Faculteit Letteren & Wijsbegeerte

Heleen Debeuckelaere 00605263

Rwanda: geschiedschrijving tussen discours en justitie

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de geschiedenis

2014

Promotor Prof. dr. Baz Lecocq Vakgroep Geschiedenis Copromotor Prof. dr. Berber Bevernage Vakgroep Geschiedenis

ii

iii

iv

“De rode draad ligt wat mij betreft in het zoeken naar verschillende verhalen, vanuit een besef van verbondenheid, een gedeelde verantwoordelijkheid om te begrijpen, niet om te ver- of beoordelen. Als we dat niet kunnen opbrengen is een respectvolle stilte vaak nog beter”.1

“The story told by the fireside does not belong to the storyteller once he has let it out of his mouth. But the story composed by his spiritual descendant, the writer in his study, “belongs” to its composer”.2

1 Olivia Rutazibwa. ‘How to write about ’, MO* (18/04/2014). Laatst bekende locatie: http://www.mo.be/column/how-write-about-rwanda 2 Achebe, Chinua. Hopes and Impedements (New York: Random House, 1988), 47.

v

vi

Voorwoord

Mijn eerste stap in onderzoek over de geschiedenis van Rwanda kwam voort uit een sterk persoonlijke interesse: een deel van mijn familiegeschiedenis ligt in Rwanda dus de keuze was vrij voor de hand liggend. Daarbij lijkt het ‘Rwandese verhaal’, van op een afstand, een vrij duidelijk verhaal. Een verhaal van goed versus kwaad met individuele heroïsche daden en tragische helden. Een dramatisch verhaal met een relatief goed einde, de perfecte Hollywood film waar de rede en de liefde voor de medemens uiteindelijk de overhand wint op het vleesgeworden irrationele kwaad. Maar deze analyse bleek een fata morgana: hoe dichter ik bij het onderwerp kwam, hoe duidelijker werd dat van dit verhaal niet veel meer overbleef. De ware toedracht van de Rwandese genocide en vooral de gevolgen ervan zijn mij nu een stuk minder duidelijk dan voor ik hier aan begon. Er is ook een enorm verschil tussen het lezen van literatuur en rechtspraak en werkelijk geconfronteerd te worden met het individuele lijden van slachtoffers. Eind 2013 ben ik voor twee maanden alleen naar Tanzania, Rwanda en Burundi gereisd. Van de protestacties van Congolezen aan de Rwandese ambassade in Brussel over de mummies van Murambi, de vluchtelingenkampen aan de grens met Congo, de klaagzangen over de corrupte president in de bars van Bujumbura tot de ontmoetingen met de overlevende leden van mijn familie in Ruhunda: mijn morele ‘kapstok’ verdween als sneeuw voor de zon. Dit onderzoek heeft zo een zeer persoonlijke inslag gekregen. De mix van historische, juridische en vooral individuele ‘waarheid’ maakt schrijven over Rwanda een riskante onderneming. Het lijkt ook wat onzinnig, na een tijdje is iedereen ‘verdacht’ en is iedereen betrokken, naast de slachtoffers en daders zijn historici, juristen, VN-personeel, journalisten of NGO’s evengoed deel van het debat. Bezig zijn met Centraal-Afrika is je handen vuil maken en op het einde van de rit hebben al de inspanningen van alle historici nog niet een slachtoffer kunnen vermijden. De spoken van het verleden laten er de grond niet afkoelen.

Deze thesis was niet mogelijk geweest zonder de hulp van heel wat mensen. Eerst en vooral moet ik mijn ouders bedanken voor hun hulp met verbeteringen maar vooral voor hun verdraagzaamheid ten aanzien van mijn slecht humeur. Mijn ontmoetingen in Tanzania, Rwanda en Burundi waren zeer belangrijk voor mijn onderzoek en de vriendschappen die hieruit zijn gekomen zijn mij nog veel dierbaarder: Saada El Sharif, Patrick Ahishakiye, Evariste Nikolakis, Adeline Vandorpe, Peter Nilsen en nog veel meer mensen, jullie gaven

vii

mij een tweede thuis. De medewerkers van het tribunaal in Arusha, Dr. Inge Onsea, Richard Karegyesa, Rashid Salim Rashid en Alison Macfarlane ben ik enorm dankbaar voor hun tijd en hun gewilligheid om mij te woord te staan. Prof. Dr. Augustin Mauriro ben ik dankbaar voor zijn lessen in Burundische geschiedenis. De lijst met de vele vrienden die me hielpen met mijn gedachten in woorden te gieten met correcte spelling is te lang om hier op te sommen, maar jullie weten wie jullie zijn.

Dit onderzoek draag ik op aan mijn grootmoeder Nyiratama Veridiana, overleden te Ruhunda, Rwanda in april 1994. Het begon met een poging tot loutering, het eindigde met nog meer vragen dan aan de start.

viii

Inhoudstafel

Inleiding ...... 2

Hoofdstuk 1 Introductie: hoe begrijpen we wat niet te begrijpen valt? ...... 2 Hoofdstuk 2 Probleemstelling ...... 5 Hoofdstuk 3 Structuur ...... 8 Hoofdstuk 4 Bronnenmateriaal...... 10

Staat van het onderzoek ...... 12

Hoofdstuk 5 Inleiding ...... 12 Hoofdstuk 6 De geschiedschrijving over Rwanda ...... 15 6.1 Van de eerste koloniale geschiedenis tot de genocide ...... 15 6.2 Genocide onderzoek ...... 19 6.3 Rwanda na de genocide: reconstructie, retributie en internationaal conflict ...... 23

Theoretisch kader: wat moeten we met het verleden? ...... 28

Hoofdstuk 7 Inleiding: de waarheden uit het verleden ...... 28 Hoofdstuk 8 De twee versies van het Rwandese verleden: de Historikerstreit over de betekenis van etniciteit...... 31 8.1 Een Rwandees paradigma ...... 32 8.1.1 Historicisme en teleologie ...... 33 8.1.2 De diverse interpretaties van etniciteit: de essentie van de politieke motivatie ...... 34 8.1.3 Het verleden in het heden ...... 36 8.2 Twee verhalen over Rwanda ...... 44 8.2.1 Essentialisme ...... 45 8.2.2 Sociaal constructivisme ...... 52 Hoofdstuk 9 Geschiedenis en het recht: vriend of vijand? ...... 55 9.1 ‘Het recht en niets dan het recht’ ...... 55

ix

9.1.1 Legaal realisme: de geest van Hannah Arendt ...... 56 9.1.2 Recht-en-samenleving ...... 57 9.1.3 Tijd in recht en tijd in geschiedenis ...... 61 9.2 En toch kan zelfs het recht niet aan het verleden ontsnappen ...... 63

Het ICTR en het verleden ...... 68

Hoofdstuk 10 Inleiding ...... 68 Hoofdstuk 11 De berechtingsmechanismen voor génocidaires ...... 70 11.1 Eigen misdadigers, eigen berechting: de juridische procedure in Rwanda ...... 70 11.2 Buitenlandse berechting ...... 73 Hoofdstuk 12 Het ICTR ...... 75 12.1 Ontstaan en structuur ...... 75 12.2 Evolutie en evaluatie ...... 77 Hoofdstuk 13 Geschiedenis in de rechtbank ...... 86 13.1 Historici als expertgetuigen ...... 87 13.2 Geschiedenis bij de partijen in de rechtspleging ...... 91 Hoofdstuk 14 Geschiedenis verlaat de rechtbank ...... 93 14.1 Etniciteit en het ICTR: de zaak Akayesu ...... 93 14.2 De beslissingen van de rechter: Judicialy noticed facts of common knowledge ...... 99 14.3 The Genocide Story Project ...... 101 Conclusie 104 Bibliografie 106 Lijst van Afbeeldingen ...... 111

x

Lijst Gebruikte Afkortingen

FAR Forces Armées Rwandaises, het Rwandese leger ten tijde van de genocide

FDLR Forces Démocratique de Libération du Rwanda

ICC International Criminal Court

ICTR International Criminal Tribunal for Rwanda

ICTY International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia

MICT Mechanism for International Criminal Tribunals

ORINFOR l’Office Rwandais de l’Information

OTP Office of The Prosecution

RDR Rassemblement Républicain pour la Démocratie au Rwanda

RNC Rwanda National Congress

RPA Rwandan Patriotic Army, de militaire vleugel van het RPF

RPE Rules of Procedure and Evidence

RTLM Radio Télévision Libre des Mille Collines

1

Inleiding

Hoofdstuk 1 Introductie: hoe begrijpen we wat niet te begrijpen valt?

“Of all the varieties of violence of which our sorry species is capable, genocide stands apart, not only as the most heinous but as the hardest to comprehend. We can readily understand why from time to time people enter into deadly quarrels over money, honor, or love, why they punish wrongdoers to excess, and why they take up arms to combat other people who have taken up arms. But that someone should want to slaughter millions of innocents, including women, children, and the elderly, seems to insult any claim we may have to comprehend our kind “.1

Zin willen geven aan ons verleden, het willen begrijpen van geschiedenis, is een veel aangehaalde motivatie voor historisch onderzoek. Bij onderzoek naar extreem gewelddadige fases in de wereldgeschiedenis is het een claim die nog explicieter wordt geuit door zowel de auteurs die erover schrijven als door de daders en slachtoffers. De genocide in Rwanda die van april 1994 tot juli datzelfde jaar aan tussen de 500,000 en 800,000 mannen, vrouwen en kinderen het leven heeft gekost, is hierin geen uitzondering. Dit jaar is het twintig jaar geleden dat de genocide heeft plaatsgevonden. Dit inspireert een enorme hoeveelheid aan herdenkingsinitiatieven en organisaties. De genocide werd evenwel voorgegaan door een

1 Pinker, Steven. The Better Angels of Our Nature (Londen: Penguin Group, 2011), 386.

2

regionale geschiedenis van oorlog en geweld en ook gevolgd door conflict in Centraal-Afrika van onbevattelijke proporties, tot op de dag van vandaag. Rwanda is dus snel zijn positie als grootste slachtoffer van conflicten in Centraal-Afrika aan het verliezen. Het conflict in Oost- Congo duurt immers al decennia en het sektarische geweld Centraal-Afrikaanse Republiek doet de dodenteller voor de regio zeer snel oplopen.

René Lemarchand is een van de voornaamste commentatoren over de regio. Hij sprak in 2009 nog over 5,5 miljoen doden in de regio sinds het begin van de genocide in Rwanda en Burundi tot 2004.2 Vandaag zal het cijfer hoogstwaarschijnlijk een aantal miljoen hoger liggen. Al zijn het niet alleen deze cijfers die zo choqueren maar vooral de aard en de directe oorzaken van deze conflicten: genocide omwille van etnische groep, verkrachting als oorlogswapen om lokale gemeenschappen te ontwrichten, extreem geweld zonder onderscheid te maken tussen gewapende strijders en gewone bevolking, etc. Het is dan ook logisch dat historici, sociologen, psychologen, of anderen, zoals juristen, inzicht proberen te krijgen in de situatie. Het citaat van Steven Pinker licht deels het nut van diepgravend wetenschappelijk onderzoek over de genocide in Rwanda toe. Hoe is het immers mogelijk dat zoiets nog kon of kan gebeuren in een wereld na de holocaust? De mensheid had toch zijn les geleerd? Is de leuze Never Again altijd dode letter gebleven?

Geschiedenis is in de regio van de Grote Meren geen vrijblijvende bezigheid. De Historikerstreit die speelt in Rwanda maakt het des te belangrijker om te pleiten voor gedegen historisch onderzoek. Het zijn namelijk die divergerende interpretaties van wat het verleden van deze regio inhoudt die geweld hebben geïnspireerd of zullen inspireren in de toekomst. Het verlenen van een machtspositie aan een deel van de bevolking op basis van een zogenaamde oorsprong of intellectuele capaciteit vormde de basis voor de uitsluiting van eerst Hutu en het nadien in diskrediet brengen van Tutsi met de door ons gekende gevolgen. Een groot deel van de geschiedenis van Rwanda en Burundi is doordrongen van mythes met een vals historisch wetenschappelijk kantje en een specifiek politiek doel. Dit is niet uitzonderlijk.

2 Lemarchand, René. The Dynamics of Violence in Central Africa (Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2009), IX.

3

Op die manier droeg onder andere het nationalisme bij tot de creatie van de huidige natie- staten.3 In de recente Afrikaanse context heeft het toch een heel bittere nasmaak.

Deze verhalen leven door, herhaald door commentatoren van de regio, blijven ze geweld legitimeren en vervolgens slachtoffers maken. Dit jaar herdenken we dat er twintig jaar voorbij is gegaan sinds de genocide. De vraag die onderzoekers van Rwanda zich moeten stellen is of er veel is veranderd sinds april 1994. Een sterk politiek regime binnen het land heeft zeker verschil gemaakt in binnenlandse veiligheid en economische stabiliteit maar de discussie blijft verder bestaan, al is het wel buiten de nationale grenzen. Dit onderzoek gaat verder in op de rol die geschiedenis speelt in de Rwandese, regionale en internationale politiek, internationale rechtspraak en, meer algemeen, de Rwandese samenleving. Het is mijn intentie om de manier waarop het verleden is gecreëerd en wordt beleefd in kaart te brengen aan de hand van een aantal methodologische concepten en voorbeelden. Daarmee probeer ik op mijn manier navolging te geven aan de oproep van Jan Vansina uit 1998: “Perhaps the most immediately useful role a historian can play now is to be a slayer of myths, a doubter, and a denunciatior of gullibility in general”.4 Een misschien ondertussen oudere stelling, maar zoals we verder zullen zien, een die nog steeds zeer relevant is.

3 Anderson, Benedict. Imagined communities: reflections on the origin and spread of nationalism (Londen: Verso, 1999), 224 p. 4 Vansina, Jan. “The Politics of History and the Crisis in the Great Lakes.” Africa Today 45, no. 1: 37-44 (1998): pp. 41.

4

Hoofdstuk 2 Probleemstelling

Bij een onderzoek over de Rwandese genocide maakt de enorme hoeveelheid aan beschikbaar materiaal het des te belangrijker, maar ook des te moeilijker, om een duidelijk afgelijnde probleemstelling te definiëren. Mijn onderzoek handelt over de Rwandese genocide, een gebeuren dat plaats heeft gevonden in april 1994 maar dat ook deel uitmaakt van een langer verhaal, een verhaal met een inmiddels veelbesproken voor- en nageschiedenis. Mijn invalshoek is niet de genocide zelf, met zijn aanleidingen en zijn directe gevolgen. Andere wetenschappers (zie Hoofdstuk 6) hebben dit al ernstig onderzocht. Mijn onderzoek gaat echter na hoe het verleden speelt in de casus Rwanda en de gevolgen hiervan voor de onderzoekers van de genocide, de slachtoffers, de daders en eenieder ander die het aanbelangt. Zoals reeds vermeld is het onderzoek over Rwanda verre van vrijblijvend. Integendeel, het is contentieus en eenieder die erover publiceert mengt zich in een heel turbulent debat. Wat is de aard van dit debat? Hoe zit het in elkaar en wat zijn de implicaties voor de onderzoekers? Aan de hand van secundaire literatuur, primaire bronnen en een specifiek theoretisch kader zal dit onderzoek pogen verschillende posities in het debat te schetsen en er zo een soort wegenkaart voor onderzoekers uit te destilleren.

Vervolgens, aan de hand van de wegenkaart, wil ik ingaan op één zeer belangrijk aspect van het zingevingproces na de genocide: de berechting van de daders door het Rwandatribunaal. Twee facetten van het postgenocide onderzoek krijgen hierbij aandacht: enerzijds de historiografie over Rwanda en de genocide en anderzijds de rechtspraak die erop gericht is dit gruwelijke hoofdstuk gepast af te sluiten. Deze twee, in eerste opzicht ongerelateerde of zelfs tegengestelde zaken, zijn bij nader inzien nauw met elkaar verweven. Het zijn de verscheidene momenten waarop beiden elkaar kruisen die de kern vormen van dit onderzoek. Zowel rechtspraak als historiografie zijn immers, op hun manier en met hun eigen instrumenten, een manier van omgaan met het verleden. Historici, rechters en advocaten vervullen een belangrijke rol bij het beantwoorden van de maatschappelijke vragen die rijzen

5

na een dergelijke traumatische gebeurtenis: “… both the lawyer and historian vicariously re- enact the past in the search of meaning.”5

Dit onderzoek gaat op zoek naar de positie die het internationaal strafrecht neemt in dit debat. Vrouwe Justitia behoort blind te zijn, net als geschiedschrijving een bepaalde vorm van neutraliteit nastreeft, maar we weten dat dit bij beiden zeker niet altijd het geval is, of is geweest. Wat is er dan eigen aan het historisch kader dat het ICTR (International Criminal Tribunal for Rwanda) hanteert? In hoeverre beïnvloedt de Historikerstreit over het Rwandese verleden de berechting van génocidaires voor het ICTR? En welke geschiedenis laat het ICTR achter nu het tribunaal in zijn laatste fase is?

Dit onderzoek beperkt zich tot de rol die historiografie speelt in de internationale rechtspraak. Hiervoor zijn er drie voornamelijk pragmatische redenen: de haalbaarheid van mijn onderzoek binnen een beperkt tijdsbestek, een nood aan afbakening en een grotere focus op theoretische geschiedenis dan op rechtsfilosofie. Verder is het belang van een historiografische traditie al eerder een factor geweest in de berechting van génocidaires.6

Naast het ICTR bestaan er verscheidene andere berechtingsmechanismen zoals Gacaca, berechting door nationale hoven binnen en buiten Rwanda en het Mechanism for International Criminal Tribunals (MICT) dat nu stilaan de zaken van het ICTR overneemt. Dit onderzoek focust zich op het ICTR. Niet enkel omwille van haalbaarheid en om een hanteerbaar betoog te kunnen aanhouden maar ook omwille van de particulariteit van dit instituut. Het ICTR is door de Verenigde Naties opgericht met resolutie 955 van 8 november 1994, niet lang na het einde van de genocide. Samen met het International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia (ICTY) is het de basis voor internationaal strafrecht onder de

5 Eltringham, Nigel. “’We are not a Truth Commission’: fragmented narratives and the historical record at the International Criminal Tribunal for Rwanda.”Journal of Genocide Research 11, no. 1: 55-79 (2009), 55. 6 Critici van de rechtsgang van befaamde oorlogsmisdadigers of schenders van de mensenrechten hebben al eerder gesteld dat de eerlijke rechtsgang niet meer mogelijk is wanneer de beklaagde een symbool word voor een bredere historische context. De rechten van de verdediging worden beknot en de aanklagers genieten een disproportioneel voordeel. Bijvoorbeeld in het Eichmann- proces werd ditzelfde feit door Hanna Arendt aangehaald in: Arendt, Hanna. Eichmann in Jerusalem. A report on the banality of evil (New York: Penguin Adult, 2006). 437 p.

6

auspiciën van de internationale gemeenschap geworden. Beide hebben precedenten gezet via rechtspraak, hun organisatie en hun maatschappelijke boodschap.

7

Hoofdstuk 3 Structuur

Deel twee bespreekt uitgebreid het onderzoeksveld van de Rwandese historiografie. Zoals hierboven aangehaald is dit een discursief mijnenveld en is er enorm veel gepubliceerd over Rwanda en de genocide. Om het onderzoeksveld te schetsen wordt de literatuur in drie groepen opgedeeld: klassieke geschiedschrijving tot de genocide, onderzoek naar aanleiding van en geïnspireerd door de genocide en tenslotte de literatuur die zich richt op de reconstructie na de genocide. Uiteraard is deze opdeling arbitrair en passen verschillende werken niet zomaar binnen deze of gene groep. Desondanks is deze opdeling nodig om het overzicht te bewaren, ook al omdat deze drie groepen elk hun eigen insteek hebben. De achtergrond waaruit deze literatuur is ontstaan heeft immers een grote impact op de manier waarop deze moet gelezen worden.

Nadien gaat deel drie verder in op de gebruikte theorie, methodologie en bronnen. Deel drie is dan ook zeer belangrijk voor verder begrip van deze thesis. Dit werk onderscheidt zich niet door het gebruik van nieuw bronmateriaal maar door de toepassing van nieuwe theorie op een verder extensief onderzocht veld om aldus tot nieuwe inzichten te komen. Het gebruik van historische theorie over discours, paradigma, historiciteitsregimes en de politiek van de tijd leidt tot een theoretisch kader waarbinnen de lezing van het historisch werk over Rwanda een nieuwe betekenis krijgt. Aan de hand van de historische theorie volgt een kader voor twee lezingen van het Rwandese verleden. Respectievelijk het essentialisme en sociaal- constructivisme worden vervolgens besproken aan de hand van illustraties om te duiden hoe deze twee het verleden, etniciteit en herinnering aanpakken. Nadien volgt een bespreking van de theorie die geschiedenis en recht vergelijkt, weegt en combineert. Het is deze theorie die aantoont hoe geschiedenis ‘werkt’ in de rechtbank.

Deel vier bespreekt de essentie van deze scriptie. Centraal staan hierbij het internationaal strafrecht met diens rol in de creatie van een geschiedenis over de Rwandese genocide en de bemiddeling van het Rwandese verleden. Na een schets van de verschillende berechtingmechanismen die zijn ontstaan na de genocide komt de focus op het ICTR. De ontstaansgeschiedenis van het strafhof in Arusha wordt geschetst samen met een bespreking van de werking en de diverse deelorganisaties binnen het ICTR. Vervolgens zal deel vier de diverse mechanismen schetsen die binnen het strafhof een rol spelen bij geschiedschrijving.

8

Daaronder valt bijvoorbeeld het gebruik van expertgetuigen zoals historici die hun interpretatie van het Rwandese verleden ten dienste stellen van het hof, de verdediging of de vervolging, bepaalde rechtszaken die jurisprudentie over Rwanda hebben bepaald en de creatie van een legacy of the prosecution die momenteel in maak is.

De conclusie van deze thesis zal tenslotte kort opnieuw de gestelde vragen schetsen en aan de hand van het voorgaande betoog een antwoord formuleren.

9

Hoofdstuk 4 Bronnenmateriaal

Dit onderzoek is grotendeels gebaseerd op secundaire literatuur en materiaal van het ICTR. Voor het deel over theorie, meer bepaald over de herinnering in Rwanda, is het voornaamste materiaal afkomstig van media en bezoeken aan de verschillende herdenkingssites in Rwanda zelf. In oktober en november van 2013 heb ik alle grote, en verschillende kleinere, herdenkingssites in Rwanda bezocht. Ik had geen officieel onderzoeksvisum en heb dus geen écht veldwerk kunnen doen in Rwanda. Het verkrijgen van een onderzoeksvisum voor Rwanda is vanuit België zeer moeilijk en gezien het onderwerp van deze thesis praktisch onmogelijk. Dit was echter niet mijn voornaamste reden om geen al te openlijk onderzoek te doen: ik heb familie en vrienden in Rwanda. Verschillende van hen werken in officiële instanties. Het is voor mij geen optie om deze mensen eventueel in een moeilijk parket te brengen omwille van een masterthesis. Toch kan men veel leren door de verschillende musea en herdenkingssites te bezoeken. Veel van de conclusies over geschiedenis in Rwanda zijn afgeleid uit een combinatie van deze bezoeken, Rwandese Engelstalige media (The New Times Rwanda) en secundaire literatuur.7 Voor onderzoek over het essentialistische discours heb ik initieel gebruik gemaakt van de liederen van populaire zanger en veroordeelde génocidaire Simon Bikindi. Echter bleek na verloop van tijd dat de kwaliteit van de vertalingen niet garandeerbaar was. Kinyarwanda, de nationale taal in Rwanda, is zeer complex en behoorlijke vertalingen verkrijgen van materiaal van deze aard is niet voor de hand liggend. Daarom is er maar in heel beperkte mate gebruik van gemaakt en is het grootste deel gebaseerd op literatuur.

In september 2013 heb ik drie weken in Arusha Tanzania doorgebracht, de gesprekken die ik daar heb gehad met leden van het OTP hebben heel veel van mijn denken over hoe het tribunaal werkt geïnformeerd. De beide ad hoc tribunalen hebben een indrukwekkende hoeveelheid case law en andere documenten geproduceerd. Deze zijn vrij beschikbaar via de website van het tribunaal zelf, een aparte databank van het ICTR en nog een aparte databank

7 http://www.newtimes.co.rw/news/

10

voor de zaken die uit voor het Hof van Beroep zijn gekomen.8 Ook de Rules of Procedure and Evidence, het statuut van het tribunaal en het Genocideverdrag van 1948 zijn op de website van het ICTR beschikbaar. Tenslotte is voor veel van de omkadering van het materiaal van het ICTR gebruik gemaakt van documenten van NGO’s en andere organisaties die betrokken zijn met de internationale tribunalen. Naast gekende organisaties zoals Amnesty International en Human Rights Watch is er ook gebruik gemaakt van TRIAL Watch en het Hirondelle News Agency.9 Dit zijn beiden vrijwel onafhankelijke organisaties die zich bezig houden met het informeren van een breed publiek en verzamelen van informatie over de procedures aan de verschillende internationale gerechtshoven. TRIAL (Track Impunity Always) is een Zwitserse organisatie die gericht is op het tegengaan van straffeloosheid globaal. Daarvoor hebben ze een databank (Trial Watch) gemaakt met informatie over de verschillende procedures die wereldwijd lopen of alreeds beslecht zijn rond misdaden tegen de mensheid en genocide. Hirondelle News Agency is een nieuwsagentschap in Arusha. Zij berichten enkel over de zaken aan het ICTR en het ICC. Het is de enige organisatie die in deze mate bericht over het ICTR en met dit expertiseniveau. De organisatie wordt gefinancierd door de Zwitserse en de Belgische overheid.

8 Respectievelijk deze websites: http://www.unictr.org/, http://www.ictrcaselaw.org/ en voor het Hof van Beroep http://unmict.org/cld.html. 9 http://www.trial-ch.org/index.php?id=800&L=5 en http://www.hirondellenews.com/.

11

Staat van het onderzoek

“… this ‘history’ is not a prologue to current debates, but is central to them…”.10

Hoofdstuk 5 Inleiding

Er is heel wat geschreven over de Rwandese genocide. In tegenstelling tot buurland Burundi is Rwanda vanuit historisch, sociologisch, juridisch, antropologisch en psychologisch perspectief zeer veel belicht. Zelf als er geen rekening wordt gehouden met de verschillende film- en documentairemakers, journalisten, kunstenaars en mensenrechtenspecialisten die de Rwandese genocide in hun werk aan bod laten. In dit deel, in een poging het corpus over Rwanda en de genocide te contextualiseren, wordt dieper ingegaan op het beschikbaar wetenschappelijk onderzoek.

Het is op zich niet uitzonderlijk dat geweld op deze schaal en van deze aard redelijk wat academische en niet-academische belangstelling krijgt maar de casus Rwanda is toch opvallend. Verschillende landen uit de regio die ook moeilijke periodes hebben gekend krijgen zeker niet dezelfde hoeveelheid aandacht. Vooral het verschil met Burundi, de tweeling van Rwanda valt op. Beide landen waren kolonies van Duitsland en België. Zowel Habyarimana als Cyprien Ntaryamira, de toenmalige Burundese president, stierven in de vliegtuigcrash die het beginpunt van de Rwandese genocide markeert. Beide landen kenden doorheen hun geschiedenis periodes van ernstig etnisch conflict tussen de Hutu en de Tutsi

10 Eltringham, Nigel. Accounting For Horror: Post-Genocide Debates in Rwanda (Londen: Pluto Press, 2004), 12.

12

bevolking waarbij het overgrote deel van de slachtoffers gewone burgers waren. Zelfs geografisch lijken beide landen zeer goed op elkaar.11

De Rwandese geschiedenis is bovendien een uitzonderlijk gecontesteerde geschiedenis waar rond de genocide verschillende verklaringen, aanleidingen en zelfs tijdsperspectieven circuleren. Dat, samen met én een tekort aan bronnen én het huidige politieke klimaat binnen Rwanda (cfr. Deel drie), maakt onderzoek over de Rwandese genocide niet altijd even vanzelfsprekend. Het is ook zeer moeilijk om de literatuur over de Rwandese genocide te bespreken zonder dieper in te gaan op het eigentijdse politieke klimaat, het ‘denken’ over de genocide waarin deze werken tot stand zijn gekomen en hoe die de literatuur beïnvloeden. Politiek en geschiedenis zijn onlosmakelijk verbonden en dit aspect zal vaak terug komen doorheen het verloop van deze thesis.

De enorme interesse voor Rwanda valt voor een groot stuk te herleiden tot de genocide uit 1994. Het merendeel van de onderzoekers over Rwanda, zowel uit de journalistiek als de academische wereld, is door de genocide met het kleine landje bezig. Dit heeft nogal wat implicaties op hoe in een leek Rwanda en diens geschiedenis bekijkt: “The extensive press coverage of the genocide and its brutalities […] brought Rwanda to the consciousness of much of the world, making it synonymous with violence and disaster.”12 Toch is Rwanda al zeer lang een bron van onderzoek voor wetenschappers. De geografie en de grootte van het land, de goede wegen en een centrale overheid die buitenlandse onderzoekers vrij liet begaan, maakten onderzoek haalbaar en populair bij sommigen.

De bespreking van de literatuur hieronder is uit noodzaak beperkt. Er zijn niet alleen bibliotheken vol geschreven over de Rwandese genocide, zeker niet al het werk is van gedegen kwaliteit. Naast historici die (te) dicht aanleunen bij het officiële discours binnen Rwanda of historici die het diaspora Hutu-nationalisme genegen zijn, is er ook heel wat werk gepubliceerd dat in het anekdotische blijft steken. Er is onderzoek dat eerdere fouten en

11 Voor meer informatie over het conflict in Burundi zie de verzamelde werken van René Lemarchand. 12 Longman, Timothy. “Placing genocide in context: research priorities for the Rwandan genocide.” Journal of Genocide Research 6, no. 1: 29-45 (2006), 1.

13

mythes over Rwanda die ondertussen al weerlegd zijn blijft heropvoeren. Er is ook onderzoek dat niet voldoende vakkundig uitgevoerd is.13

Er is ook niet uitgebreid ingaan op het werk van journalisten of eigentijdse observatoren. Dit is niet om te zeggen dat deze niet belangrijk zijn en op sommige van de niet-academische auteurs komen later nog terug aan bod omwille van hun kennelijke invloed op het discours omtrent de genocide. Een aantal van deze werken zijn zeker niet onverdienstelijk, hun belang wordt niet in vraag gesteld, maar deze werken hebben in deze context niet veel belang en ze zouden veeleer als bron in aanmerking komen.14 Graag verwijs ik toch nog naar het werk van verschillende kunstenaars, film -en documentairemakers en anderen die er in slaagden – naar mijn mening vaak ook beter dan academici – het onvatbare vatbaar te maken. Een sprekend voorbeeld is het werk van Alfredo Jaar (The Rwanda Project: 1994-1998) en Sarah Vanagt (After Years of Walking).

13 Longman’s stelling is dat veel van dit minderwaardig onderzoek het gevolg is van auteurs die teveel leunen op secundaire literatuur zonder diepgravend onderzoek in primaire bronnen. Hij is niet de enige auteur die naar deze problematiek verwijst: ook bijvoorbeeld Jan Vansina haalt dit probleem in zijn “Politics of History” paper uitgebreid aan. Ik volg beide auteurs in deze stelling al is deze masterthesis ook grotendeels op secundaire literatuur gebaseerd. Het probleem zit voor een stuk bij een tekort aan beschikbare bronnen: al worden er de voorbije jaren meer en meer van deze bronnen beschikbaar gesteld via het ICTR of door veldwerk in en buiten Rwanda. Maar het klimaat voor onderzoek binnen Rwanda is echter verre van optimaal. 14 Bijvoorbeeld het boek van Roméo Dallaire: Dallaire, Roméo. Shake Hands With the Devil. Canada: Random House Canada, 2003.

