Ingrid Maris Vrije Universiteit Brussel Faculteit Der Letteren En

Home , Jacques Hustin, Jeanne Cherhal, Les Palaces, Olivier Libaux, On dirait, Papaoutai

Ingrid Maris

Vrije Universiteit Brussel Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte Studiegebied Taal -en Letterkunde Promotor : Professor Dr. David Gullentops

« La chanson française au XXIe siècle : un air nouvel pour une nouvelle ère? »

Proeve ingediend voor het behalen van de graad van Master in de Taal en Letterkunde één taal Frans

Academiejaar 2014-2015

Ingrid Maris

Vrije Universiteit Brussel Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte Studiegebied Taal -en Letterkunde Promotor : Professor Dr. David Gullentops

« The French chanson at the beginning of the twenty-first century: a repetition of History or a new sound for a new era? »

Proeve ingediend voor het behalen van de graad van Master in de Taal en Letterkunde één taal Frans

Academiejaar 2014-2015

Ik verklaar plechtig dat ik de masterproef, « La chanson française au XXIe siècle : un air nouvel pour une nouvelle ère? », zelf heb geschreven. Ik ben op de hoogte van de regels in verband met plagiaat en heb erop toegezien om deze toe te passen in deze masterproef.

20 juli 2015 Ingrid Maris

Table des matières

Résumé ...... 9 Samenvatting ...... 10 Abstract ...... 11 Introduction ...... 13 Chapitre 1 La chanson française: une délimitation esthétique et géographique ...... 15 1.1 Introduction ...... 15 1.2. Qu'est-ce qu'une chanson ? ...... 16 1.3. Une petite histoire : des troubadours et trouvères du Moyen Âge jusqu'aux auteurs- compositeurs-interprètes modernes ...... 17 1.4. Qu'est-ce qu'une chanson française ? ...... 18 1.5. Qu'est-ce que la chanson française ? ...... 20 1.5.1. La chanson française (à texte) versus la variété française ...... 20 1.5.2. Les genres/courants ...... 22 1.5.3. Deux cas spécifiques : le slam et le rap ...... 26 Chapitre 2 La « nouvelle chanson française » et la « nouvelle scène française » ...... 31 2.1. Introduction ...... 31 2.2. Un nouveau phénomène ? ...... 31 2.3. Comment va la chanson contemporaine ? Elle touche le peuple, Madame la Marquise ? ...... 33 2.3.1. Un cas spécifique : la chanson engagée ...... 34 2.3.2. L'extrême quotidienneté ...... 38 2.3.3. De vrais « copains » ...... 39 2.3.4. L'intertextualité ...... 41 2.4. La génération 2000 et l'ère numérique ...... 45 2.4.1. Introduction ...... 45 2.4.2. La politique des quotas à la radio ...... 45 2.4.3. La présence authentique ...... 48 Chapitre 3 La « nouvelle chanson française » en chair et en os ...... 53 3.1. Introduction ...... 53 3.2. Les artistes français ...... 54 3.2.1. Philippe Katerine ...... 54 3.2.2. Camille ...... 57 3.2.3. Grand Corps Malade ...... 61 3.2.4. Vincent Delerm ...... 64 3.2.5. Jeanne Cherhal ...... 66 3.3. Les artistes québécois ...... 70 3.3.1. Lisa LeBlanc ...... 72

3.3.2. Pierre Lapointe ...... 73 3.3.3. Ingrid St-Pierre ...... 75 3.4. Les artistes suisses ...... 77 3.4.1. Marc Aymon ...... 78 3.4.2. Loraine Félix ...... 80 3.4.3. Marc Aymon, K et Nicolas Fraissinet ...... 81 3.5. Les artistes belges ...... 82 3.5.1. Stromae ...... 84 3.5.2. Saule ...... 87 3.5.3. Autres artistes belges de la « nouvelle génération » ...... 89 Conclusion ...... 91 Sitographie ...... 95 Discographie ...... 97 Bibliographie ...... 99

Résumé

Quelle est la position de la « chanson française » à ce début du XXIe siècle? Est-ce qu'on peut parler d'une répétition de l'Histoire ou plutôt d'un nouvel air pour une ère nouvelle ? D'abord, avant de répondre à cette question, il est utile, voire indispensable de borner à la fois la notion de « chanson » et la notion du qualificatif « française ». Nous proposons un regard ouvert sur les deux notions : « la chanson » ne concerne pas seulement le genre « chanson » mais « tous les mariages entre un texte et une mélodie » tandis que le qualificatif « française », à son tour, est un synonyme pour « d'expression française ». Nous consacrons donc notre étude aussi bien au genre pop, rock ou le rap qu'à la chanson et nous ne nous limitons pas au territoire de la France mais transgressons les frontières hexagonales pour étudier « la chanson française » également au Québec, en Suisse et en Belgique. Dernière remarque en ce qui concerne notre délimitation : la chanson n'existe pas. Il est très risqué, même indésirable, de créer une différence entre la « bonne » chanson et la « mauvaise » chanson, entre « la chanson de variété » et « la chanson à texte ». Pour revenir à notre question de recherche, nous soutenons qu'un nouveau courant musical de la chanson française s'installe en ce début du troisième millénaire. Il s'agit d'artistes comme Philippe Katerine, Camille, Lisa LeBlanc, Loraine Félix et Stromae, pour n'en nommer que quelques-uns et quelques-unes. On appelle les artistes de la génération 2000 « la nouvelle scène française » pour souligner leur présence sur scène bien avant de réaliser un album et la volonté de s'abstenir du showbiz et des émissions de téléréalité dans lesquelles les artistes « se préfabriquent ». Il faut avouer que la génération de 90-95 a préparé le succès de la génération 2000. Des artistes comme Dominique A, Noir Désir et Les Têtes Raides ont revitalisé « la chanson » en préconisant le naturel et en attribuant un rôle principal à la voix. Ils ont une prédilection particulière pour les instruments simples comme le piano et la guitare. Au lieu de rompre avec les artistes d'autres générations, ils recherchent la collaboration. Les artistes de la génération 2000 retournent aussi aux sources. L'authenticité est devenue la marque de fabrique de ces deux générations. Mais c'est à la jeune génération qu'on doit la nouvelle « nouvelle chanson française ». Deux éléments définissent ce nouveau courant : l'extrême quotidienneté et une culture grande ouverte. Ils aiment chanter des histoires de la vie de tous les jours ; chanter « des riens » devient un art. Outre cela, ils préfèrent emprunter des textes d'autres artistes de la même génération ou d'une autre génération. Ils établissent des liens d'intertextualité, sans pour autant oublier les invitations d'autres artistes et cela aussi bien sur album qu'en concert. On peut parler, sans exagération, d'un âge d'or qui se manifeste sur le plan musical. Néanmoins, selon un sondage réalisé en mai 2015, les chanteurs préférés des Français sont « les dinosaures de la chanson » Édith Piaf et Jean-Jacques Goldman. Dès lors, la question suivante nous préoccupe : La génération 2000, aura-t-elle l'aura pour faire perdurer la résonance de la nouvelle vague, et, surtout, aura-t-elle la force de se faire entendre ?

9 Samenvatting

Wat is de plaats van het Franse chanson aan het begin van de eenentwintigste eeuw ? Kan je spreken van een herhaling van de Geschiedenis of is er eerder sprake van « een nieuw geluid voor een nieuw tijdperk » ? Alvorens deze vraag te beantwoorden is het nuttig en zelfs noodzakelijk de begrippen « chanson » en « Franse » af te bakenen. We kijken met een open blik naar deze twee termen. Het « chanson » gaat niet alleen over het muzikale genre « chanson » maar over « elk huwelijk tussen een tekst en een melodie » en het adjectief « Franse », kan, op zijn beurt, gelijkgesteld worden aan «Franstalige ». We bestuderen hier dus zowel de genres pop, rock of rap als het klassieke chanson en beperken ons niet tot Frankrijk maar steken graag de grens over naar Quebec, Zwitserland en België. We zoeken ook niet naar het ideale chanson. Dat bestaat immers niet. Het is zeer riskant, zelfs niet wenselijk, om een onderscheid te maken tussen een « goed » chanson en een « slecht » chanson, tussen een « variéténummer » en het « betere lied ». Om terug te komen op onze onderzoeksvraag : je kan gerust stellen dat aan het begin van het derde millennium een nieuwe trend is ontstaan binnen het Franse chanson. Het gaat over artiesten als Philippe Katerine, Camille, Lisa LeBlanc, Loraine Felix en Stromae, om er maar enkelen te noemen. Dit is de generatie van de jaren 2000, ook wel bekend onder de benaming « de nieuwe Franse scène ». Ze bouwen al aan hun carrière lang vóór het uitbrengen van een eerste album en houden zich ver weg van de showbiz en van reality TV programma's waarin artiesten « gemaakt » worden. Toegegeven, de generatie 90-95 heeft het pad geëffend voor het succes van de generatie 2000. Artiesten als Dominique A, Noir Désir en Les Têtes Raides hebben toen al het chanson nieuw leven in geblazen ; ze staan voor een natuurlijke uitstraling met opnieuw een voorname rol voor de stem, ze hebben een uitgesproken voorkeur voor eenvoudige instrumenten zoals piano en gitaar. In de plaats van zich af te keren van artiesten van andere generaties werken ze ermee samen. De artiesten van de generatie 2000 keren ook terug naar de bron. Authenticiteit is het handelsmerk geworden van deze twee generaties. Maar het is dankzij de jonge generatie dat we het nieuwe « nieuwe Franse chanson » kennen. Twee elementen zijn wezenlijk voor deze nieuwe stroming : een bovenmatige alledaagsheid en een open cultuur. Ze houden ervan de dagdagelijkse dingen te bezingen en zowaar tot kunst te verheffen. Daarenboven gebruiken ze teksten van andere artiesten van dezelfde of een andere generatie. Ze smeden onderling banden van intertekstualiteit en nodigen graag andere artiesten uit om mee te werken aan een album of om samen op te treden. Zonder overdrijven kunnen we stellen dat er voor het Franse chanson een gouden eeuw aangebroken is op muzikaal vlak. Toch zijn het voorlopig nog steeds de dinosauriërs van het chanson Édith Piaf en Jean-Jacques Goldman, die, volgens een opiniepeiling gehouden in mei 2015, tot de meest favoriete zangers van de Fransen behoren. De volgende vraag komt dan ook bij ons op : “Zal de generatie 2000 de nodige uitstraling hebben om de echo van de nieuwe muzikale stroming blijvend te laten weerklinken en, vooral, zal zij de kracht hebben en de kans krijgen om meer van zich te laten horen ?”

10 Trefwoorden muziek – Franse chanson – eenentwintigste eeuw – Frankrijk – Quebec – Zwitserland – België

Abstract

Has the French chanson of the beginning of the 21st century moulded itself on ancient models or has it found a new « sound » which will characterize the new musical era to come ? The new generation of French singers and songwriters differentiates itself from the previous ones by finding inspiration in social phenomena known as « extreme everydayness » and « open culture ». It is true that this generation shares marks of authenticity and flair as well as the preference to use single instruments such as piano or guitar with that of 1990-95. However, its members have reinforced cooperation among artists, making the exchange of ideas and songtexts (intertextuality) their strength. For those reasons, it can be said that the new generation has started a new Golden Era for the French chanson. But will these artists get sufficient opportunities and have enough perseverance to keep this renewal going ? Keywords music – French chanson – twenty-first century – France – Quebec – Switzerland – Belgium

Introduction

« Il n'existe aucun séminaire "Chanson" à l'Université1 », note en 2000 Christian Marcadet, chercheur à l'Institut d'Esthétique, d'Arts et Technologie au sein du Centre national de la recherche scientifique (CNRS) à l'Université de Paris 1 et fondateur du Centre de la Chanson d’Expression Française (Paris). Depuis, ce dernier a animé et anime toujours des séminaires sur la chanson à l'Université Paris 1-Panthéon-Sorbonne et à l'Université de Paris 4-Sorbonne « parce que cette expression artistique constitue une part essentielle de notre environnement sonore et affectif2 ». Encore en 2006, aux dires de Cécile Prévost-Thomas, « il n'existe […] aucune étude spécifique concernant le secteur particulier de la chanson3 ». Selon Colette Beaumont-James, « la chanson est relativement peu étudiée […] en raison de sa dimension pluridisciplinaire4 ». En effet, en effectuant des recherches pour le présent mémoire, j'ai vu passer en revue différents types d'approche : anthropologique, philosophique, historique, sociologique, musicologique et linguistique, sans oublier l'approche psychanalytique. C'est notamment ce dernier aspect qui m'a amenée, pendant l'année académique 2012-2013, à choisir le cours « Poésie et intermédialité. La chanson française comme phénomène de société (1900-2000) », enseigné par le professeur David Gullentops à la Vrije Universiteit Brussel. La période couverte par ce cours se terminant en 2000, je m'interrogeais sur ce qu’il était advenu par la suite. Cependant, quelle suite ? Sans idée préconçue, je me suis dirigée vers les Centres de documentation de la musique à Paris, chaque centre s'avérant d'ailleurs être une caverne d'Ali Baba5. À l’accueil d’un de ces Centres - le Centre de la Chanson mentionné ci-dessus, situé dans une des petites maisons en enfilade hors du centre de Paris - , une jeune femme m’a demandé si j'avais déjà entendu parler de la « nouvelle scène française ». Voilà le contexte dans lequel le sujet de mon mémoire s'est présenté à moi. Afin de baliser mon analyse et de me poser les bonnes questions en vue de l'objectif final, j'ai lu une trentaine de livres et plusieurs commentaires et j'ai consulté, à maintes reprises, le site internet YouTube. Toutefois, étant confrontée à un sujet d'une nature hautement subjective et d'une présence à la fois éphémère et permanente, il m'a fallu du temps pour découvrir et m'approprier l'univers musical de la « nouvelle scène française ». Je parviens à un résultat qui ne prétend ni à l'exhaustivité ni à l'objectivité. Il n'empêche que j'ai tenté d'aborder « cet immense domaine culturel6 » suivant une certaine logique. D'abord, je

1Marcadet Christian (dir.), Séminaire interdisciplinaire chanson 1998-1999, Paris, Université de Paris- Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 2000, p. 21. 2Marcadet Christian (dir.), Séminaire interdisciplinaire chanson 1998-1999, Paris, Université de Paris- Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 2000, p. 5. 3Sommerkurz p 73 Renner Rolf G.(dir.), « Sommerkurs 2006. La chanson française d'hier à aujourd'hui », le Frankreich-Zentrum de l'Albert-Ludwig-Universität en collaboration avec le Centre Culturel Français Freiburg, 11-15 septembre 2006, p. 73. 4Beaumont-James Colette, Le français chanté ou la langue enchantée des chansons, Paris, L'Harmattan, coll. « Chansons et langages », 1999, p. 16. 5Le Hall de la chanson, la Cité de la musique, Le Centre d’information et de ressources pour les musiques actuelles (Irma) et le Centre de la Chanson. 6Suivant Bertrand Dicale, dans son livre, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 3.

13 délimite la discussion en défendant trois positions : primo, ce domaine est celui de la chanson en français, de la chanson d'expression française, de la chanson francophone, secundo, la chanson française n'existe pas et, tertio, la notion de « chanson » ne s'applique pas uniquement au genre de la « chanson ». Ensuite, je reconstitue la notion de « nouvelle chanson française ». Enfin, je termine mon travail par un volet pratique, en survolant l'univers de la « nouvelle chanson française » et de ses représentants dans les pays où le français est la langue maternelle (d'une partie) de la population, notamment en France, en Suisse, au Québec et en Belgique. Pour ce faire, je me laisse guider, d'une part, par les prix musicaux les plus connus, étant Les Victoires de la Musique pour la France, le Prix Rapsat-Lelièvre pour le Québec, également le Prix Rapsat-Lelièvre et les Octaves de la Musique pour la Belgique, et, d'autre part, par le site de la Radio Télévision Suisse francophone7, le site i nternet de Radio France Internationale8 et la RTBF, plus spécifiquement, l'émission musicale « La vie en Rose9 » sur la Première, animée par Alexandra Vassen, entièrement dédiée à la chanson française et diffusée quotidiennement en semaine de 14h30 à 16h. En même temps, je tente d'esquisser, de manière réaliste, la position de la « nouvelle chanson française » en fonction desdits pays en ce début de nouveau millénaire. Je vous souhaite, chère lectrice, cher lecteur, beaucoup de plaisir lors de la lecture de mon mémoire, qui est devenu, inévitablement, un guide personnel, selon l’adage suivant : Une chanson, c'est peu de chose Mais quand ça se pose Au creux d'une oreille, ça reste là Allez savoir pourquoi Ça n'est souvent qu'une rengaine Mais ça se promène sur les joies, les peines Allez savoir, allez donc savoir pourquoi10

7http://www.rts.ch/option-musique/programmes/album-suisse/ 8www.rfi.fr 9http://www.rtbf.be/lapremiere/emissions_la-vie-en-rose?programId=8523 10Les compagnons de la chanson

14 Chapitre 1 La chanson française: une délimitation esthétique et géographique

1.1 Introduction Aux dires de Bertrand Dicale1 dans son livre à succès La chanson française pour les nuls, « l'histoire de la chanson française appartient à l'histoire culturelle et sociale de la France2 ». L'auteure-compositrice-interprète française Zazie met en avant qu' « en France, on a une vraie culture du texte, des artistes qui font toujours attention à leurs paroles, qui ont le souci de l'écriture3 ». Anne Robineau utilise l'appellation « musiques actuelles4 » pour classer « des types plus larges de musique [comme le] rap, [la] techno, [les] musiques du monde5 ». Stéphane Hirschi souligne pour sa part que « ce rapport particulier entre paroles, musique et interprétation, qu'on désigne même dans plusieurs pays étrangers sous l'appellation de “chanson″, n'inclut […] ni le rap, ni le slam6 ». En France, « la chanson est à la fois le genre musical7 », raison pour laquelle chacun construit son propre point de vue vis à vis de la chanson. Dans ce chapitre, nous essayons de modeler une définition ouverte et en même temps adéquate de la « chanson » en nous posant quatre questions : – Est-ce qu'on peut délimiter la notion de « chanson » ? Si oui, de quelle manière ? – « Une chanson française » : qu'est-ce que le qualificatif « française », ajouté à la notion de « chanson », représente ? – Est-ce que « la chanson française » et « la chanson à texte » sont des synonymes ? – Est-ce qu'il est opportun de restreindre la notion de la « chanson », à un seul genre ?

