Alles onder controle

Roanne van Voorst

Alles onder controle

Hoe high-risk sporters angst overwinnen

Uitgeverij Brandt Amsterdam 2016 Voor mijn klimbuddies Chiara, Danja en Eline, die me meerdere malen per week met zoveel enthousiasme en vriendschap aanmoedigen in de hal.

En voor mijn liefste klimmaatje Gert, die me leerde dat vallen niet zo eng is als het lijkt, als er maar iemand is die je altijd opvangt.

Copyright © Roanne van Voorst 2016 Omslag: Studio Jan de Boer Beeld omslag: Jimmy Chin Auteursfoto: Gert van Gerven Typografie: Zeno Carpentier Alting nur 480 isbn/ean: 978 94 92037 41 1 www.roannevanvoorst.com Inhoud

Vooraf

Hoofdstuk 1 – 15 ‘Wees passievol gedisciplineerd.’

Hoofdstuk 2 – Alex Honnold 33 ‘Laat angst niet je toekomst bepalen.’

Hoofdstuk 3 – Alexander Schulz 47 ‘Laat alles los dat je niet dient.’

Hoofdstuk 4 – Arno Ilgner 59 ‘Onderzoek je nu-motivatie.’

Hoofdstuk 5 – Catherine Destivelle 75 ‘Verzamel een team van experts om je heen.’

Hoofdstuk 6 – Cedric Dumont 93 ‘Ontwikkel een staat van hyperbewustzijn.’

Hoofdstuk 7 – Dan Goodwin 107 ‘Durf negatief te denken.’ Hoofdstuk 8 – Don McGrath 121 ‘Voer een angst-analyse uit.’

Hoofdstuk 9 – Edurne Pasaban 135 ‘Laat je leiden door je angst.’

Hoofdstuk 10 – Jorg Verhoeven 151 ‘Benader je doel planmatig.’

Hoofdstuk 11 – Hazel Findlay 165 ‘Train je angstspier.’

Hoofdstuk 12 – Lynn Hill 175 ‘Stop. Accepteer. Verfris je geest. Ga door.’

Hoofdstuk 13 – Martin Fickweiler 189 ‘Durf ongebaande paden te nemen.’

Hoofdstuk 14 – Steph Davis 203 ‘Wees voorbereid op het onverwachte.’

Hoofdstuk 15 – Rebecca Williams 215 ‘Praktiseer zelfhypnose.’

Nawoord 227 Definities 235 Enkele woorden van dank 239 Referenties 241 Vooraf

ang zijn overkomt iedereen, op verschillende mo- Bmenten en plekken in het leven. Of angst nu op- speelt tijdens je eerste autorijles, gedurende een razen- de sneeuwstorm in het basiskamp van een gebergte, of op het werk tijdens een vergadering waarin je al minu- tenlang je hand probeert op te steken om je mening te geven, maar uit onzekerheid niet durft. Steeds geldt één regel: als je de angst niet leert beheersen, beheerst zij jou. Dan bepaalt de angst wat jij doet – of wat je niet durft te doen. Als er één groep mensen is die zich professioneel be- zighoudt met angstbeheersing, zijn het wel de high-risk sporters: de klimmers die bergwanden of gebouwen be- dwingen, de basejumpers die zich met een kleine para- chute of wingsuit in een dal storten, en de highliners die op honderden meters hoogte over een elastieken band wandelen. 7 High-risk sporten (of ‘hoog risico sporten’, maar die term is niet zo gangbaar) zijn sporten waarbij je niet per se een hoge kans loopt je te blesseren, maar waarbij je, áls het misgaat, wel een relatief grote kans loopt op een zeer ernstige verwonding of de dood. De high-risk sporters die ik interviewde voor dit boek nemen dat ri- sico bewust een paar keer per week – of soms zelfs een paar keer per dag. Ze beklimmen gebouwen of rotswanden van hon- derden meters hoog zonder touw dat hen kan redden als ze uitglijden, of bereiken bergtoppen van achtdui- zend meter hoogte en lopen daarbij niet zelden bevro- ren lichaamsdelen of een gevaarlijk stadium van hoog- teziekte op. Ze balanceren over een honderden meters hoge elastieken band met alleen een dun koordje om hun middel dat een vrije val moet breken, of springen met parachute of wingsuit van stilstaande objecten met de niet zo heel geringe kans om neer te storten (elk jaar overlijdt gemiddeld 1 op de 60 basejumpers tijdens een sprong; 72 procent van hen zag al eens een dodelijk of anderszins zéér ernstig ongeval van een collega base- jumper). Dat doen high-risk sporters niet zonder angst. Ster- ker nog: alle vijftien geïnterviewden in dit boek zijn vaak doodsbang als ze de hoogte ingaan. En juist dat fascineerde mij, en maakte dat ik een boek over het the- ma wilde schrijven. Want waarom zou je vrijwillig die angst opzoeken? Een deel van die fascinatie komt voort uit mijn eigen liefde voor het sportklimmen. Meerdere malen per week klim ik op een trainingswand van zo’n twintig meter hoogte naar boven; een aantal keer per jaar doe ik dat buiten, op echte rotsen. En hoewel ik tij-

8 dens die beklimmingen steevast veilig vastzit aan een touw, en er in principe dus niets ernstigs kan gebeuren als ik val, ben ik tijdens het klimmen toch geregeld bang voor de diepte onder me, en stelde ik mijzelf meer dan eens diezelfde vraag: waarom doe ik dit ook alweer, vrij- willig? Angst is namelijk bepaald geen prettige ervaring voor de mens: bij het ervaren van angst en andere vor- men van stress zorgt het sympathisch zenuwstelsel bij- na onmiddellijk voor de ‘vecht- of vluchtreactie’, die ons lichaam klaarstoomt voor actie. Onze bloeddruk en hartslag gaan omhoog, het bloed wordt onttrokken aan onze organen en naar de spieren gestuurd, zodat die zich kunnen aanspannen. Onze pupillen verwijden zich, ons gehoor staat op scherp; de spijsvertering gaat juist op een laag pitje, en ook de speekselproductie gaat langzamer werken. We krijgen een droge mond, maar beginnen op andere plekken in ons lichaam juist vocht te produceren – zweten zorgt ervoor dat het lichaam na explosieve actie weer zal afkoelen. Houdt de stress aan, dan geeft de hypofyse, een kliertje in ons brein, onze bijnieren de opdracht cortisol, adrenaline en andere stresshormonen aan te maken. Die laten de bloedsui- kerspiegel stijgen en de stofwisseling weer iets sneller werken, zodat we meer energie krijgen om actie te on- dernemen. En dat zorgt voor knikkende knieën en an- dere hevig schuddende ledematen. Lang werd er in de wetenschap geloofd dat high-risk sporters abnormaal angstloos en sensatiezoekend zou- den zijn. Zij zouden constant zoeken naar een thrill in hun leven, en dat komt, aldus de onderzoekers, omdat ze van nature minder dopamine in hun lichaam hebben

9 dan andere mensen. Daardoor moeten high-risk spor- ters constant zorgen voor extern gedreven adrenaline- kicks. Zonder die kicks zouden ze zich gedurende hun leven kapot vervelen. Een andere bekende verklaring is dat high-risk spor- ters overmatig positief zouden zijn ingesteld waar het hun eigen kwetsbaarheid betreft, en daardoor zouden zij hun eigen risico volkomen verkeerd inschatten. Maar de laatste jaren wordt er binnen de weten- schap steeds sterker getwijfeld aan dit soort theorie- ën. De aannames over pathologische adrenalinejunkies bleken gestaafd op flinterdun bewijs, vaak gebaseerd op slecht uitgevoerd onderzoek in zeer kleine of anders- zins onrepresentatieve onderzoeksgroepen. Daarbij komt nog dat recenter onderzoek heel andere resulta- ten oplevert. Een team van onderzoekers dat de motivaties van high-risk sporters om rotsen te beklimmen of van hoge plekken af te springen onderzocht, concludeerde bij- voorbeeld dat de sporters zo ongeveer het tegenover­ gestelde waren van roekeloos en naïef. Ze beschreven hen als zeer realistisch waar het hun eigen risico’s be- trof, en bedachtzaam als zij praatten over de (on)veilig- heid van hun sport. Dat ze de risico’s tóch namen, had dus niet te maken met een naïef positieve instelling, maar alles met hun vertrouwen in hun eigen sportieve vaardigheden – en ook die was realistisch, beargumen- teerden de onderzoekers op basis van hun observaties en interviews. De studieparticipanten waren namelijk niet alleen bedreven in hun sport, maar kenden ook veel nuttige reddings- en andere veiligheidstechnieken. Dat beeld van de bedachtzame en vaardige sporter

10 klopt ook beter bij de persoonlijke verslagen van be- roemde bergbeklimmers die in boeken bewaard zijn gebleven. Neem het relaas van alpinist Heinrich Har- rer, die er in 1938 als eerste in slaagde de noordwand van de Eiger te beklimmen: ‘Zeker, de mens is klein en nietig in de natuur. […] Ook de lachwekkende aardwor- men weten dat ijspegeltjes zich snuiten kunnen. Maar ze hebben geleerd goed te observeren wanneer en waar dat gebeurt en zullen het gevaar trachten te vermijden.’ Oftewel – bergbeklimmen is gevaarlijk, maar het helpt als je kennis hebt van je omgeving en je je naar omstan- digheden zo risicomijdend mogelijk gedraagt. Of neem de bespiegelingen van bergbeklimmer Joe Simpson over een tocht in Tibet, die hij vastlegde in zijn boek Orkaan van Stilte: ‘Alleen al door hun afme- tingen waren deze hoogste bergen ter wereld adem- benemend en imposant. Ze riepen een verrukking en harstocht in me wakker waar ik me over verbaasde. Te- gelijkertijd vond ik ze beangstigend en ontzagwekkend en deden ze alle hoop teniet dat ik ze ooit zou beklim- men. Er was in mij een wankel evenwicht tussen ambi- tieus zelfvertrouwen en bange onzekerheid waar het de beklimming van deze toppen betrof.’ In zijn woorden herken ik niet de stem van een angstloze stressverslaafde. Eerder de stem van iemand die iets graag wil doen, maar er tegelijkertijd bang voor is. Twijfelt of hij het wel moet doen – en het vervolgens toch doet, omdat het verlangen de angst te overwinnen blijkbaar nét iets sterker is dan de angst zelf. Ander onderzoek wees zelfs uit dat de thrill voor de meeste high-risk sporters helemaal niet zo belangrijk is. Er zijn verschillende motivaties van veel groter be-

11 lang, zoals het gevoel van vrijheid dat veel sporters tij- dens hun outdoor-activiteiten ervaren, het plezier dat ze ontlenen aan actief en in de natuur bezig zijn, de per- soonlijke groei die ze doormaken doordat ze nieuwe vaardigheden ontwikkelen, en het vergrotende zelfver- trouwen dat ze ontlenen aan het overwinnen van hun angsten en het verleggen van grenzen. En dan, als het is gelukt die angsten te overwinnen? Dan volgt er, aldus Stephan Enter in zijn roman Grip: ‘De overweldigende sensatie van vrijheid en geluk, waarin niet je voeten en handen de berg beklommen maar waarin de rots en de hemel en de zuivere lucht je leken mee te nemen – mee, mee omhoog. Een roes, een omarming van vergetelheid waarin je echter tegelijker- tijd meer dan ooit leek te leven, waarin al je zintuigen tot verrukking werden gebracht. Want wat een genot was het stoffelijk te zijn, een lichaam te hebben en dat zo te voelen – elke aanraking, elk pijntje zelfs; wat een genot je spieren te kunnen aanspannen en met gebalde energie meter na meter soepel naar boven te grijpen.’ Het verschil tussen high-risk sporters zoals Har- rer en Simpson of de geïnterviewden in dit boek, en de meeste andere mensen op de wereld, is dus niet een gebrek aan angst maar een vaardigheid die de eersten hebben ontwikkeld om de angst te overwinnen. High- risk sporters doen niet aan hun sport vanwege die angst, maar eerder ondanks de angst. Zoals Alain Robert (hoofdstuk 1) zich er door zijn hoogtevrees niet van laat weerhouden om gebouwen te beklimmen, durft Steph Davis (hoofdstuk 14) van hoge rotsen te springen in een wingsuit terwijl ze bang is neer te storten. Het lukt hen die mentale barrière te overwinnen, omdat ze hebben

12 geleerd hun angsten te herkennen en te controleren. Het zijn, zogezegd, angstexperts. Ieder van hen ontwikkelde eigen, effectieve metho- den om ondanks angst goed te presteren, en vertelt daar openhartig over in dit boek. Hun lessen zijn niet alleen bruikbaar voor andere high-risk sporters, maar voor iedereen die angst ervaart op verschillende mo- menten in het leven. Voor mensen met podiumvrees. Met spreekangst. Voor mensen die bang zijn om zich in grote groepen te begeven. Voor mensen die geen auto durven te rijden. Voor mensen die dolgraag van carriè- re switchen, maar hun huidige, comfortabele leven niet los durven te laten. Voor al die mensen bestaan er manieren om angst voor eens en altijd te overwinnen. De beste ervan staan omschreven in de komende vijftien hoofdstukken.

PS: ben je niet bekend met de sporters in dit boek en dus niet bij voorbaat overtuigd van hun angst-experti- se? In de referentielijst, achterin, staan links naar film- pjes op YouTube en andere kanalen, waar je ze in actie kunt zien!

13 ‘Spiderman’ Alain Robert is bijna op de top van een gebouw. (Jaartal onbekend.)

© Alain Robert. Hoofdstuk 1 Alain Robert

‘Wees passievol gedisciplineerd.’

e Franse ‘builderaar’ Alain Robert lang genoeg aan Dde telefoon houden om een goed gesprek te voeren over angst, is geen makkelijke opgave. Om te beginnen is het al vrij ingewikkeld om hem überhaupt aan de te- lefoon te krijgen. Het probleem is niet dat hij niet geïnterviewd wil worden. Integendeel. Robert – die zijn bijnaam ‘Spider- man’ dankt aan zijn gewoonte om gebouwen van hon- derden meters hoog te beklimmen, zonder daarbij tou- wen of andere veiligheidsmaterialen te gebruiken en overigens ook zonder daarvoor toestemming te vra- gen van de autoriteiten – was een van de eerste high- risk sporters die toezegde mee te willen werken aan dit boek. Hij wil graag vertellen over zijn beklimmingen, vooral omdat hij zelf lijdt aan hoogtevrees en dus als

15 geen ander weet hoe je diepgewortelde angsten kunt overwinnen. Maar willen praten is één ding. Kúnnen praten is iets heel anders, zo blijkt. Want Robert mag dan geteisterd worden door hoogtevrees én door fysieke beperkingen die het klimmen hem oplegden (volgens zijn artsen is hij voor 66 procent gehandicapt als gevolg van ernsti- ge klimongelukken), hij bevindt zich desondanks nogal vaak op plekken die het onmogelijk maken om rustig te kunnen spreken.

Montparnasse De eerste keer dat ik hem bel, bevindt hij zich in de Montparnasse Toren – een gebouw van 220 meter hoog in Parijs. Hij loopt op dat moment rond op de be- gane grond en bekijkt de toren vanbinnen om zich voor te bereiden op een beklimming die hij later die week wil doen. ‘Ik kan nu niet bellen,’ fluistert hij door de tele- foon. ‘Ik moet erachter zien te komen hoe streng de be- veiliging hier is, en dat moet ik snel doen, anders krij- gen de beveiligers argwaan. Daarom kunnen we beter later in de week praten.’ Maar de tweede keer dat ik hem bel, een paar da- gen later, blijkt een nog slechter gekozen tijdstip: Ro- bert bevindt zich dit keer al lang niet meer op de be- gane grond, en ook niet meer aan de binnenkant van het gebouw. Hij is de toren aan het beklimmen en be- vindt zich ter hoogte van de derde verdieping. Dat hij toch besluit zijn mobiele telefoon op te nemen, lijkt niet zozeer een geste van beleefdheid, maar een manier om aan mij te bewijzen dat deze beklimming vooralsnog

16 een peulenschil voor hem is. Zijn leven wagen op hoog- te is voor hem ‘normaal’, lijkt hij ermee te willen zeg- gen. Een boodschap die hij ook consequent uitzendt via zijn Facebook-pagina, waarop hij bijna dagelijks foto’s post van zijn klimactiviteiten: Robert, een hoge brug beklimmend. Robert, uitrustend op het dak van een wolkenkrabber. Robert aan het ‘planken’ – een fitnes- soefening waarbij je je lichaam in horizontale positie brengt om zo je buikspieren te trainen. De meeste men- sen doen dat terwijl ze met hun handen en voeten op de grond leunen, hun heupen omhooggetild. De 53-jarige Robert doet de oefening met behulp van een metalen onderdeel van een takelkraan: met beide handen houdt hij een balk vast, de rest van zijn lichaam zweeft in de lucht. Alsof het niet al bijzonder genoeg is wat hij doet, dost Robert zich tijdens zijn sportactiviteiten meestal ook nog eens excentriek uit. Hij hult zich het liefst in gouden leggings en overhemden met dierenprints. Een ringetje of veer in zijn oor, het schouderlange haar los. Tijdens zijn beklimming van de Montparnasse ziet Ro- bert er opvallend onopvallend uit: hij draagt een zwar- te, strakke sportbroek met daarop een wit T-shirt. Al- leen aan de grote groene ketting om zijn hals is zijn liefde voor mode te herkennen. ‘Ik had haast vandaag, geen tijd om over kleding na te denken,’ verklaart hij. Hij beklom de Montparnasse een dag eerder dan ge- pland, omdat het die ochtend rustig om het gebouw was en er geen beveiliging in de buurt was. Robert kon deze kans niet laten lopen. ‘Dus het komt nu even niet zo goed uit,’ verontschul- digt hij zich. ‘Het zijn 58 verdiepingen, dus ik ben nog

17 wel even bezig. En het bereik is hier ook al niet goed. Bel morgen maar terug.’ Drie keer is scheepsrecht. ‘Spiderman’ heeft deze keer alle tijd om te vertellen over zijn beklimmingen en zijn strategieën om met de angst die daaraan inhe- rent is om te gaan, want hij zit in de auto, op de terug- weg naar zijn huis op het Franse platteland. ‘De komen- de uren bevind ik me dus laag bij de grond. Dat is een uitzondering in mijn leven.’

Slechte voorbereiding Zijn beklimming van de Montparnasse Toren was suc- cesvol, vertelt Robert, maar zij stelde hem wel voor ver- schillende uitdagingen. ‘Ik heb de top bereikt in ongeveer 45 minuten, maar dat ging niet vanzelf, het was een lastige beklimming. Dat kwam, voor het grootste deel, omdat ik onvoldoen- de voorbereid was. Idealiter probeer ik een gebouw al een keer een klein stukje te beklimmen vóór ik een ech- te klimpoging doe. Dat doe ik meestal ’s nachts, zodat niemand me opmerkt. Dan voel ik de structuur van een gebouw en bepaal ik welk type klimschoenen ik zal ge- bruiken: hele strakke met veel wrijving op de punten als het een glad gebouw is, of wat comfortabeler zittende schoenen als er voldoende randjes aan de buitenzijde zijn om op te kunnen staan. Het grootste voordeel van zo’n testbeklimming is dat ik weet wat me te wachten staat. Een bijkomend voordeel is dat ik me er zekerder door ga voelen. Als ik eenmaal een klein stukje van een gebouw heb beklommen, weet ik zeker: ik kan dit. Dat klimt de volgende dag toch lekkerder.’

18 Maar dit keer kon hij geen testbeklimming ma- ken. Zowel overdag als ’s nachts wordt het gebouw doorgaans streng bewaakt, en dit gebouw beklimmen is streng verboden. Hij zag de eerste dag dat hij in de buurt was weinig kans om ongezien omhoog te gaan. Maar de volgende ochtend was het ineens rustig qua beveiliging, en dus besloot hij gauw te beginnen. Dat had hij misschien beter niet kunnen doen. Het gevolg van die spontane actie was namelijk dat Robert aan de beklimming begon zonder goed genoeg te weten van wat voor materiaal het gebouw gemaakt was, hoe glad het was. Cruciale informatie voor een builderaar, zo zou blijken. De eerste meters moest hij snel stijgen, om te voor- komen dat de bewakers hem alsnog zouden zien en hem te pakken konden krijgen. Even later was hij veilig en kon hij rustiger gaan klimmen. Robert wist dat be- wakers hem meestal toch niet van hoogte naar beneden durven te halen. Maar van ontspannen klimmen was nog steeds geen sprake, want hij had op dat moment al lang vastgesteld dat hij de verkeerde klimschoenen aan had voor dit type gebouw. Om de Montparnasse To- ren te kunnen beklimmen was het nodig om zijn voeten zo diep mogelijk in de spleten van de ramen te duwen. Maar de wreven van de schoenen die hij aanhad, wa- ren daar niet hoog genoeg voor. Ze bleven niet steken. Daardoor slipte hij verschillende keren weg met zijn voeten en moest hij extra armkracht gebruiken om niet naar beneden te vallen. Die manier van klimmen kost- te hem enorm veel energie. Hij zweette van de inspan- ning, hij kón bijna niet meer… en toch moest hij verder.

19 Begraafplaats Robert zucht diep. ‘Om eerlijk te zijn: het was doodeng en levensgevaarlijk. Als ik na een beklimming thuis kom en mijn vriendin of mijn zoon vraagt me hoe het is geweest, kan ik meestal zeggen dat het een leuke tocht was, maar dat zal vanavond niet mijn antwoord zijn. En dat allemaal vanwege een beetje haast en het verkeerde paar schoenen! Ja, het was leuk toen ik eenmaal op het dak van het gebouw stond, toen ik wist dat ik ook deze beklimming weer had overleefd. Maar tot het moment dat ik die bevestiging had, was er eigenlijk niks leuks aan. Een struggle was het. Halverwege de klim moest ik werkelijk vechten om in leven te blijven. Het gebeurt me niet vaak dat ik tijdens een beklimming denk aan doodgaan, maar dit keer gebeurde het wel. Dat kwam zo: op een gegeven moment slipte mijn voet weg. Ik trok me op aan mijn armen, keek naar rechts en daar zag ik een grote begraafplaats liggen. Er schoot door mijn hoofd: nou ja, in elk geval neem ik dan de kortste route daarheen.’ Robert grinnikt, maar als hij weer verder praat is zijn toon ernstiger: ‘Je ziet, angst komt ook in mijn ge- val nog regelmatig Halverwege de klim moest ik vechten om voor. Ik raakte er tij- in leven te blijven. Het gebeurt me niet dens deze beklimming vaak dat ik tijdens een beklimming denk steeds meer van door- aan doodgaan, maar dit keer gebeurde het drongen dat ik moest wel. uitrusten, ik merk- te dat door mijn slech- te voorbereiding en mijn overhaaste start mijn spieren al vroeg in de beklimming verzuurd waren en dat een lichte paniek mijn concentratie verstoorde. Dus ik rust-

20 te zo vaak als ik kon tijdens het klimmen, door mijn ar- men uit te schudden of soms even te stoppen met stij- gen als ik op een relatief veilige plek kon blijven staan, maar tijdens dat rusten voelde ik me… raar. Het was niet comfortabel, ik voelde me niet veilig.’ Op dat soort angstige, levensbedreigende momen- ten is er maar één oplossing, vertelt Robert: tanden op elkaar en doorzetten. Dat is in zijn ogen de enige ma- nier om angst te overwinnen. Jezelf in een situatie bren- gen die zo stressvol is, dat er geen tijd overblijft voor zelfmedelijden of twijfel. ‘Opgeven is in zulke situa- ties niet echt een optie,’ zegt hij droogjes, ‘want dan val je dood.’ Wie hem zo hoort praten, begrijpt bijna niet waarom hij dan toch telkens weer vrijwillig zulke ge- vaarlijke situaties opzoekt. Maar volgens Robert kan hij niet anders. De aantrekkingskracht van de hoogte is groter dan de afstotingskracht, en het doorzetten doet hij dan ook ‘met veel passie en een flinke wilskracht’.

Zelfdiscipline Psychologen zouden die vaardigheid van Robert aan- duiden met de term ‘zelfdiscipline’. Dat is de vaardig- heid om je impulsen, emoties, verlangens en gedrag te controleren. Daarbij is het dan met name belangrijk dat je in staat bent om niet te gaan voor directe bevredi- ging (ik ben bang, dus ik zorg dat ik snel weer in vei- ligheid kom), maar in plaats daarvan te kiezen voor de latere beloning die het behalen van een waardevol per- soonlijk doel met zich meebrengt (ik blijf ondanks mijn angst doorklimmen tot ik op de top sta). Zelfdiscipli- ne wordt gezien als een van de belangrijkste voorspel-

21 lers van succes: onderzoek wees uit dat studenten die het goed doen op de universiteit, over het algemeen erg hoog scoren op zelfdiscipline – die factor bleek belang- rijker dan het hebben van een hoog IQ. Dikke kans dat Robert ook een hoge score zou beha- len op zo’n zelfdisciplinetest. Zo zegt hij: ‘Je moet be- grijpen: ik beklim die gebouwen niet omdat ik eigenlijk suïcidaal ben. Het laatste wat ik wil, is doodgaan. Het enige wat ik wil, is klimmen. Alleen is dat dus gevaarlijk omdat je je bij het builderen soms niet optimaal voor kunt bereiden. Dat realiseer ik me iedere keer weer, en dat wekt angst op, twijfels. En dus moet ik leren om- gaan met de angst die er soms vrijkomt bij het klim- men. Daar dwing ik mezelf toe, elke keer als ik zonder touw klim. Op die momenten heb ik geen keuze. Als ik wil overleven, moet ik vasthouden en doorklimmen.’ Hoogtevrees hebben is volgens Robert normaal als je klimt. ‘Het is een fysieke reactie op hoogte die veel klimmers ervaren. Je voelt je draaierig, je wil naar be- neden, je bent bang… Wat dat betreft zijn wij klimmers niet anders dan mensen die in het dagelijks leven ge- woon laag aan de grond blijven. Wat wél een verschil is tussen ons en niet-klimmers, is dat wij hebben geleerd hoe je voorkomt dat de hoogtevrees omslaat in een al- lesoverheersende, verlammende paniek. Want als je op 150 meter hoogte ergens aan één arm hangt, met je voe- ten wegglijdend tegen een veel te gladde glazen zijgevel van een gebouw, is het funest als je in paniek raakt. Dan ga je hyperventileren, verlies je spierkracht, denk je niet meer rustig na over je volgende beweging. Als je dat ni- veau van stress eenmaal hebt bereikt, dán heb je inder- daad grote kans om dood te gaan. Maar als je kalm blijft

22 kun je veilig naar boven klimmen. Dat bewijs ik elke keer als ik boven op een gebouw sta te juichen. Maar goed, dat beheersen van diepe, natuurlijke angsten gaat niet vanzelf. Dat heb ik ook moeten leren.’ Ik beklim die gebouwen niet omdat ik Inderdaad, want eigenlijk suïcidaal ben. Het laatste wat ik zelfdiscipline is geen wil, is doodgaan. Het enige wat ik wil, is aangeboren vaardig- klimmen. Alleen is dat dus gevaarlijk. heid, maar iets waar je beter in kunt wor- den. Volgens psychologen kun je verschillende dingen doen om je zelfdiscipline te vergroten: bijvoorbeeld een doel kiezen dat haalbaar is (anders werkt het demoti- verend), je zinnen niet zetten op te veel doelen tegelijk maar prioriteiten stellen en je energie volledig gebrui- ken voor dat ene doel (dan vergroot je de kans op suc- ces, en dat werkt motiverend), je doel opbreken in ge- deelten (want het behalen van kleine subdoelen geeft de moed om door te gaan), en geregeld – liefst dagelijks – oefenen met het opbrengen van zelfdiscipline, bijvoor- beeld door jezelf te dwingen tot het doen van dingen waar je weinig zin in hebt, zoals de afwas doen, dat des- sert afslaan, of een ijskoude douche nemen. Op die ma- nier kan iedereen gedisciplineerd worden, zelfs als je het normaliter lastig vindt verleidingen te weerstaan. Wel kan het hebben van een karaktertrek, zoals een sterke wil, helpen bij de ontwikkeling van zelfdis- cipline. Dat Robert die karaktertrek heeft, wordt dui- delijk als hij vertelt over de periode waarin hij begon met klimmen, in zijn vroege tienerjaren. Hij woonde met zijn ouders in de Franse Ardennen en staarde re- gelmatig verlangend naar de rotswanden in de omge-

23 ving van hun huis. De kleine Alain stelde zich voor dat hij daar op zekere dag bovenop zou staan, alleen wist hij niet hoe hij dat voor elkaar moest krijgen. Nadat hij in een tijdschrift een plaatje van professionele bergbe- klimmers zag wist hij zeker dat zijn droom waarheid moest worden. Hij nam zich voor om professioneel klimmer te worden. Twee kleine hindernissen: hij kon niet klimmen en hij had nogal last van hoogtevrees. En toch lonkten de bergen. Robert begon erheen te wande- len, na school, alleen. Dan klom hij, voorzichtig, kleine stukjes omhoog over de rotsen. Zonder touw, want dat had hij niet. En telkens was hij doodsbang.

Duizelig ‘Elke keer bleef ik ergens boven op een niet al te hoge rots zitten en dwong ik mezelf daar lang te blijven zit- ten en al die tijd naar beneden te kijken. Zo probeerde ik mezelf te laten wennen aan de hoogte. Eerst beefde ik van angst, draaide de wereld om me heen, en was ik er- van overtuigd dat ik zou vallen.’ Maar hoe meer hij oefende met klimmen, hoe beter het hem afging om kalm te blijven op grote hoogte, al bleef hij bang om te vallen, en werd hij soms nog steeds duizelig als hij naar beneden keek. Rond zijn zeventien- de klom hij elke dag en merkte hij dat hij beter met zijn hoogtevrees kon omgaan. Nadat hij zijn middelbare schooldiploma had ge- haald kreeg hij een parttime baantje van achttien uur per week waarmee hij precies genoeg verdiende om van te kunnen leven, verder besteedde hij al zijn vrije tijd aan het klimmen.

24 Robert nam in die periode geregeld zijn vrienden uit de buurt mee naar zijn geliefde rotsen, en aan hun ge- drag merkte hij dat hij niet alleen een verlangen had om te klimmen, maar dat hij er ook werkelijk talent voor had. Daarbij had hij overduidelijk meer zelfdiscipline dan zijn leeftijdsgenoten. ‘Het viel me op dat ik er goed in was om mijn hoog- tevrees met mijn mentale kracht te onderdrukken. We waren allemaal bang – ik misschien nog het meest van allemaal. Maar het werd me steeds duidelijker dat mijn vrienden meer leden onder hun angst dan ik. Ik was ondanks mijn angst altijd in staat de beklimmingen af te maken, terwijl zij vaak halverwege af moesten ha- ken, terugkeerden naar de grond. Zij werden geen be- tere klimmers omdat het ze niet lukte om over die angst heen te komen. Mij lukte dat wel. Ik stond mezelf niet toe op te geven, bleef gefocust op mijn doel: professio- neel klimmer worden. Als zij pauzeerden, klom ik door. Als zij al naar huis wilden, klom ik nog een keer naar de top.’ Het verschil tussen Robert en zijn vrienden was niet dat hij technisch beter, of sterker was dan zij. Het ver- schil tussen hen was dat klimmen voor de vrienden van Robert een hobby was, terwijl de liefde voor de sport bij hem veel dieper ging. Hij voelde, ten diepste, dat dit was waarvoor hij gemaakt was. Je angsten overwinnen doe je volgens Robert niet omdat het zo leuk is. Je ang- sten overwinnen is moeilijk, en zwaar. Dat doe je alleen voor iets dat je zó graag wilt, dat je je geen gelukkig le- ven voor kunt stellen zónder dat. De meeste psychologen en mental coaches zouden het op dit punt met Robert eens zijn. Het ontwikkelen

25 van zelfdiscipline is makkelijker als het doel wat je er- mee voor ogen hebt, waardevol voor je is. Sparen voor je droomreis is bijvoorbeeld makkelijker dan geld op- zijzetten voor een schuld die je nog moet afbetalen. En stoppen met roken is makkelijker als je bang bent long- kanker te krijgen, dan als je het doet omdat je partner klaagt over je slechte adem. In beide voorbeelden speelt de motivatie een grote rol. Bij Robert was er sprake van een hoge motivatie, en dus kostte het hem weinig moeite om de zelfdiscipline te vinden die er nodig was voor zijn dagelijkse hoogte- vreestraining. Heel voorzichtig ontstond de hoop bij de jonge klimmer dat hij misschien een toekomst kon vin- den in zijn passie. ‘Mijn prestaties begonnen rond te zingen in de in- ternationale klimwereld. Ik werd ontdekt door spon- sors en ik begon geld te verdienen met het klimmen. Zij stelden voor om niet alleen rotsen te beklimmen, maar ook eens gebouwen te proberen. Dat zou opvallen, zei- den ze, dat was iets wat andere goede klimmers niet de- den. Ik vond het best – ik wilde alleen maar klimmen, waarop maakte me niet uit.’

Tussen leven en dood Inmiddels, op middelbare leeftijd, heeft Robert een in- drukwekkende klimcarrière achter de rug. Hij beklom tientallen wolkenkrabbers. Meestal illegaal – vandaar dat omzichtige gedoe met die beveiliging. Een paar van de torens en andere obstakels die hij heeft bedwongen: de Eiffeltoren (300 meter), de Gran- de Arche (110 meter) en de Montparnasse Toren (210

26 meter) in Parijs, het Empire State Building in New York (381 meter), het One Canada Square in Londen (235 meter), de Golden Gate Bridge in (227 meter), het Taipei 101 gebouw in Taipei (508 meter), de Burj Khalifa in Dubai (828 meter), de Sydney Tower (305 meter) en het Opera House (65 meter) in Sydney, de Federatietoren in Moskou (242 meter), en allebei de torens van de Petronas Twin Towers in Kuala Lumpur (375 meter). ‘Op de momenten dat ik klim voel ik me de mees- te tijd volkomen vrij. Dan geniet ik van het klimmen, ben ik volkomen gelukkig dat ik dit mag doen. Maar soms word ik bang. Dat hoort erbij. En dat geeft Het telkens weer overwinnen van die ook niet, want juist het angst maakt dat ik me tíjdens iedere telkens weer overwin- beklimming zo sterk voel. Ik weet dat ik de angst aan kan. nen van die angst maakt dat ik me tíjdens iedere beklimming zo sterk voel. Ik weet dat ik de angst aan kan. Dat ik mezelf kan dwingen door te klimmen, ook al geeft mijn lichaam aan dat het liever af zou willen dalen. Ik luister nooit naar mijn angst, ik klim erdoor- heen. Het gevoel dat ik heb als ik boven op een gebouw aankom… dat is onbeschrijflijk. Iedere keer als ik klim, bevind ik me een aantal uren tussen leven en dood. Het is alsof ik op die momenten het leven terug moet win- nen. En als dat me lukt, dan voel ik mij een winnaar. Ik voel me nooit zo levend als in de uren na een geslaagde beklimming. Al mijn zintuigen staan dan op scherp, en ik ben intens dankbaar voor het leven, voor mijn gelief- den, voor alles wat ik mooi vind.’ Voor dat gevoel wil hij met alle liefde keihard trai-

27 nen, fysiek en mentaal. Op het fysieke niveau traint Ro- bert dagelijks, thuis, door een minuut of twintig on- dersteboven over zijn plafond te wandelen – zoals een spin. Hij heeft een speciale klimkamer ingericht met grepen aan het plafond, waar hij zich aan kan vasthou- den en waar hij zijn voeten achter kan haken. Daar- naast doet Robert Iedere keer als ik klim, bevind ik me een simpele fitnessoefe- aantal uren tussen leven en dood. Het is ningen. Push-ups, alsof ik op die momenten het leven terug pull-ups. En planken, moet winnen. En als dat me lukt, dan voel dus. (‘Weet je wat ik mij een winnaar. dat is? Ik heb er an- ders wel een paar fo- to’s van, die ik je toe kan sturen. Zie je hoe ik het doe. Ik doe het graag aan gebouwen of bruggen. Word je su- persterk van.’) Soms heeft hij een paar dagen geen zin om zijn lichaam te trainen, geeft hij toe, maar meestal vindt hij het niet erg om te doen. Het dient immers een hoger doel. ‘Trainen is soms saai, maar het is niet zoiets vervelends als… afwassen. Dat dient geen doel, anders dan een schone keuken. En een schone keuken interes- seert mij niet. Terwijl: mijn fysieke training dient het klimmen, en iets leukers dan dat bestaat er niet. Dus ik heb het er graag voor over, omdat ik weet dat ik dankzij dat krachtige lijf van mij kan blijven klimmen.’ Maar veel belangrijker dan de fysieke training, is de mentale training. Hij moet in zichzelf blijven geloven als klimmer, moet keer op keer durven vertrouwen dat hij weer veilig bovenkomt. Als hij aan zichzelf zou gaan twijfelen, valt hij ‘geheid naar beneden’. Om dat te voor- komen zorgt Robert ervoor dat hij zo vaak mogelijk de hoogte opzoekt. Doet hij dat te lang niet, dan wordt de hoogtevrees sterker dan hij. Daarom klimt hij zo veel als hij kan, zelfs als hij ziek of druk is. En ook bij dit type training benadrukt Robert dat het voor hem niet moei- lijk is om zichzelf ertoe te dwingen. Doorzettingsver- mogen en discipline ontstaan vanzelf als je maar gepas- sioneerd genoeg over iets bent. ‘En dat is ook wat ik wil meegeven aan mensen die, net als ik vroeger, een toekomstdroom nastreven maar bang zijn dat het ze niet lukt om die te bewerkstelli- gen. Of aan mensen die een idee hebben over een doel dat ze willen bereiken, maar die niet aan de weg er- naartoe durven te beginnen. Omdat ze weten dat ze er hard voor zullen moeten werken of er enge dingen voor moeten doen. Tegen al die mensen zou ik willen zeg- gen: wees compleet eerlijk tegen jezelf en ga na of die toekomstdroom wérkelijk jóuw diepste passie betreft. Wil je dit voor jezelf, of doe je het omdat het je sta- tus geeft, of omdat je ouders of je vrouw het misschien voor je wensen? In die laatste gevallen kun je het maar beter bij voorbaat opgeven. Hadden mijn ouders voor mij een toekomst als klimmer gewenst, terwijl ik liever iets anders was gaan doen, dan had ik het niet volge- houden om zo gedisciplineerd elke dag te blijven oefe- nen met klimmen en hoogte. Maar als je iets oprecht heel graag en vanuit jezelf wilt, zal het je lukken.’

Ongelukken De gecombineerde kracht van de verlangens en de zelf- discipline van Robert bleek overduidelijk na de ver- schillende ernstige klimongelukken die hij meemaak- te. Op zijn negentiende viel van hij van vijftien meter

29 hoogte naar beneden, en brak daarbij zijn polsen, hiel- botten en neus. Hij onderging drie operaties, en begon weer met klimmen. Na enige maanden klom hij weer op zijn oude niveau. Een ruime tien jaar later viel hij opnieuw. Dit keer van 26 meter hoogte. Robert landde met zijn hoofd en handen op de grond; hij verbrijzelde zijn polsen, bleef enkele dagen in coma en moest twee maanden in het ziekenhuis herstellen. De arts vertelde hem dat hij nooit meer zou klim- men, maar hij verkeek zich op de volhardendheid en de wilskracht van Robert. ‘Ik hoorde de arts aan. Ik hoorde wat hij te zeggen had. En vervolgens luisterde ik naar mijn lichaam, naar wat dát me te zeggen had. En dat vertelde me niet dat ik nooit meer kon klimmen. Dat vertelde me: je bent ge- vallen, en je hebt nu veel pijn, maar je hebt het over- leefd, dus je zult weer kunnen klimmen. Het zal zwaar worden, maar het kán wel. Eenmaal thuis besloot ik om het advies van de artsen te negeren en het advies van mijn eigen lichaam op te volgen. Ik begon kleine doe- len voor mezelf te formuleren. Elke dag wilde ik iets be- ter worden, elke dag wilde ik een klein beetje verder ko- men in mijn herstel. En uiteindelijk zou ik weer kunnen klimmen.’ Niet ver van zijn huis bevond zich een bakstenen muur. Die muur was niet hoog, maar wel lang. Iedere dag wandelde Robert naar de muur, en probeerde van de ene zijkant naar de andere zijkant te klimmen. Hij bleef laag; ongeveer 20 centimeter van de grond. En elke dag zette hij een klein kruisje op de plek tot waar hij was gekomen. De eerste paar keren dat hij het pro-

30 beerde, kon hij zich niet eens opzij bewegen. Het lukte hem nog net om de punt van zijn schoen tussen de bak- stenen te zetten; vanuit daar verder bewegen leek een onmogelijke opgave. Maar stukje bij beetje hervond hij zijn kracht. Na een paar dagen proberen lukte het hem om een hand te verplaatsen en een stukje naar rechts op te schuiven. Daarna viel hij op de grond. Hij stond op, zette een kruisje op de muur bij de plek waar hij op de grond viel, en kwam de volgende dag terug voor de- zelfde oefening. En de dag erna weer. En de dag erna wéér. Uiteindelijk was hij in staat om de hele muur over te steken. Nog eens twee jaar later klom hij beter dan ooit tevoren. Volgens Robert is het dus met name aan zijn menta- le kracht te danken dat hij nu nog klimt. En uitgeklom- men is hij nog lang niet. ‘Mijn huidige droom is dat ik als ik zestig jaar word, een hoge toren van een oliemaatschappij in Frankrijk beklim. Zestig – dat is voor mij een symbolische leef- tijd. Dan word je gezien als ‘oud’. En juist daarom wil ik dan die klim maken. Om mezelf en de wereld te tonen dat ik op die leeftijd nog steeds sterk genoeg ben om te doen wat ik het allerliefste doe. En voor dat doel zal ik blijven trainen, en zal ik keer op keer mijn angst over- winnen.’ Maar wat als hij op een dag écht niet meer zou kun- nen klimmen? Robert is lange tijd stil voor hij antwoord geeft. ‘Dat weet ik niet. Want klimmen is wat ik doe, wie ik ben – zo is dat altijd al geweest. Als die passie wegvalt, dan besta ik niet meer.’

31 Alex Honnold tijdens een vrije solo beklimming van de Sentinel, 2011.

© Peter Mortimer.

32 Hoofdstuk 2 Alex Honnold

‘Laat angst niet je toekomst bepalen.’

lex Honnold (1985) is misschien wel de bekendste Aklimmer van deze tijd. Hij beklimt rotsen van hon- derden meters hoog, en doet dat meestal zonder dat hij daarbij vastzit aan een touw, en zonder dat hij daar- bij andere materialen gebruikt die hem zouden kunnen redden in het geval er iets fout gaat. Honnold draagt tijdens het klimmen alleen een helm, speciale klimschoenen met rubber aan de zo- len en punten voor meer grip, een zakje met magne- sium zodat zijn handen goed grip hebben op de rots en, tijdens lange beklimmingen, een rugtasje of heup- tasje met daarin wat te eten en te drinken voor onder- weg. Verder gebruikt hij alleen zijn lichaam. Vrij solo klimmen wordt die manier van klimmen genoemd. Het wordt gezien als een tak van de sport die relatief veel ri- sico met zich meebrengt. Eén uitglijder op grote hoogte en de klimmer valt dood.

33 Boy-next-door In de Verenigde Staten is Honnold, dankzij de risico’s die hij durft te nemen, uitgegroeid tot een ster. Hij staat er regelmatig in de kranten, speelt in reclamespotjes en het boek Alone on the Wall (2015) dat vertelt over zijn beklimmingen, stond wekenlang hoog in de lijs- ten van bestverkochte boeken. Met de aandacht die hij krijgt springt hij handig om. Honnold gebruikt zijn so- cial media om volgers op de hoogte te houden van zijn beklimmingen, en presenteert zichzelf als een verlegen, zachtaardige (Honnold eet veganistisch en beheert en- kele goededoelenprojecten) boy-next-door. En dat is hij ogenschijnlijk ook. Op mijn eerste mails antwoordt hij wekenlang niet, omdat hij, zo verklaart hij later, ontmoedigd werd door de vele, gedetailleerde vragen die ik hem daarin stelde. Als hij uiteindelijk toch contact met me opneemt, biedt hij beleefde en welge- meende excuses aan voor de lange radiostilte, en neemt vervolgens uitgebreid de tijd om op alle vragen te ant- woorden. Daarin is hij duidelijk geoefend. Vragen over zijn onveiligheid beantwoordt hij rap en op vastbera- den en soms ietwat verveelde toon – die worden hem zo vaak gesteld dat hij er inmiddels standaardantwoor- den voor paraat heeft. Over zijn methodes om angst te overwinnen krijgt hij minder vaak vragen voorgeschoteld, en dat vindt hij dan ook duidelijk een leuker gespreksonderwerp. ‘Goed punt,’ zegt hij regelmatig, of hij noemt de desbe- treffende vraag ‘interessant’. En hoewel de PR niet zijn favoriete aspect van zijn baan is, laat hij merken dat hij het wel belangrijk vindt om schrijvers en journalisten te woord te staan: ‘Als je verder nog vragen hebt, benader

34 me gerust weer. Ik zal deze keer echt sneller reageren.’ Hij houdt woord: als ik hem nog een keer mail met een follow-upvraag beantwoordt hij die binnen een dag. Ook in Nederland leerde het grote publiek Hon- nold en zijn risicovolle beroep kennen. In het program- ma Zomergasten (seizoen 2015) was de klimmer te zien in een filmfragment dat werd geselecteerd door studio- gast Damiaan Denys. Denys is hoogleraar psychiatrie aan de Universiteit van Amsterdam en afdelingshoofd Psychiatrie van het Academisch Medisch Centrum. Hij selecteerde een fragment uit A Fearless Climber, een film die in 2010 werd gemaakt over het klimleven van Honnold. In het filmfragment is Honnold (toen 23 jaar oud) te zien op een beklimming van Half Dome, een rots van ruim 600 meter hoog in Yosemite National Park, en verkeert hij in een staat van paniek. ‘Geef me heel even een momentje,’ zegt hij tegen de filmmakers, en hij stopt met omhoog klimmen, schui- felt in plaats daarvan opzij, een smal randje op (met de passende naam de ‘Thank God Ledge’), en spreidt zijn armen horizontaal tegen de rots om zijn balans te be- waren. ‘Ik ben bang,’ kunnen de kijkers hem horen zeg- gen, ‘I’m freaking out.’ Vervolgens blijft hij seconden- lang zwijgend staan op dat randje, zijn gezicht gericht naar de enorme leegte voor en onder hem. Een jon- gensachtig-uitziende man, grote, donkere ogen, opval- lend iele benen die onder een korte broek uitsteken. Hij drukt zich tegen de wand, lijkt te hyperventileren, maar weet zichzelf weer tot kalmte te manen, waarna hij de beklimming rustig en succesvol afmaakt. Denys selecteerde dit fragment omdat hij vindt dat

35 het aantoont hoe mensen hevige angst kunnen leren overwinnen. Het bewijst voor hem dat de sleutel tot het leren beheersen van angst zit in het vervolmaken van techniek. Dat deed Honnold door honderden, zo niet duizenden uren te oefenen met klimmen.

