De-Stad-Gods-Deel-1.Pdf
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Dit product wordt u aangeboden door ComputerBijbel (http://www.ComputerBijbel.com) © ComputerBijbel Alle rechten voorbehouden 1/451 AURELIUS AUGUSTINUS DE STAD GODS TEGEN DE HEIDENEN. BOEK 1. AAN MARCELLINUS. Hoofdstuk 1. VAN DE VIJANDEN VAN DE NAAM VAN CHRISTUS, WELKE VAN DE BARBAREN IN DE VERWOESTING VAN DE STAD ROME, OM CHRISTUS WIL OPMERKELIJK VERSCHOOND ZIJN. De aller heerlijkste stad Gods, mijn allerliefste Zoon Marcellinus! heb ik met dit werk, dat ik aan u schrijf, en volgens mijn belofte aan u óók schuldig ben, voorgenomen voor te spreken, eensdeels naar gelegenheid van de loop van de tegenwoordige tijd, namelijk voor zoveel als dezelve onder de goddelozen in vreemdelingschap zijnde, uit het geloof leeft; eensdeels naar gelegenheid van de eeuwige woning, op welke dezelve in alle geduld verwacht tot de tijd, dat de gerechtigheid haar wederkeert tot het oordeel; alsdan namelijk zal zij hebben de laatste overwinning en volkomen vrede, en zal dan in alle heerlijkheid ontvangen de bereide eeuwige woonstede. Mijn voornemen dan is, deze zelfde stad te verdedigen en te verantwoorden tegen de Heidenen en hen, die hun goden verheffen boven de Schepper der wereld en boven de Bouwmeester van deze stad. Ik beken, dat het een groot moeilijk werk is, maar God is mijn helper. Want zoveel mij belangt, ik weet, welke krachten nodig zijn, om de hoogmoedigen wél te onderrichten. Insgelijks weet ik ook van welke kracht de ootmoed is, door welke te weeg gebracht wordt, dat de geestelijke hoogheid, welke zich niet vertoont in menselijke pracht, maar die begaafd is met goddelijke genade, zich verre verheft boven alle aardse hooglieden, welke door de onbestendigheid der wereld zeer onzeker zijn. Want God, de opperste Koning en de Bouwmeester van deze stad, van welke wij voorgenomen hebben te handelen, heeft in de Schrift van Zijn volk den zin van Zijn goddelijke Wet geopenbaard, als daar namelijk gezegd wordt: ‘God wederstaat de hovaardigen, maar de nederigen geeft hij genade’. (Jakobus 4:6) Dit stuk, hetwelk God eigen is, schrijft de opgeblazen geest van de hoogmoedige ziel zich zelf mede toe, en wil, dat men mede tot haar lof zal zeggen: hoe zij de nederigen verschoont en de hovaardigen straft en verootmoedigt. Daarom kan men ook bij deze gelegenheid niet nalaten van de aardse stad mede te spreken, want deze stad zoekt ook heerschappij te hebben, niet tegenstaande haar volken dienstbaar zijn en de onmatige begeerte van heersen over haar zelfs de heerschappij genomen heeft. Daarom, hetgeen die zelfde stad aangaat, zal ik mede geenszins verzwijgen, volgens de eis van mijn voorgenomen werk en nadat mij ook daartoe gelegenheid zal gegeven worden. Want uit deze stad komen voort al die vijanden tegen welke ik de stad Gods voorgenomen heb te verdedigen. Van deze vijanden nochtans zijn er velen, die de dwalingen van hun goddeloosheid verbeteren en eindelijk goede en bekwame burgers worden van de stad Gods; maar velen daarentegen zijn met zulke vuurvlammen van haat tegen deze stad ontstoken en zijn zó gans ondankbaar over de opmerkelijke en welbekende weldaden van de Verlosser zelf, dat zij nimmer ophouden met lasteren Dit product wordt u aangeboden door ComputerBijbel (http://www.ComputerBijbel.com) © ComputerBijbel Alle rechten voorbehouden 2/451 en