Onze Melkweg , Door Willy Acke ON4AW

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

Onze Melkweg , Door Willy Acke ON4AW Sterrenkunde 1 door Willy Acke, ON4AW We bekijken nu gedetailleerder enkele sterren en sterrenbeelden, waarnaar in de reeks weerstanden een inleidende beschrijving te lezen was. 1) Het Sterrenstelsel Perseus Hierboven werd reeds vermeld dat de Zon in de Orionarm of in een vertakking van de Perseusarm ligt. De plaats waar de vertakking zich afsplitst, ligt in het sterrenbeeld Cygnus. De Perseusarm zelf loopt door aan de buitenkant van de vertakking, op ongeveer 2600 lichtjaren van de Zon (de Zon ligt op 22000 tot 30000 lichtjaren van het centrum van de Melkweg). In dit sterrenbeeld ligt de dubbele open sterrenhoop h + χ Persei (NGC 869 en 884), met het blote oog vanop de Aarde zichtbaar. Persei is de tweede helderste ster in het sterrenbeeld Perseus en is een variabele ster. De open sterrenhoop h + χ Perseus bestaat uit een zeer jonge populatie sterren (106 tot 107 jaren), terwijl NGC 188 in het kader van de sterrenevolutie ongeveer tot de oudste sterren (=1010 jaren) van ons melkwegstelsel behoort. De dubbele cluster van Perseus is zichtbaar met het blote oog als een sterke concentratie in de Melkweg. Gevestigd in de noordelijke sterrenhemelhemisfeer ligt ze dichtbij verscheidene andere constellaties of aangrenzende sterrenbeelden uit de legende van Perseus, met inbegrip van Andromeda (het meisje dat hij heeft gered), Cetus (het zeemonster dat hij overwonnen heeft), Cepheus en Cassiopeia (de koninklijke ouders van Andromeda), Driehoek (Triangulum), Ram (Aries), Stier (Taurus), Voerman (Auriga), Giraffe (Camelopardalis). 1 - - In het wintersterrenbeeld Perseus is er een ster die knipoogt. Gedurende 2 dagen aan een stuk blijft ze op een bijna constante helderheid, maar de daaropvolgende 5 uren dempt deze met meer dan 1 magnitude. Nog eens 5 uur later verschijnt terug de oorspronkelijke glans, gevolgd door een verdere terugval en enkele dagen van relatieve stagnatie. Daarna herbegint die cyclus. De helderste ster in deze constellatie is de geel-witte Superreus Alpha- Persei (ook Mirfak genoemd), die helder schijnt met een magnitude 1,79. De Perseus constellatie. Bekendst echter is de veranderlijke ster Algol die ondanks haar veranderlijkheid met het blote oog zichtbaar is vanop de Aarde. Algol staat bekend als de Duivel’s-Ster, wiens astronomische benaming β (bèta) Persei is. Er bestaan veel veranderlijke sterren aan de sterrenhemel, maar niet allen zijn zo regelmatig als Algol. Dit komt omdat er een aantal fundamentele redenen zijn waarom een ster blijkt te variëren in helderheid. Algol is een spectroscopische binaire (=dubbelster), wiens baan we op de zijkant zien, en daaruit blijkt dat één van de twee onderdelen veel groter en zwakker is dan het andere. β Lyrae is ook een variabele ster. Hiervan zijn de componenten ongeveer even helder als deze van Aurigae (haar ligging: in de sterrenkaart hierboven), de grootste ster tot dusver met een gemeten diameter van 2880000000 km, met een variabele periode van 27 jaar. Deze reuzenster is overigens zo koel dat normale kernreacties er blijkbaar niet in plaatsvinden. Maar ondanks haar kolossale omvang bedraagt haar massa slechts 18 keer die van de zon en haar buitenste dichtheid is veel geringer, namelijk 1/10000-ste van die van gewone lucht. In de buurt van Auriga staan een aantal opmerkelijke sterrenbeelden: Stier, Orion, Gemini of Tweelingen, Canis Minor (Kleine Hond) en Canis Major (Grote Hond). 