampen’. Vuyk was door deze kritiek diep gekwetst, twintig jaar later werd zij er nog emotioneel van, maar het was onmogelijk om die te weerleggen (Scova Rig- hini 2005, 408-413 en Bibeb 1990, 12). De Indonesische regering daarente- gen was, zoals te verwachten, zeer ingenomen met Vuyks verslag over de kampen op Boeroe (Utrecht 1971). Ze had hiervoor, evenals voor haar berich- ten over de Molukken in 1950, ook wel een onderscheiding mogen krijgen.

Boeroe – een eiland vol familie (1981-1982) Ondanks haar lofzang op het militaire regime van Soeharto wil ze niet meer in Indonesië wonen. De vier maanden die ze er met Fernand had rondgekeken waren genoeg ‘om te concluderen dat ze zich er niet meer aan konden passen. “De kranten waarvoor ik gewerkt had bestonden niet meer en de meeste van onze vrienden leefden niet meer”’ (Jungschleger 1981). ­Nederland is haar thuis geworden, al zal ze nog een keer naar Indonesië teruggaan: ‘Niet uit nostalgie, maar om onze oude wat pijnlijke botten aan de zon te verwarmen’ (Vuyk 1983, 5). Ze vertrekken in november 1981 en keren begin 1982 weer terug in Nederland. Ook van deze reis doet ze verslag in een krant, dit keer in Trouw, van 26 augustus tot 18 september 1982 (Scova Righini 2005, 430, 433-438 en 506). Later bewerkt ze deze artikelen tot een boekje: Reis naar het vaderland in de verte (1983). ‘Niet uit nostalgie’ schreef ze, maar ze doet niet anders dan het verleden met het heden vergelijken. Jakarta was sterk veranderd: ‘Enorme torenflats, banken, kantoorgebouwen en internationale hotels, een hele wijk met bui- tenlandse ambassades’ (Vuyk 1983, 8-9). De stad was overbevolkt, het ver- keer een chaos, en de wijk waar ze vroeger hadden gewoond, Menteng, herkende ze nauwelijks terug. De lage hekjes en struiken voor de huizen waren vervangen door hoge omheiningen. Het was buiten niet veilig meer. De mensen sloten zich op in hun huizen en hadden geen deel meer aan het leven op straat (Vuyk 1983, 10-14 en 19). Vuyk staat nu ook kritischer tegenover Soeharto, al vindt ze wat de Neder- landse pers over hem en Indonesië schrijft, zwaar overtrokken: ‘variërend­ van kwaadaardige vervalsing en aandikking tot welwillende neokoloniale­