schelden, daar zij nochtans heden ten dage hun lastertongen tegen dezelfde niet zouden hebben kunnen verroeren of bewegen, mits zij tot deze stad hun toevlucht genomen hadden en mitsdien in de geheiligde plaatsen waar zij zelf hun leven (waar zij zo hoogmoedig op roemen) gevonden en verkregen hadden. En om zulks te bewijzen, zijn niet zelfs de Romeinen, welke de Barbaren om Christus wil verschoond hebben, mede vijanden van de naam Christus? Zulks getuigen de plaatsen der Martelaren en de hoofdkerken der Apostelen, welke in de gruwelijke verwoesting der stad Rome al diegenen, die tot haar hun toevlucht namen, hetzij de hare hetzij diegenen, die haar vreemd waren, zonder onderscheid geherbergd en ontvangen hebben. Want zoverre en tot die plaatsen toe bedreef die bloeddorstige vijand zijn wreedheid, aldaar werd de razende dolheid van de moordenaars opmerkelijk weerhouden en aldaar kreeg zij haar bepaling; ja, daar werden veel mensen gebracht, welke enige van de vijanden uit ontferming en medelijden elders buiten die plaatsen gespaard en behouden hadden, teneinde zij niet zouden vervallen in de handen van anderen, welke zodanig medelijden misschien niet zouden gehad hebben. Aangaande diegenen, die elders wreed waren en naar de manier der vijanden gruwelijk razende en woedende, diezelfden kwamen zodra niet tot, die plaatsen, waar alles verboden was, wat anders volgens het recht van de oorlog geoorloofd is, of spoedig werden in hen belemmerd en bedwongen al hun gruwelijke wreedheden van slaan en stoten; insgelijks werd ook in hen gebroken al hun grote begeerte om de mensen te vangen en te binden. Derhalve zijn door dit middel velen vrijgelaten en ontkomen, zelfs van hen, die nu de tijden van de Christelijke godsdienst lasteren en tegenspreken. Want het kwaad en het ongeluk, dat de stad Rome geleden heeft, leggen zij Christus ten laste; maar het goed, dat hun gedaan is, met name, dat zij hun leven behouden hebben om de eer van Christus wil, zulks schrijven zij niet toe aan Christus, maar aan hun domme overleggingen van aaneen geketende blinde werkingen van de bewegingen des hemels en van de sterren, of aan hun verdichte goden. indien zij enig recht verstand wilden gebruiken, behoorden zij evenwel veel meer al het wrede en onbetamelijke, dat zij van de vijanden geleden hebben, toe te eigenen en toe te schrijven aan die zelfde goddelijke Voorzienigheid, welke in het algemeen de bedorven manieren van de mensen probeert te verbeteren en te vermorsen door de plagen der oorlogen, en die tevens door dezelfde plagen en verdrukkingen een rechtvaardig en prijselijk leven der sterfelijke mensen probeert te oefenen, en daarna het leven aldus geoefend en beproefd zijnde, probeert of tot een betere staat en leven eenmaal over te zetten, óf ook anders op deze aarde tot zekere andere einden en gebruiken een tijdje op te houden. Verder behoorden zij ook zo de tijden der Christelijke godsdienst toe te eigenen, dat de wrede barbaarse mensen buiten het gewoon gebruik der oorlogen hen bij het leven behouden en verschoond hebben, hetzij op alle plaatsen, waar ook, om de naam van Christus, hetzij ook in het bijzonder in zodanige plaatsen, waar de naam van Christus geheiligd wordt, en welke na de overvloedige barmhartigheid Gods tot de vergadering van de gemeente verkoren zijn; ja! vanwege zulks behoren zij God te danken en hierom behoorden