2 Sterrenkaartje met de nadruk op Perseus De Hartnevel, IC 1805, Sh2-190, ligt op ongeveer 7500 lichtjaren afstand van de aarde in de Perseusarm van de Melkweg in het sterrenbeeld Cassiopeia (=> wordt hieronderstaand bekeken). Dit is een emissienevel met gloeiend gas en donkere stofbanen. De Nevel wordt gevormd door plasma van geïoniseerde waterstof en vrije elektronen. Het helderste gedeelte van deze Nevel (de knoop aan de rechterzijde) is afzonderlijk geklasseerd als NGC 896. De intense rode kleur van de Nevel is veroorzaakt door de straling van een kleine groep sterren in het centrum van de Nevel. Deze open cluster van sterren die bekend staat als Melotte 15, bevat een paar heldere sterren met bijna 50 keer de massa van onze Zon, en nog veel meer zwakke sterren die slechts een fractie van de massa van onze Zon hebben. De cluster bevat een micro-Quasar die miljoenen jaren geleden tot stand kwam. Melotte 15: Open sterrenhopen bestaan uit verschillende sterrensoorten. In de open sterrenhoop is het gehalte aan sterren met hoge oppervlaktetemperatuur en grote helderheid in het algemeen relatief groter dan in de sterbevolking in de Zonomgeving. De O- en B sterren behoren voor een groot gedeelte tot zwermen en maken daarvan het voornaamste bestanddeel uit. Het is misschien zinvol een onderscheid te maken tussen deze zwermen - zoals b.v. de Scorpio-Centaurus zwerm (Centaurus komt hieronder aan bod) en die waartoe Persei behoort - en een zwerm zoals de Ursa Major stroom. De samenstelling van de laatstgenoemde lijkt veel op die van de open sterrenhopen. De zwermen en de open sterrenhopen zijn ongeveer even sterk naar het Melkwegvlak geconcentreerd als de B- en de A-sterren. 3 2) Cassiopeia Buiten het zonnestelsel, maar binnen ons melkwegstelsel, zijn twee discrete optische bronnen bekend als Tycho 's Ster en de Krabnevel. Radioastronomen noemen ze Cassiopeia A in het sterrenbeeld Cassiopeia en Taurus A in het sterrenbeeld Stier. Ze zijn overblijfselen van een Supernova, een ster die zichzelf vernietigde in een uitbarsting van energie waarbij grote hoeveelheden straling vrijkwam over een breed frequentiespectrum dat licht, X-stralen en radiogolven omvat(te). De meest intense radiobron aan de sterrenhemel is in feite Cassiopeia A. De tweede helderste, ook op radiogebied, ligt in het sterrenbeeld de Zwaan (Cygnus) en is als Cygnus A een extragalactisch object, dus buiten onze Melkweg. Afgezien van Cassiopeia A, de Krabnevel in het sterrenbeeld Stier en de Tycho Brahe en Kepler Supernovae zijn er ten minste twee objecten in de Melkweg die als radiobronnen er alle schijn van hebben dat het de resten zijn van zeer oude Supernovae. Eén ervan is IC 443 in het sterrenbeeld Gemini (Tweelingen), een object dat bestaat uit grote en lichtgevende wolken met scherp afgebakende randen die goed delen kunnen zijn van de schil van een Supernova van weleer. Een ander soortgelijk voorwerp is de Cygnus-lus Nevel, een paar grote ijle haken in de lucht met het uitzicht van de schelp van een Supernova. Melkwegradiobronnen van het type Supernova zijn van voorbijgaande aard op kosmische schaal, maar hoewel de straling van Cassiopeia A zwakker wordt, is ze niet gecatalogeerd als variabele bron. De Supernovae laaiden in hevige helderheid op gedurende enkele maanden, om daarna zwakker te gaan stralen, maar ze blijven wel helderder dan Venus en zijn krachtige