BO 13-011 Juni 2013

Archeologisch bureauonderzoek

Plangebied Noordwestelijke binnenstad Stadsdeel Centrum BO 13-011 2013

BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

Inhoud

Samenvatting 4

Inleiding 5

1 Administratieve gegevens plangebied 6 1.1 Administratieve gegevens 6

2 Wet- en regelgeving 7 2.1 Algemeen 7 2.2 Rijk 7 2.3 Provincie Noord-Holland 7 2.4 Gemeente Amsterdam 8 2.5 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie 8

3 Historisch-topografische en archeologische inventarisatie 9 3.1 Geomorfologie en bodem 9 3.2 Historie algemeen 9 3.3 Ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied 10 3.3.1 Prestedelijke situatie 10 3.3.2 De ontwikkeling van de stad 11 3.4 Cultuurhistorische contexten 15 3.4.1 Verdedigingswerken 15 3.4.2 Bewoning en ambacht 16 3.4.3 Waterlopen 20 3.4.4 Religie 22 3.5 Archeologische inventarisatie van het plangebied 22 3.5.1 Archeologische Monumentenkaart en Informatiekaart Landschap en 22 Cultuurhistorie 3.5.2 Vindplaatsen in de omgeving van het plangebied 23 3.5.3 Bodemopbouw 25 3.6 Conclusie: verwachtingsmodel 26

4 Archeologische verwachtingskaart 27

5 Archeologische beleidskaart 29

Conclusie 30

Bronnen 31

Appendix: beleidsvarianten, stroomschema 32

3 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

Samenvatting

Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) heeft in opdracht van stadsdeel Centrum een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd voor bestemmingsplangebied Noordwestelijke binnenstad. Dit is bedoeld om een beeld te krijgen van de ondergrondse cultuurhistorische waarden die in het plangebied aanwezig kunnen zijn. Een dergelijk bureauonderzoek past binnen de verplichting van gemeenten om conform de Monumentenwet beleid te ontwikkelen ten aanzien van het behoud cq. documentatie van die overblijfselen bij bouwontwikkeling. Het bureauonderzoek gaat uit van een beknopt overzicht van de historisch-topografische ontwikkeling vanaf de Late Middeleeuwen tot in de 20ste eeuw van het gebied waarin de noordwestelijke binnenstad ligt. Het historisch overzicht wordt aangevuld met archeologische informatie afkomstig van vindplaatsen in de directe omgeving van het plangebied. De historische en archeologische informatie over de ruimtelijk- topografische ontwikkelingen is omgezet naar een beeld van archeologische verwachtingen. De archeologische verwachtingskaart (p. 27-28) bestaat uit tien zones met een archeologische verwachting, en één zonder verwachting. Aan de hand hiervan is een archeologische beleidskaart opgesteld, waarin de beleidsregels en maatregelen voor de eventueel vereiste archeologische monumentenzorg zijn vastgelegd. De beleidskaart telt drie beleidszones (p. 29). Voor deze zones is gespecificeerd of en onder welke voorwaarden archeologisch vervolgonderzoek in de bouwplanontwikkeling nodig is. Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen, dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld wordt zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

4 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

Inleiding

In opdracht van stadsdeel Centrum heeft BMA een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het bestemmingsplangebied Noordwestelijke binnenstad. Met het bureauonderzoek wordt een overzicht gegeven van bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied. Hierbij is gebruik gemaakt van historisch kaartmateriaal, relevante publicaties en archiefbronnen in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied. Deze informatie is samengevat in een archeologisch verwachtingsmodel op basis waarvan de beleidsregels voor erfgoedzorg worden vastgelegd ten behoeve van het bestemmingsplan. In het bureauonderzoek komen het nationale, provinciale en gemeentelijke archeologiebeleid (hoofdstuk 2), de historische en archeologische achtergronden (hoofdstuk 3) en de archeologische verwachting van het plangebied (hoofdstuk 4) aan de orde, gekoppeld aan een beleidskaart (hoofdstuk 5) die inzichtelijk maakt of en in welke mate archeologische maatregelen binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn.

5 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

1 Administratieve gegevens plangebied

Het plangebied Noordwestelijke binnenstad wordt in het zuiden begrensd door de , in het oosten door het , in het westen door de Marnixkade/ Houtmankade en in het noorden en noordwesten door de en de Westerdoksdijk.

1.1 Administratieve gegevens

Opdrachtgever Stadsdeel Centrum Contactpersoon Mevr. I. Klarenbeek Adres Postbus 202 Postcode / plaats 1000 AE Amsterdam

Plangebied Provincie Noord-Holland Gemeente Amsterdam Plaats Amsterdam Kaartblad 25 G ARCHIS meldingsnr. 55900 ARCHIS afmeldingsnr. 46194 X-coördinaat NW 120.809 Y-coördinaat NW 489.064 X-coördinaat NO 121.335 Y-coördinaat NO 489.030 X-coördinaat ZW 120.618 Y-coördinaat ZW 488.605 X-coördinaat ZO 121.408 Y-coördinaat ZO 488.010

Locatie

1 Plangebied Noordwestelijke binnenstad

6 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

2 Wet- en regelgeving

2.1 Algemeen

Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving. Het beleid voor het archeologisch erfgoed heeft dan ook veel raakvlak met dat van de ruimtelijke ordening. Voor optimale integratie van de archeologie in de ruimtelijke ordening heeft het rijk o.a. de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening aangepast.

2.2 Rijk

Om het bewustzijn van het Europese erfgoed te vergroten hebben de Europese ministers van Cultuur in 1992 het Verdrag van Valletta opgesteld (ook bekend als het Verdrag van Malta). Een van de voorwaarden om dit te bereiken is dat het Europese archeologische erfgoed voor toekomstige generaties beschikbaar blijft. In Nederland wordt aan dit uitgangspunt invulling gegeven door behoud van archeologisch erfgoed in de bodem (in situ) tijdens de planontwikkeling mee te wegen. Als behoud in de bodem (bijvoorbeeld door middel van technische maatregelen of planaanpassing) geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven (behoud ex situ). De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan, dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en de financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. In de Monumentenwet is een bepaling opgenomen dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige, dan wel te verwachten archeologische waarden.1 Ook bevat de Monumentenwet een verplichting om toevalsvondsten te melden (de zgn. meldingsplicht).2

2.3 Provincie Noord-Holland

Als toetsingskader voor bestemmingsplannen en projectbesluiten gebruikt de provincie Noord- Holland de structuurvisie, de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie en de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie (ILC).3 Op grond van de Wro dienen gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie in acht te nemen. Op de ILC zijn o.a. archeologisch verwachtingsvolle gebieden opgenomen. De waardestellingen van de ILC zijn bedoeld als algemene indicaties die per specifiek plangebied nadere invulling en precisering nodig hebben. Naast de ILC beheert de provincie de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van het rijk. Op de AMK staan de beschermde archeologische monumenten, de terreinen van zeer hoge en hoge archeologische waarde en de gebieden met een archeologische betekenis.

1 Artikel 38a lid 1 van de gewijzigde Monumentenwet schrijft hierover dat De gemeenteraad bij vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Met ‘monument’ wordt hier een (onbeschermd) archeologisch monument bedoeld, ofwel alle terreinen welke van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde (art. 1 Monumentenwet). 2 Artikel 53 van de gewijzigde monumentenwet 1988 3 Provincie Noord-Holland, 2010

7 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

2.4 Gemeente Amsterdam

De gemeente Amsterdam vindt het belangrijk dat archeologie vroegtijdig in ruimtelijke ordeningsprocessen wordt geïntegreerd.4 Hiermee worden twee doelen gediend. Ten eerste een efficiënte voortgang en kostenbeheersing van bouwprocessen. En ten tweede een kwalitatief goed en stadsbreed uniform beheer van het archeologische erfgoed. Op basis van de resultaten uit het archeologisch bureauonderzoek wordt bepaald of in het bestemmingsplan regels met betrekking tot archeologie moeten worden opgenomen. De Monumentenwet biedt een tweetal mogelijkheden (artikelen 39-40) die BMA heeft uitgewerkt in de modelregels archeologie. De bescherming van (verwachte) archeologische waarden in een bestemmingsplan wordt geregeld met een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 lid 1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Aan een omgevingsvergunning zijn bouwregels verbonden: die bepalen dat in het belang van de archeologische monumentenzorg de aanvrager van een omgevingsvergunning een archeologisch rapport met selectiebesluit dient te overleggen. Daarnaast kan in het bestemmingsplan worden opgenomen dat een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd voor het uitvoeren van aanlegwerkzaamheden. Aan een omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Dit houdt in dat aan de vergunning de verplichting wordt gekoppeld om technische maatregelen tot behoud te treffen, om de archeologische resten op te graven of om de werkzaamheden te laten begeleiden door een archeoloog. De bouwregels en de omgevingsvergunning voor aanlegwerkzaamheden bevatten daarnaast uitzonderingen die duidelijk maken in welke gevallen archeologisch onderzoek niet nodig is. In Amsterdam gelden elf beleidsvarianten, zoals de uitzondering van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de 19de of 20ste eeuwse ophogingen (Appendix: beleidsvarianten). In de praktijk komen per plangebied meestal twee tot zes varianten voor.