1D'après la couverture arrière de son livre La chanson française pour les nuls, Bertrand Dicale est « journaliste et écrit depuis les années 90 sur la chanson et les musiques populaires dans la presse quotidienne et dans diverses publications spécialisées ». 2Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 11. 3Robine Marc, Il était une fois la chanson française des origines à nos jours, Brézolles, Éditions du verbe (Chorus), 2004, p. 202. 4A distinguer, selon l'auteure, de la musique « contemporaine » (étant associée à la pratique d'une forme principalement écrite de la musique du XXe siècle), de la musique « actuelle » (où, dans la plupart des cas, le musicien crée et joue sa propre musique) et la musique « nouvel-âge » (au contenu parfois ésotérique et au discours axé sur la croissance personnelle des individus) : Robineau Anne et Fournier Marcel (dir.), Musique, enjeux sociaux et défis méthodologiques. Perspectives comparées. Québec, France, Cuba, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2006, p. 190. 5Robineau Anne et Fournier Marcel (dir.), Musique, enjeux sociaux et défis méthodologiques. Perspectives comparées. Québec, France, Cuba, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2006, p. 190. 6Hirschi Stéphane, « Esthétique de la chanson française depuis 1980 : un petit traité », Revue critique de fixxion française contemporaine, n° 5, 2012, p. 181. 7Prévost-Thomas Cécile, « La diffusion de la chanson française : Entre méconnaissance et reconnaissance sociale », Renner Rolf G.(dir.), Sommerkurs 2006. La chanson française d'hier à aujourd'hui, le Frankreich-Zentrum de l'Albert-Ludwig-Universität en collaboration avec le Centre Culturel Français Freiburg, 11-15 septembre 2006, p. 69.

15 1.2. Qu'est-ce qu'une chanson ? Dans son livre Le français chanté ou la langue enchantée des chansons8, Beaumont-James parcourt d'une manière diachronique les différentes définitions du mot « chanson ». « Poème chanté, divisé en couplets, souvent séparés par un refrain » mentionne le Dictionnaire Larousse en 1967. Le Robert parle, plus généralement, d'un « texte mis en musique, généralement divisé en couplets et refrain et destiné à être chanté9 ». Boris Vian note, en 1966, dans son œuvre Jeune Parc, « provisoirement, et comme la chanson est finalement un tout, nous accorderons une importance égale à la musique et aux paroles10 ». Dans son récit autobiographique, Georges Brassens définit la chanson comme « une petite fête de mots et de notes11 ». Beaumont-James conclut, d'un point de vue global : « À tout le moins, l'apparentement de la chanson à l'art de la poésie est très largement implicité dans l'ensemble des définitions lexicographiques et de spécialistes du vingtième siècle12. » Plus récemment, le psychanalyste Philippe Grimbert décrit la chanson comme « un texte court, aux rimes souvent pauvres, associé à une mélodie qui accroche la mémoire13 ». Hirschi avoue que «définir une chanson s'avère à la fois très simple et fort complexe » ; pour lui, Bruno Joubrel a élaboré la définition qui fait autorité. Selon ce dernier, une chanson est « une œuvre vocale, de style populaire et de durée limitée, dont la réception du texte, conçu de façon rythmique et mis en musique de manière cyclique, constitue l'objectif artistique, l'ensemble présentant suffisamment de récurrences pour être partiellement mémorisable14 ». Hirschi la résume par la formule laconique « air fixé par des paroles15 ». Joël July, pour sa part, cherche plutôt la définition dans la simplicité : « la chanson est mayonnaise : émulsion par la voix d'un énoncé et d'une mélodie16 ». Grimbert, lui aussi, aime ce mariage de texte et de mélodie : « Dans la chanson, en effet, la mélodie naît de la sonorité et du rythme de la phrase qu'elle accompagne, et la phrase s'y soutient de la musique qui la porte17. »

8Beaumont-James Colette, Le français chanté ou la langue enchantée des chansons, Paris, L'Harmattan, coll. « Chansons et langages », 1999. 9Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 3. 10Beaumont-James Colette, Le français chanté ou la langue enchantée des chansons, Paris, L'Harmattan, coll. « Chansons et langages », 1999, p. 37. 11Lors d'une interview réalisée par Sève, son ami : Beaumont-James Colette, Le français chanté ou la langue enchantée des chansons, Paris, L'Harmattan, coll. « Chansons et langages », 1999, p. 38. 12Beaumont-James Colette, Le français chanté ou la langue enchantée des chansons, Paris, L'Harmattan, coll. « Chansons et langages », 1999, p. 50. 13Grimbert Philippe, Psychanalyse de la chanson, Paris, Fayard, 2013, p. 54. 14Hirschi Stéphane, Chanson. L'art de fixer l'air du temps. De Béranger à Mano Solo, Paris, Les Belles Lettres-Presses universitaires de Valenciennes, coll. « Cantologie », 2008, p. 35. 15Hirschi Stéphane, Chanson. L'art de fixer l'air du temps. De Béranger à Mano Solo, Paris, Les Belles Lettres-Presses universitaires de Valenciennes, coll. « Cantologie », 2008, p. 35. 16Bonnet Gilles (dir.), La chanson populittéraire. Texte, musique et performance, Paris, Kimé, coll. « Les cahiers de marge », 2013, p. 305. 17Grimbert Philippe, Psychanalyse de la chanson, Paris, Fayard, 2013, p. 106-107.

16 1.3. Une petite histoire : des troubadours et trouvères du Moyen Âge jusqu'aux auteurs-compositeurs-interprètes modernes Les troubadours (de langue d'oc, parlée dans le Sud de la France) et les trouvères (de langue d'oïl, parlée dans le Nord de la France) inaugurent la poésie en langue romane. En tant que poètes, ils confient leurs sentiments de « courtoisie » pour une femme à la « canso » (chanson) et répandent ainsi la poésie lyrique, c'est-à-dire la poésie chantée18. Guillaume IX d'Aquitaine (né en 1071 et mort en 1127) a été le premier des troubadours connus et son homologue trouvère, Chrétien de Troyes (période active entre 1164 et 1190), a écrit deux chansons d'amour vers 1170, étant les plus anciennes en langue d'oïl19. On pourrait dire que c'est avec les troubadours et les trouvères que naît la chanson française. Le texte occupe une place centrale dans la chanson. On fait confiance à la mémoire collective pour transmettre les mélodies, tandis que la métrique régulière autorise implicitement que plusieurs textes puissent être employés pour une même chanson20. À partir de la Renaissance, la chanson connaît une longue éclipse due à deux phénomènes, d'une part l'essor de la musique polyphonique qui prend le dessus sur les paroles typiques du genre de la chanson, d'autre part la diffusion de l'imprimerie, grâce à laquelle la poésie peut se développer sur des supports papier qui ne demandent plus l'appui mémoriel des lignes mélodiques pour la conserver21. Jusqu'au milieu du XIXe siècle prévaut, quant au genre de la chanson, le système des timbres ou fredons, c'est-à-dire de l'interchangeabilité des paroles sur des airs connus22. Entre-temps, en 1733, le premier Caveau, société chantante fermée23, est fondé autour d'hommes – uniquement d'hommes - de lettres comme Piron, Panard, Crébillon père et fils, Helvétius etc.24. Selon Voltaire, on y « passe sa vie à boire, à chanter, à dire des bons mots, à faire des priapées (genre de poésie latine licencieuse) et à ne rien faire de bien utile25 ». Les membres du Caveau ne sont pas des créateurs de chansons au sens moderne, mais des paroliers. Cependant, ils n'hésitent pas, et c'est là leur nouveauté, à publier et diffuser leurs œuvres signées26. Voilà la genèse de la notion d'« auteur ». L'histoire de la chanson moderne commence avec Pierre Dupont (1821-1870). Lui aussi, entre au Caveau mais abandonne vite les « pastiches d'un

18Acke Daniel et Chimkovitch Arthur, Aperçu de la littérature française du Moyen Age aux Lumières. Première partie : Aperçu historique, Bruxelles, VUB, 2011, p. 11. 19Acke Daniel et Chimkovitch Arthur, Aperçu de la littérature française du Moyen Age aux Lumières. Première partie : Aperçu historique, Bruxelles, VUB, 2011, p. 11. 20Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 15. 21Hirschi Stéphane, Chanson. L'art de fixer l'air du temps. De Béranger à Mano Solo, Paris, Les Belles Lettres-Presses universitaires de Valenciennes, coll. « Cantologie », 2008, p. 103. 22Pensons aux « mazarinades », violents pamphlets ainsi que chansons anonymes s’opposant au régime monarchique et plus spécifiquement au cardinal-ministre de Louis XIV, Mazarin :Acke Daniel, Langue et culture de la Francophonie, Bruxelles, VUB, 2011, p. 40. 23Appelée plus tard, au XIXe siècle, les « Goguettes », étant la version plébéienne : Hirschi Stéphane, Chanson. L'art de fixer l'air du temps. De Béranger à Mano Solo, Paris, Les Belles Lettres-Presses universitaires de Valenciennes, coll. « Cantologie », 2008, p. 104. 24Il s'agit de la célèbre Société du Caveau à Paris. Plus tard, d'autres sociétés chantantes s'installent en province. 25Hirschi Stéphane, Chanson. L'art de fixer l'air du temps. De Béranger à Mano Solo, Paris, Les Belles Lettres-Presses universitaires de Valenciennes, coll. « Cantologie », 2008, p. 105. 26Hirschi Stéphane, Chanson. L'art de fixer l'air du temps. De Béranger à Mano Solo, Paris, Les Belles Lettres-Presses universitaires de Valenciennes, coll. « Cantologie », 2008, p. 104.

17 genre ancien27 ». Dupont sera le premier auteur-compositeur-interprète (selon l'abréviation d'usage, ACI). Il composera des chansons selon le système du timbre mais déjà avec une mélodie signée. C'est d'ailleurs à la suite d'un procès mené par Dupont sur les droits d'auteurs, en 1851, que se crée la Sacem, la Société des auteurs, compositeurs et éditeurs de musique. La Sacem, à son tour, inaugurera une nouvelle période de l'univers musical, en établissant le cadre juridique de la rétribution des auteurs et compositeurs originaux. Y ajoutant les possibilités de reproduction des enregistrements sonores et la diffusion des œuvres musicales grâce à la radio et au cinéma, puis à la télévision, un vrai statut d'auteur-compositeur- interprète s'instaure28. Pour certains, Charles Trenet (1913-2001), le fou chantant, est le premier à personnifier ce profil29.

1.4. Qu'est-ce qu'une chanson française ? Louis-Jean Calvet souligne, dans l'avant-propos de son livre Cent ans de chanson française que « derrière chanson française, il faut entendre chanson en français30 ». S’en expliquant plus loin, il parle des enquêtes qu'il avait réalisées pendant vingt ans dans de nombreux pays, montrant que les noms les plus connus à l'étranger sont ceux de Georges Brassens, Édith Piaf, Jacques Brel et Georges Moustaki, les deux derniers étant originaires l'un de Belgique et l'autre d'Égypte. En effet, si la chanson française est représentée à l'étranger par des personnes d'une nationalité autre que française, il va de soi que son champ d'application ne se restreint pas au territoire de la France. Nous parlons donc de la chanson d'expression française, tout en sachant que la notion de « chanson française » reste un cadre de référence en tant que tel connu et apprécié dans le monde entier31. Ainsi, la France n'est ni propriétaire ni seule utilisatrice de la langue française32. Ou, du point de vue de Barbara Lebrun : « Il n'existe évidemment pas de corps chantant français selon une définition génétique ou raciale de l'identité nationale33. » Parlant de la chanson francophone, nous pouvons alors distinguer, en ce qui concerne la « francophonie », deux acceptions, l'une au niveau sociolinguistique, l'autre au niveau géopolitique34. L'acception sociolinguistique désigne les parties du monde dans lesquelles la langue française joue un rôle quotidien. Nous pensons à la France, mais tout aussi bien à une partie de la Belgique et de la Suisse, au Luxembourg, à certaines provinces du Canada (le Québec, le Nouveau-Brunswick, etc.) et à la France d’Outre-Mer (les DOM-ROM35,

27Hirschi Stéphane, Chanson. L'art de fixer l'air du temps. De Béranger à Mano Solo, Paris, Les Belles Lettres-Presses universitaires de Valenciennes, coll. « Cantologie », 2008, p. 123. 28Hirschi Stéphane, Chanson. L'art de fixer l'air du temps. De Béranger à Mano Solo, Paris, Les Belles Lettres-Presses universitaires de Valenciennes, coll. « Cantologie », 2008, p. 166. 29Il y avait très peu d'auteurs-compositeurs-interprètes avant la Seconde Guerre mondiale. Charles d'Avray (1878-1960), Dominique Bonnaud (1864-1943), Théodore Botrel (1868-1925) et Gustave Nadaud (1820-1893) sont les plus connus : Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire , Paris, l'Archipel, 2013, p. 33. 30Calvet Louis-Jean, Cent ans de chanson française, Paris, Archipoche, 2008, p. 16. 31Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 15. 32Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 173. 33Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 13. 34Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 179. 35Abréviation pour indiquer Les Départements et Régions d'Outre Mer (anciennement dénommé les

18 les COM36, La Nouvelle Calédonie et les TAAF37). L'acception géopolitique désigne la Francophonie avec une majuscule, c'est-à-dire les pays membres de l'Organisation Internationale de la Francophonie, en abrégé OIF, ayant pour but d'organiser les relations entre les pays francophones dans les domaines de la culture et de l'éducation. Ces deux significations ne se recouvrent pas tout à fait. L'Algérie, par exemple, fait partie de la francophonie sociolinguistique mais n'appartient pas à l'OIF38. Ceci dit, cette distinction n'a pas d'importance pour définir le champ d'application de la chanson en français. Certes, certaines façons de prononcer ou certaines orchestrations sont plus familières aux oreilles hexagonales39, mais, ce qui compte, en l'occurrence, c'est l'appropriation dont témoigne la chanson francophone40. C'est l'expression du désir de s'identifier à la pensée francophone qui dépasse ce qui sépare les Francophones. Nous estimons utile, dans le cadre de notre mémoire, d'analyser quelques auteurs, compositeurs et/ou interprètes de France, du Québec, de la Belgique et de la Suisse. Le choix de la France, berceau de la chanson, est évident. Le choix des autres pays n'est pas moins évident étant donné la situation culturelle, politique et judiciaire assez complexe, caractérisée par la présence de plusieurs langues officielles pour un même pays. C'est ainsi que, par exemple, le Québec délivrera toujours trois des neuf juges de la Cour Suprême du Canada, la plus haute instance du système judiciaire canadien, afin que la Cour ait une connaissance suffisante du Code civil de cette province qui est officiellement francophone41. En Belgique, il y a, au même niveau, l'État fédéral, les Régions et les Communautés. La compétence de ce dernier niveau de pouvoir relève substantiellement de la culture et de l'enseignement. Fondée sur la notion de « langue », on en compte trois : la Communauté française, la Communauté flamande et la Communauté germanophone42. La Confédération suisse, à son tour, a quatre langues officielles, l'allemand, le français, l'italien et le romanche (ou rhéto-roman). Le nouvel article 70 de la Constitution helvétique prescrit : « Les cantons déterminent leurs langues officielles. Afin de préserver l'harmonie entre les communautés linguistiques, ils veillent à la répartition territoriale traditionnelle des langues et prennent en considération les minorités linguistiques autochtones43. » Il n'est pas besoin de dire que, pour les Belges, les Suisses et les Canadiens, la question linguistique est une thématique omniprésente et délicate. Signalons toutefois qu'on peut parler de la chanson « française » dans la mesure où la langue française est, dans la plupart des cas, la langue maternelle ou une des langues maternelles de l'artiste-interprète.

Départements et Territoires d'Outre Mer, les DOM-TOM). Il s'agit de Les Antilles Françaises, La Guyane Française, La Réunion et Mayotte. 36Abréviation pour indiquer les Collectivités d'Outre Mer. Il s'agit de Saint-Pierre-et-Miquelon, Saint- Martin, Saint-Barthélemy, Wallis et Futuna et La Polynésie Française. 37Abréviation pour indiquer les Terres Australes et Antartiques Françaises. Il s'agit de Les Iles Kerguelen, Les Iles Saint-Paul et Amsterdam, La Terre Adélie, Les Iles Crozet et Les Iles Eparses. 38Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 179. 39Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 177. 40Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 180. 41http://www.parl.gc.ca/Parlinfo/Compilations/SupremeCourt 42http://www.belgium.be/fr/la_belgique/pouvoirs_publics/communautes/competences/ 43http://www.axl.cefan.ulaval.ca/europe/suissefed.htm

19 1.5. Qu'est-ce que la chanson française ?