Gedegen Klopt, zegt Honnold, fysieke training is cruciaal om zelfs tijdens stressvolle situaties optimaal te kunnen presteren. ‘Mijn fysieke voorbereiding bestaat eruit dat ik in de periode voor een beklimming erg veel klim, en mezelf met name train in de stijl die, en het moeilijkheidsni- veau dat ik moet beheersen voor een bepaalde vrije solo beklimming. Ik gebruik in principe geen touwen of an- dere materialen bij het klimmen, maar je moet je reali- seren dat ik dat alleen doe op routes waarvan ik com- pleet zeker weet dat ik ze zelfstandig kan klimmen, zonder dat het me al te veel moeite kost.’ Voordat hij aan een vrije solo beklimming begint, oefent hij die route eerst een aantal keer gezekerd. Hij klimt net zo vaak aan een touw, tot hij niet eens meer dreigt te vallen, tot hij zich geheel veilig en zelfverze- kerd voelt op ieder moment van de beklimming. Door met een touw te oefenen kan hij de bewegingen maken die nodig zijn om omhoog te komen, zonder dat het fa- taal is als hij ergens een fout maakt. Mocht hij ergens wegschieten dan valt hij hoogstens een paar meter naar beneden, maar vangt het touw hem op. ‘Dat zie je alle- maal niet terug in zo’n filmfragment,’ zegt Honnold ge- laten, ‘maar zo gedegen ga ik dus in mijn voorbereidin- gen wel te werk.’ 36 Ook geestelijk moet Honnold zich volledig voorbe- reid voelen, voordat hij zonder touw de rotswand op- gaat. ‘Hoe ik me mentaal voorbereid voor free-solo be- klimmingen is lastig uit te leggen, omdat het per keer verschilt hoe ik dat doe. Meestal denk ik van tevoren veel aan de klimroute die ik wil doen. Hoe en waar ik precies over nadenk verschilt per keer. Soms denk ik vooral na over hoe de route in elkaar zit, waar ik welke bewegingen moet maken, waar de lastige plekken zit- ten. Ik visualiseer ieder aspect van de route, en probeer me zo goed mogelijk voor te stellen hoe het zou zijn om die route te klimmen. Andere keren stel ik me voor hoe ik me zal voelen tijdens het klimmen. Ik bedenk me hoe ik me zal voelen op het moment dat ik de top bereik, maar ik probeer me ook in te denken hoe ik me zou voelen op het moment dat er iets misgaat of als ik zou vallen. De mentale voorbereiding verschilt per keer, en de uitwerking ervan verschilt ook per beklimming.’ Soms ziet hij een rots en voelt hij zich, in zijn woor- den, ‘direct geïnspireerd’ om een beklimming te doen, zonder dat hij zich er mentaal op hoeft voor te berei- den. Dat gebeurt bijvoorbeeld bij routes waarvan hij er op basis van zijn klimervaring gewoon van overtuigd is dat hij goed genoeg is om ze te klimmen, en dan weet hij dus ook zeker dat hij kalm blijft tijdens zijn tocht naar boven. Maar andere keren vermoedt hij dat het klim­ niveau of de stijl hem minder goed zullen liggen, of is er iets anders waardoor hij zich geïmponeerd voelt door een bepaalde rotswand. Ondanks het feit dat Honnold in zulke gevallen heel veel tijd besteedt aan zijn mentale voorbereiding, kan het zo zijn dat hij zich na weken nog

37 steeds niet helemaal klaar voelt voor de beklimming. En dan gaat hij dus ook niet omhoog. Zolang een route hem beangstigt, zolang hij bang is om aan een be- klimming te beginnen, doet hij het niet. ‘Voor mij is een gevoel van angst een teken dat ik er nog niet klaar voor ben. Dus pas als die Voor mij is een gevoel van angst een teken emotie me niet meer dat ik er nog niet klaar voor ben. Dus pas overheerst, begin ik als die emotie me niet meer overheerst, aan een beklimming.’ begin ik aan een beklimming. En toch over- valt de angst hem nog weleens onverwachts tijdens het klimmen, zoals toen ook op Half Dome. Angst verdwijnt nooit helemaal, vertelt Honnold, maar hij wordt er wel steeds beter in haar te bezweren. ‘Ik heb door het beoefenen van de klimsport heel veel situaties gekend waarin ik een ongelooflijk hoge dosis adrenaline door mijn lichaam voelde gieren en ik toch weer snel rustig moest worden – dan leer je snel genoeg hoe je je lijf en geest weer kunt kalmeren. Je moet wel.’

Shock Als voorbeeld noemt Honnold de verschillende keren dat er een stuk rots afbrak dat hij vasthield tijdens het vrije solo klimmen. Als er zoiets gebeurt raakt zijn li- chaam tijdelijk in een soort shock, beschrijft hij. Zijn hart klopt heel snel, zijn ademhaling wordt oppervlak- kiger, zijn benen beginnen te trillen, hij knijpt harder in de rots dan nodig is, nou ja, zijn lichaam gedraagt zich dus ‘op allerlei manieren heel raar’. Maar inmiddels

38 heeft hij geleerd: géén van die dingen hoeft een effect te hebben op dat wat hij na dat angstige moment gaat doen. Dus, als Honnold héél bang wordt omdat hij een stuk rots uit de wand trekt tijdens het klimmen en daar- door zijn houvast kwijtraakt, zegt dat niks over hoe de rest van zijn beklimming zal verlopen. ‘Dat is belangrijke kennis die ik door mijn klimmen heb opgedaan: angst is een fysiologische reactie op iets dat al gebeurd is. Op het verleden. Je voet schiet weg en je denkt: oh, ik ga vallen! In die volgorde. Eérst gebeurt er iets – dan word je bang. En die angst zou zo groot kunnen worden dat ze je in beslag neemt, dat ze de rest van je handelen gaat beheersen. Maar eigenlijk maakt die wegschietende voet niets uit voor de rest van de uit- daging waar je voor gesteld staat. Nu kun je immers je voet weer netjes op een randje zetten. En doorklim- men. En de top bereiken.’ Honnold zweert erbij: iedereen kan zichzelf aanle- ren om kleine angstuitbarstingen direct in de kiem te smoren, door jezelf op zo’n moment bewust te kalme- ren en er de rest van je handelingen niet onder te la- ten lijden. Zelf is hij er door alle klimuren die hij in zijn leven heeft gemaakt re- delijk goed in gewor- Eigenlijk maakt die wegschietende voet den om signalen van niets uit voor de rest van de uitdaging angst bij zichzelf te her- waar je voor gesteld staat. Nu kun je kennen. Op de momen- immers je voet weer netjes op een randje ten dat hij merkt dat hij zetten. En de top bereiken. bang wordt, neemt het rationele gedeelte van zijn geest het over – alsof hij zijn eigen gedrag van een afstandje aanschouwt – en vertelt hij zichzelf dat hij kalm moet worden.

39 Vervolgens doet hij zijn best om diep en langzaam te ademen, hij probeert zijn handen te ontspannen als hij rots vasthoudt en hij doet iets wat hij omschrijft als het ‘verzachten van mijn focus’. Dat houdt in dat hij meer om zich heen gaat kijken, maar met minder intensiteit. Daardoor ziet hij meer, kan hij meer in zich opnemen. Ineens vallen hem verderop de rotsplantjes op, of de boomtoppen onder hem. En dan komt de belangrijkste methode die Honnold helpt zijn angst te overwinnen. De beslissing nemen om door te gaan alsof er niets ge- beurd is. ‘Uiteindelijk komt het hierop neer: in plaats van meegaan in het verhaal in jouw hoofd dat het nu “vast mis gaat”, dat je bang bent en uit de situatie weg wilt, blijf je bij de feiten. Het ging nét even mis, nu niet meer. Je hebt nog steeds alle kans op succes. En daarom ga je gewoon door, alsof er hiervoor niets is voorgevallen. Als je dat doet, kalmeer je een stuk sneller dan wanneer je lang stil blijft staan bij je angst, of wanneer je gelooft dat één foutje je kans op verder succes verkleint.’

Spelen met de dood Psychiater Denys put hoop uit wat Alex Honnold tij- dens zijn beklimmingen voor elkaar krijgt. ‘Als je de angst wilt laten verdwijnen kan dat,’ zei hij in het Ne- derlandse televisieprogramma. Maar even later voor- spelde hij nuchter dat Honnold uiteindelijk toch een keer dood zal vallen. Dat idee bestrijdt Honnold in ons interview. ‘Mensen denken vaak dat ik speel met de dood. Of dat ik me niet realiseer dat ik het risico loop om te over-

40 lijden tijdens een beklimming. Maar ik wil niet dood en ik geloof ook niet dat ik een grote kans loop om dood te gaan tijdens mijn beklimmingen. Ik zorg er name- lijk voor dat ik alleen beklimmingen doe die voor mij zó simpel zijn, dat de kans dat ik val extreem klein is.’ Dat wil niet zeggen dat hij de willekeurige risi- co’s van het vrije solo klimmen niet onderkent. Na- tuurlijk, geeft Honnold toe, zijn voet kán wegslippen. Er kan een steen op zijn hoofd vallen, waardoor hij de rots los­laat en naar beneden valt. Hij zegt het zelfs be- langrijk te vinden om zich bewust te zijn van de risico’s die hij als vrije solo klimmer loopt. Maar even later ba- gatelliseert hij die risico’s toch weer een beetje door te zeggen dat het net zo belangrijk is om in te zien dat je kunt overlijden door een auto-ongeluk. ‘Iedere dag dat ik me met mijn auto op de rijbaan begeef, loop ik een realistisch – maar relatief klein – risico dat ik betrok- ken raak bij een ongeluk en dat ik aan de gevolgen daar- van overlijd. Dat risico accepteer ik iedere keer dat ik in mijn auto stap opnieuw. En als ik begin aan een vrije solo beklimming, geldt daar hetzelfde voor. Elke be- klimming opnieuw aanvaard ik bewust het risico dat ik zou kunnen vallen en overlijd, of me ernstig pijn doe. Ik accepteer dat risico in mijn sport, omdat ik geloof dat het realistisch maar klein is. Het is de prijs die ik nu eenmaal moet betalen om op deze manier te kunnen leven.’ Ontkennen doet Honnold het risico dus niet – in die zin is hij het eens met mensen die voorspellen dat zijn klimcarrière hem zijn leven zou kunnen kosten. Maar hij onderstreept tegelijkertijd dat hij weet wat hij doet, en dat zijn risico-inschattingen realistisch zijn.

41 El Capitan En toch zijn het niet alleen mensen die niet bekend zijn met de klimsport die zich zorgen maken over de geva- ren die Honnold riskeert. Zo beschrijft een medeklim- mer in een klimtijdschrift de werkwijze van Honnold als tamelijk onverantwoord. Volgens de auteur, die met Honnold meeklimt op El Capitan, een 900 meter hoge granieten bergwand in het Yosemite National Park, klimt Honnold die keer dan weliswaar niet zonder touw, maar hij bevestigt bij- na geen zekerpunten in de wand en hij riskeert zo nog steeds lange vallen van tientallen meters. Daarbij val je misschien niet dood op de grond, maar je kunt je even- goed ernstig bezeren als je hard tegen de rots smakt. Alex Honnold kent het artikel, vertelt hij, en is op goede voet met de auteur. Maar hij is het oneens met zijn conclusie. ‘Dat artikel geeft niet goed weer hoe ik op El Capitan te werk ging. Het is waar dat ik tijdens die beklimming soms dertig meter omhoog ging zon- der dat ik daarbij een zekerhaak in de rots bevestigde. In theorie riskeerde ik daardoor een val van zeventig meter diepte. Maar: dat soort risico’s nam ik alleen op bepaalde gedeelten van de route. Namelijk op de stuk- ken die voor mij echt extreem simpel te klimmen wa- ren, die gewoon ver onder mijn klimniveau lagen. Het is pertinent niet waar dat ik tijdens het klimmen hele- maal nooit bang ben om te vallen, en daardoor grote risico’s neem.’ Zodra hij tijdens die beklimming van El Capitan op een punt kwam waar het hem moeite kost- te om omhoog te komen of waar hij angst voelde opko- men, plaatste hij een zekerhaak in de rotswand, zodat hij het risico om zichzelf te bezeren verkleinde.

42 Honnold ziet dus wel in dat het gevaarlijk is wat hij doet, maar hij denkt anders dan de meeste mensen over het punt waarop het risico onacceptabel groot wordt. Hij wordt gewoon later bang dan zij. En dat punt, geeft hij toe, is verschoven in de loop der jaren. Waar het hoogte en klimmen betreft, ligt zijn angstgrens inmid- dels vele malen verder dan bij de meeste andere men- sen.

Rechte stoep Honnolds klimcollega en goede vriendin Hazel Findlay – ook geïnterviewd voor dit boek – legde het als volgt aan me uit: ‘In zijn beklimmingen voelt Alex zich net zo veilig als wanneer een ander mens over een rechte stoep loopt of een glooiende duintop opwandelt. Strui- kelen kán, ook in die gevallen, maar er is redelijker- wijs een kleine kans dat dat gebeurt. Dus hoe bang ben je daarvoor? Helemaal niet, toch? Je maakt je wande- ling gewoon, zonder daarbij angst te voelen, terwijl nie- mand zal ontkennen dat het in principe mogelijk is om te vallen. Zo werkt dat ook voor Alex, alleen beklimt hij dingen die wíj, maar híj niet, ingewikkeld en gevaarlijk achten.’ Veel van zijn vrije solo beklimmingen hebben, vol- gens een algemeen aanvaard klasseringssysteem, een moeilijkheidswaardering die stukken lager ligt dan wat Honnold met zijn talent en ervaring kan klimmen. En toch blijft – ook bij die metaforische stoepranden en duintopjes – het risico van ernstig letsel bestaan. Hon- nold beweegt zich weliswaar omhoog langs routes die voor hem makkelijk zijn, maar het blijven hoge rotsen,

43 waarbij hij een val hoogstwaarschijnlijk niet overleeft. Rustig kunnen blijven in die situaties zou kunnen dui- den op zelfoverschatting of een overmatig optimisti- sche inschatting van het gevaar, maar volgens Honnold is dat bij hem niet het geval. Hij stelt dat hij kalm blijft onder objectief gevaarlijke omstandigheden, dankzij zijn vaardigheid om angst te beheersen. ‘Ik heb mezelf tijdens mijn beklimmingen jaren- lang geoefend in het omgaan met angst, meer dan an- dere mensen. Daarom ben ik waarschijnlijk ook be- ter geworden in het beheersen van mijn angst dan de meeste mensen. Het is dus geen aangeboren karakter- eigenschap van mij! Het is een aangeleerde vaardigheid, geen magische truc. Je comfort zone wordt gewoon steeds groter naarmate je vaker oefent met oncomfor- tabele situaties. Als je meer ervaring krijgt in het doen van dingen die je eng vindt, dan gaan steeds minder situaties je be- angstigen. Ik voel me tegenwoordig comfortabel bij be- paalde typen beklimmingen, die ik vijf of tien jaar gele- den nog doodeng zou hebben gevonden.’ Zijn ervaring met doodsangst zorgt er ook voor dat hij zich echt niet druk kan maken om kleine tegensla- gen. ‘Weet je, als ik weleens mensen ontmoet die ont- zettend nerveus zijn over dingen die er in hun dage- lijks leven fout lopen, bijvoorbeeld het missen van een vlucht, of het nemen van een verkeerde trein, of het aankopen van een verkeerd product, dan denk ik dat die mensen weleens wat meer gevaar in hun leven zou- den kunnen gebruiken. Dat ze wat werkelijk gevaar no- dig hebben, zodat ze andere, kleine stresssituaties in perspectief kunnen plaatsen. Als je oefent met angst

44 die ertoe doet, wordt het vanzelf makkelijker om om te gaan met stress die door iets relatief onbelangrijks wordt veroorzaakt. In leven blijven – dat is natuurlijk het meest fundamentele waar mensen zich zorgen over zouden moeten maken. De rest is eigenlijk maar een beetje afleiding van waar het in het leven écht om gaat.’

45 Alexander Schulz tijdens zijn (geslaagde) wereldrecordpoging highlinen in

Yangshuo, China. © oneinchdreams.com

46 Hoofdstuk 3 Alexander Schulz

‘Laat alles los dat je niet dient.’

en evenwichtskunstenaar met een voorliefde voor Egrote hoogtes, zo kun je Alexander Schulz (25) mis- schien het beste omschrijven. De jonge Duitser heeft zich gespecialiseerd in iets dat maar heel weinig men- sen in de wereld durven te doen: over een héél smal- le band (een zogenoemde ‘slackline’ van gemiddeld 2,5 centimeter breed) lopen die akelig hoog in de lucht hangt. Tot op zo’n 140 meter hoogte, welteverstaan. Op die hoogte en op een slackline met een lengte van 375 meter brak Schulz in 2014 het wereldrecord highlinen – slacklinen op grote hoogte.

Tussen hemel en aarde Tijdens het lopen zit Schulz vast aan een elastieken band, die aan één kant aan de gordel om zijn middel is

47 vastgemaakt en met de andere kant aan de slackline. Zou hij zijn evenwicht verliezen, dan valt hij dus niet te pletter op de grond, maar blijft hij ongeveer anderhalve meter onder de slackline hangen. Nog steeds geen pretje, maar Schulz is er inmiddels aan gewend om zich tussen hemel en aarde te bege- ven, zonder vaste grond onder zijn voeten. Hij vertelt er kalmpjes over, lijkt niet onder de indruk van zijn eigen prestaties. Voor buitenstaanders mag het dan bizar lij- ken wat hij doet; binnen de slacklinewereld stellen zijn balanceerkunsten nou ook weer niet zo heel veel voor, benadrukt hij. ‘En het is voorlopig ook niet iets waar ik van kan leven. De competitie om sponsors is hoog. Ik heb geluk dat ik bij mijn ouders kan wonen en dat zij me soms financieel een beetje steunen, anders had ik dit niet professioneel kunnen doen.’ Als kind had hij waarschijnlijk niet geloofd dat hij ooit professioneel highliner zou worden. Schulz had in zijn jonge jaren vreselijke hoogtevrees. Hij groeide op vlak bij de bergen en telkens als hij daar met zijn ouders wandelde en dicht bij de rand kwam, greep hij zich vast met zijn handen aan de grond, en kroop hij voort. De ruimte om hem heen boezemde hem angst in en maak- te hem duizelig, zegt hij met een zweem van verwon- dering in zijn stem. Hij lijkt zich de angst van toen niet meer te kunnen voorstellen. Maar hoogtevrees is blijk- baar iets dat je kunt afleren. Tegenwoordig, als hij in de bergen wandelt, kan hij nog steeds weleens angstig zijn om uit te glijden en te vallen. Maar bang voor de hoog- te, dat is hij nooit meer. ‘Als ik over mijn highline loop ben ik ook niet bang. Niet méér, tenminste. Omdat ik heb geleerd, door het

48 gewoon veel te doen, dat me niets kan gebeuren. Ik zit immers vast aan een elastische band, dus als ik strui- kel, val ik niet dood. Het lijkt dus enger dan het is. Zo- dra je hebt geleerd om niet bang te zijn voor de ruim- te en de hoogte om je heen, ontdek je de Over een dun lijntje lopen met om je heen grote vreugde die ge- alleen maar lucht en natuur geeft je een paard gaat met high- onbeschrijflijk gevoel van vrijheid. Je bent linen. Over een dun een puntje in het heelal. lijntje lopen met om je heen alleen maar lucht en natuur geeft je dan alleen nog maar een onbeschrijflijk gevoel van vrijheid. Je be- vindt je in de leegte – om je heen is weinig geluid, er is niks om vast te grijpen. Je bent een puntje in het heelal.’ Maar de eerste paar keren dat hij op een highline liep, kon hij nog niet van al die vrijheid genieten, her- innert Schulz zich. ‘Ik vond het moeilijk om te vertrou- wen op de elastische band en de gordel die ik droeg. Die moesten mijn leven redden als ik zou vallen. Stel nu dat de band zou knappen en ik naar beneden zou storten? Het gevolg was dat ik niet durfde te vallen. Sterker nog: ik durfde me nog amper te bewegen. Ik zette minuscu- le stapjes, maar iedere keer als ik mijn balans dreigde te verliezen, zakte ik meteen door mijn knieën en ging ik op de highline zitten, zodat het harnas me niet zou hoe- ven opvangen. Dat gedrag vertoonde ik elke keer op het moment dat ik de controle tijdens het lopen dreigde te verlie- zen. Ik wankelde, probeerde door te lopen… maar nee, daar greep ik alweer naar de highline onder me. Auto- matisch, leek het wel, ik had mezelf niet in de hand.’

49 Zwiepende lijnen Toch bleef hij proberen. Hij spande een slackline dichter bij de grond en be- gon daarop het vallen te oefenen. Hij liet zichzelf ex- pres vallen en dwong zichzelf niet naar de slackline te grijpen maar zich te laten opvangen door de gordel, zo- dat hij boven de grond kwam te hangen. Door dit we- kenlang tientallen keren per dag te doen, leerde hij uit- eindelijk vertrouwen op de materialen. Net zoals hij als kind leerde te wennen aan hoogte, door veel in de ber- gen te wandelen. Na die trainingsperiode was Schulz niet meer bang om zijn balans op de slackline kwijt te raken – zelfs niet als die op grote hoogte hangt. Tegenwoordig durft hij ongecontroleerd te vallen en zich vrijer te bewegen, en dat maakt hem, hoe paradoxaal dat ook moge klinken, een betere slackliner. Want, stelt hij, om je evenwicht te houden tijdens het slacklinen is het veel belangrijker dat je je geest leert controleren dan dat je je lichaams- delen strak in het gareel houdt. ‘Als buitenstaanders mij op de lijn zien lopen, ver- moeden ze dat ik over een perfecte lichaamscontrole beschik. Ergens klopt dat wel. Maar er is dan wel eni- ge nuancering nodig. Voor het lichaam geldt dat je juist een balans nodig hebt van spanning en ontspanning. Als je over een slackline wandelt van enkele tientallen meters lang, ligt die niet stil onder je, maar beweegt. Omdat de wind ertegenaan blaast en omdat de lijn re- ageert op jouw beweging. Op het moment dat de lijn een zwiepende beweging maakt, is het zaak dat jij mee- beweegt, anders kun je je balans niet houden. Zou je li- chaam zo stijf als een plank blijven terwijl de lijn een

50 zwaai naar links of rechts maakt, dan val je er geheid af. Terwijl wanneer jouw lichaam zacht is en met de bewe- ging meebeweegt, je kunt blijven staan. Dus ja, je hebt lichaamscontrole nodig om een goede slackliner te zijn. Maar onderdeel van die lichaamscontrole is het bewust ontspannen van je lichaam, het versoepelen van je spie- ren en bewegingen.’ Dat is geheel tegengesteld aan de harde focus van je geest, die je nodig hebt om dat ontspannen lichaam voor je te laten werken. ‘Als slackliner moet je in staat zijn je geest compleet te controleren. Die moet tijdens het lopen kalm zijn, en alleen maar gedachten en ge- voelens bevatten die jou dienen bij het behalen van je prestatie. Je mag je niet laten afleiden tijdens het lopen door negatieve gedachten, en je al helemaal niet laten ontmoedigen. Op het moment dat jij jezelf toestaat om te denken dat je zult vallen, vergroot je de kans dat dat daadwerkelijk gebeurt.’

Ik kan dit Dat gebeurde Schultz bijna tijdens de wereldrecord- poging in China. Toen hij ongeveer halverwege de lijn was, begon het onverwacht erg hard te waaien. Als ge- volg daarvan begon de lijn onder hem woeste bewegin- gen te maken. Schulz zwaaide heen en weer, heen en weer. Op zo’n moment is de geest geneigd om te gaan doemdenken, vertelt hij. ‘Er schoot iets door mijn hoofd als: O nee, nu gaat het waaien, nu zal ik zéker val- len! En direct, in reactie op die gedachte, spande mijn lichaam zich aan.’ Hij voelde zijn spieren hard worden; iets wat hij op dat moment, met die blazende wind om

51 zich heen en die bewegende lijn onder hem, absoluut niet kon gebruiken. Net op tijd wist hij zijn geest weer onder controle te krijgen. Ineens herinnerde hij zich dat hij eerder had geslack­ lined onder winderige omstandigheden. Ook die keer waaide het hard, maar Ik beheerste mijn geest en mijn geest toch was hij in staat beheerste mijn lichaam. geweest om de slack­ line over te steken zon- der te vallen. Die herinnering bewees voor Schulz dat er nog niets verloren was. ‘Ik wist plotseling weer heel zeker: ik kan dit. En dat zinnetje bleef ik in gedachten voor mezelf herhalen: Ik kan dit. Ik heb dit al eerder ge- daan. Ik kan het weer. Ik kan dit.’ En dat was ook zo. Met iedere keer dat hij de zinnen in zijn hoofd herhaalde, voelde hij hoe zijn lichaam zich dieper ontspande. Hij merkte dat zijn spieren zach- ter werden, dat hij de controle over zijn lichaam terug kreeg, dat hij weer in staat was soepel mee te bewegen met de slackline. ‘Ik beheerste mijn geest en mijn geest beheerste mijn lichaam.’

Loslaten wat je niet nodig hebt Schulz leerde zijn geest beheersen door het toepassen van een techniek die hij beschrijft als ‘loslaten wat je niet nodig hebt’. Een techniek die volgens hem niet al- leen toepasbaar is bij het slacklinen, maar ook in andere uitdagende situaties waarbij langdurige focus vereist is. ‘Als je jezelf voor een uitdaging gesteld ziet, zoals ik wanneer ik naar de overkant van mijn band moet ba-

52 lanceren, laat dan alles los wat jou niet dient in het be- halen van je doel en neem alleen dat mee, wat je wél dient.’ Voor het slacklinen betekent dat, dat Schulz pro- beert bepaalde gedachten en emoties te vermijden. Hij heeft met zichzelf afgesproken dat hij boosheid, wan- neer iets tijdens een training niet lukt bijvoorbeeld, be- wust aan de kant schuift zodra hij het voelt opkomen. Dat geldt ook voor frustratie en onzekerheid, allemaal gemoedstoestanden die hij niet meeneemt als hij op de lijn stapt. Hij staat zichzelf tijdens het lopen niet toe om aan zichzelf te twijfelen, en ook niet om nijdig te wor- den als hij voor de derde keer van de lijn valt. ‘Daar is tijdens het slacklinen geen ruimte voor, in mijn hoofd. Wat ik ook niet bij me wil dragen tijdens het slacklinen zijn afleidende gedachten – denk daarbij aan een ge- dachte als: er staan andere mensen naar me te kijken, ik moet dit goed doen! Zodra een dergelijke gedachte in me opkomt, kap ik die af. Het is namelijk geen helpende gedachte. Ze helpt me op geen enkele manier Kalmte. Zelfverzekerdheid. Concentratie om aan de overkant te – dat is alles wat ik toelaat tijdens het komen, ze laat me al- slacklinen. leen maar aan mezelf twijfelen en haalt het plezier uit mijn sport. Het is veel behulpzamer om mijn aandacht te richten op gemoeds- toestanden die me in mijn sport dienen. Kalmte. Zelf- verzekerdheid. Concentratie – dat is alles wat ik toelaat tijdens het slacklinen.’ Het is niet eenvoudig om jezelf te verbieden bepaal- de dingen te voelen of te denken, erkent Schulz. Veel makkelijker is het volgens hem om constructieve emo-

53 ties of kwaliteiten van jezelf uit te vergroten, je hoofd te vullen met dingen die je wél wilt ervaren tijdens het werken aan je taak of uitdaging. ‘Zodra die nuttige ge- moedstoestanden de meeste ruimte van je geest inne- men, is er voor negatievere dingen namelijk geen ruim- te meer. Ik doe dat door vaak in gedachten tegen mezelf te praten op een positieve manier: ik kan dit. Alles gaat prima. Ik voel me kalm. Het gaat goed. Ik geniet hiervan.

Langdurige concentratie Naast het herhalen van positieve affirmaties en het -op zijzetten van niet-nuttige gedachten of emoties, ge- bruikt Schulz nog een andere techniek om zijn sport- prestaties te verbeteren: het trainen van langdurige concentratie. Want om zijn doelen te bereiken moet hij zich niet alleen intens concentreren, hij moet die focus ook nog eens zeer lange tijd vast kunnen houden. Soms duurt het wel 1,5 uur voordat hij een slackline is overgesto- ken. Het is daarom belangrijk voor Schulz om zichzelf te oefenen in het langdurig vasthouden van concentra- tie, omdat het anders kan gebeuren dat zijn geest hal- verwege de lijn al ‘moe’ wordt. De eerste helft van een slackline is hij meestal nog moeiteloos in staat om zijn aandacht geheel te houden bij zijn positieve gedachten, maar daarna wordt het lastiger. De aandacht verslapt en voor hij het weet schiet er toch een afleidende of nega- tieve gedachte door zijn hoofd. ‘Ik betrap mezelf erop dat ik op dat soort momenten ineens de overkant nog zo ver weg vind, en dat ik me dan afvraag of ik het wel haal. Dat is een teken dat mijn concentratie tanende is.’

54 Om de tijdspanne van zijn concentratie op te rek- ken, oefent Schulz regelmatig in niet-stressvolle situa- ties in het vasthouden van zijn focus. Daarvoor spant hij de slacklines tussen de bomen in een park, vlak bij zijn huis. Korte lijnen, waarover hij veelvuldig op en neer loopt. Op en neer, op en neer. Een uur lang, soms twee… Hij richt zijn aandacht tijdens het lopen steeds op zijn voeten, op de lijn, op zijn ademhaling, op de muziek die hij door zijn oordopjes hoort. Het lijkt op die momenten, zegt Schulz, alsof hij zich in een tunnel beweegt, waarin hij alleen nog maar zichzelf en de lijn kan zien – de omgeving is verdwenen. Door die langdu- rige focus geregeld bewust op te zoeken leert hij zijn li- chaam en geest zich volledig te concentreren zolang hij zich op een slackline bevindt. Dat maakt het makkelij- ker om dat ook te doen in zeer stressvolle situaties, zo- als wanneer hij een wereldrecord probeert te breken. In China merkte hij heel duidelijk dat zijn concen- tratietrainingen in het park een positief effect hadden gehad. Nadat hij zich heel even liet afleiden door de wind en de onzekere gedachte die daardoor werd ge- triggerd, kostte het hem weinig moeite om zijn aan- dacht weer terug te brengen naar zijn voeten, naar de lijn en naar de muziek, die hij, ook daar, beluisterde via zijn oordopjes. Daarna bewandelde hij de rest van de slackline in een optimaal positieve stemming ‘en met de meest volkomen hyperfocus die ik ooit ervaren heb’. Er kwamen alleen maar positieve gedachten bij hem op, herinnert Schulz zich. Hij glimlacht dromerig als hij aan die ervaring terugdenkt: ‘Ik voelde me er com- pleet zeker van dat ik de overkant zou bereiken. En toen ik dat daadwerkelijk had gedaan, realiseerde ik me wat

55 een enorme energie je kunt krijgen van je eigen denken.’ Je gedachten zijn een kracht – een kracht die je kan la- ten winnen, of verliezen. Die gedachtekracht van Schulz is opmerkelijk snel gegroeid, want – anders dan iemand misschien zou verwachten van een wereldrecordhouder – Schulz slack­linet nog maar een paar jaar. Hij denkt dat het hem is gelukt binnen die korte tijd de beste in deze sport te worden omdat zijn initiële vrees om te vallen hem dwong diep na te denken over angst en hoe dat gere- lateerd was aan zijn prestaties. ‘Na die eerste paar ke- ren, waarbij ik mezelf er niet van kon weerhouden om op de lijn te gaan zitten en zo een val te voorkomen, be- gon ik mezelf vragen te stellen. Wat maakt me precies zo bang? Wat maakte me even later weer rustig genoeg om weer op te durven staan? Hoe voelt mijn lichaam als ik bang word? Hoe kan ik die fysieke reacties tegen- gaan? Hoe voelt mijn lichaam als ik me kalm voel? Hoe kan ik dat bereiken terwijl ik op de highline sta?’ Dat waren diepe vragen, waar hij tot op dat moment in zijn leven nooit over had nagedacht. Maar nu dwong zijn ambitie hem ertoe. Iedere keer als Schulz op de lijn zijn balans verloor en hij zichzelf paniekerig naar de lijn voelde grijpen om te voorkomen dat hij onder de slack- line zou komen te bungelen, dacht hij na over zijn eigen angst en hoe die te leren beheersen. Zo leerde hij zich- zelf langzamerhand steeds beter kennen. Hij leerde wat hem bang maakt (moeten vertrouwen op materiaal), of nerveus (veel publiek), en vooral: hoe hij zichzelf kan kalmeren in stressvolle situaties.

56 Mentale krachten Schulz is ervan overtuigd dat die lessen hem niet alleen verder hebben geholpen in zijn sport, maar ook in de rest van zijn leven. ‘Het reflecteren op de angst die ik door de sport aan- ging, heeft me geleerd dat je in het leven zo ontzet- tend veel kunt bereiken, puur en alleen door je mentale krachten in te zetten. Daar bedoel ik niks mystieks mee. Ik bedoel ermee dat je jezelf moed in leert te praten op een manier die jou overtuigt, of dat je jezelf op een an- dere manier over je angst heen leert helpen. Maar je kunt ook dingen voor jezelf verpesten – heel veel din- gen die mislopen in ons eigen leven, zijn een gevolg van onze eigen negatieve gedachten of overtuigingen.’ Denken dat je een baan toch niet kunt krijgen, zou ertoe kunnen leiden dat je überhaupt niet durft te sol- liciteren of dat zonder enige hoop en zelfver- Het reflecteren op de angst die ik door trouwen doet, terwijl de sport aanging, heeft me geleerd dat je de baan misschien je in het leven zo ontzettend veel kunt wél had gekregen als bereiken, puur en alleen door je mentale je het met een ande- krachten in te zetten. re instelling had ge- probeerd. Dat betekent in dit voorbeeld dat je terug had kunnen denken aan eerdere banen die je wél hebt ge- kregen, dat je voor jezelf een lijstje had kunnen maken met complimenten die je ooit kreeg van eerdere colle- ga’s of werktaken die je in het verleden goed hebt uitge- voerd, en dat je jezelf nog eens zou herinneren aan die successen vlak voor je het sollicitatiegesprek in gaat. ‘Als je wenst gelukkiger te zijn, of als je stiekem droomt over een heel ander leven dan je nu leidt, dan is

57 het belangrijk om je te realiseren dat die droom werke- lijkheid kan worden als je jezelf maar goed leert begrij- pen en begeleiden. Dus: maak een serieus doel van je wens, denk na over wat jij nodig hebt om dat doel te be- reiken en probeer los te laten wat je er niet voor nodig hebt of wat je in de weg zou kunnen zitten. Dat vereist een enorme inzet, maar het zou je zomaar eens aan de overkant van de lijn kunnen brengen.’

58 Hoofdstuk 4 Arno Ilgner

‘Onderzoek je nu-motivatie.’

rno Ilgner is een van oorsprong Oostenrijkse beoe- Afenaar van de klimsport en een belangrijke pionier op het gebied van mentale klimtraining. In de jaren ze- ventig en tachtig van de vorige eeuw stond hij bekend als een dappere klimmer, iemand die veel enge din- gen durfde. Toen hij wat ouder werd, ontwikkelde hij een op ervaring gestaafde mentale trainingsmethodiek die in de klimwereld uiterst populair werd: de ‘Warrior Method’. De theorie achter die methode – Ilgner com- bineert ideeën uit de sportpsychologie met filosofieën die hun oorsprong vinden in de literatuur over histori- sche grote krijgers – beschreef hij in 2003 in het boek The Rock Warriors Way: mental training for climbers. In 2009 volgde de meer praktische gids Espresso Lessons. In beide boeken zet Ilgner een stap-voor-stappro- gramma uiteen voor het verbeteren van prestaties en

59 het overwinnen van angst en onzekerheid. Dat die boe- ken omarmd werden in de klimwereld blijkt wel uit zijn drukke agenda. De interviewafspraak voor dit boek moet maanden vooruit worden gepland. Hij wil wel eerder, zegt Ilgner, maar hij heeft gewoon echt niet ge- noeg vrije uren om met me te kunnen spreken. In het weekend ook niet? Nee, dan geeft hij clinics. De avond­ uren dan? Nee, dan schrijft hij blogs en werkt hij aan zijn website. Heeft hij dan eerder geen vakantie? Het blijft even stil, dan volgt er een zucht. Het blijkt het wachten waard, want als ik hem uit- eindelijk te spreken krijg, neemt hij geduldig de tijd om zijn visie uit te leggen. Hij denkt lang en ernstig over vragen na, voordat hij ze beantwoordt. Dat doet hij met een flink Amerikaans accent – Ilgner woont en werkt al jaren in de Verenigde staten, en in een taal die door- spekt is met managementjargon. Hij heeft het over ‘uit- dagingen’ wanneer ik hem iets vraag over slecht pres- teren, en spreekt van ‘leerkansen’ als ik iets wil weten over falen. En, waarschuwt Ilgner, eigenlijk wil hij het helemaal niet met me hebben over het onderwerp angst. Dat is al een stap te ver, vindt hij: het zou eerst moeten gaan over wat er aan die angst ten grondslag ligt. Volgens Ilgner is het namelijk niet zozeer de angst zelf die mensen hindert in het bereiken van hun doelen, maar presteren ze slecht vanwege twee andere proble- men, die zich vervolgens uiten in twijfels en frustraties. Het eerste probleem is een gebrek aan inzicht in de mo- tivatie tot verandering, het tweede probleem is een ver- keerd gerichte aandacht. Als mensen iets heel graag willen bereiken maar merken dat het niet lukt, of als ze merken dat ze iets

60 niet eens durven proberen, zullen ze dus allereerst die problemen moeten aanpakken. En dat kan, zegt Ilgner, door een analyse te maken van de motivatie die ze heb- ben om hun specifieke doel na te streven, en door het vergroten van de mentale focus op het leerproces dat hen uiteindelijk gaat helpen dat doel te bereiken.

Inzicht in motivatie Over het eerste probleem – het gebrek aan inzicht in de motivatie – zegt hij: ‘Er bestaan grofweg twee typen motivaties die kunnen leiden naar een wens om iets te bereiken. Het eerste type motivatie noem ik de “eind- motivatie”. Die heeft te maken met het einddoel op zich – een wens of verlangen voor de toekomst. Dat zijn za- ken die we ooit zouden willen hebben of kunnen, zoals het bereiken van een bepaald sportniveau of het krijgen van die mooie baan. Het tweede type motivatie heeft te maken met dingen die in het heden gebeuren, zoals mislukte klimpogingen of een saaie werkdag op kan- toor. Die wil je veranderen, daar wil je vanaf – en daar- om formuleer je een wens over hoe je dan wel gelukkig of tevreden kunt zijn. Dat noem ik de “nu-motivatie”. Dat type motivatie is een beetje een ondergescho- ven kindje bij de meeste mensen, daaraan besteden we doorgaans minder aandacht. Vaak weten mensen heel goed wat ze graag willen bereiken, maar hebben ze wei- nig inzicht in de nu-motivatie: wat maakt dat ze op dit moment in hun leven deze verandering willen? Wat is er, met andere woorden, mis met de huidige situatie? Maar als je niet helder hebt waarom je nu iets wil ver- anderen, wordt het lastig om straks je doel te bereiken.’

61 Ilgner stelt dus dat mensen zich over het algemeen vooral bezig houden met abstracte doelen die zich ver in de toekomst bevinden. We hebben bijvoorbeeld de wens om ooit professi- Eindmotivaties zijn geen effectieve oneel klimmer te wor- hulpmiddelen om er uiteindelijk onze den, of we zouden het doelen mee te bereiken. Om dromen naar liefst stoppen met onze actie te vertalen, hebben we veel meer huidige kantoorbaan aan het inzichtelijk krijgen van onze nu- en een muzikantenbe- motivaties. staan gaan leiden. Op zich is er niets mis met het nastreven van zulke einddoelen, vindt Ilgner, alleen helpen ze je niet om je dromen daadwerkelijk uit te la- ten komen. ‘Einddoel-motivaties hebben een ander nut. Ze geven je inzicht in je wensen, geven je een beeld van de activiteiten die je in de toekomst zou willen onder- nemen, van de dingen die je in je leven zou willen berei- ken. Ze laten je dromen over een gewenste toekomst, ze reflecteren wat jij van het leven hoopt en verwacht. Dat zijn belangrijke inzichten, maar eindmotivaties zijn geen effectieve hulpmiddelen om er uiteindelijk daad- werkelijk onze doelen mee te bereiken. Daarvoor bie- den ze je te weinig handvatten. Om dromen naar ac- tie te vertalen hebben we veel meer aan het inzichtelijk krijgen van onze nu-motivaties.’ Die laatste zin is belangrijk, zegt Ilgner, en hij con- troleert of ik hem wel goed heb opgeschreven, her- haalt hem voor de zekerheid nog een keer. Het bete- kent namelijk, vertelt hij, dat als we blijven hangen in het fantaseren over einddoelen, we onszelf geen realis- tische kans geven om onze wensen uit te laten komen. ‘Dat is iets dat mensen moeten inzien, anders snappen

62 ze niet waarom ik zo hamer op die nu-motivatie. Maar dit is wat er anders gebeurt: stel, je bent een amateur klimmer, en je wilt erg goed worden in de klimsport. Dat is je doel, en met dat doel kom je bij mij. Ik vraag je dan: Wat heb je daarvoor nodig, wat zijn momenteel je zwakke punten? Is er een subdoel dat jou kan helpen je voortgang te meten, bijvoorbeeld een bepaalde beklim- ming of een regionale competitie? Of, om een voor- beeld buiten de klimcontext te geven: wat moet je doen om muzikant te worden? Kun je het je permitteren je baan op te zeggen? Op dat soort vragen geven eindmo- tivaties ons geen antwoorden.’ En eindmotivaties hebben nog een tweede beper- king: ze laten ons vooral zien wat we willen, maar ma- ken niet inzichtelijk wat we niet meer willen. ‘Want waarom wil je eigenlijk beter leren klimmen? Biedt die sportieve ontwikkeling je werkelijk plezier, of vind je dat je jezelf moet verbeteren omdat je niet wilt on- derdoen voor de klimmers waarmee je traint? En waar- om ben je niet tevreden met je huidige baan? Komt je wens tot een carrièreswitch wel echt voort uit onvrede over je baan, of mis je soms iets anders in je leven dat je hoopt te vinden in een nieuwe werkomgeving?’ Een idee hebben over wat je wilt presteren is dus niet genoeg om je doel te bereiken; daarvoor moet je eerst van jezelf leren begrijpen waarom je dat precies wilt, en vervolgens moet je gaan uitzoeken hoe je je huidige si- tuatie kunt veranderen en je wens werkelijkheid kunt laten worden.

