Prendre Le Bon Où Il Se Trouve
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Academiejaar 2014-2015 PRENDRE LE BON OÙ IL SE TROUVE Evariste Carpentier (1845-1922) DE ECLECTISCHE SYNTHESE VAN EEN JUSTE MILIEU-SCHILDER Thomas Deprez (011 022 39) MA Kunstwetenschappen Masterproef voorgelegd tot behalen van de graad Master in de Kunstwetenschappen Promotor: Prof. Marjan Sterckx Voorpagina : Evariste Carpentier Sous les rochers de Logne (detail Afb. 93) s.d. (ca. 1905) Private collectie 1 INHOUDSTAFEL VOORWOORD EN DANKBETUIGING 4 INLEIDING 6 Deel I : CLASSICISME EN ROMANTIEK 12 1. De Antwerpse Academie: De Vlaamse School gesynthetiseerd 12 2. Classicisme romantique et Romantisme classique 16 3. Historieschilderkunst als hoogste goed 20 4. 17de eeuwse genreschilderkunst en de 19de eeuw 27 5. Henri de Braekeleer: « Fils de la lumière » 32 Deel II : REALISME EN IDEALISME 40 1. Parijs: Cité des Lumières 40 2. De schilders van het juste milieu 44 3. La Normandie: Berceau de l’Impressionnisme 51 4. Realisme 2.0: het naturalisme en Jules Bastien-Lepage 57 5. Grez-Sur-Loing: kunstenaarskolonies en wereldburgers 68 6. Symbolisme païen en Jules Breton’s idealisme 72 Deel III : IMPRESSIONISME EN LUMINISME 84 1. Van naturalisme naar post-impressionisme 84 2. De vele gezichten van het Belgisch “impressionisme” 88 3. In de schaduw van « Un Prince du Luminisme » : Emile Claus 92 4. Les défauts de l’impressionnisme corrigés 107 CONCLUSIE 120 BIJLAGEN 122 VERANTWOORDING AFBEELDINGEN 128 BIBLIOGRAFIE 146 2 3 VOORWOORD EN DANKBETUIGING Kunst is als de natuur. De geschiedenis ervan bestaat niet enkel uit bloemen in volle bloei, noch bestaat ze enkel uit de lente van ontluikende meesterwerken. Vooraleer de lezer hier een Hegeliaans idee van cyclische bloei- en vervalperiodes vermoedt, vraag ik even aandacht voor een zonnige zomer, een druilerige herfst, of een kille winter. In allen kan schoonheid gevonden worden, en allen hebben bovenal hun belang in het groter geheel. Kunst is misschien toch niet als de natuur. Er bestaat geen cycliciteit in de kunst, enkel een simultaneïteit van de diverse seizoenen. Een avant-garde leeft steeds in de context van een middenmoot, de arrière-garde is steevast zo achterop dat ze bijna terug in is. Het één niet beter dan het ander. Allen gelijk voor de vergetelheid. Reeds sinds enkele jaren kan het werk van Evariste Carpentier mijn persoonlijke aandacht en bewondering genieten. Zijn positie in het kader van de Belgische 19de-eeuwse kunst is echter tot op vandaag problematisch gebleken. Termen als ‘impressionisme’ en ‘luminisme’ zijn niet vreemd aan een discours over de kunstenaar. De één heeft het dan weer over zijn pionierspositie, de ander beschouwt hem als deel van de arrière-garde. Het is bovenal een bevreemdende constatatie te merken dat zij allemaal op hun manier gelijk hebben, terwijl het volledige verhaal nog nooit vertelt lijkt te zijn. Dit proefschrift tracht geen volledige neerslag te geven van Evariste Carpentiers artistieke productie, noch tracht zij te pretenderen een catalogue raisonnée te zijn van de kunstenaar’s werk. Er wordt echter gepoogd de schaduwzijde van de kunstproductie aan het einde van de 19de eeuw te verduidelijken, opnieuw aan de oppervlakte te brengen, en dat aan de hand van nieuwe inzichten in en een revaluatie van het leven en werk van Evariste Carpentier. De poging om een proefschrift te schrijven dat zowel op een macro-niveau enkele stelling naar voren probeert te brengen, als op een micro- niveau de ontwikkeling tracht te bestuderen van één kunstenaar in het bijzonder, bleek een meer complexe zaak dan verwacht. Ik vraag dan ook vergiffenis voor de onvolledigheid van dit proefschrift en haar limieten, waarvan ik nog meer dan anderen bewust ben. Door de hoeveelheid uiterst diverse informatie die in de vergelijking werd gebracht, ben ik mij tevens bewust van het fragmentarische karakter van dit proefschrift. Er werd echter getracht een meer essayistische stijl te hanteren, die deze fragmenten in een logisch coherent verhaal samenbrengt. Eén van de fundamentele pijnpunten is het feit dat tot op vandaag Evariste Carpentiers oeuvre nog niet volledig gedefinieerd is. Zo hebben we weet van slechts een heel klein aantal aquarellen, en dat vaak slechts in zwart-witreproducties, hoewel Carpentier niettemin op regelmatige basis tentoon stelde bij de Société Royale des Acquarellistes. Tekeningen, ook in pastel, zijn ons nog zeldzamer bekend. Uit het laatste decennium van zijn leven hebben we verder weinig of geen materiaal dat ons aan de hand van dateringen inzicht kan brengen in Carpentiers oeuvre. Er is dus duidelijk nog veel onzekerheid, en op het vlak van onderzoek nog veel mogelijkheden tot groei. Desalniettemin hebben wij ons best gedaan zo genuanceerd mogelijk het oeuvre van Evariste Carpentier te benaderen, waarbij