BLIJVEND AANTREKKELIJK Tuinwijken Van De Jaren ‘30
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
2 BLIJVEND AANTREKKELIJK Tuinwijken van de jaren ‘30 Joost Kingma Joost Kingma 3 4 Blijvend aantrekkelijk Tuinwijken van de jaren ‘30 Proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor aan de Technische Universiteit Delft, op gezag van de Rector Magnificus prof.ir. K.C.A.M. Luyben, voorzitter van het College voor Promoties, in het openbaar te verdedigen op dinsdag 22 mei 2012 om 15.00 uur door Jozef Hermanus KINGMA landbouwkundig ingenieur geboren te Kortenhoef 5 Dit proefschrift is goedgekeurd door de promotoren: Prof. dr.ir. V.J. Meyer Prof.dr.P. Schnabel Samenstelling promotiecommissie: Rector Magnificus, voorzitter Prof.dr.ir. V.J. Meyer, Technische Universiteit Delft, promotor Prof.dr. P. Schnabel, Universiteit Utrecht, promotor Prof. Ir. D. van Gameren, Technische Universiteit Delft Prof.dr. L.A. de Klerk, Universiteit van Amsterdam Prof.dr.ir. H. Priemus, Technische Universiteit Delft Dr.ir. W. Reh, Technische Universiteit Delft Drs.ing. H.J.M. van Zandvoort, Universiteit van Amsterdam Het deelonderzoek Particuliere tuinwijken van het Interbellum.Kenmerken van het stedelijke patroon werd mogelijk gemaakt door financiële bijdragen van EFL Stichting en het Stimuleringsfonds voor Architectuur 6 Inhoud pagina Woord vooraf 9 1 Inleiding 13 1.1 Onderwerp en vraagstelling 13 1.2 Karakteristiek van de wijken 16 1.3 Inventarisatie 18 1.4 Onderzoeksaanpak 21 1.5 Methodiek 23 1.6 Relevantie 26 2 Buiten wonen 27 2.1 De trek naar buiten 27 2.2 Stadsontwikkeling in de 19e eeuw 37 3 Vormgeven aan het buiten wonen 55 3.1 Villaparken en tuinsteden als inspiratiebron 55 3.1.1 Villaparken: kenmerken, ligging en bewoners 55 3.1.2 Tuinsteden en -dorpen: kenmerken, ligging en bewoners 67 3.1.3 Conclusie: van villapark en tuinstad naar tuinwijk 88 3.2 De architectuur van het buiten wonen 91 4 Samenleving en woningmarkt in het Interbellum 109 4.1 Politiek, economie en cultuur 109 4.2 Woningmarkt 127 5 Ruimtelijke ingrediënten voor aantrekkelijke tuinwijken 137 5.1 De dimensies van het woonmilieu 137 5.2 Stedenbouwkundige compositie 138 5.2.1 Stedenbouwkundige maatlat 138 5.2.2 Weefselanalyse in oude en nieuwe wijken 143 5.2.3 De Amsterdamse grachtengordel: een vergelijking 155 5.3 Architectuur: de balansstijl van het jarendertig huis 157 5.4 Straatbeeld: eenheid in verscheidenheid 169 5.5 Bewoners, waardering en woningprijs 179 5.5.1 Bewoners 179 5.5.2 Waardering van het tuinwijkmilieu 183 5.5.3 De woningprijs als indicator voor aantrekkelijkheid 187 6 Organisatie van bestendige kwaliteit 191 6. 1 Het mechaniek: partijen en hun rol 191 6. 2 De overheid: ondernemer en regisseur van eenheid 193 6. 3 De private sector: leverancier van identiteit 217 6. 4 Conclusie: vormgevers van allure 225 7 7 Lering uit het verleden 227 7.1 Samenvatting van de resultaten 227 7.2 Conclusie: de sleutel tot het blijvend aantrekkelijke woonmilieu van jarendertig wijken 239 8 Perspectief 243 Summary 249 Geraadpleegde literatuur 257 Bijlagen 271 Dankwoord 281 Curriculum Vitae 282 Colofon 283 8 Woord vooraf “Town and country must be married, and out of this joyous union will spring a new hope, a new life, a new civilization.” Ebenezer Howard, 1902 Er zit een verhaal in de