radiobronnen. Cassiopeia A genereert als krachtige radiobron die men kan waarnemen vanaf de Aarde, een miljoen keren zoveel radio-energie als de 4 Zon en Jupiter samen. Omdat ze twaalfduizend lichtjaren van de Aarde verwijderd is, bestaat gaandeweg wel de neiging dat de sterkte van het radiosignaal zal verminderen. In het midden van de Melkweg is het centrum niet optisch zichtbaar, vanwege een enorme gaswolk die staat tussen dat centrum en het zonnestelsel. De gaswolk is echter transparant voor radiofrequente straling die in het centrum een sterke radiobron ziet, namelijk Sagittarius A (= Boogschutter A), iets krachtiger dan Taurus A (=Stier A). Men kan Stier A wel met amateurinstrumenten lokaliseren op het ogenblik dat de Zon vlakbij Stier A voorbijkomt en dat heeft elk jaar plaats midden juni. De radiosterrenhemel op 250 MHz. Zo zou de sterrenhemel er voor ons uitzien, indien onze ogen radiogolven zouden kunnen waarnemen. De Melkweg en Sagittarius A staan beiden bekend als uitgebreide radiobronnen. Dergelijke bronnen zijn opgebouwd uit een groot aantal afzonderlijke voorwerpen die op zichzelf volledig onopgemerkt zouden voorbijgaan. Gedetecteerd door een radiotelescoopsysteem blijken uitgebreide bronnen een relatief groot deel van het firmament uit te maken. Als contrast, bestrijken discrete radiobronnen slechts een klein deel en vaak worden ze geassocieerd met een optisch object. De Zon en Jupiter zijn voorbeelden van discrete radiobronnen binnen het zonnestelsel, en Cassiopeia A en Taurus A zijn twee krachtige discrete radiobronnen buiten het zonnestelsel, maar binnen ons melkwegstelsel. Cassiopeia blijkt bijna cirkelvormig te zijn met een diameter van ongeveer 4 boogminuten, een zeer energieke Supernovaschil waarvan men denkt dat ze ook nog gevoed wordt door een stroom van gas. Spectraallijnen Een lijn van de OH-radicaal werd geobserveerd in het absorptiespectrum van Cassiopeia A. De lijn is dubbel op frequenties van 1665,402 en 1667,357 MHz en er zijn satellietlijnen op 1612,2 en 1720,5 MHz, die zijn waargenomen door de Australiërs in het absorptiespectrum van Sagittarius A. Deze nadere informatie over de verspreiding en de grootte van OH in de Melkweg blijft de aandacht vragen. Het lag voor de hand dat men spectraallijnen zou detecteren in de Melkweg. Zo werd het radiospectrum langzamerhand praktisch even ingewikkeld als het optische lijnenspectrum. De 21,12 cm waterstoflijn blijft belangrijk en sinds 1965 zijn daarenboven verschillende emissielijnen waargenomen die ontstaan bij overgangen tussen twee naburige hoogaangeslagen niveau’s van het waterstofatoom. Het ontstaan van de 21cm-lijn van het waterstofatoom bij het omklappen van het elektron. 5 Een overgang van (a) naar (b) gaat gepaard met de uitzending van een stralingsquantum waarvan de golflengte 21 cm is. Wanneer een atoom door energieopname in toestand (a) geraakt is, zal het gemiddeld 11 miljoen jaar duren voordat het elektron weer omklapt en de 21cm-lijn wordt uitgestraald. Dank zij de enorme uitgestrektheid van de ijle kosmische waterstofwolken komen er langs een gegeven richting voldoende atomen voor om een nog merkbare stralingssterkte teweeg te brengen. Tegenwoordig spitst het hele onderzoek zich toe op de 'vreemde' atomen en moleculen in de interstellaire ruimte. Lange tijd is het bij weinig waargenomen spectraallijnen in het radiogolflengtegebied gebleven. Vanaf 1963 heeft echter een stormachtige ontwikkeling plaatsgegrepen.