63 Verkeerd gerichte aandacht Volgens de theorie van Ilgner bestaat er nog een an- der probleem dat mensen belemmert hun doelen te be- reiken: de verkeerd gerichte aandacht waarmee we ge- neigd zijn dat doel te benaderen. Doordat we te zeer gericht zijn op het eindresultaat, vergeten we aandacht te besteden aan het leer- of veranderingsproces, waar we eerst doorheen moeten om uiteindelijk het einddoel te behalen. Dat gebrek aan doelgerichte aandacht mani- festeert zich in verwarring, stress of frustratie – en dat heeft weer negatieve impact op onze prestaties. In een artikel in een klimtijdschrift zei Ilgner hier- over eens: ‘Spanning en faalangst ontstaan doordat je je aandacht te ver vooruit, naar de toekomst laat ver­ glijden, naar dat wat je nog niet kent. En dat gebeurt ons allemaal. Herken het wanneer het gebeurt, en richt je aandacht weer op je huidige taak.’ In ons interview legt hij uit wat hij daarmee bedoelt, aan de hand van een voorbeeld. ‘Stel je een vrouwelijke klimmer voor, die de wens koestert beter in haar sport te worden. De beste, mis- schien wel! En stel je voor dat die klimster een subdoel heeft uitgekozen waarmee ze haar vooruitgang denkt te kunnen meten– Spanning en faalangst ontstaan doordat de beklimming van je je aandacht te ver vooruit, naar de een iconische berg- toekomst laat verglijden, naar dat wat je wand. Nu staat nog niet kent. ze onder aan die bergwand, vast voornemens de top te bereiken. Ze begint, en merkt dat het moeilijk gaat. Ze richt haar aandacht op het hoogste punt van de wand, en denkt aan het moment

64 dat ze klaar is met klimmen en haar succes op de top staat te vieren. Grote kans dat ze halverwege haar po- ging al ontmoedigd raakt door de verre afstand die ze nog moet overbruggen en daardoor overweldigd wordt door twijfels aan haar eigen kracht en techniek. Vervol- gens wordt ze bang, gaat ze sneller en oppervlakkiger ademhalen, raken haar armspieren verzuurd en voelt ze zich uiteindelijk gedwongen om haar klimpoging op te geven.’ Een dubbele gemiste kans, stelt Ilgner. ‘Want ze be- reikte de top niet door haar verkeerd gerichte aandacht, en ze heeft ook nog eens niet optimaal gebruik gemaakt van de gelegenheid om zich te oefenen in haar klim- vaardigheden.’ Daarmee bedoelt Ilgner niet alleen de fysieke vaardigheden van de klimster, maar vooral ook haar inzicht in haar eigen angsten en de manier waar- op ze die (niet) kan beheersen als het erop aankomt. ‘Door overmatig gefocust te zijn op de top, vergat de klimster te letten op de stukken rots voor haar neus. Ze merkte ook niet op hoe ze zich omhoog bewoog. Ze was zich niet bewust van de dingen die ze fout deed, of juist goed. Van de exacte momenten waarop ze bang werd, of ontmoedigd raakte, en de redenen daarvoor. En doordat ze die kennis in deze route niet heeft ver- zameld, kan ze ook niet groeien in haar sport. Daarom zal ze bij de eerstvolgende beklimming weer voor ver- gelijkbare problemen komen te staan.’ Voor de klimster was het veel nuttiger geweest als ze had geprofiteerd van het leerproces dat de beklim- ming had kunnen zijn. ‘Dus niet omhoog staren,’ advi- seert Ilgner, ‘niet denken: oei wat is die top nog ver, ik weet niet of ik dat wel ga volhouden, maar de aandacht

65 geconcentreerd blijven richten op het kleine stukje rots om je heen. Kijk waar je je hand of voet moet plaat- sen, om weer één stapje hoger te komen. Haal vervol- gens diep adem, door je mond. Merk op hoe snel je hart klopt. Kun je je nog meer ontspannen? Richt je aan- dacht op je lichaam, op de eerstvolgende beweging die je moet maken – niet verder! Als je hartslag redelijk traag is, je ademhaling regelmatig en niet te snel, kun je weer kijken of je een stukje verder omhoog kunt ko- men. En halverwege die bergwand, op het moment dat de twijfel de klimster begon te overvallen, had ze moe- ten pauzeren en nadenken over vragen als: Wat maakt dat ik deze beklimming zwaar vind? Wat zijn dus mijn tekortkomingen als klimmer, waar moet ik nog aan werken om beter in deze sport te worden? En wat daar- van zou deze route mij kunnen leren?’ Geen simpel te beantwoorden vragen, opper ik, vooral niet voor mensen die zich in een penibele of on- comfortabele situatie bevinden, en verlangen naar een snelle oplossing. ‘Nee,’ geeft Ilgner toe, ‘maar ik beloof ook geen short-cut naar suc- Ik geloof dat angsten, twijfels en zelfs ces. Ik geloof dat ang- onsuccesvol zijn, ons een mogelijkheid sten, twijfels en zelfs bieden onszelf te ontwikkelen. Maar dan onsuccesvol zijn, ons moet je wel gebruik van ze maken. een mogelijkheid bie- den onszelf te ont- wikkelen. Uiteindelijk helpen die ervaringen je beter te worden dan je nu bent. Maar dan moet je wel ge- bruik van ze maken, en daarvoor is het nodig om op ze te reflecteren, er niet voorbij te haasten maar erbij stil te blijven staan en ze te onderzoeken.’ Onderzoek

66 dat al begint voordat je in actie komt, onderstreept de coach: ‘want de klimster had voor ze haar keuze voor deze bergwand maakte, natuurlijk al diep moeten na- denken over haar nu-motivatie. Weet je nog? Daar be- gon mijn stappenplan mee, dat doe je altijd als eerste. Waarom wilde ze specifiek deze berg beklimmen? Wil ze zich wellicht bewijzen tegenover klimmers die haar voorgingen? Want als dat is wat haar drijft, dan klopte haar einddoel niet. Dan heeft ze dat verkeerd geformu- leerd, want dan is het schijnbaar niet haar wens om be- ter te leren klimmen, maar hoopt ze eigenlijk beter te leren klimmen dan haar medesporters. Dat is iets heel anders! Of beschouwt ze deze bergwand werkelijk als een geschikt trainingsonderdeel, omdat het van haar een specifieke techniek vergt die ze wil oefenen? Het beantwoorden van deze vragen is cruciaal, want als ze inzicht krijgt in haar nu-motivatie, zal ze strategischer uitdagingen aangaan en gemakkelijker haar einddoel bereiken.’ Zijn methode vergt behoorlijk wat geduld, moeite en analytisch vermogen. Maar dan heb je ook wat, be- looft Ilgner: ‘Als de klimster dat kan opbrengen, zal ze uiteindelijk niet alleen die bergtop bereiken, maar ook een veel betere klimmer worden. Dát is wat de Warrior Methode te bieden heeft.’

Klimmers en niet-klimmers Hoewel hij zijn methode in eerste instantie specifiek ontwikkelde voor klimmers, raakte hij er de laatste ja- ren van overtuigd dat dezelfde methode ook goed toe te passen is op situaties buiten het klimmen.

67 ‘Mijn stappenplan kan ieder mens dat ernaar streeft zijn prestaties te verbeteren door zijn mentale kracht in te zetten, helpen. Het helpt inzicht te krijgen in onze wensen en verlangens, het helpt je begrijpen hoe je mo- tivatie om een bepaald doel te willen bereiken gerela- teerd is aan angst en twijfel, en het leert je hoe je die angst kan overwinnen zodat je uiteindelijk kan komen tot de beste prestaties van je leven. Dat zijn niet alleen nuttige lessen voor rotsklimmers die beter willen wor- den in hun sport, maar bijvoorbeeld ook voor mensen die zich ongelukkig voelen met hun huidige baan. De Warrior Methode kan hen helpen hun leven te her-eva- lueren en het een nieuwe kant op te sturen.’ Het lijkt misschien alsof er een enorm verschil be- staat tussen een carrièretwijfel en de paniekaanval die een klimster krijgt terwijl zij zich op honderden me- ters hoogte bevindt, maar in wezen valt dat wel mee, stelt Ilgner. ‘In beide situaties bevind je je op een pad, zo moet je dat voor je zien. Je wilt van waar je nu bent naar een andere plek. Een betere, mooiere plek. En in beide situaties is het, om dat doel te bereiken, van groot belang om de aandacht niet op het einddoel – die nieu- we baan of de bergtop – maar juist op het huidige mo- ment te richten. Ten eerste dus door na te denken over je nu-motivatie – waarom wil ik daarheen, wat is er ei- genlijk mis met mijn huidige locatie? Dat helpt je je doel helder te formuleren, en om passende subdoelen te kiezen. Ten tweede door te focussen op de acties die je moet nemen om het doel te bereiken. Dat is niet iets wat de meeste mensen van nature doen – klimmers en niet-klimmers hebben dat met elkaar gemeen.’ In het geval van een man die ontevreden is over zijn

68 saaie kantoorbaan, zal de aandacht zich typisch rich- ten op een geromantiseerde toekomst waarin een span- nend bestaan als muzikant zijn leven ten positieve zou hebben veranderd. Zonde van de tijd, vindt Ilgner: ‘Het helpt hem niet om te dagdromen over optredens en groupies. Dat is weliswaar vaak wat mensen doen die ontevreden zijn over hun huidige leven – urenlang dag- dromen over “iets anders dat alles beter zal maken”, maar dat zal hun geen gelukkiger leven bieden. Mis- schien komt hun ontevreden gevoel namelijk niet voort uit hun huidige werk, maar uit iets anders dat hen ge- frustreerd of onzeker maakt.’ Dat gebeurt vaak, weet de coach. Hij sprak veel men- sen die ten onrechte hun baan de schuld van hun on- tevredenheid geven. Na lang praten bleek dan dat het niet het type werk is dat iemand doet, dat hem of haar ongelukkig maakt, maar een relatief klein probleem op dat werk. Dan hoeft zo iemand dus niet van baan te ver- anderen, maar is het alleen nodig dat kleine probleem op de werkvloer op te lossen. ‘Of, wat ook kan, is dat het ongelukkige gevoel wordt veroorzaakt door een ge- mis dat is ontstaan op een ander vlak in iemands leven; misschien speelde de man in zijn studententijd in een bandje, maar heeft hij het samen muziek maken aan de wilgen gehangen toen hij aan zijn carrière begon en mist hij het tegenwoordig om zich creatief te kunnen uiten. Toch krijgt die kantoorbaan de schuld van zijn ongeluk en zoekt hij de oplossing in een carrièreswitch. Die geen oplossing biedt, want die nieuwe baan brengt niet per se waardering of creativiteit in het leven van de ongelukkige. Zelfs als het hem lukt om muzikant te worden, is het namelijk helemaal niet gezegd dat hij in

69 een succesvolle band komt te spelen. Veel waarschijn- lijker is het dat hij eindigt als covermuzikant op feesten en partijen.’ Hij glimlacht veelbetekenend. ‘Als deze man dus werkelijk een positieve verandering in zijn leven teweeg wil brengen, kan hij maar beter eerst heel serieus re- flecteren op zijn huidige werksituatie, en wat het daarin precies is dat hem ongelukkig maakt.Anders maakt hij misschien de fout van zijn leven.’

Dagdromen Als de man grondig onderzoek heeft gedaan naar zijn nu-motivatie en daaruit concludeert dat hij ongelukkig wordt van zijn huidige baan en dat het muzikantenbe- staan hem gelukkig zal maken, wordt het tijd voor stap twee uit de methode van Ilgner. De volgende fase in een succesvol veranderingsproces bestaat uit het opbreken van het te beogen doel, in kleine stukjes. Dat voorkomt dat het einddoel hopeloos ver weg lijkt – in plaats daar- van wordt het haalbaar om kleine tussendoelen te be- reiken. ‘Fantaseren over iets wat ver weg en onbekend is, verlamt. Als de man blijft dagdromen, zit hij over tien jaar nog ongelukkig te wezen op zijn bureaustoel. Hij moet voor zichzelf concreet maken welke stappen hij moet nemen om straks in die band te spelen. Mis- schien kan hij beginnen met het nemen van (extra) mu- zieklessen, of in zijn weekenden in een amateurband beginnen te spelen. Hij kan optredens gaan proberen te regelen, of een single opnemen en die naar radiostati- ons sturen. Hij kan misschien minder dagen op kantoor gaan werken, en meer tijd besteden aan zijn muziek.

70 Zo kan hij zijn muzikale vaardigheden verbeteren, en ondertussen onderzoeken of de gedroomde baan hem werkelijk zal bieden wat hij ervan hoopt.’ Het kan natuurlijk zo zijn dat het de man ondanks al zijn inspanningen toch niet lukt om zijn droom waar te maken. Ilgner benadrukt dan ook dat zijn methode geen garantie voor succes is. Soms kiezen mensen nu eenmaal doelen die onhaalbaar zijn, zegt hij, omdat ze vaardigheden missen die ervoor nodig zijn (niet ieder- een kan professioneel klimmer of muzikant worden!), of omdat de omstandigheden in hun leven het niet toe- staan een doel te bereiken (denk aan ziekte, of mis- schien beschikt iemand niet over voldoende financiële middelen). Dan helpt zelfs zijn analytische twee-stap- penplan niet. ‘Het gebeurt regelmatig in een mensenleven dat we uitdagingen aangaan die gewoon te hoog gegrepen blij- ken te zijn. Ook dat hebben klimmers en niet-klimmers met elkaar gemeen! Ik adviseer daarom alle warriors, of ze nu op een verticale route klimmen of een horizon- taal pad bewandelen, om hun wenselijke eindresultaat niet te beschouwen als een vast gegeven, maar eerder als een mogelijke uitkomst van een leerproces. On- derweg naar dat gewenste doel kunnen ze momenten van reflectie inbouwen, waarop ze opnieuw onderzoek doen naar hun motivatie, en kijken hoe het staat met de voortgang.’ Klimmers kunnen dat heel letterlijk doen: die kun- nen onderweg tijdens een klimtocht van tevoren met zichzelf afspreken op welke plekken op de rots ze zul- len pauzeren. Als ze aangekomen zijn op zo’n punt heb- ben ze niet alleen de kans om bij te komen van de geda-

71 ne inspanning, maar ook om erop te reflecteren – hoe ging het tot nu toe? Leer ik hier nog wel iets uit, of wil ik alleen maar doorzetten omdat ik van mezelf niet mag opgeven? Het kan zijn, opper ik, dat de klimster uit zijn voor- beeld er zo achter komt dat zij gewoon niet sterk of le- nig of vaardig genoeg is om haar route uit te kunnen klimmen. ‘Ja, dat kan,’ zegt Ilgner onverstoorbaar posi- tief, ‘en dan moet ze het gewenste einddoel herdefini- ëren. Misschien moet ze die top niet willen bereiken, maar de rotswand gebruiken om een bepaalde klim- techniek te oefenen. Wie weet, als ze zichzelf daarin ontwikkelt, kan ze de top over een jaar wél bereiken.’ En de man die van beroep veranderde kan met zich- zelf een datum afspreken waarop hij terugblikt op zijn eerste maanden of weken als parttime covermuzikant. Het kan dat hij op zo’n moment aan zichzelf moet toe- geven dat zijn carrièreswitch hem niet gelukkiger heeft gemaakt. En dan moet ook hij zijn doel opnieuw gaan definiëren. Maar, waarschuwt Ilgner, dat betekent niet dat de keus van de man om muzikant te worden, of dat de be- slissing van de klimster om de iconische bergwand te proberen te beklim- Falen is onderdeel van ons normale men, een verkeerde ontwikkelingsproces, het is de manier is geweest. ‘Welnee! waarop mensen groeien. Ze hebben dank- zij deze ervaringen meer geleerd over zichzelf en de situatie waarvoor zij kozen. Dat zal ze helpen bij een volgende beslissing en het opnieuw formuleren van doelen. Ze snappen nu be- ter wat bij ze past, wat ze werkelijk willen en wat daar-

72 voor nodig is. Van gedachten veranderen of terugko- men op eerdere beslissingen is dus in mijn optiek géén falen! Het is onderdeel van ons normale ontwikkelings- proces, het is de manier waarop mensen groeien. Een makkelijkere weg is er niet. Als je dat gaat inzien, gaat het nooit meer over wel of niet succesvol zijn, of over bang zijn of dapper, maar altijd over groei en transfor- matie.’

73 Catherine Destivelle op een ontspannen moment tijdens een alpinetocht.

(Jaartal onbekend.) © Rene Robert. Hoofdstuk 5 Catherine Destivelle

‘Verzamel een team van experts om je heen.’

atherine Destivelle wordt internationaal erkend en Cbewonderd als een van de avontuurlijkste vrouwelij- ke alpinisten die er de afgelopen decennia hebben ge- leefd – en nog steeds leven, al scheelde dat in het geval van Destivelle niet veel. Haar precieze leeftijd, daar blijft de Française liefst wat vaag over. Wat we wel mogen weten, is dat ze werd geboren in Parijs en al op jonge leeftijd begon met klimmen op de rotsen van Fontainebleau – een uitgestrekt bosgebied aan de randen van de Franse hoofdstad. Al in haar vroege tienerjaren was ze in staat om in- gewikkelde beklimmingen uit te voeren – dingen die anderen niet lukten, lukten haar wel – en op haar ze- ventiende beklom ze een aantal van de hoogste bergen in de Franse Alpen.

75 Wereldkampioen Destivelle was dus duidelijk getalenteerd, maar haar ambities waren breder dan het klimmen. Ze wilde fy- siotherapie studeren. Dat deed ze en gedurende haar studiejaren hield ze dan ook minder tijd over om de bergen in te gaan. En toch bleef de bergsport voor haar onweerstaanbaar. Met haar diploma inmiddels op zak begon ze mee te doen aan sportklimwedstrijden die er in haar regio georganiseerd werden. Met succes: Desti- velle werd meerdere malen op rij wereldkampioen. Het meedoen aan wedstrijden bewees haar dat ze goed was in wat ze deed (‘ik begreep dat ik echt wel talent had voor het klimmen’), maar het steile sportklimmen was voor haar niet de interessantste tak van de sport. Ze wilde de toppen beklimmen die ze vroeger vanuit het raam van het vakantiehuisje op het Franse platteland in de verte kon zien liggen. En al die toppen die nog veel verder weg lagen. Dat verlangen won het van haar fasci- natie voor de menselijke fysiek en ze legde zich profes- sioneel toe op bergbeklimmen. Destivelle beklom onder andere de klassieke noord- zijden van de Eiger, ze beklom de Matterhorn en ze be- klom de Grandes Jorasses. Als ik de lijst met haar prestaties oplees om te con- troleren of ik alle feiten goed op een rij heb, onderbreekt ze me met een verlegen glimlach en een wapperende hand, alsof ze mijn woorden letterlijk weg wil wuiven. ‘Ja, ja,’ mompelt ze, ‘zo klopt het geloof ik wel, hoor. En het is ook niet erg als je er een vergeet. Trouwens, er za- ten best wat beklimmingen tussen die technisch hele- maal niet zo moeilijk waren. Als ik ze kon doen, kun- nen veel anderen het ook.’ De bescheidenheid van de

76 Franse klimster is onterecht, maar lijkt niet gespeeld – nog verschillende keren in het gesprek zal ze zeggen dat het allemaal niet zo veel voorstelt, wat zij heeft gedaan. ‘Mijn tienerzoon vindt het wel stoer dat ik er beroemd mee ben geworden, maar voor hem ben ik gewoon zijn moeder. Hij is meer geïnteresseerd in zijn gitaar dan in mijn klimmen.’ En dat lijkt ze wel zo prettig te vinden. Toch moet het gezegd: haar beklimmingen wor- den niet alleen algemeen beschouwd als extreem zwa- re prestaties omdat Destivelle ze deed in het winter- seizoen, maar ook omdat ze dat alleen deed: zonder touwgroep, zoals veel gebruikelijker. Ze bereikte de toppen dus zonder de hulp van medeklimmers en meestal ook zonder gebruik te maken van veiligheids­ touwen. Liever gebruikte ze haar lichaam, en plaatste ze waar nodig een zekeringshaak. Die eenzame solo-expedities, daar bleek ze een voorliefde voor te hebben. Er volgden er meer, waaron- der een beklimming van meer dan elf dagen in de Fran- se Alpen. Ook beklom ze bergtoppen in Afrika en het Midden-Oosten, waaronder de meer dan 6000-meter hoge Nameless Tower in Karakoram (Pakistan). Andere beklimmingen deed Destivelle samen met een of meer- dere klimpartners.

Eenzaam en gevaarlijk Niet alle beklimmingen van Destivelle waren succesvol. Soms moest ze halverwege een tocht terugkeren van- wege noodweer. Ook op andere manieren waren haar expedities vaak gevaarlijk: in 1985 brak de Française haar rug en bekkenbodem na een val van 35 meter in

77 een gletsjerspleet. Nog geen tien jaar later viel ze twin- tig meter naar beneden van een bergtop in Antarctica, met een open botbreuk van haar scheenbeen als gevolg. Zij en haar klimpartner Ik ben nooit bang geweest om de expertise moesten honderden van anderen te gebruiken voor mijn solo meters afdalen zon- expedities. Daarom slaagde ik erin om der hulp; daarna moest mijn doelen te bereiken. Destivelle nog een rui- me drie dagen overle- ven in de ijzige kou, in een simpel tentje in het basis- kamp, voordat ze werden gered. Haar vele eenzame en gevaarlijke avonturen trokken de aandacht van een breed publiek – Destivelle stond in Franse kranten en speelde de hoofdrol in verschillen- de klimfilms. Meestal ging het in die artikelen en films over haar solo beklimmingen van moeilijke bergtop- pen. Het publiek was erdoor gefascineerd, wilde weten hoe dat is, zo lang tegen de elementen te moeten vech- ten, helemaal alleen op een besneeuwde top, in con- stant gevaar door extreem lage temperaturen of een storm, die ieder moment kan opsteken. De bergen zijn grillig en wat kun je dan beginnen, in je eentje? Desti- velle reageert daar nuchter op. ‘Nou, van alles. Ik wist precies wat ik deed, ik ben nou eenmaal goed in door- zetten.’ En, misschien wel het belangrijkste geheim van haar succes: juist deze einzelgänger beweert dat ze haar hoge doelen heeft kunnen bereiken ‘dankzij mensen die me steunden en adviseerden op mijn tochten – soms zelfs zonder dat zij het wisten. Ik ben nooit bang geweest om de expertise van anderen te gebruiken voor mijn solo expedities. Daarom slaagde ik erin om mijn doelen te

78 bereiken.’ Want het beklimmen van een berg doet ze weliswaar meestal alleen, maar in gedachten loopt er wel degelijk een team vol medeklimmers met haar mee, vertelt Destivelle. ‘Alleen weten die dat zelf niet!’ Ze legt uit: ‘Voor de buitenwereld lijkt het beklim- men van een berg, op de manier waarop ik dat doe al- thans, inderdaad een eenzaam proces. En voor een deel klopt dat beeld. Ik klim het liefst solo, dat betekent dat ik mijn eigen doel bepaal en mijn eigen route, en dat ik in mijn eentje verantwoordelijk ben voor mijn veili- ge terugkeer. Ik kies de berg die ik wil gaan beklimmen, ik bereid mijn eigen lichaam en geest voor op de be- klimming, ik pak mijn eigen rugtas in, ik bepaal hoeveel eten en materialen ik mee zal nemen en ik wandel ver- volgens die berg op. Niemand die me volgt. Maar dat betekent niet dat ik tijdens al die handelingen geen ge- bruik maak van de inzichten of de hulp die anderen me te bieden hebben. Voor iedere moeilijke tocht win ik in- formatie in bij een team van experts. En in mijn hoofd wandelen al die mensen en hun tips met me mee. Ster- ker nog: zonder die mensen om me heen had ik een paar van mijn beklimmingen waarschijnlijk niet suc- cesvol kunnen afronden.’

Sterspeler Deze keer is haar bescheidenheid deels terecht. Uit on- derzoek van Amerikaanse en Britse wetenschappers naar ‘sterspelers’ in basketbalteams blijkt dat hun suc- ces zelden alleen wordt bepaald door hun talent, maar vooral ook door de steun die ze krijgen van hun team- leden. Datzelfde geldt voor erg succesvolle medewer-

79 kers in een zakenomgeving. ‘Met andere woorden,’ con- cludeerde onderzoeker Mark de Rond, ‘de organisatie is dank verschuldigd aan haar sterspeler, maar de sterspe- ler ook aan de organisatie, want die maakt het mogelijk dat de speler zo goed kan presteren.’ Voor Destivelle begint het ‘samenwerken’ met haar ‘teamgenoten’ steevast met het inwinnen van informa- tie die door anderen is opgeschreven of anderszins is gedocumenteerd. Ieder jaar selecteert ze een à twee klimdoelen voor zichzelf – bergtoppen die ze wil bereiken. Die selectie maakt ze op basis van verschillende criteria. Destivel- le heeft een voorkeur voor bepaalde klimstijlen, daar- om kiest ze het liefst voor die beklimmingen waarbij ze die kan gebruiken. En ze vindt het leuk om verschil- lende typen beklimmingen te doen, zodat ze variatie in haar klimactiviteiten houdt, dus ook dat weegt mee in de selectie van haar doelen. Maar misschien wel de be- langrijkste overweging om een specifieke tocht te wil- len maken, komt voort uit de verhalen van andere alpi- nisten over een bepaalde berg. ‘Er zijn zo veel boeken geschreven over bijzondere bergbeklimmingen, met name over tochten die erg zwaar bleken en niet zelden dramatisch afliepen voor de klimmers. Er bestaan in- middels klassiekers onder de bergtochten, ook zeer ge- vreesde...’ Door die spannende verhalen droomde ze als jong meisje al van bepaalde bergtoppen en besloot ze uiteindelijk haar hart achterna te gaan, de bergen in. Alle beklimmingen die Destivelle in haar leven heeft gedaan, werden ooit geïnspireerd door de pogingen of verhalen van andere klimmers. Als ze eenmaal haar keus voor een bepaalde beklim-

80 ming heeft gemaakt, maakt ze nog veel gerichter ge- bruik van de kennis van anderen. Ze bekijkt foto’s die andere bergbeklimmers maakten om te zien hoe de berg gevormd is, ze bestudeert hun reisverslagen om te kunnen inschatten waar de wind weleens op kan ste- ken, of waar er kans is op rotsval. Ze leest artikelen in bergsporttijdschriften over de pogingen van haar voor- gangers en ondervraagt klimmers die al eens een po- ging waagden. Dat laatste doet Destivelle trouwens zónder erbij te vertellen dat ze zelf ook voornemens is een poging te wagen. Ze is geïnteresseerd in de ervaring van de ander, wint informatie in, maar onthult daarbij haar eigen dro- men niet. Zou ze dat doen, dan zou ze daar zelf maar nerveus van worden, verklaart ze. ‘Dan gaan die ande- ren zich er ineens mee bemoeien, je volgen, meekijken of het lukt – dat maakt voor mij de druk te hoog.’

Creativiteit versus dominantie Die ervaring komt vaker voor onder mensen die in een team moeten werken. Waar vroeger werd aangenomen dat samenwerken productiever is dan in je eentje aan de slag zijn, wees later onderzoek uit dat dat vaak he- lemaal niet het geval is. Sterker nog, decennia aan on- derzoeken tonen aan dat individuen bijna altijd be- ter presteren dan groepen op het gebied van kwaliteit en kwantiteit – en dat groepsprestaties verslechteren naarmate de omvang van de groep groeit. Dat komt, onder meer, omdat de creativiteit van wat introvertere mensen wordt ondermijnd door de dominante aanwe- zigheid van andere, extravertere ‘teamspelers’.

81 De terughoudende Destivelle merkt dat ook: als an- deren haar tijdens een beklimming adviezen geven, is ze soms geneigd zich te laten opjagen en dat komt haar concentratie niet ten goede. Daarom kiest ze er- voor haar ‘hulpteam’ in te zetten zonder de leden over haar plannen te vertellen. Dankzij hun verhalen leert ze stukje bij beetje een berg al theoretisch kennen, maar hoeft ze niet met hen in discussie te gaan. ‘Ik kom te weten waar zich de moeilijke passages be- vinden, waar het weer snel om kan slaan, waar ik op moet passen voor losse stukken rots en waar mijn voor- gangers in de problemen kwamen. Dat soort gedetail- leerde informatie helpt mij een plan van aanpak op te stellen voor mijn eigen tocht. Een plan dat mij aanstaat en kloppend lijkt, dat past bij mijn manier van klim- men.’ Vervolgens wint ze nóg specifiekere informatie in, ditmaal op het vlak van het materiaal dat ze mee moet nemen. Dat doet ze met behulp van wat ze haar ‘direc- te klimnetwerk’ noemt, mensen die ze persoonlijk kent en die op de één of andere manier betrokken zijn bij de klimsport. Sommigen klimmen of klommen zelf, ande- ren produceren materialen die handig kunnen zijn tij- dens het klimmen, zoals warme kleding, karabijnhaken, touwen of gedroogd voedsel. Aan hen vraagt ze tips en suggesties: - Welke spullen kan ze het beste meenemen? - Hoe licht of zwaar bepakt zou haar bagage moeten zijn? - Welke touwen neemt ze mee? - Wat laat ze deze keer juist thuis?

82 Eigenlijk, mijmert ze, zou ze dit gedeelte van haar voor- bereidingen misschien best alleen kunnen doen. Ze is er inmiddels ervaren genoeg voor. Even denkt ze na zonder iets te zeggen, haar ogen draaien naar boven, naar de lucht boven haar. Maar dan is het antwoord on- verwacht en vastberaden: ‘Nee. Ik wil er zeker van zijn dat ik niets vergeet, niets over het hoofd zie. In de klim- sport is er geen ruimte voor fouten en dus maak ik lie- ver gebruik van de kennis van mijn team van experts.’ En nog steeds vertelt Destivelle deze mensen het liefst niets concreets over haar eigen klimplannen. ‘Dan kan ik mij niet langer concentreren op wat me te doen staat, of voel ik me gedwongen sneller op pad te gaan dan wanneer ik voel dat ik er klaar voor ben. Nee, liever vertel ik de mensen uit mijn netwerk niet precies wat ik ga doen en ook niet wanneer. Ik houd het liever een beetje vaag, maar geef nét genoeg informatie om van hen relevante tips te kunnen ontvangen. Dat zou ik iedereen die een doel wil bereiken aanraden: win nut- tige informatie in van ervaren experts, maar vertel an- deren niet precies wat je van plan bent. Bescherm jezelf en zorg dat je je plan kunt uitvoeren op jouw tempo en voorwaarden. Zij mogen adviseren, jij bepaalt.’ Op basis van al die tips en suggesties stelt de klim- ster vervolgens een plan van aanpak op. Ze denkt na over geschikte uitrustpunten onderweg en berekent hoeveel uren daartussen zitten, maakt een lijst van ma- terialen waarvan ze nu weet dat ze ze nodig zou kunnen hebben, denkt na over de hoeveelheid eten en drinken die ze mee zal dragen. Over werkelijk ieder detail denkt ze na, net zo lang tot het lijkt alsof ze de tocht al meerdere malen heeft

83 gelopen, al is het dan alleen maar in haar hoofd. Pas als ze, op basis van alles wat ze van anderen heeft op- gestoken over de bergtocht, zeker weet dat ze aan alles heeft gedacht om de tocht tot een goed einde te kun- nen brengen, acht ze zich er klaar voor en gaat ze daad- werkelijk op pad. Op zo’n moment is ze ook niet meer bang of nerveus. Ze weet precies wat haar te wachten staat. En hoewel het team van experts dat haar daarbij zo goed hielp, zich op dat exacte moment niet bewust is van hun eigen rol, vormen zij voor Destivelle toch een stok achter de deur. ‘Want ze weten misschien niet wanneer ik vertrok- ken ben, of welke bergtop ik wil bereiken; de mensen die ik het hemd van het lijf heb gevraagd over een be- paalde passage, vermoeden natuurlijk heus wel dat ik me aan het voorbereiden ben op een nieuwe beklim- ming. En puur de gedachte dat ze me ervan verden- ken dat ik weer bezig ben met een nieuw klimproject, sterkt me soms tijdens mijn solo beklimmingen. Als ik het moeilijk krijg, denk ik daaraan. Het is dan net als- of ik een team achter me heb wandelen en voor hen al- leen al wil ik het niet opgeven! Het klimmen zelf is een eenzaam proces, maar je hebt de aanmoedigingen van anderen nodig om het zelfvertrouwen en doorzettings- vermogen te behouden dat je nodig hebt om de top te bereiken.’

Groepsdruk De positieve kracht van groepsdruk ervoer Destivelle het sterkst toen ze in 1991 een nog niet eerder beklom- men route op de Aiguille du Dru wilde volgen, waar-

84 voor zij elf dagen in haar eentje onderweg zou zijn. Ze vond het een erg zware beklimming, met name omdat de bewegingen die ze moest maken erg repetitief wa- ren. Om op de rotswand omhoog te komen was het na- melijk vereist dat ze steeds haken in de rots timmerde, waaraan ze zichzelf kon zekeren en zo veilig kon stijgen. Urenlang achter elkaar maakte ze dezelfde hamerende beweging. Het was fy- Klimmen zelf is een eenzaam proces, siek uitputtend en men- maar je hebt de aanmoedigingen van taal dodelijk saai. Als anderen nodig om het zelfvertrouwen en het donker werd, rust- doorzettingsvermogen te behouden dat je te ze met in haar hoofd nodig hebt om de top te bereiken. nog het kloppende ge- luid van de hamer, haar armen brandend van de spierpijn. ‘Het voelde alsof er geen einde aan kwam,’ herinnert Destivelle zich, ‘elke dag maar weer door te gaan en dóór.’ Het kostte haar, voor het eerst in haar klimcarrière, moeite om haar motivatie niet kwijt te raken. Steeds sterker vroeg ze zich af waarom ze nu precies dit project had geselec- teerd, en of ze niet beter zou kunnen opgeven. Het leek na een aantal dagen een absurd plan om dit te willen voortzetten. Het enige wat ze kon doen om haar moti- vatie hoog te houden, was stoppen met nadenken over de mogelijkheid om te stoppen. Gewoon: einde discus- sie, dóórgaan. En dat werd makkelijker zodra ze dacht aan haar team van experts. Bij hoge uitzondering had Destivelle die keer name- lijk een aantal mensen wél verteld over haar plannen voor deze solo beklimming. ‘Ik vertelde er een beetje over en maar aan een paar mensen. Dat vond ik span- nend, maar ik deed het expres, omdat ik van tevoren al

85 vermoedde dat ik deze tocht echt erg zwaar zou gaan vinden. Misschien wel zwaarder dan alles wat ik daar- voor had gedaan. Mijn team van experts liet ik die keer dus bewust als supporters fungeren. Ze waren fysiek niet bij me tijdens de beklimming, maar toch kon ik hun aanwezigheid voelen. Alsof ze over mijn schouder meekeken, me aan- moedigden. Ik wilde hen niet teleurstellen, dus ik bleef timmeren, ik bleef verder klimmen. Tijdens die solo be- klimming bleek die indirecte groepsdruk onontbeerlijk om de top te bereiken.’ Maar de prestatie was natuur- lijk van haar, en de route kreeg dan ook haar naam: de ‘Destivelle Route’ zou het eerste rotsgedeelte ter wereld worden dat naar een vrouw genoemd werd. ‘Ja, dat is ook zo,’ zegt Destivelle zachtjes. ‘Leuk, maar ook weer niet zo belangrijk. Zoveel rotsen, zoveel namen…Wat is je volgende vraag?’

Stompzinnige fout Vragen over dingen die mislukken, die vindt ze duide- lijk makkelijker te beantwoorden. Over de keren dat Destivelle niet alleen haar succes, maar soms zelfs haar leven dankte aan de hulp van anderen, vertelt ze met smaak. ‘De val die ik maakte tijdens een beklimming in 1996 had ik bijvoorbeeld niet overleefd zonder de hulp van mijn toenmalige vriend en klimpartner, Eric De- Kamp. We waren samen in Noord-Antarctica en we waren bezig aan wat een succesvolle beklimming leek te worden. We gebruikten een touw tijdens de tocht – iets wat ik niet zo vaak deed tijdens alpine beklimmin- gen – en ik voelde me daardoor erg veilig.’

86 Té veilig, misschien wel. Destivelle maakte, naar ei- gen zeggen, een stompzinnige fout toen zij en DeKamp boven op de top arriveerden. ‘We waren bezig foto’s te nemen, ik bewoog te snel en keek niet goed waar ik mijn voeten neerzette. Ik zette een stap naar achteren, verloor mijn balans en viel achterover. Van de bergtop af. Ik schreeuwde naar Eric: “Het touw, pak Naarmate ik daar langer aan dat touw het touw!” Dat deed bungelde, raakte ik er steeds meer van hij razendsnel, maar overtuigd dat ik zou overlijden op die berg. toch viel ik twintig meter naar beneden voordat hij mijn val kon breken. Ik hing aan het touw met een open botbreuk in mijn been. Ik keek naar de wond en ik realiseerde me dat ik dankzij Eric nog leef- de, maar ik wist ook dat er een kans bestond dat ik als- nog dood zou gaan. Antarctica is geen fijne plek om ge- wond te zijn. We bevonden ons kilometers ver van de bewoonde wereld. Het zou al anderhalf uur vliegen met een helikopter zijn, voor we een hulpdienst zouden be- reiken en we hadden natuurlijk geen helikopter. We hadden zelfs geen mobiele telefoon of walkietalkie; we waren écht helemaal alleen. Het was een zorgwekken- de situatie. Naarmate ik daar langer aan dat touw bun- gelde, raakte ik er steeds meer van overtuigd dat ik zou overlijden op die berg. Ik kon niet klimmen met een ge- broken been, hoe kon ik daar weg komen?’ Haar klimpartner stelde voor dat ze samen zouden afdalen, met behulp van hun touw. Hij zou telkens an- kerpunten bouwen en haar een stuk laten zakken aan het touw, om haar vervolgens achterna te klimmen. Een lastige en niet ongevaarlijke exercitie, maar ze hadden

87 geen andere keus, en dus besloten ze het te proberen. Het ging, maar het was niet makkelijk. Het touw dat de klimmers bij zich hadden was re- latief kort, dus na elke twintig meter moest DeKamp stoppen met het laten zakken van Destivelle, en moest zij een nieuw ankerpunt in de rots bouwen. Vervolgens klom hij daarnaartoe, waarna hij haar verder naar be- neden liet zakken. Het kostte het duo zestien uur voor ze beneden waren. Destivelle herinnert zich nog goed hoe bang ze al die tijd was, omdat ze niet zeker wist of ze het zou ha- len. Ze was zich bewust van de ernst van haar verwon- ding, en voelde daarbij ook nog eens dat haar andere, niet-gewonde voet begon te bevriezen. Tijdens het af- dalen probeerde ze steeds haar halfbevroren tenen te bewegen, terwijl ze tegelijkertijd vocht tegen de pijn in haar andere been. Eenmaal beneden zat er voor Destivelle niets anders op dan op haar klimpartner te wachten, terwijl hij een slee zou halen. Met die slee zouden ze dan samen hulp kunnen zoeken. Het was 35 graden beneden nul toen DeKamp haar in een tentje in een dal achterliet. ‘Zo te- rug,’ beloofde hij, maar hij bleef veel langer weg dan ze beiden hadden verwacht… ruim drie uur. Om enigszins kalm en warm te blijven, dwong Desti- velle zichzelf gedurende die uren om heel diep in en uit te ademen. Dat hielp een beetje, maar ze kreeg pas weer wat meer hoop toen ze haar klimpartner einde- lijk weer aan de horizon zag verschijnen. Daar was hij! Met een slee! En hij had zelfs wat eten en een walkie-­ talkie bij zich! Even durfde ze te geloven dat ze nu snel gered zouden worden.

88 Dat bleek valse hoop. Want voor vervoer op de slee bleek het weer te slecht, en hoe hard en vaak DeKamp en Destivelle ook om hulp vroegen door de walkie­ talkies; niemand leek hun berichten te ontvangen. ‘We waren verbijsterd. Voor we aan de beklimming wa- ren begonnen hadden we met de veiligheidsdiensten in de regio afgesproken dat we hen in nood via een walkietalkie zouden kunnen oproepen. En nu hoorde niemand onze noodoproep! Het bleef volkomen stil aan de andere kant van de lijn.’ Ze vertelden elkaar dat ze het de volgende dag weer zouden proberen, dat het allemaal goed zou komen. Maar de volgende dag stak er een enorme storm op en was het radiobereik te slecht. Weer konden de klim- mers niemand bereiken. Uiteindelijk duurde het drie dagen voordat ze gehoord werden en door een helikop- ter werden gered. Het is ironisch, vindt Destivelle, dat ze zich die be- klimming eenzamer voelde dan tijdens haar solo be- klimmingen. ‘Het rare is dat ik het in dit geval dus aan een an- der te danken heb dat ik nog leef. Mijn val was Niemand hoorde onze noodoproep! Het volkomen mijn eigen bleef volkomen stil aan de andere kant van de lijn. fout, zonder Eric was ik zonder enige twijfel doodgevroren. Toch was dit een eenzamere ervaring dan veel van mijn andere beklimmingen, zelfs van die ik helemaal alleen deed. Ik was in de uren na het ongeval zo geheel in mezelf gekeerd. Dat had ik nodig, om kalm te blijven, om zoveel mogelijk de pijn te vermijden. Wat dat betreft kon Eric niets voor mij doen. Alleen mijn

89 eigen mentale kracht kon me redden. Eric was ook in zichzelf gekeerd: hij voelde zich verantwoordelijk en wilde ons uit de gevarenzone leiden, dus hij was in zijn hoofd steeds vooruit aan het denken over onze volgen- de stap. Hij uitte dan ook weinig medelijden – daar had hij geen ruimte voor, hij moest rationeel blijven naden- ken. Dus hoewel we samen waren toen ik van de berg viel en we samen afdaalden onderweg naar hulp, beleef- den we mijn ongeval ieder apart en overleefden we die vreselijke situatie – ieder op onze eigen manier – indi- vidueel. Misschien is dat wel wat het klimmen mij het meest heeft geleerd: hoe je je doelen kunt bereiken door veel op anderen, maar vooral op jezelf te vertrouwen. Ge- bruik de hulp en de expertise van anderen waar je die kunt gebruiken, ga op pad met die steun en kennis; maar weet ook dat jij uiteindelijk, als het erop aankomt, altijd zelf verantwoordelijk zult blijven voor de fouten die je maakt.’ Lachend: ‘Dus zorg dat je niet zulke stom- me dingen doet als ik toen.’

90

Cedric Dumont vliegt in zijn wingsuit boven de piramides in Gizeh, Egypte,

2015. © Noah Bahnson. Hoofdstuk 6 Cedric Dumont

‘Ontwikkel een staat van hyperbewustzijn.’

e man die kan vliegen, werd de Belgische basejumper Den stuntman Cedric Dumont (1972) in de media wel genoemd. En terecht: met een beetje hulp van een pa- rachute of wingsuit zweeft hij langdurig door de lucht. En dat doet hij ook nogal vaak: de basejumper sprong inmiddels al meer dan tienduizend keer uit vliegtuigen en maakte ruim tweeduizend sprongen van gebouwen, zendmasten, rotsen, windmolens en bruggen. Om dat veilig te doen heb je niet alleen fysieke, maar ook mentale vaardigheden nodig. En die heeft Dumont als maar weinig anderen op de wereld. Daarover praten doet hij graag: via zijn blog, of live, bijvoorbeeld met de atleten die hij traint in zijn eigen coachingspraktijk. Of met mij, voor dit interview. Aan een boek over angst werkt hij met plezier mee, zegt hij enthousiast, want bang zijn en het dan toch doen – dat is voor hem zo’n

93 beetje een way of life. Zijn opgedane kennis daarover deelt hij graag met anderen.

Hyperbewustzijn En wat is dan zijn methode om al die gevaarlijke spron- gen veilig en succesvol uit te voeren? Een staat van hy- perbewustzijn bereiken, vertelt Dumont, oftewel ‘in de flow raken’. In die staat – die volgens de Belg voor ie- dereen aan te leren is – bestaan er geen gedachten over al gemaakte fouten en ook geen gedachten over dingen die er in de toekomst nog mis zouden kunnen gaan. Er bestaat alleen een opperste concentratie op de hande- lingen die nu, op dit ene moment, moeten worden uit- gevoerd. ‘Natuurlijk: om succesvol te kunnen basejumpen moet je je óók goed voorbereiden op een sprong. Je moet technische kennis hebben, snappen hoe de wind waait en hoe je jouw materialen moet gebruiken, maar eigenlijk is het het allerbelangrijkste om te springen en te vliegen in een staat van hyperbewustzijn. Je zou het een soort flow kunnen noemen, een roes waarin je compleet op het huidige moment gericht bent en ner- gens anders op. Je bent zo gefocust op de taak die je uit- voert, dat alles om je heen wegvalt. Door in het nu te blijven tijdens mijn vlucht blijf ik gefocust, handel ik op de juiste wijze en neem ik de beslissingen die ik moet nemen. Je zou flow kunnen definiëren als: een optimale staat van bewustzijn, waarin we ons op ons best voelen en op ons best kunnen presteren.’ Dat is bijna dezelfde definitie als die de Hongaars Amerikaanse psycholoog en uitvinder van de term

94 ‘flow’, Mihaly Csikszentmihalyi hanteert: ‘Het compleet betrokken zijn in een activiteit die gericht is op het be- reiken van een persoonlijk doel. Het ego valt weg. De tijd vliegt. Elke hande- ling, beweging volgt lo- Door in het nu te blijven tijdens mijn gisch op de vorige (…). vlucht blijf ik gefocust, handel ik op de Je hele “zijn” is betrok- juiste wijze en neem ik de beslissingen die ken bij de activiteit en ik moet nemen. je gebruikt je capacitei- ten en vaardigheden maximaal.’ Waar de toestand van het menselijk bewustzijn normaliter nogal chaotisch is – vol met gedachten en associaties die elkaar willekeu­ rig en snel opvolgen, is onze geest in een staat van flow uiterst geconcentreerd. En daardoor kunnen we op ons best presteren. ‘Precies!’ roept Dumont uit. ‘Mensen denken dat ik een ander geheim heb, dat ik een speciaal trucje be- heers waardoor ik zoveel sprongen kan maken zonder dood te vallen. Dat is niet zo. Ik ben gewoon hyperbe- wust, iedere keer dat ik spring. Dat heb ik mezelf aange- leerd en dat moest ik ook wel: in mijn vak is het flowen of sterven.’

Breindefect Dumont benadrukt dat hij zijn successen níet te dan- ken heeft aan een gebrek aan hoogtevrees, of een teveel aan moed. Hij voelt regelmatig angst wanneer hij na- denkt over bepaalde sprongen en vluchten die hij nog uit wil voeren. Mensen die niet bekend zijn met deze sport denken soms dat hij niet helemaal goed bij zijn hoofd is. Een journalist beschuldigde hem eens van het

95 hebben van een ‘breindefect’, weet Dumont. Anderen denken dat hij geboren werd zonder angst, dat hij zijn sport nodig heeft om er een kick uit te halen. Maar hij is net zoals iedereen Mensen denken dat ik een geheim heb. Dat weleens bang. En dat is niet zo. Ik ben gewoon hyperbewust, vindt hij, net zoals de iedere keer dat ik spring. Dat heb ik meeste mensen, een mezelf aangeleerd en dat moest ik ook naar gevoel. ‘Ik heb wel: in mijn vak is het flowen of sterven. dat niet graag, eer- lijk gezegd. Dus dáár base­jump ik niet voor.’ Wat hij wél graag heeft en wat hem in zijn leven veel voldoening geeft, is die angsten leren te beheersen. Dus als hij al een geheim zou hebben dat zijn succes kan ver- klaren, dan heeft dat te maken met de methoden die hij gebruikt om zijn angsten onder controle te krijgen. En dat doet hij dus door telkens weer die staat van hyperbewustzijn op te zoeken. ‘Dat doe ik elke keer, ja. Ik heb geen keuze. Doe ik dat, dan presteer ik goed. Doe ik dat niet, dan zal ik falen. Als ik ga basejumpen tussen gebouwen heb ik geen seconde tijd om na te denken. Als ik niet supersnel reageer op, bijvoorbeeld, een draaiende windrichting, smak ik zo ergens tegen een muur of knal ik door een raam. In de lucht heb ik dus geen andere optie dan me hyperbewust zijn van het huidige moment.’ Omdat hij zichzelf heeft aangeleerd om zich tijdens zijn sprongen en vluchten niet te laten afleiden door ge- dachten over het verleden en de toekomst, lukt het hem om op die momenten steeds snel en accuraat te han- delen. Vandaar dat Dumont de tijd dat hij in de lucht doorbrengt ‘het perfecte tijdstip om te oefenen met in

96 het nu leven’ noemt; het zijn de momenten in zijn leven waarop hij zich het meest bewust is van zichzelf en zijn directe omgeving, zonder dat hij zich laat beïnvloeden door anderen, door zorgen om wat hij eerder die dag deed of wat hij nog moet doen. ‘En dat is meestal veel’, grinnikt hij, ‘ik heb naast mijn vliegwerk namelijk ook nog een zoontje, dat aandacht behoeft.’ Een bijkomend voordeel van zijn methode is dat de flow hem ook in staat stelt meer te genieten van de vlucht. Hij ervaart weinig angst tijdens het springen, doordat zijn volledige aandacht gericht is op de dingen die hij om zich heen ervaart: het gebouw waarop hij af- zet, de lucht, zijn lichaam, zijn pak. Voor angst heeft hij eigenlijk geen tijd. Maar, Dumont weet het zeker, zou hij zijn aandacht op het nu laten verslappen, dan zou hij tijdens het springen onmiddellijk beginnen na te den- ken over wat er allemaal mis kan gaan. En dan is er een kans dat de vlucht inderdaad verkeerd afloopt, omdat de angst hem afleidt en hem uit zijn concentratie haalt. Daar waakt hij dus voor, door zijn aandacht constant bewust te richten op de kleine handelingen die hij tij- dens een sprong moet uitvoeren: de windrichting me- ten, op een drukmeter kijken, een bocht maken.