ontwikkeling van tuinwijken uit de jaren ‘20 en ’30 van de vorige eeuw. Het verhaal van een middenklasse die tot welvaart komt en zijn droom van buiten wonen kan realiseren. Het verhaal van geslaagde stedenbouw zonder sterk overheidsingrijpen. Het verhaal van particulieren die in huizen beleggen als aanvullende pensioenvoorziening. Het verhaal van zoveel, zo mooi en zo goed gebouwde woningen in een tijd die nota bene als de Grote Depressie te boek staat. Een verhaal met lering voor de stedenbouwers van nu. Neem het jarendertig huis waar ik in 1950 ter wereld kwam. Gekocht door mijn grootvader van moederszijde, ‘hoofd der school’ in Kortenhoef. Gelegen naast de buitens van ’s-Graveland op de prachtige gradiënt van de Utrechtse Heuvelrug naar het Loosdrechtse plassengebied. De rijke overgangszone met schitterende buitenplaatsen als Trompenburg, Leeuwenburg en Schaap en Burg. Een gordel van monumentaal groen waar wij ‘s zondags doorheen liepen op weg naar die andere opa, van vaderszijde, in Hilversum. Langs de holle boom in het Spanderswoud, waar je je zo lekker in kon verstoppen. Naar dat jarentwintighuis, waar opa op zondag om 12 uur steevast naar de radio moest luisteren. Want wie het wereldnieuws volgde, gaf in die tijd blijk van modern leven. Waarbij hij dan gezellig in de kleine zijkamer zijn pijp aanstak. Het huis waar hij, leraar autotechniek, in de schuur als hobby de metaalbewerking bleef uitoefenen en kleine gebruiksvoorwerpen maakte, zoals een asbak of een spaarpotje voor een kleinkind. Of een vuilnisemmer repareerde. Waar hij in de tuin de nog warme leg uit de kippenren haalde om voor ieder van ons een geklutst ei in een boerenbonten beker te maken. Rauw. Dat kon nog toen. Wij dronken het met smaak op. Hij was in cultuur en opvattingen blijven leven op de grens van stad en land. Was het daarom dat hij zich zo thuis voelde in de nieuwe buitenwijk van Hilversum waar vele stedelingen zich vestigden in de trek naar buiten in de moderne 20e eeuw? In de nieuwe ‘buitenplaatsen voor burgers’ waar Hilversum en Het Gooi in grossierden? Onder de strakke regie van stadsbouwmeester Dudok, die Hilversum schiep tot een stralend voorbeeld van Interbellum-stedenbouw. Met een groene gordel van wijken rond de oude dorpskern die tot op de dag van vandaag een blijvende aantrekkingskracht uitoefenen op de inmiddels tot een omvangrijke maatschappelijke klasse gegroeide ‘middenstand’. Opa was de oudste zoon van een te jong overleden smid in Wijtgaard. In het Friesland van rond de vorige eeuwwisseling. Schraalhans keukenmeester. Hij liep elke dag 6 km naar Leeuwarden om daar de ambachtsschool te bezoeken. Om leraar metaalbewerking te kunnen worden. Om de eerste te zijn die in Nederland jongens ging opleiden tot automonteur. In een land dat de vrijheid ging ontdekken van het eigen autobezit. Naast het eigen woningbezit. Zelf zijn eigen lesmateriaal samenstellen. Hard werken. Zuinig leven. Sparen. Om op die manier langzaam hogerop te komen op de sociale ladder. Naar erkenning. De erkenning van een trotse Fries die buiten de eigen bekrompen kaders van het platteland was getreden naar één van de Friese diaspora, het snel groeiende Hilversum in het Gooi. Hij werd een van de vele kleine beleggers die de dragers werden van de wijken voor de hogere middenklasse. De gegoede burgerij. 