Recommended publications
  • BRAS Newsletter August 2013
    www.brastro.org August 2013 Next meeting Aug 12th 7:00PM at the HRPO Dark Site Observing Dates: Primary on Aug. 3rd, Secondary on Aug. 10th Photo credit: Saturn taken on 20” OGS + Orion Starshoot - Ben Toman 1 What's in this issue: PRESIDENT'S MESSAGE....................................................................................................................3 NOTES FROM THE VICE PRESIDENT ............................................................................................4 MESSAGE FROM THE HRPO …....................................................................................................5 MONTHLY OBSERVING NOTES ....................................................................................................6 OUTREACH CHAIRPERSON’S NOTES .........................................................................................13 MEMBERSHIP APPLICATION .......................................................................................................14 2 PRESIDENT'S MESSAGE Hi Everyone, I hope you’ve been having a great Summer so far and had luck beating the heat as much as possible. The weather sure hasn’t been cooperative for observing, though! First I have a pretty cool announcement. Thanks to the efforts of club member Walt Cooney, there are 5 newly named asteroids in the sky. (53256) Sinitiere - Named for former BRAS Treasurer Bob Sinitiere (74439) Brenden - Named for founding member Craig Brenden (85878) Guzik - Named for LSU professor T. Greg Guzik (101722) Pursell - Named for founding member Wally Pursell
    [Show full text]
  • Multiple Star Systems Observed with Corot and Kepler
    Multiple star systems observed with CoRoT and Kepler John Southworth Astrophysics Group, Keele University, Staffordshire, ST5 5BG, UK Abstract. The CoRoT and Kepler satellites were the first space platforms designed to perform high-precision photometry for a large number of stars. Multiple systems dis- play a wide variety of photometric variability, making them natural benefactors of these missions. I review the work arising from CoRoT and Kepler observations of multiple sys- tems, with particular emphasis on eclipsing binaries containing giant stars, pulsators, triple eclipses and/or low-mass stars. Many more results remain untapped in the data archives of these missions, and the future holds the promise of K2, TESS and PLATO. 1 Introduction The CoRoT and Kepler satellites represent the first generation of astronomical space missions capable of large-scale photometric surveys. The large quantity – and exquisite quality – of the data they pro- vided is in the process of revolutionising stellar and planetary astrophysics. In this review I highlight the immense variety of the scientific results from these concurrent missions, as well as the context provided by their precursors and implications for their successors. CoRoT was led by CNES and ESA, launched on 2006/12/27,and retired in June 2013 after an irre- trievable computer failure in November 2012. It performed 24 observing runs, each lasting between 21 and 152days, with a field of viewof 2×1.3◦ ×1.3◦, obtaining light curves of 163000 stars [42]. Kepler was a NASA mission, launched on 2009/03/07and suffering a critical pointing failure on 2013/05/11. It observed the same 105deg2 sky area for its full mission duration, obtaining high-precision light curves of approximately 191000 stars.
    [Show full text]
  • 2014 Observers Challenge List
    2014 TMSP Observer's Challenge Atlas page #s # Object Object Type Common Name RA, DEC Const Mag Mag.2 Size Sep. U2000 PSA 18h31m25s 1 IC 1287 Bright Nebula Scutum 20'.0 295 67 -10°47'45" 18h31m25s SAO 161569 Double Star 5.77 9.31 12.3” -10°47'45" Near center of IC 1287 18h33m28s NGC 6649 Open Cluster 8.9m Integrated 5' -10°24'10" Can be seen in 3/4d FOV with above. Brightest star is 13.2m. Approx 50 stars visible in Binos 18h28m 2 NGC 6633 Open Cluster Ophiuchus 4.6m integrated 27' 205 65 Visible in Binos and is about the size of a full Moon, brightest star is 7.6m +06°34' 17h46m18s 2x diameter of a full Moon. Try to view this cluster with your naked eye, binos, and a small scope. 3 IC 4665 Open Cluster Ophiuchus 4.2m Integrated 60' 203 65 +05º 43' Also check out “Tweedle-dee and Tweedle-dum to the east (IC 4756 and NGC 6633) A loose open cluster with a faint concentration of stars in a rich field, contains about 15-20 stars. 19h53m27s Brightest star is 9.8m, 5 stars 9-11m, remainder about 12-13m. This is a challenge obJect to 4 Harvard 20 Open Cluster Sagitta 7.7m integrated 6' 162 64 +18°19'12" improve your observation skills. Can you locate the miniature coathanger close by at 19h 37m 27s +19d? Constellation star Corona 5 Corona Borealis 55 Trace the 7 stars making up this constellation, observe and list the colors of each star asterism Borealis 15H 32' 55” Theta Corona Borealis Double Star 4.2m 6.6m .97” 55 Theta requires about 200x +31° 21' 32” The direction our Sun travels in our galaxy.