2.5 Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie

Voor de uitvoering van archeologisch onderzoek is door het ministerie van OCW de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) opgesteld. De KNA gaat uit van een gefaseerde aanpak. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen een Bureauonderzoek, een Inventariserend Veldonderzoek, een Archeologische Opgraving (AO) en een Archeologische Begeleiding (Appendix: stroomschema). Het inventariserend veldonderzoek is bedoeld om de resultaten van het bureauonderzoek te toetsen. Het geeft inzicht in de aanwezigheid en toestand van de archeologische overblijfselen in de bodem. Een opgraving wordt uitgevoerd wanneer er sprake is van een vindplaats met waardevolle archeologische resten. Een archeologische begeleiding houdt in dat de bouwingreep onder begeleiding van een archeoloog wordt uitgevoerd. Elke onderzoeksfase wordt afgesloten met een selectiebesluit. Hierin wordt vastgesteld welke delen van een plangebied in aanmerking komen voor verder archeologisch onderzoek of voor bescherming en welke delen van het plangebied worden vrijgegeven. Voor archeologisch veldonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) vereist. Hierin zijn de kwalitatieve randvoorwaarden en onderzoeksvragen voor het werk vastgelegd. Het vormt de basis voor verdere planning en kostenraming. Het laten opstellen ervan behoort tot de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer van het bouwplan.

4 BMA, 2005

8 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

3 Historisch-topografische en archeologische inventarisatie

3.1 Geomorfologie en bodem

Het huidige natuurlijke landschap in en om Amsterdam is in grote mate bepaald door de landschapsvorming in het Holoceen. Dat is de geologische periode na de laatste IJstijd (vanaf ca. 10.000 v. Chr.). Er heerste toen een gematigd klimaat waarin in enkele duizenden jaren grote pakketten veen groeiden in de kuststreek. Dit Hollandveen bevindt zich in de huidige ondergrond op gemiddeld 2 à 3 m ÷ NAP. Het natuurlijke landschap werd vanwege grootschalige veenontginningen vanaf de 11de eeuw omgevormd tot een veenweidegebied. Aangezien de waterhuishouding een cruciale rol speelde bij de veenontginningen, begon tegelijkertijd de aanleg van het stelsel van (zee)dijken ter bescherming van het nieuwe bouw- en akkerland. Later, in de 17de en 18de eeuw, volgden de droogmakerijen waarbij grote watergebieden in Noord-Holland werden ingepolderd.

3.2 Historie algemeen

De vroegste sporen van menselijke bewoning of activiteiten binnen het gemeentelijk gebied van Amsterdam gaan dankzij recente vondsten in de Noord/Zuidlijn bouwputten op het en terug tot het late Neolithicum (ca. 2.400 v. Chr.). Ook rond de stad, op vooral de hoger gelegen strandwallen, zijn vindplaatsen uit deze periode bekend. De oudste sporen van permanente bewoning, voor zover nu archeologisch bekend, stammen uit de 12de eeuw en zijn teruggevonden aan de Nieuwendijk / Kalverstraat en de Warmoesstraat/Nes. Met de aanleg van de (Nieuwezijds en Oudezijds) burgwallen in de 14de eeuw startte het proces van stadsvorming. De stad had eerst een aarden omwalling als verdedigingswerk die in het laatste kwart van de 15de eeuw werd vervangen door een stenen stadsmuur. De laatmiddeleeuwse stad was omsloten door de huidige Singel aan de westkant en de en Kloveniersburgwal aan de oostkant. In de periode 1585-1663 groeide de stad explosief door vier stadsuitbreidingen. Ten tijde van de Eerste Uitleg (1585-1586) verplaatste de stadsrand zich naar de huidige en de Oudeschans. Bij de Tweede Uitleg (1592-1596) kwamen er vier nieuwe woon- en werkeilanden (Marken, Uilenburg, Rapenburg en Vlooienburg) aan de oostkant van de stad. In 1613 ontstond met de Derde Uitleg aan de westzijde van de stad de woon- en werkbuurt de en het eerste deel van de tot aan de . De vroeg 17de-eeuwse stad werd beschermd door een aarden wal met 11 bolwerken ontworpen naar de nieuwste fortificatieplannen uit Italië. Met de Vierde Uitleg van 1663 werd in de Gouden Eeuw het halfcirkelvormige stadsplan van Amsterdam voltooid. De nieuwe bakstenen stadswal kreeg in totaal 26 bolwerken en had een gracht in het tracé van de huidige . Het oostelijk deel van de grachtengordel werd aangelegd over de en aan het IJ kwamen de drie oostelijke haveneilanden Kattenburg, Wittenburg, Oostenburg. De eerste woonwijken buiten de Singelgracht ontstonden naar aanleiding van het uitbreidingsplan Kalff in 1877, gevolgd door een tweede ring na annexatie van grote delen van de gemeenten Nieuwer-Amstel en Sloten in 1896. De 20ste-eeuwse groei van de stad valt uiteen in vier fasen. Tussen 1915 en 1940 werd in Noord, Oost, Zuid en West de Gordel 20-40 gebouwd. Deze wordt gevolgd door de naoorlogse tuinsteden in West, Buitenveldert en Noord, en in de jaren zestig en zeventig door het volbouwen van de Bijlmermeerpolder. Met IJburg borduurt de stad begin 21ste eeuw weer voort op het concept van vier eeuwen tevoren, het creëren van stedelijk areaal in en aan het IJ. Daarnaast wordt door de bouw van woningen binnen het bestaande stedelijk gebied ingezet op verdichting van de stad.

9 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

3.3 Ontwikkelingsgeschiedenis van het plangebied

Voor de historisch-topografische analyse van het plangebied zijn verschillende cartografische bronnen gebruikt, waaronder de kaart van Cornelis Anthonisz (1544), van Wijngaerde (1550), Jacob van Deventer (1560), Balthasar Florisz van Berckenrode (1625 en 1657), Pieter Bast (1597), Johannes Isaac Pontanus (1611), Braun en Hogenberg (1618), D. Stalpaert (1662), Nicolaes Visscher (ca. 1700), de Topografisch Militaire Kaart (1854), de Chromotopografische Kaart (1890) en de kaart van Publieke Werken uit 1961.