001_98943_SDL_2016-1.indb 72 20/06/16 09:33 ‘going native’ 73

betutteling’ (Vuyk 1983, 5). Toch moet ze toegeven dat de democratie onder het regime van Soeharto niet overhoudt en er onder intellectuelen veel verbit- tering heerst over de censuur waaraan binnen- en buitenlandse geschriften onderworpen zijn (Vuyk 1983, 13 en 16). Maar alles was beter dan Soekarno en zijn communisten. Door zijn ‘blunderpolitiek’ had hij het land tot de rand van de afgrond gebracht, en hij was verantwoordelijk voor de ‘levensgevaar- lijke corruptie’ waar Indonesië ondanks alle inspanningen van Soeharto nog steeds niet van verlost was (Vuyk 1983, 6, 57, 68). Na een maand Jakarta vertrokken Beb en Fernand naar de Molukken, om voor de laatste keer een bezoek aan Boeroe te brengen. Dat hadden ze niet moeten doen, het kon alleen maar tegenvallen. Vuyk wist dat, ze had boven- dien voor zichzelf in 1971 al afscheid genomen. Maar Fernand wilde het per se nog eens terugzien, en natuurlijk kon ze hem niet alleen laten gaan (Vuyk 1983, 29-32 en Roggeman 1985). Ze vlogen naar Ambon, dat evenals Jakarta onherkenbaar veranderd was. Voor de oorlog was het een prachtige groene stad geweest, met witgekalkte huizen achter groene heggen, de straten vol met bomen; nu was het volgebouwd met flats en huizen van gewapend beton. De wegen waren verstopt met bussen en busjes, auto’s, scooters en motorfietsen. Overal stonk het naar benzine en het lawaai was niet te harden: de herrie van het verkeer, van knalpotten en claxons, maar ook van muziek. Van popmuziek uit winkels en van kerstliederen die de Pinkstergemeente versterkt de lucht inslingerde, van tijd tot tijd overstemd door de luidsprekers van de minaret die opriep tot het gebed. Ze waren blij dat ze Ambon na een paar dagen achter zich konden laten (Vuyk 1983, 40-47). De kerst brachten ze door op Boeroe dat een niet minder ingrijpende meta- morfose had ondergaan. De gevangenen waren weg, de laatsten waren in 1979 vrijgelaten. Zij waren hier duidelijk minder gelukkig geweest dan Vuyk tien jaar eerder in de Volkskrant had geschreven. Slechts negentig van de ruim tienduizend gevangenen waren gebleven en het door hen ontgonnen land werd langzaam weer overwoekerd door de natuur (Vuyk 1983, 29 en 59-60). Wel was Boeroe rijk geworden, de bevolking was welvarender dan ooit. De prijs van kajoepoetih-olie was vijftien keer zo hoog als in de jaren dertig. Dank- zij het geld dat binnenstroomde was Boeroe in hoog tempo gemoderniseerd. Er was elektrisch licht, er waren scholen en een ziekenhuis, er reden bussen en taxi’s over geasfalteerde wegen, en de kampong Namlea was een stad met ste- nen huizen geworden. Ook hier was het groen verdwenen: ‘In Indonesië kapt men bomen alsof het grassprieten zijn’. Beb en Fernand kenden het bijna niet meer terug (Vuyk 1983, 29-30 en 53-55; het citaat op p. 54). Maar de meest spectaculaire verandering tijdens dit bezoek is de verschij- ning van talloze familieleden. Het begint al bij de aankomst op het vliegveld

001_98943_SDL_2016-1.indb 73 20/06/16 09:33 74 O. Praamstra

van Ambon. Daar worden ze opgewacht door een neef van Fernand, en ’s middags in het hotel is het een komen en gaan van neven en nichten (Vuyk 1983, 36-37 en 49-50). Ook op Boeroe woont een uitgebreide fami- lie. Ze lijken uit het niets te komen. Tijdens alle vorige keren dat Vuyk de Molukken heeft bezocht, was het alsof ze niet bestonden. Hoewel ze in 1962 al terloops had onthuld dat de moeder van Fernand een Ambonese was, had ze niet eerder over zijn Indonesische familie geschreven (Vuyk 1981, 438 en Vuyk 1983, 29; vergelijk ook Roggeman 1985). Waarom ze er nooit eerder over geschreven heeft? Het was een taboe in de koloniale samenleving dat ook na de dekolonisatie nog lang van kracht bleef. Vuyk: Een inlandse vrouw als moeder, die erkende je niet. Je legde een rookgor- dijn over je afstamming, waardoor je moeder of soms je grootmoeder deformeerde tot een Spaanse of Italiaanse of minstens tot een prinses van vorstelijke Javaanse bloede. Inlandse moeders bestonden, want haar kinderen bestonden, die haar vervalsten, wegmoffelden, verzwegen en ­verloochenden, gehoorzamend aan de ongeschreven maar onverbiddelijke code van deze samenleving (Vuyk 1981, 509).

Over haar Madoerese grootmoeder heeft Vuyk nooit geheimzinnig gedaan, maar dat Fernand een ‘inlandse’ moeder en een uitgebreide Indo- nesische familie had, heeft ze lang voor zich gehouden. Kennelijk kon ook Vuyk zich niet aan deze code onttrekken. Maar in 1983 hoeft zij haar inheemse verwanten niet langer te verbergen. In Nederland was een tweede generatie Indische auteurs opgestaan, die weigerden zich te schamen voor hun ­Indonesische herkomst. Zij waren trots op hun ‘gemengde bloed’ en ­kwamen er, anders dan hun ouders, openlijk voor uit (Praamstra 2009, 125-126). Nu maken zij en Fernand deel uit van een grote Indonesische familie. De neef die hen op het vliegveld kwam ophalen, was Nanti Limba, de zoon van Heintje.13 In de jaren dertig was Heintje nog een mandoer en vond Vuyk zijn vrouw Enggeh ‘vies, gemakzuchtig en kwebbelachtig als de eerste de beste kampongvrouw’ (Vuyk 1981, 171). Toen waren het nog bedienden die stil neerhurkten bij de stoel van hun meesters. In 1983 heeft Vuyk het over ‘oom Hein’ en ‘tante Inggih’ voor wie zij en Fernand een ‘diepe genegenheid’ hadden opgevat, die na hun dood op hun zoon was overgegaan (Vuyk 1983, 27, 42). Hem hadden ze in 1971 de erfpacht, het erf en de gebouwen geschonken, toen ze wisten dat ze nooit meer op Boeroe zouden gaan wonen. Op het oude het erf woonden nu Nanti met zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen. Hier, in een van de bijgebouwen