    [Show full text]
  • Binocular Double Star Logbook
    Astronomical League Binocular Double Star Club Logbook 1 Table of Contents Alpha Cassiopeiae 3 14 Canis Minoris Sh 251 (Oph) Psi 1 Piscium* F Hydrae Psi 1 & 2 Draconis* 37 Ceti Iota Cancri* 10 Σ2273 (Dra) Phi Cassiopeiae 27 Hydrae 40 & 41 Draconis* 93 (Rho) & 94 Piscium Tau 1 Hydrae 67 Ophiuchi 17 Chi Ceti 35 & 36 (Zeta) Leonis 39 Draconis 56 Andromedae 4 42 Leonis Minoris Epsilon 1 & 2 Lyrae* (U) 14 Arietis Σ1474 (Hya) Zeta 1 & 2 Lyrae* 59 Andromedae Alpha Ursae Majoris 11 Beta Lyrae* 15 Trianguli Delta Leonis Delta 1 & 2 Lyrae 33 Arietis 83 Leonis Theta Serpentis* 18 19 Tauri Tau Leonis 15 Aquilae 21 & 22 Tauri 5 93 Leonis OΣΣ178 (Aql) Eta Tauri 65 Ursae Majoris 28 Aquilae Phi Tauri 67 Ursae Majoris 12 6 (Alpha) & 8 Vul 62 Tauri 12 Comae Berenices Beta Cygni* Kappa 1 & 2 Tauri 17 Comae Berenices Epsilon Sagittae 19 Theta 1 & 2 Tauri 5 (Kappa) & 6 Draconis 54 Sagittarii 57 Persei 6 32 Camelopardalis* 16 Cygni 88 Tauri Σ1740 (Vir) 57 Aquilae Sigma 1 & 2 Tauri 79 (Zeta) & 80 Ursae Maj* 13 15 Sagittae Tau Tauri 70 Virginis Theta Sagittae 62 Eridani Iota Bootis* O1 (30 & 31) Cyg* 20 Beta Camelopardalis Σ1850 (Boo) 29 Cygni 11 & 12 Camelopardalis 7 Alpha Librae* Alpha 1 & 2 Capricorni* Delta Orionis* Delta Bootis* Beta 1 & 2 Capricorni* 42 & 45 Orionis Mu 1 & 2 Bootis* 14 75 Draconis Theta 2 Orionis* Omega 1 & 2 Scorpii Rho Capricorni Gamma Leporis* Kappa Herculis Omicron Capricorni 21 35 Camelopardalis ?? Nu Scorpii S 752 (Delphinus) 5 Lyncis 8 Nu 1 & 2 Coronae Borealis 48 Cygni Nu Geminorum Rho Ophiuchi 61 Cygni* 20 Geminorum 16 & 17 Draconis* 15 5 (Gamma) & 6 Equulei Zeta Geminorum 36 & 37 Herculis 79 Cygni h 3945 (CMa) Mu 1 & 2 Scorpii Mu Cygni 22 19 Lyncis* Zeta 1 & 2 Scorpii Epsilon Pegasi* Eta Canis Majoris 9 Σ133 (Her) Pi 1 & 2 Pegasi Δ 47 (CMa) 36 Ophiuchi* 33 Pegasi 64 & 65 Geminorum Nu 1 & 2 Draconis* 16 35 Pegasi Knt 4 (Pup) 53 Ophiuchi Delta Cephei* (U) The 28 stars with asterisks are also required for the regular AL Double Star Club.
    [Show full text]
  • Lick Observatory Records: Photographs UA.036.Ser.07
    http://oac.cdlib.org/findaid/ark:/13030/c81z4932 Online items available Lick Observatory Records: Photographs UA.036.Ser.07 Kate Dundon, Alix Norton, Maureen Carey, Christine Turk, Alex Moore University of California, Santa Cruz 2016 1156 High Street Santa Cruz 95064 [email protected] URL: http://guides.library.ucsc.edu/speccoll Lick Observatory Records: UA.036.Ser.07 1 Photographs UA.036.Ser.07 Contributing Institution: University of California, Santa Cruz Title: Lick Observatory Records: Photographs Creator: Lick Observatory Identifier/Call Number: UA.036.Ser.07 Physical Description: 101.62 Linear Feet127 boxes Date (inclusive): circa 1870-2002 Language of Material: English . https://n2t.net/ark:/38305/f19c6wg4 Conditions Governing Access Collection is open for research. Conditions Governing Use Property rights for this collection reside with the University of California. Literary rights, including copyright, are retained by the creators and their heirs. The publication or use of any work protected by copyright beyond that allowed by fair use for research or educational purposes requires written permission from the copyright owner. Responsibility for obtaining permissions, and for any use rests exclusively with the user. Preferred Citation Lick Observatory Records: Photographs. UA36 Ser.7. Special Collections and Archives, University Library, University of California, Santa Cruz. Alternative Format Available Images from this collection are available through UCSC Library Digital Collections. Historical note These photographs were produced or collected by Lick observatory staff and faculty, as well as UCSC Library personnel. Many of the early photographs of the major instruments and Observatory buildings were taken by Henry E. Matthews, who served as secretary to the Lick Trust during the planning and construction of the Observatory.