14

Hoofdstuk 6 De geschiedschrijving over Rwanda

De bibliografie over de Rwandese geschiedenis kan volgens verschillende manieren worden opgedeeld. Hierna volgt een min of meer chronologische bespreking van de literatuur tot aan het jaar van de genocide. Nadien volgt het genocide-onderzoek om daarna over te gaan naar het corpus rond postgenocide Rwanda. De laatste facetten van het onderzoek komen afzonderlijk aan bod omdat ze beide een specifieke invalshoek, methodologie en, zodoende, paradigma hebben die de lezing ervan bepaalt. De opdeling en de analyse zijn grotendeels gebaseerd op een artikel van Timothy Longman en werd aangevuld met het werk van verschillende andere onderzoekers.15 Deze opdeling is artificieel en arbitrair. Vele werken begeven zich op de grens tussen de gebruikte categorieën. Ook de chronologische opvolging is niet louter chronologisch in de leeftijd van de werken maar ook in de periode die werd onderzocht, waardoor recente werken die over oudere periodes in de Rwandese geschiedenis handelen ook aan bod komen.

6.1 Van de eerste koloniale geschiedenis tot de genocide

De historiografie over Rwanda is onlosmakelijk verbonden met wat de regio verder heeft meegemaakt. De beschrijving van het Rwandese verleden is één van de vele middelen gehanteerd door de koloniale organisatie om hun beleidsprogramma voor de regio in stand te houden. Het werd gebruikt om politieke ingrepen na de dekolonisatie te rechtvaardigen en het was een middel om geweld doorheen het verleden van de regio te genereren. In dat verleden is het ontstaan van een aantal van de concepten te situeren, concepten die ontstonden uit een politieke nood en die een onmiskenbare impact hebben gehad op hoe de regio zichzelf heeft vormgegeven. Latere geschiedschrijving of andere media, zoals film of journalistiek over de regio, nemen die sterk machts-gerelateerde concepten nog steeds aan als wetenschappelijke waarheid. Men kan hierbij verwijzen naar het ontstaan van bepaalde noties over etniciteit en hoe die politiek geladen werden door de Hamitische hypothese. Ook de wijze waarop de

15 Het hiernavolgende is gebaseerd op Longman. “Placing genocide in context.” 29-45 .

15

Rwandese realiteit wordt afgebeeld, volledig los van de realiteit van de regio waarin zij zich bevindt. Rwanda wordt beschreven als een gecentraliseerde nationale eenheid die in realiteit nooit heeft bestaan. De koloniale mogendheden hadden een gecentraliseerde staatsvorm naar model van de westerse natiestaten voor ogen welke in een koloniale relatie met vaderstaat België stonden.

Er is weinig bekend over de samenstelling en organisatie van de Rwandese of Burundese samenleving voor 1860 en de koloniale fase. Het is evenwel een ernstige misvatting om te zeggen dat er hiervoor geen sprake is van een Rwandese of Oost-Afrikaanse geschiedenis. Een rijke traditie van mondelinge historiografie is een zeer goede bron gebleken voor latere historici. Het werk van onder meer Jan Vansina, David Schoenbrun en Catherine en David Newbury putten extensief uit die bron en mét resultaat. De eerste westerse geschiedschrijving over en in Rwanda illustreert echter de fraaie pagina uit het historische genre. Deze geschiedschrijving stond in functie van het koloniale regime. De ‘administrators turned scholars’ schreven hun analyses van de Rwandese context om hun specifieke staatsmodel te onderschrijven.16 Het werk van onder meer de Lacger (1939), Macquet (1961), Pagès (1933) en Kagame (1959) “…served to bolster the developing political and social systems of the increasingly centralized state, helping, among other thing, to define and solidify ethnic identities…”.17 Deze literatuur heeft mede de basis gelegd voor de ‘Hamitische hypothese’ zoals wij ze nu kennen: een racistische en eurocentrische ‘theorie’ – of liever een ontstaansmythe – “...[that] drew upon half truths and fictions of a religious and pseudo- scientific nature”.18 Deze mythe is doorspekt door bijbelse referenties en stipuleert een etnische verdeling binnen Rwanda en Burundi tussen Bantu-volkeren en Hamitische

16 Deze term is afkomstig uit het werk van Eltringham, Nigel. Accounting For Horror: Post- Genocide Debates in Rwanda (Londen: Pluto Press, 2004), 17. Deze ontleende de term dan weer van Ardener, Edwin. “Social anthropology and population.” In The Voice of Prophecy and Other Essays, geredigeerd door Malcolm Chapman, 109-126. (New York: Berghahn Books, 2007 17 Longman, “Placing Genocide”, 31. 18 Taylor, Christopher. Sacrifice as Terror: The Rwandan Genocide of 1994 (New York: Berg Publishers, 1999), 55.

16

volkeren.19 De ‘Hamieten’ waren afkomstig van buiten de regio en werden beschreven als intellectueel superieur aan de autochtone maar fysiek sterkere ‘Bantu’. De ‘Bantu’ en ‘Hamieten’ zijn hier gelijk te stellen aan ‘Hutu’ en ‘Tutsi’, volgens de puurste eugenetica opgedeeld in verschillende rassen met verschillende intellectuele en fysieke capaciteiten.20 De impact van de ‘Hamitische hypothese’ is niet te onderschatten. De zogenaamde verovering van Ruanda-Urundi door de Batutsi legitimeerde de dominantie van de Tutsi-elite over een Hutu-meerderheid en de samenwerking tussen de Tutsi-aristocratie en de koloniale autoriteiten. Het hielp bij de centralisatie van de politieke controle onder één koning – de mwami – en diens getrouwen. Het versterkte het Belgische indirect rule-systeem en het rationaliseerde een complexe en heterogene samenleving die constant in verandering was en dwong het in het keurslijf van een homogene, etnisch verdeelde en beginnende ‘moderne staat’. Later zou net de keerzijde van de Hamitische hypothese worden gebruikt. Het einde van de kolonisatie in Rwanda ging gepaard met anti-Tutsi geweld op zijn beurt gelegitimeerd door de onderdrukking van de Hutu door de Tutsi-elite. Gesteund door de katholieke kerk en door de koloniale administratie werd de dekolonisatie in Rwanda minder een sociale revolutie en meer een conflict tussen twee etnische elite’s.21 Dit toont duidelijk aan hoe differentiërende interpretaties van dezelfde geschiedenis een enorme impact kan hebben. De Hamitische hypothese blijft, ondanks dat ze niet langer als wetenschappelijk te boek staat, doorleven binnen de Rwandese en Burundese context. Een verhaal “…that, in the retelling, took on the appearance of truth” en zo mede de ideologische basis heeft gelegd voor de genocide. Een koloniale, Europese legitimatiemythe leeft verder als geschiedenis en eigen traditie in een context die los staat van de situatie waarin ze werd gecreëerd.

Na de dekolonisatie van Rwanda en Afrika is er veel veranderd in de manier waarop er aan onderzoek werd gedaan en geschiedenis werd geschreven. De politieke en sociale veranderingen in de nieuwe staten gingen gepaard met een andere visie op sociale wetenschappen. De geschiedenis en de antropologie raadpleegden andere bronnen dan deze

19 De Hamitische hypothese is ontstaan uit de Great Chain of Being theory die voor Rwanda werd gespecifieerd door John Henning Speke (1863) en Sir Harry Johnston (1902). Voor een weloverwogen analyse zie het hierboven aangehaalde werk van Christopher Taylor. 20 Taylor, Sacrifice as Terror, 55. 21 Prunier, Gérard. The Rwanda Crisis: History of a Genocide (Londen: Hurst & Company, 1997), 50.

17

die afkomstig waren van de koloniale autoriteiten. Men ontwikkelde een complexere visie op staat(svorming), individu en cultuur. In deze periode zien we ook de opkomst van een groep van onderzoekers die tot vandaag de regio opvolgen en meer dan gedegen onderzoek afleveren. Alison Des Forges, historica en mensenrechtenactiviste, samen met David en Catherine Newbury, Filip Reyntjens, David Schoenbrun, Jan Vansina en René Lemarchand hebben belangrijke bijdragen geleverd tot ons begrip van zowel de prekoloniale, de koloniale als de postkoloniale evolutie van de regio.22 Hun werk getuigt van een meer genuanceerde en onderbouwde visie op de ontwikkeling van etniciteit in Rwanda en Burundi: “It rejects the idea that identities grew out of the immigration of wholly distinct groups, yet dates the emergence of ethnic identities before the arrival of the Europeans”.23 Onderzoek zoals dit is zeer belangrijk voor een goed begrip van de antecedenten van de genocide. Sindsdien is er binnen de academische wereld op zijn minst een consensus dat etnische identiteit in de regio en politieke hiërarchie is ontstaan nog voor de komst van de kolonisator. Europeanen, met nadruk op de Belgen, hebben nadien in samenwerking met lokale politieke en culturele elites die voorheen flexibele en fluïde identiteiten in een strak etnisch, economisch en politiek geladen schema gegoten.

Toch blijft er nog veel onduidelijk over de evolutie van etnische identiteiten. Longman en Vansina pleiten beiden dan ook voor een zoektocht naar gedegen bronnen en voor diepgravend empirisch onderzoek om die thesen te toetsen aan het materiaal in het veld. Echter, wat betreft het bronnenmateriaal zit de hedendaagse onderzoeker met een probleem. Hoewel er redelijk wat materiaal voor handen is aan documenten van de koloniale administratie of missionarissen, aan ooggetuigen en andere vormen van mondelinge overleving, is er met die laatsten iets aan de hand. Longman haalt aan dat deze grotendeels ongebruikte bron aan het opdrogen is naarmate de tijd voorbij kruipt omdat de ooggetuigen gewoon uitsterven. Wat hij echter niet zegt, en waar Vansina sterk op hamert, is dat die ooggetuigen zich grotendeels binnen Rwanda bevinden. Hedendaags Rwanda is dermate doordrongen van één bepaald narratief over het Rwandese verleden (zie 8.2) dat het zeer moeilijk is om op basis van die interviews een genuanceerd beeld te krijgen. Het blijkt zeer moeilijk om buiten dat narratief te treden als Rwandees, en zelfs als onderzoeker in het veld,

22 Voor meer informatie over het onderzoek van deze auteurs zie het werk van Longman. 23 Longman, “Placing Genocide”, 31

18

zonder beschuldigd te worden van een neokoloniaal of van een extremistisch Hutu perspectief (zie 8.2.1).

De historiografie over postkoloniaal Rwanda en Burundi is – zeker in vergelijking met het hierboven aangehaalde werk over prekoloniaal en koloniaal Rwanda – uitzonderlijk beperkt. Dit is opvallend. Het vertekent het beeld van hen die het verleden van de regio onderzoeken of er over lezen. De voornaamste antecedenten van de genocide worden gezocht in die vroegere periodes en vervolgens slaan de auteurs postkoloniaal Rwanda over om het verhaal in 1994 verder te bespreken. Volgens Longman is die lacune in het onderzoek onder meer te wijten aan de politiek na de onafhankelijkheid van de opeenvolgende presidenten Kayibanda en Habyarimana, die beiden sterk de nadruk legden op economische en structurele ontwikkeling. Onderzoek over de regio is die politiek grotendeels gevolgd en het werk van toen legt dan ook de nadruk op landbouw, bevolking en economie. Er werd – met uitzondering van Lemarchand, Taylor en Reyntjens – weinig gekeken naar de sociale en de politieke ontwikkeling.24

“Many writings on the genocide have, in fact, treated the post-independence governments either quite simplistically as one-dimensional bigots whose only purpose was to carry out genocide or else as virtually irrelevant, since the genocide is treated as a legacy of colonial rule”. 25

Geschiedenis is echter meestal een stuk complexer dan dat. Er is zeker ruimte binnen het onderzoeksveld voor werk over de periode van de eerste en de tweede republiek .

6.2 Genocide onderzoek

In dit hoofdstuk volgt de literatuur die ontstaan is naar aanleiding van, en over de, genocide die het land teisterde van april 1994 tot juli datzelfde jaar. Het is niet mogelijk om al het werk te bespreken die hieruit is voortgekomen. Er is gewoon te veel en het zou vele jaren werk kosten om die allemaal te lezen, laat staan te bespreken. Deze bespreking bestaat dus uit de

24 Taylor, Christopher. “Deadly Images: King Sacrifice, President Habyarimana, and the Iconography of Pregenocidal Rwandan Political Literature.” Violence, 79-106 (2005). 25 Longman, “Placing Genocide”, 33.

19

manier waarop die werken werden geconcipieerd, wat de voornaamste invalshoeken zijn en welke voordelen, of vooral nadelen, dit met zich meebrengt. Daarna volgt een beperkte weergave van een aantal basiswerken over de genocide die iedere onderzoeker van Rwanda vroeg of laat tegenkomt. Aangezien deze basiswerken bijdragen aan de Rwandese geschiedenis zo alomtegenwoordig zijn en vaak als referentie worden aangehaald is het de bedoeling om ze te plaatsen binnen hun historiografische context en de diverse insteken, en hun implicaties voor de lezer, te schetsen. Afsluitend volgt een korte bespreking van de verschillende zaken die nog open staan voor diepgravend onderzoek.

Slechts een beperkt deel van het beschikbare materiaal over de Rwandese genocide is van een zeer hoge kwaliteit. Vele werken herhalen steeds opnieuw eerdere fouten omdat ze zich te vaak volledig baseren op secundaire literatuur en zich aldus binnen een gecontesteerd onderzoeksveld begeven. Het meest verspreidde werk over Rwanda (zeker in de Verenigde Staten) is het boek van Philip Gourevitch: We Wish to Inform You That Tomorrow We Will Be Killed With Our Families: Stories from Rwanda.26 Gourevitch, een journalist en schrijver, schreef het boek vlak na de genocide op basis van onderzoek in het veld en rechtstreekse toegang tot een aantal spilfiguren in de regio. Desondanks wordt dit boek fel bekritiseerd:

“…it is not a scholarly work. There are no footnotes, no indexes, and little documentation; much was left out or papered over in the crafting of this narrative. What is missing from Gourevitch’s account is the how and why of the killings. … In essence, Gourevitch’s story reduces the butchery to a tale of bad guys and good guys, innocent victims and avatars of hate. His frame of reference is the Holocaust”.27

Verder wordt er in zijn boek weinig, of bijna niet, gesproken over de misdaden van het RPF, wat een direct gevolg is van het soort narratief dat hij hanteert. Het boek van de Britse NGO African Rights: Rwanda: death, despair and defiance heeft gelijkaardige problemen.28 Het is

26 Gourevitch, Philip. We Wish to Inform You That Tomorrow We Will Be Killed With Our Families: Stories from Rwanda (New York: Picador, 1998), 355 p. 27 Lemarchand, René. The Dynamics of Violence in Central Africa (Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2009), 89. 28 African Rights. Rwanda: death, despair and defiance (Londen: African Rights, 1995), 742 p.

20

een heel aangrijpende relaas van de slachtoffers uit 1994 voorgegaan door een korte beschrijving van de Rwandese geschiedenis. Het historiografisch deel blijft steken in een koloniale visie op het Rwandese verleden. Omdat het onderzoek snel moest gebeuren staan er ook redelijk wat fouten in. Ook hier hanteert men een narratief dat zich niet uitspreekt over de misdaden van het RPF.

Het standaardwerk bij uitstek, zeker voor zij die meer willen weten over de genocide is het werk van Alison Des Forges: Leave None to Tell the Story: Genocide in Rwanda.29 Op basis van jaren onderzoekswerk in archieven en interviews schetst Des Forges, een van de sterkhouders binnen Rwandese historiografie, een uitgebalanceerde en goed gedocumenteerde analyse van de organisatie en administratie van de genocide, de ideologie erachter en de reactie van de internationale gemeenschap. Dat werk, uitgebracht in samenwerking met Human Rights Watch geeft duidelijk weer wat er waar is gebeurd maar legt eveneens de politieke en historische context bloot. Des Forges overstijgt het manicheïstische dualisme, terug te vinden in andere werken, zonder de slachtoffers te beschuldigen. Ze beschrijft misdaden van zowel de Interahamwe en andere Hutu-extremisten als van de RPF: niet iedere Hutu is genocidaire en niet iedere Tutsi is slachtoffer. Illustratief voor het belang en de daadkracht van Des Forges en haar boek is de opmerkelijke rol die het boek en zij speelden in de vroege werking van de Office of the Prosecution (OTP) in het ICTR. De rol die Des Forges heeft gespeeld binnen deze organisatie komt later nog aan bod.

Het andere belangrijke werk van deze aard is The Rwanda Crisis: History of a Genocide van Gérard Prunier.30 Al is het een stuk minder goed gedocumenteerd en is de bespreking van de eerste en de tweede republiek niet voldoende doorwrocht, het is voor de lezers die meer willen weten over de ontstaansgeschiedenis van het RPF en de rol van Uganda onmisbaar. Ook is Prunier nogal eenzijdig in zijn behandeling van de misdaden van het RPF, wat hij overigens erkent in zijn later toegevoegde tiende hoofdstuk en daar dan ook probeert recht te zetten. Het is frappant dat het boek binnen Rwanda een grote verspreiding kent. Zowat in ieder museum en herdenkingssite is het te koop, maar (bijna) altijd in de editie zonder het toegevoegde hoofdstuk.

29 Des Forges, Alison. Leave None to Tell the Story: Genocide in Rwanda (New York: Human Rights Watch, 1999), 789 p. 30 Prunier, Gérard. The Rwanda Crisis: History of a Genocide (Londen: Hurst&Company, 1997) 424 p.

21

Andere belangrijke werken zijn onder meer de essay collectie over Rwanda en Burundi, geredigeerd door André Guichaoua. En het boek over het gebruik van media in het aanzetten tot haat geschreven door Jean-Pierre Chrétien in samenwerking met Reporters sans Frontières.31 Dit boek van Chrétien, overigens ook een van de éminence grises in de Rwandese historiografie, is meer dan de moeite waard voor iedereen die meer wilt weten over de macht van mediapropaganda. Maar, net zoals de laatst aangehaalde auteurs, staat de lezing van Chrétien een correct en volledig begrip van de Rwandese geschiedenis in de weg:

“Because they have all justifiably tried not to ‘blame the victim’, and tried to make it clear that the genocide was a result of the deliberate actions of a specific Hutu group and not of the Tutsi, they have emphasised only certain elements of the historical record”.32

Het creëert zelfs mythevorming en misverstanden.

Timothy Longman betoogt vooral dat er naast de enorme hoeveelheid aan werken er nog veel is dat niet onderzocht werd. Algemene werken over de genocide zijn er ondertussen genoeg. Nu is er nood aan specifieke onderzoeksprojecten die focussen op één aspect van het veld. Dit kan helpen om de hypotheses van andere auteurs te testen. Lokaal onderzoek of gespecifieerd werk kunnen het begrip van de genocide in het algemeen verbeteren. Over de participatie tijdens de genocide is er bijvoorbeeld nog veel niet geweten: welke motieven voor de daders van tel waren in hun participatie, waarom kozen anderen ervoor om net verzet te bieden tegen de golf van geweld die het land overspoelde en welke rol speelde de etnische verdeling werkelijk in de keuzes die individuen maakten. Het blijft bijvoorbeeld nog steeds onduidelijk in hoeverre mensen écht geloofden in de anti-Tutsi ideologie en in welke mate dit wel écht een doorslaggevende factor was voor daders. Auteurs die Rwanda al langer volgen en de regio goed kennen (bijvoorbeeld Des Forges en Reyntjens) vinden vooral aanwijzingen voor participatie van de elite en voor een druk vanuit de nationale autoriteiten. In tegenstelling hiertoe zien auteurs die met hun onderzoek begonnen naar aanleiding van de genocide

31 Guichaoua, André, ed. Les crises politiques au Burundi et au Rwanda (Lille: Université des Sciences et Technologies de Lille, 1995), 790 p. en Chrétien, J-P. Rwanda: les médias du génocide (Parijs: Karthala, 1995), 397 p. 32 Jefremovas, Villia. “Treacherous Waters: the Politics of History and the Politics of Genocide in Rwanda and Burundi.” Africa 20, no. 2: 298-308 (2002), 301.

22

(Gourevitch) vooral bewijzen van een brede volksparticipatie. Dit debat blijft tot nu onbeslecht. Te weinig is gekend over de manier waarop het geweld in Rwanda reflecteerde op de andere landen in de regio, met name op Burundi en de Democratische Republiek Congo (DRC). Burundi en Rwanda zijn op dit punt sterk verbonden: conflict in het ene land heeft vaak ernstige gevolgen gehad in het andere. Zowel René Lemarchand, Filip Reyntjens en Jean-Pierre Chrétien hebben dit al verschillende keren aangehaald maar een meer diepgravend onderzoek is nodig. Zeker nu Burundi, een fragiel land nog maar net herstellende van een jarenlang conflict, weer op burgeroorlog afstevent. De internationale context van de genocide, het belang van economische factoren, de ‘culture of obedience’ die vaak als mede-factor in de genocide wordt aangehaald, de genderdimensie in het haatdiscours tegen Tutsi en de rol die de Batwa, een vaak vergeten derde bevolkingsgroep in de regio, hebben gespeeld doorheen Rwandese geschiedenis, dit zijn allemaal onderwerpen die nog veel verder kunnen onderzocht worden.

6.3 Rwanda na de genocide: reconstructie, retributie en internationaal conflict

Post-genocide onderzoek is een veld dat zich voornamelijk richt op het begrijpen van de impact van de genocide op de samenleving zowel binnen als buiten Rwanda.

“ If … the genocide must be understood in context , the aftermath of the genocide must also be taken into consideration. The genocide was not a finite event whose total impact came to a close with the arrival of the RPF into power in July 1994. Instead, the social, economic, political, and even spiritual effects of the genocide continue to be profoundly felt within Rwanda and throughout the region”.33

De genocide heeft een enorme invloed gehad op Rwanda en diens buurlanden. Tot vandaag weten we niet wat de lange termijn gevolgen zullen zijn voor de regio. Deze effecten en de verschillende reconstructiemaatregelen in samenlevingen na conflict zijn een zeer populair onderwerp voor academici die bezig zijn met Centraal-Afrika. Zeker nu dit jaar de twintig jarige herdenking van de genocide plaatsvind. Een bepaald aantal onderwerpen krijgen toch

33 Longman, “Placing Genocide”, 41.

23

opvallend meer aandacht dan anderen. Zo ligt de focus ligt grotendeels op die mechanismen die gericht zijn op retributieve gerechtigheid en die sinds de genocide in werking zijn getreden. Een snelle blik op de inhoudstafel van de laatste editie van Journal of Eastern African Studies die uitkwam naar aanleiding van het twintig jarig verloop van de genocide bevestigt deze stelling. Binnen de juridische literatuur is het ICTR in Arusha en zijn de lokale Gacaca rechtbanken sterk vertegenwoordigd. Ook dit onderzoek hoort thuis in de lange reeks van papers en boeken die aan dit onderwerp zijn gewijd. De nationale gerechtshoven binnen Rwanda die heel wat ernstigere zaken dan de Gacaca behandelen zijn daartegenover dan weer sterk ondervertegenwoordigd. Dit is eigenlijk niet zo verwonderlijk dan op eerste gezicht misschien lijkt: zowel het ICTR en de Gacaca zijn systemen die in het leven zijn geroepen vlak na de genocide en naar aanleiding ervan om met de grote hoeveelheid gevangenen om te gaan. Zeker voor rechtsgeleerden zijn dit dan ook boeiende experimenten in de strijd tegen straffeloosheid. Om meer te weten over de Gacaca, het ICTR en de nationale gerechtshoven zijn de werken van Phil Clarck en Bert Ingelaere van groot belang.34

Inzake algemene werken die de Rwandese genocide in een regionale context plaatsen is er redelijk wat goed materiaal voor handen. Gérard Prunier en René Lemarchand hebben rond dit onderwerp zeer goede boeken gepubliceerd.35 Lemarchand en Prunier bespreken uitgebreid de impact van de vluchtelingenkampen in Oost-Congo en de gewelddadige raids van het Rwandese leger in de regio. Ze behandelen tevens de onderliggende economische logica van Rwanda en de internationale gemeenschap, hun zoektocht naar waardevolle mineralen en de resulterende jarenlange instabiliteit en burgeroorlog in Congo en Burundi. Het belang van vluchtelingenstromen is bij deze conflicten niet te onderschatten. Mensen die een conflict ontvluchten nemen met hen ook hun culturele en politieke bagage. Rwanda kent al sinds de jaren vijftig zeer grote vluchtelingenstromen die naar buurlanden Congo, Uganda,

34 Clarck, Phil en Zachary D. Kaufman, eds. After Genocide: Transitional Justice, Post- Conflict Reconstruction and Reconciliation in Rwanda and Beyond (Londen: Hust & Company, 2008), 399 p. en Ingelaere, Bert. Peasants, power and the past: the Gacaca courts and Rwanda’s transition from below (Antwerpen: Universiteit van Antwerpen Instituut voor Ontwikkelingsbeleid en –beheer, 2012), 403 p. 35 Lemarchand, René. The Dynamics of Violence in Central Africa (Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2009), 327 p. en Prunier, Gérard. From Genocide to Continental War: The ‘Congolese’ Conflict and the Crisis of Contemporary Africa (Londen: Hurst & Company, 2009), 529 p.

24

Tanzania en Burundi vertrokken. Deze groepen zijn zeer divers en leven vaak generaties lang in vluchtelingenkampen. Recent beginnen grote groepen uit deze diaspora terug te keren naar hun land van herkomst. Frequent gemotiveerd door conflict in hun gastland zoals in het geval van Congo of door massale uitwijzingen vanwege de regering in het gastland (in september 2013 heeft Tanzania een zeer groot deel van de in het land aanwezige Rwandezen uitgewezen) en ondersteund door de aanmoedigingen tot repatriëring vanuit Rwanda zelf.36 Op dit vlak kan er nog veel meer onderzoek gebeuren aangezien de evoluties in het statuut van deze vluchtelingen elkaar snel opvolgen en ouder onderzoek snel gedateerd aanvoelt. Tot nu toe blijft het artikel van David Newbury, geschreven in 2005, een must read voor eenieder die zich wenst te verdiepen in deze materie.37

Het heeft vrij lang geduurd alvorens academici de post-genocide regering onder de loep namen. De impact van het regime van het RPF en Kagame heeft nochtans een niet te onderschatten impact gehad. Maar, zoals verderop zal blijken (zie 8.1.3 en 8.2.2), is het zeer moeilijk om het bewind dat Rwanda terug stabiel en relatief welvarend heeft gemaakt kritisch te bespreken. Om te beginnen zijn er de restricties die op onderzoeks-visa worden gelegd. Bovendien is binnen Rwanda de rol van het regime een zodanig gevoelig onderwerp dat iedere academicus of journalist het moeilijk zal hebben om respondenten te vinden. Gesprekken over de postgenocide regering die niet de lijn van de regering volgen zijn vrijwel onmogelijk. Als ze dan toch zouden plaatsvinden is het deontologisch onverantwoord om de identiteit van de respondent of de context van het gesprek weer te geven zonder inachtneming van de nodige voorzorgsmaatregelen.38 Eenmaal de resultaten gepubliceerd zijn zal een

36 Steflja, Izabela. “Towards a regional solution for Rwanda’s returning refugees.” The Africa Portal: Backgrounder, no. 45: 1-8 (2012), p 1. 37 Newbury, David. “Returning Refugees; Four Historical Patterns of “Coming Home” to Rwanda.” Comparative Studies in Society and History 47, no. 2: 252-285 (2005). 38 Dit is mijn persoonlijke mening, na een bezoek aan Rwanda in oktober en 2013 en gespreken met onderzoekers van Rwanda in Tanzania, Burundi en België viel op hoe belangrijk dit is. Vooral journalisten met een beperkte kennis van de Rwandese context en Kinyarwanda en de rol die tolken spelen bezondigen zich aan praktijken die de respondenten in een moeilijke positie achter laten of geven klakkeloos het discours van het regime weer. Met de media aandacht ten gevolge van de herdenkingsceremonie in April 2014 is dit voor de zoveelste keer duidelijk geworden. Zie Olivia Rutazibwa. ‘How to write about Rwanda’, MO* (18/04/2014). Laatst bekende locatie: http://www.mo.be/column/how-write-about-rwanda

25

onderzoeker vaak moeite ondervinden om het land terug te betreden. Het werk bij uitstek over Rwanda sinds de genocide en in betrekking tot de ideologie van het Kagame regime is dat van Johan Pottier: Re-Imagining Rwanda. Het is een basiswerk voor een ieder die de voorbije jaren met de regio is bezig geweest.39 Pottier schetst zeer duidelijk de kering in het officiële discours weer vanwege de Rwandese regering over de genocide én de crisissen die deze opvolgden. Hij geeft ook de implicaties weer die dit heeft gehad voor de nationale en de internationale politiek.

Binnen Rwanda zijn er ondertussen verschillende projecten opgezet – naast de Gacaca – die erop gericht zijn het verleden en de genocide te plaatsen en te verwerken. Sommige ervan, zoals het recente Ndi Umanyarwanda Program en de Ingando, zijn controversieel en toch is er over beiden weinig gekend. Ndi Umanyarwanda, vrij vertaal “ik ben Rwandees”, is een verzamelingsnaam voor verschillende verzoeningsprogramma’s doorheen het land. Er is echter ook al veel kritiek op gekomen vooral vanuit het buitenland. In zijn verklaring aan de Rwandese krant The New Times legde de eerste minister Pierre Habumuremyi het concept achter het programma uit:

“The programme is inspired by the desire to build a strong, united society after it was torn apart during the 1994 Genocide against the Tutsi. No Rwandan gets loans, fertilisers, scholarship or medical insurance based on being Hutu, Tutsi or Twa. Rwandan identity prevails above any other. Seeking the truth, expressing the remorse for what happened during the Genocide, encouraging apologies and forgiveness and taking measures to ensure that what happened never happens again are the foundation of Ndi Umunyarwanda programme”.40

Wat hier opvalt is de nadruk op verontschuldigingen en vergiffenis – iets wat overigens in de hele herdenking rond de genocide vaak terugkomt – wat volgens sommige commentatoren

Voor een goede analyse van hoe onderzoek te doen in Rwanda zie: Ingelaere, Bert. “Learning “To Be” Kinyarwanda. Reflections on fieldwork, method and data in the study of Rwanda’s transition.” Working Paper 2013.13, 65 p. 39 Pottier, Johan. Re-Imaging Rwanda: Conflict, Survival and Disinformation in the Late Twentieth Century (Cambridge: Cambridge University Press, 2002), 251 p. 40 Eugene Kwibuka. ‘What does ‘Ndi Umunyarwanda’ mean to you?’, The New Times (03/12/2013). Laatst bekende locatie: http://www.newtimes.co.rw/news/index.php?i=15560&a=72610.