1.5.1. La chanson française (à texte) versus la variété française

La chanson à texte est indissolublement liée à la poésie. La chanson poétique et la chanson à texte sont des synonymes. Rappelons les troubadours et les trouvères d'antan. Notons toutefois avec Calvet que la chanson (à texte) ne peut pas être considérée comme de la poésie à laquelle s'ajouterait de la musique, comme de la poésie chantée. La mise en musique d'un texte grossit ou surligne des effets déjà présents dans le texte : le cadre musical fonctionne comme un amplificateur des régularités du texte, de son rythme et de ses rimes ; bref, cet amplificateur porte le texte plus loin, plus haut44. Au milieu des années 30, Johnny Hess (1915-1983) et Charles Trenet vont lancer, en duo d'abord puis séparément, la chanson en tant que « genre45 ». On l'appellera la chanson « Rive gauche46 ». Le genre chanson « Rive gauche » représentera bientôt un style, notamment le style d'une certaine chanson française, considérée comme de « qualité47 »48. L'instauration de ce style est liée à la notion géographique « Rive gauche ». Rapidement, cette notion renverra aux chansons interprétées dans les cabarets situés Rive gauche. Ce sont des lieux où l'on vient boire en assistant à un spectacle de chanson49. La plupart de ces endroits sont caractérisés par une superficie limitée, rendant impossible la présence d'un orchestre. L'artiste se trouve directement devant un public tassé. Souvent, l'artiste doit se contenter d'un tabouret ou d'une chaise et...de sa guitare, le seul instrument qui puisse s'accommoder de cet espace, le seul aussi que l'on puisse transporter aisément d'un cabaret à l'autre50. On pourrait résumer : chanson = guitare + poésie51. En questionnant des professeurs de français étrangers sur l'image de la chanson française entre 1981 et 1986, Calvet constate que leurs artistes préférés sont Brassens, Brel, Piaf et Moustaki. Rien n'a changé quand Calvet réitère ce sondage entre 1994 et 1997. Entre 2001 et 2009, il interroge un public plus jeune et français. Du résultat52, donnant, de nouveau, une place prépondérante aux « Incontournables », Calvet

44Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 247. 45Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 33. 46Cette appellation s'avère trop restrictive vu le fait que ce genre connaîtra également un grand succès sur la rive droite de la Seine ainsi qu'à Montmartre : Robine Marc, Il était une fois la chanson française des origines à nos jours, Brézolles, Éditions du verbe (Chorus), 2004, p. 84. 47Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 117. 48Dans son ouvrage L'analyse musicale des chansons populaires phonographiques, Catherine Rudent souligne la différence entre la notion de « style » et la notion de « genre ». Le style rock, par exemple, encadre un ensemble caractéristiques musicales que tout musicien peut utiliser s'il veut « sonner » rock. Dès lors, une musique du genre chanson peut être d'un style rock. La notion de « genre » entre plutôt dans le cadre social, c'est-à-dire définir le public cible, la fonction de la musique, etc. : Rudent Catherine, L'analyse musicale des chansons populaires phonographiques, mémoire de synthèse, l’Unité de Formation et de Recherche « Musique et Musicologie », Université Paris-Sorbonne (Paris IV), 2010. 49Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 112. 50Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 115. 51Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 117. 52Voici, les résultats pour les cinq premières place, chaque année : - 2001 : Brassens, Louise Attaque, Goldman, Cabrel, Aznavour ; - 2002 : Brassens, Brel, Gainsbourg, Renaud, Goldman ; - 2003 : Brel, Goldman, Brassens, Renaud, Cabrel ; - 2004 : Brassens, Gainsbourg, Goldman, Souchon, Fersen ;

20 déduit ce qu'il appelle l’« effet Rive gauche53 ». L'image de la chanson française aux quatre coins de la planète est donc celle de la chanson « Rive gauche ». Ce qui indique que la notion de « Rive gauche » ne se réfère pas uniquement à des lieux physiques mais à une dimension symbolique et artistique ; en effet, la Rive gauche des années 50 est caractérisée par un fourmillement de cabarets. Les adolescents de l'après-Guerre sont animés par un sentiment grisant de liberté. Les jeunes traînent en bande et discutent des heures dans les bistrots parisiens. La nuit, ils font la « tournée » des cabarets innombrables. C’est là où les jeunes auteurs, compositeurs et interprètes apprennent leur métier devant un public réceptif, curieux et impatient. C’est là où Barbara, Brel, Brassens, Moustaki et autres noms légendaires sont à bonne école. C’est là que naît la légende de la Rive gauche. Cependant, à partir de ces mêmes années 50, les petits lieux sont remplacés par les grands lieux, les « music-halls54 » de sorte que, aux yeux de Calvet, le spectacle de chanson entre dans l'ère du gigantisme55. Dorénavant, les spectacles se caractérisent par la variété. Un « music-hall » est une sorte de fourre-tout qui met côte à côte des disciplines du cirque (jongleurs, acrobates, tours de force, dompteurs), des tréteaux (sketches, marionnettes, prestidigitateurs), de la danse (claquettes, danses acrobatiques, etc.) et de la musique, avec des chanteurs, évidemment, mais aussi toutes sortes d'instrumentistes virtuoses56. De longs spectacles sont offerts par des artistes variés. La variation se traduit également par la chanson de « variété » : des paroliers qui travaillent pour des interprètes de music-hall se montrent très polyvalents, passant avec aisance du style d'un interprète à un autre57. Marc Robine compare la chanson de « variété » à « une véritable éponge absorbant tout ce qui passe à portée58 », voulant dire que l'expression recouvre les différents courants qui se manifesteront grâce à l'émergence de nombreux et de jeunes talents. C'est ici que la notion de « variété française » voit le jour. Malheureusement, cette notion s'oppose, en général, à la chanson française dite « à texte » de sorte que la chanson « à texte » serait la « bonne » chanson, la chanson de « qualité » tandis que la chanson de « variété » n'aurait pas cette « authenticité ». Prévost-Thomas parle même de la « disqualification du genre “chanson″ sous l'appellation du type “variétés″59 ».

- 2005 : Brassens, Louise Attaque, Goldman, Souchon, Bénabar ; - 2006 : Brel, Brassens, Bénabar, Gainsbourg, Goldman ; - 2007 : Brassens, Gainsbourg, Céline Dion, Goldman, Zazie ; - 2008 : Brel, Renaud, La Mano Negra, Gainsbourg, Brassens ; - 2009 : Brel, Gainsbourg, Piaf, Brassens, Grand Corps Malade. 53Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 120. 54Parmi les plus célèbres figurent Bobino et l'Olympia, tous les deux situés à Paris en France. 55Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire , Paris, l'Archipel, 2013, p. 130. 56Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 180. 57Robine Marc, Il était une fois la chanson française des origines à nos jours, Brézolles, Éditions du verbe (Chorus), 2004, p. 84. 58Robine Marc, Il était une fois la chanson française des origines à nos jours, Brézolles, Éditions du verbe (Chorus), 2004, p. 167. 59Prévost-Thomas Cécile, « La diffusion de la chanson française : Entre méconnaissance et reconnaissance sociale », Renner Rolf G.(dir.), Sommerkurs 2006. La chanson française d'hier à aujourd'hui, le Frankreich-Zentrum de l'Albert-Ludwig-Universität en collaboration avec le Centre Culturel Français Freiburg, 11-15 septembre 2006, p. 69.

21 À ce sujet, il importe, à nos yeux, de souligner le caractère subjectif de notre tentative de vouloir compléter la notion de « chanson ». On pourrait d'ailleurs se poser la question s'il existe des chansons « sans texte » puisque toute chanson est composée d'un texte60. En autres mots, la notion « chanson à texte » est un pléonasme. Vu que la réponse s’avère négative, il vaut mieux conclure avec Marcadet: « à chacun sa définition de la chanson61 ». Celui-ci avance d’ailleurs une définition plus opératoire : « toute énonciation textuelle chantée intelligible, avec ou sans accompagnement, peut être intégrée, sous certaines conditions, au domaine-chanson62 ».

1.5.2. Les genres/courants

En 1990 et en 2001, la Poste a publié deux fois six timbres, représentant respectivement les portraits de Tino Rossi, d’Édith Piaf, d’Aristide Bruant, de Maurice Chevalier, de Jacques Brel, de Georges Brassens, de Léo Ferré, de Serge Gainsbourg, de Claude François, de Dalida, de Michel Berger et de Barbara. Douze personnalités qui, selon Calvet, correspondent à peu près

à tous les courants de la chanson française du XXe siècle63. Toutefois, l’« effet Rive gauche », dont nous avons parlé ci-dessus, se fait toujours ressentir d'après les enquêtes menées par Calvet à différents moments des trente dernières années. En 2012, l'Observatoire de la Musique64, situé à Paris, propose sa nomenclature des genres et sous-genres musicaux. La grille se présente comme suit :

Genres Sous-genres Variété française Chanson à texte Patrimoine Rock '60 Variété Variété internationale New Age Pop Variété Dance Ambient Big Beat Disco Electro Garage

60Prévost-Thomas Cécile, La chanson francophone contemporaine. Structure, pratiques et fonctions, Paris, Université de Paris-Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 1998, p.9. 61Marcadet Christian (dir.), Séminaire interdisciplinaire chanson 1998-1999, Paris, Université de Paris- Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 2000, p. 9. 62Marcadet Christian (dir.), Séminaire interdisciplinaire chanson 1998-1999, Paris, Université de Paris- Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 2000, p. 9. 63Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 49. 64http://observatoire.cite-musique.fr/observatoire/ La création de l’Observatoire de la musique, en 2000, répond à une demande professionnelle, consistant en la mise en place d’un système d’observation consacré à l’analyse de l’économie générale de la filière musicale, de ses ressources financières et commerciales ainsi qu’à l’expertise et à l’évolution des conditions générales de ses systèmes de production, de diffusion et de commercialization.

22 Genres Sous-genres Hardcore House Jungle Latina-house Techno (Trans, Goa, etc.) Variété World Music Pop/Rock francophone Alternatif Electro New Wave Pop Rock Trip Hop Pop/Rock international Balade Brit Pop Country Electro Folk Fusion Grunge, Noisy Hard Rock Hardcore, Trash Industriel New Wave Pop Punk Rock Rock '50, '60, '70, '80 Rythm 'n Blues Ska Trip Hop Trip Hop Groove Funk Standard Modern' Soul New Jack Pop R'n’B Soul Standard Variété World Music Rap Electro

23 Genres Sous-genres Gangsta G-Funk Hardcore Hip Hop Pionnier Variété World Reggae Dance-Hall Dub Ragga Standards Variété World Music Afrique Celtic Indo Latine Orientale moderne Orientale traditionnelle Polyphonie Rai Zouk Jazz Acid Jazz Actuel Bossa Nova/Latin Crooner Jazz Standard Variété Jazz Blues Blues Rock Gospel Standards Classique Classique Retro Musette Musique régionale Par région

Force est de constater qu’au XXIe siècle, la chanson (à texte) ne présente qu'une fraction de l'ensemble en se trouvant incluse dans la colonne « sous-genre » dépendant du genre « variété française ». Cependant, il y a de la « variété » en tant que sous-genre dans presque tous les genres. Une autre institution qui fait autorité, le Hall de la Chanson65, présente sur son

65Le Hall de la Chanson souhaite s’imposer comme le lieu de la création artistique ayant pour objet le

24 site web « 20 ans de chansons actuelles, à travers l'œuvre musicale et le parcours de 50 artistes ou groupes66 ». Sur ce site, on trouve le classement suivant des genres:

Blues Bossa nova Chanson Electro Fanfare Flamenco Folk Funk Jazzy Musique contemporaine Musique instrumentale Musiques de l'Est Musiques latines Pop Punk Ragga Rap Reggae Rock Rock celtique Swing manouche

Constatons que le classement est considérablement moins détaillé par rapport à celui de l'Observatoire de la Musique, que la chanson y est un genre parmi les autres et la variété ne figure pas dans la liste. En nous basant sur la comparaison précédemment établie par Robine et la définition de la chanson donnée par Marcadet, nous sommes tentées de dire que tous les genres mentionnés ci-dessus sont des « chansons ». Pour Hirschi, toutefois, la chanson est, tout simplement, un « tout organique67 » : « il s'agit bien de considérer l'œuvre chanson

vaste répertoire de la chanson, une création qui se déclinera au rythme des saisons pour faire (re)connaître, (re)vivre le patrimoine de la chanson en France, en Europe et dans la Francophonie. Unique en son genre, le site du Hall de la Chanson (www.lehall.com) s’impose comme un véritable « musée de la chanson » en ligne : 6000 titres, en moyenne 45 000 visiteurs uniques par mois, 40 sites d’auteurs produits et édités par Le Hall, un millier de biographies d'artistes et de notices sur les lieux historiques, des anthologies, des captations, des sites éducatifs, des supports d’animation, etc. 66www.lehall.com Cliquez consécutivement sur «explorez», « ses panoramas », « 20 ans de chansons actuelles ». Ce site est une vraie mine de renseignements, malheureusement pas réactualisés (actualisés jusqu’en 2005- 2006). 67Hirschi Stéphane, Chanson. L'art de fixer l'air du temps. De Béranger à Mano Solo, Paris, Les Belles Lettres-Presses universitaires de Valenciennes, coll. « Cantologie », 2008, p. 25.

25 globalement, comme une rencontre entre un texte, une musique et une interprétation68 »69. Dans ce cadre, nous oserions ajouter à la liste un nouveau genre, à savoir la chanson décalée, avec comme représentant par excellence, Philippe Katerine ! Arthur H est un artiste qui marche un peu dans les traces de Katerine. Lors d'un passage dans l'émission « Taratata », il décrit ce genre de chanson comme suit : « J'adore Katerine et nous étions considérés comme des chanteurs marginaux, intellos, parce qu'on fait de la poésie étrange et un peu sophistiquée. […] Katerine et moi et d'autres, on avait envie de s'amuser sérieusement parce que, finalement, on est des rockers70. »

1.5.3. Deux cas spécifiques : le slam et le rap

Avant de passer au chapitre suivant, il nous semble utile d’analyser deux genres artistiques qui se ressemblent, le rap et le slam ; remarquons, d’ailleurs, que ce dernier genre –à juste titre, selon nous – ne figure pas dans les listes des genres musicaux avancées ci-dessus. Le « slam » est, par nature, clameur. Camille Vorger constate « le divorce entre chanson et poésie71 » et parle du « mariage entre la voix, le corps du poète et le texte qu'il déclame72 ». En effet, il y a une différence fondamentale entre la chanson et le slam : le slam est de la poésie a cappella. En même temps, la voix slamée se situe quelque part entre la voix chantée et la voix parlée. En juillet 1986, l'Américain Marc Kelly Smith, crée le concept de « poetry slam » dans la taverne The Green Mill à Chicago. Il est considéré comme le père du slam. Sur son site web, il communique son point de vue sur le slam : « from its beginning, slam has been an art form and entertainment, open to all people from all works of live – […] - a multi-cultural gathering of people who love to hear and perform poetry73 ». En France, la référence centrale des slameurs est Léo Ferré. Déjà en 1956, Ferré proclame, en effet:

La poésie est une clameur. Elle doit être entendue comme la musique. Toute poésie destinée à n´être que lue et enfermée dans sa typographie nést pas finie. Elle ne prend son sexe quávec la corde vocale tout comme le violon prend le sien avec lárchet qui le touche.74 La Fédération Française de Slam Poésie (en abrége, FFDSP), finalement, rassemble, selon ses propres mots, des poètes ainsi que des non-poètes, dans le seul but de « faire de la poésie un

68Hirschi Stéphane, Chanson. L'art de fixer l'air du temps. De Béranger à Mano Solo, Paris, Les Belles Lettres-Presses universitaires de Valenciennes, coll. « Cantologie », 2008, p. 25. 69 Nous revenons sur ce dernier élément, l’interprétation, à la fin du deuxième chapitre. 70Éclimont Christian-Louis, 1000 chansons françaises de 1920 à nos jours, Paris, Flammarion, 2012, p. 958. 71Bonnet Gilles (dir.), La chanson populittéraire. Texte, musique et performance, Paris, Kimé, coll. « Les cahiers de marge », 2013, p. 309. 72Bonnet Gilles (dir.), La chanson populittéraire. Texte, musique et performance, Paris, Kimé, coll. « Les cahiers de marge », 2013, p. 318. 73www.marckellysmith.net Traduction : « dès le début, le slam a été une forme d'art et de divertissement, accessible à tout le monde sans exception – […] – une manifestation multiculturelle des gens qui aiment la poésie en tant qu'auditeur ainsi qu'en tant qu'artiste ». 74http://www.dicocitations.com/citations-mot-clameur.php https://www.tumblr.com/search/po%C3%A8te...vos%20papiers%20! Préface à « Poète...vos papiers ! », recueil de poésies écrit par Léo Ferré, édité par La Table Ronde en 1956.

26 spectacle vivant et un divertissement à part entière75 ». La notion de « rap » est plus complexe. Un rappeur, tout comme un slameur, ne chante pas, il scande ou déclame, mais, et c'est là que réside la difficulté, accompagné par une musique. De même que pour vouloir formuler une décision adéquate pour la notion de « chanson », plusieurs ouvrages ont été consacrés à trouver la réponse sur la question : « Quelle elle la différence entre rap et chanson ? ». À partir des travaux, entre autres, du musicologue Christian Béthune, Christophe Rubin affirme que « la chanson, et notamment la chanson française, est ancrée dans une autre tradition que le rap76 ». En se référant à la tradition esthétique afro-américaine, il conclut que c'est précisément « ce qui le distingue nettement de la chanson77 ». Assez vite, un droit de réponse suit de la main du sociologue Anthony Pecqueux. Voilà ce qu'il dit sur les rappeurs français:

Il est remarquable de noter que quand des Français commencent à enregistrer du rap au début des années 1990, ils décomposent entièrement les syllabes qu'ils ont à prononcer. Ils ne suivent pas les rappeurs nord-américains, ni aucune tradition afro-américaine ; ils interprètent la langue française selon son mode dominant d'interprétation au sein d'une pièce musicale, celui de la chanson française78. L'histoire du rap en France commence à la fin de l'année 1981 sous l'influence d'une nouvelle vague de rappeurs aux États-Unis (le single « Rapper's Delight » de Sugarhill Gang et le single « Wordy Rappinghood » de Tom Tom Club) et en Angleterre (« Magnificent Seven » de The Clash). C'est le groupe français Chagrin d'amour qui lance le tube « Chacun fait (c'qui lui plaît) » et se trouve à la base de la popularisation du rap en France. Ce morceau deviendra le premier modèle, pour l'industrie du disque, de ce que peut être un tube fondé sur une interprétation rappée en français : on allie la durée de l'œuvre dans un format habituel pour une chanson – trois à quatre minutes - et la volonté de développer une histoire détaillée au travers d'une grande quantité de paroles79. Grâce à la loi française sur la communication audiovisuelle80, qui met fin au monopole de l'État sur les ondes, les radios libres se multiplient et diffusent des musiques nouvelles. Le rap sort de sa marginalité81, investissant des titres qui ne se réclament pas intégralement du genre rap. Prenons comme exemple la chanson « Tes parents » de Vincent Delerm82, où dans l'avant-dernière strophe, l'auteur insère un couplet parlé ou slamé, s'accompagnant au piano. Le même constat peut être établi pour la chanson « Ma jolie » de Abd Al Malik83, qui alternativement chante et slame sans que la musique s'arrête. July décrit le rap comme étant des « zones de prose, souvent accompagnée d'une

75www.ffdsp.com 76Rubin Christophe, « Le rap est-il soluble dans la chanson française ? », Volume ! [En ligne], n° 3:2, 2004, Saffré, Éditions Seteun, p. 31. 77Rubin Christophe, « Le rap est-il soluble dans la chanson française ? », Volume ! [En ligne], n° 3:2, 2004, Saffré, Éditions Seteun, p. 31. 78Pecqueux Anthony, « Le rap français comme pratique chansonnière. Réponse à Christophe Rubin », Volume ! [En ligne], n° 4:1, 2005, Saffré, Éditions Seteun, p. 153. 79Hammou Karim, Une histoire du rap en France, Paris, La Découverte, 2012, p. 23. 80Loi du 29/07/1982, déclarant dans son premier article que « la communication audiovisuelle est libre » : Hammou Karim, Une histoire du rap en France, Paris, La Découverte, 2012, p. 37. 81Hammou Karim, Une histoire du rap en France, Paris, La Découverte, 2012, p. 79. 82Album Vincent Delerm, sorti en 2001. 83Album Château rouge, sorti en 2010.