13 Nanti is een afkorting van Johannes (Scova Righini 2005, 405).

001_98943_SDL_2016-1.indb 74 20/06/16 09:33 ‘going native’ 75

logeerden Beb en Fernand tijdens de kerstdagen (Vuyk 1983, 27, 31, 74-75 en 81-88). Niet alleen is ze nader gekomen tot haar familie, ook haar oordeel over de inheemse bevolking in het algemeen is sterk veranderd. In de tijd van Het laatste huis van de wereld waren de ‘inlanders’ lui en leugenachtig, wil- den ze niet werken en verdobbelden ze hun loon. In de eerste jaren van de Republiek dacht ze er nog net zo over. Nu is ze vol lof over de Boeginezen die zich aan de monding van de Wai Apoe hadden gevestigd: ‘Boeginezen zijn niet alleen bekwame zeevaarders en handelaren, maar ook knappe archi- tecten en scheepsbouwers’ (Vuyk 1983, 66). Haar kritiek reserveert ze nu voor de jongeren, voor de kinderen en kleinkinderen van Nanti: die weten niet wat werken is en laten de ouderen al het werk doen. Het is een klacht die ze op Ambon eerder al van haar neven en nichten had gehoord. Beb had er graag iets van gezegd, maar ze besefte dat dat voor een gast niet gepast was. Na ruim een week namen Beb en Fernand in tranen afscheid van de Limba’s. Nanti begeleidde hen naar het vliegveld op Ambon, waar ze het vliegtuig naar Makassar namen om bij een goede vriend te logeren (Vuyk 1983, 49-50 en 81-88 en Scova Righini 2005, 438). Nooit eerder is Beb zo dicht bij het gewone Indonesische volk gekomen als tijdens dit laatste bezoek. Met de Indonesische intellectuelen had ze voor de oorlog al een goede band, maar het gewone volk bleef lang op afstand. Die afstand was verdwenen, zij en Fernand werden omringd door een liefdevolle familie van eenvoudige boeren en vissers. Niets leek hun nog in de weg te staan om zich eindelijk weer op Boeroe te vestigen. Maar dit keer speelde de ouderdom hun parten. Ze waren slecht ter been, ze hadden last van staar en konden niet meer tegen de hitte. Een tochtje naar de vroegere strafkampen aan de Wai Apoe werd een ramp. Met de boot werden ze afgezet bij de weg ernaar toe, een goede weg, beter dan de wegen die er vroeger liepen, maar de wandeling, waar ze vroeger hun hand niet voor hadden omgedraaid, was hun nu te veel: ‘We bezweken, bevangen door de hitte’. De kerstdagen brachten ze grotendeels in bed door ‘met gezwollen benen’ (Vuyk 1983, 59, 64 en 70-71; het citaat op p. 70). Ze waren te oud geworden voor de tropen. Begin 1982 namen ze in Jakarta afscheid van hun Indonesische vrienden en vlogen terug naar Nederland (Scova Righini 2005, 438).

Slot

Beb Vuyk heeft niet veel geschreven. Haar Verzameld Werk telt iets meer dan vijfhonderd bladzijden. Ze is ook geen populaire auteur geweest. Haar

001_98943_SDL_2016-1.indb 75 20/06/16 09:33 76 O. Praamstra

romans en verhalenbundels beleefden slechts een handvol herdrukken. Haar Verzameld Werk, verschenen in 1972, beleefde in 1981 een tweede druk, die sinds 2013 ook als e-book wordt aangeboden. Deze cijfers steken mager af bij het grote succes van haar kookboek. Maar daar staat tegenover dat wat ze geschreven heeft, van hoog niveau is. Met name haar novellen, die getui- gen van een verscheurd leven, zijn een hoogtepunt in de Indische letteren. Haar Indo-Europese afkomst heeft haar leven en denken, en dus ook haar schrijven bepaald. In Nederland voelde ze zich niet thuis, in Nederlands- Indië en later Indonesië dacht ze een nieuw vaderland gevonden te hebben waar ze wel op haar plaats was. Maar ook daar werd ze in de marge gedrukt en bleef ze een buitenstaander die uiteindelijk niet meer welkom was. Haar positie wordt scherp onder woorden gebracht in een korte dialoog tussen twee kinderen die hoofdpersonen zijn in een roman uit 1960, dezelfde tijd waarin zij haar novellen schreef:

‘Jem,’ I asked, ‘what’s a mixed child!’ ‘Half white, half coloured. You’ve seen ’em, Scout. […] They’re real sad.’ ‘Sad, how come!’ ‘They don’t belong anywhere. Coloured folks won’t have ’em because they’re half white; white folks won’t have ’em ’cause they’re coloured, so they’re just in-betweens, don’t belong anywhere’ (Lee 2015, 177-178).

Nergens thuis – zo heeft Vuyk zich een leven lang gevoeld; eerst in Neder- land, daarna in Nederlands-Indië, vervolgens in Indonesië en ten slotte weer in Nederland. Zij heeft zich nooit kunnen verzoenen met haar hybride bestaan. In het idee van Tjalie Robinson die in de Indo- Europeaan een nieuwe mens begroette, iemand die het beste van twee werelden in zich ver- enigde, heeft zij nooit geloofd. Robinson weigerde zich door Nederland of Indonesië in de marge te laten drukken, hij zag de Indo-Europeanen als een nieuw volk, met een eigen identiteit. Hij hoefde niet tussen een van beide te kiezen, en hoefde zich daarom ook niet aan te passen (Dewulf 2012). Beb Vuyk dacht daar heel anders over. Zij voelde zich in de kringen rond Robinson niet thuis. Zij was geen Indo-Europeaan meer, maar een Indonesi- sche. In Nederlands-Indië heeft ze op Boeroe het leven geleid van een kolo- niale ondernemer, maar verbitterd door de discriminatie waar zij zich als Indo- Europeaan het slachtoffer van wist en de tegenwerking van het gouvernement, heeft ze al voor de Tweede Wereldoorlog, toen de onafhankelijkheidsstrijd nog nauwelijks begonnen was, de kant van de nationalisten gekozen – en met overtuiging gekozen. Zij gaat buitengewoon ver in het zich aanpassen aan de politieke situatie van de dag. Als aanhanger van Soekarno steunt zij hem volop in zijn neokoloniale politiek en kent zij geen mededogen met het lot van de

001_98943_SDL_2016-1.indb 76 20/06/16 09:33 ‘going native’ 77

Molukkers. Als tegenstander van Soekarno vergeeft zij Soeharto al zijn zonden en verdedigt zij zelfs zijn concentratiekampen.­ Die opportunistische houding helpt haar niet. Het enige dat zij ermee bereikt, is dat zij zich telkens de woede van grote groepen in de samenleving op de hals weet te halen. Daardoor staat zij uiteindelijk alleen en hoort ze nergens bij. Pas tegen het einde van haar leven lijkt zij zich met haar lot te verzoenen. Tijdens het laatste bezoek aan Boeroe heeft zij haar Indonesische familie gevon- den. Maar dan stoot het land haar af: de hitte, de ziekten, het gebrek aan goede medische verzorging. De laatste tien jaar van haar leven heeft zij in Nederland doorgebracht, waar ze op 24 augustus 1991 is overleden, vijf jaar na Fernand.