26

een hoge druk zou leggen op de Hutu’s in Rwanda om de verantwoordelijkheid te nemen voor daden die zij niet hebben gepleegd. Dit project is nog recent en vrij onbekend en nog niet voldoende onderzocht. De Ingando – of solidariteitskampen – bestaan al een stuk langer. Deze kampen werden opgezet vlak na de genocide om verschillende Rwandese burgers zoals studenten, ex-soldaten, rechters, politici, terugkerende vluchtelingen, vrijgelaten genocidaires – of zelfs prostituees – op te leiden en te rehabiliteren in de samenleving. Er is weinig geweten wat de impact is van deze en andere. Over de Ingando is ondertussen wel wat onderzoek gebeurt maar er blijft toch veel niet geweten.41 Ook onderwijs – en dan vooral geschiedenisonderwijs – is ook een van die zeer gecontesteerde zaken in postgenocide Rwanda, voor meer informatie over de politiek rond geschiedenisonderwijs is Susanne Buckley-Zistel is de voornaamste auteur die al redelijk wat rond het onderwerp heeft gepubliceerd.42 Haar werk gebruikt het geschiedenisonderwijs als een illustratie van de strategieën die de postgenocide regering hanteert om co-existentie in de hand te werken en het Rwandese verleden in een bepaald – voor hen gunstig – narratief te gieten.

Deze thesis bevindt zich binnen dit postgenocide onderzoeksveld. Veel van de hierboven aangehaalde literatuur komt bijgevolg nog vaak terug. In het hierna volgende deel gaan we in op de theorie en die verder zullen hanteren.

41 Zie Mgbako, Chi. “Ingando Solidarity Camps: Reconciliation and Political Indoctrination in Post-Genocide Rwanda.” Harvard Human Rights Journal 18, 201-224 (2005). En Purdekova, Andrea. “Rwanda’s Ingando camps: liminality and the reproduction of power.” RSC working paper series 80, 1-49 (2011). 42 Buckley-Zistel, Susanne. “Nation, narration, unification? The politics of history teaching after the Rwandan genocide.” Journal of Genocide Research 11, no. 1: 31-53 (2009). En Buckley-Zistel, Susanne. “Transitional Justice, National Memory and History Teaching in Rwanda.” Paper gepresenteerd op ECAS 2011- 4th European Conference on African Studies, Uppsala, 15-18 Juni 2011.

27

Theoretisch kader: wat moeten we met het verleden?

“Historical knowledge is in its nature a) provisional and incomplete (but not therefore untrue), b) selective (but not therefore untrue), c) limited and defined by the questions proposed tot the evidence (and the concepts informing those questions) and hence only “true” within the field so defined”.43

Hoofdstuk 7 Inleiding: de waarheden uit het verleden

Het citaat hierboven van E.P. Thompson staat hier niet zonder reden: historical logic, zoals omschreven door Thompson, als een methode met een hoge epistemologische waarde, is dé basis voor de ontwikkeling van het theoretisch kader van deze thesis. De geschiedenis van Rwanda is constant in revisie of het onderwerp van debat. Het schrijven en herschrijven van het Rwandese verleden door groepen met bepaalde politieke belangen, of dit nu uit slechte wil is of uit een gebrek aan inzicht voort komt, ligt mede aan de basis van zowel symbolisch of feitelijk geweld. De verschillende versies van geschiedenis die circuleren scheppen het kader waarbinnen groepen, of individuen, aanspraak kunnen maken op politieke participatie, gezag of (in de casus die hier verder wordt onderzocht) juridische verantwoordelijkheid. Met zijn historical logic reikt Thompson de historicus een methode aan waarmee hij een verwrongen of kortzichtig historische narratief kan aankaarten zonder daarom de feiten, die in deze versies van het verleden worden aangehaald te negeren. Historical logic bestaat uit een constante dialoog tussen concept en bewijs. In dit dialogische proces worden de hypothesen van de historicus telkens opnieuw en opnieuw getoetst aan het empirisch bekomen materiaal, de bronnen. De kennis die hieruit voort komt is altijd provisioneel, selectief, maar daarom niet

43 Thompson, E.P. The poverty of theory and other essays (London: Merlin press, 1995), 53.

28

onwaar. In het geval van de studie over de Rwandese genocide is dit concept van groot belang. Indien de vragen of hypothesen die historici, politici of rechters aan de bronnen toetsen de kennis die daaruit voortkomt zodanig sterk beïnvloeden dan moeten deze vragen uitermate adequaat zijn. Thompson beweert niet dat de vragen objectief in de natuurwetenschappelijk zin moeten zijn.. Maar door het gebruik en het testen van de historical logic moet het mogelijk zijn om de motieven die aan de basis van de vraagstelling liggen bloot te leggen. Als er, om wat voor reden ook, aan de bronnen conceptueel inadequate vragen worden gesteld of als bepaalde bronnen en bewijzen achteruit worden geschoven, laat het toepassen van de historical logic dit naar boven komen. In het geval van de Rwandese genocide kunnen beiden zich voordoen: één door het stellen van problematische vragen en twee door het opzijleggen van bepaalde bewijzen of feiten. Dit is niet uitzonderlijk en zeker in onderzoek naar menselijke drama’s van deze aard moeilijk te vermijden. In de casus Rwanda moeten we al snel het geloof in één echte, ware, geschiedenis laten varen. Integendeel, het is de misvatting dat deze ene objectieve geschiedenis bestaat die verantwoordelijk is voor een groot deel van het conflict, zie bijvoorbeeld het blinde vertrouwen in de ‘Hamitische Hypothese’. Dit is een blijvend aandachtspunt sinds de genocide want waar criminele schuld moet worden vastgesteld, natiestaten moeten worden heropgebouwd en een sociale orde moet worden gerehabiliteerd is het niet ondenkbaar dat andere motieven dan pure epistemologie circuleren. Ook historici, advocaten en rechters kunnen hier moeilijk los van staan. De twee narratieven over Rwanda die daaruit zijn gegroeid zijn een direct gevolg van de zoektocht naar de legitimatie van politieke autoriteit. Ook al blijft de opeenvolging van historische evenementen dezelfde, en zijn deze ‘waar’ op zichzelf, het is de interpretatie van deze chronicle of events die de verschillende historische narratieven doet ontstaan.44

Hierna volgt de bespreking van het theoretische kader dat de basis vormt voor dit onderzoek. Aan de hand van de theorie over wetenschap, geschiedenis en tijd, volgt een bespreking van de historische narratieven die het debat over het Rwandese verleden domineren. Het zijn de weberiaanse ‘idealtypus’ die historici en rechtsgeleerden (net als journalisten en politici) proberen te navigeren in de zoektocht naar een beter begrip van wat er is gebeurd - voor

44 Eltringham, Nigel. Accounting For Horror: Post-Genocide Debates in Rwanda (Londen: Pluto Press, 2004),152. Hij ontleent de term chronicle of events dan weer van Hayden White: White, Hayden. Metahistory: The Historical Imagination in Nineteenth Century Europe (Baltimore: Johns Hopkins University Press, 1973), 448 p.

29

historici – of in het oplossen van de individuele schuldvraag – voor advocaten en rechters. Vervolgens volgt een bespreking van hoe, volgens de literatuur, deze twee dominante versies van het Rwandese verleden zich verhouden met het recht. Afsluitend volgt een bespreking van het gebruikte bronnenmateriaal.

30

Hoofdstuk 8 De twee versies van het Rwandese verleden: de Historikerstreit over de betekenis van etniciteit.

“Historical narratives remain the main recourse by which actors conceptualise social distinction in Rwanda … the belief [is] that in describing ethnicity’s past ‘reality’ is to describe its current ‘actualité’”.45

Er circuleren verschillende versies van het Rwandese verleden. Deze gaan met elkaar het debat aan in de nationale en de internationale politiek, de media en in de rechtszaal. Wat nog meer is, is deze geschiedenis is geen verleden in de strikte zin van het woord. Het verleden is aanwezig in het heden, zoals in Rwanda de doden niet doodgaan maar daar blijven waar ze stierven om de levenden te plagen (de abazimu of, vrij vertaald, de levende doden), zo ook is het Rwandese verleden geen afgesloten hoofdstuk maar een zeer reëel deel van de huidige actualiteit. Hierna volgt een bespreking van hoe deze versies van het Rwandese verleden gestructureerd zijn, waar zij gelijkenissen vertonen, waar zij verschillen en welke de implicaties zijn. Het is zeer belangrijk om te weten dat het ‘ideaaltypen’ zijn in de zin van Weber: het zijn analytische instrumenten geabstraheerd uit de realiteit maar niet bestaand in diezelfde realiteit in zijn puurste vorm. Ook is dit geen bespreking van individuele getuigenissen van overlevenden: noch van rescapés (overlevenden van de genocide zelf) noch van Hutu’s die slachtoffer werden van de aanvallen van het leger van Kagame in Oost-Congo. Bijna iedere Rwandese familie heeft slachtoffers in zijn rangen en academici moeten dit voor ogen houden in hun analyse en in het gebruik van theorie.

45 Eltringham, Nigel. Accounting For Horror, 5.

31

8.1 Een Rwandees paradigma

De verschillende lezingen van het Rwandese verleden hebben een aantal kenmerken die dezelfde zijn ondanks de achterliggende politieke of sociale motivatie. Sinds de genocide is (bijna) iedere bijdrage geïnspireerd door diezelfde genocide. De Rwandese geschiedenis is in die zin een zoektocht in het verleden naar het beginpunt van een historisch proces van opbouwende etnische problemen dat onvermijdelijk culmineert in april 1994 met de dood van honderdduizenden Tutsi’s en gematigde Hutu’s. De genocide wordt zodoende de telos van een veel eerder in gang gezet proces. Dit impliceert een zeer uitgesproken narrativisme vanwege zij die deze chronicle of events beschrijven. Beide partijen in het debat hebben echter een heel verschillende interpretatie over de betekenis van de groepen Tutsi, Hutu, Twa en etniciteit in dit Rwandese verleden en geven bijgevolg een fundamenteel verschillende invulling aan de ‘events’ zelf. Dit heeft vergaande politieke en juridische implicaties.

Daarenboven is het Rwandese verleden een heel belangrijk deel van het heden: de politieke legitimiteit van het regime van president steunt voor een groot deel op de visie dat zij de ‘bevrijders van Rwanda’ waren en een einde aan de genocide hebben gebracht. Aan de andere zijde van het spectrum staat het discours van Hutu-extremisten. Zij zien datzelfde offensief van het RPA (Rwandan Patriotic Army, de militaire vleugel van het RPF) als de verovering van Rwanda door buitenlandse kolonisators, een gebeuren waar de anti-Tutsi propaganda voor en tijdens de genocide voor waarschuwde. Zij typeren de aanvallen van het RPA in de vluchtelingenkampen in Oost-Congo (toen nog Zaïre) tijdens de nasleep van de genocide als een ‘tweede genocide’. De bevolking van die vluchtelingenkampen bestond voor het overgrote deel uit ontheemde Hutu’s, het was een mengeling van gewone burgers op de vlucht voor geweld en génocidaires in een poging om op te gaan in de mensenmassa. Ongeveer tweehonderdduizend mensen lieten tijdens deze aanvallen het leven. Het RPF typeert op zijn beurt deze aanval als een essentiële terugslag op extreme Hutu-fracties die de regio mogelijks zouden destabiliseren. Tot op vandaag werden deze aanvallen, die zeker als een oorlogsmisdaad kunnen gekwalificeerd worden, niet officieel onderzocht en zijn ze grotendeels onbestraft gebleven. Dit alles om te illustreren hoe dezelfde feiten een totaal andere geschiedenis constitueren afhankelijk van de motivatie van de schrijver (en de lezer of consument) en de daaruit voortkomende interpretatie.

32

8.1.1 Historicisme en teleologie

“Les Rwandais ils prennent leur histoire, je veux dire leur passé, comme ci c’etait prepare que c’est devrait absolument aboutir au genocide et je ne suis pas d’accord. Le genocide fait parti de l’histoire mais l’histoire ne devrait pas absolument aboutir au genocide”.46

Het historicisme in de lezing van Rwandese geschiedenis structureert het verleden dusdanig dat de genocide van ongeveer 800.000 Tutsi en gematigde Hutu het onvermijdelijke resultaat, de telos, was van historische processen die veel eerder in gang waren gezet. De genocide wordt zodoende een vast moment in de tijd van waaruit men naar het verleden vertrekt om naar de wortels van het conflict te zoeken. Of, omgekeerd, men vertrekt vanuit de genocide en kijkt naar de toekomst om te zien wat een conflict van dien aard betekent voor een samenleving. Indien het mogelijk is om een minder historicistische aanpak te hanteren van de Rwandese geschiedenis zou deze een grote impact hebben op de polarisatie binnen het debat. In de regio van de Grote Meren is er al sprake van geweld, zowel voor als na de genocide. Er waren zelfs verschillende uitbarstingen van etnisch geweld binnen de Rwandese grenzen van zo ver terug als de post-onafhankelijke periode tot en met de aanloop van de genocide in de vroege jaren negentig. Na de genocide bleef dit verder bestaan met het geweld tegen de Hutu vluchtelingen in naburige landen. “The Rwandese genocide has been both a product and a further cause of an enormous African crisis: it’s very occurrence was a symptom, its nontreatment spread the disease”.47 Het weerleggen van het exceptionalisme van de Rwandese genocide is een cruciale factor om tot een beter begrip te komen van de Rwandese geschiedenis.

Het is mogelijk om het historicisme en de teleologische structuur te verlaten en dit zonder afbreuk te doen aan het belang van de genocide. Dit laat toe om een link te leggen met de geglobaliseerde economische en politieke structuren, bijvoorbeeld met de handel in waardevolle grondstoffen zoals kobalt.48 Maar het maakt nog meer mogelijk. Het laat toe de

46 Vanagt, Sarah. After Years of Walking. België: Balthasar, 2003. 47 Prunier, Gerard. From Genocide to Continental War (Londen, Hurst & Co., 2009), XXXI. 48 Harrow, Kenneth “‘Un train peut en cacher un autre’: Narrating the Rwandan Genocide and Hotel Rwanda”, in: Research in African Literatures 36, no.4: 223-227 (2005), 227

33

verschillende Rwandese narratieven, waar men naar een beginpunt voor de historische dualiteit Hutu/Tutsi op zoek gaat, te weerleggen.

“The notion of an historical point of origin for the Tutsi-Hutu conflict, debated to death after the genocide, is linked to the belief that the events unfolded naturally, that is, not because of a political or economic reality, but because of the innate nature of the conflicting parties”49

Dit narrativisme geeft geen historische realiteit weer, het structureert detail en essentie om tot een historisch relaas te komen.50 Dit historisch verhaal creëert vervolgens tegelijk een politieke realiteit waarbinnen de historische ‘claims’ van bepaalde groepen gerechtvaardigd worden. In die zin zijn de gelijkenissen met de Hamitische hypothese groot, al steunt deze mythe op manifest verkeerde feiten. De lezingen van het Rwandese verleden verschillen in hun interpretatie van, en nadruk op, sommige ‘waargebeurde’ feiten. Beide narratieven gebruiken dezelfde formele restricties zoals gebeurtenissen en periodisering, duiden dezelfde keerpunten (of in dit geval de telos de genocide zelve) aan en hanteren hetzelfde geloof in absolute geschiedenis en dit in tegenstelling tot interpretatieve geschiedenis. Waarin beide narratieven verschillen is in de moraal die uit dat verleden wordt gehaald en in de gevolgen die dit heeft voor het heden én voor de toekomst.51

8.1.2 De diverse interpretaties van etniciteit: de essentie van de politieke motivatie

Hierboven zijn de gelijkenissen tussen de verschillende narratieven over het Rwandese verleden aangehaald, hierna volgt een bespreking van waarin de twee narratieven wezenlijk verschillen. Wat hierbij opvalt, en wat op het zelfde moment eigenlijk zeer logisch is, is dat (net als tijdens de genocide en al het voorgaande en opvolgende geweld) de essentie terug valt te brengen op de betekenis van etniciteit, waarmee niet bedoeld wordt, of wat ook niet gelijk is aan hét ‘Hutu’ of ‘Tutsi’ perspectief: “[i]n other words, there is no empirical correspondence between ethno-racial identity (irrespective of the degree of self-ascription)

49 Harrow, “‘Un train peut en cacher un autre’”, 227. 50 Ankersmith, Frank Rudolf. “Twee vormen van narrativisme.” Tijdschrift voor Filosofie 50, no. 1: 40-81 (1988), 40. 51 Eltringham. Accounting, 158-161.

34

and the content of historical narratives”.52 In gedachte houdend dat het hier ideaaltypes betreft om een analyse te vergemakkelijken, komen beide narratieven veeleer overeen met enerzijds het geschiedenisdiscours binnen Rwanda en een groot deel van de internationale gemeenschap en anderzijds fracties van de Rwandese diaspora die het Hutu-nationalisme genegen zijn (of ook bijvoorbeeld het Hutu-nationalisme van voor de genocide).

Het narratief dat binnen Rwanda gedoceerd en gehandhaafd wordt beschouwt etniciteit als een artificiële constructie, opgelegd vanuit de koloniale autoriteiten om het land te besturen via indirect rule. De Tutsi en de Hutu zijn op die manier slachtoffer van een divisionistische politiek van een buitenlandse overheid. Dit narratief volgt een sociaal-constructivistische lezing van etniciteit en wordt hierna beschreven als het sociaal-constructivistische narratief. Het andere narratief lijkt zeer goed op de propaganda van de ‘Hutu Power’ beweging en verspreid door de extremistische radio RTLM (Radio Télévision Libre des Mille Collines) en door kranten zoals Kangura (publiceerde Les 10 commandements du Muhutu een paar jaar voor de genocide, Figuur 1). De Hutu’s zijn hierin het slachtoffer van de koloniale overheersing vanwege zowel de Belgische autoriteiten als de Tutsi-elite. De Tutsi’s zijn afkomstig uit een andere regio en de twee groepen zijn fundamenteel verschillend. Dit narratief volgt een essentialistische lezing van etniciteit en wordt hierna aangeduid als het essentialistische narratief.

Figuur 1: Heleen Debeuckelaere. Les 10 Commandements du Muhutu. Oktober 14 2013, Kigali. Gefotografeerd in Kigali Genocide Memorial Centre. ©Heleen Debeuckelaere

52 Eltringham. Accounting, 163.

35

8.1.3 Het verleden in het heden

“Ntibishoboka kwibagirwa ibyabaye.

Ariko kandi kwibuka ni umutwaro urumereye.”

“It is impossible for us to forget the past.

It is also extremely painful to remember.”53

“De doden zijn in Rwanda niet dood. Ze worden abazimu. Ze keren terug naar de plaats waar ze geleefd hebben. Ze brengen onrust, ze spoken, ze willen de levenden hinderen. Ze beletten dat de grond afkoelt”.54

Ten tijde van dit schrijven vindt in Rwanda en in verschillende andere landen de herdenking van 20 jaar genocide plaats. ‘Kwibuka20’ is voor iedereen die de regio een beetje volgt een zeer aanwezige en goed georganiseerde organisatie met een actieve online en offline gemeenschap.55 De jaarlijkse herdenking doorheen Rwanda duurt honderd dagen en heeft een groot maatschappelijk en sociaal belang in het land. De herdenkingsceremonie zelf trekt iedere keer staatshoofden en hoogwaardigheidsbekleders vanuit de hele wereld naar Kigali, wat soms ook wel tot confrontaties leidt tussen de Rwandese regering en de regering van bijvoorbeeld Frankrijk en België.

Naast de jaarlijkse herdenkingen in april zijn er doorheen Rwanda verschillende herdenkingssites: soms met of soms zonder museum, soms goed of soms slecht onderhouden maar bijna allemaal de site van één of meerdere massagraven. Iedere site van belang herbergt tienduizenden skeletten en tot vandaag worden er nog lichamen bijgezet telkens er nieuwe slachtoffers worden gevonden. In verschillende herdenkingssites, zoals Nyamata en Ntarama (beiden ongeveer vijfentwintig kilometer van Kigali, zie Figuur 2) kan men in deze crypten afdalen. Dit wordt door de gidsen zelfs aangemoedigd. De skeletten zijn er voor het overgrote deel gegroepeerd volgens lichaamsdeel en gestockeerd in metershoge rekken. Ze liggen niet achter glas en zijn dicht op elkaar gestapeld. Slechts een heel klein deel van de slachtoffers ligt in doodskisten. Voor de bezoekers is dit dikwijls een hartverscheurende en choquerende

53 Plakkaat “Kwibuka” of “Memory” in het Kigali Genocide Memorial te Kigali, Rwanda. 54 Peeters, Koen. Duizend heuvels (Antwerpen: De Bezige Bij, 2012), 156. 55 Voor meer informatie, raadpleeg http://www.kwibuka.rw/

36

ervaring. Murambi Genocide Memorial, niet ver van Huye (het vroegere Butare), gaat nog een stap verder. De lijken in deze massagraven zijn door de hitte en de samenstelling van de grond gemummificeerd in de houding en in de expressies op het moment van hun dood (zie Figuur 3). Na een rondleiding door het museum wordt de bezoeker door een gids naar de klaslokalen van deze vroegere school geleid. Lokaal na lokaal is er gevuld met de mummies van mensen die in Murambi aan hun einde kwamen. Twee lokalen zijn gevuld met de lijken van jonge kinderen en baby’s, twee andere zijn dan weer gevuld met exclusief vrouwen, sommige van hen duidelijk net voor hun dood verkracht. Het is niet zeker hoeveel mensen gestorven zijn op de heuvels van Murambi, wel is geweten dat om en bij de 65.000 mensen er in eerste instantie bescherming hadden opgezocht. De Murambi site is er niet voor de gemakkelijk te choqueren bezoeker, integendeel. Er is dan ook redelijk wat kritiek geweest op de manier waarop de Rwandese instanties (in samenwerking met Britse NGO Aegis trust) de herdenking hebben opgezet. De opening van de massagraven van Murambi in 1996 markeert het begin van de

“…‘shock and awe’ approach to memorialization at Murambi. At the time, then Minister of Education Joseph Nsengimana put it thus, “We are refusing to bury our dead. Some people say the genocide never took place here, they say we exaggerate. These corpses will stay in this school as a testimony to the genocide.” Or, as Tito Rutaremara put it, “The genocide must live on.””.56

Murambi en de andere herdenkingssites in Rwanda, of de jaarlijkse ceremonie, allen zijn ze tastbare voorbeelden van een specifieke herdenkingscultuur. De herdenking van de genocide binnen Rwanda wordt door de staat strikt gecontroleerd. Hij hanteert hierbij het sociaal- constructivistische narratief en zet dit om in politieke macht door dit verleden te instrumentaliseren in het heden.

56 Jens Meierhenrich. ‘Through a Glass Darkly, Genocide Memorials in Rwanda 1994- present: Murambi’ Laatst bekende locatie: http://genocidememorials.cga.harvard.edu/murambi.html

37

Figuur 2: Heleen Debeuckelaere. Nyamata Genocide Memorial Site. Oktober 16 2013, Nyamata. Nyamata Genocide Memorial is gelegen op zo een 35 kilometer ten zuiden van Kigali in het Bugasera district. De kerk diende den tijde van de genocide als een veilige verzamelplaats voor Tutsi die op de vlucht waren voor het geweld. Op 10 april 1994 viel de Interhamwe de kerk aan, bij deze aanval lieten ongeveer 10.000 mensen het leven. De kerk is gevuld met de kleren van de slachtoffers en op het altaar staan enkele persoonlijke attributen zoals juwelen, foto’s en identiteitskaarten. In de crypte beneden, waar deze foto is genomen, liggen de schedels van nog meer slachtoffers. ©Heleen Debeuckelaere

Figuur 3: Emmanuel Cattier. Murambi Genocide Memorial Centre. Juli 2001. Murambi.

38

“Public remembrance is typically a means for national elites to cultivate a shared understanding of the past and to construct political legitimacy; in Rwanda the rulling party, the Rwandan Patriotic Front (RPF) seeks to employ it to this end”.57

De herdenking van de genocide is maar één van de strategieën die de Rwandese overheden hanteren om cohesie, unificatie en politieke macht te promoten. Zo criminaliseren ze het zowel ‘divisionisme’ en het promoten van ‘genocide ideologie’ zodra iets niet de pure sociaal- constructivistische narratieven volgt. Naast het herdenken in Rwanda staat ook het vergeten. In het sociaal-constructivistische narratief is er geen ruimte om te praten over wat de breuk juist was tussen de bevolkingsgroepen. “…in [this] notion of chosen amnesia a traumatic event is deliberately excluded from the discourse in order to prevent a sense of closure…”.58 Ook is doorheen de jaren de herdenking van de genocide steeds sterker beginnen inzoomen enkel op de Tutsi-slachtoffers van de genocide. Er is geen ruimte binnen de officiële herdenking voor de Hutu-slachtoffers van de Interhamwe. Er is zeker geen ruimte voor de herdenking van de slachtoffers uit de vluchtelingenkampen in Oost-Congo. Om een sociaal- constructivistische visie te onderhouden, om sociale cohesie vol te houden in een samenleving waar iedereen of slachtoffer of dader is, moeten mensen ook vergeten wat net de oorzaak van de genocide was. Deze ‘chosen amnesia’ staat naast een geloof in één objectieve Rwandese geschiedenis die consequent herhaald moet worden om een herhaling van het verleden te vermijden.59 De oorzaak van de genocide, de diepgewortelde etnische opdeling wordt gereduceerd tot een vergeten detail in een historisch relaas.

57 Ibreck, Rachel. “The politics of mourning: Survivors contributions to memorials in post- genocide Rwanda.” Memory Studies 330, no. 3: 330-343 (2010), 330. Ook al is herdenking in Rwanda een staatsaangelegenheid, de paper van Ibreck toont aan dat er wel degelijk sprake is van agency vanwege de Rwandese burgers in de herdenking van de genocide. Overlevenden van de genocide participeren actief aan de herdenkingsstrategieën van de staat en vaak vallen hun collectieve verwerkingsstrategieën niet binnen de officiële lijn. Daar waar overlevenden herdenken om te rouwen en de doden te eren, doet de staat het om hun politiek te legitimeren. 58 Buckley-Zistel, Suzsanne. “Remembering to Forget: Chosen Amnesia as a Strategy for Local Coexistence in Post-Genocide Rwanda.” Africa: The Journal of the International Africa Institute 76, no. 2: 131-150 (2006), 134. 59 Buckley-Zistel. “Remembering to Forget.”, 131-150.

39

De focus op de stoffelijk overschotten door het openhouden en exposeren van de massagraven en de weigering om de doden te begraven dient een politieke missie vanwege de Rwandese overheden. De herdenking “… is neither plural, nor openly contested” en voorziet in de behoefte van het Rwandese regime om negationisten of criticasters een stap voor te blijven, alsook om de sociale cohesie sterk te houden.60 Berber Bevernage en Koen Aerts gebruiken in hun analyse van de relatie met de doden bij de Madres de Plaza de Mayo in Argentinië en de Vlaamse Nationalisten in België François Hartogs ‘Historiciteitsregimes’ om aan te tonen hoe een specifieke relatie met de herdenking van de doden een specifiek relatie met tijd en vervolgens de politiek van de tijd aan toont.61 Historiciteitsregimes verklaren hoe samenlevingen zich verhouden tot tijd, met name tot het verleden, het heden en de toekomst. Bijvoorbeeld het dominante regime vandaag is dat van het Westen: getypeerd door een focus op het heden. Ten tijde van het ancien régime, tot aan de Franse Revolutie, lag diezelfde focus op het verleden. Geschiedenis werd beschouwd als dé leermeester voor de toekomst. Vanaf de Franse Revolutie tot aan de val van de Berlijnse muur was het geloof in de toekomst en in de vooruitgang de dominante tendens. Een dominant historiciteitsregime is echter niet de enige manier waarop mensen zich verhouden tot de tijd. Bevernage en Aerts stellen dat de Madres en de Vlaamse nationalisten, door zich anders te verhouden tot het verleden dan het huidige ‘presentisme’, er in slagen om een ‘burdened past’ in het heden te houden en er zo effectief een ‘haunting past’ van te maken. Nergens is dit zo duidelijk als in hoe culturen rouwen en omgaan met hun doden, zeker als deze voortkomen uit gewelddadig conflict. Het verleden kan op twee manieren worden ervaren: een ‘irreversible past’ wijst op wat is geweest (having-been, avoir-été) en een vluchtig, altijd verdwijnend verleden. Dit is hoe het presentisme vandaag het verleden plaatst, binnen een streng lineair schema. Daartegenover staat een ‘irrevocable past’, deze is vast, aanwezig in het heden (having done/ having been done to) en de afstand wordt niet (zoals bij het irreversibele verleden) groter naarmate de tijd voorbijgaat. Zowel de Madres als de Vlaamse radicaal Nationalisten slagen er in om het verleden ‘irrevocable’ te maken door hun rouw -en dodenherdenking – of in het geval van de Madres, de weigering om de desaparecidos als dood te aanvaarden – en via “…the ritual

60 Ibreck.“The politics of mourning.”, 330. 61 De volgende paragraaf is gebaseerd op: Aerts, Koen, en Berber Bevernage. “Haunting pasts: time and historicity as constructed by the Argentine Madres de Plaza de Mayo and radical Flemish nationalist.” Social History 34, no. 4: 391-408 (2009).

40

staging of the dead…” het een politiek sterk geïnstrumentaliseerd verleden te maken. Dit gebeurt allemaal in oppositie tot dominante historiciteitsregimes die het verleden proberen af te sluiten via amnesie, waarheidscommissies, herstelbetalingen of retributieve gerechtigheid.

Wat Rwanda betreft staat de herdenking van de genocide en een deel van diens slachtoffers staan centraal in het beleid van de regering. Er kan dus niet gesproken worden van een historiciteitsregime in oppositie, maar wel van een ‘top-down’ constructie vanwege de machthebbende van een ‘irrevocable’ verleden. Het bestaat uit de samenhang van enerzijds een ‘chosen amnesia’ om niet alle slachtoffers van het geweld in 1994 te herdenken of om het niet te hebben over de etnische kloof die er centraal eraan is. Anderzijds een sterk genarrativiseerd verleden dat heel erg aanwezig is in het heden, in die mate dat het Rwandese heden het verleden politiek instrumentaliseert (het heden creëert het verleden) wat op zijn beurt dan weer het heden en de toekomst informeert (het verleden creëert het heden en de toekomst). De weigering om de stoffelijke overschotten van tienduizenden slachtoffers te begraven, de enscenering van de dood in herdenkingssites doorheen het hele land, het letterlijk en figuurlijk open houden van de massagraven en de focus op ‘dark tourism’ zijn allemaal manifestaties van dit systeem. Zo slaagt men erin om een pijnlijk verleden in een liminale en contemporaine staat te houden, het kan niet afgesloten worden. De focus op het verleden is nog eens zo opvallend in een land zoals Rwanda dat op economische vlak juist zeer duidelijk snel vooruitgang wilt boeken. Dit vaak ten koste van de culturele en de sociale organisatie.

Wat er gebeurt als deze herdenking gecontesteerd wordt, is recent nog maar duidelijk geworden met de verdwijning en arrestatie van populaire gospelzanger Kizito Mihigo. Mihigo, die al jaren op goede voet stond met het regime en een centrale figuur was in de herdenkingen van de voorbije jaren, bracht begin april een nieuw lied uitgebracht. Igisobanuro cy'urupfu (vrij vertaald ‘de betekenis van de dood’) roept in niet al te bedekte termen op tot een universele herdenking van de doden, dus niet beperkt tot enkel de slachtoffers van de genocide. In het tien minuten lange nummer bekritiseert Kizito Mihigo de officiële herdenking Kwibuka20 en het Ndi Umunyarwanda programma.62 De reactie binnen

62 “Kizito Mihigo – Igisobanuro Cy’urupfu (English Subtitles)” Youtube video, 10:31. Posted door “RDI – Rwanda Rwiza”, 15 April, 2014. Laatst bekende locatie: https://www.youtube.com/watch?v=WcGC3eFuDAc. De verschillende versies van dit

41

Rwanda, op het internet en via de sociale media was overweldigend. Niet veel later werd het lied verboden en van het internet gehaald. Kizito was ondertussen samen met radiojournalist Cassien Ntamuhanga nergens te vinden. Ongeveer tien dagen na hun verdwijning verklaarden de autoriteiten beiden samen met andere medeplichtigen in hechtenis te houden maar de politie wou niet vrijgeven hoe lang ze al gearresteerd waren. De gearresteerden werden beschuldigd van banden te hebben met het RNC (Rwanda National Congress), een oppositie partij in ballingschap, en met het FDLR (Forces Démocratique de Libération du Rwanda), een Hutu-militie in Oost-Congo die de omverwerping van Kagame wenst, en van terrorisme. Kizito bekent participatie aan een plan van het FDLR voor de omverwerping van het regime in Kigali maar ondanks pogingen van het regime om het verhaal te controleren is de scepsis groot. Aangezien niet geweten is voor hoe lang de muzikant en de journalist in hechtenis waren, is het niet onmogelijk dat de twee onder dwang bekentenissen hebben afgelegd. Ten tijde van dit schrijven verblijven de twee nog steeds in de gevangenis.