27 musique différente, plus lente, ou complètement sans musique84 ». Grand Corps Malade (en abrégé, GCM) est le représentant par excellence du rap. Alors qu'en 2003, ce rappeur se consacre au slam, il décide en 2005 de mettre ses textes en musique. Le rappeur GCM est né. Rapidement, une vraie culture hip-hop s'installe autour du rap en tant que genre musical85. Au cours des années 2000, un nouveau genre musical qui partage nombre de propriétés esthétiques avec le rap, prend le dessus : le R&B contemporain, utilisant également les signes R'n'B et RnB. Ce genre de musique mélange des éléments de rhythm and blues, de hip-hop, de soul, de pop, de funk et de dance86. Les collaborations entre rappeurs/rappeuses et chanteurs/chanteuses R&B assurent l'installation durable du genre rap87 sur les plans médiatique, marchand et culturel. Néanmoins, sur le plan politique, des forces destructives se manifestent. L'affaire La Rumeur88 et l'affaire Sniper89, au début des années 2000, montrent la relation extrêmement tendue entre la classe politique et certains groupes de rap. Attaqués pour « inciter au racisme, à la haine et à la violence » dans leurs chansons, beaucoup d'artistes de rap se voient poursuivis en Justice. On peut même parler d'une certaine route qui s’installe, vu que Manuel Valls, Premier Ministre de la France depuis le 31 mars 2014, a décidé de continuer la lutte contre le rap. Aux anciennes accusations s'ajoutent l'incitation à l'antisémitisme, à l'homophobie et au sexisme et – récemment - le menace envers l'État et le peuple. Ainsi, le genre rap se voit poussé dans l'illégitimité politique. Cependant, sur le plan culturel, le rap est apprécié par une partie importante de la population et profondément intégré aux industries françaises du divertissement90. À l'heure actuelle, l'univers du rap est d'ailleurs très hétérogène. On peut discerner plusieurs styles :

84July Joël, Esthétique de la chanson française contemporaine, Paris, L'Harmattan, coll. « Univers Musical », 2007, p. 65. 85C'est-à-dire les techniques de danse hip-hop, le scratch, le graffiti et des aspects vestimentaires : Hammou Karim, Une histoire du rap en France, Paris, La Découverte, 2012, p. 27. 86Le rhythm and blues (aussi écrit rhythm 'n' blues), ou R&B (aussi écrit R'n'B ou RnB), est un genre de musique populaire afro-américaine émergeant dans les années 40. À partir des années 80, un style de R&B plus développé, connu sous le nom de R'n'B contemporain, émerge. Ce dernier style est présent en France dès le début des années 90 : Hammou Karim, Une histoire du rap en France, Paris, La Découverte, 2012, p. 247 et http://fr.wikipedia.org/wiki/Rhythm_and_blues. 87Hammou Karim, Une histoire du rap en France, Paris, La Découverte, 2012, p. 246. 88La Rumeur est un groupe de rap français. En 2002, l’un des membres du groupe, Hamé, signe un article satirique dénonçant, entre autres, les violences et humiliations policières que les habitants des quartiers populaires subissent. Le Ministère de l’Intérieur (alors dirigé par Nicolas Sarkozy) dépose plainte pour diffamation envers la police nationale ; ce qui suit est un marathon judiciaire qui durera huit ans, jusqu’en 2010, avant que Hamé soit acquitté. Remarquons que « ce n’est pas une chanson de rap qui est directement en cause dans cette affaire » : Hammou Karim, Une histoire du rap en France, Paris, La Découverte, 2012, p. 251-252. 89Sniper est un groupe de rap français. Son premier album Du rire aux larmes, sorti en 2001, et notamment les paroles de la chanson « La France » suscitent, sans relâche, des questions parlementaires formulées par des députés de la majorité ainsi que par le ministre de l’Intérieur de l’époque, Sarkozy, qui les décrit comme antisémites, racistes et injurieuses. En 2005, soixante députés signent un projet de loi « visant à instaurer un délit d’atteinte à la dignité de la France et de l’État » ; ce projet de loi ne sera pas voté mais témoigne largement de « la mobilisation des députés contre le rap » : Hammou Karim, Une histoire du rap en France, Paris, La Découverte, 2012, p. 252 et 256. 90Hammou Karim, Une histoire du rap en France, Paris, La Découverte, 2012, p. 258.

28 - le rap politique ou le rap « hardcore », caractérisé par l'agressivité, représenté par les groupes français NTM et Ministère AMER ; - le rap « érudit », caractérisé par une écriture soignée, représenté par le groupe français MC Solaar ; - le rap « bling bling » avec, par exemple, le groupe français Booba ; - le rap « ouvert » à d'autres courants musicaux comme le funk et la soul, avec, par exemple, le collectif français Saïan Supa Crew ; - le rap « commercial et festif » de, par exemple, le rappeur français Ménélik ; - le rap féminin qui dénonce les dérives machistes de certains rappeurs, représenté par la Française Diam's91.

L'Observatoire de la Musique se sert, dans la nomenclature mentionnée ci-dessus, d'une autre classification. L'essentiel à retenir est que le genre rap, différent du slam, figure bel et bien dans la liste des genres musicaux de l'Observatoire de la Musique et que ce courant ne cesse de se développer. C'est surtout grâce au slameur-rappeur GCM que la France d'aujourd'hui a découvert et a appris à apprécier la pratique artistique du slam ; du fait que Fabien Marsaud, le vrai nom de GCM, se laisse souvent accompagner par des musiciens et des chanteurs (indiqué par le mot anglais « featuring », souvent en abrégé « feat » ou « ft », ce qui veut dire « figurer », et signifie une « invitation d'autres artistes sur un morceau »), nous estimons qu'il s'agit ici, à vrai dire, d’un genre musical, à classer parmi les autres familles musicales. Laissons parler GCM lui-même :

Je viens du slam. C'est un art a capella, c'est un art live, il faut qu'il y ait un auditoire pour qu'il y ait du slam. Pour moi, ça n'a pas de sens de dire que c'est un disque de slam parce qu'à partir du moment où ce n'est plus de l'a capella, à partir du moment où ce n'est pas du live, à partir du moment où ce n'est pas le partage de la scène avec plein d'autres slameurs, pour moi ce n'est plus vraiment du slam [...] Pour moi le disque, la tournée, avec les musiciens c'est autre chose. C'est un autre projet. Je suis un slameur qui a un projet musical92. La puissance culturelle et commerciale du rap est indéniablement présente dans notre société ; l’avenir s’annonce, à nos yeux, prometteur.

91Rousseau Jérôme et Bussy Pascal, « La chanson », dossier d'accompagnement de la conférence de Jérôme Rousseau et du concert de Ludéal du 12 avril 2008 dans le cadre du Jeu de L'ouïe (sans pagination). 92http://www.rap2k.com/interviews-rap-71804-interview-de-grand-corps-malade.html file:///home/wikiwix/www/cache/resident/r/ra/www.rap2k.com/interviews-rap-71804-interview-de- grand-corps-malade.html Interview réalisée par Thierry Baumann pour Tele-Vision le 10 avril 2008. Le contenu de l’interview est repris dans : Éclimont Christian-Louis, 1000 chansons françaises de 1920 à nos jours, Paris, Flammarion, 2012, p. 947.

Chapitre 2 La « nouvelle chanson française » et la « nouvelle scène française »

2.1. Introduction

De tous côtés, on n´entend plus que ça Un air nouveau qui nous vient de là-bas Un air nouveau qui vous fait du dégât Et comme moi, il vous prendra Voilà comment « La leçon de twist1 », chanson créée en 1961 par Danyel Gérard et interprétée à de très nombreuses reprises, entre autres par Johnny Hallyday2, annonce l'arrivée en France du twist, faisant partie de la vague rock née aux États-Unis qui secoue l'Hexagone au début des années 60. Richard Anthony chante le morceau « Nouvelle vague » en 1959 pour indiquer le phénomène rock-yéyé3. Paradoxalement, c'est grâce à ce mouvement américain que la « nouvelle chanson française », représentée par la « nouvelle scène française », apparaîtra. Robine dit à ce propos : « L'aspect dévastateur de la vague rock et de son avatar yéyé n'empêche pas la jeunesse, […] de se montrer sensible à d'autres formes de chanson4. » Bref, les sixties figureront comme les années charnières entre l'âge d'or de la Rive gauche et l'émergence d'une « nouvelle chanson française5 ».

2.2. Un nouveau phénomène ?

Appelée par Robine « une déferlante éphémère6 », la vague du rock and roll sera battue en brèche par une nouvelle génération d'auteurs-(compositeurs-)interprètes. L'objectif consiste à faire face à la concurrence de cette vague par la revalorisation de la chanson « à texte ». Le premier à jeter un pavé dans la mare yéyé est un certain Antoine. Cet auteur-compositeur- interprète propose en 1965 dans ses « Élucubrations » rien de moins que de mettre « Johnny Hallyday en cage à Medrano7 ». C'est sûr, Antoine veut choquer le public, non seulement par ses choix vestimentaires et son apparence mais aussi en utilisant des textes qui font mouche.

1C'est une adaptation de la chanson « Three cool cats » des Coasters. 2A la liste des idoles juveniles de ce mouvement yéyé s'ajoutent, entre autres, Sylvie Vartan, Eddy Mitchell et Sheila. 3Le sociologue Edgar Morin est le premier à utiliser cette expression, venant du mot anglais yeah qui est, à son tour, la déformation du mot yes, pour qualifier la jeunesse qui se fait entendre par le biais des chansons qui sont une adaptation en français des morceaux rock d'origine américaine. 4Robine Marc, Il était une fois la chanson française des origines à nos jours, Brézolles, Éditions du verbe (Chorus), 2004, p. 126. 5Robine Marc, Il était une fois la chanson française des origines à nos jours, Brézolles, Éditions du verbe (Chorus), 2004, p. 131. 6Robine Marc, Il était une fois la chanson française des origines à nos jours, Brézolles, Éditions du verbe (Chorus), 2004, p. 128-129. 7Johnny Hallyday lui répond d'ailleurs avec la chanson titrée « Cheveux longs et idées courtes », chanson librement adaptée, comme l'on dit, du titre « My crucified Jesus » de l'incomparable artiste flamand Ferre Grignard.

31 Jacques Dutronc poursuit cette prise de position contre l'individualisme prôné par la société de consommation en chantant : « Le monde entier est un cactus, il est impossible de s'asseoir8 ». Encore plus que dans leurs textes, la plus-value des interprètes comme Antoine et Dutronc se situe dans le refus d' « américaniser » leur identité et leur volonté de proposer des chansons originales alors qu’Anthony et ses « copains » se limitent en général à faire des adaptations de tubes venus dans leur grande majorité d'Angleterre et des États-Unis9. À juste titre, Calvet se demande si « au-delà de cet aspect formaté, prémâché, les “ Zidoles ″, ces “ copains ″, ces yé-yé qui sont rarement les auteurs des textes qu'ils interprètent et importent des rythmes venus d'ailleurs [forment] réellement un mouvement homogène, une nouvelle tendance10 ». En effet, la nouvelle tendance se manifeste déjà bien avant l'apparence du courant yé-yé et cela grâce à deux personnages, Mireille Hartuch11 et Lionel Rocheman12. En 1955, Hartuch et son Petit Conservatoire de la Chanson fait ses débuts. Le Petit Conservatoire est un cours, sur le modèle des classes de théâtre, pendant lequel Hartuch invite les jeunes amateurs à se faire entendre et à affronter une vraie scène dans une émission de radio diffusée chaque dimanche et, de 1960 à 1974, à la télévision. Ses meilleurs élèves, parmi lesquels se trouvent entre autres Dick Annegarn, Alain Souchon et Françoise Hardy, font alors leurs premiers pas devant un grand public. En 1964, au sein de l'American Center for Students and Artists à Montparnasse, Lionel Rocheman crée le Hootenanny. Lui aussi vise surtout à aider les jeunes interprètes à se manifester sur la scène publique. Pendant une douzaine d'années, une interaction féconde a lieu entre les divers courants de la chanson représentés au sein de ces deux initiatives individuelles. Cependant, ni le Petit Conservatoire de Hartuch ni le Hootenanny de Rocheman - ce dernier surtout marqué par l'intérêt pour la chanson populaire (folksong) et la musique instrumentale - n'envisagent de favoriser la « chanson française ». C’est pourtant de ce creuset multiculturel que vont surgir quantité d'auteurs-interprètes qui sauront, les années suivantes, insuffler un sang neuf à la chanson française13. C'est ainsi qu’après Trenet et Hess, pioniers de la chanson française, dite « Rive gauche », dans les années 30 et la – très digne14 – génération 55-65, représentée par des noms à jamais liés à l'histoire de la chanson

8Album Les cactus, sorti en 1966. 9Rousseau Jérôme et Bussy Pascal, « La chanson », dossier d'accompagnement de la conférence de Jérôme Rousseau et du concert de Ludéal du 12 avril 2008 dans le cadre du Jeu de l'ouïe (sans pagination). 10Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013 , p. 150. 11https://scribium.com/daniel-lesueur/a/mireille-une-veritable-usine-a-chansons/ Mireille Hartuch (1906-1996) est une compositrice-interprète et actrice française. Issue d'une famille de musiciens, d'origine polonaise et anglaise, elle part pour un séjour de trois ans aux États-Unis. À son retour en France, au début des années 30, elle introduit le swing à la française. Au cours de sa longue carrière glorieuse, elle composera plus de 600 chansons et accueillera près de 50.000 aspirants vedettes lors de ces cours musicaux au Petit Conservatoire de la Chanson. 12https://fr.wikipedia.org/wiki/Lionel_Rocheman Lionel Rocheman (né en 1928) est un musicien, un chanteur, un conteur, un acteur, un écrivain, un producteur et un animateur de spectacles. Pour sa carrière impressionnante, il reçoit, entre autres, le Grand Prix de l'Académie Charles-Cros en 1970 en tant qu'auteur-compositeur de chansons, la Médaille d'Or de la Sacem en 2000, et, en 2003, l'insigne de Chevalier de l'Ordre des Arts et des Lettres. 13Robine Marc, Il était une fois la chanson française des origines à nos jours, Brézolles, Éditions du verbe (Chorus), 2004, p. 143. 14July Joël, Esthétique de la chanson française contemporaine, Paris, L'Harmattan, coll. « Univers Musical », 2007, p. 177.

32 française tels que Brassens, Brel, Aznavour, Ferré et Barbara, une nouvelle génération surgit dans les années 70. Il s'agit des talents comme Bernard Lavilliers, Louis Chedid, Maxime Le Forestier, Jacques Higelin, Renaud, Michel Sardou, Michel Berger, Alain Bashung et Francis Cabrel. Désormais, la chanson française sera multicolore, enrichie par diverses influences du rock'n'roll, du folk, du reggae, du blues et des musiques latino-américaines. Bref, une « nouvelle » chanson française voit le jour, tout en sachant qu’il s’agit en réalité d’un concept marketing inventé par François Dacla, ancien président de RCA Records – France15. Et puis ? Les années 2000...Une ère nouvelle dans l'histoire de la chanson française ? Pas tout à fait. Certes, à la charnière des XXe et XXIe siècles, une génération de chanteurs très talentueux et empreints de fraîcheur donnera à la chanson un nouveau visage. Il ne faut cependant pas oublier la génération des années 90 sans laquelle la chanson d'aujourd'hui n'existerait simplement pas. En quoi la génération 90-95 – pensons à des artistes comme Dominique A, Louise Attaque, Arthur H, Noir Désir et Les Têtes Raides – a contribué exactement au succès de la chanson de nos jours ? Or, d’abord, il y a une préférence marquée à constater pour la voix et pour un encadrement musical simple (le piano, la guitare, l'accordéon, le violon). Ensuite, beaucoup d'entre eux refusent la publicité et le jeu médiatique. Finalement, la génération 90-95 ne renie pas le patrimoine musical de ses prédécesseurs, état de fait assez étonnant à l'époque car « surtout depuis les années 60, il faut à chaque génération rompre avec la précédente16 ». Comme nous le verrons ci-dessous, nous retrouvons cet esprit ouvert et novateur également chez les artistes de la génération 2000.

2.3. Comment va la chanson contemporaine ? Elle touche le peuple, Madame la Marquise17 ?

Marcadet préfère ne pas classer la « chanson » en catégories. Selon lui, en général, « les chansons constituent un sous-ensemble essentiel de la culture populaire, tant par leur ancrage thématique dans le quotidien que par leur diffusion massive au sein des couches populaires18 ». La chanson exprime donc ce qu'il vit dans la société. Grimbert y ajoute une approche psychanalytique, avançant que notre mémoire musicale remonte à ce que nous avons entendu in utero. Dès lors, la chanson nous accompagne même avant notre présence physique sur la planète et reste omniprésente tout au long de notre vie. Cette omniprésence ne présente pas seulement un caractère passif mais aide chacun de nous à mettre en forme nos souvenirs, à retenir les moments cruciaux de notre existence, à adoucir les moments noirs et à amplifier les moments précieux de notre vie. Ces associations constituent la « bande-

15Robine Marc, Il était une fois la chanson française des origines à nos jours, Brézolles, Éditions du verbe (Chorus), 2004, p. 166. 16Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 406. 17July Joël, Esthétique de la chanson française contemporaine, Paris, L'Harmattan, coll. « Univers Musical », 2007, p. 15. L’auteur fait référence à la chanson datant de 1935 « Tout va très bien, Madame la Marquise », interprétée par Ray Ventura. 18Marcadet Christian (dir.), Séminaire interdisciplinaire chanson 1998-1999, Paris, Université de Paris- Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 2000, p. 16.