Mental coach Voor Dumont is het overduidelijk: hyperbewust han- delen is een vereiste voor succes. ‘En dat geldt niet al- leen voor iemand als ik, die van gebouwen afspringt! Het geldt eigenlijk voor iedereen die in het leven onder hoge druk moet presteren. En vooral voor mensen die dat op een consistente manier moeten doen, bijvoor-

97 beeld topsporters of ondernemers en managers.’ Een staat van flow kan mensen op ongekend hoog niveau laten presteren, daarvan is hij door zijn werk als basejumper en stuntman steeds sterker doordron- gen geraakt. Vandaar ook dat hij de laatste jaren steeds vaker werkt als mental coach voor andere sporters. Zij kijken tegen hem op omdat hij zo koelbloedig lijkt, zo succesvol onder stressvolle omstandigheden. Hij wil hen doordringen van het belang van die staat van hy- perbewustzijn, de flow. ‘Neem mijn werk met topvoetballers. Als ik die jon- gens ontmoet, dan hoor ik ze geregeld dingen zeggen als: “ja, als ik die pass mis, dan ben ik daarna gefrus- treerd, dan denk ik steeds, waarom deed ik dat nou zo, waarom schoot ik niet beter?” Dat betekent dat die jon- gens minuten nadat ze een fout maakten, nog steeds in hun hoofd bezig zijn met die fout. En dat ze dus niet met hun aandacht bij het spel zijn! Vind je het gek dat ze na die ene fout geen bal meer goed raken? Dit zijn nota bene voetballers die in de Champions League spe- len. Ze lopen over van het talent, ze worden toch ta- melijk goed betaald en desalniettemin hebben ze geen idee van het mentale aspect van presteren. Die jongens hebben ontzettend veel baat bij een training in hyper- bewustzijn.’ Dumont geeft nog een voorbeeld uit de sportwereld, ditmaal vertelt hij over zijn ervaringen in het coachen van golfspelers. ‘Ik durf te stellen dat het verschil tussen een redelijk goede golfer – zeg een van de beste 150 van de wereld – en de absolute winnaar, de beste van de we- reld, wordt veroorzaakt door het verschil in de vaardig- heid van in het moment kunnen blijven.

98 Dus: is de golfer iemand die drie holes nadat hij een slag heeft gemist, nog steeds vol schaamte en frustratie terugdenkt aan die fout? Grote kans dat hij zijn volgen- de slag ook mist. Hetzelfde geldt voor het type golfer dat zich te veel zorgen maakt over de toekomst tijdens zijn spel. Is hij aan het begin van de wedstrijd al bezig met hoe hij over een uur gaat spelen? Of is het iemand die constant in het moment blijft met zijn aandacht, is hij dus alleen maar bezig met de prestatie die hij nu aan het leveren is, op deze seconde, op deze hole? Het laat- ste type sporter heeft zonder enige twijfel de meeste kans om de wedstrijd te winnen.’ Zelf lijkt hij tegenwoordig het meest op dat laatste type sporter. Het gaat Dumont inmiddels redelijk mak- kelijk af om bij de meeste dingen die hij doet in het nu te blijven. Tijdens grote delen van de dag bevindt hij zich naar eigen zeggen in een staat van hyperbewust- zijn. Niet alleen als hij springt en vliegt, maar ook als hij naar iemand luistert in een telefoongesprek, of als hij aan het werk is als coach. Dat langdurige vasthou- den van zijn focus leerde hij van zijn vliegsport, waar- in hij het zich gewoonweg niet kan permitteren om zijn aandacht af te laten leiden van wat hij aan het doen is. Maakt hij dan een fout, dan is die waarschijnlijk funest. Hij valt dan dood. Dan moet je het wel leren. Dumont erkent dat het gevolg voor een voetbal- ler of een golfer van níet in het nu blijven, veel min- der groot is dan voor een basejumper. En het zou goed kunnen, oppert hij, dat het daarom ook lastiger is voor die ‘grondsporters’ om zich deze vaardigheid aan te le- ren. En toch raadt hij hun aan het te doen. Coaches van sportteams zouden er wat hem betreft zelfs speci-

99 ale lessen aan moeten besteden. ‘Ze redden er geen le- vens mee, maar ze gaan er wel ontzettend veel beter van presteren’, voorspelt hij. Geldt trouwens ook voor een zelfstandig onderne- mer, een CEO of voor een manager van een groot team in een bedrijf. ‘Als dat soort mensen te veel bezig is met de toekomst van het bedrijf, raken ze uit de flow van hun werk… En dus presteren ze slechter. Hetzelfde ge- beurt als ze zich tijdens een werkdag steeds laten af- leiden door gedachten aan iets wat er gisteren of vori- ge week misliep. Dat is enorm zonde, want ze zouden meer succes hebben als ze zich zouden focussen op het proces waarin ze zich nú, dit jaar, deze week, deze dag bevinden en de handelingen en de beslissingen die ze nu moeten uitvoeren.’

Productieve staat Dumont haalt een tienjarige studie aan die werd uitge- voerd door een bekend organisatieadviesbureau, waar- uit bleek dat topbestuurders vijf keer productiever wa- ren als ze in een staat van flow aan het werk waren, dan wanneer ze zich tijdens hun werk lieten afleiden door gedachten, zorgen of toekomstdromen. ‘Moet je na- gaan: dat betekent dat als jij de maandag door kunt brengen in een staat van flow, je net zoveel gedaan kunt krijgen als wat jouw collega’s of werknemers in een hele week doen!’ Dat wil iedereen wel, zo’n productieve staat ‘aan’ kunnen zetten. En dat kán ook, volgens de basejumper. ‘Je kunt het leren. Je kunt het zelfs op heel simpele wijze oefenen. Als je bijvoorbeeld zit te praten met iemand,

100 zoals ik nu met jou, kun je bij jezelf nagaan of je nu ge- focust bent op wat jouw gesprekspartner zegt, of dat je ergens anders aan zit te denken. Als dat laatste het ge- val is, breng je je aandacht terug naar het gesprek. Kijk naar degene die praat, hóór echt wat hij of zij aan het vertellen is. Op die manier oefen je jezelf in het bewust aandacht schenken aan dat wat je aan het doen bent. En dat kan je ook oefenen als je je kind naar bed brengt, of als je een email typt, of als je aan het werk bent.’ Hoe vaker je probeert geheel geabsorbeerd te wor- den door wat je aan het doen bent, hoe makkelijker je die staat van hyperbewustzijn kunt bereiken, zegt Du- mont. En uiteindelijk wordt het onderdeel van je ma- nier van leven – net als bij hem. De kunst is dus om zo- veel mogelijk van dat soort oefenmomenten van flow in onze levens te creëren, net zolang tot het vanzelf gaat. Psycholoog Mihaly Csikszentmihalyi is het daarin met Dumont eens. In zijn boek pleit hij voor het leven met een hoge staat van concentratie, en raadt hij lezers aan de gewoonte te ontwikkelen om ‘bij alles wat wij doen zeer geconcentreerd te zijn, niet op de automatische pi- loot te werk te gaan, maar met toewijding en inzet van onze vaardigheden. Zelfs dagelijkse klusjes als afwas- sen, aankleden of grasmaaien leveren meer op wanneer we ze benaderen met de zorg en aandacht die wij zou- den besteden aan bijvoorbeeld een kunstwerk.’ Dumont voegt daar nog aan toe dat je tijdens het aandachtig uitvoeren van je dagelijkse handelingen kunt proberen je aandacht te richten op fysieke ge- waarwordingen in je lichaam. Dat helpt je in het nu te blijven. Dus, ga eens na bij jezelf als je de flow-oefe- ning doet of je wellicht ergens spierspanning voelt, of

101 een tinteling. Kun je voelen waar je ademhaling begint in je lichaam, en waar hij eindigt? Merk het allemaal op, tipt Dumont, registreer het – dan kom je vanzelf met je aandacht in het huidige moment. En daar hoef je dus helemaal niet urenlang voor in kleermakerszit te gaan zitten. Je kunt je aandacht tijdens het wachten op de bus bijvoorbeeld ook richten op je ademhaling, of op de wind door je haar, of op je voeten die op je schoenzo- len leunen. ‘Er bestaan veel verschillende, simpele me- ditatieoefeningen die je zelf in de praktijk kunt brengen en die je zullen helpen een staat van hyperbewustzijn te ontwikkelen en daar heb je echt geen meditatiekussen voor nodig.’ Het is wel aan te raden om te beginnen met het oe- fenen van de flow in niet al te ingewikkelde of stressvol- le situaties. ‘Als je er nog mee aan het oefenen bent, kan het helpen om dat te doen in situaties waarin er weinig afleiding voor je geest is. Oefen je bijvoorbeeld om een staat van bewustzijn op te zoeken tijdens je werk, richt je omgeving dan zo in dat je niet gestoord kúnt worden in je werktaak, dus geen mensen die telkens binnen ko- men lopen of computergeluiden die je storen. In een la- tere fase wordt het belangrijker dat jij je geest traint om dusdanig geconcentreerd te kunnen blijven, dat zelfs andere mensen of omgevingsgeluiden je niet langer kunnen storen, maar geef jezelf eerst de tijd deze vaar- digheid op te bouwen. En een andere belangrijke tip is: laat je tijdens je bezigheden niet afleiden door de wat- als vragen die wellicht in je hoofd opkomen.’

102 Wat-als Wat-als vragen komen volgens Dumont vaak op in de hoofden van de meeste mensen, en zorgen voor onder- breking van de flow. Het zijn vragen als: wat als de ont- vanger niet blij is met de mail die ik hem nu schrijf?, of: wat als het me nooit lukt om die staat van flow te vin- den?, of: wat als ik mijn hart volg en mijn eigen bedrijf opzet, en vervolgens failliet ga? ‘Wat-als vragen veroorzaken alleen maar stress en zorgen, terwijl het meestal onmogelijk is om ze te be- antwoorden. Je kunt de toekomst niet voorspellen. Er kunnen altijd duizenden dingen misgaan, bij alles wat je in het leven doet. En hoe meer tijd je spendeert aan het overdenken van al die mogelijkheden, hoe minder aan- dacht je hebt voor je huidige handelingen. Wat-als vra- gen zijn dus gewoon zonde van de tijd.’ Merk je tijdens een flow-oefening dat er een wat-als vraag opkomt, probeer die dan niet te beantwoorden, maar leidt je aandacht ervan af, en richt die opnieuw op je fysieke gewaarwor- dingen. Voor de hard- Er kunnen altijd duizenden dingen nekkige piekeraars on- misgaan, bij alles wat je in het leven doet. der ons heeft Dumont En hoe meer tijd je spendeert aan het nog een laatste tip om overdenken van al die mogelijkheden, hoe de staat van flow op te minder aandacht je hebt voor je huidige wekken: ‘Mocht je nu, handelingen. ondanks veel oefenen, toch merken dat iets je erg gestrest maakt – zo’n wat-als vraag bijvoorbeeld die maar op blijft komen, dat het je daardoor niet lukt om met al je aandacht bij je handelingen van dit moment te blijven, stop dan heel even met de oefening en richt

103 je aandacht een tijdje heel bewust op iets dat absoluut niet stresserend is. Een beeld van een mooie wolken- lucht, een activiteit, alles is goed, zolang het maar iets is dat niks te maken heeft met jouw stress of de presta- tie die je moet leveren. Merk je dat je ontspant, ga dan weer door met het richten van je aandacht op de pres- tatie die je nu wilt leveren. Dat gaat makkelijker met een enigszins kalme geest.’ Soms, verzucht Dumont, wordt zijn pleidooi voor het opzoeken van de staat van hyperbewustzijn ver- keerd begrepen. Dan denkt men dat hij ermee bedoelt dat je nooit vooruit mag kijken, geen langetermijnvisie of planning mag ontwikkelen. Terwijl die twee dingen in zijn visie naast elkaar be- staan. Natúúrlijk moeten mensen gedurende hun leven nadenken over de verdere toekomst. Alleen niet con- stant, en liever niet op het moment dat ze een grote prestatie moeten leveren. Mensen verwarren ‘in het nu zijn’ vaak met een soort apathie, denkt Dumont, alsof je, als je met je gedachten meestal in het nu blijft, hele- maal geen toekomstdoelen voor jezelf zou mogen stel- len. Dat is niet de boodschap die hij beoogt te predi- ken. Zijn methode staat voor een tweeledige aanpak: enerzijds train je jezelf op verschillende momenten van de dag in de ‘flow-vaardigheid’, en diezelfde vaardig- heid pas je toe op momenten waarop je accuraat en snel moet handelen. Op andere momenten denk je bewust na over waar je over 1, 2 of 3 jaar wilt zijn. Zelf reflecteert hij ook geregeld op die manier op zijn eigen leven. Dan neemt hij de tijd om na te denken over hoe hij zich verder kan ontwikkelen, welke doelen hij zichzelf in de toekomst wil stellen.

104 ‘Dat zou ik andere mensen met ambitie – of het nu basejumpers, andere topsporters of ondernemers zijn – ook zeker aanraden te doen. Zoek een vast moment in de maand of het jaar uit, waarop je nadenkt over je lan- geretermijnwensen. Even geen hyper-concentratie, al- leen maar een beetje dromen… Op basis van de wensen die dan bij je opkomen formuleer je concrete doelen, denk je na over wat je de komende tijd moet oefenen of doen om ooit in die gewenste situatie te komen.’ Om daarna weer met je aandacht bewust terug te keren naar de handelingen in het huidige moment. Bij- voorbeeld naar de oefeningen of de activiteiten die je vandaag al kunt uitvoeren om straks uiteindelijk een bepaald doel te bereiken. ‘Vandaag kun je misschien al een mail schrijven aan een contact dat jou later kan helpen. Zou je die mail schrijven terwijl je afgeleid blijft door je dagdromen over je toekomstwensen, dan maak je misschien on- nodige fouten, of formuleer je iets minder goed dan je had gekund. Dat bewijst dat de staat van hyperbewust- zijn minstens zo belangrijk is voor het behalen van je successen, als het vermogen om ver vooruit te denken. Grote toekomstplannen zijn mooi, maar de ontwikke- ling van elk plan begint altijd in het nu.’

105 Foto?

Dan Goodwin op de 87e verdieping van het WTC gebouw, New York,

de Verenigde Staten, 1983. © AP Photo.

106 Hoofdstuk 7 Dan Goodwin

‘Durf negatief te denken.’

an Goodwin (1955) is een Amerikaanse builderaar. DBij zijn beklimmingen van wolkenkrabbers en kan- toren gebruikt hij geen touwen of zekerhaken, maar al- leen een set zelfgemaakte zuignappen die hij om zijn handen en voeten bindt en die aan het glas van de ge- bouwen plakken wanneer hij ze daar tegenaan drukt. Goodwin beklom onder meer het Millenium gebouw in San Francisco (58 verdiepingen, ruim 196 meter hoog), het 132-meter hoge Telephonica gebouw in Santiago, Chili, de 193-meter hoge Nippon tv-toren in Tokyo, het vroegere World Trade Center in New York (541 meter hoog), en de CN toren in (553 meter hoog). Die laatste prestatie leverde hem destijds een vermelding op in het Guiness Book of World Records. De beklim- mingen van Goodwin trekken vaker de aandacht, maar lang niet altijd op een positieve manier. Niet zelden

107 haalt hij namelijk tijdens het klimmen een gevaarlijk uitziende stunt uit: bijvoorbeeld door op grote hoog- te aan één arm te gaan hangen, zijn benen en andere arm los bungelend in de lucht. Lijkt hij geenszins be- angstigend te vinden: Anything that can go right, will go right!, schreeuwt zijn website, waarop ook filmpjes van een stuntende Goodwin te zien zijn – met geblondeerd en gemillimeterd haar, immer gekleed in lycra outfits. Zijn zelfbedachte en acrobatische manier van klim- men leverde hem niet alleen waarderende bijnamen als ‘Skyscraperman’ en ‘SpyderDan’ op, maar ook veel kri- tiek. Mensen binnen en buiten de klimwereld noemen zijn beklimmingen roekeloos of ronduit gevaarlijk. Hun kritiek komt vooral voort uit het idee dat Goodwin zich niet goed op zijn beklimmingen kan voorbereiden door training of oefening, omdat de gebouwen waar hij zich meestal langs omhoog werkt, zwaarbeveiligd zijn en een ‘proefklimmetje’ er daarom niet in zit. Zo kan hij niet exact weten wat hij kan verwachten voor hij aan een beklimming begint. En aangezien Goodwin geen hulpmaterialen gebruikt tijdens het klimmen, kan iede- re inschattingsfout fataal zijn. Die kans wordt vergroot, menen critici, door tijdens het klimmen stunts uit te halen.

Brand Maar Goodwin ziet dat helemaal anders, om verschil- lende redenen: zijn belangrijkste argument is dat hij niet zomaar voor de lol klimt en ook zeker niet om te flirten met de dood. Hij klimt juist met een doel, met een overtuiging. In

108 zijn leven waren er twee definiërende momenten die maakten dat hij begon te klimmen en te leven zoals hij dat nu doet. De eerste was een grote brand die hij zag in het MGM Grand Hotel in , waarbij 84 men- sen om het leven kwamen. Goodwin stond er niet ver vandaan en zag dat het de brandweer niet lukte om de mensen van de hogergelegen verdiepingen in veilig- heid te brengen. Het was, vertelt Goodwin met over- slaande stem van emotie, ‘afschuwelijk’ om te zien. Hij sprak de brandmeester ter plaatse aan met een idee om de mensen te redden. Goodwin stelde hem voor dat zijn mannen het gebouw vanaf de buitenkant zouden beklimmen, om de mensen vervolgens met kabelwa- gentjes naar beneden te takelen. De brandmeester was niet onder de indruk van het idee. Hij dreigde Goodwin te laten arresteren en gebood hem het gebied te verla- ten. Dat deed hij, gefrustreerd en verdrietig: hij geloof- de heilig dat deze mensen niet hadden hoeven sterven. De volgende dag klopte Goodwin aan bij de chef van de brandweerbrigade en vertelde hém over zijn plan. Ook die was sceptisch. Hij vroeg Goodwin of hij ooit wel eens een gebouw had beklommen. Nee, zei die, naar waarheid. ‘Het was op dat moment in mijn leven zelfs nog nooit bij me opgekomen om een gebouw te be- klimmen’. Dan moest hij dat eerst maar eens gaan doen, vond de brandweerchef: ‘en pas daarna mag je weer mijn kantoor binnenkomen en mij vertellen hoe ik mijn werk moet doen.’ Dat advies nam Goodwin ter harte. Een jaar later be- klom hij de hoogste toren ter wereld: de Sears Toren, een wolkenkrabber in van 110 verdiepingen en

109 442 meter hoog (527, de antenne meegerekend). ‘Na die prestatie waren brandweermensen wél geïnteresseerd in mijn mening over hun reddingsplannen bij hoge ge- bouwen. Veel van mijn advies is inmiddels overgeno- men in officiële reglementen, daar ben ik erg trots op. Met mijn beklimmingen trek ik de aandacht voor het werk dat ik samen met de brandweer doe op het gebied van klimmen en veiligheid.’

Auto-ongeluk Maar voordat Goodwin de Sears Toren durfde te be- klimmen, was er eerst nog een tweede definiërende ge- beurtenis in zijn leven nodig die hem tot builderaar zou maken: een auto-ongeluk. Dat gebeurde in een tijd dat Goodwin niet beroepsmatig maar gewoon nog als hobby klom, en niet op gebouwen maar buiten op rot- sen. Zijn geld verdiende hij met een entertainment act in Las Vegas. Hij leidde een showbizz-achtig leven vol glitter en glamour, maar voelde zich doodongelukkig. Op een avond nadat hij had gewerkt, wandelde hij over straat en werd hij gegrepen door een auto. Iemand was in volle vaart door rood gereden. Als hij er tijdens ons interview over vertelt, herinnert hij zich weer le- vendig dat hij het gevoel had uit zijn lichaam te tre- den en zichzelf van bovenaf zag liggen. Dit was het dan, dacht Goodwin, nu sterf ik. Maar hij ging niet dood. Wel bíjna, want hij was zwaargewond en het duurde weken voor hij weer een beetje kon lopen. In de eerste tijd na het ongeluk was hij gefrustreerd over het ongeluk en had hij medelijden met zichzelf. ‘Ik bleef me maar afvragen waarom mij

110 dit moest overkomen’, zegt hij, een beetje beschaamd. Maar langzaam veranderde dat. Goodwin begon te be- seffen dat er eigenlijk iets magisch in zijn leven was ge- beurd. Hij had een tweede kans gekregen. ‘Voor mijn onge- luk leefde ik altijd rela- Als ik dat gebouw wil beklimmen dan moet tief risicoloos. Ik klom ik dat nu doen. Op de een of andere manier al wel, maar koos al- voelde ik me beschermd. tijd veilige routes. En ik hield vast aan mijn goedbetaalde baan, hoewel ik wist dat die baan me niet werkelijk vervulde. Ik leefde, kort- om, zoals de meeste mensen. Omdat we bang zijn om dood te gaan, omdat we überhaupt bang zijn voor ver- andering, het onbekende.’ En nu overleefde hij een ernstig ongeval. Dat kon in de ogen van Goodwin niets anders betekenen dan dat hij nog een tijdje door mocht leven. ‘Toen ik me dat re- aliseerde dacht ik: als ik dat gebouw wil beklimmen dan moet ik dat nu doen. Op de een of andere manier voel- de ik me beschermd.’ Goodwin interpreteerde zijn ongeluk dus als een te- ken dat hij nog niet was voorbestemd om te sterven. Het is dat geloof dat hem omhoogdrijft, legt hij uit, geen hang naar aandacht of gevaar.

Visualisatiemethode Een andere reden die volgens Goodwin bewijst dat hij geen adrenalinejunk of onverstandige thrill-seeker is, maar een professioneel sporter, is dat hij zich wel de- gelijk op zijn beklimmingen voorbereidt. Zo benadrukt hij dat hij alleen stunts uithaalt op momenten dat hij

111 zich comfortabel en veilig voelt in een route. Dat wat hij doet, ziet er dan weliswaar gevaarlijk uit voor om- standers, maar Goodwin weet wel beter. Fysiek kan hij zijn beklimmingen weliswaar niet voorbereiden, maar mentaal bereidt hij zich tot in de puntjes voor. Hij heeft daarvoor een visualisatiemethode ontwikkeld, die hem telkens weer veilig op de top helpt. Eerst in gedachten, daarna in het echt. Die methode werkt voor hem, en Goodwin weet zeker dat hij anderen ook kan helpen bij het bereiken van hun doelen. ‘Ons lichaam kent het verschil niet tussen iets fysiek of mentaal doen en dus kun je iets oefenen dat heel in- gewikkeld of eng is, door je alleen maar voor te stellen dat je het doet. Ik kan niet precies zeggen hoe vaak je een handeling moet visualiseren om er uiteindelijk in het werkelijke leven in te slagen, maar ik weet uit eigen ervaring dat als jij jezelf maar vaak genoeg voorstelt in een bepaalde actie, dat je lichaam dan op een gegeven moment niet meer weet dat je de actie eigenlijk alleen nog maar in gedachten hebt uitgevoerd en niet in de re- aliteit.’ De methode die Goodwin gebruikt wordt in de sportpsychologie ‘verbeelding’ genoemd, en wordt in- derdaad beschouwd als een belangrijke mentale vaar- digheid die je kan helpen beter te presteren. Verbeel- ding is een levensechte simulatie van een gebeurtenis in je gedachten. Het gaat verder dan visualiseren: bij een visualisatie zie je alleen voor je wat je gaat doen, ter- wijl je bij verbeelding ook de emoties en de gevoelens op probeert te roepen die bij die situatie horen. Het ge- voel van blijdschap dat in je buik of borstkas rijst als je scoort bij voetbal, bijvoorbeeld, of het gejuich van je

112 teamgenoten en het publiek. Uit onderzoek is gebleken dat je spieren tijdens een verbeelding daadwerkelijk be- wegen, net alsof je de actie werkelijk aan het uitvoeren bent. Niet zo intens als wanneer je echt op het voetbal- veld staat, maar wel genoeg om je hersenen te laten op- slaan wat er met je spieren gebeurt op zo’n moment. En dus oefen je, in gedachten, wat je straks onder hoge druk moet doen. Goodwin gaat bij zijn verbeeldingen als volgt te werk: ‘Ik bevind me ergens in de buurt van het gebouw dat ik wil beklimmen, dichtbij, zodat ik het al goed kan zien. Vervolgens stel ik me mijn tocht naar boven voor. Dat doe ik uren- soms dagenlang. Ik doe dat zo gede- tailleerd dat ik de top in de beleving van mijn geest al gehaald heb voor ik ook maar één meter ben gestegen.’

Sears Toren Die methode gebruikte hij voor het eerst noodgedwon- gen bij het beklimmen van de Sears Toren. Het was 1981. Goodwin zou voor de eerste keer in zijn leven zo’n hoog gebouw beklimmen. ‘Na het auto ongeluk was ik begonnen me voor te bereiden op deze beklimming. Ik maakte zuignappen en gedurende zes maanden beklom ik ’s nachts gebouwen in Las Vegas. Die waren veel la- ger dan de Sears Toren en ook minder ingewikkeld te beklimmen. De Sears Toren was glad, gladder dan de gebouwen waarop ik oefende. Dus na zes maanden wist ik al wel zo ongeveer welke technieken ik moest ge- bruiken om gebouwen te beklimmen, maar ik had geen idee of ik fysiek wel in staat zou zijn om zoiets hoogs en moeilijks als de Sears Toren te beklimmen.’

113 Helaas voor hem was het gebouw veel te goed bevei- ligd om erop te kunnen oefenen. Als beveiligingsmen- sen hem tijdens zo’n oefening zouden terugroepen of hem van het gebouw af zouden proberen te halen, zou dat zijn kans op een échte poging verpesten. Dus het enige wat hij kon doen ter voorbereiding, was naar dat gebouw kíjken. En dat was wat hij deed. Elke dag, da- genlang: kijken. Hij ging aan de overkant van de straat zitten, op de grond, met zijn rug tegen een ander ge- bouw geleund en hij keek omhoog naar de Sears Toren. Het leek wel mediteren, maar dan een meditatievorm waarbij hij in zijn hoofd een film van de beklimming liet afspelen. Dat hielp hem voorbereiden en uiteindelijk slagen: in zeven en een half uur beklom hij de toren. Maar de film die Goodwin ter voorbereiding in zijn hoofd liet afspelen, was bepaald geen luchtige, of vrolij- ke. ‘Ik visualiseerde ieder mogelijk scenario, alles wat er mogelijkerwijs zou kunnen gebeuren. Op een gegeven moment stelde ik mij voor dat ik problemen zou krij- gen met mijn zuignappen. Ik stelde me voor hoe ik uit zou glijden, hoe mijn zuignappen langs het glas zouden schieten, hoe ik naar beneden zou vallen, rondzwiepen- de armen door de lucht, doodsangst die me zou over- vallen…’ Dergelijke horrorscenario’s zou hij zich later nog vele malen indenken. Het is opmerkelijk dat Good- win zich tijdens zijn verbeeldingen met name concen- treert op alles wat er mis zou kunnen gaan. Hij ziet voor zich dat hij fouten maakt, of door iets wat hij zelf niet in de hand heeft in de problemen komt: de wind steekt op, een raam krijgt een barst als hij zijn zuignap erte- genaan drukt. En vervolgens bedenkt hij heel precies

114 hoe hij dergelijke problemen veilig zou kunnen oplos- sen.

Intens negatief denken Vaak wordt gezegd dat je, om ergens succesvol in te worden, positief moet denken en negatieve gedachten uit moet bannen. Goodwin beweert precies het tegen- overgestelde en pleit voor het intens negatief denken. Hij zegt lachend: ‘In deze mening sta ik vrijwel alleen, ik weet het, het is geen populaire boodschap die ik breng! Maar ik geloof oprecht dat het voor je prestaties uitein- delijk beter is als je negatief denkt. Als je dingen doet die gevaarlijk zijn, zoals ik, of als je een andere uitda- ging aangaat die lastig voor je is, dan heeft het gewoon geen zin om de risico’s van falen te ontkennen. Je kunt ze beter van verre aan zien komen, zodat je voor jezelf een noodplan kunt op- stellen.’ Ik stelde me voor hoe ik uit zou glijden, Het beangstigende hoe mijn zuignappen langs het glas zouden visioen over zijn aan- schieten, hoe ik naar beneden zou vallen, komende beklimming rondzwiepende armen door de lucht, van de Sears Toren doodsangst die me zou overvallen… redde zijn leven, denkt Goodwin achteraf. ‘Dankzij dat nare beeld, dat mij zo helder voor ogen kwam, kwam ik op een idee. Ik reali- seerde me ineens dat het misschien veiliger zou zijn om ook een soort haken mee naar boven te nemen, moch- ten mijn zuignappen het niet de hele weg omhoog vol- houden, just in case... En inderdaad, tijdens de beklim- ming merkte ik dat mijn zuignappen niet goed werkten op de structuur van het gebouw. Ik raakte niet in pa-

115 niek en kon snel handelen, want dankzij de ingeving die ik uit mijn visualisatie had gehaald, had ik die haken bij me, die ik nu, als de sodemieter, in moest zetten. Deze ervaring leerde me dat je je mentaal compleet moet voorbereiden; niet alleen dagdromen over het moge- lijke succes, maar jezelf ook dwingen om na te denken over de worstcasescenario’s. Stel jezelf de vraag: Wat als plan A mislukt? Wat als dat ene, waar ik zo bang voor ben dat ik er liever niet aan wil denken, tóch gebeurt, hoe ga ik dat dan oplossen? Het zijn geen leuke vragen, maar de antwoorden op die vragen kunnen je later red- den. Je moet je net zolang voorstellen wat je zult doen als al je plannen in het honderd dreigen te lopen, totdat je in een fractie van een seconde kunt handelen als je straks daadwerkelijk in de problemen komt.’ Maar: dat negatief denken doe je in de voorberei- dende fase. En alléén dan. ‘Tijdens de beklimming of de prestatie die jij moet leveren, moet je die gedachten juist loslaten. Je hebt ze dan niet nodig, sterker nog, ze zullen je verlammen van angst of stress. Zodra ik begin met klimmen, sta ik niet langer toe dat negatieve gedachten me nog beïnvloeden. Nou ja, eerlijk gezegd: soms schieten ze alsnog door mijn hoofd; als ik tijdens het klimmen een scheur in een raam zie en ik zie het glas al een beetje buigen… Dan gebeurt het me weleens, dat ik ineens toch tijdens het klimmen weer voor me zie hoe het glas zal breken en hoe ik dan vervolgens achterover val, mijn armen maai- end door de lucht… Maar daar maak ik dan korte met- ten mee. Wat ik op zo’n moment doe, is dat beangsti- gende beeld inruilen voor een ander plaatje van mezelf: het beeld waarin ik mijzelf op de top van het gebouw

116 zie staan. Moe, voldaan, trots. Klaar met de uitdaging, Mijn doel bereikt.’ Goodwin ruilt op zulke momenten de negatieve ge- dachten niet alleen in voor positieve beel- Je moet je net zolang voorstellen wat je den, maar ook voor zult doen als al je plannen in het honderd positieve affirma- dreigen te lopen, totdat je in een fractie ties. ‘Ik herhaal zin- van een seconde kunt handelen als je straks daadwerkelijk in de problemen nen in mijn hoofd die komt. me een zelfverzekerd gevoel geven: “Ik kan dit. Ik ben sterk. Ik ben krachtig.” Meestal draai ik iede- re negatieve gedachte die in me opkomt, letterlijk om. Als er door mijn hoofd schiet: “Ik haal het niet”, maak ik daarvan: “Ik ga het halen, ik ga deze beklimming tot een goed einde brengen.” Als ik denk: “Mijn armen verzu- ren, ik ben te slap om dit gebouw te beklimmen”, denk ik direct daarachteraan: “Ik ben sterk genoeg om deze top te halen, weet je wat, ik pak straks die antenne er ook nog even bij!”’

Positieve affirmaties Dat omdraaien van negatieve of angstige gedachten naar positieve affirmaties is een vaardigheid waarin Goodwin zich de afgelopen jaren heeft geoefend. ‘In- middels is het een automatisme geworden. Ik ben me altijd, ook als ik niet klim, bewust van mijn negatieve gedachten en ik stel daar dan direct en zonder er moei- te voor te hoeven doen, positieve affirmaties tegenover. Weet je, iedereen denkt weleens negatief. Daar zijn we mensen voor, dát kunnen we niet aan onszelf verande-

117 ren. En, zoals ik net al zei, negatief denken kan juist heel nuttig zijn! Maar de meeste mensen maken de fout om in die negatieve gedachten te geloven en ernaar te gaan handelen, zonder dat dat nodig is. Ze denken: dit lukt toch niet, en geven hun poging dan al op voordat ze ze- ker weten dat het echt niet gaat lukken! Dat is de ne- gatieve keerzijde van gedachtekracht. We kunnen nooit volledig onder controle krijgen wát we denken, maar we kunnen onszelf wel We kunnen nooit volledig onder controle trainen in het omgaan krijgen wát we denken, maar we kunnen met gedachten op een onszelf wel trainen in het omgaan met manier die construc- gedachten op een manier die constructief tief is, in plaats van de- is, in plaats van destructief. structief.’ Volgens Goodwin ge- bruiken andere high-risk sporters vergelijkbare me- thodes. Hij kent een aantal stuntmotorrijders en ba- sejumpers die hun prestaties ook visualiseren, die van tevoren ook nadenken over wat er mis kan gaan, en die ook positief tegen zichzelf praten. De reden waarom die methodes voor al die high-risk sporters zo veel steun bieden, is volgens Goodwin dat zij snel moeten hande- len. Als ze hun acties al zó vaak hebben uitgevoerd in een visualisatie dat ze tijdens de werkelijke uitvoering zo’n beetje op de automatische piloot kunnen hande- len, twijfelen ze niet meer aan zichzelf als ze een beslis- sing nemen tijdens een sprong of andere beweging. Ze wéten immers dat ze een goede prestatie zullen leveren – ze hebben dit al tientallen keren geoefend! Die zelf- verzekerdheid heb je nodig, weet Goodwin, als elke be- slissing die je neemt in een fractie van een seconde ge- nomen moet worden omdat je anders verongelukt.

118 Zijn methode kan ook van pas komen bij uitdagin- gen waarbij het nemen van een te trage beslissing niet acuut gevaarlijk is, maar hoogstens een beetje verve- lend. ‘Stel dat je nog nooit buiten je eigen geboortedorp bent geweest en je hebt je voorgenomen om de komen- de zomer een lange reis te maken, naar een exotisch land. Erg spannend, waarschijnlijk ben je zelfs een beet- je bang voor wat je allemaal te wachten staat. Dan is het de kunst om jezelf niet toe te staan om op een vage, zor- gelijke manier aan nare uitkomsten te denken: ik hoop maar dat het allemaal goed gaat, als er maar niks naars gebeurt, misschien heb ik het straks wel niet naar mijn zin, straks word ik ziek, ik hoop maar dat we lekker weer krijgen, straks regent het de hele reis lang. Aan dat soort gedachten heb je niets. Ze zijn niet concreet ne- gatief genoeg om er noodplannen uit op te bouwen en niet positief genoeg om je te sterken.’ Beter kan de angstige reiziger-in-de-dop als volgt te werk gaan. ‘Je begint met je zo realistisch mogelijk voor te stellen hoe je reis eruit kan gaan zien. Dat betekent ook dat je denkt aan de dingen die mis kunnen lopen. Je mist je vlucht, je bagage wordt gestolen, je wordt ziek. Kan allemaal gebeuren. Vervolgens denk je na over welke voorbereidingen je zult moeten treffen om eventuele problemen onder- weg op te lossen. Medicijnen meenemen voor als je ziek wordt, bijvoorbeeld. Een goede reisverzekering afslui- ten, een kopie van je paspoort maken. Je denkt hier net zo lang en grondig over na, tot je precies weet wat je in moet pakken, wat je zult doen als je de weg wilt vragen en iemand spreekt je taal niet. Het verschil tussen deze positieve en concrete benadering en de eerste, vaag en

119 negatief, is dat je in mijn benadering grip krijgt op dat wat er realistisch gezien kan gebeuren. Er overkomt je niets ‘zomaar’ meer. Hoogstens gebeurt er straks op reis iets waar jij al een beetje rekening mee hield. En dus weet je straks wat je moet doen om je probleem op te lossen, want daar heb je over nagedacht.’ Stap drie: als je alle negatieve scenario’s voorbij hebt laten komen en daarvoor een noodoplossing hebt be- dacht, is het tijd om het negatieve denken los te laten. Onderweg naar het vliegveld denk je alleen nog posi- tieve dingen: ik ga een fantastische reis maken, ik ga het heerlijk naar mijn zin hebben. ‘En je dénkt dat niet al- leen, je ziet het ook voor je, je visualiseert de uitkomst en je probeert echt te voelen hoe het straks gaat zijn, je stelt jezelf voor met een grote glimlach op je gezicht en in een goede stemming, de reis van je leven makend.’ Of tijdens de beklimming van het hoogste gebouw ter wereld.

120 Hoofdstuk 8 Don McGrath

‘Voer een angst-analyse uit.’

f hij mee wil werken aan een boek over angst en be- Oter presteren? Natuurlijk wil hij dat! ‘I’d love to! Wan- neer heb je tijd om te praten? Morgen?’

De Amerikaan Don McGrath – kort lichtbruin haar, vriendelijke ogen boven een spitse neus – is een gepas- sioneerd sportklimmer en sportcoach, gespecialiseerd in de mentale aspecten van het klimmen. Hij is ook de auteur van verschillende boeken en (online) artikelen over topprestaties in de sport, zoals 50 Athletes Over 50, Vertical Mind en beheerder van de website masterrock- climber.com. McGrath’s schrijfwerk – en zijn welwil- lendheid om mee te werken aan dit boek – komt voort uit een persoonlijke fascinatie voor de angsten die hem geregeld overvielen in zijn klimcarrière.

121 Mentale blokkade McGrath begon met klimmen toen hij nog heel jong was. Door de jaren heen werd hij steeds beter in de sport, omdat hij fysiek sterker werd en zijn techniek perfectioneerde. Maar toen hij een jaar of dertig was, leek het wel alsof zijn ontwikkeling stagneerde. Het be- gon hem steeds vaker op te vallen dat hij soms onder- maats presteerde. Dat hij routes niet uitklom, die hij volgens zijn eigen inschatting van zijn fysieke fitheid ei- genlijk wel redelijk makkelijk zou moeten kunnen klim- men. McGrath raakte ervan overtuigd dat dat slechte presteren werd veroorzaakt door iets mentaals dat hem dwars zat, niet door een fysieke zwakte. ‘Het gebeurde me namelijk geregeld dat ik opgaf,’ vertelt hij, ‘juist op het punt dat ik bíjna een route suc- Op het allerlaatste moment werd cesvol had geklom- ik overvallen door moeheid of men. Was ik bijna op onverklaarbare paniek en leek het ineens de top, viel ik. Op het alsof ik niet verder kón. Terwijl ik sterk en allerlaatste moment technisch goed genoeg was om de route werd ik dan overval- uit te klimmen. len door moeheid of onverklaarbare paniek en leek het ineens alsof ik niet verder kón. Terwijl ik te- gelijkertijd ook vermoedde dat ik best sterk genoeg was en technisch goed genoeg om de route uit te klimmen.’ Het was dus een mentale blokkade die hem belem- merde verder te klimmen. Het moest iets te maken hebben met angst, met gewoonten, met doorzettings- vermogen… McGrath begreep nog niet helemaal wat er met hem aan de hand was, maar hij besloot om exact uit te zoeken hoe het zat. Hij startte zijn zoektocht door theorieën te verza-

122 melen uit psychologische vakliteratuur en deed verslag van zijn zoekresultaten op een digitaal blog, zodat an- dere klimmers met hem mee konden lezen en leren. ‘Het duurde niet lang voordat ik in de praktijk be- gon te experimenteren met wat ik uit de theorie leerde. Mijn klimmaatje destijds was Jeff Elison, hoogleraar in de psychologie, dat kwam natuurlijk niet onhandig uit. Nadat ik Jeff vertelde wat ik aan het onderzoeken was, besloten we al gauw samen te gaan werken en uitein- delijk schreven we samen het, op ons onderzoek geba- seerde, boek Vertical Mind.’

Val- en faalangst Een van de belangrijkste conclusies uit het onderzoek van McGrath en Elison is dat ze erachter kwamen dat er grofweg twee typen angst bestaan die mensen in hun prestaties beperken: de angst om te falen en de angst om te vallen. Bij die eerste angst durf je geen actie te ondernemen, omdat je van tevoren al vermoedt dat je tóch niet zult slagen. Bij de tweede angst heb je al ac- tie ondernomen, maar ben je bang dat je beslissing ne- gatieve consequenties zal hebben als je actie mislukt. Daarom geef je halverwege op. Bij klimmers zijn deze twee typen angst heel duide- lijk te herkennen, beargumenteert McGrath. ‘Klimmers met faalangst beginnen niet eens aan een route, omdat ze bang zijn dat ze tóch geen kans hebben om boven aan de rots te komen. Ze kiezen liever een route die ze al kennen of die veel minder uitdagend voor ze is, zo- dat ze niet afgaan. Klimmers met valangst beginnen wel degelijk aan de moeilijke tocht naar boven, maar raken

123 halverwege ineens in paniek omdat ze bang zijn voor wat er gebeurt als ze een beweging niet goed genoeg uitvoeren en daardoor vallen. Die angst doet ze verstij- ven; daardoor wordt de kans groter dat ze daadwerke- lijk vallen.’ In het geval van McGrath was er met name sprake van faalangst. Weliswaar durfde hij wel aan moeilijke routes te beginnen, maar hij deed daarbij niet zijn ui- terste best. Ze uitklimmen lukte hem niet, omdat hij er diep vanbinnen van overtuigd was dat hij toch zou fa- len. Telkens weer gaf hij vroegtijdig op. Die beslissing kwam niet voort uit een rationele be- rekening, benadrukt McGrath. ‘De angst om te falen, die is eigenlijk nooit rationeel. Je bent bang dat iets niet gaat lukken en daarom geef je bij voorbaat al op. Je on- derzoekt niet in de praktijk of je vrees wel klopt, maar handelt op basis van een aanname. Je laat los, in plaats van door te zetten. Zo maak je van je eigen angst waar- heid.’ Veel andere klimmers hebben last van valangst. ‘Voor klimmers heeft valangst een rationele kant en een irrationale kant. Het rationele aspect van klimangst is heel duidelijk: als je valt tijdens een beklimming, kun je gewond raken, of zelfs doodgaan. Het irrationele aspect van valangst heeft te maken met het fenomeen dat veel klimmers óók bang zijn om te vallen in situaties waar- in ze zeker weten dat een eventuele val hen geen fysie- ke schade zou berokkenen. Zoals wanneer ze goed ge- zekerd zijn, hun materialen in orde zijn en het gedeelte waar ze zouden kunnen vallen vrij is van rotsen of an- dere obstakels waaraan ze zich pijn zouden doen. Het enige wat er kan gebeuren als klimmers in zo’n situatie

124 vallen, is dat ze een paar seconden door de lucht zwe- ven en vervolgens door het touw en de zekeraar wor- den opgevangen. Niks aan de hand, in feite. En toch zijn veel klimmers daar doodsbang voor. Je bent bang dat iets niet gaat lukken en Door die angst gaan daarom geef je bij voorbaat al op. Zo maak ze hyperventileren, of je van je eigen angst waarheid. raken ze zo in paniek dat ze vergeten goed te anticiperen op hun volgende beweging en dingen over het hoofd gaan zien. Ze ver- liezen tijd, worden moe, vallen daadwerkelijk of geven het vlak daarvoor op; roepen naar hun klimpartner dat ze naar beneden willen. Dat zijn gevolgen van wat we irrationele valangst noemen.’ Als een klimmer merkt dat een mentale barrière hem of haar ervan weerhoudt goed te presteren, net als McGrath in zijn jongere jaren, is het dus zaak om eerst uit te zoeken of die barrière wordt veroorzaakt door faal- of valangst. Vervolgens kan de klimmer proberen de angst te doorbreken. Daarvoor ontwikkelde McGrath een angst-analysemethode.