Het essentialistische discours over het Rwandese verleden heeft niet in dezelfde mate een focus op herdenking en de doden. De Hutuextremisten, die de voornaamste aanhangers zijn van deze visie, hebben geen toegang tot dezelfde middelen als het regime in Rwanda en zijn meestal verspreid in de Rwandese diaspora. Het is veel moeilijker te onderzoeken hoe deze zich verhouden tot het historiciteitsregime van de regering aangezien zij zich momenteel in de verdediging bevinden. In de eerste jaren werd de genocide ontkend (dit verklaart deels de focus van de regering op het herdenken en aanwezig maken van de doden). Momenteel is de meest voorkomende argumentatie dat als er herdenkingen zijn, deze inclusief moeten zijn. Dit is trouwens iets dat ook binnen Rwanda en door internationale commentatoren wordt gezegd maar, zoals in de casus van Kizito Mihigo, niet door het regime wordt geaccepteerd. Het essentialistische narratief was tijdens begin de jaren negentig zeer effectief om het verleden tot deel van het heden te maken. Via radiozenders (RTLM), kranten en andere publicaties (zoals Karunga) en door populaire zangers zoals Simon Bikindi werd een narratief over het Rwandese verleden verspreid waarin Hutu’s werden geportretteerd als een volk onder de duim gehouden door de allochtone Tutsi. Het is geen toeval dat een van de meest prominente historici van post-koloniaal Rwanda, Ferdinand Nahimana, een spilfiguur was bij de creatie en de verspreiding van dit discours. Voor zij die zoeken zijn er verschillende blogs en

nummer worden meestal snel van Youtube gehaald. Echter, meestal verschijnt er vrij snel een nieuwe versie. Niet langer online.

42

websites gewijd aan Nahimana en de liederen van Simon Bikindi zijn vlot te vinden (en veel bekeken) op videoplatformen zoals Youtube.63

63 Evenwel blijven deze sites en deze video’s nooit lang op dezelfde plaats. Daarom vermeld ik deze hier niet.

43

8.2 Twee verhalen over Rwanda

“The Belgians introduced a belief that a ‘true’, single history was attainable, and the Rwandese political class have continued to evoke a past that they believe is ‘fair and impartial’(Malkki 1995: 73). The problem remains that although Rwanda may indeed have one past, there are multiple histories”.64

Nu er een Rwandees paradigma is omschreven waarbinnen twee visies op het Rwandees verleden zich bevinden volgt nu een beschrijving van wat deze twee narratieven exact inhouden. Na een beschrijving van de algemene inhoud van deze narratieven volgt een beschrijving van hun versie van het Rwandese verleden. Aan de hand van de interviews door Nigel Eltringham die hij gebruikt in zijn boek Accounting For Horror, aan de hand van de ‘Hutu Power’ propaganda, van andere secundaire literatuur en uit de eigen ervaring, volgt een bespreking en een interpretatie van een aantal ‘sleutelmomenten’ in het Rwandese verleden. Nogmaals, dit zijn geen onveranderlijke en universele narratieven, individuen of groepen zullen vaak afwijken van wat hieronder wordt geschetst. Hoe dan ook, het blijkt dat historici het in het verleden niet altijd even gemakkelijk hadden om flexibel tussen de twee narratieven te bewegen. De Historikerstreit over Rwanda is, zoals hierboven beschreven, beladen met de geest van honderdduizenden doden. Voor een historicus, sociaal wetenschapper, rechter, advocaat of een burger werpen de doden een lange schaduw.

64 Eltringham. Accounting, 151.

44

8.2.1 Essentialisme

“Jewe nanga abahutu.

Abahutu banka ubwoko bwabo.

Bagakunda ubwoko bwokuba abahutu abatutsi.”

“Ik haat de Hutu’s.

De Hutu’s die niet van hun etniciteit houden.

De Hutu’s die liever Hutu Tutsi zouden zijn”.65

Dit narratief vertrekt vanuit het principe dat de Bahutu, de Batutsi en de Batwa drie compleet en radicaal verschillende soorten mensen zijn: “…with different origins , different histories, and – this is where prejudice comes in – different moral and ethical features”.66 In essentie komt het neer op een herwerking van de Hamitische hypothese. Hutu’s waren de oorspronkelijke bewoners van Rwanda, nadien kwamen ook de Tutsi het land bevolken en onderwierpen de Hutu’s aan hun heerschappij. Hetzelfde discours werd gepropagandeerd in de aanloop tot de genocide door de Hutu Power beweging. Geschiedenis speelt al lang een belangrijke rol in Rwanda:

“It is the oeuvres of the three main ‘historians’ of the colonial period (Albert Pagès, Louis de Lacger and Alexis Kagame) that mark the introduction of the appeal to ‘history’ as a central component of Rwandan political discourse. It is the continuous acceptance, retiration, reinterpretation and refutation of these works that characterised the post-independence appeal to history. As Siboma observes: ‘In the wake of [Alexis] Kagame, all historians, whatever their ethnic origin or their political opinions, dressed up Rwanda’s history and turned it into a tool for political propaganda’ (1999:80)”.67

65 “BIKINDI SIMON – MBWIRE ABUMVA.” Youtube video, 14:41. Posted door “gointowin”, 28 September, 2010. Laatst bekende locatie: https://www.youtube.com/watch?v=oXOXeUKL-mc Vertaling door Patrick Ahishakiye. 66 Uvin, Peter. “Reading the Rwandan Genocide.” International Studies Review 3, no. 3: 75-99 (2001), 76. 67 Eltringham. Accounting, 151.

45

Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat een historicus aan de basis stond voor het herschrijven van de Rwandese verleden tot wat uiteindelijk in het Hutu Power discours zou resulteren. Ferdinand Nahimana werd geboren in Rwanda in 1950 en behaalde een doctoraat in de geschiedenis aan de Universiteit VII van Parijs. Zijn doctoraat werd indertijd (en nog steeds) beschouwd als een waardevolle en originele bijdrage aan de Rwandese geschiedenis en werd later gepubliceerd onder de titel ‘Le Rwanda: Emergence d’un Etat’ bij de Franse uitgeverij L’Harmattan.68 Niemand maakte gewag van een onderliggend Hutu-nationalistisch discours. Desondanks zou Nahimana uitgroeien tot de ideoloog van de genocide en de ‘Rwandese Goebbels’. Op 8 december 1990 werd Nahimana directeur van het ORINFOR (l’Office Rwandais de l’Information, het instituut verantwoordelijk voor de communicatie van de overheid naar de bevolking onder Habyarimana). Twee jaar later was hij een van de stichtende leden van haatradio RTLM.69 Na de genocide ontvluchte Nahimana Rwanda. In 1996 werd hij gearresteerd in Kameroen. Hij werd uiteindelijk uitgeleverd aan het ICTR en in 2000 ging de ondertussen befaamde ‘hate media trial’ van start. Nahimana, samen met Hassan Ngeze (lid van zowel RTLM en de redactie van Kangura) en Jean-Bosco Barayagwiza (lid van RTLM en adviseur voor Buitenlandse Zaken), pleitte onschuldig voor zeven inbeschuldigingstellingen maar werd veroordeeld voor alle zeven een tot levenslange opsluiting. Na beroep werden een aantal van de aanklachten verworpen, uiteindelijk zit hij momenteel een gevangenisstraf van dertig jaar uit in Mali. De initiële zware straf werd gemotiveerd door rechter Navanathem Pillay door te wijzen op de verhoogde verantwoordelijk die op de schouders van de historicus rust:

“Nahimana was a reputed academic and Professor of History at the National University of Rwanda. He was Director of the Rwandan Office of Information and Founder of the RTLM. He was fully aware of the power of words and used

68 Deguine, Hervé. Un idéologue dans le génocide rwandais: enquête sur Ferdinand Nahimana (Parijs: Mille et une nuits, 2010), 54. Nahimana, Ferdinand. Le Rwanda: emergence d’un etat (Parijs: L’Harmattan, 1993), 346 p. 69 De consensus is dat RTLM een van de drijvende krachten achter de genocide was. Zie Chrétien, Jean-Pierre. Rwanda: les médias du génocide (Parijs: Karthala Editions, 1995), 397 p.

46

radio, the communication means the most capable of reaching the greatest number of people, to spread hate and violence”.70

Er is echter redelijk wat discussie over de werkelijke rol en belang van Nahimana als ‘ideoloog van de genocide’. Hervé Deguine stelt in zijn boek over Nahimana zich vragen over de bijdragen van Nahimana aan de officiële Hutu Power ideologie.71 Volgens Deguine slaagde het OTP (Office of The Prosecution) er niet in om het benodigde bewijs aan te voeren en dat “…sur un plan strictement judiciare, Ferdinand Nahimana devrait être remis en liberté”.72 Deguine staat vrijwel alleen in zijn argumentatie en hij geeft zelf ook aan dat in de zaak Nahimana juridische waarheid niet dezelfde is als historische waarheid. Ook al zou volgens Deguine Nahimana moeten vrijgelaten worden, historisch blijft hij schuldig. Nahimana, samen met zijn collega’s bij RTLM, publicaties zoals Karunga en poëten en kunstenaars zoals Simon Bikindi, waren verantwoordelijk voor de verspreiding van een versie van het Rwandese verleden die Tutsi presenteerde als foreign interlopers die de Hutu bevolking wouden onderdukken. Deze inyenzi (kakkerlakken, in Hutu power veel gebruikte term voor Tutsi’s, meer specifiek het RPA in Uganda) waren, volgens hun discours, de werkelijke verantwoordelijken voor het geweld in Rwanda. Hoe de lezing van het Rwandese verleden volgens het essentialisme bepaalde historische feiten interpreteert is te vinden in de tabel op de volgende pagina’s (zie Tabel 1).

Onmiddellijk na de genocide was dit narratief niet meer zoveel te vinden, het leiderschap dat deze gedachten propagandeerden waren of op de vlucht, of in de vluchtelingenkampen in Oost-Congo of verspreid over verschillende Europese landen waar zij hun toevlucht hadden genomen. Toch zou het niet lang duren voor de eerste revisionistische en negationistische visies op de genocide op de voorgrond traden. In hun diaspora ontstond een discours over de genocide dat diezelfde genocide niet voortkwam uit de Hutu Power beweging of uit het politieke beleid van Habyarimana. Het was een reactie op provocaties van de Tutsi in ballingschap (het RPF) die de macht wouden (her-)veroveren en daarom het vliegtuig van Habyarimana hadden neergehaald:

70 Trial Watch. ‘Ferdinand Nahimana: Legal Procedure’. Laatst bekende locatie: http://www.trial-ch.org/en/resources/trial-watch/trial- watch/profiles/profile/95/action/show/controller/Profile/tab/legal-procedure.html. 71 Deguine. Un idéologue dans le génocide rwandais, 129. 72 Deguine. Un idéologue, 216.

47

“It is not the Hutu who were the authors of the genocide; rather, it is the Tutsi who wanted to exterminate the Hutu, so that they will never have to share power. This is the truth that any person of good will and who loves justice should know to contribute to the restoration of the Rwandan people’s rights…”.73

Groepen zoals het RDR (Rassemblement Républicain pour la Démocratie au Rwanda) of de overblijvende leden van het FAR (Forces Armées Rwandaises, het Rwandese leger ten tijde van de genocide) spelen een centrale rol bij de verspreiding van deze interpretatie van de genocide. Waar de ene zegt enkel te pleiten voor de Hutu-vluchtelingen in de kampen van Tanzania, Kenya of Congo volgt snel de reactie van de andere die stelt dat diezelfde organisatie verschillende génocidaires onder zich telt. Er is nog veel discussie over het belang dat elke organisatie bij deze lezing heeft. Wat wel vaststaat dat zekere facties deze ‘genocide filosofie’ blijven verdedigen tot vandaag.

Het andere discours dat zich binnen dit essentialistische narratief ophoud ondersteunt eerder een westers perspectief en is in zijn essentie een voortzetting van de manier waarop men naar etniciteit keek ten tijde van de kolonisatie. Dit narratief ziet de genocide als een ‘ancient tribal conflict’. Als een manifestatie van een onbeschaafd Afrika bevolkt met eeuwig vechtende volkeren die elkaar altijd hebben gehaat. Nog meer dan in andere constructies is teleologie hier zeer sterk aanwezig. Volgens dit narratief is ‘de Afrikaan’, de ‘Tutsi’ of de ‘Hutu’ in hoge mate gedetermineerd door zijn primitieve aard, de Hutu is hierbij nog iets primitiever dan de Tutsi, om tot een uitbarsting van geweld (zoals de gebeurtenissen van april 1994) te komen. Het is een racistisch en kolonialistisch discours dat doet denken aan de beschrijvingen van de vreemde inheemse volkeren in de vroege dagen van het imperialistische streven van het westen. Voornamelijk dient dit narratief ertoe om de beschuldigingen over het niet ingrijpen van de internationale gemeenschap te minimaliseren of weg te redeneren. Vroeger werd dit discours gebruikt om de kolonisatie zelf te verdedigen, nu is het een middel om de inertie van de internationale gemeenschap tijdens de genocide te vergoelijken. Want, als deze ‘stammen’ elkaar altijd al bevochten, en dit bij wijze van spreken

73 Charles Nkuruziza Group, “Les aspects essentiels du problème rwandais” geciteerd in Ndahiro, Tom. “Genocide-Laundering: Historical Revisionism, Genocide Denial and the Role of the Rassemblement Républicain pour la Démocratie au Rwanda.” In After Genocide: Transitional Justice, Post-Conflict Reconstruction and Reconciliation in Rwanda and Beyond, geredigeerd door Phil Clarck en Zachary D. Kaufman, 101-124 (Londen, 2008), 107.

48

endemisch is aan hun samenleving, waarom zou men dan ingrijpen en het risico lopen om in het conflict mee te worden gezogen? Deze structuur komt zeer vaak voor in meer oppervlakkige en gepopulariseerde beschrijvingen van de Rwandese genocide in het westen. In de eerste jaren na de genocide was het bijna inherent aan de manier waarop het westen naar dit conflict keek. Dit narratief heeft geen wetenschappelijke onderbouw en is zich onbewust van de racistische onderstroom. Binnen de wetenschappelijke gemeenschap is dit discours grotendeels weg gefilterd. Dit brengt echter een probleem met zich mee, de essentialistische visie op etniciteit is zodanig in diskrediet gebracht dat historici, sociale wetenschappers of juristen er geen gebruik van kunnen (of durven) te maken. Daardoor komen ze onmiddellijk in het sociaal-constructivisme terecht. Het debat over de betekenis van etniciteit is nog verre van beslecht. Door de monopolisering van etnische verschillen door twee inherent racistisch discours over Rwanda is het zeer moeilijk om de eventuele waarheden erin te onderzoeken.

49

Tabel 1: Een vergelijkende analyse van het essentialistische en sociaal-constructivistische narratief. Deze is grotendeels gebaseerd op de interviews van Nigel Eltringham, aangevuld met eigen analyse.76

ESSENTIALISME SOCIAAL-CONSTRUCTIVISME Etniciteit in Rwanda voor de kolonisatie -Volgt een essentialistische visie op etniciteit: -Volgt een sociaal-constructivistische visie op Hutu, Tutsi en Twa zijn fundamenteel etniciteit: Hutu en Tutsi zijn geen etnische verschillend en dit is altijd zo geweest. (volgt groepen maar werden zo gestructureerd door Hamitische hypothese) de kolonisator. -Rwanda was voor de komst van de -Rwanda was voor de komst van de kolonisator ook etnisch verdeeld. kolonisator niet etnisch maar socio- -Conflict in pre-koloniaal Rwanda kwam economisch verdeeld. voort uit de expansiedrang van de Tutsi -Conflict in pre-koloniaal Rwanda was niet monarchie tegenover de Hutu koninkrijken. etnisch. Rwanda was een relatief Alternatief: conflict in pre-koloniaal Rwanda geïntegreerde en vredevolle samenleving. kwam voort uit conflicten tussen verschillende feodale clans, de meerderheid van de bevolking (Hutu en les petits Tutsi) leefden onder de controle van een kleine elite. Etniciteit onder kolonisatie België verscherpte de bestaande etnische België creëerde de etnische verdeling op basis verdeling. van de census in 1931 en 1935. Indirect rule: collaboratie met België De Tutsi-elite werkten vrijwillig mee met de De Tutsi-elite waren onvrijwillige slachtoffers kolonisator om hun bestaande machtspositie van de kolonisatie. in stand te houden. 1959 Was een socio-politieke revolutie tegen de Was een genocide tegen de Tutsi opgezet door dubbele onderdrukking vanwege de een Hutu-elite en ondersteund door de kolonisator en de Tutsi-elite. Het was een kolonisators uit angst voor onafhankelijkheid legitiem democratisch protest (ook al werd het van de kolonie. ondersteund door België).

76 Eltringham. Accounting, 163-179.

50

1959-1990: de Eerste en de Tweede -Tutsi-elite die collaboreerde met de -Tutsi’s ontvluchten het land na de eerste Republiek kolonisator ontvluchte het land: creatie van de genocide. Creatie van het RPF. Inyenzi. -Tutsi’s binnen Rwanda hadden te leiden -Tutsi en Hutu in Rwanda leefden samen. onder etnische uitsluiting en vervolging. -Eventueel geweld (1963) was een reactie op -1963 en 1967 waren manifestaties van provocaties van de inyenzi. etnisch geweld tegen de Tutsi. 1994 Culminatie van provocaties door de inyenzi Culminatie van jarenlange etnische uitsluiting. vanuit Uganda. Het was een kwestie van Het RPA was de enige organisatie die de zelfverdediging tegen oprukkend RPA. bescherming van de Tutsi in Rwanda op zich -Het neerhalen van het vliegtuig van nam. Habyarimana was een actie vanwege het RPA -Het neerhalen van het vliegtuig van om Rwanda te destabiliseren. Habyarimana was een actie vanwege extremistische Hutu’s. Het geweld in de kampen in Oost-Congo Een tweede genocide. Een legitieme aanval op gevluchte génocidaires. Herdenking Herdenking binnen Rwanda moet inclusief Herdenking binnen Rwanda zoomt in op de zijn. Tutsi slachtoffers van de genocide.

51

8.2.2 Sociaal constructivisme

Het sociaal-constructivisme is momenteel de best gekende, en dominante, lezing van het Rwandese verleden binnen en buiten Rwanda. De etnische identiteiten Hutu, Tutsi en Twa zijn volgens dit narratief vaste constructies die de Rwandese bevolking werden opgelegd tijdens de kolonisatie, eerst door Duitsland maar vooral door België. Voordat Rwanda gekoloniseerd werd, waren Batutsi en Bahutu fluïde identiteiten, die voornamelijk economisch van aard waren en dus geen essentieel etnisch verschil inhielden. Hutu’s die voldoende welvarend waren en in staat waren om genoeg vee te bezitten, konden op de socio- economische ladder opklimmen tot Tutsi. Het omgekeerde is evengoed waar; Tutsi’s die het niet goed genoeg deden en vee verloren konden gedegradeerd worden tot Hutu. Het verschil tussen Hutu en Tutsi was voor de kolonisatie, volgens het sociaal- constructivistische narratief, enkel gebaseerd op economische factoren. Pre-koloniaal Rwanda was een feodale samenleving waar het overgrote deel van de bevolking in een ‘clientship’ relatie stond met een elite. Evenwel werd de ongelijkheid uitgebalanceerd door de ubuhake-contracten. Dit was een ongelijk sociaal contract tussen twee mannen waarbij de ene (de patron) een koe schonk aan de andere (de client) – en dus een kans gaf tot opwaartse sociale mobiliteit — in ruil voor het vervullen van bepaalde sociale en economische verplichtingen. “Status was a fact of life, but negotiable”.77 De komst van de Belgen creëerde een echt etnisch verdeelde samenleving. De introductie van hun identiteitskaarten en het indirect rule systeem dat de ene groep instrumentaliseerde om de andere groep (de grote massa) onder controle te houden vervormde de Rwandese samenleving tot een etnisch en politiek gepolariseerde samenleving. Bepaalde Hutu-elites maakten in de einddagen van de kolonisatie en tijdens de eerste en de tweede republiek gretig gebruik hiervan en van de Hamitische hypothese en dit om Tutsi uit te sluiten en etnische haat aan te wakkeren (zie Tabel 1: Een vergelijkende analyse van het essentialistische en sociaal-constructivistische narratief.). Deze analyse van pre-koloniaal Rwanda en etniciteit reduceert een heel complexe samenleving met diverse sociale contracten

77 De volgende paragraaf is gebaseerd op Pottier, Johan. Re-Imagining Rwanda: Conflict, Survival and Disinformation in the Late Twentieth Century (Cambridge: Cambridge University Press, 2002), 110.

52

(zo negeert de nadruk op ubuhake het sterk exploitatieve gedwongen arbeidsysteem uburetwa) tot een vlot leesbaar narratief.

“This representation glossed over significant social complexities, not only to mask the pre-colonial origins of ethnicity in Rwanda, but also to intellectually justify a system of leadership by Tutsi minority rule”.78

Het sociaal-constructivisme is niet zo nieuw als in eerste instantie lijkt. Het grijpt terug naar een lezing van de Rwandese samenleving zoals naar voren geschoven door Jacques Maquet en Abbé Alexis Kagame gedurende de eindjaren van de kolonisatie van Rwanda.79 In de postkoloniale jaren was dit, dankzij een openheid naar nieuw en niet koloniaal bronmateriaal, al eens aangetoond als niet correct ( zie 6.1). Naast het feit dat er een pluraliteit aan patronage contracten in werking waren in Rwanda, zowel voor en tijdens de kolonisatie was Rwanda voor, tijdens en na de kolonisatie een zeer ongelijke samenleving. Het overgrote deel van de bevolking, ook een groot gedeelte van de Tutsi’s (les petits Tutsi), bezaten geen land of eigen middelen en stonden onder grote economische druk. Daarnaast is ook al aangetoond dat er wel degelijk prekoloniale antecedenten zijn van etniciteit in Rwanda en deze dus niet uitgevonden werden door de koloniale overheerser:

“…[the king] Rwabugiri [nyiginya dynastie, eind 19de eeuw, H.D.] institutionalized ethnic divisions, mainly though not exclusively through the bonded labour service known as uburetwa – from which all Tutsi were excluded. European colonizers later adopted this central institution for their own political purposes”.80

Dit narratief kende sinds 1994 een zeer grote verspreiding, zowel binnen als buiten Rwanda. Journalisten, historici en allerlei andere stemmen in het Rwandese debat hebben, samen met de Rwandese politieke machtshebbers uit het RPF, het sociaal-constructivisme uitgebreid aandacht gegeven. Daarmee hebben ze wel effectief de klok van de Rwandese historiografie teruggedraaid tot de jaren vijftig en een zeer ingewikkeld en divers systeem gereduceerd tot

78 Pottier. Re-Imagining Rwanda, 110-111. 79 Pottier verwijst naar de werken van Maquet, Jacques. The Premise of Unequality (Londen: Oxford University Press, 1961) en Kagame, Alexis. Le Code des Institutions Politiques du Rwanda Précolonial (Brussel: Institut Royal Colonial Belge, 1952). 80 Pottier. Re-Imagining, 110.

53

een soundbite over het wel hebben (respectievelijk de Tutsi’s) of niet hebben (de Hutu’s) van tien koeien. Ook al is het verstaanbaar, en hebben zelf de strengste critici van het sociaal- constructivisme begrip voor deze neiging tot oversimplificatie, dit draagt ook gevaren in zich. Naast het irrevocable en hoog gepolitiseerde verleden (zie 8.1.3) verleent het sociaal- constructivisme legitimiteit aan een autoritair regime, discrimineert het in de herdenking van de doden, maskeert het de antecedenten van conflict in Rwanda en de agressieve buitenlandpolitiek in toenmalig Zaïre vanwege het RPF. Als Hutu en Tutsi (over de Batwa wordt er over het algemeen weinig gezegd) constructies zijn, die geen enkele basis in de realiteit hebben en opgelegd zijn door koloniale mogendheden, is het verschil dat de genocide moet verklaren:

“…between those who are evil and those who are good, executioners and victims, rather than between those occupying different positions of economic advantage, or those whose difference has an historical basis”.81

Deze bijna mythische strijd tussen goed en kwaad ontleent zich zeer goed tot narrativisering en het is dan ook niet verwonderlijk dat er redelijk wat verfilmingen (de bekendste is zonder twijfel Hotel Rwanda) en ander semi-fictief materiaal is uit voortgekomen.

Het Rwandese regime verspreidt deze visie op etniciteit en het Rwandese verleden op een vrij assertieve manier. De Ingando solidariteitskampen, Ndi Umunyarwanda, de jaarlijkse Kwibuka-herdenkingen, het herschrijven van het geschiedenisprogramma voor het onderwijs, het schrappen van etnische terminologie, de criminalisering van ‘divisionisme’, … Het is maar een greep uit het aanbod van het verzoening- en staatsbouwprogramma van de Rwandese elite.

81 Harrow, “‘Un train’”, 228.

54

Hoofdstuk 9 Geschiedenis en het recht: vriend of vijand?

9.1 ‘Het recht en niets dan het recht’

In de meeste literatuur en bij het overgrote deel van de medewerkers van strafgerechten leeft het idee dat het recht zich niet kan, niet mag, of niet moet, bezig houden met de historische implicaties van hun werk. Hierna volgt een bespreking van de theorie die het kader creëert voor deze overtuiging. Het belang van een historische narratief wordt over het algemeen niet hoog ingeschat, niet als het gaat over de creatie van een narratief, ook niet als dit narratief gebruikt wordt in de rechtszaal. Desondanks blijkt het gebruik van historisch materiaal in de praktijk een veel grotere impact te hebben dan oorspronkelijk werd gedacht door hen die zich enkel met de individuele criminele schuld van de beschuldigde bezig houden (zie Hoofdstuk 14). Daarom is het belangrijk te weten wat de oorzaken zijn voor een gebrekkig of onbestaand historisch narratief, of waarom het credo ‘this is not a truth commission’ in de rechtszaal wel eens wordt aangehaald.82 Eén reden is in ieder geval verre van theoretisch: de efficiëntie. Het is geen geheim dat zowel het ICTR als het ICTY (International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia) meermaals de hun opgelegde termijnen hebben overschreden. Naarmate de rechtszaken vorderden werd er al wat minder beroep gedaan op expertgetuigen en historische context en werden een aantal zaken beschouwd als ‘geweten’ (zie 14.2). Omwille van continuïteit wordt deze oorzaak nog even buiten beschouwing gehouden en volgt eerst de algemene theorie over geschiedenis en het recht. Er zijn twee scholen die de onverenigbaarheid van recht en geschiedenis verkondigen: het legaal-realisme en de recht-en- samenleving school.83 Beiden stellen dat geschiedenis en het recht in principe onverenigbaar zijn. Elk vertrekt vanuit een ander startpunt en daarom komen ze elk tot een ander besluit, met andere implicaties voor het gebruik van historisch materiaal.

82 Eltringham, Nigel. “We are not a Truth Commission: fragmented narratives and the historical record at the International Criminal Tribunal for Rwanda.” Journal of Genocide Research 11, no. 1: 55-79 (2009). 83 Het hierna volgende is gebaseerd op Wilson, Richard Ashby. Writing History in International Criminal Trials (New York: Cambridge University Press, 2011), 1-16.

55

9.1.1 Legaal realisme: de geest van Hannah Arendt

Hannah Arendt is zonder twijfel de bekendste, zo niet de meest gezaghebbende stem wanneer het gaat over geschiedenis in de rechtszaal. Haar boek, Eichmann in Jerusalem: A Report on the Banality of Evil, werd ondertussen al meer dan vijftig jaar geleden gepubliceerd maar het inspireert nog steeds tot een zeer levendig debat, tot heruitgaven en tot tal van artikels.84 In haar boek is Arendt vernietigend voor de theatraliteit en het gebruik van geschiedenis door het Openbaar Ministerie van Israël (OM, verantwoordelijk voor de vervolging van de beschuldigde):

“Justice demands that the accused be prosecuted, defended, and judged, and that all other questions of seemingly greater import – of “How could it happen?” and “Why did it happen?” … - be left in abeyance”.85

Door geschiedenis te betrekken in een procedure die zich eigenlijk enkel over de individuele criminele schuld van een persoon moet uitspreken brengt men, volgens Arendt, de billijke en eerlijke rechtsgang in gevaar. Zij maakt dan ook een streng onderscheid tussen historische en juridische waarheid en stelt dat die eerste, de historische waarheid, geen gevolg mag of kan hebben voor de tweede, de juridische waarheid. De kritieken van Arendt waren ten tijde van publicatie heel controversieel en de reacties waren overweldigend. Haar analyse dat de Eichmann-rechtszaak een belangrijke impact had voor iedereen die betrokken is met de bestraffing van oorlogsmisdadigers. In de interviews van Wilson en Nigel Eltringham aan het ICTR en het ICTY was het legaal realisme een veel voorkomende analyse wat betreft de rol die geschiedenis al dan niet dient te spelen.86 Tijdens mijn eigen gesprekken met huidige en voormalige leden van het OTP in Arusha werd de nadruk gelegd op de individuele schuldvraag en, daar rechtstreeks mee verbonden, het belang van het gezag van het ICTR als een juridisch billijk instituut. Dit is ook niet verwonderlijk wanneer de geschiedenis van een conflict dermate in twijfel wordt getrokken zoals in het geval van Rwanda. Het gezag van de conclusies van het tribunaal moeten in dezen buiten kijf staan. Tijdens het proces Eichmann

84 Arendt, Hannah. Eichmann in Jerusalem: A Report on the Banality of Evil (New York: Viking Press, 1965), 312 p. 85 Arendt. Eichmann in Jerusalem. 5. 86 Beiden hebben jarenlang veldwerk gedaan in Arusha waaruit veel interviews en gesprekken met leden van het tribunaal zijn voortgekomen.

56

was er sprake van een manifeste ‘ongelijkheid van wapens’: de verdediging moest het met een stuk minder middelen stellen dan de openbare aanklager. Door in zo een situatie geschiedenis te betrekken en door in feite niet Eichmann maar het hele antisemitisme in de beklaagdenbank te zetten maakte de openbare aanklager Eichmann belangrijker dan hij feitelijk was. De rechtszaak werd op die manier een politiek handig middel om de staat Israël aan te sterken en te legitimeren ten aanzien van de buitenwereld in het algemeen en de joodse diaspora in het bijzonder. Bij zowel het ICTR en het ICTY, twee ad hoc tribunalen opgezet in de nasleep van een bijzonder ernstige situatie, spreekt het voor zich dat er een hoge druk was om de procedures correct te laten verlopen en dit zonder enige partijdigheid. Het legaal realisme is volgens zijn aanhangers één van de manieren om dit te vrijwaren.