33 son » de notre histoire individuelle19. C'est exactement cela ce que la grande dame de la chanson, Barbara, explique dans ses mémoires interrompus, intitulés Il était un piano noir: « La chanson est dans le quotidien de chacun ; c'est sa fonction, sa force. Sociale, satirique, révolutionnaire, anarchiste, gaie, nostalgique...Elle ramène chacun de nous à son histoire20. »

2.3.1. Un cas spécifique : la chanson engagée

Cependant, toutes les chansons qui accompagnent notre vie ne remplissent pas la même fonction. À partir de cette constatation, Lise Bizzoni et Cécile Prévost-Thomas21 soutiennent l'existence d'un schéma selon lequel il existe trois styles de production chansonnière qui correspondent à trois fonctions sociales distinctes. Les auteures s'appuient sur les résultats des chercheurs francophones qui, dans la lignée des travaux précurseurs de Robert Giroux22, présentent ce schéma23 comme suit :

- La chanson de divertissement (depuis le caf'conc', la boîte à chanson, jusqu'aux variations sur le concept de la Star Académy) qui a pour fonction principale de distraire l’auditoire. - La chanson dite « littéraire », « à texte » ou encore la poésie chantée, « qui manifeste un souci d'art, une originalité dans le discours24 », qu'il s'agisse de la « fantaisie poétique de Charles Trenet » ou de l’« engagement de Léo Ferré25 ». - La chanson « engagée », satirique, sociale ou politique : « qui veut inciter à l'action (pédagogique, politique, subversive) dans les mazarinades, les “chansons de lutte et de turlute″ syndicales, ou qui défend une cause (l'antiracisme, la lutte contre la faim en Éthiopie, la paix, la lutte contre le SIDA, etc.)26 ».

Si nous regardons de plus près le dernier style, la chanson engagée, il faut admettre qu'il existe, outre le sens de la quotidienneté et la capacité à accompagner les moments importants de la vie, une aptitude à la « sensibilisation », lorsqu’un air véhicule une idée, de l'indignation, de la résistance ou de la révolte, et cela sur le plan politique, social, moral, religieux, etc. Bizzoni et Prévost-Thomas constatent néanmoins qu'en France, après les années 80, « la frontière entre “chanson engagée″ synonyme de “chanson à texte″ et “variétés″ devient […] de plus en plus floue27 » en arguant que, avant les années 80, « si la

19Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 23. 20Barbara, Il était un piano noir. Mémoires interrompus, Paris, Fayard, 1998, p. 60. 21Bizzoni Lise et Prévost-Thomas Cécile (dir.), La chanson francophone engagée, Montréal, Triptyque, 2008, p. 8. 22 Robert Giroux ( né en 1944 à Montréal) est un écrivain, poète et éditeur canadien. Il a étudié, entre autres, la sémiologie de la chanson. 23Bizzoni Lise et Prévost-Thomas Cécile (dir.), La chanson francophone engagée, Montréal, Triptyque, 2008, p. 7-8. 24Bizzoni Lise et Prévost-Thomas Cécile (dir.), La chanson francophone engagée, Montréal, Triptyque, 2008, p. 8. 25Bizzoni Lise et Prévost-Thomas Cécile (dir.), La chanson francophone engagée, Montréal, Triptyque, 2008, p. 8. 26 Bizzoni Lise et Prévost-Thomas Cécile (dir.), La chanson francophone engagée, Montréal, Triptyque, 2008, p. 8. 27Bizzoni Lise et Prévost-Thomas Cécile (dir.), La chanson francophone engagée, Montréal, Triptyque,

34 chanson engagée était le plus souvent associée au champ de production restreint de la chanson (labels indépendants, circuits de diffusion communautaire ou associatifs, artistes marginaux, public circonscrit), elle peut aussi aujourd'hui, si tant est qu'elle soit largement diffusée, répondre aux lois du marché et remporter une puissante adhésion collective28 ». « Manhattan-Kaboul29 », morceau écrit par Renaud peu après les attentats du 11 septembre 2001 et interprété en duo avec Axelle Red, en est un excellent exemple. L’événement intitulé La chanson contestataire, qui a eu lieu à la Cité de la musique à Paris30 en 2004, pose un regard très sombre à l'égard de l'avenir de la chanson engagée et laisse noter dans le dossier de présentation :

Y a t-i-il encore, aujourd'hui, une chanson française engagée ? Ce n'est assurément pas du côté des grandes figures de la variété qu'on la trouvera (même si certaines voix, par conviction véritable ou pour garder la conscience tranquille, se font épisodiquement militantes). L'époque de Léo Ferré est sans doute révolue. Méfiants à l'égard des déclarations tonitruantes, les chanteurs et groupes d'aujourd'hui parlent plutôt du quotidien. C'est ainsi qu'ils prennent fait et cause sans toujours, pour autant, faire cause commune. En effet, la chanson contestataire, ancrée dans la mémoire collective, relais de tant de conflits passés, semble explorer aujourd'hui des voies plus individualistes31. Bizzoni et Prévost-Thomas contestent cette thèse en signalant qu' « il est indéniable que les chanteurs et groupes d'aujourd'hui ne parlent pas que du quotidien », qu'« ils font – dans certains réseaux, de façon très précise depuis une dizaine d'années – cause commune » et que la « chanson contestataire, inscrite dans une tradition française que l'on ne peut ignorer, explore des voies collectives toujours plus innovantes et socialement influentes32 ». Outre l'affirmation de cette réalité sociale, nous pouvons imaginer le caractère polyvalent de la chanson engagée. Tous les éléments qui contribuent au succès d'une chanson, notamment le texte, le contexte et la mélodie, peuvent être adaptés « pour les besoins de la cause ». Les artistes contemporains s’en servent à leur façon ; ces « adaptations » méritent donc d'être analysées, non sans consacrer d'abord un petit mot sur la genèse de ce style. La chanson politique, précurseur de la chanson engagée, reflète d'une manière quasi palpable la bande- son d'une partie de l'Histoire. Au XVIIe siècle, le plus vieux pont de Paris, le Pont-Neuf, était le décor par excellence de cette chanson qui exprime les phénomènes sociaux ou politiques de

2008, p. 14. 28Bizzoni Lise et Prévost-Thomas Cécile (dir.), La chanson francophone engagée, Montréal, Triptyque, 2008, p. 14. 29Extrait de l'album Boucan d'enfer, sorti en 2002 ; cette chanson a été maintes fois élue, entre autres, « chanson originale de l'année » aux Victoires de la musique 2003 et « Chanson francophone de l'année » aux NRJ Music Awards 2003. 30La Cité de la Musique à Paris regroupe un ensemble de services et de lieux dédiés à la musique. La Cité comprend : - un amphithéâtre de 250 places ; - une salle de concert entièrement modulable, pouvant accueillir de 900 à 1 600 spectateurs ; - le musée de la musique contenant une importante collection d'instruments de musique classique datés pour l'essentiel entre les xve et xxe siècles ; - des expositions ; - des lieux d'ateliers ; - des espaces de documentation très importants. 31Bizzoni Lise et Prévost-Thomas Cécile (dir.), La chanson francophone engagée, Montréal, Triptyque, 2008, p. 139. 32Bizzoni Lise et Prévost-Thomas Cécile (dir.), La chanson francophone engagée, Montréal, Triptyque, 2008, p. 139.

35 l'époque, sans pour autant militer pour ou contre quelqu'un ou quelque chose. Pensons par exemple aux fameuses mazarinades, sous la forme d'un pamphlet, d'un libellé ou d'une pièce de vers satiriques, injurieux ou diffamatoires dirigés en l'occurrence contre le cardinal Mazarin au milieu du XVIIe siècle33. Ces créations « artistiques » émanaient de tout le monde et de personne à la fois; « [elles] se faisaient tout [seules] », comme l'a formulé Madame de Sévigné34. À Paris, la référence pour apprendre les dernières nouvelles était ce qu'on entendait chanter sur le Pont-Neuf, de sorte qu' on ne disait pas : « Il court tel bruit », « On raconte telle affaire », mais : « Voici ce que l'on chante au Pont-Neuf35 ». Ce qui caractérise les chansons du Pont-Neuf, est qu'on les chante « sur l'air » d’une autre chanson, préexistante et connue de tous36. Le principe était double : permettre à l'auteur d'écrire rapidement sur un air connu et permettre aux auditeurs de retenir facilement l'œuvre37. Prenons comme exemple « L'Internationale » : ce chant révolutionnaire du mouvement ouvrier datant de 1871 s'est chanté sur l'air de « La Marseillaise », l'hymne national de la France, jusqu'en1888. La mélodie de « La Marseillaise », à son tour, a été utilisée pour une chanson à boire en Normandie, notamment à la gloire du cidre normand. Voilà les paroles du refrain :

Allons enfants de Normandie. Le jour de boire est arrivé : Et pour nous de la brasserie L'étendard joyeux est levé (bis) Entendez-vous dans les campagnes Roulez ces longs et lourds banneaux ? Ils viennent avec leurs tonneaux Abreuver vos fils, vos compagnes ! Même la chanson « All you need is love » des Beatles commence par les premières notes de « La Marseillaise ». Surtout dans ce dernier cas, nous pourrions nous demander s'il n'y a pas un élément d'ironie dans cet emprunt. L'amour est tout ce qui compte, et non la lutte à mort pour la patrie semble être le message que souhaite faire passer les Beatles. Dans son livre Chansons. La bande-son de notre histoire, Calvet évoque trois types de détournement. D’abord, le détournement textuel : on prend une chanson et on en change en partie les paroles, conservant quelques formules qui rappellent l'origine, comme par exemple : « Aux armes38 ! » de Melissmell. La chanteuse chante ce morceau en changeant les paroles de « La Marseillaise » ; le passage suivant de sa chanson est très significatif :

33La bibliothèque Mazarine conserve plus de 4000 pièces, à consulter en ligne via l'URL http://www.bibliotheque-mazarine.fr/fr/evenements/actualites/les-mazarinades 34Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 193. 35Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 193. 36Ce principe va être en quelque sorte institutionnalisé au début du XIXe siècle avec la publication régulière de La clé du caveau, à l'usage de tous les chansonniers français, des amateurs, auteurs, acteurs du vaudeville et de tous les amis de la chanson, un recueil de mélodies qui regroupait plus de 2000 timbres dans lequel les chansonniers puisaient les airs sur lesquels ils déposaient leurs textes. Le but était bien précisé : fournir des musiques, des modèles musicaux, à des auteurs de textes destinés à être chantés : Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 195. 37Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 209. 38http://www.musictory.fr/musique/Melissmell/Aux+Armes Album Écoute s'il pleut, sorti en 2011. C’est le premier album de Mélanie Francette Coulet, le vrai nom de Melissmell. Ses chansons sont caractérisées par un militantisme prononcé.

36 Allons enfants de la patrie Le jour de gloire est terminé Entre nous deux la tyrannie Sous l’étendard, sang est levé Entendez-vous dans nos campagnes Mugir nos pauvres de faim de froid Qu'ils viennent jusque dans vos bras Pleurer dans nos villes, nos sarcasmes. En manipulant une chanson célèbre, ayant une valeur essentiellement politique, l'artiste veut faire passer un message différent de celui envisagé dans la version originale. En l'occurrence, il ne s'agit plus seulement d'utiliser une musique avec de nouvelles paroles mais d'écrire un contrefactum du texte, une contrefaçon ou un détournement. L'objectif n'est plus de faciliter la tâche pour l'artiste et pour l'auditeur mais de se servir de la mélodie et du texte de la célèbre chanson pour la ridiculiser, la contredire ou la parodier39. En ce qui concerne « La Marseillaise », il y en aurait d'ailleurs au moins 250 contrefacta40. Un autre exemple est la chanson composée sur l'air de « Milord », en mars 2006, lors des manifestations contre le Contrat Première Embauche (CPE)41, que voulait imposer le premier ministre Dominique de Villepin sous le quinquennat de Jacques Chirac :

Allez venez chômeurs, Exclus et travailleurs On va se révolter Changer de société On est tous en colère Contre Chirac et Seillière Et Robien qui préfère Qu'on vive dans la misère. Le détournement musical peut aussi modifier le rythme ou l'orchestration d'une chanson. Pour conserver le même exemple, « La Marseillaise » a été transformée, cette fois-ci sur le plan musical, quand Serge Gainsbourg, en 1979, enregistre l'hymne national sur un rythme de reggae. Immédiatement, l'opinion publique a jugé cette version comme une provocation, voire comme une sorte de sacrilège42. Un autre exemple plus récent est la reprise du texte de la chanson « Le temps des cerises » sur une version punk-rock par Noir Désir en 2008. Le détournement contextuel, enfin, se rapporte à une chanson interprétée sans changements, mais chantée dans un contexte qui lui donne un autre sens. Ainsi, en 1965, Serge Gainsbourg ne pensait pas à un contenu militant quand il a écrit et composé la chanson « Les p'tits papiers » pour la chanteuse et femme d'affaires Régine. En 2010, le contenu acquiert un caractère militant quand, sur le toit d'un bus de tourisme à Paris, les chanteuses Jane Birkin, Jeanne Cherhal, Agnès Jaoui et Régine, assistées par d'autres personnalités du monde de la culture, entonnent la célèbre chanson devant le Ministère de l'Immigration, de l'Intégration, de l'Identité nationale et du Développement solidaire, notamment pour manifester contre des déclarations jugées racistes et xénophobes faites par le ministre Éric Besson lors d'un vaste

39Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 209. 40Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 210. 41Il s'agit de l'article 8 de la loi 2006-396 du 31 mars 2006 pour l'égalité des chances, abrogé par la loi n° 2006-457 du 21 avril 2006 sur l'accès des jeunes à la vie active en entreprise. 42Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 214.

37 débat sur l'identité nationale43 - ministère qui a d’ailleurs été supprimé la même année. Un traitement similaire est réservé à la chanson « On lâche rien » du groupe HK et Les Saltimbanks. Bien que cette chanson présente un caractère militant et ait été composée dans ce but, le groupe n'aurait certainement pas pu prévoir son statut d'« hymne de campagne » de Jean-Luc Mélenchon, candidat du Front de Gauche à l'élection présidentielle de 201244.

2.3.2. L'extrême quotidienneté

Il est clair que nous ne sommes pas les seuls à constater que l'artiste contemporain aime chanter sur la réalité quotidienne, et, plus spécifiquement, l’extrême quotidienneté, à ne pas confondre d'ailleurs avec la notion de « banalité ». À cet ingrédient s'ajoute souvent un nuage d'autodérision ainsi qu'une bonne dose d'humour. Dans le dernier chapitre nous présentons des artistes qui représentent par excellence la « nouvelle génération de la chanson ». Comme nous allons le découvrir ci-après, trois ingrédients – dont la quotidienneté – déterminent leurs créations. En France, il y a Vincent Delerm. Comme aucun autre, il sait capter (et maintenir) l'attention de son public par son minimalisme et son art du détail. Dans le morceau « Tes parents », on supporte, avec lui et avec tendresse, la vie petite-bourgeoise de ses beaux-parents, on parcourt l'Histoire à travers une multitude de noms propres45 et on se balade en ville par une belle journée46. En ce qui concerne les artistes du Québec, il est impossible de ne pas analyser l'œuvre de Lisa Leblanc. Elle nous informe que, parfois, sa vie est « d'la marde », assaisonnée d'un accent acadien et d’un franc-parler charmant : le sentiment de familiarité n'est jamais loin. En Suisse, Loraine Félix se positionne à la tête de la liste de la récente cuvée d'artistes de la chanson. C'est avec classe qu'elle parvient à porter un regard féministe sur les besognes quotidiennes : elle veut de l’homme « qu'il sache faire le lit, qu'il cuisine aussi », tout en percevant qu'elle est toujours « célibataire47 ». En Belgique, nous avons – faut-il encore le dire ? – Stromae. Il est souvent considéré comme « le nouveau Jacques Brel » en raison de sa nationalité belge, de son timbre de voix très particulier et de sa propension à écrire des textes mettant en scène la misère humaine48. July précise que « la transformation du quotidien en événementiel à teneur plus ou moins poétique n'est pas vraiment une norme de la chanson à textes des années 200049 ». « Pourtant », dit-il plus loin, « l'extrême contemporain de la chanson française laisse la place à

43http://www.lesinrocks.com/2010/09/04/actualite/les-petits-papiers-sous-les-fenetres-deric-besson- 1126172/ 44Vidéoclip, intitulé « Mélenchon "On lâche rien" - ( HK & LES SALTIMBANKS) », à retrouver sur YouTube. 45Il s'agit des chansons « La natation synchronisée » et « Les filles de 1973 » de l'album Kensington Square, sorti en 2004. En utilisant des noms propres, le risque est très réel que la chanson puisse se démoder à cause des personnages qu'on ne connaîtra plus ou des marques qui n'ont plus de valeur économique et commerciale après une dizaine d'années. 46Il s'agit de la chanson « Il fait si beau » de l'album Les piqûres d'araignée, sorti en 2006. 47Album Du coin de l'œil, sorti en 2014. 48http://www.gentside.com/stromae/stromae-juge-039-039-dangereux-039-039-de-le-comparer-a- jacques-brel_art61130.html 49July Joël, Esthétique de la chanson française contemporaine, Paris, L'Harmattan, coll. « Univers Musical », 2007, p. 127.

38 une vague lyrique, nouvelle sauce50 ». La force de cette « vague lyrique » de la chanson réside précisément dans l'effet – vrai ou faux – autobiographique créé par l'artiste, ce qui semble présenter à l'auditeur un miroir, un univers dont il fait partie.

2.3.3. De vrais « copains »

La génération 2000 se voit comme une grande famille. Contrairement aux générations de 55- 65 et de 75-85, la génération 2000 invite d'autres chanteurs, de la même génération ou d'une autre, pour lui rendre des visites d'amitié. Le phénomène est tellement marquant et répandu que Dicale fait remarquer que « cela ne s'est jamais pratiqué à une telle échelle dans aucune époque de la chanson51 ». Les exemples sont aussi multiples que divers. Parfois, ces associations fraternelles de chanteurs peuvent se situer dans l'intergénérationnel ou le transgénérationnel. Parmi de nombreux exemples, citons (à retrouver sur les sites internet YouTube et Spotify) :

- Le trio Henri Salvador, Keren Ann et Benjamin Biolay : « Jardin d'hiver », est à la fois le titre d'une chanson sur le premier album de l'artiste Keren Ann La biographie de Luka Philipsen, sorti en 2000 et réalisé en collaboration avec Benjamin Biolay, et la chanson phare de l'album Chambre avec vue d'Henri Salvador, album réalisé la même année en collaboration avec le duo Keren Ann-Biolay ; qui relance ainsi la carrière de l'octogénaire ; Biolay, à son tour, invite Keren Ann à signer, pour son album Rose Kennedy, paru en 2001, un texte et trois musiques (pour les morceaux « Les roses et les promesses », « Soixante-douze Trombones avant la grande parade », « La Palmeraie » et « Sous le soleil du mois d'août »), alors qu’Henri Salvador joue de la guitare sur le très jazzy « La mélodie du bonheur ». - Le tandem composé de Mikaël Furnon, le leader du groupe français Mickey 3D, et du groupe Indochine : Furnon écrit « J'ai demandé à la lune » pour Indochine, extrait de l'album Paradize, sorti en 2002. Ce titre se transforme en tube énorme et permet au groupe de Nikola Sirkis d'effectuer un come-back inespéré52.