3.3.1 Prestedelijke situatie

De ontginning van Amstelland begon vermoedelijk eind 11de eeuw, waarbij werd gestart in de polder De Ronde Hoep, ten zuiden van Ouderkerk aan de Amstel. Van polder De Ronde Hoep verplaatsten de ontginningsactiviteiten zich langs de ontginningsbasis, de Amstel, naar het noorden. Haaks op de Amstel werden percelen uitgezet met een onderlinge afstand van 30 tot 100 m, die zich uitstrekten tot aan de Kostverlorenvaart. De percelen werden onderling gescheiden door sloten. Aan de kopse kant verrezen boerderijen op huisterpen en ontstond de voor het veenlandschap typerende lintbebouwing. Toen het noordelijkste deel nabij het IJ aan de beurt kwam was de monding van de Amstel al bewoond. Dat is nog terug te zien in een afwijkend manier van uitwateren van sloten in de Amstel en de loop van de paden vanaf de zijwende (Kostverlorenwetering) naar de Amstelkade.5 De polder aan de westzijde van de stad heette de Stads- en Godshuispolder. Het ontwateren van het veen zette een oxidatie in gang die het veen deed inklinken. De landerijen kwamen jaar na jaar lager te liggen. Dit leidde tot problemen omdat het land kwetsbaar werd voor overstromingen vanuit de rivieren en de Zuiderzee en daarnaast de afwatering van de sloten op het open buitenwater steeds moeilijker werd. De overstromingen waren een grote schadepost voor de graven van Holland, die dit gebied in bezit hadden. Om hun bezit en de daaraan gerelateerde inkomsten veilig te stellen lieten zij op meerdere plekken in Holland dijken, sluizen en dammen aanleggen.6 De dijken langs de Amstel zullen hebben doorgelopen tot vlak bij het IJ. De oostelijke dijk (Warmoesstraat) zal aangesloten hebben op de Zeedijk en aan de westzijde sloot de Kalverstraat/ Nieuwendijk op de Haarlemmerdijk aan. De Haarlemmerdijk lag in die tijd vermoedelijk iets zuidelijker dan de huidige Haarlemmerdijk en moet mogelijk gezien worden als de oorspronkelijke zijkade van de ontginningen. De kronkelige dijk was lange tijd de belangrijkste landroute naar Haarlem. Ten noorden van de dijk lag in de 13de eeuw nog een stuk buitendijks land. Binnendijks bevonden zich verschillende braken ontstaan bij dijkdoorbraken. De Brouwersgracht is hier nog een restant van.7 De ligging langs de dijk en de aanwezigheid van de braken verklaren vermoedelijk ook de afwijkende verkaveling van de Haarlemmerbuurt ten opzichte van de zuidelijker gelegen Jordaan (afb. 7). Het landelijke gebied werd aanvankelijk gebruikt voor landbouw en veeteelt, maar al snel verrees net buiten de stadsmuur, die de loop van het Singel volgde, bebouwing. Aan het einde van de 16de eeuw lag buiten de Haarlemmerpoort een kleine voorstad, een vissersbuurtje. De Binnen Visserstraat herinnert hier nog aan.8 Naast vissers woonden hier vooral ambachtslieden met werkplaatsen, die vanwege de overlast die ze veroorzaakten uit de binnenstad werden geweerd. Hierdoor groeide in enkele decennia een voorstad met houten woonhuizen, werkplaatsen, stallen, molens en schuren (afb. 2).

5 Breen, 1934 6 Verkerk, 1998 7 Borger 1987 8 Abrahamse 2010, 51, 71-72, 75-77

10 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

2 De Haarlemmerpoort aan het einde van de Nieuwendijk met daarbuiten de Haarlemmerdijk en de buitenstedelijke bebouwing op het platteland voor de poort (kaart van Jacob van Deventer uit 1560). Duidelijk zichtbaar is de knik in de Haarlemmerdijk

3.3.2 De ontwikkeling van de stad

Het plangebied maakte in de tweede helft van de 16de eeuw deel uit van een voorstad van illegale bouwsels buiten de stadsmuur aan de westzijde van de stad. Het gebied werd gescheiden van de werkelijke stad door de in de 1482 aangelegde stenen stadsmuur en het water van het Singel. Vanaf het einde van de 16de eeuw is het gebied met een aantal stadsuitbreidingen (Eerste, Tweede, Derde en Vierde Uitleg) bij de stad getrokken. In daarop volgende eeuwen hebben zich verschillende stedelijke ontwikkelingen voltrokken die tot in de 20ste eeuw doorliepen.

3 Het plangebied Noordwestelijke binnenstad (rood omlijnd) op de stadsplattegrond van Daniël Stalpaert uit 1662 met de stadsuitbreidingen van 1613 en 1663. Het oostelijk uiteinde van het plangebied (het niet ingekleurde deel ten oosten van de Herengracht) is bij de Eerste Uitleg tot stand gekomen. Het kaartnoorden ligt rechtsonder

11 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

Eerste Uitleg Bij de stadsuitbreiding van 1585 (Eerste Uitleg, afb. 3, 4 en 5) werd de stad aan de westzijde vergroot van het Singel tot aan de latere Herengracht. Hierbij werd eerst het deel tussen de Brouwersgracht en de Haarlemmerstraat bij de stad getrokken (afb. 4). De strook tussen de Haarlemmerstraat en de latere Droogbak/Haarlemmerhouttuinen was buitendijksgebied en werd enkele jaren later opgehoogd en bebouwd (afb. 5).

4 Het deel van het plangebied dat onderdeel was van de Eerste Uitleg (blauw), met langs de latere Herengracht de wal en bolwerken. In rood de contour van het plangebied, op de kaart van Pieter Bast uit 1597. De Haarlemmerpoort is nog niet verplaatst naar het westen (kaartnoorden onder)

5 Stadsplattegrond met uitbreidingsplan van de Derde Uitleg, op de kaart van Braun en Hogenberg uit 1618. In blauw het deel van het plangebied dat ontwikkeld was in de Eerste Uitleg en in rood de contour van het plangebied. Duidelijk zichtbaar zijn de drie toegevoegde bouwblokken aan de noordzijde. De Haarlemmerpoort is verplaatst naar het westen (kaart noorden onder/ vergelijk afb. 4)

12 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

Derde Uitleg Bij de stadsuitbreiding van 1613, de Derde Uitleg, werd de westelijke stadsgrens verder verlegd tot aan de huidige Singelgracht. Er werd onder regie van het stadsbestuur een nieuwe stedelijke zone gecreëerd vanaf het IJ tot aan de Leidsegracht. De Haarlemmerdijk, die ter hoogte van de Herenmarkt een knik naar het zuiden maakte, kwam nu binnen het stedelijk stratenplan te liggen en werd rechtgetrokken ten behoeve van het geometrische inrichtingspatroon (vergelijk afb. 3 en afb. 5). Het uitbreidingsgebied diende te worden gesaneerd en heringericht vanwege de daar aanwezige illegale en verkrotte bouw. Er werden vier verschillende stedelijke gebieden gerealiseerd. In het noordwesten een maritieme zone met de westelijke eilanden en de Haarlemmerbuurt (afb. 6). Ten zuiden hiervan, net buiten het plangebied, een woonwijk voor ambachtslieden met werkplaatsen, het ‘Nieuwe Werck’ genaamd. Deze stadswijk staat nu bekend als de Jordaan. Als woonwijk voor de (nieuwe) welgestelden werd de grachtengordel aangelegd. Hier werden statige huizen (grachten- panden) gebouwd langs drie nieuwe parallelle grachten aan de westzijde van de oude stad: de Heren-, Keizers- en . Het geheel werd omgeven door een nieuwe fortificatie (3.4.1).9 Opvallend is dat het plangebied op de stadsplattegrond van Van Berckenrode uit 1625 (afb. 6) nog grotendeels onbebouwd is. Dit in tegenstelling tot de Jordaan en de grachtengordel waar rond 1620 vrijwel geen lege kavels meer te vinden zijn. Dit heeft te maken met juridische problemen die werden veroorzaakt door een klein aantal invloedrijke grondbezitters. Met name Frans Hendrickz Oetgens, die enkele malen burgemeester van Amsterdam was en dus op de hoogte van de uitbreidingsplannen van de stad, had samen met zijn zakenpartner Barthold Cromhout vanaf 1608 veel grond buiten de stad voor een zeer lage prijs opgekocht. De stad diende deze gronden uiteraard weer terug te kopen, wat Oetgens en Cromhout veel winst opleverde. Het duurde tot 1622 voor met alle grondbezitters een akkoord werd bereikt.10

6 Het deel van plangebied dat onderdeel was van de Derde Uitleg (blauw) met de contour van het plangebied (rood), op de kaart van Balthasar Florisz van Berckenrode uit 1625 (kaartnoorden rechtsonder)