9.1.2 Recht-en-samenleving

In de recht-en-samenleving gaat men nog verder dan in het legaal realisme:

“Whereas liberal legalism maintains that it is inappropriate for a court to write a historical account of a conflict, more recent approaches in law-and-society research go a step further to declare that courts will inevitably fail in this task, even when they try”.87

Wilson onderscheidt vier categorieën waarom recht niet opgewassen is voor de taak van geschiedschrijving. Elke benadering heeft implicaties voor de tekortkomingen in het historisch discours dat uit recht voort komt. Sommige zijn complementair of overlappend, andere sluiten elkaar uit.

9.1.2.1 Incompatibiliteit van recht en geschiedenis

Geschiedenis en recht zijn twee disciplines met eigen methodes en principes. Deze twee methodes staan vaak tegenover elkaar en zijn onverenigbaar in de manier waarop ze kennis genereren. Het dictum “history and law are in a state of perpetual warfare” is een, weliswaar nogal dramatische, weergave van deze visie.88 Recht en geschiedenis hebben andere

87 Wilson. Writing History, 6. 88 Tanner, H.H. “History vs the law: processing Indians in the American legal system.” University of Detroit Mercy Law Review 76, 693-708 (1999), 694. Geciteerd in Eltringham, Nigel. “Illuminating the broader context: anthropological and historical knowledge at the

57

bewijsregels en andere technieken om het bewijs te testen: geschiedenis is niet op zoek naar een bewijs waarvan de waarde boven iedere twijfel staat maar geschiedenis kan verschillende vormen van zekerheid integreren in een analyse. In de internationaal tribunalen verloopt de bewijsvoering volgens een accusatoir en antagonistisch systeem. De aanklager geeft zijn relaas van wat er volgens hem is gebeurd en de verdediging betwist vervolgens deze versie van de feiten door de bewijsvoering zelf of de context waarin het wordt geplaatst aan te vallen. Vaak resulteert dit in een nogal strakke interpretatie van wat er is voorgevallen, alleen dat bewijs blijft overeind wat de testen van beide partijen en de rechter heeft doorstaan. Dit is een zeer positivistische manier om met het verleden om te gaan. Een manier die historici vandaag niet meer aanhangen. Sociale wetenschappers zijn pluralistischer en interpretatief in hun benadering van historisch bewijs. Historische kennis is provisioneel, kwalitatief en gekwalificeerd. Daartegenover staat de eis van het recht om “the kind of unimpeachable facts that will allow them to prove the charges in the indictment, and if the requisite threshold of proof is not met, then a court must acquit”.89 Deze visie op het recht en geschiedenis als ‘epistemologisch onverenigbaar’ maskeert een veel dynamischere relatie (zie Hoofdstuk 13) tussen de twee.

9.1.2.2 Juridisch exceptionalisme: ‘The Law is a Ass’

“The gulf between everyday experience and legal conventions of knowledge has been a source of comments for centuries. Charles Dickens (1970: 489) sharply satirized law’s rejection of common sense in a scene in Oliver Twist, where the character Mr. Bumble, on being told that English law presumes that a wife acts under her husband’s direction, explodes in frustration, saying, “If the law supposes that…[then] the law is a ass, a idiot””.90

Bij deze theorie en bij de hierop volgende theorie is het eindresultaat hetzelfde: door de manier waarop het recht een relaas van een gebeurtenis structureert vervormt ze geschiedenis. Sociale wetenschappers zullen wel al eens wijzen op de eigenheid van hun methodologie en de kennistheoretische gevolgen daarvan. Ook juridisch exceptionalisme gaat uit van een

International Criminal Tribunal for Rwanda.” Journal of the Royal Anthropological Institute 19, no. 2: 338-355 (2013), 345. 89 Wilson. Writing History, 7. 90 Wilson. Writing History, 8.

58

manier van ‘kennen’ en van ‘weten’ die volledig eigen is aan de juridische discipline en de rechtspleging. Maar het gaat verder: de problematiek van de specifieke manier waarop het recht feiten wel of niet erkend. In iedere vorm van rechtspraak zijn er gevallen bekend waar het recht verre van rechtvaardig is geweest. De realiteit is vaak oneindig veel complexer dan het recht met al zijn adagia en principes kan op anticiperen. Deze specifieke manieren van weten reduceert de complexe realiteit via de ‘skeletonization of facts’ tot een ‘closely-edited diagram of reality’.91 Het historisch narratief dat hieruit groeit is vervolgens ernstig in gebreke vermits enkel die kennis die past binnen een legaal kader gekend blijft.

9.1.2.3 De partialiteitsthese

De partialiteitsthese is complementair aan en gaat nog verder dan het juridisch exceptionalisme. Het recht en dan vooral rechtbanken zelf zijn te selectief en te gelimiteerd in hun reikwijdte. Waar Arendt en haar volgelingen net het gebruik van sociale wetenschappen en context afwijzen als gevaarlijk voor de billijke rechtspleging zijn de aanhangers van de partialiteitsthese er net van overtuigd dat het recht er meer gebruik van zou moeten maken. Deze positie was zeer populair en wijdverspreid in het transitional justice veld (het onderzoek naar de manier waarop juridische en niet-juridische systemen ingezet worden in landen na een periode van manifeste mensenrechteninbreuken of onrecht) uit de jaren 90’. De voornaamste aanhangers van deze these verdedigen een verschuiving van de klassieke rechtspraak naar waarheidscommissies in een samenleving na een ernstig conflict:

“…[they] often claim that the revelation, acknowledgement and remembrance of historical truth in themselves constitute a form of restorative justice which is valuable alternative to ‘hard’ retributive justice”.92

Het voorbeeld bij uitstek om deze positie te beargumenteren is het Neurenberg Tribunaal. Omdat ten tijde van het tribunaal ‘misdaden tegen de mensheid’ nog een relatief nieuw concept was lag de focus van het tribunaal grotendeels op misdaden tegen de vrede en op samenzwering tot oorlogsvoering. De Holocaust en de massale schending van mensenrechten

91 Geertz, Clifford. Local knowledge: further essays in interpretive anthropology (New York: Basic Books, 1983), 173. Geciteerd in: in Eltringham, Nigel. “Illuminating the broader context.” 341. 92 Bevernage, Berber. “Writing the Past Out of the Present: History and the Politics of Time in Transitional Justice.” Oxford History Workshop Journal 69, no. 1: 111-131 (2010), 111.

59

waren secundair aan de oorlog met de geallieerden waardoor het toenmalig historische narratief dit ook reflecteerde. Het antisemitisme werd beschouwd als een functie van een uit de hand gelopen militarisme, en niet als een doel op zich. Dit heeft niettemin gevolgen voor de historische weergave van de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust.

De nadruk op waarheidscommissies als een valabel alternatief voor de rechtbank is gedurende de voorbije jaren onder druk komen te staan: verschillende studies hebben aangetoond dat er zich problemen kunnen voordoen in de kwaliteit van het onderzoek en de manier waarop er met bewijs word omgegaan.93 Ook de manier waarop waarheidscommissies kunnen worden ingezet in een “nation-building program” – waardoor deze commissies niet zozeer zoeken de waarheid te vertellen dan wel het verleden af te sluiten – is een oorzaak van de ontevredenheid bij slachtoffers.94

9.1.2.4 “Boredom on a huge, historical scale”95

Deze laatste theorie over het recht staat tegenover de partialiteitsthese. Het recht volgt verschillende procedures en moet zodoende buitensporig veel aandacht besteden aan technische details en/of complexe regels. Het proceduralisme en de lange duur van de procedures bij de internationale tribunalen is zowel bij Neurenberg als bij Eichmann een punt van kritiek geweest vanwege de toenmalige observatoren. Het heeft een impact op het maatschappelijk draagvlak voor de tribunalen en de perceptie van de historische waarde van de rechtszaken. Daarenboven stelt Wilson dat de verveling door langdurige procedures de ruimte laat aan “unscrupulous defense lawyers who mount a “rupture defense””.96 De monotone en trage procedure laat ruimte voor een figuur die via theatrale en extreme ondervragingstactieken de hele proceduregang in diskrediet brengt. Het is de bedoeling om de rechtsmechanismen in de beklaagdenbank te plaatsen, chaos te creëren en de procesgang nog

93 Wilson. Writing History, 11. Wilson verwijst naar studie van Lars Buur over de Zuid- Afrikaanse waarheidscommissie in: Hansen, T.B. en F. Stepputat, eds. States of Imagination: Ethnographic Explorations of the Postcolonial State. Durham: Duke University Press, 2001. 94 Bevernage, Berber. “Writing the Past Out of the Present.”, 111-131. 95 Wilson. Writing History, 11. 96 Wilson. Writing History, 11. Wilson ontleent de term van de notoire advocaat Jacques Vergès die niet enkel bekend was omwille van zijn clientèle (waaronder verschillende oorlogsmisdadigers zoals Klaus Barbie en Khieu Samphan) maar ook omwille van zijn flamboyante retoriek en niets ontziende tactiek.

60

meer te vertragen. In het ICTR en het ICTY was een van de meest befaamde advocaten van de verdediging Christopher Black. Deze Canadese advocaat beschuldigde het ICTR van politieke partijdigheid en ging in staking in 2004 met een aantal van zijn collega’s. Hij beschuldigde ook Louise Arbour (toenmalig hoofdaanklager van het ICTR en ICTY) ervan dat ze bewijs tegen het RPF van de aanval op het vliegtuig van Habyarimana in de doofpot zou hebben gestopt en klaagde het bestaan van ad hoc oorlogstribunalen in het algemeen aan als onwettig onder het VN-charter. Black kan misschien in deze beschouwd worden als een gebruiker van de ‘rupture defense’.

9.1.3 Tijd in recht en tijd in geschiedenis

Hierboven is al gesproken over het specifieke historiciteitsregime dat leeft binnen Rwanda (zie 8.1.3): één specifieke versie van het Rwandese verleden vormt een integraal deel van het heden. De politieke elite in Rwanda is er in geslaagd om hun versie van het verleden in te schakelen in hun ‘nation-building’ programma door bepaalde zaken uit dat verleden omnipresent te maken en andere bewust te laten vergeten. De ‘politics of time’ in Rwanda staat naast een ander tijdsperspectief: dat van rechtspraak of de ‘time of jurisdiction’.97 Het verleden in de moderne historische discipline wordt getypeerd als irreversible, een altijd verdwijnend en afgesloten verleden. In Rwanda is het verleden een deel van het heden, het is irrevocable en aanwezig. De ‘time of jurisdiction’ is nog anders: het is reversible of omkeerbare tijd. De misdaad is aanwezig zoals in Rwanda het geval is maar ze kan (in tegenstelling tot binnen Rwanda) geannuleerd of omgekeerd worden door de beschuldigde de correcte straf te geven. Retributieve gerechtigheid is te begrijpen als een manier om de balans te herstellen, om hetgene wat is gebeurd op te heffen door een gelijkaardige straf uit te delen.

97 Beide termen zijn ontleent van Berber Bevernage. ‘Time of jurisdiction’ komt uit Bevernage, Berber. “Time, Presence, and Historical Injustice.” History and Theory 47, no. 2: 149-167 (2008), 150. Het hiernavolgende is grotendeels op dit onderzoek gebaseerd.‘Politics of time’ is afkomstig uit de paper: Bevernage, Berber. “Writing the Past Out of the Present: History and the Politics of Time in Transitional Justice.” Oxford History Workshop Journal 69, no. 1: 111-131 (2010).Waar hij wijst op de performatieve kwaliteit van geschiedenis: de manier waarop het verleden wordt verhaald, en de versie van het verleden dat wordt verhaald, heeft een impact op het huidige sociaal-politieke landschap.

61

De tijd in rechtspraak circuleert rond schuld en straf, waarna het verleden kan afgesloten worden. In de irreversible manier om naar het verleden te kijken is dit niet mogelijk:

“… the “retribution” of justice never can be swift enough to completely reverse or undo the damage done, because every crime is always already partly in the past and thus always displays a dimension of absence. This makes it impossible … to bring complete justice after time has elapsed”.98

De kritieken op de omkeerbare tijd van het recht zijn dan ook meervoudig: het verleden is Nichtwiedergutzumachende (Max Horkheimer) en het idee dat het recht de balans kan herstellen komt uit een primitief en economisch idee van uitwisseling.99 Historische tijd met een irreversible verleden erkent wel de onmogelijkheid om het afwezige verleden te veranderen.

Het altijd aanwezig verleden is een kritiek op beiden. De historische of onomkeerbare tijd plaatst wat er is gebeurd onherroepelijk in het verdwijnende verleden. Deze tijd is anti-moreel (Jean Améry) aangezien ze een combinatie van vergeten en vergeven impliceert.100 Aangezien de misdaden uit het verleden niet meer kunnen goed gemaakt worden is het logische gevolg dat we beter verder kunnen en het verleden daar laten waar het hoort: in het verleden en klaar voor historisch onderzoek. Het historiciteitsregime in Rwanda laat dit niet toe. Voor hun dient geschiedenis een bepaald politiek doel en moet dus aanwezig blijven. De rechtbanken zijn ook niet in staat om misdaden van deze grootorde uit te balanceren. Wat is gebeurd is niet omkeerbaar, niet door het recht (aangezien anders de claim van eeuwigheid verdwijnt) en niet door wraak (om sociale cohesie te behouden). De feitelijke jurisdictie van het recht is ook niet oneindig, een straf voor een misdaad kan maar binnen een bepaald tijdsbestek worden uitgesproken vooraleer de misdaad verjaart. Ook al verjaren misdaden tegen de mensheid (zoals in Rwanda) niet, toch is dit ook voor het ICTR een probleem: de ratione temporis van

98 Bevernage. “Time, Presence, and Historical Injustice.”, 156. 99 Horkheimer, Max. “Thoughts on Religion.” In: Critical Theory: Selected Essays, geredigeerd door Max Horkheimer, 179-180 (New York: Herder and Herder, 1972). Geciteerd in: Bevernage. “Time, Presence, and Historical Injustice.”, 156. 100 Améry, Jean. At the Mind’s Limits: Contemplations by a Survivor on Auschwitz and its Realities (Bloomington: Indiana University Press, 1980), 68. Geciteerd in: Bevernage. “Time.”, 157.

62

het tribunaal is vastgelegd tussen 1 januari en 31 december 1994.101 Alles wat daarbuiten valt kan en mag niet voor het tribunaal aanhangig worden gemaakt. De ‘time of jurisdiction’ van het ICTR is dus zéér beperkt.

9.2 En toch kan zelfs het recht niet aan het verleden ontsnappen

Alle theorie hierboven ten spijt, geschiedenis in de rechtszaal is onvermijdelijk. De relatie tussen het recht en geschiedenis is meer dan een gedwongen huwelijk. Beide manieren om te intermediëren tussen een traumatisch verleden en het heden zijn (soms tegen wil en dank) met elkaar verbonden. De theorieën hierboven vertellen al iets over hoe en waar de relatie spaak kan lopen en wat daar het resultaat van kan zijn. En toch hebben beiden nood aan elkaar: de uitspraken van rechtbanken maken deel uit van de geschiedenis van een conflict en creëren mee het meest dominante narratief. De rechtszaal is ook dé arena waarbinnen de diverse postconflict versies van het verleden elkaar bekampen. Het uiteindelijke resultaat krijgt niet alleen het statuut van rechterlijk gewijsde maar heeft ook een zeer hoog moreel gezag. De partijen in een rechtszaak hebben ook nood aan (historische) context om hun positie te beargumenteren. Historisch debat in een rechtszaal is onvermijdelijk. Los van de vraag of het wenselijk is, is het nodig “…because it is legally relevant”.102

“Thus, it is not a matter of whether the parties produce a historical narrative, but how, to what extent, and using which methods – with what motivations, guiding principles, and assumptions – and with what consequences for the international judges’ determination of guilt or innocence”.103

Het recht en geschiedenis hebben ook meer gemeenschappelijk dan men initieel zou vermoeden. In het algemeen “…both explore the details of the particular while keeping an eye the general implications of the case”, “…both the lawyer and historian vicariously re-

101 Resolutie 955 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (8 november 1994), Statute of International Tribunal for Rwanda, UN Doc. S/RES/955 (1994), art. 7, 63. 102 De Zuid-Afrikaanse rechter Navanethem Pillay is een van de meest vocale stemmen in de bespreking van geschiedenis in de rechtszaal. Geciteerd in: Wilson. Writing History, 20. 103 Wilson. Writing History, 20-21.

63

enact the past in search of meaning” en beiden zijn uiteindelijk betrokken in de creatie van een “indisputable historical record”.104

De realiteit steekt de theorie van Arendt dus voorbij. Er is tot nu toe voor internationale tribunalen geen bewijs van de grondthese van Arendt, nl. dat historische discussie het recht van de beschuldigde op een eerlijk proces in gevaar brengt. De epistemologische confrontatie tussen het recht en geschiedenis is ook heel wat minder uitgesproken dan wat de theorie kan vermoeden. Wilson haalt hierboven al het aan dat zowel historici en juristen gebruik maken van kleine stukken kennis om een groter, coherent geheel te maken. Die stukjes kennis, of bronnen, die in een rechtszaak naar boven komen zijn dezelfde als deze die de historicus gebruikt om een historisch narratief te creëren. Beide groepen maken een onderscheid tussen primaire en secundaire bronnen, beide gebruiken mondeling overgeleverd materiaal (ooggetuigen, expertgetuigen en hearsay) en geschreven materiaal en beide maken gebruik van, en creëren onderwijl, een archief. Het kanaal bij uitstek waarbinnen historische kennis de rechtszaal binnenkomt is het gebruik van expertgetuigen. Historici, journalisten, antropologen en allerlei sociale wetenschappers hebben een belangrijke rol gespeeld in zowel het ICTR als het ICTY (zie 13.1). Indien de epistemologische confrontatie tussen het recht (vooral dan het accusatoir common law) en geschiedenis zodanig groot is, en de hierboven aangehaalde theorie moet gevolgd worden, dan zouden historici die getuigen voor een tribunaal dit als zeer moeilijk ondervinden. Er zijn verschillende voorbeelden van situaties waarbij historici, onvoldoende voorbereid voor de stringente regels van de rechtszaal, in moeilijke situaties terecht komen.105 In het algemeen zijn dit eerder uitzonderingen: “… the expert witnesses I spoke to at the ICTR did not reproduce the sense of epistemological antagonism but

104 Wilson. Writing History, 7., Eltringham. “We are not a Truth Commission.” 55. en Verenigde Naties. Address to the United Nations General Assembly by the President Report of the ICTR. United Nations General Assembly. (New York: United Nations, 2008). Geciteerd in: Eltringham, Nigel. “Illuminating the broader context.” 346. 105 De ondervraging van expertgetuige voor de prosecutie Dr. Ton Zwaan door Slobodan Milošević in het ICTY is hier een goed voorbeeld van. Milošević trok De Zwaan in een discussie over de juridische definitie van genocide en de waarde van historische kennis. Het Openbaar Ministerie had De Zwaan niet voldoende voorbereid voor deze discussie en de historicus stond er alleen voor. Uiteindelijk zou de hele getuigenis de zaak van het openbaar ministerie meer kwaad dan goed doen. Wilson. Writing History, 118.

64

downplayed any sense of discomfort…”.106 De oorzaken hiervoor komen in het volgende deel aan bod.

In internationale tribunalen die zich buigen over de individuele schuldvraag van de beschuldigden wordt dus zeker gebruik gemaakt van historisch materiaal. De aanklagers gebruiken geschiedenis omdat zij geconfronteerd worden met een hele klasse aan ‘nieuwe’ juridische concepten die een ‘nieuw’ soort bewijsvoering vereisen. De vereisten om genocide en vervolging te bewijzen zijn groot: er moet bewijs zijn voor de intentie om te discrimineren, de misdaad moet ‘wijdverspreid en systematisch’ zijn en er moet sprake zijn van dolus specialis of de specifieke intentie “to destroy in whole or in part, a national, ethnic, racial or religious group as such”.107 De verdediging is dan ook verplicht om gebruik te maken van geschiedenis, en hun eigen expertgetuigen naar voren te brengen om de argumentatie van het OTP te weerleggen. Rechters hadden, vooral in het begin van de tribunalen, nood aan een historische context om te begrijpen wat er is gebeurd in Rwanda. Het verleden van dit land is zodanig complex en gecontesteerd dat, om de historische argumentatie te begrijpen en te kunnen plaatsen, de rechters zeker nood hadden een brede context.

Historisch materiaal is belangrijk, maar verre van doorslaggevend. Het recht is sterk positivistisch qua inslag en niemand zal veroordeeld worden op basis van enkel contextueel materiaal. Het is niet zozeer de geschiedenis in de rechtszaal die heel belangrijk is, het is vooral de geschiedenis die uit de rechtszaal komt. De ad hoc tribunalen voor Rwanda en Joegoslavië hebben geschiedenis geschreven, op meer dan één manier. Beiden waren de start van een internationale beweging die de bestraffing van misdaden tegen de mensheid in een hoger vaandel droeg dan de nationale soevereiniteit. Ze zijn de directe aanleiding geweest voor de creatie van het ICC (International Criminal Court) in Den Haag, Nederland. Het ICTR is verantwoordelijk voor de eerste veroordeling wegens genocide en was het tribunaal

106 Eltringham, Nigel. “Illuminating the broader context.”, 342. 107 ICTR, Prosecutor v. , Judgement and Sentence, Case No. ICTR 97-23-S, (4 september 1998), paragraaf 16. Deze annotatie van de voetnoot is niet conform de Chicago Manual of Style, 15e editie, versie A. De regels over de verwijzingen naar wetteksten en case law voor internationale tribunalen is in Chicago niet altijd even duidelijk. Daarom heb ik ervoor gekozen om voor deze zaken gebruik te maken van de richtlijnen voor juridische verwijzingen van de interuniversitaire commissie. Deze richtlijn dicteert de regels voor iedere Vlaamstalige rechtenfaculteit. Interuniversitaire commissie. Juridische verwijzingen en afkortingen (Gent: Kluwer, 2008), 170 p.

65

waar seksueel geweld en verkrachting voor het eerst werd beschouwd als een onafhankelijke misdaad tegen de mensheid, als een oorlogswapen.108 Naast al die ‘eerstes’ is uit het ICTR ook een versie van het verleden gekomen die het gezag van gerechtelijk gewijsde heeft meegekregen.

“Both the prosecution and defense have submitted historical expert-witnesses reports that, when viewed together as a totality, constitute a valuable compendium on the origins and causes of massive violations of international law”.109

Beider rechtbanken hebben ook een zeer grote hoeveelheid primaire bronnen los gekregen die anders voor historici zeer moeilijk, zoniet onmogelijk toegankelijk waren geweest. In gespreken met leden van het OTP in Arusha werd vaak naar deze enorme hoeveelheid grotendeels ongebruikt materiaal verwezen wanneer er werd gesproken over een incidenteel ofwel intentioneel ontstaan van een historisch narratief. Hieronder wordt besproken hoe dit in het geval van het ICTR is verlopen.

De oppositie tussen tijd in het recht (de ‘time of jurisdiction’) en tijd in geschiedenis (de ‘time of history’) laat weinig ruimte voor een andere manier waarmee slachtoffers van een onrecht in het verleden kunnen omgaan. Dit kan inderdaad als anti-moreel ervaren worden voor zowel slachtoffers al buitenstaanders. Andere manieren om het onrecht een zekere vorm van bestaansreden te geven steken dan de kop op, zoals in Rwanda waar herdenking en herinnering een belangrijke maatschappelijke en politieke rol heeft. Hoe dit zich dan verhoudt tot de creatie van een internationaal tribunaal is niet zo gemakkelijk in te schatten. Hét recept dat lang een ideale oplossing leek, en waar verschillende criticasters van het ICTR voor ijverden, was het alternatief van een waarheidscommissie. Gezien de politieke verwikkelingen waar het ICTR al snel in betrokken is geraakt lijkt dit niet een haalbare of leefbare oplossing. Het narratief en historiciteitsregime vanwege de Rwandese overheden heeft een enorm moreel gezag. Dit mechanisme wordt perfect uitgelegd door Robert Wolf (voormalig hoofd van de afdeling ‘captured german documents’ in het US national archive) in een bespreking van het

108 ICTR, Prosecutor v. Jean-Paul Akayesu, Judgement and Sentence,Case No. ICTR 96-4-T, (2 september 1998). 109 Wilson. Writing History, 18.

66

Nürnberg-tribunaal: “the opponents where so evil that they made us look good”.110 De manieren waarop de herinnering in Rwanda een sterke voet aan de grond heeft gekregen in het ICTR komt ook in het volgende gedeelte aan bod.

110 Curtis, Adam. The Living Dead: On the Desperate Edge of Now. British Broadcasting Company, 1995.

67

Het ICTR en het verleden

“Whatever it is the law is after, it’s not the whole story”.111

Hoofdstuk 10 Inleiding

De oprichting van het ICTR en het ICTY betekende het startschot van de globale beweging om massale mensenrechtenschendingen een halt toe te roepen en de straffeloosheid tegen te gaan. Het geloof in de kracht van justitie (of andere juridische en alternatieve mechanismen) is zeer groot. Zo ook de teleurstelling als blijkt dat gerechtigheid niet altijd even snel, efficiënt of rechtvaardig verloopt als in de eerst werd gehoopt. Het mandaat van het ICTR is verre van vrijblijvend. Onder de titel ‘Relevance for Peace and Justice’ staan op de website van het ICTR doelen vermeld zoals never again, evolution of political and legal accountability, cooperation of African countries, enforcement of prison sentences en, niet de minste, providing moral, political and material support.112 Er is wel geen mandaat voor de creatie van een historisch narratief en er wordt nergens in het statuut melding gemaakt van historische kennis in de rechtszaal. Wat al duidelijk is, en wat hieronder nog meer zal blijken, is dat historisch materiaal willens nillens toch een rol heeft gespeeld in de berechting van génocidaires.

Het volgende deel is opgedeeld in vier hoofdstukken. Eerst worden de berechtingmechanismen voor de génocidaires kort besproken. Nadien volgt een hoofdstuk

111 Geertz, Clifford. “Fact and Law in Comparative Perspective.” In Local Knowledge: Further Essays in Interpretative Anthropology, geredigeerd door Clifford Geertz, 167-234 (New York: Basic Books, 1983), 173. 112 ICTR. ‘General Information’, Laatst bekende locatie: http://www.unictr.org/AboutICTR/GeneralInformation/tabid/101/Default.aspx.

68

over het ontstaan, de werking en de evolutie van het ICTR. In het hoofdstuk: ‘geschiedenis in de rechtszaal’ volgt een bespreking hoe geschiedenis in de juridische procedure binnenkomt en hoe het nadien werkt. Nadien wordt er ingegaan op de geschiedenis die uit de rechtszaal komt. Aan de hand van de hierboven beschreven theorie over de twee polen in de Rwandese historikerstreit en de rol die geschiedenis vervult in juridische procedures volgt een evaluatie over wat geschiedenis en recht ‘doen’ in de casus Rwanda.

69

Hoofdstuk 11 De berechtingsmechanismen voor génocidaires

Er zijn vier berechtingmechanismen om beschuldigden van misdaden tegen de mensheid en genocide te berechten: twee ervan spelen zich af binnen de nationale grenzen van Rwanda, de andere twee op het internationale toneel. Het is net deze pluraliteit aan juridische en quasi- juridische middelen in de strijd tegen straffeloosheid die van Rwanda zo’n boeiende casus maakt voor juristen en sociale wetenschappers.

11.1 Eigen misdadigers, eigen berechting: de juridische procedure in Rwanda

“It is inconceivable that foreigners should judge Rwandans.”113

In acht genomen de enorme emotionele, structurele en fysieke schade in Rwanda door de genocide is het opmerkelijk, en bewonderenswaardig, dat de eerste nieuwe overheden na de genocide onmiddellijk werk maakten van het opsporen en berechten van oorlogsmisdadigers. De berechting van génocidaires staat sinds het einde van de genocide zeer hoog op de politieke agenda. Dit is uitzonderlijk. Niet alleen in de Rwandese geschiedenis, maar zeker in Afrika, als niet in de hele wereld. Na de genocide leefde heel sterk het idee dat de straffeloosheid in de jaren voor de genocide heeft toegelaten dat het ooit zover is kunnen komen.114 Maar de omstandigheden waarin men aan deze enorme taak moest beginnen waren zeker niet optimaal:

113 Republic of Rwanda. Remarks by his Excellency Paul Kagame, President of the Republic of Rwanda at the 13th commemoration of genocide of 1994, Murambi, 7 April 2007. Laatst bekende locatie: http://www.gov.rw/government/president/speeches/. Niet langer online. Geciteerd in: Ingelaere, Bert. “‘Does the Truth Pass across the Fire without Burning?’ Locating the Short Circuit in Rwanda’s Gacaca Courts.” The Journal of Modern African Studies 47, no. 4: 507-528 (2009), 522. 114 Schabas, William. “Post-Genocide Justice in Rwanda: a Spectrum of Options.” In After Genocide, geredigeerd door Clarck, Phil en Zachary D. Kaufman, 207-227 (Londen: Hurst & Company, 2008), 207.

70

“Prior to the 1994 genocide, it [the Rwandan justice system, H.D.] comprised about 700 judges and magistrates, of whom less than 50 had any formal legal training. Of these, the best had perished during the genocide, often at the hands of their erstwhile colleagues. There were only aroud [sic.] 20 lawyers with genuine legal education in the country … in November 1994”.115

Voor de genocide had Rwanda al te kampen met incompetentie en corruptie op een zeer grote schaal. Van het weinige dat er voordien was bleef bijna niets meer over. Toch heeft men altijd sterk vastgehouden aan de nationale soevereiniteit en hulp van de Verenigde Naties afgewezen. De gevangenissen zaten al snel overvol en noch het juridische of het structurele kader was klaar om procedures in gang te zetten. In die eerste jaren na de genocide waren de omstandigheden in de gevangenis bar slecht. Zeker duizenden mensen lieten er toen het leven.

In 1996 stemde het Rwandese parlement ‘The Organic Law’ waarmee men het juridische kader inzake de berechting van génocidaires voor het eerst vastlegde.116 Deze wet zet in feite de internationale mensenrechten normen, die Rwanda alreeds had geratificeerd, om in nationale en praktische wetgeving. Er werden vier procedures voor de berechting van de verdachten voorzien. De zwaarste beschuldigden vormden de eerste categorie: zij die verantwoordelijk werden geacht voor het plannen en organiseren van de genocide, of zij die vanuit hun autoriteitsfunctie de genocide aanmoedigden of eraan deelnamen. Het ICTR kreeg ongeveer voor dezelfde categorie beschuldigden haar jurisdictie. De tweede categorie verdachten waren zij die meewerkten aan de genocide en beschuldigd werden van moord, doodslag en misdrijven met de dood als gevolg. De derde categorie omvatte de misdrijven slagen en verwondingen. Alle misdrijven tegen eigendommen werden in de vierde categorie onder gebracht. Verkrachting werd later verschoven van de derde categorie naar de eerste of de tweede, afhankelijk van de beschuldigde. De wet voorzag ook een strafvermindering in ruil voor een geverifieerde schuldbekentenis naar analogie van het amnestie-systeem in Zuid- Afrika. In Rwanda is er echter nooit sprake geweest van een amnestieprogramma, de nadruk bleef liggen op retributieve gerechtigheid. De druk op het systeem bleef echter toenemen,

115 Schabas. “Post-Genocide Justice in Rwanda.”, 212. 116 Organic Law No. 08/96 of 30 August 1996 on the Organisation of Prosecutions for Offences Constituting the Crime of Genocide or Crimes against Humanity committed since 1 Oktober 1990, J.O., 1996, Year 35, No. 17, p. 14. Laatst bekende locatie: http://www.preventgenocide.org/law/domestic/rwanda.htm.