- Jeanne Cherhal interprète en duo avec Jacques Higelin le superbe « Je voudrais dormir » sur l'album Douze fois par an, sorti en 2004. - Albin de la Simone53 est également instrumentiste, choriste, arrangeur et réalisateur et participe aux albums d'une longue liste d'artistes. Ainsi, le chanteur-compositeur apparaît, par exemple, en duo avec Vanessa Paradis sur le titre « Adrienne », pour réaliser, en 2009, une nouvelle version du morceau sur son album Bungalow !, sorti en 2008.

50July Joël, Esthétique de la chanson française contemporaine, Paris, L'Harmattan, coll. « Univers Musical », 2007, p. 127. 51Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 412. 52Cuesta Stan et Verlant Gilles, La discothèque de la chanson française. 2000 albums essentiels d'hier et d'aujourd'hui, Paris, Fetjaine, 2011, p. 258. 53fr.wikipedia.org Albin de la Simone, de son vrai nom Albin l’Ėleu de la Simone, naît en 1970 à Amiens.

39 - Le duo Katerine Gierak, leader du groupe Mademoiselle K, et Zazie : elles paraissent ensemble dans le titre « Me taire, te plaire », sur l'album Jouer dehors du groupe, sorti en 2011. - Salvatore Adamo s'allie, en 2007, sur son album La Part de l'ange, à Olivia Ruiz pour la chanson « Ce Georges ». - La collaboration régulière entre Julien Clerc et Carla Bruni : « Si j'étais elle », le premier single de l'album avec le même titre, de Julien Clerc, sorti en 2000, écrit par Carla Bruni, ainsi que cinq autres titres sur cet album : « Aussi vivant », « On serait seuls au monde », « Se contenter d'ici-bas », « Silence caresse » et « Désobéissante ». En 2003, l'album Studio du chanteur paraît. Carla Bruni écrit le morceau « Qu'est-ce que tu crois ? » et le chante en duo avec lui. « Une vie de rien », « Docteur » et « Rester » sont trois chansons écrites par Carla Bruni sur l’album Double Enfance de Clerc, sorti en 2005 . En 2008, pour l'album Où s'en vont les avions, Bruni écrit « Déranger les pierres » pour Clerc. - Camille enregistre le titre « La Folie » en duo avec Maxime le Forestier sur l'album de ce dernier, intitulé Le Cadeau, sorti en 2013. - Dans le cadre de la tournée intitulée Punkt, à l’instar de son album sorti en 2013, le Québécois Pierre Lapointe invite l'artiste français –M-, alias Mathieu Chedid, pour jouer de la guitare lors de l'interprétation du morceau « Deux par deux rassemblés » à l'Olympia à Paris en date du 29 janvier 2014. En 2007, sur le plateau de l'émission « Acoustic » de TV5Monde, Lapointe et Brigitte Fontaine interprètent ensemble la chanson « La symphonie pastorale », parue sur l'album Les Palaces de Fontaine en 1997. - Vincent Delerm aime inviter des artistes sur ses albums ou en concert. Pour l'interprétation de la chanson « Les gens qui doutent », issue de l'album Comment je m'appelle d'Anne Sylvestre, sorti en 1977, il invite sur scène Albin de la Simone et Jeanne Cherhal.

Dans le rap, les collaborations se manifestent, rappelons-le, par la pratique du featuring. Les exemples sont légion. Nous en citons deux:

- Le rappeur Grand Corps Malade ft. Charles Aznavour pour l'interprétation de la chanson « Tu es donc j'apprends », extraite de son album 3ème temps, sorti en 2010. - Zazie ft. la rappeuse Diam's pour l'interprétation du morceau « J'étais là », extrait de son album Totem sorti en 2007 ; le duo est repris sur l'album live Zest of, sorti en 2008.

Nous ne pouvons nous abstenir de mentionner le projet musical « Les Françoises », un collectif éphémère54 formé par quelques artistes féminines françaises de la « nouvelle

54Le supergroupe est sûr d'un succès durable de son projet. Regardons l'émission sur France Inter du 11 janvier 2015 lors de laquelle quatre chanteuses des Françoises - Jeanne Cherhal, Camille, la Grande

40 génération » : Olivia Ruiz, Jeanne Cherhal, Camille, La Grande Sophie, Emily Loizeau et Rosemary du groupe Moriarty, montant sur scène lors du festival « Le Printemps de Bourges 2010 ». Au cours de la représentation, chacune reprend deux titres des autres, réarrangés à sa façon, ayant comme but la création d'une « fusion de répertoires plus ou moins rock, folk, ou chanson ; une sorte de quintessence de la création féminine actuelle55 ».

2.3.4. L'intertextualité

Le concept de l'intertextualité renvoie à une méthode spécifique d'interprétation de l'œuvre littéraire56. Or, aux yeux de Céline Cecchetto, « il ne suffit pas d'appliquer telle ou telle théorie de l'intertextualité au tissu chansonnier57 ». « Au contraire », poursuit-elle, « le défi est bien celui d'une adaptation des théories et des pratiques connues de l'intertexte à l'analyse du discours chansonnier58 ». Sans pour autant étudier de manière exhaustive les œuvres musicales du point de vue de l'intertextualité, ce qui n'est pas l'objet de la présente étude, nous désirons démontrer que « la chanson d'aujourd'hui connaît bel et bien la chanson d'hier59 ». La nouvelle génération d'artistes fait revivre le répertoire des générations précédentes grâce aux instruments de « l'intertextualité » et de « l'hypertextualité60 ». En effet, comme nous le montrons ci-dessous, le texte adopté peut être inséré dans le texte d'accueil, soit « sous forme de citation, de référence simple ou précise, d'allusion ou encore de plagiat61 », soit « par transformation ou imitation62 » :

- Dans « L'heure du thé », extrait de l'album Vincent Delerm de l’artiste éponyme, sorti en 2002, Laurent Voulzy et son personnage Karin Redinger, la maîtresse dans la chanson « Karin Redinger » sur l'album Le cœur grenadine, sorti en 1979, savent installer une ambiance intimiste et légèrement érotique. En voici un couplet :

Sophie et Emily Loizeau - interprètent «Je m'appelle Charlie », chanson en hommage à Charlie Hebdo. La chanson originale, « Je m'appelle Françoise » est à retrouver sur YouTube, enregistrée lors d'un concert à Bourges ; le vidéoclip est intitulé : « Les Françoises : "Je m'appelle Françoise" @ Bourges ». 55http://www.telerama.fr/musique/les-francoises-jp-nataf-gaetan-roussel-le-temps-du- collectif,54698.php : article du 09 avril 2010, écrit par Valérie Lehoux. 56Il s'agit d'une théorie innovatrice dans le cadre d'une nouvelle discipline, la « nouvelle critique » ou « la théorie littéraire », apparue au XXe siècle comme réaction à la critique universitaire et positiviste de Gustave Lanson, « l'ancienne critique » : Gullentops David, Introduction à la théorie littéraire, Bruxelles, VUB, 2012, p. 17. Parmi les théoriciens de la littérature qui ont élaboré ce nouveau principe se trouvent Julia Kristeva, Michael Riffaterre et Gérard Genette. 57James-Raoul Danièle et Peylet Gérard (dir.), Chanson et intertextualié, Bordeaux, Presses Universitaires de Bordeaux, coll. « Eidôlon », 2011, p. 9. 58Cecchetto Céline, « Introduction », James-Raoul Danièle et Peylet Gérard (dir.), Chanson et intertextualié, Bordeaux, Presses Universitaires de Bordeaux, coll. « Eidôlon », 2011, p. 9. 59James-Raoul Danièle et Peylet Gérard (dir.), Chanson et intertextualié, Bordeaux, Presses Universitaires de Bordeaux, coll. « Eidôlon », 2011, p. 122. 60La part de l'intertexte (73%) est bien plus importante que celle de l'hypertexte (27%) : James-Raoul Danièle et Peylet Gérard (dir.), Chanson et intertextualié, Bordeaux, Presses Universitaires de Bordeaux, coll. « Eidôlon », 2011, p. 115. 61James-Raoul Danièle et Peylet Gérard (dir.), Chanson et intertextualié, Bordeaux, Presses Universitaires de Bordeaux, coll. « Eidôlon », 2011, p. 115. 62July Joël, Esthétique de la chanson française contemporaine, Paris, L'Harmattan, coll. « Univers Musical », 2007, p. 149.

41 On a discuté Jambon purée bougie Gabriel Fauré Mozart Laurent Voulzy Assis en tailleur Face à Modigliani Sur Karin Redinger Tu m'as dit bien sûr que si - Sur leur album The no comprendo, sorti en 1986, Catherine Ringer et Fred Chichin des Rita Mitsouko nous apprennent que « Les histoires d'amour finissent mal... en général ». Le rappeur GCM, brossant « un parallèle entre les histoires d'amour et les trajets ferroviaires63 » dans le morceau « Les voyages en train » de son premier album Midi 20, paru en 2006, fait une allusion très claire à ladite chanson des Rita Mitsouko. A la fin de la chanson, il déclare :

Il paraît que les voyages en train finissent mal en général Si pour toi c'est le cas accroche-toi et garde le moral Car une chose est certaine y'aura toujours un terminus Maintenant tu es prévenu la prochaine fois tu prendras le bus - Le rappeur-compositeur JoeyStarr64 produit un remake du tube « Métèque » de Georges Moustaki, en 2006, sur son album Gare au Jaguarr, en gardant et répétant la phrase « Avec ma gueule de métèque », dans un sens expressément péjoratif. Plusieurs fois, nous entendons un sample de la phrase « Avec ma gueule de métèque », chantée par Moustaki. La chanson est très autobiographique et décrit la relation père-fils et mère- fils65. Les six dernières phrases en font preuve :

Avec ma gueule de métèque Héritière d’une souffrance lointaine J'veux pas finir en victime ni même finir à Fresnes Avec son visage ses yeux verts Tout me rapproche de ma mère Tout m'éloigne de mon père grâce à qui j'ai ce goût amer - En 2005, Philippe Katerine rend hommage à Gainsbourg dans la chanson « Serge », qui figure sur l'album Take London du groupe londonien The Herbaliser. La chanson s'achève par le couplet suivant :

Est-ce qu'il avait tout fumé Lors qu'il s'est envolé ? Vers Melody Vers Marilou Vers l'homme à la tête de chou Ainsi, Katerine se réfère au personnage de Marilou qui joue le rôle principal sur l'album L'homme à tête de chou de Gainsbourg, sorti en 1976. Les paroles se chantent également sur un air très « gainsbourgien ».

63July Joël, Esthétique de la chanson française contemporaine, Paris, L'Harmattan, coll. « Univers Musical », 2007, p. 150. 64Didier Morville, alias JoeyStarr, est en duo, jusqu'en 1998, avec Kool Shen sous le nom de Suprême NTM, ou NTM tout court. 65http://lhistgeobox.blogspot.be/2008/10/103-de-georges-moustaki-joey-starr-le.html

42 Dans son apport intitulé « La chanson connaît donc la chanson », faisant partie des études réunies par Cecchetto, Marc Gruas fait remarquer que « l'intertextualité peut être aussi à l'origine d'un échange, d'un dialogue66 ». Rappelons la polémique entre l'artiste Antoine et Johnny Hallyday, en 1966, ce dernier étant mis « en cage à Medrano » par le premier. La réplique ne se fait pas attendre : Hallyday chante « Cheveux longs et idées courtes ». Le succès pour les deux artistes est fulgurant, permettant à la fois à Antoine, le nouveau venu, de lancer sa carrière musicale, et à Hallyday de renouer avec le succès. Plus récemment, en 2006, l'album Rouge Sang de Renaud sort, sur lequel figure la chanson « Les bobos », commençant par le couplet suivant :

On les appelle « bourgeois-bohêmes » Ou bien « bobos » pour les intimes Dans les chansons d’Vincent Delerm On les retrouve à chaque rime Delerm est le premier sur une longue liste (sur laquelle se trouve également entre autres Alain Bashung, Françoise Hardy et Gérard Manset) à être attaqué en tant que « bobo », c'est-à-dire, selon les paroles de la chanson :

Ils sont une nouvelle classe Après les bourges et les prolos Pas loin des beaufs, quoique plus classe Renaud définit les bobos donc « comme une classe (sous-entendu, sociale) entre les « bourges » (argot pour bourgeois) et les « prolos » (argot pour prolétaires), assez comparables aux « beaufs » (argot pour un stéréotype de personne vulgaire et inculte)67 », toutefois non sans classe. La moquerie reste pourtant innocente car, à la fin du morceau, Renaud avoue :

Ma plume est un peu assassine Pour ces gens que je n'aime pas trop par certains côtés, j'imagine Que j'fais aussi partie du lot Lors d'une interview, à la suite de la parution, la même année, de son album Les piqûres d'araignée, Delerm répond à la question : « Dans sa chanson "Les Bobos", Renaud vous cite en référence. Votre réaction ? » :

En plus, je suis le premier cité. Ça, c'est la gloire ! Il m'avait montré sa chanson avant, c'était très classe de sa part. Et comme on s'entend bien, on a eu l'idée d'une pub croisée pour la sortie de nos deux albums, de dire un peu du mal l'un de l'autre. En gros je lui demande : « A quand ta tournée d'adieu ? » et lui me répond : « Alors c'est ça la nouvelle scène française68 ! » Il suffit de regarder le vidéoclip, intitulé « Renaud vu par Delerm, Delerm vu par Renaud (making of) » sur YouTube pour noter les taquineries entre « amis », voire le respect réciproque, lors de la promotion de la sortie de leurs albums respectifs.

66Gruas Marc, « La chanson connaît donc la chanson », James-Raoul Danièle et Peylet Gérard (dir.), Chanson et intertextualié, Bordeaux, Presses Universitaires de Bordeaux, coll. « Eidôlon », 2011, p. 114. 67http://fr.wikipedia.org/wiki/Les_Bobos 68http://www.20minutes.fr/culture/110582-20060925-vincent-delerm-oui-confesse-bobo-a-fond

43 Enfin, nous mentionnons la « reprise » comme une des formes des différentes « références textuelles ». D'après July, « la reprise devient depuis 2000 un passage obligé pour les jeunes chanteurs comme pour les plus anciens, aussi bien sur album qu'en concert69 ». En « recréant » un texte existant, « le "repreneur" veut s'inscrire dans le patrimoine en servant ce patrimoine70 ». Bien sûr, la reprise met le « repreneur » au défi d'interpréter peut-être encore mieux la chanson empruntée, mais l'objectif principal est - l'avantage promotionnel mis à part – de « construire une identité71 ». Les plus anciens en touchent aussi les bénéfices : la reprise « agit comme une récriture qui anoblit l'hypertexte emprunté, soit que la reprise le sacralise, soit qu'elle l'améliore72 ». Il suffit, pour trouver des exemples, de consulter le site internet www.lehall.com73 ; c'est notamment à l'initiative du « Hall de la chanson » à Paris que beaucoup de rencontres « intergénérationnelles » entre artistes se font : le répertoire de Bashung est repris par J.-P. Nataf ; Alain Souchon se voit reprendre son répertoire par Delerm ; le répertoire de Jacques Higelin est recréé par Jeanne Cherhal ; Mikaël Furnon chante Gainsbourg ; Alexis HK reprend les chansons de Georges Brassens ; Albin de la Simone interprète les morceaux de Nino Ferrer. À propos de ces « combinaisons », il est également intéressant de mentionner Nouvelle Vague, le projet musical des Français Marc Collin et Olivier Libaux, lancé en 2004. Les deux compositeurs- producteurs veulent accoupler « l’élégance chaloupée de la Bossa Nova74, l’écriture mélancolique de la New Wave et le regard distancié des films75 de la Nouvelle Vague76 ». Selon leurs dires, la mission qu’ils s’assignent consiste à « transposer des standards du répertoire punk/new wave et faire (re)découvrir des « titres plus ou moins obscurs des années 8077 », en proposant une relecture originale, ancrée dans la modernité78 ». Malgré les différentes définitions du terme musical new wave79, le projet réussit à la fois à faire repérer ces morceaux des années 80 et de présenter au public les artistes de la scène française contemporaine, en les déplaçant dans un univers qui n'est pas le leur. Que penser de Camille, qui interprète les morceaux « Too drunk to fuck » du groupe punk américain Dead Kennedys,

69James-Raoul Danièle et Peylet Gérard (dir.), Chanson et intertextualié, Bordeaux, Presses Universitaires de Bordeaux, coll. « Eidôlon », 2011, p. 182. 70James-Raoul Danièle et Peylet Gérard (dir.), Chanson et intertextualié, Bordeaux, Presses Universitaires de Bordeaux, coll. « Eidôlon », 2011, p. 184. 71James-Raoul Danièle et Peylet Gérard (dir.), Chanson et intertextualié, Bordeaux, Presses Universitaires de Bordeaux, coll. « Eidôlon », 2011, p. 185. 72James-Raoul Danièle et Peylet Gérard (dir.), Chanson et intertextualié, Bordeaux, Presses Universitaires de Bordeaux, coll. « Eidôlon », 2011, p. 184. 73http://www.lehall.com/decouvrez-visitez/conferences-chantees-et-feuilletons 74La bossa nova - la notion portugaise pour « nouvelle vague» - est un genre musical qui émerge à la fin des années 50 au Brésil. Il s'agit d'un croisement de la samba et du cool jazz. 75http://fr.wikipedia.org/wiki/Nouvelle_Vague La Nouvelle Vague est un mouvement du cinéma français de la fin des années 50. Il rassemble des réalisateurs qui ont tourné leurs premiers films à la fin de cette période. Les figures emblématiques en sont notamment François Truffaut, Jean-Luc Godard, Claude Chabrol, Éric Rohmer et Jacques Rivette. 76http://www.nouvellesvagues.com/ABOUT_texte.html 77http://www.nouvellesvagues.com/ABOUT 78http://www.nouvellesvagues.com/ABOUT_texte.html 79http://fr.wikipedia.org/wiki/New_wave La nature de la musique new wave est le sujet de nombreuses controverses et confusions. Une définition éventuelle avance une fusion entre plusieurs styles de musiques pop/rock apparus de la fin des années 70 au milieu des années 80, aux sonorités électroniques et punk rock.