Risico’s Die komt zo. Eerst even terug naar het onderscheid tus- sen val- en faalangst. Want hoe zit dat bij mensen die niets met de klimsport te maken hebben, maar die wel een doel hebben gesteld en twijfelen of ze dat zullen ha- len? Kun je bij hen ook spreken van een onderscheid tussen ‘valangst’ en ‘faalangst’? Jazeker, vindt McGrath. ‘We zien dat bijvoorbeeld terug bij leidinggevenden, die twijfelen over beslissingen op de werkvloer, of bij men-

125 sen die dromen over een carrièreswitch maar die niet durven te maken.’ Hij geeft op verzoek een voorbeeld uit een context die niets met klimmen te maken heeft. ’Stel je voor dat je al jaren een comfortabele, goedbetaalde baan hebt. Daarnaast heb je recentelijk een bedrijfsplan ontwik- keld dat je héél graag zou willen uitvoeren, dat heeft te maken met je passie. Maar: om dat bedrijfsplan uit te voeren, moet je stoppen met je huidige baan en dat be- tekent dat je je comfortabele inkomen kwijt zult raken. Je hebt maar weinig spaargeld, dus je zult je bedrijfs- plan binnen relatief korte tijd succesvol moeten uit- werken om niet in de financiële problemen te komen. Je zult daar keihard voor moeten werken, veel harder dan je nu misschien al doet. ‘Vallen’ betekent in deze con- text dat je het risico neemt en je baan opzegt en je ei- gen bedrijf start, maar dat het je, ondanks je harde wer- ken, niet lukt om binnen korte tijd voldoende inkomen te genereren uit je eigen bedrijf. Je verdient niet genoeg om er je vaste lasten van te kunnen betalen. Je raakt zo afgeleid door zorgen over je financiële situatie, dat je je amper nog kunt concentreren op je werk. Je begint over iedere beslissing te twijfelen, je kunt niet meer helder denken, je ‘verstijft’ als het ware. Uiteindelijk ga je fail- liet. Je familie komt in de problemen.’ Vergelijk die val met de manier waarop faalangst je ervan kan weerhouden om te handelen. ‘Net zoals dat bij klimmen vaak het geval is, kan de angst om te fa- len je er in dit geval van weerhouden om überhaupt een poging te wagen. Je bent bang dat het je niet zal lukken. Je blijft in zo’n geval met tegenzin werken bij je huidige werkgever en je staat jezelf niet toe om een eigen bedrijf

126 te starten, al wil je dat zó graag. Het gevolg is dat je met hetzelfde verveelde en ongelukkige gevoel blijft zitten, en dat je jezelf niet ontwikkelt.’ Ook in dit voorbeeld is het dus nuttig om een on- derscheid te maken tussen faalangst en valangst. Durf je geen carrièreswitch te maken omdat je twijfelt aan je eigen kunnen, of omdat je vreest voor kritiek van de buitenwereld in het geval het je niet zou lukken je be- drijf succesvol te maken? Dan is er sprake van faalangst, en zou het kunnen helpen om te werken aan je zelfver- trouwen, of om te proberen je minder aan te trekken van wat anderen van je vinden. Of is er iets anders aan de hand: kun je juist niet wachten om je bedrijf te star- ten en ben je overtuigd van je eigen kwaliteiten als be- drijfsleider, maar vermoed je dat het idee of het product dat je op de markt wilt brengen, niet genoeg oplevert om van te kunnen bestaan? Dan kan er sprake zijn van valangst. ‘Vallen, failliet gaan, kan in dit voorbeeld een zeer ernstige, negatieve impact hebben op de onderne- mer in spe en zijn familie. In wezen vergelijkbaar met de rationele angst die een klimmer kan ervaren op een moment dat ze een val riskeert vlak boven een rots- plateau waaruit puntig graniet steekt: daar kan zij zich werkelijk bezeren!’

Analyse Volgens McGrath is het voor iedereen met een ambitie ontzettend belangrijk om inzicht te krijgen in zijn eigen ‘type’ angsten. Daarna kunnen ze leren om die te over- winnen – met behulp van de angst-analysemethode die McGrath daarvoor ontwikkelde met zijn collega Jeff El-

127 lison. ‘Ons model helpt mensen die graag iets willen be- reiken, maar niet zeker weten of ze het wel dúrven, in- zicht te krijgen in hun eigen angstpatronen. Om daarna strategische beslissingen te nemen. Uiteindelijk berei- ken ze dan vaak hun doelen wél en ook nog eens op een veel relaxtere manier’, belooft McGrath. In de analyse worden de kosten en baten van een te nemen beslissing op vier verschillende dimensies geë- valueerd: -de waarschijnlijkheid van falen -de ernst van de impact van eventueel falen -het verlangen om je doel te bereiken -de kosten van de investeringen op het moment dat je zelf opgeeft Voor een klimster zou de angst-analyse er ongeveer als volgt uitzien: stel, ze bevindt zich, stevig ingebon- den aan een touw, ergens halverwege een steile rots- wand. Het gaat goed, ze maakt gestage vorderingen, maar ze begint wel een beetje moe te worden. Ze kijkt omhoog en ineens denkt ze een ingewikkelde passage te zien. ‘Als ik dát maar ga redden met mijn vermoeide spieren… straks heb ik te weinig kracht en dan val ik!’ De gedachte om te vallen boezemt haar angst in en ze merkt dat ze begint te hyperventileren. Ze twijfelt of ze de klimpoging moet opgeven om een val te voorkomen, of dat ze door moet zetten. Het angst-analysemodel kan de klimster helpen een beslissing te nemen, zegt McGrath enthousiast. ‘Eerst kijkt ze kritisch naar de eerste factor, de waarschijnlijk- heid van falen. Is de passage echt zo ingewikkeld als ze nu denkt? Denkt ze dat alleen maar, of weet ze het ze- ker omdat ze het al eens eerder probeerde? Is ze echt al

128 volledig uitgeput, of is er misschien nog een kans om te rusten voor ze verdergaat, zodat haar spieren zich her- stellen?’ Stel nu dat de conclusie van de klimster is dat ze niet zeker weet of de passage onhaalbaar is, maar het alleen maar denkt, en dat er een kans is om te rusten, alvorens de poging te wagen. Dan is het antwoord op het eerste deel van de analyse dat de waarschijnlijkheid van falen niet extreem hoog is. Factor twee: de ernst van de impact van eventueel falen. De klimster denkt hier na over de vraag over wat er kan gebeuren, indien ze een poging waagt en valt. Niet iets dat direct gevaar oplevert, vindt McGrath. ‘Ze wordt goed gezekerd door een betrouwbare en ervaren klimpartner, en de route bevindt zich langs een steile rotswand. Dat betekent dat áls de klimster valt, ze dat doet in de vrije ruimte. De fysieke impact van een val is dus niet ernstig.’ Factoren drie en vier gaan over verlangen en kosten. De klimster moet zich hier afvragen hoe belangrijk het klimmen van deze route voor haar is. Is het een wens die al lang bestaat, heeft ze hier maanden voor getraind en zou het heel goed zijn voor haar zelfvertrouwen en klimontwikkeling om nu de poging daadwerkelijk te wagen? Of, anders gesteld: zou ze er erge spijt van krij- gen als ze dat niet doet?

Conclusies McGrath klinkt zelfverzekerd als hij zijn conclusie trekt: ‘Op basis van het angst-analysemodel zou ik, als ik de klimster was, doorzetten – dat wil zeggen dat ik

129 het risico om te vallen zou nemen. Vallen is in dit ge- val weliswaar eng, maar niet onveilig. En als ze het pro- beert, kan ze in elk geval trots op zichzelf zijn dat ze haar mentale grenzen durfde op te zoeken. Terwijl ze, als ze het niet probeert, waarschijnlijk afdaalt met een gevoel van teleurstelling.’ Het angst-analysemodel kan ook buiten de klimwe- reld worden gebruikt, onderstreept McGrath. De per- soon die twijfelt of hij een eigen bedrijf moet starten, kan het bijvoorbeeld helpen om te bepalen of hij wel of niet zijn huidige baan moet opzeggen. Daarvoor loopt hij ook gewoon weer alle vier de dimensies uit het ana- lyse-kader af: kans op falen, implicaties van het falen, verlangen en kosten. McGrath doet nogmaals voor hoe dat moet. ‘Factor één. Eerst moet deze persoon een inschatting maken van de kans van falen als hij zijn baan opzegt en het gro- te avontuur aangaat. Stel dat hij een marktonderzoek liet doen waaruit bleek dat er amper vraag is naar de service of het product dat zijn bedrijf wil bieden, dat hij geen mede-investeerders heeft kunnen vinden, en geen lening van een bank krijgt. Dan zou ik zeggen dat er een grote kans op falen is.’ Factor twee: de ernst van de impact van eventueel falen. Die zal lager zijn bij iemand die in een goedkoop huurhuis woont en geen gezinsleden heeft die financi- eel van hem afhankelijk zijn, dan bij een kostwinner die het schoolgeld van de kinderen plus een maandelijkse hypotheek moet betalen. ‘Stel nu dat de man uit ons voorbeeld getrouwd is en twee kinderen heeft, dan zou ik op dit punt van de analyse al de conclusie trekken dat hij het er voorlopig

130 niet op moet wagen. De kans op falen is hoog, de kosten bij falen zo mogelijk nog hoger. Hij doet er beter aan te wachten tot hij zijn plan wat beter heeft kunnen uit- denken, en zichzelf wat beter financieel heeft kunnen indekken en voorbereiden.’

Scripts Het grootste voordeel van werken met de angst-analy- semethode is volgens McGrath dat je voorkomt dat je een beslissing neemt op basis van een ingesleten ge- dragspatroon. Want, stelt hij, bang zijn voor dingen zijn we zelden vanwege een reëel gevaar, maar vaak ‘uit ge- woonte’. Het formele concept dat psychologen daarvoor ge- bruiken is ‘scripts’: automatische, onbewuste patronen van gedachten en gedrag die we in de loop van ons le- ven ontwikkelen. Zo kan het zijn dat je als volwasse- ne de gewoonte hebt om nee te zeggen tegen iets dat je niet kent – omdat je vroeger als kind nooit werd aan- gemoedigd om nieuwe dingen te proberen. Of je durft nooit je hand op te steken tijdens een vergadering als je een goed idee denkt te hebben, omdat dat Bang zijn voor dingen zijn we zelden in de werkomgevingen vanwege een reëel gevaar, maar vaak ‘uit waar je vroeger werkte gewoonte’. niet gewaardeerd werd. Je geeft je nooit op om een speech te houden op een bruiloft, omdat je niet eerder in je leven oefende met praten voor een publiek. Of je bedenkt constant nieuwe bedrijfsplannen, maar voert ze nooit uit. Omdat je ‘dat toch niet kunt’, of gewoonweg omdat je het nooit eerder

131 deed, en het nu dus ook een te grote stap lijkt om het eens wel te doen. ‘Zo’n script kan iemand beperken in de ontwikkeling terwijl die dat helemaal niet doorheeft’, betuigt McGrath. ‘We zien bijvoorbeeld vaak dat klimmers zichzelf heb- ben aangeleerd om te geloven dat ze bepaalde typen routes “toch niet kunnen klimmen”. Te steil, te tech- nisch, niks voor mij.’ Dat is zonde, vindt hij, want de beslissing om geen poging te wagen is in die gevallen vooral gebaseerd op een gewoonte en niet op een rationele angst-analyse. En door niet te klimmen, ontzegt de klimmer zichzelf de kans om te oefenen en beter te worden. ‘Een bange klimmer zou inzicht moeten proberen te krijgen in haar eigen, typische manier van beslissin- gen nemen wanneer ze zich geïntimideerd voelt door onbekende klimroutes. En datzelfde geldt voor men- sen die twijfelen over een andere, beangstigende actie. Elke keer dat ze twijfelt of ze aan een beklimming moet beginnen, zou ze kunnen proberen om heel eerlijk bij zichzelf na te gaan of ze nu twijfelt uit een gewoonte, of uit een gegronde veiligheidsoverweging. In dat laat- ste geval twijfelt ze met een goede reden: als een actie onveilig lijkt te zijn – de valkans te groot en te gevaar- lijk – moet ze er vooral niet aan beginnen! Maar anders doet ze er goed aan om haar problematische scripts te verruilen voor nieuwe scripts. Altijd durven te falen, en soms durven te vallen, dus!’

132

Edurne Pasaban tijdens een koude bergtocht. (Jaartal onbekend.)

© Edurne Pasaban

134 Hoofstuk 9 Edurne Pasaban

‘Laat je leiden door je angst.’

e Baskisch-Spaanse bergbeklimster Edurne Pasa- Dban Lizarribar (1973) is mooi – denk lange zwar- te haren en een atletisch postuur, slim en vooral: stoer. In 2010 was zij de eerste vrouw ter wereld die het luk- te om alle veertien bergen ter wereld van achtduizend meter en hoger te beklimmen (en slechts twintig man- nen gingen haar voor). De eerste in die reeks, de , beklom ze negen jaar eerder. De beklimmin- gen gingen haar lang niet allemaal makkelijk af en Pa- saban worstelde gedurende haar klimcarrière vaak met gevoelens van angst en twijfel. Verschillende expedities brak ze voortijdig af omdat ze de beklimming te gevaar- lijk of te moeilijk achtte. Tijdens een beklimming van de verloor ze twee tenen en vroor ze bijna dood toen ze 28 uur alleen en buiten in de kou verbleef. Ze werd gered door expeditieleden. Een paar jaar later verloor

135 ze drie goede vrienden (tevens expeditieleden) tijdens een beklimming. De reddingspoging die Pasaban on- dernam, haalde niets meer uit. Het waren niet de laat- ste dode alpinisten wier begrafenis ze Ik heb al 14 goede klimvrienden en mede-expeditieleden verloren. Allemaal zou bezoeken: ‘In- overleden ze tijdens beklimmingen. Zij middels heb ik 14 waren geen slechtere klimmers dan ik. De goede klimvrienden enige reden waarom ik nog leef, is omdat en mede-expeditie- ik bang ben en handel naar die angst. leden verloren. Al- lemaal overleden ze tijdens beklimmin- gen. Zij waren geen slechtere klimmers dan ik. De enige reden waarom ik nog leef, is omdat ik bang ben en han- del naar die angst. Ik dank mijn leven aan mijn angst.’

Industrieel ingenieur Pasaban begon met klimmen in haar vroege tienerjaren en merkte al gauw dat ze zich op een natuurlijke manier door de bergen en valleien in het Baskenland bewoog. Op haar vijftiende volgde ze een cursus rotsklimmen. Een jaar later beklom ze de Mont Blanc. Daarna volgde een serie beklimmingen in het Andesgeberg- te en de Pyreneeën en nog geen tien jaar later, in 1998, probeerde ze voor het eerst een berg in de Himalaya te beklimmen. Niet zomaar een berg: een 8.167 meter hoge berg in Nepal, de op zes na hoogste berg ter we- reld. Die poging mislukte: de weersomstandigheden waren te slecht om veilig door te kunnen klimmen, en Pasaban en haar expeditieleden besloten halverwege de berg af te dalen.

136 Hoewel ze destijds al veel tijd en energie besteedde aan het bergbeklimmen, beschouwde ze zichzelf in die periode van haar leven nog niet als professioneel klim- mer. Van fulltime klimmen was ook nog geen sprake: ze studeerde voor industrieel ingenieur en volgde een master Human Resources Management, werkte daar- na als ingenieur in het familiebedrijf van de Pasabans (een firma die onder meer papiersnijders produceert). Later begon ze ook nog een klein hotel-restaurant. In- komsten waarmee ze de eerste jaren haar vele berg­ beklimmingen betaalde. De omslag kwam toen ze in 2001 deelnam aan een succesvolle expeditie naar de Mount Everest (8.848 me- ter hoog). Ze was toen 28 jaar oud en nog een totale on- bekende in de klimwereld. Bij terugkomst bleek dat ver- anderd: ineens wisten sponsoren en medeklimmers wie ze was. En zelf was Pasaban, naar eigen zeggen, ‘ver- slaafd’ geraakt aan de Himalaya’s. Ze móest terug: ‘het beklimmen van de Mount Everest voelde als een droom die uitkwam, nu wilde ik meer.’ Ze begon zichzelf te be- schouwen als professioneel klimmer, kreeg sponsors en maakte minstens eenmaal per jaar een expeditie naar een hoge bergtop. Ze beklom onder meer de , en in Nepal, en de en II in China/Pakistan. Ze had haar passie en levenswijze gevonden.

K2 En toen, in de zomer van 2004, kwam er bijna een vroegtijdig einde aan haar jonge klimcarrière. Pasaban begon aan een expeditie op de K2 en het scheelde niet

137 veel of ze had het niet overleefd. Ze wist van tevoren al dat de beklimming van de K2 uitdagend zou worden. De K2 staat bekend als een zwa- re, moeilijke berg. Alle zes vrouwen die het vóór haar probeerden, waren tijdens hun beklimming overleden. Niet bepaald een optimistisch stemmend feit. De ge- dachte aan haar voorgangsters speelde tijdens de voor- bereidingen constant door het hoofd van Pasaban, en maakte haar nerveus voor de beklimming. Tegelijker- tijd was ze ook vastberaden om toch een poging te wa- gen, en ze stelde een expeditieteam samen van ervaren bergbeklimmers. ‘Toen ik aan de beklimming begon was ik een beet- je bang, maar ook gedreven om de top te bereiken. Met alle gevolgen van dien. Ik geloofde, destijds, dat ik ge- noeg ervaring had opgedaan tijdens mijn eerdere be- klimmingen, en zou de tocht maken met klimmers die zeker zo ervaren waren. Ik had er vertrouwen in dat we zouden slagen.’ De teamleden namen het gevaar serieus, spraken uitgebreid over de risico’s van de beklimming in de da- gen voor hun vertrek. Ze wisten, bijvoorbeeld, dat ze tegen het einde van de beklimming een moeilijke cou- loir tegen zouden komen, één nauwe passage. Ze wis- ten ook dat ze daar rond één uur in de middag moesten arriveren, wilden ze nog genoeg tijd overhouden om bij schemering de top te bereiken. In het pikkedonker te- rugkeren zou te gevaarlijk zijn, besloten de groepsleden unaniem, en dus maakten ze een afspraak: zouden ze te laat bij de passage arriveren, dan zouden ze omdraaien en terugkeren naar het basiskamp. Maar tijdens de beklimming gebeurde er iets an-

138 ders, een scenario waar Pasaban en haar collega’s van tevoren niet aan hadden gedacht. Ze kwamen ongeveer op tijd aan bij de lastige passage en liepen dus door, vol goede moed richting de top. Maar niet veel later sloe- gen de weersomstandigheden vrij plotseling om. Het stormde en de klimmers konden door de sneeuw wei- nig zien. Daardoor kostte het meer tijd dan ze verwacht hadden om de passage over te steken. Pas om vijf uur waren ze op de top – uren later dan de bedoeling was. Het werd al donker, ze hadden al lang op de terugweg moeten zijn volgens hun planning. Er was dus geen tijd om te genieten van het succes: het team moest direct weer naar beneden, zo snel mogelijk. Maar Pasaban kwam niet snel vooruit. ‘Ik was dood- moe, had alles gegeven tijdens het passeren van de cou- loir. Ik zag op tegen het vooruitzicht om nog helemaal terug te moeten lopen, door de storm en in de scheme- ring. We begonnen aan de afdaling, maar ik was zo moe dat ik steeds langzamer begon te lopen. De rest liep sneller dan ik. Eerst zag ik ze nog voor me uit lopen, even later was ik ze kwijt.’ Urenlang sjokte ze in haar eentje door, met een zak- lamp voor zich uit schijnend. ‘Ik herinner me een spe- cifiek moment van die afdaling waarop ik me realiseer- de, heel helder, dat ik in ernstig gevaar verkeer- ik was zo moe dat ik steeds langzamer de. Dat ik misschien begon te lopen. De rest liep sneller dan ik. dood zou gaan. Ik moet Eerst zag ik ze nog voor me uit lopen, even later was ik ze kwijt. nog op ongeveer 8.400 meter hoogte zijn ge- weest, want op mijn horloge zag ik dat het acht of ne- gen uur ’s avonds was, het exacte tijdstip kan ik me niet

139 herinneren. Mijn expeditieleden zag en hoorde ik al uren niet meer. Het was stikdonker. Ik scheen met een lamp voor me uit, zodat ik kon zien waar ik mijn voe- ten neer moest zetten. En ineens verloor ik mijn lamp. Ik weet nog steeds niet precies wat er gebeurde, maar misschien dreigde ik te struikelen of konden mijn kou- de vingers de lamp niet langer meer goed vasthouden. In elk geval schoot het ding uit mijn handen. Weg licht. En op die hoogte, zo ver van de bewoonde, verlichte wereld, zie je dan nog maar heel weinig.’ Ze schudt haar hoofd alsof ze nog steeds verbijsterd is wat haar die avond overkwam. ‘Ik verloor mijn lamp ook nog eens op een zeer moeilijk punt van de afdaling. Ik moest een ingewikkeld stuk oversteken. Dat wist ik. En ik wist ook dat zoiets proberen zonder jezelf bij te kunnen schijnen, een zeer gevaarlijke exercitie is. Voor je het weet stap je ergens over de rand en val je naar be- neden.’ Toch raakte ze niet in paniek. ‘Ik bleef juist erg rus- tig en begon na te denken over wat ik nu moest doen. Ik dacht: oké, ik heb geen lamp meer, dit is nu de situatie waarin ik mij bevind, ik moet naar beneden zien te ko- men, hoe ga ik dat doen, langzaam, voorzichtig.’ Pasaban wist met hele kleine pasjes verder af te da- len, maar raakte ernstig onderkoeld en haar gezondheid ging snel achteruit. Ze werd uiteindelijk gered door an- dere klimmers. Toen haar expeditieleden haar na 28 uur vonden en naar het basiskamp brachten, was ze in zeer slechte conditie. Later moesten er in het zieken- huis twee tenen worden geamputeerd en verschillende andere bevroren lichaamsdelen worden behandeld. ‘Maar dat was het ergste niet. Mentaal was ik er veel

140 erger aan toe. Ergens wist ik dat ik trots op mezelf zou moeten zijn, dat ik goed had gehandeld op de K2. Blijk- baar zit er in mensen een diep overlevingsinstinct ver- borgen, wat eruit komt op momenten van crisis. Op momenten dat je echt diep in de problemen Ik verloor tijdens die moeilijke afdaling raakt, roept dat in- nooit mijn overlevingsdrang. In plaats stinct: ik wil leven! Ik daarvan kreeg ik een enorme kalmte over wil leven! Ik herinner me, die maakte dat ik mijn angst kon me nog dat ik, toen ik beheersen. begon met klimmen, heel vaak vreselijk bang was dat ik een ongeluk zou krij- gen. Nachtmerries had ik erover: verongelukken in de bergen! En dan in paniek raken, en niet meer weten hoe ik mezelf zou kunnen redden! Maar mijn ongeval op de K2 bewees dat ik, als het echt moet, wel degelijk ratio- neel kan handelen. Ik verloor tijdens die moeilijke af- daling nooit mijn overlevingsdrang. In plaats daarvan kreeg ik een enorme kalmte over me, die maakte dat ik mijn angst kon beheersen, rationeel na kon blijven den- ken en mezelf veilig kon laten afdalen. Was ik die keer op de K2 niet in staat geweest mijn angst te beheersen, dan zou ik het niet hebben overleefd.’

Depressief En toch was Pasaban niet trots op zichzelf. En ook niet opgelucht over de goede afloop. Ze bleef maar terug- denken aan het ongeval op de K2, en iedere keer als ze zich weer voorstelde wat er was gebeurd, maakte het haar verdrietiger en banger. Want zij mocht dan zelf juist hebben gehandeld, als andere klimmers haar niet

141 hadden geholpen om naar het basiskamp te komen, had ze de tocht hoogstwaarschijnlijk niet overleefd. Pa- saban nam zichzelf het ongeluk kwalijk. Ze droomde ervan, piekerde erover en werd uiteindelijk zwaar de- pressief verklaard door de artsen. Vier maanden lang verbleef ze in het ziekenhuis, worstelend met angst en twijfels. Ze zag in dat ze haar overleving niet alleen aan zichzelf, maar vooral ook aan anderen te danken had. En dat was een beangstigend idee. ‘Dus werd ik gedwongen om heel eerlijk tegen me- zelf te zijn. Ik was bang, goed. Maar ik wilde ook klim- men. Durfde ik nog een keer zo bang te zijn? Wilde ik dat? Waarom dan, wat was het klimmen mij waard? Wat was mijn leven mij waard? Was ik te ver gegaan?’ Op die laatste vraag moest ze ‘ja’ antwoorden. ‘Dat realiseerde ik me met een schok, en dat was heel pijn- lijk. Bij de eerdere beklimmingen die ik deed, kon ik al- tijd makkelijk verder, zat het weer mee, waren de ande- re condities goed. Of het tegendeel was waar: het weer was zo slecht dat er geen andere logische optie bestond voor mij en mijn teamleden dan terug te keren. Er be- stond nooit twijfel. En situaties waren nooit extreem gevaarlijk of problematisch. Daardoor dacht ik tijdens al mijn eerdere beklimmingen dat ik blijkbaar een goe- de klimmer was, iemand die juist en verstandig han- delde en daardoor telkens opnieuw veilig terugkeerde. Maar deze ene keer dat ik me werkelijk in een gevaar- lijke situatie bevond, had ik helemaal niet de juiste be- slissing genomen. Ik was bang, ik voelde dat ik het niet moest doen, en toch was ik te ver gegaan.’ Hoe langer Pasaban in het ziekenhuis lag, hoe be- ter ze zich de gevoelens van vrees herinnerde die ze

142 had gevoeld tijdens het passeren van de couloir. Die ge- voelens had ze opzijgezet omdat ze per se succes wilde hebben met deze expeditie. ‘De omstandigheden waren slecht, er lag vreselijk veel sneeuw. En toch gaf ik niet op. Ik wist dat er gevaar dreigde, dat ik te moe zou kun- nen worden om nog veilig terug te keren van de berg. En toch ging ik door. Ik wilde op die top staan, koste wat kost. Toen ik me dat eenmaal zo helder herinner- de, wist ik niet zeker of ik mezelf ooit nog kon vertrou- wen als klimmer. Ik had zelf weliswaar bijgedragen aan mijn redding, maar ik had mezelf ook bijna de dood in gejaagd.’ Pasaban werd genezen verklaard en ontslagen uit het ziekenhuis. Maar de twijfel aan haar eigen capaci- teiten als alpinist bleef bestaan. Eenmaal thuis kwamen er nog veel meer vragen in haar op, met name over haar levensstijl en haar Als je echt doodsbang wordt van een passie voor het klim- bepaald vooruitzicht, moet je het men. Het was 2006, Pa- misschien gewoon niet doen. Je intuïtie saban was 32 jaar oud. geeft je aan dat het moment niet juist is; Ze realiseerde zich dat daarnaar luisteren zou zomaar eens je ze de laatste jaren vre- leven kunnen redden. selijk veel dingen had opgeofferd om te kunnen klimmen. ‘Jarenlang deed ik álles om professioneel klimmer te kunnen zijn. Al mijn geld en tijd had ik erin gestoken. En nu, nu had ik geen man, geen kinderen, een sociale omgeving die bijna ge- heel bestond uit klimmers. En was ik twee tenen ver- loren, bijna doodgegaan, omdat ik mijn grens was te- gengekomen en eroverheen was gegaan. Ik zag in dat ik ooit had gekozen voor dit leven, maar dat dit wel een

143 heel eenzaam leven betekende en misschien ook wel een zeer gevaarlijk.’ Het eerste jaar na haar ongeval op de K2 deed ze geen expedities meer. ‘Ik werd meegevraagd door be- kende klimmers voor tochten in de Himalaya, maar ik durfde niet.’ Haar vrienden hielpen haar uiteindelijk het klimmen weer op te pakken. Pasaban glimlacht als ze vertelt over de vurige pleidooien die ze tegen haar hiel- den. ‘Ze zeiden: “Edurne, je houdt van de bergen, de bergen zijn jouw leven.” En ik wist dat ze gelijk hadden en dat ik dus weer terug moest naar de bergen. Maar ik was bang, vertrouwde mezelf niet meer. Dus ik wist dat ik terug moest, alleen dan wel met een andere attitude als klimmer. Alleen dan zou ik mijn angst kunnen over- winnen.’

Respecteer je angst Pasaban deed zichzelf een belofte op basis van haar er- varing op de K2: nooit meer zou ze haar angst negeren. De K2 leerde haar een grote les: respecteer je angst. De realisatie dat ze een ongeval had gehad omdat ze haar angst moedwillig had genegeerd, betekende in zekere zin ook een opluchting. Het betekende immers dat als ze in het vervolg niet meer zo ver zou gaan, ze niet bang hoefde te zijn om te klimmen. Zolang ze haar angst voortaan serieus zou nemen, zou ze veilig kunnen doen wat ze het liefste doet. Bang zijn is goed, vindt Pasaban. ‘Het maakt je op- lettend. Het zorgt dat je je scherp bewust wordt van wat er om je heen gebeurt, wat er aan de hand is. Daardoor kun je snel en rationeel handelen indien er daadwerke-

144 lijk iets ergs gebeurt, zoals ik bij mijn afdaling op de K2. Je hebt het overzicht, je hebt, dankzij de angst en de fy- sieke processen die die angst in gang zetten, precies op- geslagen en geobserveerd wat er nodig is om veilig te blijven. En angst is er niet voor niks. Ik geloof dat een diepgevoelde angst kan fungeren als raadgever. Als je echt doodsbang wordt van een bepaald vooruitzicht, moet je het misschien gewoon niet doen. Je intuïtie geeft je aan dat het moment niet juist is; daarnaar luis- teren zou zomaar eens je leven kunnen redden.’ Pasaban mag overtuigd zijn van het belang van luis- teren naar angst; die mening wordt niet breed gedragen in de klimwereld, zegt ze. ‘Voor de meeste van mijn col- lega’s is angst niet iets dat je graag wilt laten zien. Wij bergbeklimmers willen liever laten zien dat we dapper zijn, dat we moeilijke beklimmingen aankunnen, dat we onze angst durven te negeren. Maar de beste klim- mers die ik ken, dat zijn juist mensen die bang zijn en daarnaar handelen. De mensen die geen angst hebben, daarentegen, die keren op enig moment niet terug naar hun basiskamp. Die maken fouten, overschatten zich- zelf, zoals ik deed op de K2 toen ik door wilde klimmen, terwijl ik al lang om had moeten keren.’ Maar luisteren naar angst of intuïtie neemt natuur- lijk niet alle risico’s weg die inherent zijn aan het alpi- nisme. Een storm kan onverwacht opsteken zonder dat je tijd hebt bang te worden; een stuk rots kan op je hoofd vallen. ’Klopt’, geeft Pasaban toe, ‘maar ik zie dat zo: in ons leven komen we soms enorme persoonlijke uitdagingen tegen. Allemaal. Uitdagingen die anderen niet tegenkomen, omdat zij een heel ander leven leiden. Ik ben bergbeklimmer. Bij dat leven horen specifieke ri-

145 sico’s, die een niet-klimmer waarschijnlijk niet loopt. Maar niet-klimmers komen in hun leven misschien weer risico’s tegen waarmee ik nooit zal worden gecon- fronteerd. En anderen kunnen je daarin nooit helemaal begrijpen of helpen; je zult de uitdaging uiteindelijk zelf moeten aangaan. Je moet je eigen lessen leren om uit- eindelijk die dingen te doen die jou gelukkig maken, en ook om te weten hoe je veilig en in orde blijft, terwijl je wel dingen onderneemt. Dat is de filosofie die mij terug de bergen in kreeg, en de K2 liet me de praktische kant ervan ervaren.’

Veertien achtduizenders Ze herstartte haar carrière bepaald niet met wat lage oefenbergjes. In plaats daarvan vatte Pasaban het idee op om alle veertien achtduizenders ter wereld te be- klimmen. ‘Daar had ik daarvoor nooit aan gedacht,’ zegt ze lachend, ‘daar was ik helemaal niet mee be- zig. Ik deed gewoon wat ik leuk vond. Maar nu dacht ik er ineens wél aan. Alsof mijn ongeluk me stimuleer- de om mezelf serieu- Ik laat mij niet langer leiden door zer te nemen als pro- ambitieuze voornemens en de wens tot fessioneel klimmer. dapperheid, maar juist door mijn intuïtie Ik wist nu waar mijn en angst. grens lag en dat ik die diende te respecteren. En dus wist ik dat het beklimmen van al die bergen van achtduizend meter of hoger iets was wat voor mij niet onmogelijk zou zijn. Vanwege mijn ervaring, mijn fy- sieke conditie. Maar vooral dankzij mijn nieuwe manier van klimmen, waarbij ik mij niet langer liet leiden door

146 ambitieuze voornemens en de wens tot dapperheid, maar juist door mijn intuïtie en angst.’ En, klom ze sindsdien vol zelfvertrouwen, niet meer gehinderd door twijfel? Pasaban schudt hevig met haar hoofd van nee, en zegt dan: ‘De rest van mijn klimcar- rière ben ik banger geweest dan ooit tevoren. Ik koes- ter die angst, luister ernaar, handel ernaar. En ik blijf er veilig door. De tweede keer dat ik de K2 beklom, was ik nog veel banger dan de eerste keer. Maar deze keer nam ik die angst serieus. Ik had nagedacht over wat ik níet moest doen, wanneer ik het besluit zou moeten nemen om de poging op te geven. En dus slaagde ik erin om de berg veilig te beklimmen en veilig terug te keren.’ Die methode zou ze nog vele malen vaker hante- ren. Volgens Pasaban heeft haar angst haar leven al dik- wijls gered tijdens beklimmingen. ‘Als ik tegenwoor- dig op expeditie ben en mijn intuïtie vertelt me dat ik iets niet moet doen, luister ik daarnaar. En zo kom ik telkens heelhuids terug, terwijl ik me geregeld in ge- vaarlijke situaties bevind. Ik was bijvoorbeeld eens met een Italiaans team op een expeditie. We kwamen bij een traverse, een oversteek, die er erg gevaarlijk uit- zag. Het was laat, ik was moe. En we hadden geen touw want van tevoren dachten we dat de traverse niet te in- gewikkeld zou zijn voor onze groep van ervaren klim- mers. Ik voelde dat we het risico niet moesten nemen, maar baalde daar wel van; na de traverse zou het nog maar 200 meter naar de top zijn. “Edurne, we doen het gewoon,” zeiden mijn expeditieleden. “Dit lukt mak- kelijk!” En het was verleidelijk om naar ze te luisteren, want het was een korte traverse en we waren al zo dicht bij de top… Ik dacht erover na en ik wist zeker dat ik de

147 traverse richting de top veilig zou kunnen oversteken, maar ik wist ook dat er een kans bestond dat ik daar- na te moe zou zijn om weer veilig af te kunnen dalen. Dus ik besloot niet verder te gaan. Die beslissing voelde niet moeilijk voor me, want het was de enige juiste voor mij. De anderen gingen wel. Ik wachtte op hen. Een van hen keerde niet terug. Met hem was er precies ge- beurd waar ik bang voor was: hij kwam voorbij de tra- verse, bereikte de top, maar raakte daarna te vermoeid om nog veilig af te kunnen dalen. Hij raakte onderkoeld en overleed op de berg.’ Ze wil het nog maar een keer gezegd hebben: de eni- ge reden waarom zij nog leeft en zoveel andere klim- mers niet meer, is omdat zij bang is en handelt naar die angst. Datzelfde advies wil ze anderen meegeven die zichzelf voor uitdagingen gesteld zien staan: luister naar je intuïtie, want die leert je lessen die van levens- belang kunnen zijn. ‘Neem je angst alsjeblieft serieus, want die beschermt je. Laat haar je leiden.’ Dat betekent niet, waarschuwt Pasaban, dat je je (enge) dromen op moet geven. Hoogstens dat je ze soms even uit moet stellen. ‘Als ik weloverwogen een uitdaging aanga, zal ik niet snel opgeven, zelfs niet als ik tijdens een poging bang word. Soms, als ik een berg beklim, kan ik de top niet in één keer bereiken, bijvoor- beeld omdat het weer omslaat. Dan voel ik angst, en weet ik dat ik op dat moment moet opgeven. Dat accep- teer ik tegenwoordig. Maar dan beloof ik mezelf dat ik het jaar erop terug zal keren om het nogmaals te probe- ren. En, indien nodig, het jaar erop weer, en wéér, net zo lang tot het lukt. Of ik ga terug naar het basiskamp, wacht tot de storm gaat liggen, dagenlang als het nodig

148 is, maar ik verlaat de berg niet. Ik schuil in mijn tent, ik wacht af… en dan, als de wind is gaan liggen, mijn in- tuïtie me aangeeft dat de tijd rijp is, probeer ik het op- nieuw. Uiteindelijk werd ik met deze strategie de eerste vrouw die alle achtduizenders ter wereld beklom, dus het feit dat ik mijn angst mijn handelen laat bepalen, belemmert me geenszins om mijn doelen te behalen.’

149 Jorg Verhoeven tijdens zijn beklimming van The Nose, 2014.

© Jon Glassberg (Louder Than Eleven, www.lt11.com) Hoofdstuk 10 Jorg Verhoeven

‘Benader je doel planmatig.’

et duurt weken voordat Jorg Verhoeven (30) reageert Hop het berichtje dat ik hem stuur, met daarin het ver- zoek tot een interview. Een tweede bericht haalt niks uit. Totdat er ineens een regel tekst mijn inbox binnen- komt: hij is ergens aan het klimmen waar het internet nogal traag is, maar hij komt erop terug! En weg is hij weer. Maar Verhoeven houdt woord en neemt na een ruime maand weer contact met me op. Per Skype, want hij is inmiddels aangekomen in de Verenigde Staten, en denkt niet dat hij snel weer eens in Nederland zal zijn: ‘Er is hier nog veel te veel te klimmen.’ Jorg Verhoeven (1985) is Nederlands bekendste sportklimmer en behoort al jarenlang tot de wereldtop. Al in zijn tienerjaren deed hij mee aan wedstrijden in klimhallen, waarvan hij de meeste won. In 2001, Ver- hoeven was toen zestien jaar oud, werd hij tweede van

151 de wereld in zijn leeftijdscategorie. Krap vier jaar later won hij als eerste Nederlander een wedstrijd in het we- reldbekercircuit, waarin hij sterke tegenstanders uit ty- pische klimgebieden als de Alpenlanden en Spanje ach- ter zich liet. In de jaren erna bleef hij progressie boeken in zijn klimmen – inmiddels klom hij meer dan drie- duizend routes in de 8ste moeilijkheidswaardering.

The Nose Verhoeven klom als enige Nederlander ooit een rou- te met de moeilijkheidswaardering 9a: onvoorstelbaar moeilijk, betekent dat in niet-klimmerstaal. Een route die alleen is weggelegd voor klimmers met een extreem goede techniek, balans en kracht. En twee jaar gele- den slaagde hij erin om als eerste Europeaan de iconi- sche wand ‘The Nose’ (een onderdeel van de granieten berg ‘El Capitan’ in Yosemite, in de Verenigde Staten) vrij te klimmen. Vrij klimmen houdt in dat de klimmer wel touw en andere klimprotectie mag gebruiken, maar alleen om zichzelf te beschermen bij een val, niet om zichzelf te helpen om gemakkelijker of sneller omhoog te komen. Dat is een enorme prestatie op een rots- wand die zo lastig te bedwingen is als The Nose: per jaar doen gemiddeld 400-600 klimmers een poging op The Nose, waarvan ongeveer tien procent probeert de wand ‘vrij’ te beklimmen. Van hen slaagde jarenlang niemand daarin, tot Verhoeven in zijn bestelbusje naar Yosemi- te reed. Zijn auto vol touwen, gordels, klimschoenen en karabijnhaken; zijn hoofd vol ambitieuze plannen. ‘Al van kleins af aan was het een droom voor me om ooit The Nose te beklimmen,’ vertelt Verhoeven. Hij

152 spreekt rustig, weloverwogen. Verhoeven is niet ie- mand die zich makkelijk laat verleiden tot het doen van een spontane uitspraak. Liever denkt hij even na over wat hij wil antwoorden, en formuleert zijn antwoord vervolgens precies. ‘Maar ik wist óók dat deze wand enorm moeilijk vrij te beklimmen was. Ik kende de ver- halen over de vele mislukte pogingen van mijn voor- gangers, en wist dat er verschillende aspecten zijn die het vrij beklimmen van The Nose zo lastig maken.’ De moeilijkheid van een vrije beklimming van The Nose zit hem niet zozeer in de moeilijkheidswaarde- ring, maar vooral in de lengte. Hoewel de route zeker niet gemakkelijk is, is hij voor zeer goede en ervaren klimmers technisch gezien haalbaar. Alleen moeten die klimmers het wel negenhonderd meter lang zien vol te houden om foutloos te blijven klimmen. En dat is mak- kelijker gezegd dan gedaan, vertelt Verhoeven: ‘Veel van mijn voorgangers waren zeer goede klimmers en hadden al veel klimervaring voor ze deze poging waag- den. Toch gaven ze het op, soms omdat ze na een paar dagen fysiek te moe werden, maar vaker omdat er on- derweg dingen tegenzaten die ze hun moreel deed ver- liezen.’ Uitglijden, bijvoorbeeld. ‘Verschillende lastige pas- sages in de wand bestaan uit gladde stukken rots met maar weinig structuur om je aan vast te houden. Je ver- liest al snel je balans en dan val je of slipt je voet weg. Je hoeft niet zozeer sterk te zijn om dergelijke passages door te komen, maar je moet in staat zijn om geduren- de een lange tijd héél precies te blijven in je bewegin- gen. Je mag geen fouten maken, en je moet compleet geconcentreerd blijven.’

153 Als dat de klimmer bijna negenhonderd meter lang gelukt is, juicht hij beter nog niet te vroeg. Want bij- na aan de top van The Nose bevindt zich het moeilijk- ste gedeelte van de route, de zogenoemde sleutelpassa- ge. ‘Dan bén je al zo moe,’ herinnert Verhoeven zich, ‘en dan moet je nog op je best presteren.’ Hem lukte dat, veel anderen niet.

Big wall Een andere reden die ervoor zorgt dat The Nose moei- lijk vrij te klimmen is, heeft met de complexe organisa- tie van een beklimming van zo’n enorm lange wand te maken. The Nose is een van ’s werelds bekendste ‘big wall’-beklimmingen. Big wall klimmen is een type rots- klimmen waarbij de klimmer een tocht van honderden meters omhoog maakt op een steile wand. Zo’n beklim- ming kost minstens een dag, meestal meerdere – soms duurt het weken voor een klimmer op de top is. Dat be- hoeft nogal wat geregel: zo moet de klimmer in de rots- wand overnachten in een portaledge, een soort tentje dat je aan een wand kan bevestigen, zodat je erin kunt slapen of rusten. Vanaf die portaledge kan de klimmer touw en andere klimmaterialen, kilo’s eten en liters wa- ter naar boven hijsen, zodat hij die niet steeds met zich mee hoeft te dragen tijdens de beklimming. Dat sjou- wen kost kracht en handigheid; niet iedere goede klim- mer heeft die. Vroeger werd The Nose gezien als onbeklimbaar. Dat veranderde toen in 1957 de klimmer Warren Har- ding en zijn teamleden er een nieuwe klimtechniek uit- probeerden. Zij gebruikten hamers, nagels en andere

154 materialen om zichzelf omhoog te hijsen. Tussendoor rustten ze uit in tenten, die zij op grote hoogte aan de wand bevestigden. Na 45 dagen (!) stonden ze op de top. In de jaren die volgden Veel van mijn voorgangers waren zeer probeerden vele klim- goede klimmers. Toch gaven ze het op, soms omdat ze na een paar dagen fysiek mers die top ook te be- te moe werden, maar vaker omdat er reiken. Liefst sneller dan onderweg dingen tegenzaten die ze hun Harding en zonder het moreel deed verliezen. gebruik van al die hulp- materialen. In 1993 klom de Amerikaanse klimster Lynn Hill (zie ook het inter- view met haar in dit boek) The Nose voor het eerst ‘vrij’, en dat deed ze binnen drie dagen. Een jaar later her- haalde ze haar succes; ditmaal lukte het haar om bin- nen drieëntwintig uur boven op The Nose te staan. Een moeilijk te evenaren prestatie, zo bleek uit het feit dat in het decennium dat volgde slechts twee teams erin slaagden The Nose vrij te klimmen. Hoewel honderden klimmers een poging waagden, verlieten ze Yosemite allemaal zonder succes. En toen kwam Verhoeven. Het feit dat zo veel klimmers die hem voorgingen faalden, schrikte hem niet af. Sterker nog, zijn wens om een eigen poging te doen, werd er sterker door. En zijn zelfvertrouwen bleef hoog, dankzij zijn geheime wa- pen: Verhoevens vermogen om zijn klimdoelen plan- matig en rationeel te benaderen. Dat, beweert hij, helpt hem telkens weer zijn projecten te beklimmen, hoe im- ponerend ze soms ook zijn. ‘The Nose is een historische route; een icoon in de klimgeschiedenis. Waarschijnlijk is het de beroemd- ste wand ter wereld, en iedereen kent hem als de wand

155 waarop zo veel klimmers het moesten opgeven. Vanwe- ge dat afschrikwekkende beeld durven veel klimmers er niet eens aan te beginnen.’ Maar zo werkt dat niet bij Verhoeven. Die weigerde bij voorbaat te geloven dat The Nose te moeilijk voor hem zou zijn, zonder dat idee eerst grondig op waarheid te onderzoeken. Hij waakt er in zijn klimcarrière voor om te geloven dat als zo veel anderen iets niet lukte, het hem ook niet zal lukken. Dat is een aanname, meestal gebaseerd op weinig concrete informatie over de redenen achter mis- lukte pogingen. Hij wil op zo’n weinig gefundeerd idee geen beslissingen nemen. Liever kijkt hij eerst naar de feiten en maakt hij vervolgens een rationele inschatting van zijn kansen.