Literatuur

Beekman 1996 E.M. Beekman, Troubled Pleasures. Dutch Colonial Literature from the East Indies, 1600-1950. Oxford, 1996. Bel 2015 J. Bel, Bloed en rozen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur, 1900-1945. Amsterdam, 2015. Van den Berg 1990 J. van den Berg, ‘Niet uit nostalgie. Beb Vuyk (1905)’, in: J. van den Berg e.a. (red.), In Indië geweest. ’s-Gravenhage enz., 1990, 84-119. Bibeb 1990 Bibeb, ‘Ik werd juichend ontvangen, afgezoend en aan boezems gedrukt. Maar ik voel me met vrouwen nooit op m’n gemak’, in: Vrij Nederland, 51, 10 februari 1990, 11-12. Boehmer 2005 E. Boehmer, Colonial and Postcolonial Literature. Migrant Metaphors. Tweede druk. Oxford, 2005. Boelens e.a. 2001 G. Boelens, Ch. F. van Fraassen & H. Straver, Natuur en samenleving van de Molukken. Utrecht, 2001. Bosma e.a. 2008 U. Bosma, R. Raben & W. Willems, De geschiedenis van Indische Nederlanders. Amsterdam, 2008. Brems 2006 H. Brems, Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Neder- landse literatuur, 1945-2005. Amsterdam, 2006. Dewulf 2012 J. Dewulf, ‘Het multiraciale denken van Tjalie Robinson vanuit Amerikaans perspectief’, in: Indische Letteren, 27, 2012, 26-41. D’haen e.a. 2001 T. D’haen & P. Liebregts (red.), Tussen twee werelden. Het gevoel van ontheem- ding in de postkoloniale literatuur. Leiden, 2001. (Semaian, 21).

001_98943_SDL_2016-1.indb 77 20/06/16 09:33 78 O. Praamstra

Drayer e.a. 1985 E. Drayer & M. van Soest, ‘“Ik schrijf over wat mijn ogen zien en wat mijn hart beroert”. Interview met Beb Vuyk’, in: Sarafaan, 1, 1985, 1, 3-12. Drooglever 1982 P.J. Drooglever, ‘De dekolonisatie van Oost- en West-Indië’, in: Alge- mene Geschiedenis der Nederlanden. Tweede druk. Haarlem enz., 1982. Deel 15. Giebels 1999 L. Giebels, Soekarno, Nederlandsch onderdaan. Een biografie 1901-1950. Amsterdam, 1999. Giebels 2001 L. Giebels, Soekarno, President, een biografie 1950-1970. Amsterdam, 2001. Hartkamp 1969 M. Hartkamp, ‘Beb Vuyk: Nederland heeft nooit iets van Indonesië begrepen’, in: NRC Handelsblad, 29 november 1969. Van den Heuvel 1991 C. van den Heuvel, ‘Ik wilde een leven snel en hijgend van daden’, in: NRC Handelsblad, 30 augustus 1991. Janssens 1997 R. Janssens, Op zoek naar haar achterland. [Vlaardingen], 1997. De Jong 1984 L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog,. Leiden, 1984. Deel 11a, Nederlands-Indië I, tweede helft. De Jong 1985 L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Leiden, 1985. Deel 11b, Nederlands-Indië II, tweede helft. De Jong 1986 L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Leiden, 1986. Deel 11c, Nederlands-Indië III. Jungschleger 1981 I. Jungschleger, ‘Opgestoomde saté uit plastic en de zegen van een koranverta- ling’, in: de Volkskrant, 25 april 1981. Kemperink 2001 M. Kemperink, Het verloren paradijs. De Nederlandse literatuur en cultuur van het fin de siècle. Amsterdam, 2001. Kousbroek 1991 R. Kousbroek, ‘De vergiftigde bron van de nostalgie’, in: NRC Handelsblad, 6 september 1991. Lee 2015 H. Lee. To Kill a Mockingbird. London, 2015 [1960]. Meijer 1994 H. Meijer, Den Haag-Djakarta. De Nederlands-Indonesische betrekkingen, 1950- 1962. Utrecht, 1994. Meijer 2004 H. Meijer, In Indië geworteld. De twintigste eeuw. Amsterdam, 2004. Mills 1991 S. Mills, Discourses of Difference. An Analysis of Women’s Travel Writing and Colonialism. London enz., 1991.