44 et « Putain, putain » du groupe rock belge TC Matic, ou d'Olivia Ruiz, interprétant le titre « Mala vida » du groupe français Mano Negra ? Sans compter les compilations et les Limited Editions, le projet a donné lieu à quatre albums jusqu'en 2011.

2.4. La génération 2000 et l'ère numérique

2.4.1. Introduction

Le XXIe siècle est une époque charnière, caractérisée par la dématérialisation de la musique et sa distribution via Internet. Dans le même temps, des réseaux d'échanges de fichiers musicaux entre internautes se développent. On perçoit l'introduction d'un nouveau vocabulaire (souvent en anglais) : on pratique des téléchargements en ligne80, on applique des techniques de streaming81, simulcasting82, webcasting83 et podcasting84. Bref, un nouveau mode de consommation musicale s'installe. Or quelle peut être la place de l'artiste de la nouvelle chanson française, l'artiste de la génération 2000, à partir de ces constations ?

2.4.2. La politique des quotas85 à la radio

En France, à partir du premier janvier 1996 et à la suite de la loi du 1er février 1994, dite « loi Carignon », les radios ont l'obligation de diffuser dans leurs programmes musicaux, à des heures d'écoute « significatives », au minimum 40 % de chansons originales d'expression française, dont 20 % de nouveau talents. Le respect de ces quotas est contrôlé par le Conseil Supérieur de l'Audiovisuel de la République française (CSA). En Belgique, le décret coordonné du 26 mars 2009 sur les services de médias audiovisuels de la Communauté française, impose aux radios francophones privées l'obligation de diffuser, selon l'article 54, « annuellement au

80Le téléchargement en ligne (payant ou gratuit) : - l'échange de données numériques entre un utilisateur/client et un serveur. Il s'agit généralement de stockage sur le disque dur de fichiers (images, sons, etc.) chargés sur Internet. Par exemple : iTunes Music Store, propriétaire du constructeur informatique Apple et Spotify. - l'échange de données numériques entre un utilisateur/client et un autre client. On parle du réseau « peer to peer », en abrégé, P2P, ou « pair à pair » ou encore « «égal à égal », où chaque client joue également le rôle d'un serveur, sans passer par un serveur central. Par exemple : Napster (avant 2004) et Gnutella. 81Le streaming ou la lecture en continue désigne la technologie permettant l'écoute d'un titre ou d'une webradio en temps réel, sans pour autant stocker sur le disque dur les fichiers musicaux. 82https://fr.wikipedia.org/wiki/Simulcast La technologie de simulcasting (simultaneous broadcasting en anglais) désigne la diffusion simultanée d'un même contenu sur les ondes hertziennes et par Internet (deux médias) ou sur une onde hertzienne simultanément en numérique et en analogique (un seul média). 83Le webcasting renvoie à la diffusion en direct sur le Web. 84Le podcasting renvoie à la récupération automatique et en continu des contenus mis en ligne par des radios et autres médias (des blogs par exemple), afin de permettre à l'utilisateur d'écouter le podcast où et quand il le souhaite, pour autant disposer d'une connexion Internet ; la mise à jour du contenu qu'on a enregistré via la technologie de podcasting se fait automatiquement (si le podcast a été téléchargé sur l'ordinateur) ou par synchronisation (si le podcast se trouve par exemple sur un baladeur). 85 www.csa.be/a votre service/FAQ Un quota est un pourcentage, contingent déterminé, imposé ou autorisé. Dans le domaine de l’audiovisuel, ce terme recouvre un objectif de protection de la diversité culturelle et de promotion des œuvres audiovisuelles de la part du pays imposant ce quota.

45 moins 30 % d'œuvres musicales de langue française et au moins 4,5 % d'œuvres musicales émanent de compositeurs, d'artistes interprètes ou de producteurs indépendants dont le domicile, le siège d'exploitation ou le siège sociale est situé en région de langue française ou en région bilingue de Bruxelles-Capitale ». Ces deux obligations ne sont pas liées entre elles. En vertu du contrat de gestion de la RTBF (la Radio-Télévision belge de la Communauté française de Belgique), les radios qui en dépendant doivent diffuser au moins 40 % d'œuvres musicales en langue française en général et 30 % d'œuvres musicales de langue française sur chaque chaîne. Le Conseil Supérieur de l'Audiovisuel de la Fédération Wallonie-Bruxelles de Belgique (CSA) veille à l'application de la réglementation. En Suisse, à l'heure actuelle, il n'y a pas de quota musical, mais le débat est ouvert à la suite d’une motion déposée au Conseil fédéral en date du 27 septembre 2013 par Luc Barthassat, un membre du Parti démocrate- chrétien, pour modifier la Loi fédérale sur la radio et la télévision (LRTV) dans ce sens86. Au Canada, le Conseil de la radiodiffusion et des télécommunications canadiennes (CRTC) prescrit87 (et veille à son application), en vertu de la Loi sur la radiodiffusion88, en général, que les stations de radio francophones et anglophones doivent s’assurer qu’au moins 35 % de la musique populaire diffusée soit du contenu d’origine canadienne89. Les stations commerciales doivent également s’assurer que 35 % de la musique populaire qu’elles diffusent entre 6h et 18h, du lundi au vendredi, présente du contenu canadien. Dans le cas de la radio par satellite, la logique du contenu canadien est appliquée de façon globale à l’ensemble du forfait d’abonnement de diffusion. Les diffuseurs de radio par satellite autorisés doivent offrir un nombre minimal de canaux de production canadienne comprenant au moins 85 % de contenu canadien sur ces services. Plus spécifiquement, les stations de radio francophones doivent consacrer 65 % de l’ensemble de la musique populaire diffusée à des sélections francophones. Les stations commerciales doivent également s’assurer que les sélections francophones comptent pour au moins 55 % de la musique populaire qu’elles diffusent entre 6h et 18h, du lundi au vendredi. Les quotas servent à protéger, promouvoir et développer les artistes francophones ainsi qu'à diffuser et propager la culture francophone. Toutefois, il faut constater que la réglementation relative aux quotas n'atteint pas toujours l'objectif visé. La loi française, par exemple, est devenue obsolète, n'étant pas adaptée aux nouvelles concurrences (par exemple l'émergence des webradios ou des logiciels offrant gratuitement de la musique). À cet effet, Emmanuel Rials, directeur général de la radio française Oui FM, a lancé un appel au CSA pour assouplir les quotas :

86http://www.parlament.ch/f/suche/pages/geschaefte.aspx?gesch_id=20133963 87Toutes les informations se trouvent sur le site web du Conseil de la radiodiffusion et des télécommunications canadiennes (CRTC) : http://www.crtc.gc.ca/fra/publications/reports/rp120309c.htm et sur le site web http://pierretrudel.chairelrwilson.ca/cours/drt3805/CRTCtrudel10-01.pdf 88Il s'agit de la Loi concernant la radiodiffusion et modifiant certaines lois en conséquence et concernant la radiocommunication du 1er février 1991. 89http://www.crtc.gc.ca/fra/info_sht/r1.htm Le Règlement sur la radio prévoit quatre éléments qui servent à établir qu'une pièce musicale est canadienne : la musique, l'artiste interprète, la production et les paroles (le système MAPL).

46 Aujourd'hui, la radio n'est plus le seul mode de découverte et d'accès à la musique car de nombreux nouveaux supports plébiscités par les auditeurs sont apparus : YouTube, Dailymotion, Deezer, Spotify, Rdio, iTunes, sans compter les sites internet des artistes eux- mêmes. Selon un sondage présenté par la Sacem à l'occasion du Midem90 de Cannes 2014, 2 Français sur 3 écoutent de la musique sur Internet, dont 86 % sur YouTube et seulement 49 % sur les sites des radios. Le législateur ne peut ignorer que ces nouveaux acteurs du monde digital sont exemptés de toute contrainte ; ils ne sont pas tenus de respecter des quotas91. À ce problème s'ajoute le fait que l'organe de contrôle ne dispose pas toujours de tous les moyens nécessaires (financiers et humains) pour suivre la programmation de toutes les radios. Nonobstant ces difficultés et la publication en 2014 d'une recommandation favorable à une modernisation des quotas par le CSA français92, les maisons de disques, les auteurs et les compositeurs regroupés au sein de la Sacem, ainsi que les artistes par la voix de leur société civile, l'Adami93, se prononcent avec vigueur contre les intentions du CSA ; selon eux, les quotas radiophoniques ont beaucoup aidé au maintien de la production francophone94. C'est aussi dans cet esprit que Jean-Noël Tronc, directeur-général de la Sacem, a encouragé en 2013, dans le cadre des négociations entamées pour obtenir un accord de libre-échange entre l'Europe et les États-Unis95, le maintien des quotas, en avançant que ces quotas ont sauvé la chanson française ; raison pour laquelle il préconise l'exclusion de l'industrie culturelle, qui doit sauvegarder la diversité culturelle de chaque pays membre de l'Union Européenne, de cet accord96. L'ancienne ministre de la Culture et de la Communication française, Aurélie Filippetti, est claire en ouvrant le Midem du 2 février 2014 : « Je défendrai avec vigueur les quotas radios97. » La balle est maintenant dans le camp de son successeur, Fleur Pellerin. En Belgique, le CSA vient de publier douze propositions98 à la suite d’une consultation publique sur la diffusion et la promotion de la musique en Fédération Wallonie-Bruxelles et de langue française en radio (quotas), menée entre le 18 décembre 2014 et le 16 mars 2015 dans la perspective de la prolongation du contrat de gestion de la RTBF, qui aura lieu en 2017. Lors de la consultation, le CSA a souligné, sur son site web, l'importance des quotas – et cela contrairement à l'intention du CSA français :

90Midem est l'abréviation de Marché International du Disque et de l'Edition Musicale ; ce Marché s'organise annuellement à Cannes en France. 91http://www.lemonde.fr/idees/article/2014/02/17/il-est-urgent-de-reformer-la-loi-sur-les-quotas- radio_4367972_3232.html Article intitulé « Il est urgent de réformer la loi sur les quotas radio » du 17 février 2014. 92Le rapport, intitulé « L'exposition des musiques actuelles par les radios musicales privées – état des lieux et perspectives », date du 7 janvier 2014 et est à consulter sur http://www.csa.fr/Etudes-et- publications/Les-etudes-thematiques-et-les-etudes-d-impact/Les-etudes-du-CSA/L-exposition-des- musiques-actuelles-par-les-radios-musicales-privees-Etat-des-lieux-et-perspectives. 93L’Adami est une Société civile pour l’Administration des Droits des Artistes et Musiciens Interprètes en France. 94http://www.telerama.fr/radio/radio-vers-la-fin-des-quotas-de-chanson-francaise,107522.php 95http://ec.europa.eu/trade/policy/in-focus/ttip/about-ttip/process/index_fr.htm#_state-of-play Il s'agit de l'accord ayant comme titre Transatlantic Trade and Investment Partnership, en abrégé TTIP, envisageant d'éliminer les restrictions qui ralentissent les échanges entre l'UE et les Etats-Unis. L'étape des négociations, qui ont débuté en juin 2013, est toujours en cours. 96http://www.arte.tv/fr/les-quotas-ont-sauve-la-chanson-francaise/7532172,CmC=7549478.html ARTE journal a publié l'interview qui a eu lieu le 13 juin 2013. 97http://www.lagam.org/ 98Article intitulé « Recommandation du Collège d’autorisation et de contrôle relative à la diffusion et à la promotion de la musique FWB et de la langue française en radio (quotas musicaux) » du 2 juillet 2015.

47 La promotion de la musique chantée en français et de la création musicale de Wallonie et Bruxelles sont au centre des politiques publiques menées en Fédération Wallonie-Bruxelles dans les radios tant publiques que privées. Cette politique se traduit par des mesures favorisant la diversité externe, à travers une recherche d’équilibre entre des profils musicaux à rencontrer, et la diversité interne, par l’application de quotas de diffusion aux programmations musicales : quotas de musique chantée en français et quotas de musique de création et de production de Wallonie-Bruxelles. C’est dans le même esprit que le CSA vient d’élaborer une recommandation, basée sur lesdites douze propositions. Au Canada, les choses bougent également. Face à l'évolution numérique ultrarapide, le CRTC a décidé, en date du 12 mars 2015, d'abolir le quota sur le contenu canadien à la télévision pendant la journée, avant 18h99, ce quota étant fixé à 55 %. La ministre québécoise de la Culture et des Communications et ministre responsable de la Protection et de la Promotion de la langue française, Hélène David, a déjà exprimé son désaccord :

On manifeste notre inquiétude, car cette décision fait en sorte qu'en diminuant les quotas d'émissions, on dit que ça va nuire à la création et au milieu des artisans. Ça nuira aussi à l'accessibilité des Québécois à la diversité francophone télévisuelle100. Jean-Pierre Blais, le président du CRTC se défend en soulignant l'importance de la qualité du contenu, qu’il juge préférable à la solution consistant à cibler la maintenance et le contrôle de la réglementation au niveau des heures et des différents types de médias :

En cette ère d'abondance, où les gens peuvent choisir parmi une multitude d'émissions sur autant de plateformes, les quotas sont l'équivalent de vouloir résoudre la quadrature du cercle. La réalité de ce nouvel âge est que la qualité n'a jamais été aussi importante101. Autrement dit, le CRTC veut, au détriment de la protection par les quotas, privilégier une approche réglementaire basée sur les dépenses (les sommes consacrées à la programmation canadienne) plutôt que sur le nombre d'heures consacrées à la diffusion de la programmation canadienne102.

2.4.3. La présence authentique

La chanson ne se compose pas seulement d'un texte et d'une mélodie. S'y ajoutent le rythme, l'orchestration, la voix de l'interprète, l'interaction entre ce dernier et le public, etc. « Tous ces éléments s'imbriquent, se mêlent, constituent comme une tresse sémantique, des mèches qui se recoupent, s'entrecroisent pour construire le sens103 », voici ce qu'en juge Calvet. Ainsi, l'existence d'une chanson connaît systématiquement trois phases, à savoir sa création, son

99http://www.mcc.gouv.qc.ca/index.php?id=2328&no_cache=1&tx_ttnews%5Btt_news%5D=7116&tx_tt news%5BbackPid%5D=2&cHash=4d1ff69cdab156baf747c9429c3bddbc Communiqué de la salle de presse du Ministère de la Culture et des Communications du Québec du 15 mars 2015. 100http://ici.radio-canada.ca/nouvelles/economie/2015/03/15/001-crtc-quotas-contenu-canadien- television-reaction-quebec.shtml Article intitulé « Quotas d'émissions canadiennes : la décision du CRTC inquiète Québec » du 15 mars 2015 101http://ici.radio-canada.ca/nouvelles/societe/2015/03/12/003-blais-crtc-contenu.shtml Article intitulé « Le CRTC abolit les quotas sur le contenu canadien à la télévision avant 18 h », du 12 mars 2015. 102http://www.mcc.gouv.qc.ca/index.php?id=2328&no_cache=1&tx_ttnews%5Btt_news%5D=7116&tx_tt news%5BbackPid%5D=2&cHash=4d1ff69cdab156baf747c9429c3bddbc Communiqué de la salle de presse du Ministère de la Culture et des Communications du Québec du 15 mars 2015. 103Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 254.

48 interprétation et sa réception. Déjà en 1998, dans un séminaire interdisciplinaire sur la chanson, Marcadet avançait que « les chansons sont faites pour être chantées et perçues104 ». Il parle ainsi de « vision trinitaire105 » des chansons, liant trois éléments nécessaires, à savoir le texte, la musique et la performance. Il y ajoute, comme le répète Calvet, la notion de « sens », le noyau dur des chansons. Le sens s'impose au moment de la performance, c'est-à- dire au moment de l'énonciation, étant donné l'« imprévisible conjonction entre sens énoncé, sens performé et sens perçu106 ». Il s'agit d’un phénomène propre à l'interprétation et, plus spécifiquement, à l'interprétation au niveau de la réception. En effet, le verbe interpréter signifie, au niveau de la chanson chantée, « jouer une œuvre », mais également « donner un sens », au niveau de l'auditeur. Calvet résume : « L'interprétation d'une chanson est donc la façon dont quelqu'un la chante, mais aussi la façon dont elle est reçue107. » Un danger d’interprétation intervient au niveau de l’énoncé, relativement à la place occupée par l’interprète : « On n'est jamais certain de dire ce qu'on a voulu ou cru dire, pas plus qu'on ne peut être certain d'entendre ce que l'autre a voulu ou cru dire108 », affirme Calvet. Ce qui est donc le plus important pour n'importe quel artiste, c'est de donner du sens à son répertoire musical lors de la performance - ce qui s'avère d'ailleurs une nécessité économique compte tenu de l'évolution numérique à laquelle la chanson n'échappe pas. Économiste et ancien conseiller de François Mitterand, Jacques Attali, soulignait, déjà en 1977, le caractère unique de la musique :

La musique n'obéit pas aux lois de l'économie classique : on peut la donner sans la perdre, son usage ne la dégrade pas ; on ne perd rien à la partager ; personne n'a intérêt à être le seul à l'entendre ; sa valeur ne dépend pas du temps passé à la produire109. Au Midem, en 2007, il répète et défend l'idée de la gratuité de la musique et ajoute :

Un contenu gratuit ne veut pas dire qu'il n'y a pas de modèle économique : les revenus viendront des concerts, de la publicité, de l'équipement. Selon le Trésor de la langue française110, le mot « authentique » renvoie à ce qui est « véritable, qui ne peut être controversé, contesté », à des choses « dont l'origine et la nature sont bien établies » et, quant aux personnes, à « qui, au-delà des apparences, se manifeste l'être le plus vrai, le plus profond, qui reflète la personnalité profonde d'un individu ». Or la génération musicale 2000 affiche le label de l’authenticité. Il suffit de visiter le site web YouTube, de regarder et d’écouter les œuvres musicales – en live - des artistes présentés dans le dernier chapitre du présent mémoire pour s'en assurer. Il faut toutefois faire attention : il ne s'agit pas d'œuvres enregistrées en studio, nous ne parlons donc pas du