9 Gawronski 2012, 64-65 10 Abrahamse 2010, 86

13 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

Ontwikkelingen in de 18de tot 20ste eeuw In de 18de eeuw gaat het Nederland en Amsterdam niet meer voor de wind, de groei van de stad stagneert en zijn bevolking krimpt.11 De situatie zoals deze is ontstaan na de uitleg van 1613 blijft hierdoor lange tijd min of meer ongewijzigd. Eén van de problemen waarmee Amsterdam voortdurend kampte was een slechte bereikbaarheid als gevolg van het voortdurend dichtslibben van het IJ. In de 19de eeuw wordt dit probleem aangepakt door de ontwikkeling van een aantal grote infrastructurele projecten zoals de aanleg van het Noord-Hollandsch Kanaal (1825), het Noordzeekanaal (1876) en het Merwede Kanaal (1891). In het plangebied wordt in 1834 de Nieuwe IJdijk, later de Westerdoksdijk genoemd, aangelegd (afb. 7). Dit was een idee van ingenieur J.J. Blanken uit 1808 om het dichtslibben van de havens tegen te gaan. Aan de zuidwestzijde van de dijk werd een eiland aangeplempt, het Westerdokseiland.12 De verbetering van de infrastructuur had het gewenste resultaat: de scheepvaart gerelateerde industrie en de overzeese handel kwamen weer tot bloei met als gevolg uitbreiding van havens, dokken en aanlegkades. Eind 19de en begin 20ste eeuw was er in de maritieme zones van de stad sprake van een sterke toename van pakhuizen, overslagbedrijven en fabrieken.13 In het licht van deze ontwikkelingen moet ook het initiatief van de gemeente worden gezien om in 1869 in het havenfront een spoorlijn te realiseren. Het spoor zorgde voor een scheiding tussen de Haarlemmer- buurt en de westelijke eilanden. De Haarlemmerbuurt verloor hierdoor zijn oriëntatie op het havengebied. In het begin van de 20ste eeuw verplaatsten de havenactiviteiten zich weer verder. De westkant van de stad won aan belang als gunstig havengebied ten opzichte van de oostkant. In het gebied ten noorden en westen van de westelijke eilanden werden nieuwe havens en uitbreidings- wijken aangelegd zoals de Houthaven, Vlothaven en de Zeeheldenbuurt. De laatste helft van de 20ste eeuw kenmerkte zich door schaalvergroting en modernisering van de scheepvaartindustrie. Veel bedrijven verplaatsten zich van de Westelijke eilanden naar andere locaties in het Westelijk Havengebied.14 Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw wordt op de eilanden grootschalig gerenoveerd en kwamen er woningen in het voormalig havengebied.

7 De noordwestelijke binnenstad met de Westerdoksdijk, de spoorlijn en uitbreidingen van havens en wijken rondom het plangebied (rood omlijnd) op de kaart van De Geest uit

1888

11 Aardse 2012, 4 12 Gawronski 2012, 88 13 Aardse & De Leeuw 2009, 32 14 Aardse & de Leeuw 2009, 32

14 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

3.4 Cultuurhistorische contexten

Binnen het plangebied zijn vier afzonderlijke cultuurhistorische contexten te onderscheiden: 1. Verdedigingswerken 2. Bewoning en ambacht 3. Waterlopen 4. Religie

3.4.1 Verdedigingswerken

De stadsmuur Door het plangebied loopt het tracé van de stadsmuur van de stadsuitbreiding van 1585, toen de westelijke stadsgrens van het Singel naar de Herengracht werd verlegd. Als fortificatie werd onder invloed van de 16de-eeuwse vernieuwingen van het Oudnederlandse vestingstelsel een aarden wal met bolwerken aangelegd in plaats van de tot dan toe gebruikelijke stenen muren (afb. 4 en 5). Met de vergroting van 1613 werd de stadsgrens aanzienlijk verder naar het westen verlegd. De aarden wal langs de Herengracht werd geslecht en langs de Singelgracht aan de westgrens van het plangebied werd een nieuwe aarden wal met elf bolwerken aangelegd, vanaf het IJ tot aan de Leidsegracht. Vier van de bolwerken liggen langs de rand van het plangebied: vanaf het IJ zijn dit Leeuwenberg/ Blauwhoofd, de Bocht, de Wester Beer en Slooterdijk (afb. 6). De omwalling van het plangebied werd in de jaren zestig van de 17de eeuw in een halve cirkel naar het oosten doorgetrokken van de Leidsegracht tot het IJ. Na voltooiing werd er nauwelijks onderhoud verricht en vanaf 1799 startte de afbraak van de stadswal van zijn 26 bolwerken, die zijn militaire functie inmiddels had verloren. De wal werd tot vlak boven het waterniveau van de Singelgracht geslecht en het vestingwerk werd teruggebracht tot waterkering. De sloop verliep in fasen en heeft zich zonder enige systematische aanpak over een lange periode uitgestrekt. Dit leidde ertoe dat de voormalige verdedigingswerken pas rond 1875 geheel uit het zicht waren verdwenen. De vrijgekomen terreinen werden aanvankelijk ingericht als plantsoen. Het Westerplantsoen, langs het Smallepad tussen de bolwerken Wester beer, de Bocht en Blauwhoofd, was in 1845 één van de eerste stadsparken. Toen de industrialisatie eind 19de eeuw op gang kwam werd het terrein ingericht als industriegebied. De vrije ruimte werd volgebouwd met pakhuizen en goedkope arbeiders- woningen.15

Haarlemmerpoort De Haarlemmerpoort was één van de drie middeleeuwse stadspoorten van Amsterdam en was gelegen aan de westzijde van de stad. De poort bevond zich rond 1450 aan het einde van de Nieuwendijk ter hoogte van het Singel (afb. 3 en 8). Buiten de Haarlemmerpoort lag de Haarlemmerdijk, lange tijd de enige behoorlijke verbindingsweg tussen Amsterdam en Haarlem, en verder naar Leiden en Den Haag. Tussen 1593 en 1601 werden ten behoeve van de Eerste Uitleg nieuwe wallen en poorten gebouwd. De Haarlemmerpoort werd verder naar het westen verplaatst en kwam ter hoogte van de huidige Herenmarkt te staan.16 Enkele jaren later in 1613 werd de stad weer uitgebreid waarbij de Haarlemmerpoort op zijn huidige plaats ter hoogte van de Willemsbrug kwam te liggen (afb. 8).

3.4.2 Bewoning en ambacht

Het plangebied kan worden onderverdeeld in de Haarlemmerbuurt, gelegen tussen de Brouwersgracht en de Eilandsgracht, en de ten noorden daarvan gelegen westelijke eilanden.

15 Jayasena e.a. 2012 16 Abrahamse 2010, 95

15 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

8 De Haarlemmerpoort in 1544 op de kaart van Cornelis Anthonisz.

Haarlemmerbuurt

Tot 1585 was het buitenstedelijk gebied rondom de Haarlemmerdijk in beslag genomen door een verzameling vissershuisjes, werkplaatsen en drie molens, die direct voor de Haarlemmerpoort aan het Singel stonden (afb. 2 en 8). Langs de binnenzijde van de dijk lagen een aantal braken (restanten van een overstroming na dijkdoorbraak), waarvan er nog één is afgebeeld op de kaart van Cornelis Anthoniszoon uit 1544 (afb. 8). Ten noorden van de dijk was een moerassig gebied omgeven door een zomerkade (kadijk). Aan het einde van de 16de eeuw ontstond de eerste stedelijke bebouwing in het oostelijk uiteinde van het plangebied tot aan de Herengracht. In 1613 werd het stedelijk gebied langs de Haarlemmerdijk uitgebreid tot aan de Singelgracht en ontstond de Haarlemmerbuurt. De stadswijk werd zorgvuldig vormgegeven door het stadsbestuur en het hoogheemraadschap. Uitgaande van een onderscheid in bewoners/gebruikers kan de wijk in drie zones worden opgedeeld.

9 De inrichting van de Haarlemmerbuurt op de kaart van Balthasar Florisz van Berckenrode uit 1657 (kaartnoorden rechtsonder)

16 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

Aan de noordzijde van de Haarlemmerdijk lagen de Haarlemmer Houttuinen, een buurt met werkplaatsen en pakhuizen die aansloot op de westelijke eilanden. Ook aan de Brouwersgracht bevonden zich vooral pakhuizen en bedrijven. Aan de Haarlemmerdijk en -straat stonden duurdere woonhuizen voor de beter gesitueerden. In de Vinkenstraat en alle dwarsstraten stonden arbeidershuisjes en waren de percelen gesmaldeeld (afb. 9). Achter de arbeidershuisjes ontstonden in de loop van 18de eeuw sloppen met krotten. In 1869 werd besloten tot de bouw van een spoorstation aan het havenfront. De spoorlijn richting Haarlem zorgde ervoor dat de Haarlemmerbuurt geen open verbinding meer had met het water (afb. 10). Delen van de grachten werden gedempt of veranderden in smalle sloten. De afname van bedrijvigheid en werkgelegenheid zorgde aan het einde van de 19de eeuw voor een achteruitgang van de buurt, die pas in de laatste kwart van de 20de eeuw gekeerd werd door de verbouwing van oude pakhuizen tot appartementen.17

10 De verhoogde spoorbaan langs de Eilandgracht in 1877, die de Haarlemmerbuurt afsloot van de Westelijke eilanden (foto SAA)