bijzondere aandacht werd besteed aan invalshoeken die tot op vandaag nog niet geconsidereerd leken. Daarnaast kan dit proefschrift gelden als een case-study in de notie van schilderkunstig eclecticisme zoals zij werd 4 voorgedragen door de Belgische kunstcriticus Edmond-Louis De Taeye. Het wordt ook duidelijk hoe deze eclectische schilderkunst aan het eind van de 19de eeuw haar belang laat gelden op het vlak van een gulden middenweg tussen conservatisme en avant-garde, waarbij Robert Jensen’s conceptie van de schilders van het juste milieu uitgelegd en toegepast wordt. We hopen dan ook met dit proefschrift een nieuw instrument aan te reiken in de studie naar het leven en werk van Evariste Carpentier enerzijds, terwijl anderzijds aangespoord wordt tot een algemene revaluatie van de Belgische kunst en het kunstlandschap rond de eeuwwende. Ik dankte graag vooreerst Professor Dr. Marjan Sterckx. Haar voorwaardelijk geloof in de positieve afloop van een formalistisch correcte masterproef, beloofde de meest waardevolle motivatie te zijn in de aanloop naar het volgende resultaat. In de loop van mijn schrijven aan dit proefschrift, werd ik op hardhandige manier vertrouwd gemaakt met het feit dat niet iedereen respect heeft voor privaat eigendom. Het werd een leerrijke dag wanneer ik op hetzelfde moment leerde om steevast vijf back-ups te maken van ieder belangrijk digitaal document. Graag had ik Professor Sterckx dan ook een bijkomende bedanking geschonken voor de inachtneming van de problemen die een gestolen laptop met zich meebrengt. In tweede plaats dankte ik graag Professor Dr. Robert Jensen, waarvan de eer tot ontmoeting mij slechts enkele dagen voor de deadline van dit proefschrift gegund was. Het is echter op papier, waarvan het volgende bewijs is, dat ons beider ideeën elkaar ontmoetten en kruisten. Vele van de ideeën die mij dreven deze thesis te schrijven, werden op eloquente wijze door Jensen samengevat in zijn boek “Marketing Modernism in Fin-de-Siècle Europe” (Princeton University Press, 1994); een studie die pas 20 jaar na de originele publicatie de lof lijkt te krijgen die het verdient. Verder dankte ik graag nog Robert Stoppenbach, die mij in de aanloop naar dit proefschrift (zonder zijn directe medeweten) de mogelijkheid geboden heeft enkele van de fundamentele kunstenaars die in dit proefschrift besproken worden, en hun werken, uit de eerste hand te bestuderen. Tot slot dankte ik graag nog het personeel van de Belgische bibliotheken en archieven, die steevast bereid zijn tot een helpende hand. 5 INLEIDING Een gouden appel met het opschrift : τῇ καλλίστῃ “Voor de Schoonste” De modernistische kunstgeschiedenis heeft het zichzelf gemakkelijk gemaakt. Uit de rijk gevulde vijver van de 19de-eeuwse kunstproductie heeft zij één stroming gevist, en deze een ereplaats gegeven op de schouwmantel van de goede smaak. Dit was het impressionisme. Jong, glansrijk, revolutionair; het impressionisme zou de basis vormen voor de 20ste-eeuwse kunst! Met een virtuoze factuur en een ongezien kleurgebruik, vond men in het impressionisme de wedergeboorte van het puur schilderkunstige, het picturale; de schilderkunst van de schilders! Op vandaag vinden we een zekere postmoderne tendens terug in de kunstgeschiedenis, die zichzelf behoedt voor de oogkleppen voortgebracht door een canon gebaseerd op revolutie en sleutelwerken met de slagkracht van een bom. Citeren we bijvoorbeeld Robert Jensen’s “Marketing Modernism in Fin-de-Siècle Europe” (Princeton University Press, 1994) of Gabriel P. Weisberg’s “Beyond Impressionism: the Naturalist Impulse in European Art” (Thames and Hudson, 1992), als uitdrukkingen van deze revisionistische trend. Beiden zullen dan ook richtinggevende figuren zijn in het tot stand komen van deze thesis. Er wordt afgestapt van vroegere zekerheden, en er wordt ontmythologiseerd bij de vleet. Volledige takken van de kunstgeschiedenis, met rijke vrucht en bloesem, worden herbekeken of zelfs herontdekt. Op geen enkel ander moment in de kunstgeschiedenis leeft er meer in de duisternis van een schaduw dan in het laatste kwart van de 19de eeuw: hoogtij van het epische gevecht tussen het revolutionaire impressionisme en de artistes pompiers, of het academische establishment. Deze thesis vertrekt vanuit eenzelfde postmoderne wens om de lezer vertrouwd te maken met een bijzonder, doch relatief onbekend fenomeen: het schilderkunstig eclecticisme. In een periode waarin vele radertjes in het klokwerk van de kunst hun gang gingen, waren er kunstenaars die het beste verzamelden van het heden en het verleden om zodoende te komen tot een hoogstpersoonlijke en tendensoverstijgende kunst. Deze kunstenaars, waarvan we de hoogdagen situeren vanaf de jaren 1880 tot de eeuwwende, kunnen op vandaag verzameld worden onder de eloquente noemer ‘schilders van het juste