    [Show full text]
  • Using Asteroseismology to Characterise Exoplanet Host Stars
    Using asteroseismology to characterise exoplanet host stars Mia S. Lundkvist, Daniel Huber, Victor Silva Aguirre, and William J. Chaplin Abstract The last decade has seen a revolution in the field of asteroseismology – the study of stellar pulsations. It has become a powerful method to precisely characterise exoplanet host stars, and as a consequence also the exoplanets themselves. This syn- ergy between asteroseismology and exoplanet science has flourished in large part due to space missions such as Kepler, which have provided high-quality data that can be used for both types of studies. Perhaps the primary contribution from aster- oseismology to the research on transiting exoplanets is the determination of very precise stellar radii that translate into precise planetary radii, but asteroseismology has also proven useful in constraining eccentricities of exoplanets as well as the dy- namical architecture of planetary systems. In this chapter, we introduce some basic principles of asteroseismology and review current synergies between the two fields. Mia S. Lundkvist Zentrum fur¨ Astronomie der Universitat¨ Heidelberg, Landessternwarte, Konigstuhl¨ 12, 69117 Hei- delberg, DE, and Stellar Astrophysics Centre, Aarhus University, Ny Munkegade 120, 8000 Aarhus C, DK, e-mail: [email protected] Daniel Huber Institute for Astronomy, University of Hawai‘i, 2680 Woodlawn Drive, Honolulu, HI 96822, US and Sydney Institute for Astronomy, School of Physics, University of Sydney, NSW 2006, Aus- tralia, e-mail: [email protected] Victor Silva Aguirre arXiv:1804.02214v2 [astro-ph.SR] 9 Apr 2018 Stellar Astrophysics Centre, Aarhus University, Ny Munkegade 120, 8000 Aarhus C, DK, e-mail: [email protected] William J.
    [Show full text]
  • Arxiv:2006.10868V2 [Astro-Ph.SR] 9 Apr 2021 Spain and Institut D’Estudis Espacials De Catalunya (IEEC), C/Gran Capit`A2-4, E-08034 2 Serenelli, Weiss, Aerts Et Al
    Noname manuscript No. (will be inserted by the editor) Weighing stars from birth to death: mass determination methods across the HRD Aldo Serenelli · Achim Weiss · Conny Aerts · George C. Angelou · David Baroch · Nate Bastian · Paul G. Beck · Maria Bergemann · Joachim M. Bestenlehner · Ian Czekala · Nancy Elias-Rosa · Ana Escorza · Vincent Van Eylen · Diane K. Feuillet · Davide Gandolfi · Mark Gieles · L´eoGirardi · Yveline Lebreton · Nicolas Lodieu · Marie Martig · Marcelo M. Miller Bertolami · Joey S.G. Mombarg · Juan Carlos Morales · Andr´esMoya · Benard Nsamba · KreˇsimirPavlovski · May G. Pedersen · Ignasi Ribas · Fabian R.N. Schneider · Victor Silva Aguirre · Keivan G. Stassun · Eline Tolstoy · Pier-Emmanuel Tremblay · Konstanze Zwintz Received: date / Accepted: date A. Serenelli Institute of Space Sciences (ICE, CSIC), Carrer de Can Magrans S/N, Bellaterra, E- 08193, Spain and Institut d'Estudis Espacials de Catalunya (IEEC), Carrer Gran Capita 2, Barcelona, E-08034, Spain E-mail: [email protected] A. Weiss Max Planck Institute for Astrophysics, Karl Schwarzschild Str. 1, Garching bei M¨unchen, D-85741, Germany C. Aerts Institute of Astronomy, Department of Physics & Astronomy, KU Leuven, Celestijnenlaan 200 D, 3001 Leuven, Belgium and Department of Astrophysics, IMAPP, Radboud University Nijmegen, Heyendaalseweg 135, 6525 AJ Nijmegen, the Netherlands G.C. Angelou Max Planck Institute for Astrophysics, Karl Schwarzschild Str. 1, Garching bei M¨unchen, D-85741, Germany D. Baroch J. C. Morales I. Ribas Institute of· Space Sciences· (ICE, CSIC), Carrer de Can Magrans S/N, Bellaterra, E-08193, arXiv:2006.10868v2 [astro-ph.SR] 9 Apr 2021 Spain and Institut d'Estudis Espacials de Catalunya (IEEC), C/Gran Capit`a2-4, E-08034 2 Serenelli, Weiss, Aerts et al.