Haarlemmerplein Het Haarlemmerplein ligt in de noordwesthoek van de Haarlemmerbuurt, langs de uitvalsweg naar Haarlem. Het plein is aangelegd bij de stadsuitbreiding van 1613 en lag aan de stadszijde van de meest noordelijke nieuwe stadspoort - de door Hendrick de Keyser ontworpen Haarlemmerpoort. Het 17de-eeuwse poortgebouw werd in 1840 vervangen door de huidige Willemspoort. Het was een wagenplein, een standplaats voor paard en wagen, dat als een belangrijk stedelijk verkeersknooppunt fungeerde aan het einde van de Haarlemmerstraat. Tevens was het plein het startpunt voor rijtuigen naar bestemmingen buiten de stad. Net buiten de poort aan de westzijde van het plein stond de herberg Het Wapen van Amsterdam, vanwaar trekschuiten over de Haarlemmervaart naar het westen vertrokken. Reizigers, rijtuigen, koetsiers en paarden zorgden er voor veel drukte. Er vestigden zich hier stalmeesters, wagenmakers, hoefsmeden, zadelmakers, kruideniers, logementhouders en tappers. Rondom het plein verrezen huizenblokken met onderin stallen en werkplaatsen die het plein aan de noord-, oost- en zuidzijde omsloten.18

17 http://www.theobakker.net/pdf/haarlemmerbuurt.pdf 18 Gawronski, Jayasena, Veerkamp, 2006

17 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

West-Indisch huis Een bijzonder gebouw binnen de Haarlemmerbuurt is het West-Indisch Huis aan de Herenmarkt (afb. 11). Het is in 1617 gebouwd als vleeshal met daarboven een wachtlokaal voor de schutterij. Aangezien er ook een vleeshal kwam op de Westermarkt werd het vanaf 1623 verhuurd aan de in 1621 opgerichte West-Indische compagnie. Daarna van 1657 tot 1825 werd het een herberg en in 1826 is het in gebruik werd genomen als weeshuis en oude mannen- en vrouwenhuis. Tegenwoordig is het pand een gemeentelijk monument en wordt het als kantoorruimte en locatie voor congressen en huwelijken gebruikt.19

11 Het West-Indisch huis in 1910 (bron: SAA)

Westelijke eilanden Voor 1600 bevond zich op de plaats van de westelijke eilanden een Waal: een afbakening van palen in het IJ waar schepen konden afmeren (afb. 5). Als onderdeel van de Derde Uitleg werden in 1614- 1615 aan de westzijde van de stad onder de Jordaan en de Haarlemmerdijk drie eilanden aangelegd (afb. 12). Aanvankelijk heetten de eilanden het Vooreiland, Middeneiland en Achtereiland. Later kregen ze de namen Bickerseiland (1614), Prinseneiland (1615) en Realeneiland (1614). Tussen de eilanden liepen brede grachten, zodat ook de zeeschepen konden aanmeren in het nieuwe havengebied. Ten oosten van ervan werd in het IJ een ruime paalhaven voor de haringvissersvloot gecreëerd, de Nieuwe Waal.20 De verschillende functies op de eilanden zijn terug te zien in de verkaveling (afb. 12). Rondom lagen werfterreinen, die zowel over land als over het water te bereiken waren, met daarlangs diepe kavels met pakhuizen. Midden op de eilanden werden kleine kavels aangelegd bedoeld voor woonhuizen. Er is een duidelijk verschil tussen de ontwikkeling van de werkeilanden in het oosten en het westen van de stad. De met de Admiraliteit en de VOC waren in handen van grote instellingen. Op de westelijke eilanden lagen kleinere particuliere bedrijven die uit de binnenstad weerde, zoals haringrokerijen, teerkokerijen, touwslagers en taanderijen. Begin 18de eeuw versoepelde de stedelijke overheid de strikte bedrijfsmatige bestemmingen van de eilanden en verschenen vooral op het Bickerseiland steeds meer woonhuizen.21

19 http://nl.wikipedia.org/wiki/West-Indisch_Huis_(Amsterdam) 20 Bakker en Schmitz 2007, 28 21 Abrahamse 2010, 91-94

18 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

Bickerseiland

Prinseneiland

Realeneiland

12 De inrichting van de Westelijke eilanden op de kaart van Balthasar Florisz van Berckenrode uit 1657 (kaartnoorden rechtsonder)

Bickerseiland Het Bickerseiland is het meest oostelijke eiland. Het eiland dankt zijn naam aan Jan Bicker, die het in zijn geheel van de stad kocht in 1631. Op het Bickerseiland vonden allerhande ambachtelijke activiteiten plaats. Hier werden o.a. visrokerijen, zoutketen en teerkokerijen ingericht.22 Het eiland had een ruime walkant met scheepshellingen en korte straten overdwars. Op de kade ten noorden van de Kleine Bickersstraat werd een zandmarkt gehouden. Het aangevoerde zand werd gebruikt voor de ophoging van het stedelijk gebied en als ballast voor de schepen.23

Prinseneiland Het Prinseneiland lag het meest westelijk en was bestemd voor de houthandel. Rondom lagen houttuinen die niet mochten worden bebouwd en waarlangs een openbare weg liep met aan de binnenzijde scheepstimmerwerven, pakhuizen en opslagplaatsen. Er was één korte dwarsstraat, die snel de naam Galgenstraat kreeg door het uitzicht op de galgen aan de overzijde van het IJ.

Realeneiland Het noordelijk gelegen Realeneiland was bestemd voor de scheepsbouw en daaraan verwante activiteiten. Het was voor het grootste deel eigendom van de schepen Reael, getrouwd met een dochter van Oetgens. Op het Realeneiland werd een zandmarkt gehouden langs de kade van de Zandhoek.24

22 Abrahamse 2010, 91-94 23 Jayasena e.a. 2012, 16 24 Jayasena e.a. 2012, 16

19 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

Nieuwe Waal en het Westerdokseiland In 1832 werd de Nieuwe Waal afgesloten door middel van een dam, de Nieuwe IJdijk genaamd (afb. 13) . Aan de westzijde ontstond zo een omsloten watervlakte, het Westerdok. Doel hiervan was om de stad te beschermen tegen overstromingen, zeeschepen rustig en diep water te bieden en dichtslibben vanuit het IJ tegen te gaan. Aan de zuidzijde van de dam werd een eiland aangeplempt, het Westerdokseiland. Het eiland was jarenlang in gebruik als spoorwegemplacement en in de periode 1878-1889 was hier een tijdelijk spoorwegstation voor de lijnen naar Haarlem en Zaandam. In recente jaren is hier grootschalige woningbouw gerealiseerd. Het water van het Westerdok heeft tegenwoordig onder andere de functie van jachthaven.25

13 Het plangebied met de Nieuwe IJdijk en het Westerdok, detail van de Topografische Militaire Kaart uit 1854

3.4.3 Waterlopen

De stadsuitbreidingen gingen gepaard met het graven van grachten. Binnen het plangebied zijn in hoofdzaak twee ruimtelijke stelsels van waterlopen te onderscheiden: in de Haarlemmerbuurt en rondom de Westelijke eilanden (afb. 14). Langs de randen van het plangebied liepen de Singel en de Singelgracht, die ieder hebben gediend als verdedigingsgracht voor de Amsterdamse stadswal.26 In de Haarlemmerbuurt tussen de Brouwersgracht en de Eilandsgracht werd in tegenstelling tot de Jordaan de oude slootverkaveling van het prestedelijke veenontginningsgebied niet gehandhaafd. Hier ontstond een ruimtelijke indeling georiënteerd op de rechtgetrokken Haarlemmerdijk (afb. 3). De belangrijkste waterlopen hierbinnen waren de Brouwersgracht en de Prinsengracht. De Brouwersgracht was de zuidelijke begrenzing van de Haarlemmerbuurt. De gracht liep oorspronkelijk dood op de stadswal ter hoogte van het bolwerk Slooterdijk. Langs de gracht waren voornamelijk ambachten en kleine industrieën gevestigd. In 1623 werd, vanwege de verkeersdrukte in de stad, besloten een waterverbinding van de Brouwersgracht naar de Singelgracht

25 http://www.amsterdamdad.com/westerdokseilandhistorie.htm 26 Jayasena e.a. 2012, 30

20 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

te graven. Vanaf dat moment fungeerde de Brouwersgracht ook als aan- en afvoerroute en voor het lozen van overtollig water.27 De Prinsengracht was vanaf het begin een belangrijke aan- en afvoer route voor de stad, omdat deze via de Eenhoornsluis, die ter hoogte van de Haarlemmerdijk lag, een verbinding met het IJ had. Ook was deze gracht, door de aanwezigheid van de sluis, belangrijk voor de waterhuishouding van de stad. De Westelijke eilanden werden van elkaar gescheiden door brede waterlopen zodat ook zeeschepen konden aanmeren. Deze waterlopen maakten deel uit van de maritieme zone van Amsterdam met o.a. (grote) schepen en palenrijen. Op de kades lagen scheepswerven en pakhuizen. De meeste van deze grachten kregen in een latere periode de bestemming van woongracht.