Vastbijten Verhoeven sprak met klimmers die vóór hem een po- ging deden, en las op internet over hun beklimmingen. Hij ontdekte dat zijn voorgangers stuk voor stuk opga- ven omdat het hun ontbrak aan mentale kracht: ‘Ze wa- ren technisch gezien erg goede klimmers, en ook erg sterk en fysiek fit. Theoretisch gezien hadden ze The Nose dus moeten kunnen klimmen. Dat ze desondanks faalden, moet dus aan iets anders hebben gelegen. Het ontbrak ze wellicht aan doorzettingsvermogen, of ze waren niet voldoende bereid hier genoeg tijd en ener- gie in te steken. Ik was daar wél toe bereid en ik wist van mezelf dat ik een sterk doorzettingsvermogen heb. Als ik iets echt graag wil en me eenmaal een doel heb gesteld, kan ik me flink vastbijten in een project. Vol- gens mijn rationele analyse betekende dat, dat ik vol-

156 deed aan de belangrijkste voorwaarden die nodig zijn om deze wand te kunnen klimmen. Ik wist daarmee natuurlijk nog niet honderd procent zeker of deze uit- daging voor mij haalbaar zou zijn, maar ik achtte mijn kans nu wel groot genoeg om het serieus te willen pro- beren.’ Verhoeven maakte een gedetailleerd plan van aan- pak voor The Nose. Hij bezag het als een langetermijn- project, ging er niet van uit dat hij zijn doel makkelijk zou bereiken, of dat het hem binnen korte tijd zou luk- ken. Wél geloofde hij dat als hij lang genoeg systema- tisch zou blijven oefenen, hij de wand uiteindelijk vrij zou moeten kunnen klimmen. Het leek hem vooral een kwestie van er flink de tijd voor nemen en zich binnen die tijd goed voorbereiden. Hij dacht niet alleen na over de fysieke elementen van die planning (wanneer zou hij op reis gaan, en wat nam hij mee, en waar moest hij nog op trainen?), maar vooral ook over de mentale onder- delen ervan: Verhoeven nam zich voor er rekening mee te houden dat dit avontuur misschien wel meer tijd, kracht en energie van hem zou vergen dan alle beklim- mingen die hij tot dan toe had gedaan. Uit alle verhalen die hij online over The Nose las, en uit zijn gesprekken met klimmers die al eerder een po- ging hadden gedaan leerde hij over bepaalde details die hem zouden kunnen helpen in zijn poging. Hij wist bij- voorbeeld al waar de moeilijke passages zouden zitten en hoe hij daar eventueel langs kon komen. Hij wist ook dat hij op die stukken zou willen oefenen, en dat dat hem flink wat tijd zou gaan kosten. Hij schatte in dat hij minstens een maand nodig zou hebben om een kans te hebben om The Nose vrij te kunnen klimmen.

157 Volgens Verhoeven is het maken van een goed plan van aanpak cruciaal voor het bereiken van een doel. Dat lijkt een open deur, geeft hij toe, maar toch onderschat- ten veel mensen nog wat ze nodig hebben om hun doel te bereiken, qua tijd, qua materialen, of qua training.

Planmatig Hij zegt het bijna verontschuldigend: ‘Ik ben juist al- tijd heel planmatig met mijn klimdoelen bezig, omdat dat nou eenmaal de kans op slagen vergroot. Er staat of valt veel bij het maken van een goed plan, en daar- bij hoort het maken van een realistische planning. Dat kost je aan het begin wat extra tijd, maar behoedt je la- ter voor inschattingsfouten. Er zijn namelijk een hele hoop factoren die het bereiken van een bepaald doel – tijdelijk of helemaal – kunnen belemmeren. Zoals het weer. Als het ergens een paar weken regent, dan wordt de rots glad en kun je niet klimmen. En als een rots- wand juist weken in de zon ligt, wordt het er te heet om te kunnen klimmen. Dus het is handig om daar reke- ning mee te houden. Dat betekent dat je bijvoorbeeld alleen naar een gebied afreist tijdens een droog seizoen, of, als dat echt niet lukt vanwege je volle agenda, dat je extra tijd inbouwt, zodat het niet uitmaakt als je soms een paar dagen moet schuilen voor de regen en dus niet kunt klimmen.’ Deze planmatige aanpak is volgens Verhoeven ook relevant voor doelen die buiten een klimcontext wor- den gesteld. ‘Je voorbereiden op een uitdaging door daarover informatie in te winnen, is eigenlijk een heel normaal proces om iets te bereiken. Dat doe je toch

158 ook als je op vakantie wilt? Het gebied uitzoeken, kijken wanneer je het best kunt gaan, of je een tent meeneemt of wandelschoenen en inschatten hoeveel tijd je nodig hebt om een goede indruk van het land te krijgen? Wat dat betreft verschilde mijn klimproject niet zoveel van het boeken van een vakantie.’ In 2014 was het zo- ver. Verhoeven reis- Er staat of valt veel bij het maken van een de richting Yosemi- goed plan, en daarbij hoort het maken van te. Hij trof een droge een realistische planning. Dat kost je aan rotswand aan, die in de het begin wat extra tijd, maar behoedt je schaduw lag en dus niet later voor inschattingsfouten. te warm was om te be- klimmen. Maar ook een steile, imponerende rotswand. Geen reden voor paniek of twijfel. In zijn plan was im- mers alle tijd opgenomen om The Nose langzaam te leren kennen, erop te oefenen, en – uiteindelijk – een poging te wagen. Nou ja, alle tijd… Een maand lijkt lang, maar is zó voorbij als je een moeilijke taak af te ronden hebt. Hij ging daarom direct aan de slag met oefenen. Hij wilde zich vooral concentreren op de sleutelpassage, die na- bij de top is. Hij wist dat als hij die kon klimmen, hij het lastigste deel gehad had. Daarom wandelde hij vlak na aankomst in Yosemite via de andere kant van de berg naar de top, zette daar een tent neer en liet zichzelf vanaf de top aan een touw zakken tot aan de moeilij- ke passages. Hij bracht een zelfzekering aan in de wand en klom telkens kleine stukjes. Als het hem niet lukte een bepaalde beweging te maken, viel hij in zijn touw en probeerde het opnieuw. ’s Avonds viel hij uitgeteld in slaap op de top.

159 Toen dat gedeelte van de wand hem eenmaal rede- lijk makkelijk afging, begon Verhoeven te oefenen op lagergelegen passages in de wand. Daarbij ervaarde hij voor het eerst zelf hoe moeilijk het is om je moreel te behouden bij een klimpoging van The Nose. ‘Op som- mige dagen maakte ik Soms zat ik uren te staren naar de wand en dan dacht ik: hoe is het mogelijk dat amper progressie in de íemand hier omhoogkomt? Af en toe dacht wand. Dan probeer- ik dat ik gek werd. Het was allemaal veel de ik iets keer op keer moeilijker dan ik had gedacht! en begreep ik nóg niet hoe ik omhoog kon komen. Soms zat ik uren te staren naar de wand en dan dacht ik: hoe is het mogelijk dat íemand hier omhoog- komt? Af en toe dacht ik dat ik gek werd. Het was alle- maal veel moeilijker dan ik had gedacht! ’s Avonds viel ik telkens doodmoe mijn tent in en soms twijfelde ik of het wel zou lukken, maar de volgende ochtend begon ik dan toch weer met oefenen. Het hielp daarbij dat ik regelmatig werd beloond met een klein succesje. Dan snapte ik ineens tóch hoe ik iets moest aanpakken en kreeg ik weer meer hoop.’

Eerste poging Na drie weken oefenen was Verhoeven in staat om de meest ingewikkelde passages van de wand vrij te klim- men. Het werd tijd voor zijn eerste poging om The Nose aan één stuk door te klimmen. Daarvoor moest hij eerst nog een klimpartner zoeken die hem zou wil- len zekeren, want in deze volledige poging wilde hij dat niet zelf doen. Hij wilde al zijn energie sparen voor het klimmen. Gelukkig lopen er in Yosemite veel andere

160 klimmers rond die hun diensten als zekeraar aanbie- den. Toen hij een klimpartner had gevonden, wacht- ten ze tot het weer perfect was, en daarna stapten ze de wand in. Ze bleven er drie dagen. Ze klommen, aten en slie- pen in de wand. Verhoeven presteerde goed. Hij pas- seerde verschillende moeilijke passages zonder al te veel problemen, naderde de top en daarmee ook de laatste sleutelpassage. Hij geloofde dat het hem zou kunnen gaan lukken. En toen ging het ineens toch mis. Het lukte hem niet om in één keer langs de sleutelpas- sage te klimmen, ondanks het feit dat hij er hard op had geoefend. Hij greep naar een stuk rots, maar kreeg het niet te pakken. Hij viel in het touw. Verhoeven weet nog goed hoe de twijfel hem op dat moment overviel. ‘Er raasden allerlei gedachten door mijn hoofd, over dat het misschien tóch niet zou gaan lukken. Ik werd overvallen door faalangst. Toen ben ik even gestopt met klimmen, en dwong mezelf tot naden- ken. Ik heb daar, op dat moment in de rots, opnieuw een rationele inschatting van mijn kansen gemaakt. Ik wist dat ik deze passage tijdens het oefenen kon klim- men. Nu lukte het niet, maar dat betekende natuurlijk niet dat ik mijn techniek ineens verloren was. Het be- tekende alleen dat mijn prestatie leed onder mijn ver- moeidheid, en misschien ook wel onder de prestatie- druk. Verder was er eigenlijk geen goede reden om aan te nemen dat het nu niet zou lukken.’ Verhoeven trok de conclusie dat zijn kansen om te slagen nog steeds hoog waren. ‘Voor mij werd het toen redelijk makke- lijk om tegen mezelf te zeggen: de onzekerheid die ik nu voel, klopt niet, die is gebaseerd op een aanname, ik heb

161 alle reden om te geloven dat dit gaat lukken. Ik heb me goed voorbereid, ik heb mijn plan uitgevoerd, ik zou dit moeten kunnen.’ Hij keek naar het stuk rotswand boven hem, her- haalde in gedachten de bewegingen die hij zou moeten maken, en klom door de sleutelpassage. ‘Het is voor mij als klimmer heel belangrijk, en voor mensen met andere typen uitdagingen ook, dat ik het positieve hoog houd, dat ik me niet laat meeslepen door negatieve gedachten, maar blijf uitgaan van mijn eigen op-feiten-gebaseerde inschattingskansen. Als je dat niet doet, dan bereik je je doel meestal ook niet. Zo- dra je toestaat dat je twijfel, die gebaseerd is op aanna- mes, het overneemt van de conclusie die jij op gefun- deerde wijze trok, kun je het eigenlijk wel vergeten. Gelukkig lukte het me dit keer om rationeel te blijven denken. Daarna geloofde ik er weer in en toen lukte het ook in één keer.’ Enkele minuten later stond hij boven aan de top. Doel bereikt. Precies binnen de dertig dagen die hij er- voor had gereserveerd. ‘Daar was ik wel trots op en blij om, ja. Hoewel… eigenlijk kwamen die gevoelens later pas. Op dat moment was ik vooral héél moe.’

162

Hazel Findlay klimt zonder touw in Oman. © Jimmy Chin. Hoofdstuk 11 Hazel Findlay

‘Train je angstspier.’

e Britse klimster Hazel Findlay (26) kan niet doen Dwat ze het liefste doet, want ze is net aan een oude klimblessure in haar schouder geopereerd. De herstel- fase kan wel een jaar duren. Een vervelende boodschap voor iemand die al vanaf haar zevende klimt en die op haar eigen blog schrijft dat alleen klimmen haar in het leven écht gelukkig maakt. ‘Oh well,’ zegt Findlay (lang blond haar, amandelvor- mige ogen in een rond gezicht) nuchter. ‘Het voordeel is dat ik in deze periode alle tijd van de wereld heb om te reflecteren op klimmen en angst. Wat dat betreft is dit interview perfect getimed. Normaal reis en train ik nogal veel en heb ik weinig tijd om over dat soort din- gen na te denken, terwijl het wel zaken zijn die me ma- teloos fascineren. Mensen die me zien klimmen denken vaak dat ik extreem dapper ben, of dat ik geboren werd

165 zonder hoogtevrees. Maar dat is totale onzin. Het te- genovergestelde is juist waar: ik ben héél vaak héél erg bang als ik klim. Ik vind het helemaal niet prettig om me op grote hoogte te bevinden.’

Traditioneel Ze doet het toch, nogal vaak. En begeeft zich dan ook nog eens in technisch ingewikkelde routes, die ze op een ‘traditionele’ manier klimt, een manier van klimmen die wordt beschouwd als risicovoller dan het populair- dere ‘sportklimmen’. Bij Mensen die me zien klimmen denken vaak het traditioneel klim- dat ik extreem dapper ben, of dat ik men bevestigt de klim- geboren werd zonder hoogtevrees. Maar mer zelf zekerpunten dat is totale onzin. Het tegenovergestelde in scheuren, spleten of is juist waar: ik ben héél vaak héél erg gaten in de wand. Dat bang als ik klim. is anders dan bij het sportklimmen, waar- bij de klimmer gebruik maakt van zekeringshaken die ooit al in de rotswand bevestigd zijn en daar ook in blijven zitten, zodat een volgende klimmer er weer gebruik van kan maken. Findlay’s klimcarrière laat dus een fascinerende tweeledigheid zien: enerzijds lijdt ze aan flinke valangst en hoogtevrees, anderzijds stort ze zich in avonturen waar veel andere klimmers niet aan beginnen. Te eng, te moeilijk, te lang. Zoals de technisch ingewikkelde beklimming die ze deed in Marokko, waarvoor ze zes- tien uur achter elkaar door moest klimmen. Of haar be- klimming van de Britse rotswand, die zo glad was dat er een grote kans bestond dat haar voet tijdens het klim-

166 men zou wegglijden, met een meterslange val tot ge- volg. Uitdagingen die veel collega-klimmers liever aan zich voorbij laten gaan. Zo niet Findlay. Die ‘houdt nu eenmaal van dat soort dingen’. Alleen staat ze daarbij soms wel hevige angsten uit, want eng is het wel, wat ze doet. ‘Soms is een rots zo compact, dat er nergens een opening te vinden is waar je je zekerpunt in kunt beves- tigen. Ik, met mijn lengte, loop eigenlijk best vaak tegen dat probleem aan.’ Findlay is klein, krap 1 meter 57. ‘Dan kan ik niet bij de nauwe spleten, zie ik geen gaatjes waar ik bij kan, niks. Dan heb je geen andere keus dan door­ klimmen, verder omhoog, tot je iets ziet waar je een ze- kerhaak kunt plaatsen en waar je comfortabel genoeg kunt staan om die handeling uit te voeren. Soms duurt het lang voor ik zo’n plek vind. Als je dan een paar me- ter boven je laatste zekerpunt komt en je realiseert je ineens wat er nu kan gebeuren als je valt, dat je dan misschien wel tien of vijftien meter door de lucht zult zweven voordat het touw je eindelijk opvangt… En met wat voor gevolgen voor je lijf? Zul je een harde smak in je harnas maken, zul je misschien de wand raken? Dat moet je nog maar afwachten… Als je je in die situatie bevindt, kan het gebeuren dat je zó bang wordt dat je de controle over je lichaam en geest verliest,’ vertelt Find- lay. ‘Dan zie je klimmers trillen als een rietje, hyperven- tileren of bevriezen, ze durven niet meer voor- en niet meer achteruit.’ Dat gebeurde haar zelf ook verschillende keren in haar klimcarrière. En, zo voorspelt ze: ‘Het gaat me nog veel vaker gebeuren. Straks, als ik over een paar maan- den voldoende hersteld ben en eindelijk weer mag be-

167 ginnen met klimmen, zal ik ongetwijfeld bang zijn. De eerste keren dat ik weer de rots opga zal ik niet alleen fysiek out of shape zijn, maar ook mentaal. En dus moet ik zowel mijn lichaam als mijn geest weer gaan trainen.’

Angstspier De training van Findlay ziet er wat anders uit dan mis- schien te verwachten is van een atleet. Zo is Findlay niet graag in de sportschool te vinden, houdt ze zich niet serieus bezig met diëten en traint ze haar klim- techniek ook al niet consequent volgens een trainings- schema. ‘Mijn fysieke kracht en fitheid vormen niet be- paald mijn sterke punten,’ zegt ze grinnikend. ‘Volgens veel klimcoaches zou ik eigenlijk moeten gewichthef- fen en zo, om mijn armspieren krachtig te maken. Maar daar heb ik dus geen zin in.’ Haar mentale kracht dan, is dat wellicht haar sterke punt? ‘Ook al niet!’ – nu lacht ze voluit. Findlay wordt in de media vaak getypeerd als een ‘mentaal sterke’ klimmer, maar in die beschrijving herkent ze zich totaal niet, legt ze uit. ‘Welnee! Ik ben geen dappere of angstloze klimmer, en ook al geen kei- harde doorzetter. De reden waarom ik desondanks suc- cesvol ben, is dat ik mijn “angstspier” doorgaans zeer goed train. Die methode helpt mij om spannende rou- tes te klimmen of om andere enge dingen in mijn leven te doen. En andere mensen kunnen hun angstspier ook op een simpele wijze trainen, om zo meer te durven.’ Volgens Findlay is er in de klimsport veel meer aan- dacht voor de fysieke trainingsaspecten dan voor de mentale. En dat is eigenlijk vreemd, zegt ze, want ‘klim- men ís voor de meeste mensen gewoon eng. Ook voor

168 de meeste klimmers! Er bestaan echt maar heel weinig mensen op de wereld die geen enkele vorm van hoog- tevrees hebben. Het is toch ook compleet logisch dat je bang wordt als je je metershoog boven de grond be- vindt en weet dat je ieder moment door de lucht kunt vallen? Daar zijn wij mensen niet voor gemaakt. We hebben geen vleugels gekregen, maar benen om mee over de grond te lopen en toen we vroeger nog op jacht waren naar eten, leerden we bang te worden van hoge gebieden omdat je je daar kunt bezeren als je valt. We bleven liever gelijkvloers. En dat merken we in ons hui- dige leven nog steeds. Zodra wij mensen ons naar grote hoogten begeven, gaat het lichaam waarschuwingssig- nalen afgeven. Dan voel je je knieën knikken, je adem versnellen en dan merk je dat je nog maar één ding wilt: zo snel mogelijk naar beneden.’ De meesten van ons, althans. Findlay wil op die momenten namelijk niet alleen heel graag naar bene- den; ze wil tegelijkertijd ook heel graag omhoog. Want de hoogte trekt haar even hard aan als hij haar beang- stigt. Ze houdt enorm van klimmen, vindt het de leuk- ste sport die er is. Maar haar grote angst is vallen tij- dens een beklimming. Die angst heeft ze sinds ze begon met klimmen, daar leeft ze mee. Hij is vooral sterk als ze een tijdje niet op grote hoogte is geweest, bijvoor- beeld omdat ze vanwege koud weer veel binnen in een laag klimcentrum heeft getraind. Dan voelt ze zich tij- dens haar eerste klimtochtjes in de buitenlucht heel on- comfortabel. Ze twijfelt of haar klimpartner wel goed op staat te letten en haar veilig zal zekeren, vreest dat ze hard tegen de rots zal klappen en zichzelf zal bezeren… Vervolgens merkt ze dat haar lichaam begint te protes-

169 teren: dat ze de volgende beweging op haar route niet meer durft te maken, dat ze als het ware verstijft. Voor Findlay zit er dus maar één ding op om haar angst te overwinnen: ze moet haar angstspier trainen. ‘Stel nu dat je, zoals ik, tóch omhoog wilt klimmen, dan zul je je lichaam en geest moeten laten wennen aan het op hoogte zijn. Dat is wat ik bedoel met het trai- nen van je angstspier. Je angst controleren is een vaar- digheid die je kunt zien Je angst controleren is een vaardigheid als een krachtige, goed die je kunt zien als een krachtige, goed functionerende spier en functionerende spier en die spier kun die spier kun je verster- je versterken door hem regelmatig te ken door hem regelma- trainen. Dat betekent: oefenen in angstige tig te trainen. Dat bete- situaties die jou nét niet in paniek doen kent: oefenen in angstige raken. situaties die jou nét niet in paniek doen raken. En die angstige situaties kun je bewust opzoeken.’ Ze beschouwt het versterken van de angstspier als een constant aspect van haar training, want, stelt ze, ‘de menselijke angstspier moet steeds onderhouden wor- den, anders verslapt ie weer.’ Ze traint haar angstspier dus zo vaak mogelijk, bijvoorbeeld als opwarmende oefening voordat ze aan een beklimming begint. Haar trainingsmethode bestaat uit twee stappen. Ze begint met klimmen op een niet al te hoge, niet al te beangsti- gende rots en spreekt met haar zekeraar af dat ze een paar keer oefent met vallen in het touw. Findlay klimt een stukje omhoog, laat de rots los, vlak boven een ze- kerpunt, valt een meter naar beneden en voelt dat ze netjes wordt opgevangen door het touw en de zeke- raar. Die oefening herhaalt ze een paar keer, net zolang

170 tot ze merkt dat ze het niet meer eng vindt om de rots los te laten. Door dit veilige vallen te repeteren, ervaart haar lichaam dat ze zich niet bezeert als ze valt. Daar- bij raakt ze ervan overtuigd dat haar zekeraar oplet en in staat is haar veilig op te vangen met het touw. Dat maakt het makkelijker erop te vertrouwen dat het al- lemaal ook goed zal verlopen als ze straks, tijdens een ‘echte’ klim, onverwachts valt. Voor stap twee van Findlay’s angstspier-training maakt ze de valafstand groter. Ze klimt dit keer hele- maal omhoog, naar de top van de rotswand. Gaande- weg bevestigt ze zekerhaken in de rots. Maar het ze- kerpunt aan de top slaat ze over. Zodra ze bij de top arriveert laat ze de rots los, en maakt een val van en- kele meters – tot het eerste zekerpunt onder haar haar opvangt. ‘De eerste keer dat je zoiets doet voelt dat nog heel beangstigend, maar hoe vaker je het oefent, hoe minder eng het wordt.’ En dan is ze klaar om ‘gewoon’ te klimmen.

Autorijden Findlay past de training niet alleen toe in haar klim- sport, maar ook in andere situaties. ‘Ik ben ervan over- tuigd dat het trainen van je angstspier je op allerlei momenten in je leven kan helpen om dingen te doen die je beangstigen. Denk maar aan de eerste autorij- les. Doodeng is dat, dat vond ik tenminste! Het ging zo hard! En alles is nog zo nieuw, zo vreemd, je overdenkt alle acties en twijfelt eraan of het allemaal wel goed zal gaan. Maar na een uur wen je al een klein beetje aan de snelheid en je begint te snappen hoe de koppeling

171 werkt, en de volgende les ben je nog steeds nerveus, maar je hebt al iets meer vertrouwen dat je niet zult verongelukken. En jaren later stap je zonder nadenken elke ochtend in die auto, heb je jezelf zo getraind in het besturen van dat apparaat dat je geen enkele angst meer voelt tijdens het rijden. Door vaak te blijven rijden is je angstspier dus getraind en sterk gebleven. Maar stel nu dat je ineens zou stoppen met autorijden. Twintig jaar raak je geen auto meer aan. Dan kan het zijn dat je je opnieuw angstig voelt als je voor het eerst weer achter het stuur kruipt en dan moet je opnieuw oefenen om die angst te beheersen.’ Ze geeft nog een voorbeeld van een situatie waar- in de angstspiermethode behulpzaam zou kunnen zijn. ‘Stel dat iemand heel verlegen is, en het heel eng vindt om zich te begeven in grote sociale groepen. Diegene kan haar angstspier trainen door eerst eens een klein clubje kennissen thuis uit te nodigen. Twee mensen, of drie of vier. De eerste keer zal ze daar waarschijnlijk heel erg tegen opzien, maar waarschijnlijk merkt ze dat het eigenlijk best gezellig is. Dan volgt de tweede stap: afspreken met hetzelfde clubje vrienden in een rustig café of restaurant. En dan de derde: afspreken op een drukkere plek.’ Bij al deze oefeningen is het, waarschuwt Findlay, erg belangrijk dat het tempo niet te hoog ligt. ‘Je mag jezelf uitdagen door een situatie op te zoeken die je be- angstigt, maar je kunt beter niet te snel gaan, want dan is er kans dat je angst verder toeneemt. Je zou kunnen zeggen dat je angstspier dan niet sterker is geworden, maar dat je hem hebt verrekt. En dan ben je terug bij af.’ Dus niet direct een druk kruispunt oprijden als je

172 voor het eerst sinds lange tijd weer autorijdt, en niet direct een overvolle discotheek bezoeken als je een fa- milieverjaardag al onprettig druk vindt. Maar ook niet alle angstige situaties vermijden, want dan loop je veel mooie momenten in je leven mis, stelt de klimster. ‘Natuurlijk kunnen mensen er ook voor kiezen om te leven volgens hun ang- sten. Om nooit iets te Natuurlijk kunnen mensen er ook voor doen dat hen angst in- kiezen om te leven volgens hun angsten. Om nooit iets te doen dat hen angst boezemt. Maar volgens inboezemt. Maar volgens mij willen mij willen mensen dat mensen dat diep vanbinnen helemaal niet. diep vanbinnen helemaal niet. Dat is de reden waar- om zo veel mensen graag naar pretparken gaan en in achtbanen gaan zitten – omdat het hun een adrenali- nekick geeft, om iets te durven wat zó eng is. Dus hoe- wel we veel dingen in het leven eng vinden, voelen we ons ook aangetrokken tot juist die dingen. Daarom zal ik na mijn revalidatie weer beginnen met klimmen, ook als dat betekent dat ik me daarbij weer over mijn angst heen moet zetten. Ik heb het harde werken er graag voor over, want als ik die angst grotendeels voorbij ben en ik kan weer klimmen zonder te veel spanning, met in mijn lichaam vooral nog de fijne effecten van die adrenalinekick, dan ben ik compleet gelukkig.’

173 Lynn Hill klimt het laatste gedeelte van The Nose, El Capitan, de Verenigde Staten, 1993. © John Bachar. Hoofdstuk 12 Lynn Hill

‘Stop. Accepteer. Verfris je geest. Ga door.’

e Amerikaanse klimster Lynn Hill is een levende le- Dgende binnen de klimwereld. Ze is klein (ongeveer 1 meter 57), toont niet overdreven gespierd, maar be- klom rotsen waar beren van mannen niet tegenop kwa- men of durfden. Ziedaar de omschrijving waarmee John Long, een ex-geliefde en collega-klimmer, haar ty- peerde: ‘The biggest little hero I’ve ever known.’ Hill ver- anderde de klimsport: ze deed dingen waarvan anderen geloofden dat het onmogelijk was, zoals haar vrije be- klimming van de beroemdste big wall ter wereld, The Nose op El Capitan in Yosemite Valley, Californië (zie ook het hoofdstuk over Jorg Verhoeven). Hill werd geboren in Detroit in 1961 en groeide op in Californië. Daar klom ze voor het eerst. Op haar veer- tiende namen haar oudere broer en zus haar mee naar de rotsen. Ze bleek al gauw veel meer talent te hebben

175 dan haar gezinsleden en ze toog op haar zestiende met John Long naar de Yosemite Valley, om hogere, steile- re en ingewikkeldere rotsen te beklimmen. Vakanties, weekenden, avonduren: al haar vrije tijd spendeerde ze aan het klimmen. Wekenlang bivakkeerden zij en een groep andere klimfanaten in auto’s, busjes en tenten vlak bij de rotsen. Ze leefden van weinig, aten voorna- melijk blikvoer en warmden zich urenlang op in nabij- gelegen cafés op één mok koffie.

Stuntwerk De eerste periode van haar verblijf in Yosemite stond Hill nog bekend als ‘de vriendin van’ die veel ervarener klimmer, John Long, maar dat zou snel veranderen. Op haar 22ste klom ze haar eerste route met een moeilijk- heidswaardering van 8a. Ze stortte zich in de internati- onale sportklimwedstrijden die in die jaren steeds va- ker werden georganiseerd. Ze won er tientallen. Haar talent en durf vielen op in de klimwereld en zelfs daarbuiten. Hill werd gevraagd om mee te doen aan televisieproducties als Survival of the Fittest, een wedstrijd waarin verschillende atleten het tegen el- kaar moesten opnemen in onderdelen als klimmen en crosscountry hardlopen. Hill won vier seizoenen op rij, en versloeg daarbij enkele Olympische atleten. Ze liet zich betalen voor gevaarlijk stuntwerk op televisie (kij- kers konden Hill onder meer over een heteluchtballon heen zien klimmen, terwijl het ding op circa 1800 me- ter hoogte zweefde) en trad op in vele televisieshows. Vaak klaagde ze daarin op felle toon over de discri- minatie binnen de klimwereld die zij als vrouw ervoer.

176 Hill vertelde over de denigrerende opmerkingen die ze soms van mannen te horen kreeg, als zij niet geloofden dat zij zeker net zo goed klom, en over het verschil in waardering dat er bestond tussen mannelijke klimpres- taties en vrouwelijke prestaties op wedstrijden. Ze riep ook steevast meer vrouwen op te gaan klimmen. Als Hill het lukte, moesten er toch zeker meer vrouwen in staat zijn om op zo’n hoog niveau te klimmen? Dat laat- ste bleek nog niet zo makkelijk: Hill was extreem goed, en er waren maar weinig vrouwen die haar konden eve- naren. Maar Hill – en het feit dat zij als vrouwelijke klimster zoveel in de picture stond – wordt wel gezien als een van de aanstichters van de toenemende popula- riteit van rotsklimmen onder vrouwen in de jaren tach- tig. Die media-optredens ontgingen ook sponsoren niet, en vanaf het eind van de jaren tachtig werd Hill formeel betaald om te kunnen klimmen. Alleen nog maar op rotsen: het beklimmen van heteluchtballonnen zwoer ze vanaf dat moment af, want dat noemt Hill achteraf bezien ‘waarschijnlijk de meest stupide stunt die ik ooit heb gedaan’. Ze reisde de wereld over, woonde verschillende ja- ren in Frankrijk en Italië om daar de beroemde rotspar- tijen te beklimmen. Meestal deed ze dat met succes: zo klom ze er als eerste vrouw ter wereld een route met een moeilijkheidswaardering van 8b+.

Pauze Maar zelfs in succesvolle carrières zoals die van Hill be- staan momenten van stagnatie of tegenslag. Op haar

177 28ste overleefde ze een val van zo’n 22 meter in Buoux, Frankrijk, omdat ze haar touw niet goed bleek te heb- ben ingebonden. Tijdens haar voorbereidingen aan de voet van de rots had ze zich laten afleiden door een kletspraatje met een andere klimster die passeerde en daarna toog ze naar boven voor wat een gemakkelij- Als je op een moeilijk punt bent op de weg ke beklimming leek richting je doel, als je je voor een enorme te worden. Eenmaal uitdaging gesteld ziet en je weet niet meer aangekomen bij het of je het wel redt, is het cruciaal dat je anker leunde ze ach- een pauze inlast voor je vol twijfels en terover om zich door angsten doorgaat. haar zekeraar (en haar echtgenoot van des- tijds) naar beneden te laten zakken, maar in plaats van de druk van het touw op haar lichaam, voelde ze alleen maar lucht. Hill landde eerst op een boom, en stuiterde toen door naar de grond, waar ze precies tussen twee rotsen in viel. Ze kwam er relatief goed vanaf, met ‘slechts’ een gebroken enkel, een ernstig verstuikte arm, en tiental- len blauwe plekken, sneeën en kneuzingen. Misschien was het daar dat ze haar belangrijkste klim- en levens- les ooit leerde: ‘Als je op een moeilijk punt bent op de weg richting je doel, als je je voor een enorme uitdaging gesteld ziet en je weet niet meer of je het wel redt, is het cruciaal dat je een pauze inlast voor je vol twijfels en angsten doorgaat. Stop liever even met waar je mee bezig bent, accepteer hoe je je voelt, pak jezelf mentaal weer bij elkaar, en ga dan pas fris weer door.’ Het kostte Hill enkele maanden om fysiek te her- stellen. In die herstelperiode dacht ze veel na over haar fout, over het klimmen en hoe belangrijk dat voor haar

178 was. Ze begon weer te trainen en reisde uiteindelijk te- rug naar de Verenigde Staten, klaar voor meer avontuur en ‘mentaal fris’. In 1993 lukte het haar als eerste klimmer om The Nose vrij te beklimmen; toen deed ze dat nog in drie dagen, een jaar later herhaalde ze de prestatie binnen 24 uur. Ze is nu 56, klimt nog steeds, en wordt gezien als een van de beste klimmers – vrouwelijk en manne- lijk – ooit. Hill spreekt met enorme passie over het klimmen. Tijdens het praten maakt ze bewegingen die ze in de wand zou maken; haar armen heft ze hoog boven haar hoofd, ze buigt haar knie en drukt die vlak tegen haar borst. ‘Klimmen leerde me om te gaan met uitdagingen. Het leerde me inzien dat we vaak, onderweg naar ons einddoel, in paniek raken omdat we van ons lichaam signalen krijgen dat het weleens niet zou kunnen luk- ken. En uit die signalen maken wij op dat het einddoel inderdaad onhaal- baar is; daardoor wor- Vaak, onderweg naar ons einddoel, raken den we bang of gaan we in paniek omdat we van ons lichaam we twijfelen aan ons- signalen krijgen dat het weleens niet zou zelf, en uiteindelijk ge- kunnen lukken. Uit die signalen maken wij ven we het op. Terwijl op dat het einddoel inderdaad onhaalbaar dat niet nodig is!’ Niet is en uiteindelijk geven we het op. Terwijl als je haar succes-stra- dat niet nodig is. tegie toepast, tenmin- ste, die Hill samenvat als stop, accept and regroup. Hill geeft een voorbeeld van de manier waarop fy- sieke stresssignalen het bereiken van je doel kunnen be- lemmeren tijdens een beklimming: ‘Eerst merk je op dat je armen wat zwaar beginnen te voelen. Vervolgens

179 word je bang van dat fysieke stresssignaal, en begin je te denken dat je de top vast niet kan halen zonder te val- len, want je armen voelen nu al zo zwaar en je spieren gaan vast nog meer verzuren en je moet nog zo ver…’ Feitelijk heeft de klimmer nog steeds alle kans van sla- gen: verzuurde armspieren behoeven immers alleen een korte pauze om weer te kunnen herstellen. Toch kan de twijfel die de klimmer overvalt de kans van sla- gen verkleinen. De overtuiging dat de strijd al verloren is, maakt het moeilijker om goed te blijven presteren.

Selffulfilling prophecy Dit is volgens Hill een voorbeeld waarin de interpreta- tie van een fysieke ervaring ons presteren op een posi- tieve of een negatieve manier kan beïnvloeden. ‘Ik heb hier heel veel over nagedacht de laatste jaren. Volgens mij heeft de manier waarop je reageert in zo’n moment van stress te maken met de assumpties die mensen heb- ben over de voorwaarden die nodig zijn om hun doelen te kunnen bereiken. Zijn die voorwaarden niet aanwe- zig, dan kan het niet lukken, geloven mensen. Een voor- beeldje: veel klimmers geloven dat als hun voet weg- schiet tijdens de eerste bewegingen van een route, dat ze dan de rest van de beklimming ook wel niet goed zullen presteren. Hun onderliggende geloof is dus dat een beklimming alleen succesvol kan zijn als ze vanaf begin tot eind perfect bewegen, nergens een foutje ma- ken. Andere klimmers geloven dat als ze niet supersterk zijn, ze geen kans maken om een route met een hoge moeilijkheidswaardering te klimmen. Dat zijn nou ty- pische assumpties over de voorwaarden voor succes,

180 die een selffulfilling prophecy kunnen worden.’ De klimmer gelooft er niet meer in, richt de aan- dacht volledig op de stresssignalen die het lichaam uit- zendt, koppelt daar nog meer associatieve, negatieve gedachten aan, en heeft geen oog meer voor de kansen op succes. ‘Ik noem dat een “rode-vlag-situatie” – die komt natuurlijk niet alleen voor in het klimmen, maar ook in andere facetten van het leven. Je wilt iets berei- ken maar het dreigt niet te gaan lukken. De rode vlag signaleert allerlei vormen van afleiding van ons doel: het kan een gevoel van uitputting zijn dat je overvalt, of verwarring, of iets anders dat ervoor zorgt dat jij niet langer productief met je doel bezig bent.’ Ook Hill bevindt zich regelmatig in een rode-vlag-si- tuatie – zowel in haar klimleven als daarbuiten. En wat zij op zulke momenten in haar leven doet, is dit: stop- pen, accepteren, de geest verfrissen, en doorgaan. Ze zet uiteen hoe ze stap één van haar methode – stoppen – toepast: ‘Als ik merk dat mijn lichaam stresssignalen uitzendt, bijvoorbeeld doordat ik mezelf betrap op het hebben van negatieve gedachten of twijfel of ik iets wel kan, dwing ik mezelf te pauzeren en na te gaan wat er nu eigenlijk feitelijk aan de hand is, zodat ik een juiste beslissing kan maken over de uitdaging waar- voor ik mezelf gesteld zie. Tijdens een klimsessie zoek ik daarvoor naar een plek waar ik kan rusten, een ge- deelte in de rots waarop ik even rustig kan blijven staan. In het dagelijks leven ga ik gewoon ergens zitten om na te denken over wat het probleem is en hoe ik daarmee kan omgaan.’

181 Accepteren Die denkpauze biedt de mogelijkheid om een onder- scheid te maken tussen de objectieve omstandigheden (een voet die wegslipt, armspieren die aan het verzuren zijn of andere fysieke stresssignalen) en het gevoel van onzekerheid dat daaruit is voortgekomen (de angst of overtuiging dat het nu niet meer zal lukken de top van de rots te bereiken). Het eerste is een objectief gegeven; het tweede is een subjectieve overtuiging die niet per se waar hoeft te zijn. Als dat onderscheid eenmaal helder is, komt stap twee van de methode aan bod: accepteren. ‘Ik erken in die fase dat ik mezelf in een lastige situ- atie bevind, dat ik moe ben, geschrokken van een uit- glijder en nog lang niet bij mijn doel, en dat ik daardoor angstig of onzeker ben. Ik accepteer die gemoedstoe- stand zonder weerstand – dus ik ga niet denken: zo wil ik me niet voelen, maar ik accepteer gewoon dat ik me nu eenmaal zo voel.’ Let wel: Hill laat zich in deze ac- ceptatiefase niet meeslepen door het idee dat haar doel onbereikbaar is geworden, maar legt zich alleen neer bij het feit dat zij dat is gaan denken door de stresssignalen die haar lichaam uitzendt. ‘Als ik ben uitgegleden, denk ik: oké, mijn voet schoot weg, dat is nu gebeurd, daardoor voel ik me nu angstig en twijfel ik aan mezelf, maar ik hang nog in de wand en kan gewoon nog naar de top doorklimmen. Niks aan de hand. Ik blaas het dus niet op tot een groot verhaal over falen, maar ik blijf bij die feitelijke obser- vatie. Dat wat er gebeurde was slechts een kleine aflei- ding, zoiets als een vlieg op je schouder. En als ik voel dat mijn armen moe worden tijdens het klimmen, denk ik niet: o nee, mijn armen worden

182 moe en nu zal ik zeker vallen, maar accepteer ik dat ik moe ben en dat dat me angstig maakt om te vallen. Ik weet dat dit signaal van mijn lichaam helemaal niet be- tekent dat ik ook daadwerkelijk ga vallen. Ik kan nog steeds veilig de top bereiken, zolang ik er maar reke- ning mee houd dat mijn armspieren wat moe zijn en ik ervoor zorg dat ik af en toe rust. Bijvoorbeeld door diep te ademen, mijn armen regelmatig één voor één uit te schudden en door vast vooruit te kijken naar het vol- gende rustpunt op mijn route. Ook neem ik me voor om tijdens het volgende stuk omhoog te proberen mijn onderarmen wat beter te ontspannen.’

Opfrissen Met die nieuwe, positieve mindset ‘verfrist’ Hill als het ware haar geest, en met die heldere geest wordt het makkelijker om goed te presteren. Dezelfde stra- tegie past ze toe als ze tijdens het klimmen niet over- vallen wordt door fysieke moeheid, maar door twijfel over haar eigen capaciteiten. ‘Als ik tijdens het klimmen merk dat ik verward ben over waar ik heen moet of hoe ik langs een lastig punt kan komen, zoek ik een rust- punt. Snap ik het niet omdat ik echt niet in staat ben om de juiste weg omhoog te vinden, of ben ik misschien zo geïmponeerd door de uitdaging die voor me ligt dat ik een beetje een tunnelvisie heb gekregen? In het eer- ste geval kan ik deze pauze gebruiken om nog eens goed na te denken over wat te doen – misschien zie ik de oplossing alsnog!’ In het tweede geval – de tunnelvi- sie – erkent ze eerst haar onzekerheid, en probeert ver- volgens haar blik te verbreden. ‘Even rustig om me heen

183 kijken, wat verder opzij, of wat hoger dan ik tot nu toe deed. Misschien zie ik even verderop ineens een oplos- sing voor mijn probleem. Misschien kan ik iets meer aan de rechterkant van de wand gaan klimmen, als ik er via de linkerkant niet uitkom. Misschien kan ik mijn voet verplaatsen, wat breder gaan staan. Ik probeer te zoeken naar dingen die ik nog niet heb geprobeerd en die me uit deze rode-vlag-situatie zouden kunnen ha- len. Wat ik in elk geval niet doe, is doorklimmen terwijl ik nog geen idee heb over mijn vervolgactie, of nog ver- vuld ben met twijfel – dan gaat het me zeker niet luk- ken.’ Hill geeft toe dat haar methode tijdrovend kan zijn voor mensen die haar voor het eerst toepassen, maar heeft ook geruststellend nieuws: hoe vaker je dit oefent, hoe sneller het gaat. ‘Ik klim inmiddels al meer dan veertig jaar, en voor mij is dit type analyse intuïtief ge- worden. Ik pas de strategie van stoppen en me mentaal opfrissen tegenwoordig automatisch toe, hoef daar niet meer bewust over na te denken.’ Dat was aan het begin van haar klimcarrière wel an- ders, vertelt Hill. Doordat ze op zoveel verschillende plekken ter wereld heeft geklommen, werd ze gedwon- gen steeds te wennen aan een nieuw type rots, en de verschillende klimstijlen die daarbij horen. En steeds als ze daarmee begon, werd ze geconfronteerd met nieuwe twijfels en problemen en angsten die ze moest zien te overwinnen. Elke beklimming leerde haar een nieuwe les, en door al die ervaringen leerde ze dat de meeste uitdagingen overkomelijk zijn, zolang je maar de strategie toepast van stoppen, accepteren en jezelf mentaal opfrissen voor je doorgaat.

184 Hill leerde als tiener klimmen in Californië, op licht vooruithellende rotsformaties. Om die te beklimmen was het vooral zaak om goed in balans te blijven, en je voeten stevig op hele kleine randjes of deuk- Ik heb mezelf getraind in het haarfijn jes in de wand te zetten. observeren van de dingen zoals ze zijn. Dat leerde haar om pre- Niet gekleurd door hoe ik zou willen dat cieze bewegingen te ma- ze zijn, maar hoe ze zijn. En hoe ik ze vervolgens beter kan maken. ken, en om te controle- ren of ze tijdens al haar bewegingen goed in balans bleef staan. Later leerde Hill steilere wanden te beklimmen, wanden die overhangen, of rotsformaties die bestonden uit stalactieten en gaten waar je je vingers in kunt steken. ‘Dat vereiste dat ik op- nieuw een vreemde klimstijl aanleerde. Ik vond het in het begin heel moeilijk, had soms het gevoel dat ik klem zat, maar merkte dat ik, omdat ik klein ben, het best kon zoeken naar uitstekende stukken rots of uithollin- gen waaraan ik me kon vastgrijpen om mijn lichaam weer goed in positie te krijgen, voor ik verder omhoog- ging. Ik leerde ook dynamischere bewegingen maken, sprongen omhoog bijvoorbeeld.’ Helemaal stoppen met klimmen, dat kan ze zich niet voorstellen, zegt ze. Het is een onderdeel van haar le- vensstijl geworden. Maar de sport is inmiddels niet meer het belangrijkste in haar leven. Tegenwoordig ziet ze zich geconfronteerd met andere uitdagingen: ze voedt een zoon op, schreef een biografie, en maakt een film over haar visie op het klimmen. Maar ook tijdens die bezigheden past ze haar methode van ‘stoppen, ac- cepteren, opfrissen en doorgaan’ geregeld toe. ‘Tegenwoordig stel ik mezelf geen grote klimdoelen

185 meer. Ik heb mijn energie nodig voor andere taken in mijn leven. Maar: het klimmen gaf me wel een aantal vaardigheden mee die ik nu nog steeds toepas in allerlei situaties waarin ik goed wil presteren. Het zijn vaardig- heden die je helpen in moeilijke situaties. De denkpau- zes die ik mezelf opleg in moeilijke situaties, de vragen die ik mezelf stel op moeilijke momenten tijdens het klimmen; dat doe ik nog steeds, maar dan als ik bijvoor- beeld bezig ben met een werkproject. Ik ben altijd be- zig met het analyseren van een probleem, om het ver- volgens te minimaliseren. Wat is er aan de hand, wat maakt dat ik niet productief werk? Hoe kan ik dat op- lossen? Tegen welke uitdaging ik in mijn leven ook aan- loop, voor mij is het een tweede natuur geworden om op te merken welke objectieve problemen daaraan ten grondslag liggen, en welke associatieve gedachten eruit voortkomen. Dat is een natuurlijke extensie van wat ik in de rotsen doe. Ik heb mezelf getraind in het haarfijn observeren van de dingen zoals ze zijn. Niet gekleurd door hoe ik zou willen dat ze zijn, maar hoe ze zijn. En hoe ik ze vervolgens beter kan maken.’ Het klimmen leerde haar met name opmerkzaam te worden voor gemoedstoestanden die haar prestaties negatief kunnen beïnvloeden. Vroeger, in de rotswand, waren dat meestal gevoelens van onzekerheid, opge- roepen door moeheid. Tegenwoordig betrapt ze zich vaker op gevoelens van ergernis, opgeroepen door de rotzooi in de werkruimte. ‘Zo heb ik de laatste jaren bijvoorbeeld over mezelf geleerd dat ik optimaal functioneer in een schone en opgeruimde omgeving. Dus als ik thuis ben en ik heb me voorgenomen om wat werk af te maken, dan wil ik

186 niet dat mijn bureau vol ligt met stapels papier, want ik weet dat dat me zal afleiden. Dan zit ik met een chag­ rijnig, onrustig gevoel te werken. Dus als ik dat voel – een red-flag moment! – stop ik met handelen. Ik ga niet direct aan de slag, maar accepteer eerst wat er aan de hand is: ik voel me onprettig door de rotzooi om me heen. Vervolgens ruim ik op. En dan pas ga ik aan het werk.’ Het is niet altijd makkelijk om de dingen te zien zo- als ze zijn, stelt Hill. ‘Want dat impliceert ook dat je in actie moet komen, tijd moet nemen, om het geob- serveerde probleem grondig aan te pakken. Veel men- sen willen dat niet. Die hebben geen zin om die papie- ren eerst op te ruimen, geen zin om diep na te denken wat hen nu werkelijk belemmert in het bereiken van hun sportdoelen. Maar ik geloof dat negeren van pro- blematische overtuigingen of gevoelens ons niet verder helpt in ons leven. Soms worden kleine probleempjes zelfs veel groter als je er niet direct wat mee doet. Dus: stop als je een probleem tegenkomt dat jou belemmert je doel te bereiken, en kijk er kritisch en eerlijk naar. Al- leen dan kom je verder in het leven.’