zij in waarheid en oprechtheid tot zijn naam te lopen, opdat zij alzo ten laatste zouden mogen ontkomen en ontvlieden de straffen van het eeuwige helse vuur. Des te meer aangezien velen van diezelfde mensen zijn naam in leugens huichelend aangenomen hebben om te ontvlieden de straffen van het tegenwoordige verderf en van de tijdelijke dood. Want diegene, welke gij hedendaags ziet, dat de dienstknechten van Christus stout en onbetamelijk beschimpen en lasteren, onder hen zijn voorwaar zeer velen, welke dat algemeen verderf en die algemene moord niet zouden ontkomen zijn, tenzij zij zich zelf geveinsd hadden dienstknechten van Christus geweest te zijn. En zie, nu komt de ondankbare hovaardigheid en de allergoddelooste uitzinnigheid zover, dat zij met een boos en verkeerd hart Zijn naam weerstaan tot hun verdoemenis om gestraft te worden met de eeuwige duisternis, tot welke naam zij Dit product wordt u aangeboden door ComputerBijbel (http://www.ComputerBijbel.com) © ComputerBijbel Alle rechten voorbehouden 3/451 nochtans met de mond, of anders huichelend en bedrieglijk hun toevlucht genomen hebben ter wille van dit tijdelijk leven, op dat zij door middel van dit het zelfde zouden mogen genieten en behouden. Dit product wordt u aangeboden door ComputerBijbel (http://www.ComputerBijbel.com) © ComputerBijbel Alle rechten voorbehouden 4/451 Hoofdstuk 2. DAT ER NOOIT ENIGE OORLOGEN ALZO GEVOERD ZIJN, IN WELKE DE OVERWINNAARS, GESPAARD EN VERSCHOOND HEBBEN DE OVERWONNENEN OM HUNNER GODEN WIL. Er zijn zoveel oorlogen beschreven, welke gevoerd zijn of vóór de opbouw van de stad Rome, of na haar opbouw en na de opkomst van haar rijk, laat de wedersprekers en lasteraars zelf lezen, en indien zij kunnen laat zij een voorbeeld, voortbrengen dat van, vreemden en buitenlanders ooit enige stad alzo ingenomen is, dat de vijanden welke dezelfde ingenomen hadden, verschoond zouden hebben degenen, welke zij bevonden tot de tempels van goden hun toevlucht genomen te hebben; of laat, hetzij ook uit enige historie, bewijzen dat ooit een barbaars krijgsoverste zou geboden hebben, wanneer zij in de stad zouden komen vallen, dat men als dan niemand zou slaan of stoten, welke in deze of die tempel gevonden mocht worden. Heeft niet Eneas gezien, hoe Priamus, staande aan het altaar, met zijn eigen bloed bevlekt had de offeranden en het vuur, hetwelk hij zelf geheiligd had? Hebben niet Diomedes en Ulyssus, nadat zij de wachters van het hoogste kasteel omgebracht hadden, aangetast het heilige beeld en hebben zij ook, met hun bloedige handen niet beslaan, aan te roeren de klederen van de godin Minerva? En evenwel nochtans hetgeen daar bij de zelfde schrijver volgt, is daarom niet waarachtig geweest, namelijk: dat van die tijd af de hoop der Grieken begon te vervallen en achteruit te gaan. Want daarna kregen zij de victorie, en daarna hebben zij te vuur en te zwaard de stad Troje verwoest en uitgeroeid, ja daarna hebben zij de koning Priamus vluchtende aan het altaar gedood. Zo dan wijders, Troje is ook daarom niet ondergegaan, ondanks dat het de godin Minerva verloren had. Want wat voordeel had Minerva nu verloren, dat zij nu meer dan te voren moest te niet komen? Haar wachters en bewaarders, zult gij mogelijk zeggen. Zulks is ook voorwaar waarachtig, want nadat de wachters gedood waren, konden zij ook lichtelijk weggenomen en vervoerd worden.