14 Detail van de archeologische verwachtingskaart Water binnenstad (BO 12-116) rood: militair blauw: maritiem geel: productie beige: infrastructuur/transport groen: kades paars: bruggen

3.4.4 Religie

Het plangebied kent weinig locaties die verbonden waren met godsdienstbeoefening. Er bevond zich hier in de stad maar één kerk, de Eilandskerk op het Bickerseiland, die in 1659 als preekschuur was gebouwd. Het was de bedoeling om de houten kerk zo snel mogelijk te vervangen door een stenen gebouw. Dit gebeurde pas in 1739 (afb. 15). De kerk is gesloopt in 1950 omdat deze door de spoorlijn, die er vlak langs liep, sterk was scheefgezakt.28

27 Abrahamse 2010, 97 28 Veerkamp 2012

21 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

15 De Eilandskerk aan het begin van de 20ste eeuw (foto SAA)

3.5 Archeologische inventarisatie van het plangebied

3.5.1 Archeologische Monumentenkaart en Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie

Het plangebied valt binnen het areaal van de historische binnenstad van Amsterdam, waarvoor een hoge archeologische waardering geldt op de Archeologische Monumentenkaart (AMK) van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (afb. 16). Er zijn binnen het plangebied geen archeologische monumenten aangewezen. De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord- Holland komt overeen met het AMK-kaartbeeld. De verwachtingen op deze kaarten zijn algemeen van aard en dienen in het geval van bouwplanvorming nader te worden uitgewerkt. Een inhoudelijke en ruimtelijke specificatie van de archeologische verwachtingen volgt in het volgende hoofdstuk en is gebaseerd op de historisch-topografische analyse.

3.5.2 Vindplaatsen in de omgeving van het plangebied

Een selectie van de vindplaatsen wordt kort toegelicht als illustratie van nog aanwezige archeologische sporen in het plangebied (afb. 17). De algemene bodemopbouw bestaat hier uit natuurlijk veen, dat is opgehoogd met klei- en veenzoden en zand al dan niet vermengd met stort van stedelijk afval. Eventuele archeologische sporen of vondsten liggen over het algemeen dicht onder het huidige maaiveld.

22 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

16 Het plangebied Noordwestelijke binnenstad (rood omlijnd) op de Archeologische Monumentenkaart (AMK, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, juli 2010). Dit kaartbeeld is ook opgenomen in de informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie van de Provincie Noord-Holland

Haarlemmer Houttuinen (HAH1) In 1981 heeft de Archeologische Werkgroep Nederland een opgraving uitgevoerd op de plek waar tot dan toe de drukkerij Fadaggon stond. Behalve twee beerputten en houten funderingen werd ook materiaal van de drukkerij gevonden. Op de plek waar in de 20ste eeuw een uitbreiding was gerealiseerd, lagen een aantal steendrukplaten met advertenties en speelkaarten uit de periode 1900 – 1930. De platen bleken als ophogingsmateriaal te zijn hergebruikt.29

Haarlemmerplein (HAP, HAP1, HAP2) Aan de noordzijde van het Haarlemmerplein is in 1971 een huizenblok gesloopt. BMA afdeling Archeologie heeft in december 1999, januari 2000 en november/december 2005 op die locatie een deel van het 17de-eeuwse blok opgegraven.30 Er werden 17de-eeuwse bouwsporen en beerputten gedocumenteerd, en een grote stalhouderij en werkplaats (afb. 18). Die laatste elementen houden verband met de oorspronkelijke functie van het Haarlemmerplein als wagenplein, waar koetsen, karren en paarden werden gestald.

Taanstraat 8-15 (TAAN) In december 1984 is in de Taanstraat op het Realeneiland het terrein opgegraven waar vijf woonhuizen uit het begin van de 17de eeuw stonden.31 Uit de fundering bleek dat de huizen in één keer waren aangelegd. Tot ca. 1675 hadden ze geen beerputten, maar een beerkelder onder het achterste deel. De inhoud hiervan bestond onder meer uit aardewerk, glas, schoenen, Chinees porselein, rookpijpen en lepels.32

29 Bonke 1981 30 Gawronski e.a. 2006 31 Baart 1985, 339 32 Bonke 1987

23 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

17 Het plangebied (rood omlijnd) en de genoemde vindplaatsen

Haarlemmerstraat / Vinkenstraat en omgeving In de periode 1978 – 1995 zijn in de Haarlemmerbuurt meer dan dertig beerputten opgegraven met hulp van vrijwilligers van de Archeologische Werkgroep Nederland. Vooral in de Vinkenstraat, Haarlemmerdijk en enkele zijstraten werd op locaties waar nieuwbouw of renovatie plaatsvond, de inhoud van de beerputten geborgen.

3.5.3 Bodemopbouw

Met betrekking tot de bodemopbouw binnen plangebied dient onderscheid gemaakt te worden tussen de aangeplempte eilanden en de Haarlemmerbuurt.

Westelijke eilanden Aangezien de eilanden ontstaan zijn door aanplemping zal de bodemopbouw bestaan uit de oorspronkelijke IJbodem met hierop een pakket ophogingslagen van enkele meters dikte. Onderzoek in de Taanstraat op het Realeneiland laat zien dat archeologische resten hier vanaf circa 0,5 m + NAP aanwezig zijn.33 Aangezien de overige westelijke eilanden nagenoeg gelijktijdig met het Realeneiland zijn aangelegd, worden ook hier archeologische resten vanaf een diepte van circa 0,5 m + NAP verwacht. De huidige maaiveldhoogtes op de eilanden variëren sterk en liggen tussen de 1,0 tot 1,7 m +NAP. Eventuele archeologische resten kunnen dus worden verwacht vanaf circa 0,5 meter onder het maaiveld.

33 Dagrapporten TAAN, BMA

24 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

18 Resten van een 17de-eeuwse fundering en beerput op het Haarlemmerplein

Haarlemmerbuurt Tijdens archeologisch onderzoek op het Haarlemmerplein in 1999 zijn verspreid over het opgravingsterrein enkele sonderingen uitgevoerd om de opbouw van de ondergrond te documenteren.34 Hieruit kwam een beeld naar voren van een voormalig buitendijksgebied dat vooral met kleiig materiaal was aangeplempt en opgehoogd. De top van de natuurlijke wadafzetting bevindt zich op circa 5,0 m ÷ NAP. Hierop ligt een pakket rietveen van plaatselijk bijna 2 m dik. Het rietveen was tussen 3,20 tot 3,10 m ÷ NAP afgedekt met een 10 cm dikke zware donkerblauwe kleilaag. Deze laag is geïnterpreteerd als een natuurlijke sliblaag, die door het IJ is afgezet. Hierop, dus vanaf circa 3,0 m ÷ NAP, was de eerste, gemiddeld 1 m dikke aanplemping, van schone klei- en veenbrokken aangebracht. Deze ophoging werd afgedekt door een dunne laag zuiver baggerslib. Dit werd in de 17de- en 18de eeuw vaak als ophogingsmateriaal gebruikt. In het slib zaten slechts een paar 16de- en vroeg 17de-eeuwse scherven.35 Het terrein was vervolgens verder opgehoogd met zware kleizoden waarmee het maaiveld op gemiddeld 1,00 m ÷ NAP uitkwam. Hierop was tot 0,00 m NAP een bodempakket aanwezig dat bestond uit een afwisseling van venig materiaal, zand, bouwpuin, mestlaagjes en huishoudelijk afval uit de 17de eeuw. In de tijdens de archeologische opgraving gedocumenteerde profielen was zichtbaar dat deze stortlagen geleidelijk in noordelijke richting afliepen. Dit is een aanwijzing dat het gebied vanaf de Haarlemmerdijk in de richting van het IJ is opgehoogd en dat de natuurlijke ondergrond naar het water toe een dalend verloop had. Uit de toepassing van verschillende grondsoorten en vullingsmaterialen kan worden afgeleid dat het ophogingsproject destijds in een aantal fasen is uitgevoerd. Aangezien sporen van landgebruik, in de vorm van loopvlakken op de afzonderlijke grondlagen ontbraken, hebben de verschillende ophogingsfasen elkaar waarschijnlijk snel opgevolgd. Aan het Haarlemmerplein bevond het merendeel van de bouwsporen van de woonhuizen en de stallen zich in de bovenste archeologische laag (1,0 - 0,0 m ÷ NAP). Enkele funderingsresten als paalkoppen en langshouten staken dieper. De aangetroffen beerputten en waterkelders waren ingegraven tot maximaal 3,45 m ÷ NAP.