001_98943_SDL_2016-1.indb 78 20/06/16 09:33 ‘going native’ 79

Nieuwenhuys 1978 R. Nieuwenhuys, Oost-Indische spiegel. Wat Nederlandse schrijvers en dichters over Indonesië hebben geschreven, vanaf de eerste jaren der Compagnie tot op heden. Derde bijgew. en herz. dr. Amsterdam, 1978. Nord 1970 M. Nord, ‘Beb Vuyk gaat terug’, in: Het Parool, 31 oktober 1970. Praamstra 2009 O. Praamstra, ‘A Postcolonial Literature of the Dutch East Indies’; in: M. Bruijn Lacy (red.), Dutch Studies in a Globalized World. Münster, 2009, 121-130. Praamstra 2015a O. Praamstra, ‘De genade van het avontuur. Beb Vuyk op Boeroe’, in: Indische Letteren, 30, 2015, 134-149. Praamstra 2015b O. Praamstra, ‘De genade van het avontuur. Beb Vuyk op Boeroe’, in: R. Honings & P. van Zonneveld (red.), Een tint van het Indische Oosten Reizen in Insulinde 1800-1950. Hilversum, 2015, 225-235. Pratt 2008 M.L. Pratt, Imperial Eyes, Travel Writing and Transculturation. 2nd edition. London enz., 2008. Roggeman 1985 W.M. Roggeman, ‘Schrijfster Beb Vuyk 80. Voor de Indo’s ben ik nu een landverrader’, in: De Nieuwe Gazet, 7 februari 1985. Scova Righini 2005 B. Scova Righini, Een leven in twee vaderlanden. Een biografie van Beb Vuijk. Leiden, 2005. Smeets e.a. 2006 H. Smeets & F. Steijlen, In Nederland gebleven. De geschiedenis van Molukkers 1951-2006. Amsterdam enz., 2006. Snoek 1991 K. Snoek, ‘Schrijven als een daad van zelfbevestiging. In memoriam Beb Vuyk, 1905-1991’, in: Vrij Nederland, 7 september 1991, 79-80. Van Straalen 1995 R. van Straalen, ‘Beb Vuyk op Buru. Het laatste huis van de wereld in brief- vorm’, in: Indische Letteren 10, 1995, 55-66. Termorshuizen 2011 G. Termorshuizen, Realisten en reactionairen. Een geschiedenis van de Indisch- Nederlandse pers, 1905-1942. Amsterdam enz., 2011. Utrecht 1971 E. Utrecht, ‘Hoe is het nu écht op Buru. Bep Vuyk praat Indonesische con- centratiekampen goed’, in: De Nieuwe Linie, 13 mei 1971, 7. Verstappen 1973 J. Verstappen, ‘Beb Vuyk, schrijfster. “Die prijs komt precies op het goede moment”’, in: De Nieuwe Linie, 19 en 26 december 1973, 17. Van der Veur 1961 P.W. van der Veur, ‘De Indo-Europeaan, probleem en uitdaging’, in: H. ­Baudet, I.J. Brugmans (red.), Balans van beleid. Terugblik op de laatste halve eeuw van Nederlandsch-Indië. Assen, 1961, 81-101.

001_98943_SDL_2016-1.indb 79 20/06/16 09:33 80 O. Praamstra

Vuyk 1930a B. Vuyk, ‘De vriend’, in: De Vrije Bladen, 7, 1930, 231-242. Vuyk 1930b B. Vuyk, ‘De verliezer’, in: C. Van Wessem (red.), Twintig Noord- en Zuid- Nederlandsche verhalen. Utrecht, 1930, 235-247. Vuyk 1931 B. Vuyk, ‘Vele namen (fragmenten van een roman)’, in: De Vrije Bladen, 8, 1931, 116-119. Vuyk 1937 B. Vuyk, ‘In het laatste huis van de wereld, brieven uit de Molukken van Beb Vuyk’, in: Haarlem’s Dagblad, 14 oktober 1937. Vuyk 1941 B. Vuyk, ‘Kunst en Letteren, boeken ‘over’ en ‘van’ Indië. Het Koloniaal Ele- ment in onze Letteren. Nieuwe Generatie schrijft uit het Hart van dit Land. Belangstelling in Holland’, in: Bataviaasch Nieuwsblad, 18 oktober 1941. Vuyk 1948a B. Vuyk, ‘Ontmoeting met het verleden’, in: Oriëntatie, 1948, 4 (januari 1948), 25-26. Vuyk 1948b B. Vuyk, ‘Oeroeg, Bekroonde Novelle, in: Kritiek en Opbouw, 5, 1948, 15 (16 juni), 71-72. Vuyk 1949a B. Vuyk, ‘Twee auteurs uit het oude Deli’, in: Kritiek en Opbouw, 6, 1949, 8 (15 april), 8-9. Vuyk 1949b B. Vuyk, ‘In Memoriam Chairil Anwar’, in: Kritiek en Opbouw, 6, 1949, 10 (15 mei), 12. Vuyk 1949c B. Vuyk, ‘Reisbrieven uit de Molukken. Ambon’, in: Kritiek en Opbouw, 6, 1949, 20 (15 oktober), 1 Vuyk 1949d B. Vuyk, ‘Reisbrieven uit de Molukken. Makassar’, in: Kritiek en Opbouw, 6, 1949, 22 (1 december), 5. Vuyk 1949e B. Vuyk, ‘Reis door de Molukken. Ambon’, in: Kritiek en Opbouw, 6, 1949, 24 (15 december), 5-6. Vuyk 1949f B. Vuyk, ‘Waarde Tjalie Robinson’. in: Oriëntatie, 1949, 27 (december), 62-64. Vuyk 1950a B., ‘Radja’s en kozakken’, in: De Vlam, 6, 1950, 20 (2 mei), 5. Vuyk 1950b B. Vuyk, ‘Ambon en de Republiek der Zuid-Molukken’, in: De Vlam, 6, 1950, 32 (19 augustus), 4. Vuyk 1950c B. Vuyk, ‘De mythe over Ambon’, in: De Vlam, 6, 1950, 48 (9 december), 8. Vuyk 1950d B. Vuyk, ‘De Zuid-Molukken, een recente geschiedschrijving’, in: De Vlam, 6, 1950, 49 (16 december) 5.