71

samen met de beschuldigingen van internationale en nationale critici dat de rechtspleging verre van billijk en eerlijk verliep. De situatie in de gevangenissen, het grote tekort aan advocaten die durfden of konden optreden voor de verdediging en de relatieve snelheid van de rechtszaken oogsten redelijk wat kritiek. Het is belangrijk om te weten dat Rwanda het continentaal rechtssysteem zoals het wordt beoefend in België en Frankrijk had overgenomen. In dit systeem wordt veel meer overgelaten aan de appreciatie van de rechter en is er minder ruimte voor hoor en wederhoor zoals het gebruikt wordt in de common law landen. Nochtans was er sprake van ernstige schendingen van zowel de nationale als de internationale maatstaven voor een behoorlijke rechtspleging. Dit culmineerde in de openbare executies van 22 mensen na een zeer kort proces met inadequate verdediging.117 Het waren de laatste die ooit zouden worden terechtgesteld. Later werden de executies niet meer uitgevoerd en in 2007 schafte Rwanda de doodstraf af.

Om de druk op het systeem te verlichten werkte de Rwandese regering een nieuw systeem uit: de Gacaca-rechtbanken. Gacaca betekent, vrij vertaald uit het Kinyarwanda, zoveel als ‘gras’, ‘grasveld’ of ‘gazon’ en zou verwijzen naar de grond waar participanten op zitten als ze deelnemen aan de procedure:

“The Gacaca courts are based on a traditional conflict resolution mechanism that existed in Rwanda before colonial rule. Conflicts between families were settled by the old and wise men of the community – the Inyangamugayo – bridging together the parties in the dispute”.118

De moderne Gacaca zijn opgezet als een quasi-juridisch berechtingsmechanisme. Zij berechten de lokale beschuldigden van de tweede, derde en vierde categorie. De procedure is gelokaliseerd en gedecentraliseerd doorheen het land en staat onder leiding van een verkozen lekenrechter. De bewijsvoering verloopt volledig mondeling, op basis van de getuigenissen van daders, slachtoffers en elke betrokkene. Er is enorm veel inkt gevloeid over de waarde van dit systeem: voor de ene is de Gacaca het toonbeeld van innovatieve en inclusieve rechtspleging terwijl anderen de gebrekkige rechten van de verdediging en de druk op de

117 Human Rights Watch. ‘Rwanda Justice After Genocide – 20 Years On’, (28/03/2014). Laatst bekende locatie: http://www.hrw.org/news/2014/03/28/rwanda-justice-after-genocide-20-years. 118 Ingelaere. “‘Does the Truth Pass across the Fire.”, 515.

72

bevolking om wel of niet te getuigen aanklagen. Hierboven is al gesproken over het dominante narratief vanwege de Rwandese overheden en Gacaca maken zeker deel uit van hun herdenkings- en verzoeningsstrategieën. Het valt echter ook niet te ontkennen dat Gacaca een meerwaarde hebben voor slachtoffers: ze zijn dicht betrokken in de rechtsgang en ze krijgen de kans om te weten te komen wat er is gebeurd met hun verloren vrienden of familie.119 Het Gacaca proces is sinds 2012 afgesloten. De berechting voor de nationale rechtbanken is nog steeds bezig. Zeker nu het ICTR en buitenlandse rechtbanken. Dankzij intensieve juridische hervormingen in Rwanda worden sinds 2011 verdachten uitgeleverd aan de Rwandese autoriteiten. Voordien kon dit niet omdat buitenlandse autoriteiten en het ICTR onvoldoende vertrouwen hadden in de kwaliteit van de rechtsgang, in het bijzonder de rechten van de verdediging.

11.2 Buitenlandse berechting

Naast de berechting voor het ICTR en de berechting binnen Rwanda zijn er ook verschillende landen die voortvluchtige génocidaires hebben gearresteerd en aangeklaagd onder hun eigen nationale wetgeving. Het meest recente geval was de arrestatie en veroordeling van Pascal Simbikangwa in Frankrijk. Simbikangwa bevond zich al sinds 2008 in voorhechtenis. Maar Frankrijk was nogal terughoudend om de procedure op te starten. Een uitlevering aan de Rwandese autoriteiten leek al vanaf het begin een onbegonnen zaak. De relaties tussen Frankrijk en Rwanda zijn zeer gespannen aangezien Rwanda, en niet zonder reden, Frankrijk ervan beschuldigt dat zij via Opération turquoise verschillende oorlogsmisdadigers geholpen hebben om Rwanda te ontvluchten in de nadagen van de genocide. Bovendien waren het de Franse autoriteiten die het onderzoek naar de crash van het vliegtuig van Habyarimana in gang hebben gezet en zijn er verschillende stemmen in Frankrijk die pleiten voor een vervolging van Kagame en het RPF voor oorlogsmisdaden. In het proces tegen Simbikangwa getuigden ook verschillende historici als expert: André Guichaou en Jean-Pierre Chrétien voor het vervolging en Filip Reyntjens voor de verdediging. De verdediging heeft heel hard geprobeerd om de individuele schuld van de verdachte te laten afhangen van hun stelling dat

119 Ingelaere. “‘Does the Truth”, 515-516.

73

er geen sprake was van een ‘plan’ om een genocide in gang te zetten. Ze baseerden zich op de uitspraken van het ICTR in de rechtszaak tegen de kopstukken van het Rwandese leger (Military I) waar het OTP er ook niet in slaagde om samenzwering tot genocide te bewijzen.120 Pascal Simbikangwa werd door een jury veroordeeld tot vijfentwintig jaar wegens medeplichtigheid aan de genocide in Rwanda en misdaden tegen de mensheid.

De berechting door westerse rechtbanken, vooral in de eerste achttien jaar na de genocide, is sedert 2011 grotendeels vervangen door de uitlevering aan de Rwandese autoriteiten. De Rwandese justitie beantwoorde voordien niet aan de internationale standaarden waardoor men weigerde in te gaan op verzoeken tot uitlevering van Rwanda. Ondertussen zijn in er in zeven landen, onder het universaliteitsbeginsel, processen gevoerd tegen verdachten van genocide en misdaden tegen de mensheid.121 In België heeft dit al tot veroordelingen geleid van zes verdachten in twee verschillende rechtszaken.122

120 Pierre Boisselet, “Génocide rwandais: les acteurs du procés historique de Simbikangwa à Paris,” Jeune Afrique, Februari 4 2014. 121 Het universaliteitsbeginsel stipuleert dat nationale rechtbanken rechtsmacht verkrijgen ten aanzien van in het buitenland gepleegde misdaden die geen enkele band, door bijvoorbeeld de nationaliteit van de dader of het slachtoffer, hebben met de nationale rechtsorde. Dirix, Eric, Bernard Tilleman en Paul Van Orshoven, eds. Juridisch woordenboek. (Antwerpen: Intersentia, 2010), 411. 122 De veroordeling van de ‘vier van Butare’ waar twee kloosterzusters, een zakenman en een universiteitsprofessor werden veroordeeld tot 12 tot 20 jaar gevangenis was de eerste toepassing van het universaliteitsbeginsel in België (2001). Vier jaar later zouden de twee halfbroers Etienne Nzabonimana en Samuel Ndashykirwa worden veroordeeld tot elk 10 jaar gevangenis.

74

Hoofdstuk 12 Het ICTR

12.1 Ontstaan en structuur

Het internationaal tribunaal voor de berechting van génocidaires in Arusha werd in het leven geroepen in de nasleep van de genocide. Op 18 november 1994 nam de VN-veiligheidsraad de resolutie 955, op grond van hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties. Daardoor werden de statuten goedgekeurd van het nieuwe ad hoc tribunaal voor de berechting van verdachten voor daden van genocide of andere ernstige inbreuken op het internationaal humanitair recht, in Rwanda en buurlanden, van 1 januari tot 31 december 1994.123

Het tribunaal heeft drie belangrijke organen: The Chambers, The Office of the Prosecution en The Registry. The Chambers of het Hof bestaat uit drie rechtbanken van eerste aanleg en één Hof van Beroep (gedeeld met het ICTY).Er zetelen zestien verkozen rechters en negen ad litem rechters. Iedere zaak wordt behandeld door drie rechters. In beroep zetelen steeds vijf rechters. Momenteel gaat het tribunaal echter in zijn laatste fase en is het aantal rechters al afgenomen tot dertien. The Registry is verantwoordelijk voor de feitelijke administratie naast het geven van juridische bijstand. Zij zijn ook hét communicatiekanaal van het tribunaal naar de buitenwereld toe. Tenslotte volgt het OTP of het Openbaar Ministerie van het tribunaal en zonder twijfel de tak van het ICTR die de meeste aandacht krijgt. Het OTP bestaat uit twee takken: de Prosecution Division is verantwoordelijk voor de opsporing van verdachten, het verzamelen van de bewijzen (the investigation section) en de uiteindelijke vervolging van de verdachten (trial teams). De Appeals and Legal Advisory Division (ALAD) volgt de zaken die in beroep gaan op en zorgt voor bijscholing en juridische adviezen. Huidig voorzitter van het OTP is sinds 2003 Hassan Bubacar Jallow. Hij is de opvolger van Carla Del Ponte die op haar beurt in 1998 dit ambt had overgenomen van Louise Arbour.

De werking van het ICTR wordt geregeld door het statuut (zoals het is vastgelegd in 1994 en naderhand aangevuld) en het RPE (Rules of Procedure and Evidence).124 Het statuut stelt vast

123 Resolutie 955 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (8 november 1994), Statute of International Tribunal for Rwanda, UN Doc. S/RES/955 (1994). 124 ICTR, Rules of Procedure and Evidence, U.N. Doc. ITR/3/REV.1, (29 juni 1995)

75

dat het ICTR bevoegd is om iedere persoon te berechten die verdacht word van genocide of andere ernstige misdaden tegen de mensheid en schendingen van het internationaal humanitair recht. In praktijk berecht het ICTR enkel hooggeplaatste betrokkenen. Dit komt ongeveer overeen met de eerste categorie van de Organieke Wet in Rwanda. Het ICTR heeft, op grond van hoofdstuk VII van het VN-Handvest, het primaat op de berechting van personen van deze categorie tegenover iedere derde staat. Het ICTR kan ook de uitlevering eisen van iedere beschuldigde, Rwandees of niet, vanuit Rwanda of ieder ander land.125 Het ICTR blijft echter een klein instituut en het aantal verdachten dat zij vervolgens (wensen te) berechten is gelimiteerd.

Het ICTR werkt via een hybride rechtssysteem: de procedure verloopt het RPE via een mengeling van het common law accusatoir rechtssysteem van de Angelsaksische landen en het strafrechtelijk en inquisitoir rechtsstelsel zoals we het in België kennen. In het accusatoir systeem is de rol van de beide partijen in de procedure veel groter, rechters nemen een veel passievere rol in en dienen enkel om de buitengrenzen van de procedure te bewaken. In het continentaal systeem nemen de rechters een veel actievere rol in: ze ondervragen getuigen en vragen minder interpretatie van het geschreven bewijs aan de partijen. In de praktijk, ook omdat een heel groot deel van de mensen die in het tribunaal werken zo geschoold zijn, heeft het accusatoir systeem de overhand in de rechtspleging aan het ICTR.

125 Michael P. Scharf. ‘Statute of the International Criminal Tribunal for Rwanda’, United Nations Audiovisual Library, 2008. Laatst bekende locatie: http://legal.un.org/avl/ha/ictr/ictr.html.

76

Figuur 4: Heleen Debeuckelaere. International Criminal Tribunal for Rwanda. September 26 2013. Arusha. Het ICTR in het Arusha International Conference Centre te Arusha, Tanzania. ©Heleen Debeuckelaere

12.2 Evolutie en evaluatie

Het minste dat kan gezegd worden over het ICTR is dat het niet altijd een even vlot bestaan heeft gehad, en zeker niet altijd een even goede reputatie kende. Vanaf het begin werd het tribunaal geplaagd door internationale kritiek over de traagheid van de procedures, de kostprijs, de corruptieschandalen en incompetentie. Vooral het OTP en zijn vertegenwoordiger, de Chief Prosecutor, waren het mikpunt. Van 1994 werd het OTP geleid door de Zuid-Afrikaan Richard Goldstone. Hij werd in 1996 opgevolgd door de Canadese Louise Arbour. Arbour en Goldstone werd verweten dat het tribunaal te traag was met zijn onderzoeken en het in gang zetten van de eerste procedures. Tegen 2003, negen jaar na de genocide, was de kritiek van die aard dat de Veiligheidsraad een nieuwe resolutie stemde waarin ze het ICTR aanzette “… to take all possible measure to complete investigations by the end of 2004, to complete all trial activities at first instance by the end of 2008, and to

77

complete all work in 2010”.126 Ondertussen was in 1999 Arbour vervangen door Carla Del Ponte maar aangezien zij ook het tij niet had kunnen keren werd ze in 2003 vervangen door de huidige Chief Prosecutor Hassan Jallow. Vandaag, 2014, bestaat het ICTR nog steeds, al lopen alle procedures nu wel op hun einde. De ‘Completion Strategy’ van resolutie 1503 werkte op twee sporen: enerzijds de overheveling van bestaande zaken naar de nationale rechtbanken in Rwanda gepaard gaande met scholing en ondersteuning van Rwandese juristen en anderzijds het verhogen van het aantal rechters. In 2010, toen bleek dat het ICTR de deadline niet zou halen, stemde de Veiligheidsraad een nieuwe resolutie met een andere oplossing voor de achterstand in het ICTR en het ICTY: de creatie van het MICT (Mechanism for International Criminal Tribunals).127 De traagheid van het ICTR kwam sinds 2008 vooral nog voort uit het aantal nog steeds voortvluchtigen, de slechte coöperatie van landen zoals Congo en Kenia met de zoekacties van het ICTR en de aanslepende beroepsprocedures in sommige zaken. Het MICT zou vanaf juli 2012 de opsporing van verdachten, de zaken in beroep, de rechtszaken in revisie, de zaken die resulteerden uit het geven van een valse getuigenis en andere belangrijke functies van het ICTR geleidelijk aan overnemen. De vastgestelde einddatum van het ICTR is momenteel 31 december 2014 en het ziet er naar uit dat – dankzij de tussenkomst van het MICT – ze daar ook zullen geraken. Het is echter een beetje een ‘valse’ oplossing: ook al is het MICT bedoeld als een flexibele korte-termijn organisatie, zijn de verschillen tussen het ICTR en het MICT in feite niet zo groot. Het gaat tenslotte om grotendeels dezelfde personeelsleden, locatie en procedures. Het is alsof er een nieuwe naam is gevonden om de tegenstanders van een nieuwe termijn verlenging voor het ICTR het zwijgen op te leggen.

Alle kritiek ten spijt heeft het ICTR sinds zijn ontstaan 93 akten van beschuldiging opgesteld en zijn er 61 verdachten veroordeeld en 14 vrijgesproken. Sinds 2011 zijn er ook tien zaken doorverwezen naar nationale rechtbanken van partnerlanden. Dit lijkt misschien weinig, maar het gaat niet over de minsten in de organisatie van de genocide. Tussen de ondertussen veroordeelden zitten mensen zoals Théoneste Bagosora (voormalig leidinggevend figuur in het Rwandese leger en volgens verschillende mensen het brein achter de genocide), de

126 Resolutie 1503 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (28 augustus 2003). UN Doc. S/RES/1503 (2003). 127 Resolutie 1966 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (22 december 2010). UN Doc. S/RES/1966 (2010).

78

historicus Ferdinand Nahimana en politieke topfiguren zoals Edouard Karemera en Matthieu Ngirumpatse. Het ICTR heeft ook heel wat precedenten uitgesproken die richtinggevend kunnen zijn voor gelijkaardige rechtscolleges. De eerste zaak voor het tribunaal – de zaak- Akayesu – was meteen ook de eerste zaak ooit waar iemand werd veroordeelt wegens genocide én waar verkrachting als een wapen en een component van genocide werd gezien.128 Jean-Paul Akayesu was ten tijde van de genocide bourgmestre in de stad Taba en zou naast hiërarchisch toezicht op het uitvoeren van de systematische moorden en verkrachtingen op Tutsi’s die er hun toevlucht hadden gezocht ook rechtstreeks hebben geparticipeerd met de lokale milities. Hij zit momenteel een levenslange celstraf uit in Mali. In de zaak-Kambanda werd voor het eerst een hoge politicus veroordeeld.129 Kambanda, die ten tijde van de genocide Eerste Minister was van de interim-regering, was ook de eerst verdachte die schuldig pleitte voor het ICTR. Hij zit momenteel ook een levenslange straf uit in Mali. Een andere zeer belangrijke zaak was deze van Ferdinand Nahimana, Hassan Ngeze en Jean- Bosco Barayagwiza, of ‘the media case’.130 “This trial was the first time since Nuremberg that the role of the media was examined as a component of international criminal law”.131 Ook werd in deze zaak bevestigd dat het beginsel van superior responsibility ook geld voor burgers in leidinggevende functies.132 Er kan vastgesteld worden dat het ICTR erin geslaagd is om niet alleen bij te dragen aan het internationaal recht inzake misdaden tegen de mensheid maar ook de internationale gemeenschap vooruit heeft geholpen in de strijd tegen straffeloosheid.

De vraag blijft echter of de berechting van oorlogsmisdadigers of génocidaires wel zo veel verschil maakt inzake de strijd tegen mensenrechtenschendingen en grootschalig conflict. Inzake Rwanda en het ICTR hoeft men maar even naar buurlanden Congo, Oeganda, Burundi en zeer recent de Centraal-Afrikaanse Republiek te kijken om te beseffen dat dit niet het geval

128 ICTR, Prosecutor v. Jean-Paul Akayesu, Judgement and Sentence, Case No. ICTR 96-4-T, (2 september 1998). 129 ICTR, Prosecutor v. Jean Kambanda, Judgement and Sentence, Case No. ICTR 97-23-S, (4 september 1998). 130 ICTR, Prosecutor v. Ferdinand Nahimana, Jean-Bosco Barayagwiza and Hassan Ngeze, Judgement and Sentence, Case No. ICTR-99-T, (3 december 2003). 131 Scharf. ‘Statute of the International Criminal Tribunal for Rwanda’. 132 ICTR. ‘23 October 2000 – Beginning of the “The Media Case”’, The ICTR Remembers. Laatst bekende locatie: http://unmict.org/ictr-remembers/.

79

is. In de jaren dat het ICTR heeft gewerkt heeft het geen wezenlijke bijdrage geleverd in de zoektocht naar vrede voor Congo en Burundi, toch twee conflicten die rechtstreeks verbonden zijn met de genocide zelf. Evenwel is het ook wat overroepen om het ICTR een rol in deze kwesties toe te schuiven, waarom zou een relatief kleine organisatie een verschil maken waar de Verenigde Naties zelf niet slagen? Al is het belang van retributieve gerechtigheid voor individuele slachtoffers niet te onderschatten, toch lijkt het erop dat het ontradende effect van berechting kleiner is dan gehoopt. In de Afrikaanse context alleen al zijn er verschillende zittende presidenten die aangeklaagd worden voor het internationaal permanent strafhof in Den Haag. Dit belet hen niet hun ambt verder uit te oefenen.

De relatie tussen het ICTR en Rwanda zelf is niet altijd vlot verlopen. Waar in het begin Rwanda nog zelf de vraag voor het oprichten van een tribunaal had gesteld was niet veel later Rwanda de enige die tegen de oprichting van het ICTR stemde. De turbulente relatie tussen Rwanda en het tribunaal is opvallend maar het maskeert een sterke band tussen de twee. De Rwandese overheid heeft enorm veel invloed gehad op de politiek van het tribunaal en de berechtingen in het ICTR. Het feit dat het ICTR nog geen enkele akte van inbeschuldigingstelling heeft uitgevaardigd tegen leden van het RPF of de RPA is daarvan de beste illustratie. In principe dient het ICTR volledig onafhankelijk te zijn van alle nationale overheden. Vandaar ook de locatie van het tribunaal in Tanzania. Het tribunaal geniet volledige operationele autonomie tegenover de lidstaten van de Verenigde Naties. Het personeel van het ICTR is afkomstig uit verschillende landen en is dus “not subject to the bureaucracy of a nation state with a recent criminal past”.133

“[International tribunals] are far more resistant to political influence because of the mélange of different legal and political cultures of judges and legal staff, and a trial will invariably be conducted before three independent judges from three different countries. That fact in itself lends greater protection to the goal of delivering justice independently and impartially”.134

133 Wilson. Writing History, 37. 134 Boas, Gideon. The Milosevic Trial: Lessons for the Conduct of Complex International Criminal Proceedings (Cambridge: Cambridge University Press, 2007), 292. Geciteerd in: Wilson. Writing History, 37.

80

Dit is jammer genoeg een nogal idealistische voorstelling van een veel complexere realiteit. Rwanda heeft op verschillende vlakken zijn invloed kunnen laten gelden: via politieke manoeuvres in de VN en in de samenwerking met het ICTR zelf is Rwanda er in geslaagd om zijn versie van de genocide te laten domineren. Het ICTR is afhankelijk van de samenwerking met andere landen om hun werk effectief te doen. Het ICTR heeft geen eigen politiemacht en hangt dus af van de bereidwilligheid van andere landen om voor hen op te treden. De toegang tot bewijsmateriaal of getuigen kan door Rwanda ook ernstig gehinderd worden. Getuigen die moeten afreizen naar het tribunaal zijn in het verleden al tegengehouden door de regering. Dit kan evengoed maar de top van de ijsberg zijn aangezien de manieren waarop het regime in Kigali potentiële getuigen beïnvloedt of onder druk zet zeer moeilijk in te schatten is.

Het welslagen van de relatie tussen het tribunaal en Rwanda heeft bijna altijd gedraaid rond het wel of niet vervolgen van de misdaden van het RPF. De eerste twee Chief Prosecutors, Goldstone en Arbour, hebben beiden geen werk gemaakt van aanklachten tegen leidinggevende figuren binnen het RPF. Dit leidde tot forse kritiek, zowel van de verdediging als van verschillende expertgetuigen zoals Alison Des Forges en Filip Reyntjens en internationale mensenrechtenorganisaties zoals Human Rights Watch en Amnesty International.135 Na de opvolging van Arbour door Carla Del Ponte werden voor het eerst onderzoeken ingesteld tegen de oorlogsmisdaden van het RPF. Op het moment dat Del Ponte vorderingen maakte in haar onderzoeken liepen de relaties tussen het ICTR en Rwanda volledig vast. In juni 2002 stopte de Rwandese autoriteiten iedere effectieve hulp aan het tribunaal en verhinderden ze verschillende getuigen naar Arusha te reizen. Tegelijk begon Rwanda aan een lastercampagne tegen Del Ponte in de media en op internationale fora die uiteindelijk zou resulteren in haar verwijdering als hoofd van het OTP. Leidinggevenden in de VN kozen ervoor om Del Ponte en het ICTR niet te ondersteunen en het was maar na

135 Expertgetuige voor het OTP en de verdediging aan het tribunaal en Rwanda-expert Filip Reyntjens schreef in een open brief aan Hassan Jallow dat hij niet verder zou optreden voor het OTP tot het ICTR aanklachten zou uitschrijven tegen het RPF. Hij stelt dat door het niet instellen van de vervolging het ICTR tekort doet aan zijn mandaat “to contribute to the national reconciliation, the restoration and the preservation of peace” en zo een “victor’s justice” in stand houdt. Hirondelle News Agency. ‘Reyntjens returns to the ICTR at the request of the defence’, Hirondelle News Agency (18/09/2007). Laatst bekende locatie: http://www.hirondellenews.com/ictr-rwanda/333-appeals/butare-trial/20842-en-en-180907- ictrbutare-reytjens-returns-to-the-ictr-at-the-request-of-the-defence98939893.

81

tussenkomsten van individuele nationale regeringen dat Rwanda het afreizen van getuigen naar Arusha terug toe begon te laten. Evenwel, in gespreken met leden van het OTP was er maar één enkeling die deze geopolitieke manoeuvres van Kagame aanbracht als de oorzaak voor het niet verlengen van het mandaat van Del Ponte. Of dit echter zo veelzeggend is in deze context is te betwijfelen. Rwanda slaagt er in ieder geval in om, op vrij assertieve wijze, haar narratief over de Rwandese genocide en de rol van het RPF als de bevrijders van de genocide in stand te houden. Dit werd nogmaals duidelijk door de affaire Bruguière. In 2006 kwam de franse onderzoeksrechter Jean-Louis Bruguière met een rapport waarin aanwijzingen zouden staan voor de verantwoordelijkheid van het RPA, en diens toenmalige leider Paul Kagame, voor het neerhalen van het vliegtuig van Habyarimana en Ntaryamira. De franse overheid kon geen arrestatie vorderden van Paul Kagame als zittend staatshoofd .Het rapport werd overgemaakt aan het ICTR. Tot vandaag is er geen gevolg aan gegeven en heeft het ICTR geen verdere onderzoeken ingesteld naar het RPF. Desondanks zijn de diverse oorlogsmisdaden van het RPF uitgebreid gedocumenteerd door Amnesty International en Human Rights Watch en door hen aangekaart bij het tribunaal:

“The tribunal's failure to address the war crimes committed by the Rwandan Patriotic Front risks leaving the impression that it is delivering only victor's justice…[t]hat's a poor legacy for this historic effort at international justice”.136

Naar schatting maakte het RPF tussen de 25.000 en de 60.000 burgerslachtoffers. Uiteindelijk heeft dit slechts tot een rechtszaak geleid (Kabgayi). In 2008 stuurde Jallow de dossiers van deze zaak door naar Rwanda voor nationale berechting. Dit is drie jaar voor men het Rwandese rechtstelsel sterk genoeg vond om de veroordeling van génocidaires op zich te nemen. Van de vier officieren die werden aangeklaagd voor de executie van vijftien burgers in 1994 werden er, na een proces van twee dagen, twee vrijgesproken. De twee anderen, die schuldig hadden gepleit, werden in beroep tot vijf jaar cel veroordeelt. Net zoals herdenking

136 Human Rights Watch.‘Rwanda. Tribunal risks supporting ‘Victor’s Justice’,(01/06/2009). Laatst bekende locatie: http://www.hrw.org/news/2009/06/01/rwanda-tribunal-risks-supporting-victor-s-justice. En ‘Letter to the Prosecutor of the International Criminal Tribunal for Rwanda Regarding the Prosecution of RPF Crimes’, (26/03/2009). Laatst bekende locatie: http://www.hrw.org/news/2009/05/26/letter-prosecutor-international-criminal-tribunal- rwanda-regarding-prosecution-rpf-c.

82

van de doden in Rwanda exclusief is voorbehouden aan Tutsi slachtoffers, is retributieve gerechtigheid en het tegengaan van straffeloosheid voor de Rwandese autoriteiten enkel van toepassing op Hutu-daders. Indien er geen gerechtigheid is voor de slachtoffers van het RPF, en indien er kan geconcludeerd worden dat er geschiedenis wordt geschreven in de tribunalen, dan kan men zeggen dat de geschiedenis die uit het ICTR komt een zeer eenzijdig narratief over de Rwandese genocide verhaald. In essentie is deze geschiedenis zeer gelijkaardig aan het Rwandese historiciteitsregime zoals het hier eerder al werd besproken (zie 8.2.2). Het regime in Rwanda is er dus in geslaagd om dankzij politieke manoeuvres en internationale sympathie voor het regime sinds de genocide een zeer gepolitiseerde lezing van het Rwandese verleden binnen te loodsen in het ICTR. Ook al is het ICTR bevoegd om de misdaden van het RPF te onderzoeken en is “…it a central principle of international humanitarian law that all such crimes must be treated equally”, toch is de Rwandese regering erin geslaagd om, via de manipulatie van schuldgevoelens, bewondering voor de economische vooruitgang binnen Rwanda en geopolitieke logica bij de andere lidstaten, iedere vordering op dit vlak effectief tegen te houden.137

Een ander, meer technisch punt van kritiek op de ad hoc tribunalen, gaat over de bewijsvoering. Het ICTR en het ICTY zijn opgezet als een mengeling van het common law of accusatoir rechtstelsel en het civil law of inquisitoir systeem. Dit vindt men vooral terug in de regels rond de bewijsvoering. Regel 89 (B) en (C) die grondslag voor de bewijsregels vormen luiden als volgt:

“In cases not otherwise provided for in this Section, the Chamber shall apply rules of evidence which will best favour a fair determination of the matter before it and are consonant with the spirit of the Statute and the general principles of law.

A Chamber may admit any relevant evidence which it deems to have probative value”.138

Deze regels zijn dus vrij open naar analogie met het inquisitoir systeem. De procedure verloopt grotendeels via het accusatoir systeem met uitzondering van de toelating van bewijs

137 Wilson. Writing History, 44-45. 138 ICTR, Rules of Procedure and Evidence, U.N. Doc. ITR/3/REV.1, (29 juni 1995). 115.

83

in de rechtszaal. Dit betekent dus ook dat er meer ruimte is voor historisch bewijsmateriaal. In het inquisitoir systeem wordt het wegen van het bewijs vrijwel volledig aan de rechter overgelaten en zo ook in het ICTR. Daar staat tegenover dat, omwille van het adverserial/accusatoir systeem de rechtspleging gedreven wordt door de vervolging en de rol van de verdediging vooral bestaat uit het testen en tegenspreken van het bewijs van het OTP. Ook is men, in de loop van de geschiedenis van het tribunaal, meer en meer verschoven naar het inquisitoir systeem. Onder druk om de procedures korter en efficiënter te maken namen rechters steeds meer hun discretionaire bevoegdheid op. Dit ‘managerial judging model’ werd geholpen door de toevoeging van regel 92 bis in 2000: daarin werd bepaald dat de bewijsvoering, met name door expertgetuigen, niet meer telkens in de rechtszaal (met de waarborg voor de tegenpartij van hoor en wederhoor) diende te gebeuren maar ook mogelijk werd door het indienen van geschreven rapporten.139 Niet veel later werd hearsay bewijs, dus bewijs dat niet door de getuige rechtstreeks zelf gekend is, ook toegelaten zonder de nood aan bijkomende verificatie. Dit betekent dat onmogelijk werd om op voorhand te weten in hoeverre de rechter belang geeft aan een of een andere bewijsstuk. Veel van het toegevoegde bewijs werd niet meer in de rechtszaal getest. Vooral leden van de verdediging uit de common law traditie hebben dit aangeklaagd als een afbreuk van hun rechten:

“The international criminal process is a fusion of different legal systems and sometimes this mix has resulted in a situation where neither the safeguards of the civil or the common law system apply…it could feel that you had fallen down the gap between the two systems, thereby losing any meaningful protection against a miscarriage of justice. On occasions it felt like trial by NGO”.140

Er zijn goede redenen aan te brengen voor een open bewijsregeling: de complexiteit van de zaken in het ICTR en het ICTY is van dien aard dat het nodig is om alle bronnen aan te spreken. Ook weerlegt een brede bewijsvoering de kritieken van de incompatibiliteit-these van recht en geschiedenis zoals ze hier eerder is besproken (zie 9.1.2.1). De manier waarop er met bewijs wordt omgegaan in internationale tribunalen vertoont al een stuk meer

139 Wilson ontleende de term van Langer, Maximo. “The Rise of Managerial Judging in International Criminal Law.” American Journal of Comparative Law 53, no. 4: 835-909 (2005). In: Wilson. Writing History, 58-59. 140 Joanna Evans, verdediging Ferdinand Nahimana in: Wilson. Writing History, 65.