    [Show full text]
  • Tabetha Boyajian's CV
    Dr. Tabetha Boyajian Yale University, Department of Astronomy, 52 Hillhouse Ave., New Haven, CT 06520 USA [email protected] • +1 (404) 849-4848 • http://www.astro.yale.edu/tabetha PROFESSIONAL Yale University, Department of Astronomy, New Haven, Connecticut, USA EXPERIENCE Postdoctoral Fellow 2012 – present • Supervisor: Dr. Debra Fischer Center for high Angular Resolution Astronomy (CHARA), Georgia State University Hubble Fellow 2009 – 2012 • Supervisor: Dr. Harold McAlister EDUCATION Georgia State University, Department of Physics and Astronomy, Atlanta, Georgia, USA Doctor of Philosophy (Ph.D.) in Astronomy 2005 – 2009 • Adviser: Dr. Harold McAlister Master of Science (M.S.) in Physics 2003 – 2005 • Adviser: Dr. Douglas Gies College of Charleston, Charleston, South Carolina, USA Bachelor of Science (B.S.) in Physics with concentration in astronomy 1998 – 2003 • Graduated with Departmental Honors PROFESSIONAL Secretary, International Astronomical Union, Division G 2015 – 2018 SERVICE Steering Committee, International Astronomical Union, Division G 2015 – 2018 Review panel member NASA Kepler Guest Observer program, NASA K2 Guest Observer program, NSF-AAG program Referee The Astronomical Journal, Astronomy & Astrophysics, PASA Telescope time allocation committee member CHARA, OPTICON (external) AREAS OF Fundamental properties of stars: diameters, temperatures, exoplanet detection and characterization, SPECIALIZATION Optical/IR interferometry, stellar spectroscopy (radial velocities, abundances, activity), absolute AND INTEREST
    [Show full text]
  • PROJECT ORI'on a Design Study of a System for Detecting Extrasolar Planets
    PROJECT ORI'ON A Design Study of a System for Detecting Extrasolar Planets . NASA NASA SP-436 PROJECT ORION A Design Stud? of a System for Detecting Extrasolar Planets David C.Black, Editor Arnes Research Center Nat~cnalAeroriautics and Space Adminislrat~on Scientific and Technical Information Branch 1986) Cover: Orion Nebula XI1 Photograph courtesy of Lick Observatory. Ode to Apodization Twinkle, twinkle, little star Thirty parsecs from where we are. Does your wobble through the sky Mean a planet is nearby? Or has the result come into being Because of one arcsecond seeing? -Raymond P. Vito Library of Congress Cataloging in Publication Data Main entry under title: Project Orion. (NASA SP ; 436) Bibliography: p. 1. Project Orion. I. Black, David C. 11. Series: United States. National Aeronautics and Space Administration. NASA SP ;436. QB602.9.P76 523.1'13 80-11728 For sale by the Sul~erintenclentof Documents. U.S. Gorevnmc~ntPrinting Olficc \X7a\hinrrton n C 70402 TABLE OF CONTENTS Page PREFACE ......................................... ix 1 . INTRODUCTION ................................. 1 Discovery of Our Planetary System .................. 1 Efforts .to Detect Other Planetary Systems ............. 4 Project Orion ................................... 6 2 . TOWARD DESIGN CONCEPTS ..................... 11 Remarks Concerning the Term "Planet" .............. II Detection Problem .Astrophysical Aspects ........... 12 Detectioil Problem .Terrestrial Aspects .............. 24 Detection Problem .Hardware Aspects ............... 30 Summary .....................................