187 Zelfportret op Baffin Island. 2013. © Martin Fickweiler. Hoofdstuk 13 Martin Fickweiler

‘Durf ongebaande paden te nemen.’

artin Fickweiler (1977) is een Nederlandse bergbe- Mklimmer en een big wall klimmer. Maar anders dan veel collega-klimmers zoekt hij bij voorkeur niet de ico- nische wanden van de wereld op. Liever beklimt hij rotswanden die nooit eerder beklommen werden, of wandelt hij door verlaten berggebieden, waar de natuur nog puur is. Dat eigenzinnige had hij vroeger al. Toen hij vijftien jaar oud was, liet iemand hem eens een catalogus zien met plaatjes van klimmers. De jonge Fickweiler be- sloot dat hij óók wilde klimmen, maar had geen geld of mogelijkheden om naar berggebieden af te reizen. En dus oefende hij door op allerlei kunstwerken en brug- gen in zijn buurt te klimmen. Toen er op een uur fietsen van zijn huis een klimhal werd geopend, met een nage- bouwde bergwand van 36 meter hoog daarin, zag hij zijn

189 kans schoon. Nu kon hij oefenen voor het echte werk, voor later. En dat deed hij, vooral ’s nachts of met erg slecht weer, als er verder niemand in de hal was. ‘Vaak, als mijn ouders dachten dat ik met een volle tas naar school ging, nam ik – mijn rugzak vol klimspullen – de bus naar de klimhal.’

Onontdekte beklimmingen Ook in zijn latere klimcarrière schuwde hij de onont- dekte terreinen niet. Zo beklom hij routes in het Arc- tische gedeelte van Canada die nog niet door andere klimmers geklommen waren. Hetzelfde deed hij in de Sahara van Algerije, de Surinaamse jungle en op Groen- land. Fickweiler legt uit dat hij zich tot die onontdek- te beklimmingen aangetrokken voelt omdat hij daarbij van tevoren niet weet wat hij kan verwachten. Er cir- culeren nog geen verhalen over in de klimwereld, en dus kan hij bij zijn poging niet leunen op de ervaringen van anderen. Dat zou een ander misschien afschrikken; voor Fickweiler maakt het de tocht alleen maar mooier. ‘Op een onbeklommen rotswand in een afgelegen ge- bied leef je echt in het moment. Je hoort geen snelwe- gen razen op de achtergrond, je bent je eigen ervaring niet aan het vergelijken met ervaringen van anderen – want die zijn er niet. Het enige wat je doet, is je con- centreren op het klimmen. Bij lange tochten loop, rust en eet je, met steeds een hoge concentratie. Die focus behouden vind ik in Nederland heel moeilijk, omdat ik in mijn dagelijks leven altijd met van alles tegelijk bezig ben, maar tijdens het klimmen kan dat nog. Daar leef je een eenvoudig bestaan.’

190 Dat Fickweiler zich aangetrokken voelt tot het on- verwachte is bekend in de klimmersgemeenschap. Door anderen wordt Fickweiler omschreven als een ei- genzinnige klimmer, iemand die interessante, moeilijke doelen durft te stellen. Naar de meeste plekken toog hij met een klein team; grootschalige expedities zijn niet aan hem besteed. En zijn laatste reis – in 2010, naar Baf- fin Island – deed hij helemaal alleen. Drie weken lang wandelde, klom en kampeerde hij in het ruige, ijskoude landschap. Een grote uitdaging – zowel fysiek als men- taal. Fysiek omdat, indien er iets mis zou gaan tijdens de reis, hulp ver weg zou zijn. Mentaal omdat Fickwei- ler er altijd van overtuigd was geweest dat hij niet goed alleen kon zijn. Die overtuiging wilde hij uittesten, op een van de stilste plekken ter wereld. ‘Ik dacht vroeger over mezelf dat ik een heel erg ge- zelligheidsdier was, dat ik het grootste deel van mijn le- ven mensen om mij heen nodig had om mij te verma- ken. En in mijn dagelijks leven waren er ook eigenlijk meestal wel mensen om me heen. Langer dan een paar uur was ik niet alleen. Nooit. Daar genoot ik van, maar ergens, in de loop van mijn leven, begon ik het ook een beetje beangstigend te vinden. Had ik echt altijd ande- re mensen nodig om me goed te voelen? Er kwam een steeds sterker verlangen in me op om een antwoord op die vraag te vinden.’

Lurking Fear Hij begon zijn zoektocht in de enorme rotswanden van de Yosemite Valley, in Californië. Daar klom hij voor het eerst de gehele 900 meter in zijn eentje omhoog,

191 door zichzelf in de rotswand te zekeren. ‘Ik koos een route uit die “Lurking Fear” heet. Ik had al zes keer eer- der op die rotswand geklommen, telkens met andere klimmers samen. Dan praat je tijdens het klimmen wat, en tijdens het rusten eet je samen en maak je flauwe grappen. Ik was die keren wel hoog en ver weg van de bewoonde wereld, maar niet eenzaam. Deze keer zou ik de tocht van drie dagen alleen maken. Ik wilde weten hoe ik dat zou vinden.’ Maar de eenzaamheid vond hij ook deze keer niet. Hoewel hij best ver van de vallei verwijderd was, voel- de het nog steeds niet echt alsof hij alleen was. Als hij in zijn portaledge uitrustte, keek hij nog steeds uit over de beschaving. In de verte beneden hem zag hij au- to’s rijden. Tijdens het rusten en het klimmen kon hij de stemmen van andere klimmers horen, die zich tien- tallen meters onder of boven hem op de rotswand be- vonden. En vóór zijn beklimming had hij allerlei ande- re klimmers in het basiskamp ontmoet, en hij wist dat hij diezelfde of andere klimmers direct na zijn beklim- ming weer tegen zou komen – het was daar beneden hartstikke druk. Dus die eerste poging om iets helemaal alleen te ondernemen was een geslaagde in die zin dat hij de top haalde, maar het was niet genoeg voor hem. Fickweiler wilde méér. Hij weet niet helemaal precies meer wanneer het idee ontstond om in zijn eentje naar Baffin Island in Canada te gaan, maar het kan nooit lang na zijn thuis- komst uit de Verenigde Staten zijn geweest. In eerste instantie was het nog een vaag idee, maar al gauw ver- anderde dat in een sterke wens. En toen moest het ge- beuren, dat wist hij heel zeker.

192 ‘Twee keer was ik er eerder geweest, op expeditie met andere klimmers. Ik vond het beide keren heel bij- zonder om er te zijn. De natuur is er spectaculair, en ook de inuit-cultuur spreekt me heel erg aan. Die men- sen staan nog echt in contact met de natuur, ze jagen om van te eten en er kleding van te maken, ze verspillen niets. In het gebied staan veel hele grote rotswanden die allemaal nog niet beklommen zijn. Je weet daardoor echt niet wat er gaat gebeuren voor je op pad gaat, kunt alleen op je eigen klimtechnieken vertrouwen. Er ko- men amper mensen in het gebied, dus je treedt er vol- ledig buiten de maatschappij. Je bent daar écht ver weg van je eigen Nederlandse leven.’ Maar niet van je medeklimmers. Die zie je door de sneeuw ploegen; die hoor je hijgen en praten; daar deel je je gevriesdroogde maaltijd mee. Dat zou dit keer an- ders zijn. Dit keer wilde Fickweiler alleen naar Baffin Is- land, om er iets te klimmen dat nog nooit eerder be- klommen was. Hij stippelde een route uit, berekende dat hij zo’n 4 tot 5 weken onderweg zou zijn. Het was tijd voor de eenzaamste ervaring uit zijn leven.

Twijfel ‘Toen ik dat plan thuis bedacht, leek het me een heel goed idee – ik wilde mezelf immers testen, zien of ik die eenzaamheid aan zou kunnen! Maar naarmate de da- tum van vertrek dichterbij kwam, werd ik toch nerveus. Ik was op dat moment 33 jaar oud, en had in mijn leven al zo’n 25 expedities gedaan. Ik was dus een zeer erva- ren klimmer. En toch twijfelde ik er soms aan of het wel zo’n goed plan was, om alleen te gaan. Ik twijfelde toen

193 ik mijn tickets boekte. Ik twijfelde toen ik mijn rugtas inpakte. Ik twijfelde toen ik mijn vriendin gedag zei.’ Dat gevoel werd nog sterker toen hij eenmaal naar Canada was gevlogen, en Ik begon te twijfelen of het wel zo’n daar over moest stappen goed plan was om alleen te gaan. Ik in een helikopter. Hij keek twijfelde toen ik mijn tickets boekte, uit het raampje en merk- toen ik mijn rugtas inpakte en toen ik te dat zijn lichaam strak mijn vriendin gedag zei. stond van de spanning. Hij werd geconfronteerd met een heftige onzekerheid, maar de twijfel was niet sterk genoeg om hem naar huis te doen omkeren. Hij wilde zijn plan nog steeds door- zetten, begon in zijn hoofd argumenten op te sommen waarom hij deze trip moest maken. Dit was een prach- tig gebied, vertelde hij zichzelf, en hij was er in een pe- riode dat het 24 uur per dag licht was – dat was voor- delig, dan kon hij zich tijdens het lopen en klimmen makkelijker voortbewegen. Om hem heen waren over- al de meest markante rotsen en ijsschotsen te zien, en daar probeerde hij zijn aandacht op te richten, zodat de twijfel niet de overhand zou nemen. So far so good – maar in het dorp waar Fickweiler door de helikopter werd afgezet met zijn bagage, kreeg hij slecht nieuws te horen. Hij sprak daar met een aan- tal Inuit-inwoners over zijn plan, vertelde ze over zijn route, legde ze uit waar hij wilde beginnen met lopen en waar hij ongeveer uit zou komen, en vroeg ze of ze hem met hun sneeuwscooters wilden wegbrengen en opha- len. ‘Nee’, was het antwoord van de Inuit. Zijn plan kon niet doorgaan, vertelden ze, want het zee-ijs was dat

194 jaar in zo’n slechte conditie, dat het ophaalpunt dat Fickweiler in gedachten had onbereikbaar was voor de scooters. Wéér die twijfel die de kop opstak. Als dit geen slecht teken was… Hij bleef een paar dagen in het dorp, dacht veel na, en besloot zijn plan aan te passen. Hij zou zich laten af- zetten bij hetzelfde vertrekpunt als hij eerder voor ogen had gehad, maar vanaf daar zou hij een minder moei­ lijke beklimming doen. Dan zouden de Inuit hem niet op hoeven halen, want hij zou energie overhouden om de terugtocht óók alleen te maken – een wandeltocht van 150 kilometer, waar hij uiteindelijk tien dagen over zou doen. ‘Nadat ik die beslissing had genomen was ik nog steeds erg zenuwachtig, werd de ochtend van vertrek wakker met een naar gevoel in mijn buik.’ Toch stapte Fickweiler achter op de sneeuwscooter. Zijn wens om te gaan won het van de twijfel. In het dorp liet hij zijn zware spullen achter, en hij nam een relatief lichte be- pakking met zich mee – voor de kortere reis die hij nu zou maken zou dat genoeg moeten zijn.

IJsberen De nervositeit reisde met hem mee op de sneeuwscoo- ter, groeide en groeide – tot op het moment dat de In- uit hem afzetten: ‘in de middle of nowhere. Ik zag ze wegrijden, en ik werd ineens kalm. Terwijl ik van tevo- ren zo bang was geweest dat dit verkeerd af zou lopen, dat ik niet goed alleen zou kunnen zijn, werd ik op dat moment volledig rustig. Ik voelde heel duidelijk: dit is

195 goed, dit kan ik. En ik begon te lopen.’ Fickweiler voelde zich tijdens zijn tocht gesterkt door de tips die hij in het dorp van de Inuit had gekre- gen, bijvoorbeeld over hoe hij zich het veiligst en effici- ëntst kon bewegen tussen de ijsberen Terwijl ik van tevoren zo bang was die er in het gebied geweest dat dit verkeerd af zou lopen, dat leven. ‘Leef zo- ik niet goed alleen zou kunnen zijn, werd ik als de ijsberen le- ineens rustig. En ik begon te lopen. ven,’ hadden ze te- gen hem gezegd, ‘doe wat zij doen.’ Tijdens dat gesprek had hij geknikt zonder de betekenis van de woorden tot zich door te laten dringen, maar nu begon hij te begrijpen wat ze bedoelden. ‘IJsberen le- ven ’s nachts en slapen overdag. Dat moest ik ook doen. Overdag slapen, ’s nachts lopen. Zo ging het lopen ge- makkelijker, omdat het ijs hard werd tijdens de nachte- lijke uren. Tegen de tijd dat ik dan in mijn tent ging lig- gen rusten, scheen de zon op volle kracht en was het binnen lekker warm. Daarbij kon ik dankzij dit looprit- me rustiger slapen – overdag zouden de ijsberen niet op me jagen.’ Inderdaad sliep hij die eerste keer in zijn tent diep en rustig. Het enige wat hem een paar keer wekte, was zijn zelfgemaakte ijsberenalarm. Hij had twee skistokken aan de buitenkant van zijn tent bevestigd met een lijn met belletjes ertussen. Het idee was dat als een ijsbeer een klap tegen de tent zou geven, Fickweiler de belletjes zou horen. Alleen ging het alarm ook telkens af als het hard waaide. De volgende nacht liet hij het alarm maar achterwege – dat de ijsberen hem met rust zouden la-

196 ten, daar vertrouwde hij dan maar op. De Inuit zouden het wel weten. En hij vertrouwde op zichzelf – steeds beter, althans. Tijdens zijn tocht leerde hij vanzelf wat hij moest doen om zo goed mogelijk te blijven functioneren on- der de extreme omstandigheden waarin hij zich be- vond. Hij leefde volgens gezette tijden van lopen, eten en slapen. Hij liep, zette zijn tent op, kookte een grote maaltijd van gevriesdroogd voedsel, en bewaarde een deel in een Tupperwarebakje voor de volgende dag. Hij zette een wekker, sliep, ontbeet en liep weer verder. Al met al is hij drie weken alleen geweest. Niemand om hem heen, in de verte alleen maar sneeuw en ijs. En hoewel hij jaren had gevreesd dat hij het moeilijk zou vinden om zo lang alleen te zijn, bleek hij het isolement in werkelijkheid helemaal niet vervelend te vinden. Hij voelde zich zelfs niet eenzaam, was volledig in beslag genomen door de dagelijkse handelingen. Het lopen, de route vinden. Zich klaarmaken voor de rust, de maal- tijd bereiden. Hij praatte trouwens wel tegen zichzelf – misschien omdat dat het idee van gezelschap gaf, mis- schien gewoon om iets te doen te hebben. ‘Ik had een videocamera bij me waarmee ik een videodagboek op- nam. Achteraf heb ik die beelden nooit meer terugge- zien, maar op dat moment was het leuk om te kunnen vertellen over hoe het ging, wat ik om me heen zag – al was dat dan alleen maar tegen een camera en niet tegen een persoon.’ Fickweiler droeg ook een satelliettelefoon bij zich. Voor het geval hij hulp nodig zou hebben. ‘Dat was ge- lukkig niet zo, maar het idee dat je zo’n ding hebt, dat je hem zou kunnen gebruiken in geval van nood, geeft

197 natuurlijk al een zekere rust. Misschien, als ik deze reis nog een keer zou maken, zou ik de satelliettelefoon thuislaten. Ik denk dat ik me dan nog meer los zou voe- len staan van de maatschappij. Want dat gevoel kreeg ik tijdens de tocht, dat ik helemaal weg was uit het ge- wone, dagelijkse leven. Dat klopte natuurlijk niet, want de kleding die ik droeg en de warme schoenen die ik aanhad – die kwamen allemaal uit peperdure, speciale klimwinkels, uit de moderne wereld. En toch – verder was ik daar, en de natuur, en daaromheen niks. En dat was heel fijn. Ik vond het bijna jammer toen de reis af- gelopen was.’ Hoewel de uitdaging om alleen te zijn hem dus mak- kelijker afging dan gedacht, bleek het onverwacht las- tig om daarna weer terug te keren naar zijn normale le- ven, in Nederland. De periode op Baffin Island had hem veranderd op een manier die hij van tevoren niet aan had zien komen. Het alleen zijn was hem zo goed be- vallen dat hij het liefst nog veel meer alleen wilde zijn. Eenmaal thuis kostte het hem moeite weer in zijn vroe- gere, sociale leven te stappen. ‘Ik wilde eigenlijk alleen maar in mijn eentje in een bootje zitten en zeilen, of ik wilde klimmen – ook alleen. Dat waren de dingen waar ik gelukkig van werd, en in andere dingen had ik geen zin. Maar ja, dat ging natuurlijk niet. Ik had een vrien- din – tegenwoordig mijn vrouw – en binnen een rela- tie kun je je niet zo egocentrisch opstellen. Dat was dus een ingewikkelde periode voor ons allebei, maar ge- lukkig ging mijn extreme neiging tot alleen zijn vanzelf weer over.’

198 Stilte Later merkte hij dat zijn reis nog iets anders in hem had veranderd. De stilte die hem op Baffin Island had om- ringd, was met hem meegekomen naar Nederland. Hij hoefde niet meer op reis om zich rustig te voelen. Hij was het al. ‘Totdat ik deze uitdaging met mezelf durfde aan te gaan was ik in mijn leven eigenlijk constant bezig met het plannen van nieuwe expedities. Was ik op de terug- weg van de ene reis, begon zich in mijn hoofd alweer een plan voor een volgend klimproject te ontvouwen. Las ik in een tijdschrift over een onontgonnen gebied, dan wilde ik daarheen, liefst zo snel mogelijk. Hetzelf- de gebeurde als ik andere klimmers tegenkwam, en hen hoorde vertellen over een mooie route… Er was dus veel onrust in mijn wezen. Ik werd gedreven door de wens om telkens weer op zoek te gaan naar plek- ken waar andere mensen niet waren en ik niks hoefde, anders dan klimmen. Je zou kunnen zeggen dat ik ei- genlijk steeds wilde vluchten uit de gewone wereld, en daar hele uitdagende klimprojecten voor gebruikte. In de natuur zijn, ergens waar het steil en hoog en verla- ten was – dat was voor mij jarenlang het ultie- me geluk.’ Deze eenzame uitdaging heeft me geleerd Maar na Baffin Is- dat ik genoeg heb aan mezelf. Het is land bleef die behoefte genoeg geweest. Ik heb mezelf genoeg weg. Fickweiler merk- bewezen. te dat hij moe was. Niet alleen fysiek, maar vooral ook mentaal. Moe van het reizen. Moe van het leven als klimmer. Moe van het altijd onderweg zijn,

199 het zeulen met zware tassen vol klimspullen, het vlie- gen, het regelen van taxi’s naar onbestemde plekken. Hij had de tien jaar voor Baffin Island weinig anders ge- daan dan dát, en ineens was hij ‘er klaar mee’, vertelt hij. ‘Alsof deze eenzame uitdaging me had geleerd dat ik ge- noeg had aan mezelf. Misschien had ik verwacht dat deze beklimming het startsignaal zou geven voor meer solo expedities? Dat was niet zo. Juist niet. Het was ge- noeg geweest. Ik heb mezelf genoeg bewezen.’ Inmiddels heeft Fickweiler een zoontje van vier, en werkt hij als fotograaf van klimgebieden en klim- mers. Extreme alpinetochten of andere beklimmin- gen heeft hij sinds zijn solo expeditie naar Baffin Island niet meer gemaakt. Maar de eenzaamheid opzoeken doet hij nog steeds op andere manieren: ‘Geregeld ga ik in mijn eentje naar een klimwand, liefst een die bui- ten is, neem twee zekerapparaten mee, en dan begin ik met klimmen. Ik klim omhoog, en laat me zakken aan mijn zeker­apparaat of klim de routes ook weer af, naar beneden. Om me heen is het stil, en ik denk nergens aan, behalve aan het klimmen. Ik concentreer me vol- ledig op het neerzetten van mijn voeten, op mijn adem- haling. Diepe in-, diepe uitademhalingen – dat geluid creëert een cadans, een soort achtergrondgeluid waar ik me rustig door voel, ook op momenten dat het even spannend is, dat ik me bijvoorbeeld bevind op een punt waarvan ik weet dat ik me kan bezeren, als het lastig wordt. Als klimmer moet je erg op jezelf vertrouwen. En dankzij mijn reizen, vooral dankzij mijn solo-expeditie, vertrouw ik inmiddels volledig op mezelf. Ik weet: ik kan langer of korter onderweg zijn, het kan een moeilij-

200 kere of een makkelijkere route zijn, maar ik overleef het altijd. Ik moet me gewoon blijven concentreren, rustig blijven handelen, en door blijven gaan. Dan komt het goed.’

201 Steph Davis springt in haar wingsuit van een rots in Moab, , de Verenigde Staten. (Jaartal onbekend.) © Ian Mitchard. Hoofdstuk 14 Steph Davis

‘Wees voorbereid op het onverwachte.’

wee keer trouwde de Amerikaanse klimster, base- Tjumper en wingsuiter Steph Davis (42) met een col- lega high-risk sporter, en beide keren verloor ze die gro- te liefdes aan hun gedeelde passie. In 2013, tijdens hun vakantie in de Italiaanse Dolomieten, stierf haar man Mario Richard na het maken van een wingsuit-sprong. Davis sprong en vloog voor hem uit, en landde veilig – haar geliefde stortte enkele minuten later neer. Hij overleed ter plaatse. In 2015 – twee dagen nadat het eerste interview voor dit boek plaatsvond – stortte Davis’ ex-man Dean Potter neer tijdens een wingsuit-sprong in Yosemite, de Verenigde Staten. Potter was een wereldberoemde klimmer en basejumper. Hij en Davis waren jeugdlief- des, en jarenlang getrouwd. In 2010 scheidden ze. Het lijkt onbegrijpelijk dat Davis, geconfronteerd

203 met zo veel bewijs voor het gevaar van haar sport, het basejumpen en wingsuiten niet heeft opgegeven. Maar niets is minder waar. Ze springt nog bijna dagelijks in haar wing­suit- Mijn hele sportcarrière was ik bang pak van een rots in dat mijzelf of mijn geliefden iets zou haar Amerikaanse overkomen. En toen gebeurde het. woonplaats Moab, samen met haar nieuwe liefde Ian. En daarbij is ze doorgaans minder bang dan vroeger, en gelukkiger dan ooit. Tijdens ons interview barst ze ge- regeld in gegiechel uit, en spreekt ze meestal op vrolij- ke toon over haar sporten en de uitdagingen die daar- bij horen. Het verliezen van haar geliefden maakte haar natuurlijk vreselijk verdrietig, legt ze uit, maar bracht haar ook vrijheid en zelfverzekerdheid. En daarmee ge- luk: ‘Ik leerde van hun dood dat je alles in je leven – of het nu een relatie is, of een sprong van een rots, of een ander onderdeel van je toekomst – kunt proberen tot in de puntjes te plannen, maar dat het leven zich altijd op een onverwachte manier zal ontwikkelen. En dat ik ook dan weer een manier zal vinden om met die nieu- we, onverwachte situatie om te gaan. Mijn hele sport- carrière was ik bang Ik weet dat ik op mezelf kan rekenen, dat mijzelf of mijn wat er ook gebeurt. Ik kan alles aan, en geliefden iets zou daarom omarm ik het onbekende dat zich overkomen. En toen aandient in mijn leven. gebeurde het. En ik overleefde die pijn niet alleen, maar ik vond ook weer opnieuw geluk. In mijn sport en in de liefde. Sinds ik me dat realiseer, ben ik niet langer angstig voor het onverwachte. Ik weet dat

204 ik op mezelf kan rekenen, wat er ook gebeurt. Ik kan al- les aan, en daarom omarm ik het onbekende dat zich aandient in mijn leven.’

Dean Potter Even terug naar het begin. Davis studeerde krap een jaar aan de universiteit, toen een klasgenoot haar uit- nodigde eens mee te gaan klimmen. Die eerste keer zou haar leven veranderen. Davis stopte abrupt met stude- ren – ze vond in de klimsport alles waar ze van hield. Buiten in de natuur leven, zichzelf uitdagen, urenlang gefocust met iets bezig zijn… Ze werd verliefd op medeklimmer Dean Potter, en ze onderhielden jarenlang een relatie met elkaar ter- wijl ze rondreisden in klimgebieden van de Verenigde Staten. Davis en Potter waren beiden goede en ambi- tieuze klimmers. Té ambitieus voor hun liefdesrelatie misschien wel. Ze trouwden, maar klommen zelden op dezelfde plek – vaak koos Potter klimprojecten uit in het Yosemite National Park, terwijl Davis zich meer aangetrokken voelde tot de rotsen van Moab, Utah. Zij betrok daar een huisje waarin ze woonde als ze train- de voor haar beklimmingen, en reed tussendoor op en neer naar Yosemite om Potter te bezoeken die er in een busje leefde. Het echtpaar behaalde, ieder in hun eigen regio, steeds meer klimsuccessen. Potter werd bekend door de technisch moeilijke beklimmingen die hij uitvoerde, waarbij hij meerdere malen snelheidsrecords verbrak. Zo beklommen Potter en een klimpartner in 2010 The Nose, de beroemde route op El Capitan, in slechts 2

205 uur, 36 minuten en 45 seconden. Een record dat sinds- dien slechts één keer verbroken werd, en wel door Alex Honnold (zie het interview met hem in dit boek) en zijn klimpartner: zij deden het dertien minuten sneller. On- dertussen ontwikkelde Davis zich tot een van de bes- te vrouwelijke klimmers ter wereld. Ze klom als enige vrouw ooit een route met moeilijkheidswaardering 6c zonder daarbij touw of andere hulpmaterialen te ge- bruiken, en ze slaagde erin als tweede vrouw ter wereld om El Capitan binnen één dag vrij te beklimmen (Lynn Hill was de eerste). Ook was Davis de eerste vrouw ter wereld die de beroemde bergtop Fitz Roy (3405 meter hoog) in Patagonië beklom, en ook alle zeven pieken van het Fitzroy-gebergte in Argentinië. De liefde voor het klimmen en de sportieve levens- stijl groeide; de liefde voor Potter doofde. Verdrietig om haar scheiding zocht Davis in 2010 naar een nieu- we manier om zichzelf uit te dagen. Ze volgde een cur- sus skydiven, iets dat ze naar eigen zeggen ontzettend angstaanjagend vond, maar ook zó leuk dat er verschil- lende cursussen basejumpen en wingsuiten op volgden – op één daarvan ontmoette ze Mario Richards, met wie ze in 2011 in het huwelijk trad.

Controle Een nieuwe fase in haar leven volgde, met minder be- klimmingen en steeds meer sprongen en vluchten. Het is verslavend, zegt ze. Het gevoel van vrijheid en over de wereld heen kunnen kijken, vliegend boven de rot- sen, brengt haar ‘intens geluk’. En dus weet Davis heel zeker dat ze het basejumpen nooit op zal geven, hoe-

206 wel ze doordrongen is van het gevaar. ‘Natuurlijk maakt het me soms bang als ik eraan denk wat anderen over- komen is, en wat mij zou kunnen overkomen. Maar ik kan die angst gemakkelijk overwinnen, steeds opnieuw, en dat moet ook, want ik weiger het basejumpen op te geven.’ Dat overwinnen van haar angst doet Davis door het toepassen van twee schijnbaar tegenstrijdige me- thoden: enerzijds bereidt ze zich zo goed mogelijk voor op iedere sprong, anderzijds legt ze zich erbij neer dat die sprong niet volledig voor te bereiden is, en accep- teert ze het onverwachte. ‘Voordat ik spring, wil ik er helemaal zeker van zijn dat ik er klaar voor ben. Er zijn veel basejumpers die een kick halen uit het nét overleven van een sprong. Die hebben niet genoeg geoefend met makkelijkere sprongen voor ze zich aan een ingewikkeldere wagen, of hebben zich niet verdiept in de weersomstandighe- den. Vervolgens springen ze de rots af, maken ze fout na fout, en komen toch veilig aan de grond. Dat geeft hun een gevoel van overwinning, een bevestiging van het feit dat ze leven. Tegenwoordig zie je soms op You- Tube filmpjes van basejumpers die heel gevaarlijke, on- doordachte dingen doen, en na hun landing dan gillend van de lach in de camera roepen: “Check it out! Ik ging bijna dood!” Als ik zoiets doms zou doen en het zou op beeld zijn opgenomen, dan zou ik het nooit aan iemand durven laten zien!’ Want spelen met het lot is niet de ervaring die Da- vis nastreeft in haar sport. ‘Als ik tijdens het vliegen een fout maak en maar ternauwernood een boom kan ont- wijken, heb ik geen plezier in wat ik doe. Dan vecht ik alleen maar om in leven te blijven. Daarom bereid ik me

207 steevast voor tot in de kleinste details. Ik lees over het gebied en de rots waar ik vanaf wil springen, of ik laat me erover informeren door springers die me voorgin- gen. Ik meet de windrichting, ik analyseer de vlieglijn nauwkeurig – kom ik onderweg andere rotsen tegen, waarvoor ik moet uitwijken? Ik oefen op verschillende plekken, maakte in mijn leven honderden oefenvluch- ten. Ik test mijn materiaal. Ik houd mijn lichaam fit en sterk door hard te lopen, en door aan yoga te doen. Ik denk na over de sprong die ik ga nemen, ik visualiseer de vlucht en de landing. En dan, als ik de sprong en de vlucht precies in mijn hoofd heb, ga ik boven aan die rots staan. En bepaal ik of ik zal springen of niet. In- dien ik me op dat moment, daar, met mijn vliegpak al aan, ineens angstig voel, of als ik merk dat ik twijfel om- dat de wind zich toch anders gedraagt dan ik verwacht- te, keer ik om. Dan is het niet het moment. Springen brengt altijd risico met zich mee – maar ik wil het een risico laten zijn waarbij ik controle behoud over de as- pecten die ik kan controleren.’ Maar hoe goed ze zich ook voorbereidt, Davis er- kent dat er aan haar sportactiviteiten een risico kleeft dat oncontroleerbaar is. ‘Er kunnen altijd dingen ge- beuren die je niet voorzien had. De wind kan onver- wacht draaien, of de lucht kan zich op een andere ma- nier vreemd gedragen – soms zie je dat van tevoren niet aankomen. Er zijn allerlei verschillende elementen aan het werk die de uitkomst van een sprong kunnen bepa- len, en uiteindelijk heeft de basejumper daar zelf maar een beperkte invloed op.’

208 Mario Richards De dood van haar echtgenoot Mario Richards is daar- van het grootste bewijs. Hij was de meest voorzichtige, ervaren basejumper die ze ooit ontmoette. Toen Davis en Richards elkaar leerden kennen, had hij al honder- den, zo niet duizenden keren gesprongen. Hij erken- de de risico’s die bij de sport horen en nam die extreem serieus. Hij was altijd exact op de hoogte van Waarom is hij doodgevallen en niet ik? weerscondities, test- te de materialen, kende allerlei reddingstechnieken en oefende volgens colle- ga-basejumpers zoveel, dat hij zijn pak en bewegingen tijdens het vliegen altijd onder controle had, zelfs als de wind ineens opstak of draaide. En toch viel hij op een dag dood. Richards en Davis zouden samen van een bergtop in het gebied Val di Fassa springen. Voor de vierde keer die dag: ze vonden het er zo mooi dat ze er geen ge- noeg van konden krijgen. Hij liet haar voorgaan, kuste haar gedag. ‘Tot zo, babe,’ zei hij. Davis concentreerde zich, haalde diep adem, sprong van de rots, en maakte een mooie, kalme tocht door de lucht. Na haar landing wachtte ze op haar man. Die kwam niet. Het bleek dat hij tijdens zijn vlucht drie meter lager was uitgekomen dan de bedoeling was, en tegen een rotswand vloog – niet ver van de plek waar Davis hem opwachtte. Bij dodelijke basejump-ongelukken is het altijd moeilijk om na te gaan wat er precies fout ging. Dus waarom het de ervaren Richards deze keer niet lukte om op tijd bij te sturen, blijft voor eeuwig onduidelijk. Steph Davis keerde terug naar huis. Gebroken, depres-

209 sief, en doodsbang om weer te basejumpen. Waarom is hij doodgevallen en niet ik? vroeg Davis zich af, terwijl hij van hen beiden de meest ervaren en bekwame springer was. Hoe kon zij nu doorleven, zon- der hem? En: hoe zou ze ooit weer kunnen springen? Ze voelde dat ze wilde doorgaan met de passie die ze met haar geliefde had gedeeld, maar durfde tegelijker- tijd niet. Basejumpen leek haar te confronterend, omdat Da- vis zichzelf als een grotere risiconemer beschouw- de dan haar echtgenoot. ‘Ian leerde me voor de veilig- heid te kiezen – voor zover je dat in de hand hebt. Maar vroeger… Het is me in mijn leven meermalen overko- men dat ik iets klom of ergens vanaf sprong, waarvan ik achteraf wist: dat had ik niet moeten doen. Dat waren momenten waarop ik me niet goed genoeg had voor- bereid, of waarop ik mijn twijfel negeerde. Vooral toen ik net leerde basejumpen, liet ik me nogal eens beïn- vloeden door andere springers die me aanmoedigden de sprong te wagen, terwijl ik eigenlijk bang was. Er be- staat binnen het basejumpen een cultuur waarin wordt gestimuleerd om risico’s te nemen, waarin het stoer is om enge dingen te doen. Dan stond ik op een rots en voelde ik dat de wind net iets anders stond dan ideaal. En dan was ik bang – terecht, want dat kan gevaarlijk zijn. Maar de springers achter me riepen: “Ga ervoor!” En dan sprong ik. Ik overleefde het telkens weer, maar ik heb verschillende close calls meegemaakt. Ik ben een keer zo hard neergestort dat het een kwestie van geluk moet zijn geweest dat ik toen niet doodviel.’ Davis spreekt nog steeds liever niet over de onno- dige risico’s die ze destijds in haar leven nam, omdat ze

210 zich er met terugwerkende kracht diep voor schaamt. Ze voelt zich er slecht over, vindt dat ze zich toen ‘dom’ gedroeg. Hoogstens, vertelt ze zichzelf achteraf, leerde ze er iets van. Hoe snel het fout kan gaan, als je niet se- cuur handelt. En dat het ook anders kan: bijvoorbeeld door je net zoals Richards te gedragen. Inmiddels weet ze – door schade en schande wijs geworden – dat het in haar sport net zoveel draait om dingen níet durven doen, als om doorzetten en jezelf pushen.

Bevrijdend De eerste keer dat Davis weer sprong na de dood van haar echtgenoot was ‘heel, heel heftig. Juist omdat ik zó goed wist wat me zou kunnen overkomen. Ik stond op de rots in mijn wingsuit, Ik stond op de rots in mijn wingsuit, en realiseerde me dat en realiseerde me dat ik perfect was ik perfect was voorbe- voorbereid en dat alle omstandigheden reid en dat alle omstan- goed waren, maar dat ik desondanks dood digheden goed waren, kon gaan als ik zou springen. maar dat ik desondanks dood kon gaan als ik zou springen. Maar weet je wat ik me ook realiseerde, toen ik daar stond en nadacht over de dood van Mario? Dat alles, altijd, onzeker is. Dat je altijd denkt te weten hoe je toekomst eruitziet, maar dat je feitelijk geen idee hebt. En hoewel dat idee me vroeger misschien angst had aangejaagd, vond ik het op dat moment ineens heel bevrijdend. Want het geeft ook een zekerheid – name- lijk dat je niet alles kunt voorspellen en plannen, omdat alles altijd anders zal lopen. Dus het enige wat je kunt doen binnen die onzekerheid, is zorgen dat jijzelf zo

211 goed mogelijk bent voorbereid om te doen wat je graag wilt. En daarnaast kun je niet anders dan de onzeker- heid omarmen. Dat geeft rust. Je hebt veel onder con- trole, maar niet alles.’ Davis denkt dat het haar lukte om die onzekerheid te omarmen, omdat haar overkwam wat het allerergste leek. Iets dat zo verschrikkelijk was, dat ze zich niet had kunnen voorstellen dat ze er ooit weer van zou herstel- len. Maar dat gebeurde Ik bereid me voor op de risico’s die ik neem, en realiseer me tegelijkertijd dat wel. ik me nooit voldoende kan voorbereiden. ‘Ik raakte alles, mijn Daardoor ervaar ik soms momenten van hele leven kwijt toen ik angst en verdriet, maar vaker nog van Mario verloor, zo voelde enorme vreugde, opwinding en geluk. dat. En het was extreem moeilijk om daar over- heen te komen, maar toen dat me eenmaal was gelukt, merkte ik wat ik erdoor had gewonnen. Ik ben niet bang meer voor wat mij kan overkomen. Ik weet nu dat ik al- tijd op mezelf kan rekenen, en dat ik sterk ben, zelfs als alle zekerheden om me heen wegvallen. En met krach- tig zijn bedoel ik dan niet overleven, je vastklampen aan wat je ooit hebt gehad. Met krachtig zijn bedoel ik dat je in staat bent om nieuw geluk te halen uit dingen die ge- beuren, ook als je tegelijkertijd verdrietig bent over wat je bent kwijtgeraakt.’ Dat lukte haar ook toen haar jarenlange jeugdlief- de Dean Potter neerstortte. Natuurlijk maakte dat haar opnieuw vreselijk verdrietig, maar het maakte haar niet ongelukkig en ook niet bang. ‘Ik kies er nog bijna dagelijks voor, heel bewust, om te springen en te vliegen. Dat risico neem ik om- dat ik weet dat ik me fantastisch voel tijdens en na een

212 sprong, net zoals mijn overleden geliefden dat had- den ervaren. Het leven dat ik nu leid, is completer, vol- ler, dan het leven dat ik vroeger had. Ik druk geen enge dingen meer weg, maar zie ze heel helder, en accepteer ze als onderdeel van mijn leefstijl. Ik bereid me voor op de risico’s die ik neem, en realiseer me tegelijkertijd dat ik me nooit voldoende kan voorbereiden. Daardoor er- vaar ik soms momenten van angst en verdriet, maar va- ker nog van enorme vreugde, opwinding en geluk. Ik ervaar die positieve emoties sterker dan ooit, nu ik me er zo van bewust ben dat ze ook weer voorbij kunnen en zullen gaan. Maar voor zolang als het duurt, is dit vliegende leven fantastisch.’

213

Hoofdstuk 15 Rebecca Williams

‘Praktiseer zelfhypnose.’

ebecca Williams is een Britse klimster, klinisch psy- Rcholoog en de eigenaar van ‘Smart Climbing’ – een coachingspraktijk waarin wetenschappelijke kennis over (sport)prestatieangst wordt gecombineerd met praktische trainingssessies voor bergbeklimmers en sportklimmers. Klimmers die door een psychologische remming minder goed presteren dan ze zouden willen, probeert ze te helpen door hun cognitieve gedragstech- nieken aan te leren, mindfulness- en ontspanningsoe- feningen, en – haar stokpaardje – manieren om jezelf onder hypnose te brengen. Alle technieken die ze haar cliënten aanleert, zijn theoretisch onderbouwd en be- wezen effectief. Ze heeft er al tientallen klimmers mee geholpen die zo bang waren om te vallen dat ze geen uitdagende routes durfden te klimmen, en klimmers die hun doelen maar niet bereikten terwijl ze daar wel

215 vreselijk hard voor trainden. En toch zijn de methoden die Williams toepast niet populair in de klimwereld, vertelt ze, terwijl ze haar huilende zoontje probeert te kalmeren – boven op haar drukke baan heeft ze er nog niet zo lang geleden de taak van het moederschap bijge- kregen. ‘Angst is nog steeds een taboe onder de mees- te klimmers. Er wordt Klimmers trainen liever hun spieren en de relatief weinig over pezen van hun vingers, dan hun faal-, val- gesproken, en nog of prestatieangst. minder aan gewerkt. Klimmers trainen lie- ver hun spieren en de pezen van hun vingers, dan hun faal-, val- of prestatie- angst.’ Terwijl juist daar veel winst te behalen is, gelooft Williams. ‘Bijna alle klimmers krijgen te maken met ge- voelens van angst. Als je het niet aan ze kunt merken tijdens het klimmen, dan komt dat waarschijnlijk om- dat ze erg hun best doen die angst voor buitenstaan- ders te verbergen. Sommigen hebben er meer last van dan anderen – bijvoorbeeld omdat ze lijden aan hoog- tevrees of als gevolg van hun perfectionisme – maar er bestaat maar een zeer kleine minderheid die echt nooit bang is. En van angst is bekend dat het je sportpres- taties enorm negatief beïnvloedt, dus als je beter wilt worden, moet je ermee aan de slag.’

Taboe Ze noemt een aantal redenen voor het bestaan van het angsttaboe. De laatste jaren vroeg ze aan de klimmers zelf waarom er volgens hen zo weinig over angst wordt

216 gesproken. ‘Veel van hen dachten dat het te maken had met peer pressure of negatieve sociale evaluatie: zoals iedereen willen ook klimmers graag in de groep geac- cepteerd worden, en toegeven dat jij banger bent dan een ander past misschien niet in dat groepsgevoel. Een tweede reden voor het angsttaboe is dat veel mensen het nu eenmaal ingewikkeld vinden om met negatie- ve emoties om te gaan. Dat geldt vooral voor volwas- senen! We willen graag competent zijn, het goed doen. Angst herinnert ons eraan dat we soms fouten maken of dat dingen niet zo lopen als we zouden willen. Om ons daarmee niet te confronteren, proberen veel men- sen de angst te vermijden – bijvoorbeeld door zichzelf geen uitdagende doelen meer te stellen, maar alleen dingen te doen die ze gemakkelijk kunnen.’ Om diezelfde reden willen veel klimmers volgens Williams niet eens práten over hun angstervaringen. Ieder gesprek zou hen immers weer doen denken aan hun eigen falen of onkunde. Een laatste verklaring voor het angsttaboe heeft volgens de psychologe te maken met het imago van klimmers. ‘Er bestaat een perceptie onder het brede publiek en in de media dat klimmers enorme waaghalzen zijn. Sensatiezoekers, dappere ty- pes, of misschien juist een beetje gek, omdat ze zulke enge dingen willen doen. Alleen: dat soort beschrijvin- gen lijkt helemaal niet op de persoonlijkheidsprofie- len van klimmers. Uit onderzoek blijkt namelijk dat de meeste klimmers voorzichtige types zijn, liever geen grote risico’s nemen, de controle over situaties niet uit handen willen geven. Daarbij zijn ze ook vaak zeer per- fectionistisch: ze vinden het erg als iets ze niet lukt.’ Om toch te kunnen voldoen aan het ‘stoere’ imago wat aan

217 de klimsport kleeft, verbergen veel klimmers volgens Williams hun angst en twijfel voor elkaar en de buiten- wereld. Dat die angst zo negatief wordt beschouwd, zou ze graag zien veranderen. Want, stelt ze, het is juist dank- zij de angst dat de klimsport haar beoefenaars zoveel te bieden heeft. En dat De angst overwinnen die je overvalt op geldt ook voor andere grote hoogte, geeft mensen een gevoel high-risk sporten, zoals van kracht. Het biedt je bewijs dat jij, basejumpen of wing­ in spannende situaties, de controle in handen kunt houden. suiten. ‘De angst over- winnen die je overvalt op grote hoogte, geeft mensen een gevoel van kracht. Het biedt je bewijs dat jij, in spannende situaties, de controle in handen kunt houden. Dat jij jezelf tot gro- te prestaties kunt pushen, ondanks je angst. Stel je voor dat een klimmer halverwege een rots bang wordt, en toch door klimt. Het lukt hem om de angst te beheer- sen, om met voldoende concentratie te blijven bewe- gen. Je kunt je voorstellen dat zo iemand daarna enorm trots en zelfverzekerd boven op de top staat. Hij heeft zijn eigen emoties overwonnen. Die prestatie was min- der groot geweest als hij de tocht zonder enige angst en inspanning had gemaakt.’

Mindfulness Maar wat doen sporters bij wie het niet lukt om gevoe- lens van angst en spanning te overwinnen, en die daar- door slecht presteren? ‘Er bestaan verschillende, zeer effectieve technieken om dat te leren. Die zijn niet al- leen nuttig voor klimmers, maar voor iedereen die een

218 bepaald doel wil bereiken en merkt dat angst dat belem- mert. Bijvoorbeeld iemand die een lezing moet hou- den, maar het eigenlijk doodeng vindt om voor groepen te spreken. Zo eng, dat hij niet meer uit zijn woorden komt. Of iemand die een ingewikkelde taak op het werk moet uitvoeren, maar bang is daarvoor niet ervaren of slim genoeg te zijn, en daardoor geen zelfstandige be- slissingen durft te nemen. In dat soort situaties bestaan er relatief simpele manieren om te kalmeren, zodat de spanning je presteren niet langer in de weg staat.’ De eerste tip die Williams biedt lijkt inderdaad sim- pel: nagaan of er negatieve gedachten door je heen schieten, zoals ik kan dit niet, ik ga dit verpesten, en als dat zo is, je aandacht vervolgens van die gedachten af- leiden door haar te richten op je lichaam. Bijvoorbeeld op de zitbotten die je in de stoel voelt drukken waar je op zit, of op het rijzen en dalen van je buik door je ademhaling. Dit is een Zodra je merkt dat je twijfelt of je iets mindfulnesstechniek die wel kunt, probeer dan die gedachten te volgens de psychologe beschouwen als wolken die voorbijdrijven. nog veel te weinig wordt Als je ze alleen opmerkt en je daarna weer gebruikt door sportcoa- op je lichaam richt, verdwijnen ze vanzelf ches. ‘Het observeren weer. van negatieve gedachten is tegenwoordig iets dat psychologen bijna standaard aan onzekere of slecht presterende cliënten aanraden. Het is goed om onszelf bewust te worden van de ma- nier waarop we onszelf soms in gedachten naar bene- den praten, of aan het twijfelen brengen. Maar vervol- gens wordt mensen dan opgedragen om die negatieve gedachten kritisch te bekijken en daar positieve ge- dachten tegenover te stellen, zoals: ik kan dit wel, ik ga

219 dit project tot een succes brengen.’ Dat werkt niet, denkt Williams. ‘De afgelopen jaren heb ik gemerkt dat die techniek voor de meeste men- sen niet heel effectief is. Ze doen hun uiterste best po- sitief te denken en bedenken mooie affirmaties, maar het lukt ze niet daar werkelijk in te geloven. Dat komt, volgens mij, omdat we de negatieve gedachten op deze manier voeden, juist door rationeel over ze na te den- ken en te proberen er tegenargumenten voor te vinden. Want zo blijven we er dus op een analytische manier mee bezig. Sterker nog: door gedachten te over-analy- seren maak je de negatieve gedachtestroom in je hoofd juist groter en belangrijker.’ Daarom adviseert zij een andere manier van aanpak: de mindfulnessmethode. ‘Daarvoor concentreer je je niet op de negatieve gedachten die je opmerkt, maar op je lichaam. Voelen wat je handen doen tijdens het klaar- leggen van de tekst die je voor wilt lezen, opmerken hoe je voeten op het podium staan, hoe je vingers de mi- crofoon vasthouden. Als je je op al dat soort fysieke ge- waarwordingen concentreert, leid je je geest vanzelf af van zorgen en twijfels.’ Om deze methode goed onder de knie te krijgen, kun je haar het beste vaak oefenen. Dat leert je om je er- van bewust te worden hoeveel normatieve oordelen we dagelijks over onszelf hebben. Het inzicht dat we vaak te streng zijn voor onszelf over wat we zouden moeten kunnen, helpt ons milder te worden over onszelf– en dat haalt een deel van de spanning weg die we ervaren wanneer we moeten presteren. ‘Zodra je merkt dat je twijfelt of je iets wel kunt, probeer dan die gedachten te beschouwen als wolken die voorbijdrijven. Ze komen

220 en gaan vanzelf weer. Je hoeft er dus niet in mee te gaan, en je hoeft er ook geen tegenargumenten voor te be- denken. Als je geen aandacht aan die negatieve gedach- ten schenkt maar ze alleen opmerkt en je daarna weer op je lichaam richt, verdwijnen ze vanzelf weer.’