84

gelijkenissen met de benadering van het bewijs door historici. De rechters moeten, uit een enorme hoeveelheid aan beschikbare informatie, door ieder stuk te wegen, een approximatieve waarheid proberen te benaderen. In hoeverre de bezorgdheid van sommige leden van de verdediging een werkelijk probleem voor een billijke rechtsbedeling uitmaken is nog zeer de vraag. Al bij al valt dit waarschijnlijk wel nog mee, geen enkele verdachte wordt uitsluitend veroordeeld op basis van hearsay of historische bewijsstukken.

85

Hoofdstuk 13 Geschiedenis in de rechtbank

Geschiedenis komt de rechtszaal binnen op verschillende manieren. Zeker in de eerste jaren van het tribunaal stonden de aktes van inbeschuldigingstelling bol van de historische context. Deze van Ferdinand Nahimana telt bijvoorbeeld negen pagina’s historisch context op in totaal 29 pagina’s.141 Ieder vonnis of iedere dagvaarding van het ICTR en het ICTY begint met een historisch luik. Dit zegt veel over het belang dat gehecht wordt aan geschiedenis door de rechters en het OTP. De reden daarvoor kan variëren van praktische overwegingen tot een eerder filosofische overtuiging. Hier volgt een bespreking van de manier waarop er in de rechtszalen van het ICTR geschiedenis een belang heeft gehad, hoe historische narratieven er hun ingang vinden en hoe ze gebruikt worden door de partijen in de rechtspleging. Deze analyse is niet exhaustief maar belicht enkele belangrijke punten. Omdat, in tegenstelling tot het ICTY, het OTP in Arusha er al bij de eerste zaak in geslaagd is om genocide te bewijzen is er in het ICTR veel minder debat geweest of de gebeuren van 1994 wel degelijk een genocide was. Toch is er redelijk wat discussie geweest over andere historische aspecten. Eerst wordt er ingegaan op de belangrijkste geleider van historische kennis in het tribunaal: het gebruik van expertgetuigen. Tenslotte volgt de manier waarop de beide partijen in de rechtspleging, de verdediging en het OTP wel of niet gebruik maken van geschiedenis, en waarom ze dat doen.

141 ICTR, Prosecutor v. Ferdinand Nahimana, Amended Indictment, Case No. ICTR-96-11, (15 oktober 1999).

86

13.1 Historici als expertgetuigen

“…she made it impossible to argue, as many did at the time, that the genocide was a spontaneous explosion of ancient tribal hatred. She read the plans. She saw the receipts for half a million machetes”.142

“…To enter the courtroom is to do many things, but it is not to do history”.143

Dé manier bij uitstek waarop historische kennis de rechtbanken van het ICTR en het ICTY binnenkomt is via de getuigenissen van historici en andere sociale wetenschappers. In het ICTR was er één expertgetuige die een niet te onderschatten invloed zou hebben op de manier waarop het OTP en bijgevolg het hele tribunaal de geschiedenis van Rwanda zou kaderen: Alison Des Forges. In de eerste maanden van het tribunaal werd het rapport dat Des Forges schreef voor Human Rights Watch – ‘Leave None to Tell the Story’ – niet enkel gebruikt voor de historisch kennis, maar vormde het ook de basis voor verschillende dagvaardingen van verdachten en getuigen, de zoektocht naar specifiek bewijsmateriaal en de manier waarop het OTP de geschiedenis van Rwanda heeft gekaderd. Om de implicaties te begrijpen van deze soort getuigenissen moet er gekeken worden naar twee elementen: de regels zoals ze gestipuleerd zijn in het RPE en de theorie vanuit de historische gemeenschap over getuigen in gerechtelijke procedures.

Er zijn geen specifieke regels in het RPE die de getuigenissen van experten regelen.144 Regel 92 bis handelt over de geschreven rapporten die expertgetuigen kunnen indienen ter vervanging van hun getuigenis en 94 bis stelt dat deze moeten overgemaakt worden aan de tegenpartij. Het Hof heeft vooral gebruik gemaakt van de algemene bewijsregels om expertgetuigenissen te kaderen in opeenvolgende juridische beslissingen. Regel 89 gaat als volgt:

142 “Obituary: Alison Des Forges,” The Economist, Februari 19, 2009. 143 Rothman, David. “Serving Clio and Client; The Historian as Expert Witness.” Bulletin of the History of Medicine 77, no. 1: 25-44 (2003), 44. 144 De volgende paragraaf is gebaseerd op ICTR, Rules of Procedure and Evidence, U.N. Doc. ITR/3/REV.1, (29 juni 1995).

87

“(A) The rules of evidence set forth in this Section shall govern the proceedings before the Chambers. The Chambers shall not be bound by national rules of evidence.

(B) In cases not otherwise provided for in this Section, a Chamber shall apply rules of evidence which will best favour [sic.] a fair determination of the matter before it and are consonant with the spirit of the Statute and the general principles of law.

(C) A Chamber may admit any relevant evidence which it deems to have probative value.

(D) A Chamber may request verification of the authenticity of evidence obtained out of court”.145

Gebaseerd op deze zeer open bewijsregeling, naar analogie van het civil law systeem, hebben de rechters van het tribunaal hun discretionaire bevoegdheid in het bepalen van de grenzen van de getuigenissen sterk laten gelden. Rechters hebben vooral (A) en (B) gebruikt om in specifieke gevallen te oordelen of een getuigenis al dan niet toegelaten is en welke waarde er aan moet worden gegeven. De enige echte beperking die hieruit is gegroeid bepaalde dat expertgetuigen wel de bredere context konden toelichten voor het Hof maar zich niet mogen uitspreken over de grond van de zaak, de individuele schuld van de verdachte. Dat is de exclusieve bevoegdheid van het Hof.146 Hierboven is al aangehaald dat in de bewijsregeling het Hof grotendeels de regels van civil law gebruikt, die veel initiatief aan de rechter overlaat. Dit werd nog eens versterkt door het systeem van de geschreven rapporten. Een expertgetuige moest, voor de getuigenis, een geschreven rapport indienen gestructureerd door de vragen van de partij die hen aanbracht. In combinatie met een curriculum vitae van de getuige werd dit overgemaakt aan de andere partij. De andere partij kon vervolgens het rapport zonder meer accepteren waarna het rapport aan de rechters werd overgemaakt en de getuige niet verder voor de rechtbank hoefde te komen. De andere partij kon het rapport ook betwisten waarna een a voir dire of een rechtszaak binnen de rechtszaak werd georganiseerd. De wederpartij

145 ICTR, Rules of Procedure and Evidence, Regel 89. 146 De volgende paragrafen zijn gebaseerd op Eltringham, Nigel. “Illuminating the broader context.”, 343-344.

88

kon dan, op basis van het cv van de getuige, bepaalde delen van het rapport aanvechten. Uiteindelijk was het onmogelijk voor de partijen om te weten in welke mate het ingediende rapport door de rechters werd geaccepteerd en gebruikt om hun beslissingen te motiveren. Zeker sinds de het toelaten van ‘van horen zeggen’ (hearsay) heeft dit tot redelijk wat frustratie van met name de verdediging geleid (zie 12.2).

De opkomst van expertgetuigen in rechtszaken met een historische context is sinds de jaren negentig gepaard gegaan met een debat binnen de historische gemeenschap. De vraag was of dit wel een wenselijke evolutie was? Of historici wel erop voorzien zijn om de rechtbank binnen te treden en, bij uitbreiding, een oordeel te vellen over het verleden? Henry Rousso, een autoriteit over het Vichy Regime, weigerde bijvoorbeeld om op te treden als expertgetuige in het in proces Maurice Papon in 1997: “In my soul and conscience, I believe that historians cannot be “witnesses” and that a role as “expert witness” rather poorly suits the rules and objectives of a court trial”.147 De weigering van Rousso en de daaropvolgende publicatie van een reeks interviews waarin hij deze toelicht gaven aanleiding tot een debat over de maatschappelijke rol van de historicus als expertgetuige, en de gevaren die dit inhoudt.148 Het argument van Rousso is streng waarde-neutraal en scientistic: historici moeten ver weg blijven van de instrumentalisering van geschiedenis in de naam van herinnering, geschiedenis is bezig met waarheid en niet met het oordelen over het verleden. In essentie stelt hij dat de twee epistemologisch onverenigbaar zijn en een optreden in de rechtbank enkel kan leiden tot het politieke misbruik van een waardevrij historisch narratief. De analyse van Rousso is niet universeel toepasbaar op iedere vorm van berechting. Het gaat uit van een historische discipline die ver staat, in tijd en maatschappelijke rol, van zijn onderwerp (het verleden). Maar “…committed history is not necessarily bad history, and all our writing and research is informed by a degree of moral, intellectual, and political purpose formulated in

147 Evans, Richard J. “History, Memory, and the Law: The Historian as Expert Witness” History and Theory 41, no. 3: 326-345 (2002), 338. 148 Rousso, Henry. The Haunting Past: History, Memory, and Justice in Contemporary France (Philadelphia: University of Pennsylvania Press, 2002).

89

the present”.149 En “ … we owe society a great deal and we owe those who are often without voice a great deal more”.150

In het ICTR is er veel minder te merken van de epistemologische confrontatie tussen recht en geschiedenis. Dé voornaamste reden hiervoor is de procedure van de geschreven rapporten. Eén van de redenen voor het epistemologisch ongemak van de historicus is dat ze relaas moeten doen aan de hand van de vragen die hen gesteld worden en ze daar niet buiten mogen treden. Niet alleen is de historicus getraind vanuit zijn discipline om zelf de vragen te stellen, maar door de gesloten bevraging wordt hen het narratief van hun relaas opgelegd. Door de procedure van de geschreven rapporten wordt dit voor een groot stuk geremedieerd. Rousso stelde als voorwaarde dat de historici hun methode en hun kennistheoretische standaarden moeten kunnen respecteren. Geschreven rapportage, met al de tijd en ruimte die dit geeft, maakt dit mogelijk. Eltringham kwam dan ook, in zijn onderzoek aan het ICTR, tot de conclusie dat sociale wetenschappers veel minder te lijden hadden onder het verbuigen van hun kennis door een partij in de procedure. Omdat de accusatoire elementen in het hybride systeem van het ICTR voor een groot stuk wordt opgelost door de open bewijsvoering en dankzij het geschreven rapporten-systeem is de druk op de expert in de getuigenbank minder zwaar dan in een gewone rechtbank. Als de partijen in de rechtspleging een getuigenis betwisten dan doen ze dat veeleer om praktische redenen, op basis van het cv van de getuige, dan via een hoor en wederhoor ondervraging (zie 13.2).

Toch is ook in het ICTR redelijk wat discussie geweest naar aanleiding van expertgetuigen. Zowel André Guichaoua als Filip Reyntjens hebben op een gegeven moment geweigerd nog te getuigen voor het OTP tenzij ze ook tegen het RPF onderzoek zouden voeren. Ook Alison Des Forges was zeer kritisch ten aanstaande van de manier waarop het OTP tegen de kwestie aankeek. Deze drie meest leidinggevende historische expertgetuigen bewogen echt vrij vlot tussen het OTP en de verdediging, afhankelijk van de inhoud van de zaak in kwestie. Dit toont aan dat de getuigen een zekere vorm van epistemologische vrijheid genoten. Ze waren vrij om te gaan waar het bewijs hen leidde. Over het algemeen zijn er geen gevallen bekend in het ICTR van historische getuigenissen die hun bewijs dusdanig te loutere voldoening of

149 Evans, Richard J. “History, Memory, and the Law.” 344. 150 Rosner, David. “Trials and Tribulations: What Happens When Historians Enter the Courtroom.” Law and Contemporary Problems 72, 137-158 (2009), 158.

90

bevestiging van de akte van inbeschuldigingstelling. Integendeel, het is het historisch narratief vanwege één expertgetuige: Alison Des Forges, die de inhoud van de aktes en de vonnissen, zowel op het niveau van de historische bredere context als de factual findings rond de individuele schuld, sterk aangestuurd heeft. In de analyse van de recht- en samenlevingtheorie over geschiedenis en recht (zie 9.1.2) is al gezegd dat de epistemologische confrontatie een diepere relatie maskeert. In het geval van expertgetuigen in het ICTR is duidelijk dat het tribunaal een stuk flexibeler is dan deze theorie laat vermoeden. De relatie tussen de rechtbank en geschiedenis is een stuk dynamischer dan in eerste instantie wordt aangenomen.

13.2 Geschiedenis bij de partijen in de rechtspleging

In tegenstelling tot het ICTY is geschiedenis veel minder een discussiepunt geweest voor de partijen in de rechtspleging. Omdat genocide al zo snel bewezen was werd een verdediging die dit in vraag stelde niet geduld door de rechters en aanzien als onprofessioneel van de advocaat in kwestie. Historische argumentatie kwam dus een stuk minder voor dan men na een eerste blik zou aannemen. Het OTP gebruikte al sinds het ontstaan van het ICTR ‘Leave None to Tell the Story’ als historisch kader voor hun aktes van inbeschuldigingstelling. Dankzij het grote moreel gezag dat Des Forges aan de tafel bracht won het OTP al snel ‘the battle of the first paragraph’.151 Historische context en bewijs die de interpretatie van Des Forges inzake de belangrijke punten tegen sprak vond zeer weinig ingang bij de rechters. In rechtszaken voor het ICTY was de verdediging veel succesvoller in het bediscussiëren van de historische context van het OTP. Een tu quoque verdediging (‘de andere partij is begonnen’), komt in de casus Rwanda neer op het wijzen naar de aanvallen vanuit Oeganda van het RPF heeft nooit in het ICTR dezelfde ingang kunnen vinden als in het ICTY. Beklaagden betwisten niet de historische feiten die het tribunaal hanteerde maar gingen eerder in op de juridische interpretatie ervan of de individuele schuld van de beklaagde.

151 In de internationale tribunalen, in tegenstelling tot nationale rechtbanken, beginnen de vonnissen met een beschrijving van de historische context. ‘The battle for the first paragraph’ verwijst dus naar de invulling van de historische context voor het tribunaal. Wilson. Writing History, 76.

91

Historisch bewijsmateriaal had, zeker in het begin van het tribunaal, groot belang. Naarmate het tribunaal vorderde, rechters en de partijen meer kennis en expertise accumuleerden en er een bulk aan jurisprudentie werd gecreëerd nam het belang van historisch bewijs substantieel af.

Als er gebruik werd gemaakt van historische argumentatie, hoe werd dit ingezet? Is er sprake van een bewustzijn ten aanzien van het resulterende historische narratief? Is dit eerder een toevallig bijproduct of een integrale functie van het tribunaal? Het antwoord is dubbel. Enerzijds heeft het tribunaal in verschillende communicaties gewezen op het belang van een “indisputable historical record” dat de rechtbank verlaat (zie 14.3).152 Anderzijds wijzen de gesprekken van Eltringham aan het tribunaal veeleer op een realpolitike benadering van de partijen: “[y]es to “historical record,” [sic.] but no if it is advantageous to an opponent”.153 Ook in mijn gesprekken aan het tribunaal was dit de essentie van de positie van de leden van het OTP met wie ik heb gesproken. Eltringham trekt dit in een ander onderzoek door naar de epistemologische confrontatie tussen recht en geschiedenis bij de betwistingen van historisch bewijs:

“…the example of the ICTR substantiates the recognition that the apparent epistemological confrontation between anthropology/history and law is very often caused by a lawyer’s ‘pragmatic response to professional imperatives’…”154

Waar Wilson veel belang hecht aan de inherente contradictoire métiers van de historici en de advocaat geeft Eltringham meer krediet aan pragmatische overwegingen. In het algemeen kan gezegd worden dat de theorie over recht en geschiedenis soms te weinig aandacht geeft aan context en zowel het recht en de historiografie abstraheert.

152 Verenigde Naties. Address to the United Nations General Assembly by the President Report of the ICTR. United Nations General Assembly. (New York: United Nations, 2008) 153 Eltringham. “’We are not a Truth Commission.’”, 58. 154 Eltringham, Nigel. “Illuminating”, 352.

92

Hoofdstuk 14 Geschiedenis verlaat de rechtbank

“…[T]he Tribunal has not created information, but through the process of investigation it has organised [sic.] material”.155

Als de rechtspleging afgelopen is en de veroordeelden opgesloten zijn blijft er dan nog iets over van wat er zich in de rechtszaal heeft afgespeeld? Hieronder volgt een bespreking van de geschiedenis over Rwanda die in de rechtszaal “…is investigated, discussed, argued over and eventually stamped with the imprimatur of a legal judgement”.156 Eerst volgt een bespreking van de betekenis die etniciteit en de identificatie Hutu, Tutsi en Twa hebben gekregen door de rechtspleging. Vervolgens een analyse hoe het tribunaal bepaalde kennis georganiseerd heeft en bepaalde feiten boven iedere juridische discussie heeft geplaatst. Tenslotte wordt er ingegaan op het historische narratief dat de rechtbank achterlaat. Dit is niet exhaustief, noch de enorme hoeveelheid historisch materiaal die het archief van het ICTR zal bevatten noch de jurisprudentie die het ICTR achterlaat worden hier in beschouwing genomen.

14.1 Etniciteit en het ICTR: de zaak Akayesu

De eerste zaak voor het ICTR was er meteen ook een die geschiedenis heeft geschreven: Jean- Paul Akayesu, voormalig burgemeester uit Taba ten westen van Kigali, is de eerste persoon ooit die werd veroordeeld voor genocide op grond van het Genocideverdrag van de Verenigde Naties uit 1948. 157 Het Genocideverdrag definieert genocide als “any of the following acts … committed with intent to destroy, in whole or in part, a national, ethical, racial or religious group as such…”.158 Naast de individuele schuld moeten verschillende constitutieve elementen bewezen worden om tot genocide te besluiten. Het misdrijf moet gericht zijn op een individu

155 Eltringham. “’We are not a Truth Commission.’”, 73. 156 Wilson. Writing History, VIII. 157 De volgende paragraaf is gebaseerd op ICTR, Prosecutor v. Jean-Paul Akayesu, Judgement and Sentence, Case No. ICTR 96-4-T, (2 september 1998). 158 op ICTR, Prosecutor v. Jean-Paul Akayesu, paragraaf 113.

93

die lid is van een van deze groepen. Daarom moest het tribunaal de slachtoffers van de genocide in een van deze groepen inpassen. Er moet sprake zijn van een bijzonder opzet (dolus specialis) om een beschermde groep uit te roeien. Indien er geen sprake is van bijzonder opzet is de misdaad een ‘gewone’ oorlogsmisdaad. De daad moet dus gericht zijn naar het slachtoffer omwille van het feit dat die lid is van een beschermde groep. De dader moet zich ook bewust zijn van het feit dat hij of zij deel uitmaakt van “…a plan or policy of group destruction beyond the act itself, as well as an explicit awareness of the genocidal consequences of each particular act”.159 De vernietiging van de groep moet systematisch en op grote schaal gebeuren. Dit is niet hetzelfde als voorbedachte rade, wat geen element is van de misdaad genocide en dus niet hoeft bewezen worden. Het OTP moest dus in de zaak Akayesu bewijzen dat er een genocide had plaatsgevonden tegen de Tutsi’s als een beschermde groep onder het Genocideverdrag.

Hier wringt nu net het schoentje. Zoals hierboven is aangetoond is het net de interpretatie van de betekenis van etniciteit die het grote verschil maakt tussen de twee polen in de historikerstreit over Rwanda. Het tribunaal bevond zich dus al in zijn eerste zaak op glad historisch ijs. Dit verklaart ook de honger van het tribunaal naar historisch materiaal. De geschiedenis, die in de ‘historische context’ in het vonnis naar voren geschoven wordt, bouwt heel sterk op het sociaal-constructivistische narratief over het Rwandese verleden. De basis van etnische verdeeldheid in Rwanda wordt er gelegd bij de kolonisatie, gebaseerd op de getuigenis van Alison Des Forges (zie 13.1). Dit toont nogmaals aan dat het dominante narratief in en over Rwanda ook in het tribunaal een sterke ingang heeft gevonden. Ook het feit dat er geen berechting is geweest van de misdaden van het RPF zorgt ervoor dat deze zijde van het verleden niet aan bod is gekomen.

De zaak Akayesu is de meest manifeste expressie vind van de theorie ‘the law is a ass’ of legaal exceptionalisme. Om aan te tonen dat er een genocide is plaatsgevonden in Rwanda, en niet een burgeroorlog tussen het RPF en de regering met burgerdoden, moet er bewezen worden dat de Tutsi een etnische of een raciale groep uitmaken zoals beschreven in het Genocideverdrag en in de Statuten van het ICTR. Om dit doel te bereiken is het tribunaal in dezelfde val getrapt als de essentialistische analyse van de bevolkingsgroepen in Rwanda:

159 Wilson. Writing History, 91.

94

“…there appears to have been a failure not only to appreciate the distinction between contemporary, multidimensional conceptions of ‘ethnicity’ and mono- dimensional race, but that to search for ethnic distinction as an empirical reality (rather than a contingent ‘token of reality’) shares assumptions with perpetrator definitions”.160

Omdat het Genocideverdrag geen interpretatie geeft van de beschermde groepen onder artikel twee van het verdrag moest het ICTR dit zelf doen. Het OTP verdedigde tijdens het proces een nogal incoherente interpretatie van de categorie Tutsi: gebaseerd op de getuigenis van Des Forges stelde het OTP dat het behoren tot een etnische groep niet afhangt van objectieve criteria maar van “peoples’ subjective perception” (paragraaf 172). Daartegenover stelde Des Forges dat het behoren tot een etnische groep wél het gevolg is van een objectieve realiteit: de hiërarchische etnische constructie door de Belgische autoriteiten. Omdat het OTP er niet in slaagde om deze twee visies met elkaar te verenigen in een coherente analyse (het OTP was te laat met het indienen van hun closing arguments), werd deze taak overgelaten aan de rechters. Dit bracht hen in een moeilijke situatie waarbij ze met heel beperkte middelen moesten aan tonen dat de Tutsi’s een beschermde groep onder het Genocideverdag uitmaakten, als ze hier niet in slaagden konden ze Akayesu niet veroordelen wegens genocide, en zouden ze afdoen aan de waarde van resolutie 955 waar net het Genocideverdrag werd ingeroepen.

De analyse die het Hof vervolgens heeft gemaakt was niet alleen tegenstrijdig maar volgde eigenlijk de epistemologische logica van de daders van de genocide. Ze reduceerde een zeer complexe realiteit tot een ‘manageable, schematised form’ als een objectieve realiteit. Zonder zich bewust te zijn van de zeer subjectieve achterliggende veronderstellingen die dit impliceert. Kort gesteld probeerde men eerst te definiëren wat een etnische of een raciale groep. In paragraaf 513 en 514 van het Akayesu-vonnis beschouwt de kamer een etnische groep als een groep wiens leden dezelfde taal en dezelfde cultuur delen en een raciale groep als een groep met dezelfde erfelijke fysieke kenmerken los van taal, nationaliteit of religie. Vervolgens komen ze tot de conclusie in paragraaf 170 dat volgens deze definitie er in Rwanda geen etnische groepen bestaan aangezien men dezelfde taal en cultuur deelt. In plaats van vervolgens de raciale categorie te volgen, waarschijnlijk uit angst om te dicht aan te

160 Eltringham. Accounting, 27. Het hiernavolgende is gebaseerd op Eltringham. Accounting, 27-33. En Wilson. Writing History, 170-191.

95

leunen bij de Hutu Power ideologie en het essentialisme, probeerden ze toch nog om de Tutsi als een beschermde groep te definiëren. Op basis van de voorbereidende werken van het Genocideverdrag concludeerden ze dat de geest van het verdrag deze groepen niet exclusief beschouwt. Volgens hen ging het over iedere groep die “stable and permanent” is zoals etnische groepen dat zijn, waar men in geboren wordt en onveranderlijk in blijft.161 Volgens het Hof zijn er ‘objectieve criteria’ (paragraaf 170) terug te vinden waardoor de Tutsi als dusdanig kunnen worden beschouwd. Op basis van de etnische benamingen op identiteitskaarten en geboortecertificaten, door het feit dat men vanaf geboorte via de patrilineaire lijn een etniciteit kreeg toegewezen en omdat getuigen voor het tribunaal zichzelf beschouwden als deel van de een of andere groep concludeerden ze dat het dus wel gaat om een groep die stabiel en permanent is, zoals een etnische groep dat is.

De kritieken op deze, nogal ongelukkige, redenering zijn vernietigend. Nigel Eltringham’s stelling (die door verschillende andere auteurs en uiteindelijk door het ICTR zelf wordt gevolgd) is dat het ICTR door te zoeken naar een objectieve juridische categorie net dezelfde fout maakt als het essentialisme in het Hutu Power discours: het overdreven reduceren en classificeren van een complexe realiteit. Eltringham stelt dat door te verwijzen naar deze stabiele en permanente groepen “…not only contains implicit primordialism (a claim made in genocidal propaganda), but fails to ask by virtue of what were these groups ‘permanent and stable’…”.162 In plaats van deze etnische categorieën te zoeken had het tribunaal beter de vraag omgedraaid en gekeken naar de perceptie van raciale verschillen tussen Hutu en Tutsi die de grondslag was van de genocide. Het is niet omdat men deze perceptie van raciale verschillen gebruikt of onderzoekt, dat men er ook in gelooft. Het zijn net de raciale constructies van de daders die hen informeerden in hun gedrag. Het is ook hun gedrag dat centraal staat in de berechting. Indien men deze redenering had gevolgd was het niet nodig geweest om een definitie van etnische categorieën te geven en de Tutsi’s daarin in te passen. Het is voldoende om te zeggen dat ze door de daders werden gezien als een raciale groep. In essentie is dit een sociaal-constructivistische lezing van etniciteit in Rwanda waarbij etnie geen grond in de realiteit heeft, enkel door de ogen van de daders. In zijn kritiek op Akayesu is dit deconstructivisme nuttig, net zoals het deconstructivisme van etniciteit in Rwanda sinds

161 ICTR, Prosecutor v. Jean-Paul Akayesu, paragraaf 516. 162 Eltringham. Accounting, 28.

96

de genocide politiek en sociaal nuttig is. Het gaat echter wel voorbij aan een sociale realiteit en hoe mensen zichzelf en hun buren jarenlang hebben gedefinieerd.

In de daaropvolgende jaren, tot 2006, zou het tribunaal blijven worstelen met de tegenstelling tussen de gepercipieerde nood aan objectieve categorisatie en hun onvermogen om daarmee een historische realiteit weer te geven. De opeenvolgende vonnissen na Akayesu (zoals de zaak Kayishema en Rutuganda) zouden telkens op een andere manier het probleem van de beschermde groepen onder het Genocideverdrag aanpakken:

“In the space of little more than a year, the ICTR had reversed its position four times …First, it maintained that Tutsi did not constitute an racial or ethnic group but where nonetheless an objectively “stable and permanent group.” Then it came to regard them as an ethnic group, subjectively defined [Kayishema-vonnis paragraaf 98, H.D.]. Then it rejected a subjective formulation of identity and defined Tutsis as an objectively constituted ethnic group [Kayishema-vonnis, paragraaf 523, H.D.]. Finally, it arrived at the position that Tutsis must be defined objectively but in an ad hoc fashion rather than generally [Rutuganda vonnis 58, H.D.]”.163

Pas bij de zaak Karamera (zie 14.2) nam het Hof het besluit om judicial notice te nemen van Hutu, Tutsi en Twa als beschermde groepen die vallen onder het Genocideverdrag.164 Het OTP vroeg het Hof judicial notice te nemen van het feit dat Hutu, Tutsi en Twa etnische groepen waren die onder de bescherming van het Genocideverdrag vielen. In eerste aanlag en na beroep nam het Hof deze stelling aan, maar zonder het etiket etnische groep. Het Hof concludeerde enkel dat Hutu, Tutsi en Twa overeenkwamen met de groepen die in het Genocideverdrag beschermd zijn, zonder verdere uitleg of classificatie. Dit betekende dat het OTP niet telkens opnieuw moest aantonen dat de Tutsi beschermd waren om aan te tonen dat er sprake was van bijzonder opzet en dus een vonnis wegens genocide mogelijk was. Dit betekende meteen het einde van de discussie over de betekenis van de identiteiten in Rwanda.

163 Wilson. Writing History, 182. 164 ICTR, Prosecutor v. Edouard Karemera, Mathieu Ngirumpatse and Joseph Nzirorera, Decision on Prosecutor’s Interlocutory Appeal of Decision on Judicial Notice, Case No. ICTR-98-44-AR73(C), (16 juni 2006).

97

Het conflict tussen de subjectieve definitie op basis van de perceptie van de daders en de objectieve categorisatie van Tutsi als reële monolithische groepen werd met Karamera niet zozeer beslecht als wel tijdelijk opgelost. Sociale wetenschappers zijn er al jaren van overtuigd dat sociale groepen voor een groot stuk constructies zijn, of dit nu intern of extern geconstrueerd is. Het recht, en zeker het internationaal recht, heeft echter duidelijk een nood aan classificatie om tot een conclusie te komen. In het geval van etniciteit zijn de epistemologie van recht en geschiedenis onverenigbaar gebleken. De poging van het tribunaal om een realiteit te ontdekken die overeenkomt met de designaties die de daders aan hun slachtoffers gaven is niet alleen onmogelijk, het is ook misplaatst en overbodig. Onmogelijk omdat die etnische identiteiten fluïde en complex zijn, misplaatst omdat het van dezelfde determinisme uitgaat als het Hutu Power discours en overbodig omdat een subjectieve definitie dezelfde epistemologische kwaliteit in zich draagt. Om het bijzonder opzet te bewijzen is het voldoende om te bewijzen dat in de perceptie van de daders de Tutsi een ander ras uitmaakten die volgens hen vernietigd diende te worden. Het recht heeft de neiging om te essentialiseren en nergens komt dit in die mate tot uiting als in de manier waarop het internationaal recht omgaat met culturele verschijnselen zoals sociale groepen. Het recht moet een abstract theoretisch kader (de wet) toepassen op een complexe realiteit (de zaak voor het Hof). Wilson wijst op de manier waarop het internationaal recht is omgegaan met inheemse groepen terwijl in juridische discussies over bijvoorbeeld landrechten word verwezen naar “pristine cultures ‘out there’”.165

Dit heeft een grote impact op de manier waarop historische of antropologische kennis gebruikt word in de rechtszaal, en op het historische narratief dat vervolgens de rechtszaal verlaat. De beslissing die genomen is in Karamera verteld niet veel omdat het net ervoor kiest om iedere notie van postmodernistische kennis uit de sociale wetenschappen te weren. Dit is een spijtige zaak, zeker gezien de autoriteit die van juridische kennis uitgaat. Het is ook niet onvermijdelijk: het ICTY heeft bijvoorbeeld niet dezelfde objectieve druk op het bewijs gelegd en bewezen dat het recht evengoed net zeer flexibel kan zijn in het accepteren van kennis. Wilson legt de schuld voor deze beslissingen voor een stuk bij de manier waarop het OTP en het tribunaal zijn antwoorden zocht bij Alison Des Forges. Daarbij geeft hij weinig belang aan de andere expertgetuigen die hebben optraden voor het ICTR en aan de nuance die

165 Wilson. Writing History, 184.

98

initieel in Des Forges getuigenis naar voren kwam. Daarnaast, en meer aannemelijk, legt hij een deel van de verantwoordelijkheid bij een rariteit in het statuut van het ICTR. In het statuut staat, dat voor een vonnis van misdaden tegen de mensheid ook hetzelfde bijzondere opzet als genocide moet bewezen worden (dus tegen een groep van een specifiek ras of etniciteit).166 Dit is een aberratie. Normaal is bijzonder opzet niet nodig om misdaden tegen de mensheid te bewijzen en noch het ICTY, noch het ICC hebben dit in hun statuten staan. Deze bijkomende vereiste voor de rechters zal zeker de druk nog meer hebben opgevoerd. Hij geeft echter weinig aandacht aan realpolitike redenen: een nieuw internationaal systeem, geconfronteerd met een nieuw soort misdaad, met nieuw personeel en (zeker in het begin) beperkte middelen. Voeg daar dan de complexiteit van de Rwandese geschiedenis aan toe, de politieke en morele druk vanuit Rwanda en de geest van de slachtoffers die ook in de rechtszalen van het ICTR zeker aanwezig waren en men krijgt een mengeling van factoren die niet te vergelijken zijn met de academicus, die vrij diens onderzoek kan doen.