9 Hij kocht tussen 1914 en 1931 in totaal 7 woningen. In één woonde hij met zijn gezin, de andere zes verhuurde hij. Vanaf 1941 verkocht hij de huizen geleidelijk aan de huurders. En is het toeval dat het huis in Driebergen, dat ik jarenlang bewoonde, in 1937 door de toenmalige bewoner samen met de twee aangrenzende huizen werd gekocht? Eén huis zelf bewonen, de andere twee verhuren. Daar lijkt een patroon in te zitten van particulieren die beleggen in woningen. Het verhaal van de jarendertig wijken is dus ook het verhaal van een middenklasse die tot welvaart komt en zijn spaargeld belegt in ‘stenen’, een solide belegging vergeleken met de tijdens de beurskrach van 1929 ingestorte aandelenmarkt. Waar komt mijn fascinatie voor het onderwerp vandaan? In de jaren ‘80 betrok ik met mijn gezin een mooi jarendertig huis aan de Sterrenboslaan in Driebergen. In de daarop volgende jaren verrijkten we het huis met een uitbreiding van de keuken, waarna er nog diverse kleinere verbouwingen volgden. Bij elke uitbreiding verzekerde ik me ervan dat de architect en de aannemer goed begrepen hadden dat het patroon van raampartijen, de steensoort en het metselverband naadloos moesten aansluiten bij de oorspronkelijke stijl uit de jaren ’30. Want ik was me ervan bewust geworden dat dit type woning een unieke kwaliteit bezit, waar je met respect mee om moet gaan. Geleidelijk aan begon ik me ook af te vragen waarom dit type huizen zo populair blijft op de woningmarkt. Midden jaren negentig ging ik bij Bouwfonds werken. Mijn collega Henk van Zandvoort, die verantwoordelijk was voor de woningbouw, vertelde me bij het kennismakingsgesprek dat hij in ieder geval één woningtype altijd verkocht: het retro-jarendertig huis. Als warme broodjes gingen ze over de toonbank, zei hij. Vanaf de jaren negentig groeiden deze neotraditioneel gebouwde woonwijken uit tot het meest gewilde woonmilieu in Vinex-locaties en andere stadsuitbreidingen. Daarmee werd voor mij de vraag nog indringender: wat is er toch aan de stijl van de jarendertig huizen zo bijzonder dat niet alleen het origineel zo aantrekkelijk is op de woningmarkt, maar dat deze stijl ook op grote schaal in nieuwe woonwijken wordt toegepast? Wat is de sleutel tot het succes van die originele tuinwijken? Wat zijn de unieke kwaliteiten van deze wijken en woningen? Waarom halen retro-wijken toch lang niet altijd de kwaliteit van het origineel? Dat zijn de vragen die me fascineren. Een fascinatie voor bouwhistorie, meer dan nostalgie. Een zoektocht naar de cruciale factoren voor de kwaliteitzin van de stedenbouw en architectuur van de periode tussen de beide wereldoorlogen die ook wel wordt aangeduid als het Interbellum. Voor u ligt het resultaat van deze zoektocht. Een verkenning naar het landstedelijk wonen, de nieuwe ‘lustoorden’ voor de beter gesitueerde forens uit de eerste helft van de 20e eeuw. Wat is de aantrekkingskracht van het buiten wonen? Ik loop in gedachten rond in Driebergen. Dorp op de Stichtse Lustwarande. Ik kijk naar het huis aan de Sterrenboslaan. Een flinke twee-onder-een-kap woning. Gelegen in de bocht van de laan. En ik hoor de stilte. Stilte, rust en ruimte. Stilte en rust die hoort bij het bos, bij het platteland. Maar die ook in de stedelijkheid van een buitenwijk haalbaar is.