34 Dagrapporten HAP, BMA 35 Vondstnummers HAP-32 en HAP-33

25 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

De huidige maaiveldhoogtes in de Haarlemmerbuurt variëren sterk en liggen tussen de 0,3 tot 2,0 m + NAP. Deze verschillen komen door de aanwezigheid van de van hoger gelegen Haarlemmerdijk en zijn het resultaat van het ophogingen met zand bij bouwactiviteiten in de laatste kwart van de 20ste eeuw. Waar geen sprake is van ophogingen kunnen archeologische resten al vrij dicht onder huidig maaiveld worden verwacht vanaf circa 0,5 m –Mv.36

3.6 Conclusie: verwachtingsmodel

Uitgaande van bovenstaande inventarisatie zijn binnen de Haarlemmerbuurt materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de ontginnings- en gebruiksgeschiedenis van de 11de tot in de 20ste eeuw. Vanwege vroegere (middeleeuwse en latere) bewoning in de Stads- en Godshuispolder kunnen in het plangebied verkavelingssloten of andere overblijfselen, zoals afval of bebouwings- structuren, aanwezig zijn. De archeologische sporen van landgebruik en losse vondsten vertonen in de regel een wijde verspreiding en hebben een lage trefkans. Bewoningssporen uit de 17de tot 20ste eeuw zijn met behulp van historische kaarten te lokaliseren en komen vaak in geconcentreerde vorm voor, met een dichte verspreiding en een hoge trefkans. Archeologische resten kunnen vanaf circa 0,5 m –Mv worden verwacht. In de zone van de westelijke eilanden zijn materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de aanleg en het gebruik van de eilanden vanaf de 17de tot en met de 19de eeuw als maritieme zone. Deze sporen zijn met behulp van historische kaarten te lokaliseren en komen vaak in geconcentreerde vorm voor, met een dichte verspreiding en een hoge trefkans. Archeologisch onderzoek heeft laten zien dat materiële resten te verwachten zijn vanaf circa 0,5 m - Mv.

36 http://www.dinoloket.nl/ondergrondgegevens

26 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

4 Archeologische verwachtingskaart

Op basis van de historisch-topografische inventarisatie (hoofdstuk 3) zijn binnen het plangebied Noordwestelijke binnenstad materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de gebruiksgeschiedenis van de 11de tot in de 20ste eeuw. Dit leidt tot een verwachtingskaart van de materiële neerslag voor het plangebied met elf zones. Tien hiervan hebben een archeologische verwachting (zone A t/m I en deels J). Zone K heeft een negatieve verwachting.

A: Singel en stadswal 1585 Het buitenstedelijke gebied dat met de stadsuitbreidingen van 1585 aan de stad werd toegevoegd werd omzoomd door een aarden stadswal. Sporen hiervan kunnen bestaan uit funderingen en ophogingspakketten, de later gedempte Singel en resten van een bastion.

B: Stadswal 1613 Sporen hiervan kunnen bestaan uit ophogingslagen, funderingen, muren, resten van de oude Haarlemmerpoort en losse vondsten die herinneren aan stadsverdediging. Binnen het plangebied lagen twee bolwerken met op beide een molen. Ook zijn hier sporen te verwachten van de in 1613 gebouwde Haarlemmerpoort. Deze is in 1840 vervangen door de huidige Willemspoort.

C: Prestedelijke bebouwing Aan de oude Haarlemmerdijk (zone H) kunnen binnendijks resten van bebouwing liggen uit de eerste helft van de 16de eeuw, mogelijk ouder (zie afb 2 en 8). Hier stonden waarschijnlijk kleine huizen en enkele molens. Sporen kunnen bestaan uit funderingen, resten van houten en stenen bebouwing, afvallagen, beerputten en losse vondsten.

D: Bewoning Binnen deze zone zijn sporen te verwachten van bebouwing op een ondergrond van aanplempingen en ophogingen vanaf 1585 (1), 1600 (2) en 1613 (3). De materiële neerslag bestaat onder meer uit stadsafval in ophogingslagen, resten van stenen bebouwing, productieafval en werkplaatsen, waterkelders en beerputten met huishoudelijk afval. In een deel van deze zone dient de verwachting naar beneden bijgesteld te worden als gevolg van diepe bodemverstoring bij de realisatie van nieuwbouw in de vorige eeuw.

E: Pakhuizen en bewoning 1613 Evenals bij verwachtingszone D zijn hier sporen van bewoning te verwachten op een ondergrond van aanplempingen en ophogingen. Naast funderingen en beerputten kunnen ook resten van pakhuizen en werkplaatsen aanwezig zijn.

F: Maritieme zone vanaf 1613 Binnen deze zone zijn sporen te verwachten die samenhangen met de maritieme functie van de westelijke eilanden zoals scheepswerven, houttuinen, lijnbanen en pakhuizen. De ondergrond bestaat uit aanplempingen en ophogingen.

G: Eilandskerk Hier zijn funderingen en bouwsporen te verwachten van de in 1950 gesloopte 17de eeuwse Eilandskerk. Ook moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van begravingen binnen de contour van de voormalige kerk.

27 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

H: Haarlemmerdijk voor 1610 Hier zijn sporen te verwachten van de oorspronkelijke Haarlemmerdijk zoals deze tot circa 1610 heeft gelopen. Het gaat hierbij om resten van het dijklichaam in de vorm van ophogingslagen.

I: Haarlemmerdijk na 1610 Hier zijn sporen te verwachten van de Haarlemmerdijk zoals deze na 1610 vorm heeft gekregen. Het gaat hierbij om resten van het dijklichaam in de vorm van ophogingslagen.

J: IJ In het oostelijk deel van deze zone, waar nu Westerdokseiland ligt, lag in het verleden een scheepsdok binnen de Waal. In de voormalige waterbodem kunnen verspreide voorwerpen aanwezig zijn die samenhangen met schepen of scheepslading. Echter door de aanleg van het eiland en de baggerwerkzaamheden die hieraan vooraf gingen is sprake van diepe verstoring en dient de verwachting naar beneden bijgesteld te worden. De delen langs het Bickerseiland en de Haarlemmerbuurt betreffen 19de eeuwse aanplempingen langs de rand van de eilanden. Hier kunnen in de voormalige waterbodem verspreide voorwerpen worden verwacht die de activiteiten op de wal weerspiegelen.

K: Palenrij 1625 Het betreft hier de dubbele palenrij van de Nieuwe Waal. Bij de aanleg van het Westerdokseiland zijn deze palenrijen geruimd. Hier geldt een negatieve verwachting.

Verstoringen Op deze locaties hoeft geen rekening te worden gehouden met archeologische overblijfselen. Door sloop/nieuwbouw en/of opgravingen, worden er geen resten meer verwacht. De locaties van het archeologisch onderzoek in de Haarlemmerstraat/Vinkenstraat (beschreven op p.24) zijn niet als verstoord aangemerkt, omdat daar alleen de beerputten zijn geborgen en mogelijk nog bebouwingsresten bewaard zijn gebleven.

28 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

5 Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart van het plangebied Noordwestelijke binnenstad is bedoeld als een ruimtelijk schema van de maatregelen die nodig zijn voor de zorg voor het archeologische erfgoed binnen bepaalde zones of locaties in het plangebied. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgetreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop drie verschillende zones met een bijbehorende specifieke beleidsmaatregel (Appendix: beleidsvarianten, stroomschema).

Beleidsvariant 2 Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 of minder dan 0,5 m onder maaiveld.

Beleidsvariant 9 Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 2500 m2 of minder diep dan 2 m onder maaiveld.

Beleidsvariant 11 Vanwege de verwachte verstoring geldt voor deze zone uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij alle bodemingrepen.