14.2 De beslissingen van de rechter: Judicialy noticed facts of common knowledge

“The fact of the Rwandan genocide is a part of world history, a fact as certain as any other, a classic instance of a “fact of common knowledge””.167

Op 16 juni 2006 werd de belangrijkste beslissing uit de hele geschiedenis van het ICTR genomen. Het Hof van Beroep besloot om judicial notice te nemen van drie feiten: dat er in Rwanda een genocide had plaatsgevonden, dat er sprake was geweest van wijdverspreide en systematische aanvallen op de burgerbevolking op basis van de etnische identificatie ‘Tutsi’ en dat de drie groepen Hutu, Tutsi en Twa een beschermde groep onder het Genocideverdrag uitmaken. Judicialy noticed facts of common knowledge zijn in principe feiten die na een rechterlijke beslissing kracht van rechterlijk gewijsde verkrijgt voor het hele tribunaal. Nadat

166 Resolutie 955 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (8 november 1994), Statute of International Tribunal for Rwanda, UN Doc. S/RES/955 (1994). Artikel 3. 167 ICTR, Prosecutor v. Edouard Karemera, Mathieu Ngirumpatse and Joseph Nzirorera, Decision on Prosecutor’s Interlocutory Appeal of Decision on Judicial Notice, Case No. ICTR-98-44-AR73(C), (16 juni 2006).

99

een feit de status judicialy noticed heeft verkregen moet het Hof het als zo accepteren, de rechter heeft geen discretionaire bevoegdheid meer. De partijen hoeven het niet meer te bewijzen maar ze kunnen het ook niet meer betwisten. Regel 94 (A) van het RPE formuleert het als volgt: “[a] Trial Chamber shall not require proof of facts of common knowledge but shall take judicial notice thereof”. 168 Deze ‘facts of common knowledge’ mogen niet afhangen van bewijs dat in de rechtszaal moet worden aangevoerd. Zo kan men bijvoorbeeld niet vaststellen dat iedere persoon die een Tutsi vermoorde tijdens de genocide het bijzonder opzet opzet had om die persoon te vermoorden omwille van diens Tutsi identificatie en dus kan veroordeeld worden wegens genocide. Het bijzonder opzet is een element van de misdaad genocide dat verbonden is aan het individu, en moet telkens opnieuw worden bewezen. Een feit kan als dusdanig worden gekwalificeerd als judicially noticed als het niet redelijk kan betwist worden. De redelijke betwisting hangt af van de beslissing van de rechter.

In de bespreking waarom het Hof judicial notice neemt van een genocide in Rwanda kan men iets terugvinden over de praktische motivatie van de rechters:

“ During its early history, it was valuable for the purpose of the historical record for Trial Chamber to gather evidence documenting the overall course of the genocide and to enter findings of fact on the basis of that evidence. Trial and Appeal Judgements thereby produced … have unanimously and decisively confirmed the occurrence of genocide in Rwanda, which has also been documented by countless books, scholarly articles, media reports…”.169

De formele term zegt in praktijk iets over de opgebouwde archivalische en persoonlijke kennis van de rechters en het tribunaal.170 Sinds het Hof judicial notice heeft genomen van de hierboven genoemde zaken nam de aandacht voor historische kennis aanzienlijk af. Dit maakte de rechtspleging een stuk efficiënter. Het aantal expertgetuigen die door het Hof werden afgewezen omdat hun getuigenis als overbodig werd beschouwt nam toe.

168 ICTR, Prosecutor v. Edouard Karemera, Mathieu Ngirumpatse and Joseph Nzirorera, paragraaf 22. 169 ICTR, Prosecutor v. Edouard Karemera, Mathieu Ngirumpatse and Joseph Nzirorera, paragraaf 35. 170 Eltringham. “Illuminating”, 351.

100

Vanaf dit moment was het onmogelijk om nog te argumenteren dat de genocide eigenlijk een tegenaanval was tegen het RPF. Het nemen van judicial notice van de genocide ontnam verdachten ieder historisch regres. Het beitelde in essentie de drie feiten neer en plaatste ze boven iedere discussie. In het ICTY is dit bijvoorbeeld niet gebeurd wat aanleiding gaf tot nog meer historische discussie en vaststellingen die in beroep werden te niet gedaan. De praktijk om algemeen bekende zaken aan te nemen zonder bijkomend bewijs komt niet frequent voor in het recht:

“The criminal law tackles historical problems on a narrow front, focusing on the attempt to prove a case beyond a reasonable doubt rather than dealing in the broader frame of probabilities, as historians habitually do. The law frequently cannot take for granted what in history would count as common knowledge”.171

Als de kritiek van Evans gevolgd wordt dan is het nemen van judicial notice een remedie tegen het legaal exceptionalisme en de specifieke manier van ‘weten’ in het recht. In de gespreken met leden van het OTP in Arusha werd frequent verwezen naar de judicially noticed facts om aan te tonen dat het ICTR een belangrijke historische rol heeft gespeeld. Maar een geschiedenis geschreven enkel op basis van de feiten die de procedures van het recht hebben doorstaan is problematisch. Karamera geeft geen bijkomende verklaring voor het designeren van Tutsi als een beschermde groep. Omdat er geen procedures tegen het RPF zijn geweest laat het een stuk van het Rwandese verleden onbesproken. Het OTP is er niet in geslaagd om ‘samenzwering’ aan te tonen door de hoge juridische standaard. Het historische narratief dat hieruit zou resulteren is dus fragmentarisch, eenzijdig en heeft weinig verklarende capaciteiten.

14.3 The Genocide Story Project

Naar aanleiding van de herdenking van de genocide dit jaar heeft het ICTR een nieuwe website gelanceerd: The ICTR Remembers.172 Op deze website worden de belangrijke punten van het ICTR nog eens aangehaald, net zoals de aankondiging van een aantal legacy projects.

171 Evans, Richard J. “History, Memory, and the Law.” 330. 172 http://unmict.org/ictr-remembers/index.html.

101

Eén daarvan is opvallend: het ‘Genocide Story Project’.173 Het is vooral opvallend omdat in mijn gesprekken aan het tribunaal er meestal werd gezegd dat een historisch narratief uit het ICTR, meer een toevallig bijproduct is van de procedures en géén bewust doel op zich. Toch refereerde men toen al naar de legacy projects en specifiek naar de legacy of the prosecution (in de tussentijd is de naam waarschijnlijk veranderd naar the Genocide Story Project).

“The ICTR Prosecutor proposes to write an account of the Rwandan Genocide as told through the judgments of the ICTR Trial and Appeals Chambers. The account will be based only on those facts adjudicated at trial and affirmed on appeal”.174

Het is de bedoeling om de feiten die iedere procedure en ondervraging hebben doorstaan neer te schrijven in narratieve stijl “as told by the ICTR judgements”.175 Dit project komt van het OTP maar zou enkel het resultaat mogen zijn van de vonnissen van de rechtbank. Het is gericht op juristen, maar ook op de slachtoffers van de genocide in Rwanda zelf:

“While this approach will leave many facts untold, it will capture all of the facts that have withstood the test of a fair trial. In this way, it will be among the most authoritative accounts of the Genocide compiled to date”.176

Bovenstaand citaat toont de dualiteit van dit project aan: in de eerste zin wordt er gewezen op de partiële weergave van de genocide. In de tweede zin wordt gezegd dat wat er overblijft wel zodanig is getest dat het Genocide Story Project een van de meest gezaghebbende teksten over de genocide zal worden. Hierboven is er al uitgebreid gesproken over de eenzijdige berechting van het ICTR door de oorlogsmisdaden van het RPF niet te vervolgen (zie 12.2). Ook is er gesproken over de manier waarop het tribunaal de groepen Hutu, Tutsi en Twa heeft proberen invullen (zie 14.1) en het belang van Alison Des Forges en haar boek ‘Leave None to Tell the Story’ (zie 13.1). Welke waarheid wordt dan door dit project nagestreefd? De juridische waarheid ligt in dit geval heel ver van de historische waarheid. Dit kan niet anders

173 De volgende paragraaf is gebaseerd op ICTR. ‘ICTR Legacy Project Proposals’. Laatst bekende locatie: http://unmict.org/ictr-remembers/docs/legacy_projects.pdf. 174 ICTR. ‘ICTR Legacy Project Proposals’. 5. 175 ICTR. ‘ICTR Legacy Project Proposals’. 5. 176 ICTR. ‘ICTR Legacy Project Proposals’. 6.

102

resulteren in een zeer gereduceerde versie van Alison Des Forges haar boek, zonder haar uitzonderlijke genuanceerde analyse van etniciteit in Rwanda en zonder haar beschrijving van de rol van het RPF. Uiteindelijk kan het niet anders dan uitmonden in een weergave van het top-down gestructureerde sociaal-constructivistische narratief uit Rwanda.

Dit is net waar de partialiteitsthese en het legaal exceptionalisme (zie 9.1.2) voor waarschuwen. De complexe realiteit is gereduceerd tot een ‘closely edited diagram of reality’.177 Historici reduceren ook in hun onderzoek, ze onderscheiden hoofdzaak van detail, leggen causale verbanden en narrativiseren een verleden in de hoop daarmee iets te vertellen. Het ICTR heeft echter een zeer belangrijk stuk van dat verleden ter zijde geschoven. In andere zaken hebben ze de kennis dermate door de juridische molen gehaald dat zij gereduceerd of vervormd is geworden. Ieder historisch narratief dat uit dit proces groeit moet argwanend worden beoordeeld.

177 Geertz. Local knowledge: further essays in interpretive anthropology. Geciteerd in Eltringham, Nigel. “Illuminating the broader context.” 341.

103

Conclusie

Genocide begrijpen is een onbegonnen werk. Het beste wat historici kunnen doen is in een pijnlijk en onverwerkt verleden graven, op zoek naar de stukjes die wél passen, en die misschien kunnen bijdragen aan de rehabilitatie van een gekwetste samenleving. Geschiedenis, herdenking en het verleden zijn in de Rwandese casus niet alleen belangrijk, het zijn krachtige wapens. Dat is gebleken ten tijde van de genocide waar het Hutu Power discours succesvol hun narratief over het Rwandese verleden gebruikte, met de bekende moordende gevolgen. Het is evenzeer gebleken sinds de genocide, waar de politieke elite in Rwanda subtiel maar efficiënt de herdenking van de slachtoffers van de genocide inzet in hun claim om politieke legitimiteit. Het verleden in de casus Rwanda zit onherroepelijk vast in het heden. Historici en juristen proberen vanuit hun métier dit verleden ten ruste te leggen. Of ze hier ooit succesvol in kunnen zijn, en of dit eigenlijk wenselijk is, moet nog blijken. Gezien de politieke situatie in Rwanda en de polemiek, die ook dit jaar gepaard ging met de herdenking van de genocide, lijkt dit geen haalbaar doel.

De eerste vraag van dit onderzoek polste naar het debat over het Rwandese verleden. Dat verleden gaf aanleiding tot twee verschillende interpretaties. Deze twee narratieven zijn gestructureerd rond dezelfde evenementen en volgen dezelfde chronologie. Ze zijn beiden teleologisch en historicistisch, beiden houden ze een tijdsperspectief vast dat het verleden sterk vastzet in het heden. Het verschil tussen beide zit in hoe ze de rol van etniciteit interpreteren. Maar beide interpretaties van etniciteit zijn niet eigen aan de groepen die ze gebruiken: het zijn oude, koloniale mythes opgefrist met een nieuw laagje vernis. Het essentialisme volgt de racistische Hamitische mythe die Tutsi beschouwt als een buitenlands volk. Het sociaal-constructivisme ziet dan weer geen sociale realiteit achter de benamingen Hutu, Tutsi en Twa. Allebei structureren ze het verleden dusdanig dat een lezing ervan sterke politieke eisen op het heden legt. Ze doen dit niet door verkeerde kennis te incorporeren maar door de omissie van feiten en via de interpretatie van historische gebeurtenissen. Het sociaal- constructivisme is vandaag de dominante lezing van het verleden in en buiten Rwanda.

104

Dankzij een selectieve herdenking van de slachtoffers en een top-down opgelegde versie van het Rwandese verleden slaagt dit narratief erin om een wijde verspreiding te verkrijgen, binnen en buiten Rwanda. Iedere onderzoeker van Rwanda moet zich bewust zijn van het alomtegenwoordige en moreel zeer sterke narratief van het regime. De doden van de genocide werpen een lange schaduw, niet in het minst voor historici. Het ICTR is hier niet ongevoelig voor gebleken. De politieke onwil om de misdaden van het RPF verder te onderzoeken is hier een duidelijke manifestatie van. Alle theorie over de onverenigbaarheid van recht en geschiedenis ten spijt sluipt geschiedenis de rechtszalen van het ICTR toch binnen.

De tweede vraag gesteld in de inleiding zocht naar het historische kader dat het ICTR gebruikt. Niet alleen is geschiedenis een factor in de berechting van génocidaires, in het tribunaal is het zelfs essentieel om te kunnen veroordelen wegens genocide. De vraag is enkel: wiens geschiedenis? De invloed van één expertgetuige is in het ICTR onmiskenbaar. Alison Des Forges kaderde veel van wat de officiële historische context van het tribunaal zou worden. Maar het recht heeft, onder politieke en procedurele druk, haar genuanceerd relaas gereduceerd en vervormd. Dus, welke geschiedenis laat het ICTR achter eens ze haar deuren zal sluiten? Volgens de verklaringen van het ICTR zelf wordt het een gedeeltelijk maar gezaghebbend relaas. In praktijk vertoont het echter veel gelijkenissen met het officiële discours van de Rwandese overheid, klakkeloos herhaald door internationale sympathisanten. Geschiedenis zoals verhaald door het ICTR is enkel datgene wat iedere procedurele en juridische test heeft doorstaan. In sommige gevallen is dit een goede zaak. Het feit dat het ICTR snel heeft vastgesteld dat er een genocide heeft plaatsgevonden, en hier judicial notice van heeft genomen, ontneemt genocide-ontkenners ieder verhaal. Het ICTR heeft ook steken laten vallen zoals het niet vervolgen van het RPF en de discussie over de betekenis van de groepen Hutu, Tutsi en Twa. Hoezeer dit ook te begrijpen valt is het ICTR er niet in geslaagd de historikerstreit over Rwanda te overstijgen.

In de casus Rwanda lijkt een breed draagvlak voor genuanceerde historische waarheid nog veraf, de kans om een juridische waarheid te bekomen is al gemist.

105

Bibliografie

Primair bronnenmateriaal

Documenten van internationale organisaties

Human Rights Watch. Law and Reality: Progress in Judicial Reform in Rwanda. New York: Human Rights Watch, 2008. Laatst bekende locatie: https://www.hrw.org/reports/2008/07/25/law-and-reality. ———.‘Letter to the Prosecutor of the International Criminal Tribunal for Rwanda Regarding the Prosecution of RPF Crimes’, (26/03/2009). Laatst bekende locatie: http://www.hrw.org/news/2009/05/26/letter-prosecutor-international-criminal- tribunal-rwanda-regarding-prosecution-rpf-c. ———.‘Rwanda. Tribunal risks supporting ‘Victor’s Justice’,(01/06/2009). Laatst bekende locatie: http://www.hrw.org/news/2009/06/01/rwanda-tribunal-risks-supporting- victor-s-justice. ———.‘Rwanda Justice After Genocide – 20 Years On’, (28/03/2014). Laatst bekende locatie: http://www.hrw.org/news/2014/03/28/rwanda-justice-after-genocide-20- years. Trial Watch. ‘Ferdinand Nahimana: Legal Procedure’., Laatst bekende locatie:http://www.trial-ch.org/en/resources/trial-watch/trial- watch/profiles/profile/95/action/show/controller/Profile/tab/legal-procedure.html.

International Criminal Tribunal for Rwanda

Basisdocumenten ICTR, Rules of Procedure and Evidence, U.N. Doc. ITR/3/REV.1, (29 juni 1995). Resolutie 955 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (8 november 1994), Statute of International Tribunal for Rwanda, UN Doc. S/RES/955 (1994). Resolutie 1503 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (28 augustus 2003). UN Doc. S/RES/1503 (2003). Resolutie 1966 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties (22 december 2010). UN Doc. S/RES/1966 (2010). Verenigde Naties, Addres to the United Nations General Assembly by the President of the ICTR: 13th Annual Report of the ICTR. New York: Verenigde Naties, 1994.

Case law ICTR, Prosecutor v. Edouard Karemera, Mathieu Ngirumpatse and Joseph Nzirorera, Decision on Prosecutor’s Interlocutory Appeal of Decision on Judicial Notice, Case No. ICTR-98-44-AR73(C), (16 juni 2006). ICTR, Prosecutor v. Ferdinand Nahimana, Amended Indictment, Case No. ICTR-96-11, (15 oktober 1999). ICTR, Prosecutor v. Ferdinand Nahimana, Jean-Bosco Barayagwiza and Hassan Ngeze, Judgement and Sentence, Case No. ICTR-99-T, (3 december 2003).

106

ICTR, Prosecutor v. Jean Kambanda, Judgement and Sentence, Case No. ICTR 97-23-S, (4 september 1998). ICTR, Prosecutor v. Jean-Paul Akayesu, Judgement and Sentence,Case No. ICTR 96-4-T, (2 september 1998). ICTR, Prosecutor v. Simon Bikindi, Judgement and Sentence, Case No. ICTR 01-72-T, (2 december 2008).

Online publicaties ICTR. ‘General Information’, Laatst bekende locatie: http://www.unictr.org/AboutICTR/GeneralInformation/tabid/101/Default.aspx. ———. ‘ICTR Legacy Project Proposals’. Laatst bekende locatie: http://unmict.org/ictr-remembers/docs/legacy_projects.pdf. ———. ‘The ICTR Remembers: 20th Anniversary of the Rwandan Genocide, Legacy Projects’. Laatst bekende locatie: http://unmict.org/ictr-remembers/index.html. ———. ‘23 October 2000 – Beginning of the “The Media Case”’, The ICTR Remembers. Laatst bekende locatie: http://unmict.org/ictr-remembers/.

Film

Curtis, Adam. The Living Dead: On the Desperate Edge of Now. British Broadcasting Company, 1995. Vanagt, Sarah. After Years of Walking. België: Balthasar, 2003.

Muziek

“BIKINDI SIMON – MBWIRE ABUMVA.” Youtube video, 14:41. Posted door “gointowin”, 28 September, 2010. Laatst bekende locatie: https://www.youtube.com/watch?v=oXOXeUKL-mc. “Kizito Mihigo – Igisobanuro Cy’urupfu (English Subtitles)” Youtube video, 10:31. Posted door “RDI – Rwanda Rwiza”, 15 April, 2014. Laatst bekende locatie: https://www.youtube.com/channel/UC. Niet langer online

Primaire Literatuur

Kranten en tijdschriften “Obituary: Alison Des Forges,” The Economist, Februari 19, 2009. Boisselet, Pierre. “Génocide rwandais: les acteurs du procès historique de Simbikangwa à Paris,” Jeune Afrique, April 2, 2014. ———. “Loi sur le génocide: Kigali desserre l’étau,” Jeune Afrique, Augustus 7, 2013. Hirondelle News Agency. ‘Reyntjens returns to the ICTR at the request of the defence’, Hirondelle News Agency (18/09/2007). Laatst bekende locatie: http://www.hirondellenews.com/ictr-rwanda/333-appeals/butare-trial/20842-en-en- 180907-ictrbutare-reytjens-returns-to-the-ictr-at-the-request-of-the- defence98939893.

107

Kwibuka, Eugene. ‘What does ‘Ndi Umunyarwanda’ mean to you?’, The New Times, (3/12/2013). Laatst bekende locatie: http://www.newtimes.co.rw/news/index.php?i=15560&a=72610. Rutazibwa, Olivia. ‘How to write about Rwanda’, MO*, 18/04/2014). Laatst bekende locatie: http://www.mo.be/column/how-write-about-rwanda.

Literatuur Peeters, Koen. Duizend heuvels. Antwerpen: De Bezige Bij, 2012.

Secundaire literatuur

Aerts, Koen en Berber Bevernage. “Haunting Pasts: Time and Historicity as Constructed by the Argentine Madres de Plaza de Mayo and Radical Flemish Nationalists.” Social History 34, no. 4 (2009): 391–408. African Rights. Rwanda: Death, Despair, and Defiance. London: African Rights, 1995. Ankersmit, F. R. “Twee vormen van narrativisme.” Tijdschrift Voor Filosofie 50, no. 1 (1988): 40–81. Arendt, Hannah. Eichmann in Jerusalem: A Report on the Banality of Evil. New York: Viking Press, 1965 Bevernage, Berber. “Time, Presence, and Historical Injustice.” History and Theory 47, no. 2 (mei 2008): 149–167. ———. “Writing the Past Out of the Present: History and the Politics of Time in Transitional Justice.” History Workshop Journal 69, no. 1 (2010): 111–131. Buckley-Zistel, Susanne. “Nation, Narration, Unification? The Politics of History Teaching after the Rwandan Genocide.” Journal of Genocide Research 11, no. 1 (2009): 31– 53. ———. “Remembering to Forget: Chosen Amnesia as a Strategy for Local Coexistence in Post-Genocide Rwanda.” Africa 76, no. 2 (2006): 131–150. ———. “Transitional Justice, National Memory and History Teaching in Rwanda.” Paper gepresenteerd op ECAS 2011- 4th European Conference on African Studies, Uppsala, 15-18 Juni 2011. Chrétien, Jean-Pierre. Rwanda: les médias du génocide. Parijs: Karthala Editions, 1995. Clark, Philip, en Zachary Kaufman, eds. After Genocide: Transitional Justice, Post-Conflict Reconstruction, and Reconciliation in Rwanda and Beyond. New York: Columbia University Press, 2009. Colaert, Lore. “Rwanda, oorlog van het geheugen. Historische waarheid en herinnering in een samenleving in transitie.” Onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Universiteit Gent, 2007. Cooper, Frederick. Africa since 1940: The Past of the Present. Cambridge: Cambridge University Press, 2002. De Baets, Antoon. “Na de Genocide: Waarheidsstrategieën van Rechters en Historici.” Tijdschrift Voor Geschiedenis 116 (2003): 212–230. Deguine, Hervé. Un idéologue dans le génocide rwandais: Enquête sur Ferdinand Nahimana. Paris: Fayard/Mille et une nuits, 2010. Des Forges, Alison “Leave None to Tell the Story”: Genocide in Rwanda. New York: Human Rights Watch, 1999.

108

De Swaan, Abraham. “Uitdijende kringen van desidentificatie : gedachten over Rwanda.” Amsterdams sociologisch tijdschrift 24, no. 1 (1997): 3–23. Dirix, Eric, Bernard Tilleman en Paul Van Orshoven, eds. Juridisch woordenboek. Antwerpen: Intersentia, 2010. Ellis, Stephen. “Writing Histories of Contemporary Africa.” The Journal of African History 43, no. 1 (2002): 1–26. Eltringham, Nigel. Accounting For Horror: Post-Genocide Debates in Rwanda. London: Pluto Press, 2004. ——— . “‘Illuminating the Broader Context’: Anthropological and Historical Knowledge at the International Criminal Tribunal for Rwanda.” Journal of the Royal Anthropological Institute 19, no. 2 (2013): 338–355. ———. “‘Invaders Who Have Stolen the Country’: The Hamitic Hypothesis, Race and the Rwandan Genocide.” Social Identities 12, no. 4 (2006): 425–446. ———. “Spectators to the Spectacle of Law: The Formation of a ‘Validating Public’ at the International Criminal Tribunal for Rwanda.” Ethnos 77, no. 3 (2012): 425–445. ———. “‘We Are Not a Truth Commission’: Fragmented Narratives and the Historical Record at the International Criminal Tribunal for Rwanda.” Journal of Genocide Research 11, no. 1 (2009): 55–79. Evans, Richard J. “History, Memory, and the Law: The Historian as Expert Witness.” History and Theory 41, no. 3 (2002): 326–345. Geertz, Clifford. “Fact and Law in Comparative Perspective.” In Local Knowledge: Further Essays in Interpretative Anthropology, geredigeerd door Clifford Geertz, 167-234. New York: Basic Books, 1983. ———.Works and Lives: The Anthropologist As Author. Stanford: Stanford University Press, 1988. Glassman, Jonathon. “Slower Than a Massacre: The Multiple Sources of Racial Thought in Colonial Africa.” The American Historical Review 109, no. 3 (2004): 720–754. Gourevitch, Philip. We Wish to Inform You That Tomorrow We Will Be Killed with Our Families: Stories from Rwanda. New York: Farrar, Straus, and Giroux, 1998. Guichaoa, André. Les Crises Politiques Au Burundi et Au Rwanda. Lille: Université des Sciences et Technologies de Lille, 1995. Harrow, Kenneth W. “‘Ancient Tribal Warfare’: Foundational Fantasies of Ethnicity and History.” Research in African Literatures 36, no. 2 (2005): 34–45. ———. “‘Un Train Peut En Cacher Un Autre’: Narrating the Rwandan Genocide and Hotel Rwanda.” Research in African Literatures 36, no. 4 (2005): 223–232. Huyse, Lucien, en Mark Salter. Traditional Justice and Reconciliation after Violent Conflict: Learning from African Experiences. Stockholm: International IDEA, 2008. Ibreck, Rachel. “The Politics of Mourning: Survivor Contributions to Memorials in Post- Genocide Rwanda.” Memory Studies 3, no. 4 (2010): 330–43. Ingelaere, Bert. “‘Does the Truth Pass across the Fire without Burning?’ Locating the Short Circuit in Rwanda’s Gacaca Courts.” The Journal of Modern African Studies 47, no. 4 (2009): 507–28. ———. Learning “to Be” Kinyarwanda : Reflections on Fieldwork, Method and Data in the Study of Rwanda’s Transition. IOB Working Paper / University of Antwerp, Institute of Development Policy and Management ; 2013:13. Antwerp: UA, Institute of Development Policy and Management, 2013. Jefremovas, Villia. “Treacherous Waters: The Politics of History and the Politics of Genocide in Rwanda and Burundi.” Africa: Journal of the International African Institute 70, no. 2 (2000): 298–308.

109

Kuhn, Thomas S. The Structure of Scientific Revolutions. Chicago: University of Chicago Press, 1996. Lemarchand, Rene. The Dynamics of Violence in Central Africa. Pennsylvania: University of Pennsylvania Press, 2009. Longman, Timothy. “Placing Genocide in Context: Research Priorities for the Rwandan Genocide.” Journal of Genocide Research 6, no. 1 (2004): 29–45. Meierhenrich, Jens. ‘Through a Glass Darkly, Genocide Memorials in Rwanda 1994-present: Murambi’ Laatst bekende locatie: http://genocidememorials.cga.harvard.edu/murambi.html Mgbako, Chi. “Ingando Solidarity Camps: Reconciliation and Political Indoctrination in Post- Genocide Rwanda.” Harvard Human Rights Journal 18, (2005): 201-224. Nahimana, Ferdinand. Le Rwanda, Emergence D’un Etat. Parijs: L’Harmattan, 1993. Newbury, David. “Returning Refugees: Four Historical Patterns of to Rwanda.” Comparative Studies in Society and History 47, no. 2 (2005): 252–85. ———. “Understanding Genocide.” African Studies Review 41, no. 1 (1998): 73–97. Pottier, Johan. Re-Imagining Rwanda: Conflict, Survival and Disinformation in the Late 20th Century. Cambridge: Cambridge University Press, 2002. Prunier, Gérard. From Genocide to Continental War: The “Congolese” Conflict and the Crisis of Contemporary Africa. Londen: Hurst&co, 2009. ———. The Rwanda Crisis: History of a Genocide. Columbia University Press, 1997. Purdeková, Andrea. “Rwanda’s Ingando Camps: Liminality and the Reproduction of Power,” RSC working paper series 80, (2011), 1-49. Rosner, David. “Trials and Tribulations: What Happens When Historians Enter the Courtroom.” Law and Contemporary Problems 72 (2009): 137-158. Rothman, David J. “Serving Clio and Client: The Historian as Expert Witness.” Bulletin of the History of Medicine 77, no. 1 (2003): 25–44. Schabas, William. Genocide in International Law: The Crimes of Crimes. Cambridge: Cambridge University Press, 2000. Scharf, Michael P. ‘Statute of the International Criminal Tribunal for Rwanda’, United Nations Audiovisual Library, 2008. Laatst bekende locatie: http://legal.un.org/avl/ha/ictr/ictr.html. Sibomana, Andre. Hope for Rwanda: Conversations with Laure Guilbert and Herve Deguine. London: Sterling, 1999. Steflja, Izabela. “Towards a Regional Solution for Rwanda’s Returning Refugees.” Backgrounder, no. 45 (2012): 1-8. Straus, Scott, en Lars Waldorf, eds. Remaking Rwanda: State Building and Human Rights after Mass Violence. Wisconsin: University of Wisconsin Press, 2011. Taylor, Christopher Charles. “Deadly Images: King Sacrifice, President Habyarimana, and the Iconography of Pregenocidal Rwandan Political Literature.” Violence, 2005: 79-106. ———.Sacrifice as Terror: The Rwandan Genocide of 1994. New York: Berg Publishers, 1999. Thompson, Edward Palmer. The Poverty of Theory: And Other Essays. Merlin Press, 1995. Uvin, Peter. “Reading the Rwandan Genocide.” International Studies Review 3, no. 3 (2001): 75–99. Vansina, Jan. “The Politics of History and the Crisis in the Great Lakes.” Africa Today 45, no. 1 (1998): 37–44. Wilson, Richard. Writing History in International Criminal Trials. Cambridge: Cambridge University Press, 2011.

110

Lijst van Afbeeldingen

Figuur 1: Heleen Debeuckelaere. Les 10 Commandements du Muhutu. Oktober 14 2013, Kigali. 35 Figuur 1. Debeuckelaere, Heleen. Les 10 Commandements du Muhutu. Oktober 14 2013, Kigali, privé-collectie. Figuur 2: Heleen Debeuckelaere. Nyamata Genocide Memorial Site. Oktober 16 2013, Nyamata. 38 Figuur 2. Heleen Debeuckelaere. Nyamata Genocide Memorial Site. Oktober 16 2013, Nyamata, privé-collectie. Figuur 3: Emmanuel Cattier. Murambi Genocide Memorial Centre. Juli 2001. Murambi. 38 Figuur 3: Cattier, Emmanuel. Murambi Genocide Memorial Centre. Juli 2001. Murambi. Bron: Wikimedia Commons, Wikipedia. 2005. Laatst bekende locatie: http://en.wikipedia.org/wiki/File:MURAN.gif. Figuur 4: Heleen Debeuckelaere. International Criminal Tribunal for Rwanda. September 26 2013. Arusha. 77

Figuur 4: Debeuckelaere, Heleen. International Criminal Tribunal for Rwanda. September 26 2013. Arusha, privé-collectie.

111