Zelfhypnose Een tweede techniek die volgens Williams nuttig is voor mensen die onder prestatiedruk staan, is een vorm van zelfhypnose. Dat gaat als volgt: je begint de oefe- ning met een zogenoemde bodyscan. Daarbij scan je als het ware je hele lichaam om op te merken in welke li- chaamsdelen je fysieke spanning voelt. Die spanning probeer je los te laten. Merk je bijvoorbeeld dat je je schouders hoog hebt opgetrokken, dan laat je ze nu be- wust zakken. En merk je dat je je kiezen op elkaar had geklemd, dan ontspan je nu je kaken. Sluit dan je ogen, en tel langzaam tot twintig. Vervolgens stel je jezelf voor in een situatie die jij associeert met ontspanning. Bijvoorbeeld zittend in een warm bad, of wandelend in een mooi, heuvelachtig natuurgebied met een fenome- naal uitzicht om je heen. Zelf zou Williams misschien haar eigen woonplaats in gedachten nemen – ze woont zo afgelegen dat zelfs de telefoonverbinding slecht is. Waar je aan denkt maakt eigenlijk niet uit, zolang het maar iets is dat jou in het echte leven blij en relaxed zou maken. ‘Door je dat beeld intens voor de geest te ha- len, breng je het adrenalineniveau in je lichaam om- laag. Je kalmeert jezelf. Als je in die kalme gemoedstoe- stand begint aan je prestatie, ben je geconcentreerder en beter in staat om precies te handelen. Dat maakt

221 het makkelijker om je doel te bereiken.’ Ze legt uit dat het belangrijk is dat je deze metho- de eerst een aantal keer oefent in niet-stressvolle situ- aties. ‘Dus niet vlak voordat je presentatie begint, of op het moment dat je meedoet aan een sportwedstrijd. Dat komt later wel, als je er bedreven in bent geraakt en hebt geleerd wat voor jou het beste werkt, hoe jij je- zelf het snelst kalm kunt maken. Maar oefen het eerst maar eens een aantal keer thuis, gewoon in bed of op de bank.’ Als de zelfhypnose je in de vertrouwde thuisomge- ving makkelijk afgaat, kun je doorgaan met oefenen in situaties die lijken op de stressvolle prestatie die je voor ogen hebt, maar waar nog geen prestatiedruk bij komt. Voor klimmers die bang zijn te vallen of te falen, zou het bijvoorbeeld aan te raden zijn om de methode te oefe- nen onder aan de rots die ze binnenkort willen beklim- men. ‘Je spreekt met jezelf af dat je nu nog geen poging gaat wagen, maar trekt wel vast je klimschoenen aan en doet je gordel om. Vervolgens doe je de oefening, en met die kalme gemoedstoestand klim je een route die je heel makkelijk vindt en die je niet beangstigt.’ Op een vergelijkbare manier kan iemand met spreekangst oefenen zichzelf te hypnotiseren in de ruimte waar hij – op een later moment – zijn presentatie moet geven. ‘Om daarna rustig een kop koffie in die ruimte te drin- ken, of er de krant te lezen, of wat mails te beantwoor- den. Zo leert je lichaam dat gevoel van kalmte te associ- ëren met de ruimte waarin je je bevindt.’ Hoe vaker je kunt oefenen, des te beter, stelt Wil- liams: ‘Het gaat er bij deze oefening om dat je leert je- zelf rustig te maken, en dat is iets waar je beter en snel-

222 ler in kunt worden door het vaak te doen. Als je er goed in bent geworden in niet-stressvolle situaties, zal het je makkelijker afgaan op momenten dat je wel gespannen bent.’

Prestatiedruk verminderen Een derde methode die Williams haar cliënten geregeld aanleert, is het verminderen van de prestatiedruk en het verhogen van het plezier. ‘Dit is een supersimpele techniek die je ontzettend kan helpen in situaties waar- in je dolgraag goed wilt presteren, maar zó gespannen bent dat het niet eens zin lijkt te hebben om dat te pro- beren. Je hart raast in je borst, je ademt snel en opper- vlakkig, je trilt van de zenuwen. Dat maakt het moeilijk om je doel te bereiken. Stel in die situaties je verwach- tingen tijdelijk wat naar beneden bij, zodat de prestatie- druk die jijzelf hebt opgelegd wat lager wordt. Dan kan je lichaam kalmeren, kun je meer genieten van dat wat je doet, en wordt het uiteindelijk eenvoudiger om suc- cesvol te handelen.’ Bij het klimmen kan dat bijvoorbeeld door niet di- rect aan die lastige route te beginnen, maar eerst op te warmen in een aantal makkelijkere routes, of door te klimmen terwijl je continu grapjes maakt met je zeke- raar en helemaal niet je best doet om foutloos naar bo- ven te komen. ‘Dan gaat het waarschijnlijk niet zo goed – en dat geeft ook niet, dat was je doel immers niet meer. Je doel was om lol te hebben in je sport, en dat doel heb je nu vast bereikt. Dat haalt het stressniveau in je lichaam naar beneden.’ En als je moet spreken voor een groot publiek op je

223 werk, oefen je tekst dan eerst eens voor een klein groep- je vrienden of voor de spiegel, en speel wat er gebeurt als alles misloopt. ‘Verspreek je. Struikel. Val stil en kijk oenig rond. Wat je ook doet: lach erom. Dit helpt je adrenalineniveau te laten dalen. En dan probeer je het nog eens, zonder hoge verwachtingen, maar met een open geest, niet veeleisend maar nieuwsgierig naar wat er zal gebeuren. Misschien mislukt het weer compleet. Oké, dan was je er vandaag nog niet klaar voor, hele- maal niet erg, hoogstens vervelend voor je ego. Maar misschien gaat het je in deze ontspannen gemoedstoe- stand ineens verassend goed af of slaag je er zelfs in je oorspronkelijke doel te bereiken.’ Of de methodes je nu wel of niet aanspreken, alles is beter dan ontkennen dat je bang of onzeker bent, waar- schuwt Williams. ‘Iedereen heeft er weleens last van, en ook als je zulke emo- Als je leert begrijpen in welke situaties ties wegdrukt, beïn- je gespannen raakt en weet hoe je jezelf vloeden ze je presteren weer kunt kalmeren, ben je in staat om de negatief. Met een hoog beste omstandigheden te creëren om te stressniveau in je lijf presteren onder druk. ga je nu eenmaal snel ademen, en als je snel ademt, verzuren je armspieren eerder. En als er veel adrenaline in je lichaam rondraast, wordt het moeilij- ker om je te concentreren en dus verspreek je je eerder tijdens je presentatie.’ Je kunt gevoelens van angst dus beter erkennen, en er vervolgens iets mee doen. ‘Als je leert begrijpen in welke situaties je gespannen raakt en weet hoe je jezelf weer kunt kalmeren, ben je in staat om de beste omstandigheden te creëren om te preste- ren onder druk. Als jij weet dat een twintig minuten

224 durende ontspanningsoefening jou helpt je kalmer te voelen, gun jezelf die dan ook voor je aan je lezing of andere uitdaging begint. Oók als niemand van de an- dere sprekers of deelnemers dat doet. Misschien heb- ben zij wel andere manieren om zichzelf te helpen pres- teren, of misschien verbergen zij hun angsten voor je. Neem daar geen voorbeeld aan. Om goed te presteren hoef je niet per se extreem getalenteerd te zijn, of dap- per, of oersterk. Je moet vooral in staat zijn om relaxed en geconcentreerd te blijven in stressvolle situaties – en dat kan iedereen leren.’

225

Nawoord

ijftien verschillende high-risk sporters met ieder hun Veigen angsten en methodes om die te overwinnen. Tot op zekere hoogte zijn die methodes persoonlijk. Ze zijn het resultaat van diepgravend zelfonderzoek van de sporters naar hun diepere angsten en drijfveren, en van jarenlang experimenteren, oefenen, niet durven, wel willen, toch niet durven, uiteindelijk toch doen. Het is dan ook goed mogelijk dat een methode die voor de ene geïnterviewde uiterst effectief is, voor een andere persoon helemaal niet werkt. Dat blijkt ook al uit het feit dat de strategieën die in dit boek uiteen worden gezet, soms tegen elkaar in druisen. Alpinis- te Edurne Pasaban raadt de lezer bijvoorbeeld aan om angstige gevoelens in de onderbuik zeer serieus te ne- men – ook als dat betekent dat je dan een poging om iets te bereiken (tijdelijk) moet opgeven, maar uit het

227 verhaal van haar collega Martin Fickweiler kunnen we juist opmaken dat het soms loont om je twijfels te nege- ren, en door te zetten op het moment dat je bang wordt. En highliner Alexander Schulz herhaalt in gedachten positieve affirmaties en bant alle negatieve gedachten uit zijn hoofd, terwijl builderaar Dan Goodwin uitge- breid nadenkt over alles wat er tijdens zijn beklimmin- gen mis kan gaan. Welke van die tips behulpzaam is voor een wille- keurige lezer van dit boek, is uiteraard afhankelijk van de persoonlijke voorkeur en situatie. Waarschijnlijk is het een kwestie van uitproberen, en ondervinden wat er werkt, en wat niet. En toch zijn er ook een aantal factoren uit die ver- schillende, persoonlijke methodes, die in bijna alle ver- halen terugkomen. Daarvan zou je dus kunnen stellen dat ze nuttig zijn voor de meeste mensen die iets wel graag willen, maar het niet durven. Een constant terugkerend aspect betrof het idee dat je moet ‘werken met je angst’. Angst ontkennen heeft namelijk geen enkele zin, daarover zijn alle sporters het eens. Angst is een sterke emotie, die je prestaties nega- tief kan beïnvloeden – ook als je net doet of ze er niet is. Want dan hebben je oppervlakkige ademhaling, je trillende spieren, of je ongeconcentreerde, panieke- rige gedachten alsnog impact op wat je doet. En soms wordt die angst zo dominant dat er geen enkele actie (en dus geen groei) meer mogelijk is. Dan besluit je bij voorbaat iets niet te doen, omdat je bang bent dat het toch niet lukt. Wil je voorkomen dat je op die manier stagneert, dan zul je er dus iets mee moeten, met die angst. Je moet er aandacht aan schenken, om te begin-

228 nen door te erkennen dat je bang bent. En vervolgens door die angst grondig te onderzoeken. Volgens de ge- ïnterviewden in dit boek worden we vaak belemmerd in onze doelen door een onbestemd gevoel van twijfel en onzekerheid, maar weten we niet precies waar we nu zo bang voor zijn, en waarom. Dat moeten we wel zien te achterhalen, vinden zij, want om een probleem bij de wortel aan te pakken, moet je eerst weten wat het pro- bleem nu eigenlijk is. Sportpsycholoog Don McGrath maakt bijvoorbeeld een onderscheid tussen valangst en faalangst; beide ty- pen angst behoeven een andere aanpak. Bij faalangst is het zaak een rationale analyse van de twijfel te maken en zo uit te zoeken of de angst terecht is, of slechts ge- baseerd op aannames. Bij valangst is een graduele trai- ning zoals de ‘angstspiertraining’ van klimster Hazel Findlay effectief. Mentaal coach Arno Ilgner tipt dat we, voor we ef- fectief met onze angsten aan de slag kunnen, eerst moe- ten uitzoeken wat de motivaties zijn om een bepaald doel te willen bereiken. Waarom willen we iets dat we eng vinden, zo graag dat we bereid zijn onze angsten ervoor te confronteren? Als we dat eenmaal helder heb- ben, kunnen we ons richten op het leerproces dat ons naar het doel zal leiden – op die manier halen we de prestatiedruk van het doel af, en maken we het onszelf gemakkelijker om zelfverzekerd en gefocust te hande- len. Een tweede aspect dat regelmatig terugkeerde in de verschillende hoofdstukken, heeft te maken met de voorbereiding op een actie. Risicovolle of anderszins enge dingen doen, behoeft een gedetailleerde voorbe-

229 reiding. Of de sporters dat nu doen door zich hun pres- tatie in gedachten vele malen voor de geest te halen (visualisatie, verbeelding), of door gedetailleerde infor- matie in te winnen die hen van pas kan komen tijdens hun actie, of door de handeling vele malen te oefenen in niet-stressvolle situaties; geen van de sporters die ik voor dit boek sprak, begint totaal onvoorbereid aan een risicovol project. Behalve dan, bij hoge uitzonde- ring, builderaar Alain Robert, omdat die geen kans zag om het gebouw dat hij wilde beklimmen, van tevoren te inspecteren. En zijn poging liep dus ook bijna ver- keerd af. Nog een overlappende factor: jezelf snel kunnen kal- meren. Want zelfonderzoek en een minutieuze voor- bereiding kunnen gevoelens van angst wel verminde- ren, maar niet helemaal weghalen. Bang zijn is niet af te leren, het is een natuurlijke reflex van het lichaam dat geconfronteerd wordt met stress. Wel kun je leren om ondanks je angst goed te blijven presteren, en dat kan door jezelf te kalmeren op momenten dat je fysie- ke stress­signalen voelt opkomen. Vele geïnterviewden weten hun knikkende knieën weer stil te krijgen door het doen van ademhalingsoefeningen, anderen spreken zichzelf bemoedigend toe, en weer anderen trainden zich in het bereiken van een staat van diepe concentra- tie – zo diep, dat er in het hoofd geen ruimte meer is voor twijfel of onzekerheid. Daarnaast biedt sportpsy- chologe Rebecca Williams nog een aantal methoden uit de cognitieve gedragspsychologie die redelijk simpel door de meeste mensen toe te passen zijn: zelfhypnose, de druk van een prestatie halen door in eerste instantie expres fouten te maken, en de aandacht wegleiden van

230 negatieve gedachten en richten op fysieke ervaringen in het lichaam. En dan een laatste, belangrijke gemene deler die uit de hoofdstukken te destilleren is: om beter te presteren in stressvolle situaties, moet je vaak oefenen met bang zijn. Dat doe je door jezelf geregeld uit je comfortzone te dwingen, en in een situatie te brengen die je ervaart als spannend, uitdagend, of ronduit eng. Dat hoeft geen gevaarlijke situatie te zijn – liever niet zelfs, we waren nog aan het oefenen! – maar het moet wel een situatie zijn die oncomfortabel aanvoelt. Ergens halverwege een rotswand, gezekerd middels een touw, bijvoorbeeld. Of aan een vergadertafel vol kritische collega’s, die ver- wachtingsvol kijken wanneer jij je hand opsteekt. Of in een auto, naast de rijinstructeur. Geregeld dingen doen die je eng vindt, helpt je de symptomen van angst in je eigen lichaam te herkennen, en dwingt je om te oefenen met methoden die die angst zodanig verminderen dat jij effectief en succesvol kunt handelen. Angst overwinnen is dus niet iets wat je zomaar even doet. Het vergt inspanning, en het is een vaardig- heid die je moet onderhouden, anders raak je hem weer kwijt. Maar dat biedt ook hoop: als je erin investeert, kun je grote progressie boeken en dingen doen waar- van je misschien nooit geloofde dat je ze ooit zou dur- ven. De verhalen van de sporters in dit boek maken dui- delijk dat zij niet geboren werden zonder faalangst, valangst of hoogtevrees. Sterker nog: ze hebben er nog steeds geregeld last van. Maar hun ‘angstspier’, om de term van Hazel Findlay nog maar eens te gebruiken, is in de loop der jaren sterker geworden dan de angst zelf. En hoewel het in het begin van je oefeningen misschien

231 nog onnatuurlijk voelt om jezelf bij iedere opkomende paniekaanval te dwingen te stoppen, te reflecteren op de uitdaging waarvoor je jezelf gesteld ziet, jezelf te kal- meren en ‘mentaal te resetten’ alvorens je doorgaat – de methode die klimlegende Lynn Hill hanteert – zal dat door het regelmatig te doen steeds meer een auto- matisme worden, en uiteindelijk vormen die angstige momenten niet veel anders dan een ‘vlieg die landt op je schouder’. Een kleine afleiding, die je niet weerhoudt van het bereiken van je doel. Nu is er natuurlijk wel een grens aan wat je met oefe- nen kunt bereiken. De ene persoon is nu eenmaal ban- ger aangelegd voor bepaalde dingen dan de ander. Bij- na iedereen heeft weleens hoogtevrees, maar bij de een begint dat al als hij op een keukentrappetje staat, terwijl een ander zich pas oncomfortabel begint te voelen op honderden meters hoogte. Daarbij haalt de ene persoon meer voldoening en geluk uit het bereiken van bepaalde dingen dan de an- der. Voor mij geldt dat het oefenen van omgaan met angst, zoals met een valtraining, me helpt om zelfverze- kerder en beter te klimmen. Ook ademhalingsoefenin- gen vind ik daarbij behulpzaam, evenals reflecteren op mijn motivaties om een bepaalde route te willen klim- men. Dankzij de tips die ik kreeg van de sporters, oe- fen ik daarmee, en merk ik dat het me soms helpt mijn grenzen te verleggen. Maar zonder touw een gebouw of rots van hon- derden meters beklimmen, of in een wingsuit van een bergtop af springen, durf ik nog steeds niet – en wil ik eigenlijk ook niet durven. Want hoewel ik me het heer- lijke, vrije gevoel dat je bij zulke acties kunt ervaren best

232 kan voorstellen, overstemt het gevaar dat eraan kleeft het plezier dat ik eraan denk te kunnen beleven. Wat dat betreft klopt de analyse van Alain Robert: voor het overwinnen van angst heb je niet alleen de discipline om te trainen en om door te zetten nodig, maar voor- al ook een diepe passie voor hetgeen je wilt bereiken. Die ontbreekt bij mij waar het acties betreft die in mijn optiek te gevaarlijk zijn (evenals het talent dat er waar- schijnlijk voor nodig is om zoiets überhaupt te kunnen doen, maar dat terzijde). Dergelijke grenzen moet iedereen uiteraard voor zichzelf stellen. Soms zijn dingen in jouw optiek mis- schien zo gevaarlijk of eng, dat het je meer kost dan het oplevert als je ze toch doet. Maar in andere geval- len niet, en dan is het de moeite waard om ermee aan de slag te gaan, met behulp van de tips uit dit boek. Het beste wat er kan gebeuren, is dat je iets lukt wat je niet durfde maar wel wilde; het ergste wat er kan gebeu- ren is dat het je niet lukt. In beide gevallen is er sprake geweest van transformatie en groei. Want als je nooit bang bent, kun je ook nooit dapper zijn.

233

Definities

Alpinisme – alpinisme is een verzamelnaam voor ver- schillende manieren om bergen te beklimmen, en kan bergwandelen, rotsklimmen en ijsklimmen betreffen. Basejumpen – basejumpen lijkt een beetje op pa- rachutespringen, alleen springen basejumpers met een parachute niet vanuit een vliegtuig, maar van vaste ob- jecten, zoals wolkenkrabbers, bruggen of bergen. Het woord BASE is een afkorting van Building (gebouw), Antenna (antenne), Span (bruggen) en Earth (aarde, bergen dus) – allemaal dingen waar je vanaf kunt sprin- gen. Basejumpen is gevaarlijker dan parachutesprin- gen, omdat de kans bestaat dat je tegen het object aan- vliegt waarvan je startte. Builderen – builderen is het beklimmen van de bui- tenkant van gebouwen. Dit is meestal verboden. De naam ‘builderen’ is een verbastering van het woord

235 ‘boulderen’- dat is een tak van de klimsport waarbij la- gere boulders of rotsen worden beklommen, meestal zonder touw. Highlinen – hetzelfde als slacklinen (zie hieronder), maar dan op grote hoogte. De meeste highliners lopen gezekerd over de band, en lopen dus relatief weinig risi- co op ernstig letsel. Slacklinen – slacklinen is het balanceren op een strakgespannen band van zo’n 2,5 cm tot 5 cm breed. Door de rek in het materiaal reageert de band op de be- wegingen van de slackliner, zodat die alleen met een zeer goede balans en coördinatie kan blijven staan. Solo klimmen – een solo beklimming betekent dat de klimmer zonder zekeraar klimt. Dit kan op een re- latief veilige manier wanneer de klimmer een touw en een zelfblokkerend zekerapparaat gebruikt. Niet te ver- warren met vrij solo klimmen (zie hieronder). Sportklimmen – sportklimmen is een paraplunaam voor het klimmen van routes op rotsen die zijn bevei- ligd met zekeringshaken die in de rots zijn geboord. Het kan toprope klimmen (daarbij wordt een klimtouw door een zekering boven aan de route gehaald, de ze- keraar trekt het touw strak voor de klimmer) of voor­ klimmen omvatten (daarbij neemt de klimmer het touw tijdens het klimmen zelf mee naar boven). Bij beide varianten van het sportklimmen zijn de beveili- gings- punten (meestal) betrouwbaar en het risico van deze sport is dan ook relatief laag. Traditioneel klimmen – traditioneel klimmen, be- ter bekend als trad climbing, is een sport waarbij de klimmer lange en vaak steile rotswanden beklimt, en daarbij eigen zekeringen in de rots legt. Dat is anders

236 dan bij het voorklimmen of toprope klimmen (zie hier- boven), waarbij de klimmer gebruik maakt van voorge- plaatste zekeringshaken. Tijdens een traditionele be- klimming kan het gebeuren dat de zekerhaken uit de wand worden meegetrokken bij een val van de klim- mer, waardoor de klimmer wel 20 of 30 meter de diepte in valt voor hij of zij wordt opgevangen door het touw. Dit kan leiden tot zwaar letsel en – een enkele keer – tot de dood. Vrij klimmen – vrij klimmen of free climbing be- tekent dat de klimmer met vallen en rusten een route succesvol heeft uitgeklommen, zonder daarbij gebruik te maken van haken of andere technische hulpmidde- len. Een geslaagde vrije beklimming geeft aan dat de klimmer waarschijnlijk in staat is de route geheel zon- der rusten te kunnen beklimmen, alleen moeten alle af- zonderlijke bewegingen nog aan elkaar geplakt worden. Niet te verwarren met vrij solo klimmen (zie hieron- der). Vrij solo klimmen – vrij solo klimmen (of ) is klimmen zonder enige vorm van materiële beveiliging. De klimmer probeert de top van een klim- route te bereiken zonder daarbij gebruik te maken van touw, gordels, zekerhaken of zekerapparaten, en is dus totaal onbeschermd bij een potentiële val. Deze beoefe- ning is de extreemste en gevaarlijkste tak van de klim- sport; een val lijdt over het algemeen tot zeer ernstig letsel of de dood. Wingsuiten – wingsuiten of wingsuitspringen is de discipline van parachutespringen die misschien wel het dichtste in de buurt komt van ‘vliegen’. De vlie- ger springt uit een vliegtuig of van een vast object, en

237 maakt een vrije val of vliegt door de lucht in een soort overall, de zogenaamde wingsuit. Een wingsuitvlucht eindigt met het openen van de parachute door de vlie- ger.

238 Enkele woorden van dank

ank aan alle avonturiers die tijd wilden inruimen in Dhun drukke sportschema om uitgebreid met mij te praten over angst en dapperheid, en een grote dankje- wel aan Gert van Gerven, die me niet alleen behoed- de voor het maken van een beschamende hoeveelheid klimjargonfouten, maar die ook nog eens een luisterend oor en onuitputtelijke mental support bood tijdens het werken aan dit boek. Ook dank aan Paul Brandt voor het vertrouwen in mij en mijn boekidee, en tot slot, een diepe buiging voor Annemieke Heinen van uitgeverij Brandt – ze noemde zichzelf eens een ‘bangerik’, maar ontpopte zich als mijn held in de redactiefase.

239

Referenties, inspiratie en verantwoording

Naast de informatie die ik direct van de geïnterviewden kreeg ge- bruikte ik voor het schrijven van dit boek de volgende geschreven en visuele bronnen:

Vooraf Bevoort, M. 2015. Angst is voor Softies. Grazia, gepubliceerd op 11 mei in sectie ‘Gezondheid’, pp 81-83. Brymer, E., & Schweitzer, R. 2013. The Search for Freedom in ex- treme sports: A phenomenological exploration. Psychology of Sport and Exercise, 14, pp. 865-873. Costa, S. 2013. See Success. How Visulatization leads to redpoin- ting. Artikel gepubliceerd in Climbing Magazine, p. De Jongh, R. 2010. Wat doet stress met ons lichaam en brein? Ar- tikel gepubliceerd in Psychologie Magazine, mei editie. Harrer, H. 1999. De Witte Spin. De beklimming van de Eiger. At- las, Amsterdam. 241 Krakauer, J. 1998. De IJle Lucht In. Het verslag van een huivering- wekkende Mount Everest-expeditie. Prometheus, Amsterdam. Kramer, F. 2015. Motivatie. Flow, gepubliceerd op 8 juli in sectie ‘Psyche’, pp 125-127. Martha, C., Sanchez, X., Goma-i-Freixanet, M. 2009. Risk per- ception as a function of risk exposure amongst rock climbers. Psy- chology of Sport and Exercise, 10, pp. 193-200. Monasterio, E., Mulder, R., Frampton, C & Mei-Dan, O. 2012. Personality characteristics of BASE jumpers. Journal of Applied Sport Psychology, 24(4), pp. 391-400. Simpson, J. 1996. Orkaan van Stilte. Nijgh & van Ditmar, Amster- dam. Van Leeuwen, A. 2014. Meer plezier in het klimmen. Hoe over- win ik voorklimangst. Hoogtelijn, 4, pp. 16-21. Vogt Isaksen, J. The Psychology of Extreme Sports: Addicts, not Loonies. Woodman, T., Hardy, L., Barlow, M., & Le Scanff, C. Motoves for participation in prolonged engagement high-risk sports: An agentic emotion regulation perspective.

Hoofdstuk 1 – Alain Robert Voor de paragrafen over zelfdiscipline had ik veel aan de volgende artikelen:

Duckworth, A.L., & Seligman, M.E.P. 2005. Self-Discipline Outdoes IQ in Predicting Academic Performance of Adolescents. Psychologi- cal Science, 16(12), pp. 939-944. Duckworth, A.L., Grant, H., Loew, B., Oettingen, G., & Gallwit- ze, P.M. 2011. Self-regulation strategies improve self-discipline in adolescents: benefits of mental contrasting and implementation in- tentions. Educational Psychology: An International Journal of Expe-

242 rimental Educational Psychology, 31(1). Waschull, S. 2005. Predicting Success in Online Psychology Courses: Self-Discipline and Motivation. Teaching of Psychology, 32(3).

Ook online is er van alles over het onderwerp te vinden, bijvoorbeeld het artikel ‘Self-Discipline – The Foundation for Success’ door Heze- ford, Z. (geen datum), verkrijgbaar via: www.essentiallifeskills.net/ self-discipline.html

Bij het Instituut voor Positieve Psychologie bieden ze (online) trai- ningen in zelfdiscipline. Zie voor meer informatie: http://www.ivpp.nl/zelfdiscipline-training-digitaal/

Over Alain Robert zelf vond ik informatie via de volgende bronnen:

(Anonieme auteur) 2015. Alain Robert, le spiderman français, escala- de la tour Montparnasse avec le drapeau du Népal. Online artikel in Le Dauphine van 30 April, toegankelijk via http://www.ledauphine. com/france-monde/2015/04/28/alain-robert-le-spiderman-francais- se-lance-a-l-assaut-de-la-tour-montparnasse (Anonieme auteur). 2015. Alain Robert: Meet the real ama- zing Spider-Man. Online artikel op de Express and Star web- site, toegankelijk via: http://www.expressandstar.com/news/ local-news/2015/11/04/alain-robert-meet-the-real-amazing-spider- man/

Op de website van Alain Robert vind je een nieuws-update van zijn beklimmingen: http://www.alainrobert.com/

Er is veel bewegend beeldmateriaal van Robert beschikbaar, bij- voorbeeld op https://www.youtube.com/watch?v=XUcLBKgqN-

243 WY (Alain Robert. The Real Spiderman) en op http://video.lefigaro. fr/figaro/video/le-grimpeur-alain-robert-a-l-assaut-de-la-tour- montparnasse/4202180912001/, en op http://www.theguardian. com/world/video/2015/apr/29/french-spiderman-scales-paris-tal- lest-building-video

Hoofdstuk 2 – Alex Honnold Bagley, P. 2015. The Stepping Stone. Behind the Scenes of Alex Hon- nold’s Half Dome Solo. Ascent, Rock and Ice, 226, 16-224. Chancellor, W. 2014. Alex Honnold. Online artikel uit Interview Magazine, toegankelijk via: http://www.interviewmagazine.com/ culture/alex-honnold#_ Chin, J. 2013. Off the Wall – Interview with Climber Alex Hon- nold. Online artikel, toegankelijk via: http://blog.jimmychin. com/2013/07/off-the-wall-interview-with-climber-alex-honnold/ Dean, J. Geen datum. His life in his hands. Online artikel van de Men’s Fitness website, toegankelijk via: http://www.mensfitness. com/life/outdoor/his-life-in-his-hands#sthash.5V2YVxzu.dpuf Duanemarch, D. 2015. The Heart-Stopping Climbs of Alex Hon- nold. The master of climbing without ropes spends his life chea- ting death. Online artikel uit de New York Times, toegankelijk via: http://www.nytimes.com/2015/03/11/magazine/the-heart-stopping- climbs-of-alex-honnold.html?_r=0 Gayle, D. 2014. Who needs ropes? Fearless Climber Clutches Fingertips to scale 2,500ft rock face that is ‘as smooth as glass’. Arti- kel gepubliceerd in de Daily Mail, 13 februari. McCoy, S. 2015. Life or Death Climbing. Alex Honnold Q&A. Online artikel van de GearJunkie website, toegankelijk via: https:// gearjunkie.com/interview-climber-alex-honnold-climbing-2015 Alex zien klimmen? Dat kan, bijvoorbeeld hier: http://www. dailymail.co.uk/news/article-2558407/Who-needs-ropes-Fearless-

244 free-climber-clutches-fingertips-scale-2-500ft-rock-face-smooth- glass.html

Hoofdstuk 3 – Alexander Schultz Blake, M. He really drew that out! Daredevil smashes world re- cord for longest distance ever walked on a highline – as he tiptoes 1,230FEET. Online artikel uit de Daily Mail, toegankelijk via: http:// www.dailymail.co.uk/news/article-2865758/He-really-drew-Dare- devil-smashes-world-record-longest-distance-walked-highline-tip- toes-1-230FEET.html#ixzz3yLxpDoIR Strege, D. 2014. Alexander Schulz sets slacklining world re- cord. Online artikel op de Grindtv website, http://www.grindtv.com/ random/alexander-schulz-sets-slacklining-world-record/#xzUg- bUHeAqP2DOTT.97 Alexander Schultz is mede-eigenaar van het bedrijf One Inch Dreams, dat slackline materialen produceert, slackline shows aan- biedt, én probeert om telkens nieuwe wereldrecords in slacklinen en highlinen te breken. Meer informatie over het bedrijf vind je op de One Inch Dreams website: http://www.oneinchdreams.com/en.html Op dit filmpje zie je Alexander Schultz het wereldrecord highli- nen breken: https://www.youtube.com/watch?v=XJY6Hfb9WnE

Hoofdstuk 4 – Arno Ilgner Fox, A. 2013. Breathe Easier. Use these Mental Tricks to get through tough climbs. Online artikel van de website Climbing.com, toegan- kelijk via: http://www.climbing.com/skills/breathe-easier-mental- tacks-to-get-through-tough-climbs/ Ilgner, A. 2006. The Rock Warrior’s Way. Mental Training for Climbers. Desederate Institute. Ilgner, A. 2009. Espresso Lessons. Desederate Institute.

245 Ward, M. 2010. The Warrior’s Way: Arno Ilgner Discusses Fear in Climbing. Online artikel op de website alpinist.com, toeganke- lijk via http://www.alpinist.com/doc/web10x/wfeature-arno-ilg- ner-fear-climbing Arno Ilgner’s website: http://warriorsway.com/ (zie vooral de blog, met veel tips over mentale angst-technieken).

Hoofdstuk 5 – Catherine Destivelle Informatie over individueel succes behalen binnen een teamsetting haalde ik uit:

Essers, G. (Geen datum) Wat niemand weet over brainstormen: “Het werkt ab-so-luut niet” Online artikel, verkrijgbaar via https://time- management.nl/brainstormen-werkt-niet/ Cain, S. 2013. Quiet. The Power of Introverts in a World That Can’t Stop Talking. Pinguin Publishers: London. De Rond, M. 2010. Always Rely On A Team, Not Individuals. Forbes. Hoegl, M., & Gemuenden, H.G. 2001. Teamwork Quality and the Success of Innovative Projects: A Theoretical Concept and Empirical Evidence. Organisation Science, augustus, pp. 435 – 449. Ortiz, A., Johnson, D., & Johnson, R. T. 1996. The Effect of Posi- tive Goal and Resource Interdependence on Individual Performance Journal of Social Psychology, 36(2), pp. 243-249.

Meer informatie over Catherine Destivelle vond ik hier:

(Anonieme auteur). 2012. Interview with Catherine Destivelle. On- line artikel, verkrijgbaar via de website ‘Bouldering Stuff’, https:// boulderingstuff.wordpress.com/2012/05/14/interview-with-catheri- ne-destivelle/

246 Arthur, C. 1998. Mother of all climbdowns. France’s foremost fe- male climber is giving up mountains to concentrate on family life. The Independent. Catherine Destivelle’s website: catharinedestivelle.com Catherine Destivelle geeft zelden interviews in het Engels, maar hier vond ik een uitzondering: https://www.youtube.com/watch?v=- VIRcNiUMRRw Ik zag Catherine Destivelle klimmen in de Verdon op het vol- gende filmpje: http://www.dailymotion.com/video/x76jic_catheri- ne-destivelle-verdon_sport

Hoofdstuk 6 – Cedric Dumont Over de theorie van ‘flow’ schreef Mihaly Csikszentmihalyi verschil- lende boeken en artikelen. Ook gaf hij er een aantal lezingen over, die online te bekijken zijn. Ik had met name veel aan de volgende bron- nen:

Csikszentmihalyi, M. 1999. De Weg naar Flow. Uitgeverij Boom: Amsterdam. Csikszentmihalyi, M., M. 2008. Flow: The Psychology of Optimal Experience. Harper Collins Publishers: New York. Ted-optreden van Csikszentmihalyi, februari 2004: https://www. ted.com/talks/mihaly_csikszentmihalyi_on_flow?language=nl Over Cedric Dumont leerde ik meer van de volgende bronnen: Raspoet, E. 2015. Cedric Dumont, de man die vliegt als een vogel. Artikel gepubliceerd in De Stanaard Weekend, 15 april. Spoormakers, S. 2012. Basejumper Cedric Dumont. Artikel ge- publiceerd in de Belgische HUMO, 13 februari. De website van Cedric Dumont – informative over hem en zijn sport- en coach activiteiten, en een inspirerende blog over mentale angsttrainingstechnieken en meer: http://www.cedricdumont.com/

247 Cedric Dumont zag ik vliegen op het volgende filmpje: http://www.telegraph.co.uk/news/worldnews/southamerica/ peru/9461221/Base-jumper-Cedric-Dumont-leaps-off-2500ft-Ama- zon-waterfall-in-Peru.html Cedric Dumont wordt gesponsord door Red Bull; op de website van het bedrijf vond ik veel geschreven informatie en beeldmateriaal over de atleet: http://www.redbull.com/en/athletes/1331580692100/ cedric-dumont

Hoofdstuk 7 – Dan Goodwin Constable, B. 2014. Wallenda supported, Spider-Dan nearly killed. Artikel gepubliceerd in The Daily Herald, 11 april. Parker, C. 2014. Dan Goodwin Sets New World Record for Lon- gest Lead Climb. Artikel gepubliceerd in Rock and Ice Magazine, 7 Maart. Over ‘verbeelding’ en de toepassing ervan in de sportpsycholo- gie is online veel informatie te vinden. Ik las onder meer de volgende artikelen: ‘Visualisatie als trainingstechniek’ (online artikel op KIJK magazine, verkrijgbaar via http://www.kijkmagazine.nl/artikel/vi- sualisatie/), ‘Imagery’, een tekst geschreven door sportpsychologen, met verwijzingen naar gratis verbeeldingsoefeningen, verkrijgbaar via www.sportsimagery.nl/visualisatie.html),’ Visualisatie en Sport- prestaties: Enkele Onderliggende Factoren’, de bachelors-these van Robin Snoek, verkrijgbaar via http://dare.uva.nl/cgi/arno/show.cgi?fid=205809, en ‘Hoe ge- bruik je verbeelding en visualisatie in je sport?’, een online artikel op de website van sport.info.nu, verkrijgbaar via http://sport.infonu.nl/diversen/100940-hoe-gebruik-je-verbeel- ding-en-visualisatie-in-je-sport.html

248 Dan Goodwin’s eigen website biedt informatie en links naar filmpjes van zijn beklimmingen: http://dangoodwin.co/

Dan Goodwin is de man achter Skyscraper Defense, een organisa- tie die zich inzet voor betere brandveiligheid en vluchtroutes in hoge gebouwen. Zie voor meer informatie http://www.skyscraperdefense. com/building_climbs.html Dan Goodwin is mede-eigenaar van het digitale platform ‘Trip- ble Black’, waar verslag wordt gedaan van allerlei soorten ‘extreme sports’: http://www.tripleblack.com/

Hoofdstuk 8 – Don McGrath McGrath, D., & Elison, J. 2014. Vertical Mind. Psychological Approa- ches for Optimal . Sharp End Publishing, Boulder Co- lorado. McGrath, D., & Elison, J. 2014. Three Signs You’re Afraid to Fall And How To Break Those Habits Holding You Back. Online artikel, gepubliceerd op de website Evening Sends, 30 april. URL: http://eve- ningsends.com/three-signs-youre-afraid-to-fall/ McGrath, D. 2015. The 5 Mindsets of Climbing. How to Train Them for High Performance Rock Climbing. E-book, verkrijgbaar via zijn blog: www.masterrockclimber.com

Hoofdstuk 9 – Edurne Pasaban Bradley, R. 2010. Adventurers of the year 2010: The Alpinist. Edur- ne Pasaban. Artikel gepubliceerd op de website van national Geo- graphic, toegankelijk via: http://adventure.nationalgeographic.com/ adventure/adventurers-of-the-year/edurne-pasaban-2010/ Nash, E. 2009. Edurne Pasaban: Queen of the top of the world. Artikel gepubliceerd in The Independent, 25 mei.

249 Op Edurne Pasaban’s website vind je veel informatie over haar beklimmingen en klimcarriere: https://www.edurnepasaban.com/en Op dit filmpje zie je Edurne op expeditie in de bergen: https:// www.youtube.com/watch?v=pbzfN8UOHXA Edurne Pasaban is eigenaar van het reisbureau Kabi, dat (klim) trips in de Pyreneen organiseert. Zie: http://kabi-travels.com/

Hoofdstuk 10 – Hazel Findlay Cate (geen achternaam). 2013. Girl Crush of the Month: Hazel Find- lay. Blog gepubliceerd op de website Crux Crush, 30 september. Findlay, H. (geen datum). 5 Things You Didn’t Know: Hazel Find- lay. Artikel gepubliceerd op de website van Hazel’s sponsor, ‘Black Diamond’: https://blackdiamondequipment.com/en/5-things-you- didnt-know-hazel-findlay.html Mary (geen achternaam). 2014. In it for Adventure: Interview with Hazel Findlay. Artikel gepubliceerd op de website Crux Crush, 5 augustus. Rodden, B. 2012. Hazel Findlay and the next generation of clim- bing. Blog van Beth Rodden, toegankleijk via: http://bethrodden. com/2012/11/hazel-findlay-and-the-next-generation-of-climbing/ Informatie over, en beeld- en filmmateriaal van Hazel Findlay vind je op haar eigen website: http://hazelfindlayclimbing.com/ In 2015 startte Hazel Findlay haar eigen (klim) coach bedrijf – ook daar- over meer informatie via haar site. Hazel post regelmatig teksten over angst en mentale (klim)trai- ning op haar professionele Facebook pagina. Zie https://www.face- book.com/hazelfindlayathlete/ Hier zie je Hazel klimmen: https://www.youtube.com/wat- ch?v=pUUyI39FOf4

250 Hoofdstuk 11 – Jorg Verhoeven (Anonieme auteur). 2014. Jorg Verhoeven levert klimprestatie van wereldformaat. Artikel gepubliceerd op de website van de NKBV, 10 november. Pohl, B. 2014. INTERVIEW: Jorg Verhoeven about The Free Nose. Artikel gepubliceerd op de website van UK Climbing, toegan- kelijk via: http://www.ukclimbing.com/news/item.php?id=69291 Verhoeven, J. 2015. Nothin’ But Sunshine. Boulderehn in Colora- do en de beklimming van The Nose. Hoogtelijn, 2, pp. 46-49. Je kunt Jorg Verhoeven The Nose zien beklimmen op dit filmpje: http://www.climbing.com/videos/video-jorg-verhoeven-frees-the- nose/

Hoofdstuk 12 – Lynn Hill Clash, J. 2016. Climbing Legend Lynn Hill Competed Against Men – And Whipped Them! Artikel gepubliceerd op 3 januari in Forbes, sectie ‘Lifestyle’. Hill, L., & Child, G. 2002. Climbing Free. W.W. Norton & Com- pany Inc, New York. Lynn Hill’s website, toegankelijk via: http://lynnhillclimbing. com/ Je kunt Lynn Hill The Nose zien beklimmen op dit filmpje: htt- ps://www.youtube.com/watch?v=yS63AdRSnl8

Hoofdstuk 13 – Martin Fickweiler Anonieme auteur. 2008. Dood klimt soms met expeditie mee. Arti- kel gepubliceerd op 9 augustus in BN de Stem, sectie ‘Binnenland’. Informatie over, en foto’s van Martin vind je op zijn professionele website: http://blog.martinfickweiler.nl/ Prins, M. 2014. ‘Ik oefende door bruggen en kunstwerken te be-

251 klimmen.’ Interview met Martin, gepubliceerd op 24 december op de website van National GeoTraveler. Op dit filmpje zie je Martin op Baffin Island – ditmaal samen met een aantal expeditieleden: https://www.youtube.com/watch?v=PM- cIpcJroPY In november 2016 komt er een prachtig boek uit van Mar- tin Fickweiler bij Uitgeverij Dato, gevuld met teksten en foto’s van zijn hand over de mooiste rotsklimgebieden in Europa: ‘Multi-pitch Climbing in Europe.’

Hoofdstuk 14 – Steph Davis Davis, S. 2007. High Infatuation: A Climber’s Guide to Love and Gravity. The Mountaineers Books, Seattle. Davis, S. 2013. Learning to Fly: A memoir of Hanging on and Let- ting Go. Touchstone, New York. Website Steph Davis, toegankelijk via: http://stephdavis.co/ Steph Davis gaf een ontroerende TED-talk die ik bekeek via ht- tps://www.youtube.com/watch?v=BR9dbjubfuU (TED/Boulder, 24 October 2014). Haar zien wingsuiten kan ook, via deze link: https://www.youtu- be.com/watch?v=R3ssW2VIXGo

Hoofdstuk 15 – Rebecca Williams Cate (geen achternaam). 2015. Climbing in the Year 2030: Climbing Mentality. Artikel gepubliceerd op 15 juli op de website van Crux Crush. Stirling, S. (geen datum). Smart Climbing. Reportage over een gevolgde smart-climbing workshop, gepubliceerd in Outdoor En- thousiast’s Magazine, toegankelijk via: http://sarahstirling.com/ most-popular-articles/smart-climbing/

252 Williams, R. 2008. Psychology in Climbing – Navigating the Minefield. Artikel gepubliceerd in juni op de UK climbing web- site, toegankelijk via: http://www.ukclimbing.com/articles/page.ph- p?id=1127 Rebecca Williams refereerde in het hoofdstuk naar onderzoek van Tim Woodman, Professor aan de ‘School of Sport, Health and Exercise Sciences’ en het ‘Institute for the Psychology of Elite Perfor- mance’ in Groot Brittanië. Meer informatie over het onderzoek van Woodman is te vinden via https://www.bangor.ac.uk/sport/staff-tw. php Informatie over haar eigen trainingstechnieken- en workshops biedt Rebecca Williams op haar website http://smartclimbing.co.uk/

Nawoord De mooie quote over bang en dapper zijn heb ik helaas niet zelf be- dacht, maar komt uit de koker van schrijfster Astrid Lindgren (1907- 2002).

253