29 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

Conclusie

Het voorliggende bureauonderzoek is uitgevoerd voor het plangebied Noordwestelijke binnenstad en heeft betrekking op de ondergrondse cultuurhistorische waarden. In het plangebied bestaan drie archeologische beleidszones. Voor de eerste zone geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 of minder diep dan 0,5 m. Voor de tweede zone geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 2500 m2 of minder diep dan 2 m. Voor de derde beleidszone geldt vrijstelling van archeologisch vervolgonderzoek, ongeacht de omvang en diepte van de bodemingreep. Voor het gehele plangebied geldt wel de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen dit aan Bureau Monumenten en Archeologie wordt gemeld zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

30 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

Bronnen

Digitale bronnen Archeologisch Informatiesysteem (ARCHIS): http://www.archis.nl/archisii/html/index.html Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie provincie Noord-Holland: http://maps.noord- holland.nl/extern/gisviewers/ilc/ Stadsarchief Amsterdam (SAA): http://beeldbank.amsterdam.nl/ http://nl.wikipedia.org/wiki/West-Indisch_Huis_(Amsterdam) http://www.theobakker.net/pdf/haarlemmerbuurt.pdf http://www.amsterdamdad.com/westerdokseilandhistorie.htm http://www.dinoloket.nl/ondergrondgegevens

Literatuur Aardse, H. & L. de Leeuw, Een cultuurhistorische verkenning haven stad. Amsterdam 2009. Aardse, H., De Oude Houthaven: water, handel en creativiteit. In: Goud voor hout. 2012-01. Amsterdam Abrahamse, J.E., De grote uitleg van Amsterdam. Stadsontwikkeling in de zeventiende eeuw. Bussum 2010 Bakker, B. en Schmitz, E., Het aanzien van Amsterdam. Panorama’s, plattegronden en profielen uit de Gouden Eeuw, Bussum 2007 Breen, J.C., De Haarlemmerpoortbuurt. In: Amstelodamum, jaarboek 31, 1934 BMA, Ruimte voor Geschiedenis. Beleidsnota Monumenten en Archeologie Amsterdam 2005-2010. Amsterdam 2005 BMA, Erfgoedagenda Amsterdam 2010-2014. Amsterdam 2010 Bonke, A.J. Opgraving Haarlemmerhouttuinen. In: Het Profiel 1980-1981 nr 4, p.2 Bonke, A.J. In de Taanstraat. Amsterdam 1987 Borger, G.J., ‘Ontgonnen, bedijkt, bebouwd. De agrarische voorgeschiedenis van het stedelijk gebied’, in: Heinemeijer, W.F. en Wagenaar, M.F., Amsterdam in kaarten. Verandering van de stad in vier eeuwen cartografie. Ede/Antwerpen 1987 Gawronski, J. (ed.) Amsterdam Ceramics. A city’s history and an archaeological ceramics catalogue 1175-2011. Amsterdam 2012 Gawronski J.H.G, Jayasena, R. & J.A.G. Veerkamp, 2006. Wonen aan een wagenplein. AO Haarlemmerplein (2005). (BMA AAR 1). Amsterdam 2006 Jayasena, R., L.F. de Leeuw, I. Lempke, J.A.G. Veerkamp, J. van den Dijssel. Actualisatie Archeologisch Bureauonderzoek Plangebied Water Binnenstad. (BMA BO 12-116). Amsterdam 2012 Provincie Noord-Holland, Leidraad Landschap en Cultuurhistorie Noord-Holland. Ontwikkelen met Ruimtelijke Kwaliteit, Haarlem 2010 Veerkamp, J.A.G, 2012. Programma van Eisen BMA 145, Haarlemmerplein 7. Amsterdam Verkerk, C., ‘De Windmolenzijde. Een bijdrage tot de ontwikkelingsgeschiedenis van Amsterdams noordwestelijke stadsgebied in de dertiende en veertiende eeuw’, Jaarboek Amstelodamum 90 (1998), 12-38

31 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

Appendix: beleidsvarianten, stroomschema

Het archeologisch beleid wordt als maatwerk voor een bepaald plangebied in Amsterdam vastgesteld aan de hand van elf varianten, die een afweging bieden op basis van de aard van de verwachting in combinatie met de specifieke (oppervlakte/diepte) bodemingreep.

- 1: Gebieden met bekende archeologische waarden. Aangezien hier met zekerheid archeologische overblijfselen aanwezig zijn, is bij elke bodemingreep ongeachte het oppervlak of de diepte archeologisch onderzoek noodzakelijk. - 2: Bebouwde gebieden binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 50 m2 of minder dan 0,5 m onder maaiveld. - 3: Gebieden langs nog aanwezige historisch infrastructurele assen / in een historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. Deze gebieden zijn onbebouwd of de bebouwing dateert van vóór de 19de eeuw. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of minder dan 0,5 m onder maaiveld. - 4: Bebouwde gebieden langs nog in het landschap zichtbare historisch infrastructurele assen / in historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. De bebouwing dateert uit het einde van de 19de eeuw. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 of ondieper dan de 19de en 20ste eeuwse ophogingen. - 5: Bebouwde gebieden langs voormalige (overbouwde of opgehoogde) historisch infrastructurele assen / in een historische woonkern buiten het historische centrum van Amsterdam. De bebouwing of ophoging dateert uit de 20ste eeuw. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 500 m2 of ondieper dan de 20ste eeuwse ophogingen. - 6: Onbebouwde gebieden in de landelijke periferie van Amsterdam. Hier liggen archeologische vondsten dicht aan het oppervlak, zodat relevante archeologische lagen kunnen zijn opgenomen in de bouwvoor. De bouwvoor heeft gemiddeld een diepte van 0,3 – 0,5 m waaronder een eerste sporenvlak zichtbaar wordt. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of minder dan 0,5 m onder maaiveld. - 7: Bebouwde gebieden binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). De bebouwing dateert uit het einde van de 19de en de 20ste eeuw. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 10.000 m2 of ondieper dan de 19de en 20ste eeuwse ophogingen. - 8: Terreinen die als vaarweg in gebruik zijn binnen het historische centrum van Amsterdam (tot en met de Vierde Uitleg: binnen de Singelgracht). Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij ingrepen in de waterbodem kleiner dan 500 m2. - 9: Gebieden die als vaarweg in gebruik zijn of waren binnen en buiten het historische centrum van Amsterdam. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij ingrepen in de (voormalige) waterbodem binnen het historisch centrum kleiner dan 2.500 m2 en buiten het historisch centrum kleiner dan 10.000 m2. - 10: Gebieden die onder water liggen, of die onder water gelegen hebben en ingepolderd zijn of opgespoten zijn. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij ingrepen kleiner dan 10.000 m2 of in de oorspronkelijke waterbodem of in het oorspronkelijke maaiveld. - 11: Gebieden zonder archeologische overblijfselen vanwege eerder archeologisch onderzoek of grootschalig grondverzet voor bijv. zware funderingen, kelders, tunnels e.d. Verder betreft het gebieden in de voormalige landelijke periferie van Amsterdam buiten de Singelgracht met een lage archeologische verwachting die bovendien opgehoogd, onderheid en bebouwd zijn aan het einde

32 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

van de 19de en in de 20ste eeuw. Voor al deze situaties geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek. Gebieden waar al archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden zijn wel indirect van belang voor archeologische planning omdat ze aanwijzingen geven voor de eventuele aanwezigheid van archeologische resten in omliggende gebieden.

Voor de beleidsvarianten, 4, 5 en 7 tot en met 10 geldt dat het dieptecriterium op de uiteindelijke beleidskaart nader wordt gespecificeerd.

Stroomschema archeologie BMA

33 BO 13-011 Gemeente Amsterdam Juni 2013 Bureau Monumenten & Archeologie

Colofon

Archeologisch Bureauonderzoek 13-011

Voor akkoord controle proces en waardestelling:

Hoofd afdeling Archeologie BMA Prof. dr. J.H.G. Gawronski

Datum: 03-06-2013 Status: definitief Redactie: prof. dr. J.H.G. Gawronski Tekst: drs. K. Leijnse, drs. J. van den Dijssel Cartografie: drs. J. van den Dijssel

© Bureau Monumenten & Archeologie, Gemeente Amsterdam, 2013 Postbus 10718, 1001 ES Amsterdam, 020-2514900

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enigerlei andere wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van BMA. BMA aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

34