    [Show full text]
  • Ground-Based Photometric Surveillance of the Passive Geodetic Satellite
    NASA CONTRACTOR ---NASA. I---_CR-79 - REPORT L7./ GROUND-BASED PHOTOMETRIC SURVEILLANCE OF THE PASSIVE GEODETIC SATELLITE by R. L. Hostetlegy, R. H. Emmons, R. J, Preski, C. L. Rogers, und D. C. Romick Prepared by GOODYEAR AEROSPACE CORPORATION Akron, Ohio for Langley Research Ce&er NATIONAL AERONAUTICSAND SPACEADMINISTRATION . WASHINGTON, D. C. JUNE 1967 NASA CR- 791 GROUND-BASED PHOTOMETRIC SURVEILLANCE OF THE PASSIVE GEODETIC SATELLITE By R. L. Hostetler, R. H. Emmons, R. J. Preski, C. L. Rogers, and D. C. Romick Distribution of this report is provided in the interest of information exchange. Responsibility for the Contents resides in the author or organization that prepared it. Prepared under Contract No. NAS 1-6189 by GOODYEAR AEROSPACE CORPORATION Akron, Ohio for Langley Research Center NATIONAL AERONAUTICS AND SPACE ADMINISTRATION For sale by the Clearinghouse for Federal Scientific and Technical Information Springfield, Virginia 22151 - CFSTI price $3.00 CONTENTS Page SUMMARY . 1 INTRODUCTION . 3 SYMBOLS . 3 THEORY .................................. 6 Calibration ............................... 6 Satellite Observation .......................... 9 Statistical Evaluation .......................... 15 DESCRIPTION OF EQUIPMENT ....................... 18 Truck ................................ 18 Instrumentation Room ......................... 18 Observation Deck ........................... 19 Data Reduction and Transmission Equipment ............... 23 PREPARATIONANDFIELDSTARTUP .................... 24 Site Selection ............................
    [Show full text]
  • The Electric Sun Hypothesis
    Basics of astrophysics revisited. II. Mass- luminosity- rotation relation for F, A, B, O and WR class stars Edgars Alksnis [email protected] Small volume statistics show, that luminosity of bright stars is proportional to their angular momentums of rotation when certain relation between stellar mass and stellar rotation speed is reached. Cause should be outside of standard stellar model. Concept allows strengthen hypotheses of 1) fast rotation of Wolf-Rayet stars and 2) low mass central black hole of the Milky Way. Keywords: mass-luminosity relation, stellar rotation, Wolf-Rayet stars, stellar angular momentum, Sagittarius A* mass, Sagittarius A* luminosity. In previous work (Alksnis, 2017) we have shown, that in slow rotating stars stellar luminosity is proportional to spin angular momentum of the star. This allows us to see, that there in fact are no stars outside of “main sequence” within stellar classes G, K and M. METHOD We have analyzed possible connection between stellar luminosity and stellar angular momentum in samples of most known F, A, B, O and WR class stars (tables 1-5). Stellar equatorial rotation speed (vsini) was used as main parameter of stellar rotation when possible. Several diverse data for one star were averaged. Zero stellar rotation speed was considered as an error and corresponding star has been not included in sample. RESULTS 2 F class star Relative Relative Luminosity, Relative M*R *eq mass, M radius, L rotation, L R eq HATP-6 1.29 1.46 3.55 2.950 2.28 α UMi B 1.39 1.38 3.90 38.573 26.18 Alpha Fornacis 1.33
    [Show full text]
  • CCD Photometry Using Filters John E. Hoot SSC Observatory IAU #676
    John Hoot Page 1 of 4 CCD Photometry Using Filters John E. Hoot SSC Observatory IAU #676 The adv ent of inexpensive CCD cameras has put quantitative photometry within reach of many amateur astronomers. While working without filters can be useful in determining light curve periods and timing events like minima and occultation, in this article I want to make a case for going to the extra care and expense to perform CCD photometry with filters. There are two broad reasons for perform you photometry with filters. The first, is that the introduction of filters allows you to gain astrophysical insight from your results. These insights allow you to infer stellar distances and provide with the ability to pick better reference stars when performing differential photometry. Secondly, using standard filter sets, you are able to link your efforts with the greater body of photometric science. This allows you to link and compare your work with archival data sets and literature references. It also opens the door to being able to do collaborative research. By collaborating, you are able to work on more complex programs and by pooling your efforts with others, overcome transient problems with weather and equipment. Black Body Spectra To demonstrate how using filters can provide astrophysical insights into your targets, you need to understand the mechanisms that give rise to stellar spectra. Stellar spectra are the result of several different phenomena. The most important characteristics of stellar spectra are determined by surface temperature. Any black body radiates electromagnetic energy across the entire spectra; however, there is a wavelength where its emission peaks.
    [Show full text]