001_98943_SDL_2016-1.indb 80 20/06/16 09:33 ‘going native’ 81

Vuyk 1951a B. Vuyk, ‘De Zuid-Molukken, een recente geschiedschrijving’, in: De Vlam, 7, 1951, 1 (6 januari), 8. Vuyk 1951b B. Vuyk, ‘Het avontuur Ambon’, in: De Vlam, 7, 1951, 11 (17 maart), 8. Vuyk 1951c B. Vuyk, ‘Het avontuur Ambon’, in: De Vlam, 7, 1951, 12 (24 maart), 8. Vuyk 1952 B. Vuyk, ‘Met klokgelui ontvangen’, in: De Vlam, 8, 1952, 4 (26 januari), 8. Vuyk 1971a B. Vuyk, ‘Indonesië zoekt nieuw evenwicht’, in: de Volkskrant, 27 maart 1971. Vuyk 1971b B. Vuyk, ‘Indonesië zoekt nieuw evenwicht. Bezoek aan gevangenen op Boeroe’, in: de Volkskrant, 3 april 1971. Vuyk 1971c B. Vuyk, ‘Indonesië zoekt nieuw evenwicht. Deskundigen leiden Boeroe-kam- pen’, in: de Volkskrant, 10 april 1971. Vuyk 1971d B. Vuyk, ‘Indonesië zoekt nieuw evenwicht. Achter Djakarta’s moderne façade krioelt het paupersoverschot’, in: de Volkskrant, 17 april 1971. Vuyk 1971e B. Vuyk, ‘Indonesië zoekt nieuw evenwicht. In Djakarta knoopt men moei- zaam de eindjes bij elkaar’, in: de Volkskrant, 1 mei 1971. Vuyk 1971f B. Vuyk, ‘Indonesië zoekt nieuw evenwicht. Plantages op Java goed verzorgd’, in: de Volkskrant, 8 mei 1971. Vuyk 1971g B. Vuyk, ‘Indonesië zoekt nieuw evenwicht’, in: de Volkskrant, 29 mei 1971. Vuyk 1981 B. Vuyk, Verzameld werk. Tweede gew. dr. Amsterdam, 1981. Vuyk 1983 B. Vuyk, Reis naar het vaderland in de verte. Utrecht enz., 1983. Walraven 1966 W. Walraven, Brieven aan familie en vrienden, 1919-1941. Amsterdam, 1966. Wertheim 1947 W.F. Wertheim, Het sociologisch karakter van de Indo-Maatschappij. Amster- dam, 1947. Oratie Universiteit van Amsterdam. Wertheim 1949 W.F. Wertheim, Het rassenprobleem. De ondergang van een mythe. Den Haag, [1949]. Wertheim 1971 W.F. Wertheim, ‘Bep lijkt toch op haar broer [over: Beb Vuyk, Een broer in Brazilië, Amsterdam, 1971]’, in: De Groene Amsterdammer, 12 juni 1971. De Willigen-Vuyk 1933-34 B. de Willigen-Vuyk, ‘Brieven van een huisvrouw op een buitenpost’, in: De huisvrouw in Indië 3, 1933/1934, 234-236.

001_98943_SDL_2016-1.indb 81 20/06/16 09:33