104Marcadet Christian (dir.), Séminaire interdisciplinaire chanson 1998-1999, Paris, Université de Paris- Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 2000, p. 8. 105Marcadet Christian (dir.), Séminaire interdisciplinaire chanson 1998-1999, Paris, Université de Paris- Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 2000, p. 8. 106Marcadet Christian (dir.), Séminaire interdisciplinaire chanson 1998-1999, Paris, Université de Paris- Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 2000, p. 28. 107Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 255. 108Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013, p. 273. 109Fondation Internet Nouvelle Génération, « Débat public : Musique et numérique : créer de la valeur par l'innovation. La synthèse », Paris, avril 2006 – mars 2007, p. 33. 110http://www.cnrtl.fr/definition/authentique

49 support physique (un disque) ou numérique (un fichier musical) d'une chanson car le disque et le fichier imposent, selon Roland Barthes, « une performance parfaite (sans faille, sans hasard) à laquelle il n'y a rien à redire, mais qui n'exalte pas, n'emporte pas111 ». C'est la présence corporelle respirant de l'authenticité, qui donne du sens à l'événement musical. C'est ici que prend sens le titre de « nouvelle scène française » permettant de mieux comprendre le remarquable essor de la chanson française. En effet, la plupart des artistes de la nouvelle chanson française, souvent des ACI, que ce soit en France, au Québec, en Suisse ou en Belgique, ont été découverts « par le public sur le terrain, souvent en région112 ». Ces artistes ont construit et acquis leur popularité « après un assez long passage sur des scènes de province, sans le support des médias113 ». Ils ont pris le temps de tracer un parcours musical original et ont fait preuve de maturité artistique. Le contraste entre ces artistes et les artistes « préfabriqués » des « télécrochets » comme « The Voice France114 » ou « La Nouvelle Star115 » saute aux yeux116. Il est assez intéressant de constater que sur un forum de discussion sur le site internet Livenet.fr, un internaute, nommé « Pooch », a posté, déjà en 2004, un remarque similaire sous le titre « Non aux artistes préfabriqués » :

Bonjour, Je porte un grand intérêt à la scène alternative Française, notamment les groupes ci-après (lien [qui n’est plus en cours]) . Cette liste n'est pas exhaustive et est donnée à titre d'exemple . Leur seule vitrine est « Le Live » à travers les festivals et les tournées. Ceux-ci rassemblent de plus en plus de monde. A ma grande déception, vous ne vous faites pas (ou si peu) le relais de cette scène pourtant très riche. Je vous contacte afin de montrer que nous sommes nombreux à nous intéresser à celle-ci et pour vous signifier que vous êtes en décalage par rapport à l'actualité scénique française. Ces groupes ont du talent et méritent d'être écoutés et vus, ne serait-ce qu'au nom de la diversité de la culture musicale et par respect pour les personnes qui les suivent. La musique ne s'arrête pas à un « single » ou à des « artistes formatés ». L'éclectisme musical est nécessaire. Il nourrit notre appétit de culture. Ces groupes ont déjà séduit leur public, à vous de rattraper votre retard et de séduire un nouvel auditoire déjà conquis, à vous de faire connaître ces groupes aux auditeurs/lecteurs, de leur ouvrir les oreilles et de leur montrer la réalité de cette nouvelle scène française. Vous avez sans doute tendance à oublier que des artistes comme Zebda, Louise Attaque, Noir Désir ou Manu Chao ont eu l'accès à votre média grâce à leur persévérance et à leurs succès sur scène et non pas le contraire. Nous ne faisons la promotion d'aucun groupe en particulier. A bon entendeur117.

111Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 23. 112July Joël, Esthétique de la chanson française contemporaine, Paris, L'Harmattan, coll. « Univers Musical », 2007, p. 12. 113July Joël, Esthétique de la chanson française contemporaine, Paris, L'Harmattan, coll. « Univers Musical », 2007, p. 13. 114https://fr.wikipedia.org/wiki/The_Voice,_la_plus_belle_voix « The Voice: la plus belle voix » est désormais l'émission phare de la chaîne française TF1 : chaque année, chaque « saison », un jury composé de quatre artistes « établis » choisit la plus belle voix de la France après une série de battles. L'émission se base sur le format néerlandais de John de Mol, « The Voice ». 115« La Nouvelle Star » est une émission de téléréalité musicale de la chaîne française M6 jusqu'en 2012 et de la chaîne française D8 à partir de 2012. L'émission se base sur le format britannique de « Pop Idol ». 116Pourtant, la grande perdante du concours de téléréalité « Star Academy 2001 » de la chaîne TF1, Olivia Ruiz, lance sa carrière d'artiste de la nouvelle génération gràce à ce concours. 117http://www.comlive.net/Non-aux-artistes-prefabriques,42611.htm Article du 11 octobre 2004 – destinataire inconnu.

50 Dans sa contribution au livre Chanson et performance, Adeline Cordier explique la réussite de la nouvelle génération malgré son absence dans les médias :

En refusant de jouer le jeu de la célébrité et d'exposer leur vie privée dans les médias, les ACI ne freinent par leur carrière : leur inadaptation au « star-system » devient au contraire un symbole de leur authenticité118. Elle voit un parallèle entre l'auteur de chanson de la génération 2000 et celui des années 50119, la période de la vague yéyé. Par rapport aux artistes yéyé, « les ACI écrivent des chansons qui ne sont pas dansantes, et, contrairement aux concerts de rock, leurs spectacles sont souvent ostensiblement simples et dénudés120 ». À l'inadaptation artistique, elle ajoute l'inadaptation physique de l'ACI121 :

A travers son naturel, sa maladresse et son physique peu soigné, il évoque à la fois un art authentique, sincère et nonchalamment intellectuel, et un art qui défend la culture française contre la culture envahissante de la mondialisation122. Pourtant, elle constate une évolution :

Or, si cette inadaptation physique pouvait sembler naturelle dans les années 1950 voire 1960, elle devient de moins en moins spontanée à mesure que les lois des industries musicales et médiatiques deviennent la norme pour tout artiste qui réussit. L'inadaptation physique de l'ACI évolue donc, mais elle reste présente année après année et conserve sa valeur identitaire. Et elle conclut : « En effet, plusieurs décennies plus tard, la tendance typique de ce que les médias ont nommé “la nouvelle chanson française″ est à l'inadaptation feinte123. » Cela n'empêche pas que « ces critères d'inadaptation du chanteur mis en place dans les années 50124 », « sont devenus des caractéristiques essentielles de l'ACI moderne125 ».

118Cordier Adeline, « Le corps inadapté de l’auteur-compositeur-interprète », Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 51. 119Pensons aux artistes emblématiques que sont Brassens, Brel, Barbara, Aznavour et Ferré. 120Cordier Adeline, « Le corps inadapté de l’auteur-compositeur-interprète », Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 54. 121Sans pour autant mettre tous les artistes dans le même panier, nous pensons spontanément à l'artiste français Philippe Katerine. 122Cordier Adeline, « Le corps inadapté de l’auteur-compositeur-interprète », Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 56. 123Cordier Adeline, « Le corps inadapté de l’auteur-compositeur-interprète », Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 56. 124Cordier Adeline, « Le corps inadapté de l’auteur-compositeur-interprète », Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 57. 125Cordier Adeline, « Le corps inadapté de l’auteur-compositeur-interprète », Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 57.

Chapitre 3 La « nouvelle chanson française » en chair et en os

3.1. Introduction

De quelle manière les nouveaux talents se distinguent-ils ? Et, plus important encore : de quelle manière contribuent-ils au concept de la « nouvelle chanson française » ? Proposer une sélection d'artistes qui représentent le mieux ledit concept nous semble approprié, voire essentiel, étant donné la question de recherche de ce mémoire. Toutefois, avant d’établir cette liste, il faut souligner qu'il ne convient pas de faire une distinction entre l'artiste « ACI » et l'artiste-interprète. Certes, la plupart des artistes de la « nouvelle chanson française » sont des « ACI », ce qui n'empêche pas l'artiste-interprète de donner, lui aussi et de la même manière, vie aux chansons. Ci-dessus, nous avons expliqué que le mot clé est en l’occurrence le sens. Ensuite, donner du sens à une chanson passe par l'authenticité. D'après Cordier, « la voix de l'auteur de la chanson se doit d'être authentique et physique plutôt qu'académique et juste1 ». De plus, l'imperfection du physique du chanteur symbolise, toujours selon Cordier, deux qualités fondamentales de la France « authentique » : sa dimension intellectuelle et sa dimension populaire qui « définissent ensemble le mythe bien français de l'intellectuel du peuple2 ». Cela dit, il n'est pas inutile non plus de souligner que le présent travail ne mentionnera pas les artistes hors du commun, les artistes hors-piste. Pensons à Mathieu Boogaerts, à Gérard Manset, à Arnaud Fleurent-Didier, à Raphaël ou encore, dans un passé plus éloigné, à Jean-Louis Murat. Ce dernier, par exemple, ne passe pas sur les radios et, dans une interview pour l'Institut national de l'Audiovisuel, répondant à une question sur la musique de Brel et de Renaud, il confesse que « ça n'a jamais été [sa] tasse de thé ». En ce qui concerne la chanson française, Murat avance qu'il n'y a pas de renouvellement, que des artistes comme Hallyday, Goldman et Cabrel sont des « dinosaures », des « fonctionnaires auxquels on [n'] échappe pas » parce qu'ils ont une carrière qui dure 50 ans ; à la question de savoir ce qu'il pense sur les quotas de titres francophones à la radio, il répond que, à cause de cela, ces dinosaures passent encore « trois fois plus3 ». Dans le même état d'esprit, Manset ne cesse de répéter qu'il ne monterait jamais sur scène. En ce sens, il a avoué dans une de ses rares interviews dans Le Figaro, en novembre 1998 : « Je me verrais mal face à un public.

1Cordier Adeline, « Le corps inadapté de l’auteur-compositeur-interprète », Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 53. 2Cordier Adeline, « Le corps inadapté de l’auteur-compositeur-interprète », Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 55. 3www.ina.fr Interview réalisée par Thierry Ardisson en date du 8 janvier 2000, intitulée « Jean Louis MURAT à propos de la chanson française ».

53 J'aime beaucoup jouer avec des musiciens mais quand bien même le problème musical et humain de leur choix serait résolu, il faudrait passer à l'acte : le rideau s'ouvre et on se trouve face à une salle. Et je n'aime pas cette salle. Je trouve impudique, ridicule, de chanter face à un public4. » Pourtant, lui aussi, comme Murat, est un artiste très respecté et collabore avec des chanteurs connus comme Alain Bashung, Axelle Red, Dominique A et Julien Clerc. Passons maintenant à l'acte.

3.2. Les artistes français

3.2.1. Philippe Katerine

Commençons par l'artiste qui a su imposer son style décalé dans le monde de la musique. Katerine, Philippe Blanchard de son vrai nom, naît en 1968 à Thouars, grandit à Chantonnay en Vendée au sein d'une famille catholique et reçoit une éducation très classique. En 1992 et en 1994, il enregistre ses deux premiers albums sans pour autant chanter sur ces disques. Ce sont sa sœur et sa compagne de l'époque qui interprètent les chansons. Son troisième album, intitulé Mes mauvaises fréquentations, sort en 1996 et reçoit des critiques excellentes ; Katerine interprète toutes les chansons lui-même et connaît ainsi son premier succès public. C'est grâce à son septième album, intitulé Robots après tout5 – dix albums au total sont sortis à ce jour - que l'artiste polyvalent (il est auteur, compositeur, interprète, acteur, cinéaste et écrivain) se trouve nommé aux Victoires de la musique6 2006 (dans la catégorie « Album révélation de l'année »). Le titre « Louxor j'adore », extrait de cet album, est devenu un vrai tube. C'est « l'histoire loufoque, […], d'un homme qui se rend régulièrement dans une discothèque, le bar du Louxor, où il adore regarder danser les gens ». Or cet homme aime « couper le son », ce qui agace les danseurs...au point de susciter de l’agressivité chez eux. Pour analyser cette chanson il faut parler du terme « canteur », proposé par Hirschi dans le cadre de sa théorie de cantologie. Selon cet auteur, le canteur dans une chanson est « l'équivalent du narrateur dans un roman7 ». « Il convient », toujours selon Hirschi, « de le distinguer du “chanteur″, à savoir l'interprète, qui, lui, prête son corps et sa voix le temps d'une chanson, et endosse un nouveau rôle de canteur au morceau suivant8 ». Parcourons les paroles pour mieux saisir l'ambiance farfelue de cette chanson :

4www.rfimusique.com RFI archive : article écrit par Bertrand Dicale, intitulé « Le mystère Manset » du 18 octobre 1999. 5Ce titre fait référence à Human After All, sorti en 2005, troisième album du duo électro français Daft Punk. 6 fr.wikipedia.org « Les Victoires de la musique sont une cérémonie de remise de prix qui se tient annuellement en France depuis 1985 et au cours de laquelle sont décernés des trophées nommés “Victoires″ à des artistes du monde de la musique produits dans le monde francophone lors de l'année écoulée ». 7Hirschi Stéphane, Chanson. L'art de fixer l'air du temps. De Béranger à Mano Solo, Paris, Les Belles Lettres-Presses universitaires de Valenciennes, coll. « Cantologie », 2008, p. 20 (note en bas de page). 8Hirschi Stéphane, Chanson. L'art de fixer l'air du temps. De Béranger à Mano Solo, Paris, Les Belles Lettres-Presses universitaires de Valenciennes, coll. « Cantologie », 2008, p. 20.

54 J'adoooooooooore regarder danser les gens ah j'y retourne souvent au bar du louxor regarder danser les gens j'adore, j'adore, j'adore, j'adore, j'adore, j'adooooooore les institutrices, puéricultrices, administratrices, dessinatrices, les boulangers, les camionneurs, les policiers, les agriculteurs, les ménagères, les infirmières, les conseillères d'orientation, les chirurgiens, les mécaniciens, les chômeurs j'adoooooooooore regarder danser les gens et de temps en temps je coupe le son et je remets le son et je recoupe le son et je remets le son et je recoupe le son et je remets le son j'adooooooooore les gens arrêtent de danser se demandent qui a coupé et commencent à m'encercler et là je me sens en danger alors je leur dis prenez moi faites de moi n'importe quoi pendez moi la tête en bas comme la dernière fois j'adooooooooore regarder danser les gens ah je trouve ça fascinant au bar du louxor regarder danser les gens j'adore, j'adore, j'adore, j'adore, j'adore, j'adooooooooore et je coupe le son et je remets le son et je recoupe le son et je remets le son j'adooooooooore j'adore, j'adore, j'adore, j'adore et je coupe le son Le vidéoclip délirant présent sur YouTube soutient encore mieux les résultats de l' analyse qui suit. En premier lieu, Katerine a explicitement demandé aux producteurs de l'album, Gonzales et Renaud Letang, de mettre l'auditeur mal à l'aise. À cet égard, Gonzales révèle : « C'est un grand manieur de concepts. […]. Parfois, il nous a demandé [à Letang et moi] que la musique provoque sur l'auditeur un effet de dégoût, de malaise, c'est la première fois qu'on me demandait ça9. » L'ambiguïté de la chanson « Louxor j'adore » devient encore plus intéressante sur scène. Il y a du comique, de la provocation et de l'absurdité dans cette chanson. Ensuite, divers personnages y jouent un rôle : le canteur, le chanteur et les danseurs.

9Témoignage recueilli dans l’émission intitulée “Le cas Katerine de A à Z″, présentée par Laure Narlian sur France 2 en date du 23 avril 2007, repris dans Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 119.

55 Le chanteur chante à la première personne, technique qui provoque une « contamination » entre le chanteur (réel) et le canteur (fictif). « Cette confusion dans les paroles […] se poursuit dans l'usage du corps », remarque Catherine Rudent10. En effet, Katerine – qui n'est pas doté d'un corps athlétique - aime apparaître sur scène les jambes nues, avec une prédilection pour des vêtements moulants, colorés – il adore la couleur rose - et plutôt féminins (un sous-pull rose moulant à col roulé, une culotte courte et des chaussures à talons), sans oublier l'accessoire de prédilection, un boa de plumes. Troisièmement, un rôle important est dévolu à la voix et à l’arrangement musical. Katerine évoque l'agression d'un mauvais DJ par des danseurs qui vont jusqu'à « commenc[er] à [l']encercler11 ».En coupant plusieurs fois le son, il ne provoque pas seulement l'agressivité des danseurs mais il demande également, de manière masochiste, une punition (« alors je leur dis prenez moi / faites de moi n'importe quoi / pendez moi la tête en bas / comme la dernière fois »). Dans le vidéoclip, à ce moment, il se jette dans la foule. Avant d'évoquer cette anecdote, il se lance dans une énumération tout à fait absurde de métiers, tant féminins que masculins, pour esquisser les différentes catégories de danseurs. Le chanteur crée un personnage de DJ incompétent et s'identifie (ou fait semblant de s'identifier) à celui-ci. Selon Rudent, il construit un personnage « grotesque12 ». Katerine donne davantage de poids à cette incarnation en chantant, à chaque reprise du motif dissyllabique « j'adore » dans le refrain d'une manière irritante et fausse. De plus, la musique de la chanson est interrompue lorsque les paroles mentionnent l'interruption du son par le chanteur/canteur. Au même moment, le chanteur/canteur encourage le public/les danseurs à simuler la colère. « De ce fait », conclut Rudent, « la musique sur laquelle est chanté le texte est présentée comme la musique même dont les paroles racontent l'histoire. La réalité de la prestation et la fiction de l'anecdote sont donc imbriquées au triple point de vue textuel, corporel et musical13 ». De l'art (brut, selon certains) ou du cochon ? « On me dit des fois, effectivement, il est décalé, […], mais je me sens complètement normal, j'ai toujours vécu avec moi, c'est comme ça que je suis », répond Katerine dans une interview postée sur « Culturebox » (France 2) en date du 8 avril 2014 à l'occasion de la sortie de son album Magnum. Laure Narlian, la journaliste responsable de la rubrique Rock-Electro-Rap de « Culturebox », ajoute, de façon subtile, « Comme ça, ça veut dire complexe et contradictoire ». Katerine est-il dès lors un chanteur authentique ? Nous ne le savons pas et ne le saurons jamais.

10Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 110. 11Témoignage recueilli dans l’émission intitulée « Le cas Katerine de A à Z », présentée par Laure Narlian sur France 2 en date du 23 avril 2007, repris dans Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 119. Katerine révèle : « Le Louxor, c'est une boîte à côté de chez moi à Clisson [en Loire-Atlantique]. Et puis, j'ai fait le DJ un soir à Barcelone où l'on m'a proposé de programmer des disques. Ce fut trois heures de cauchemar devant 2000 personnes qui me huaient parce que je faisais des blancs de deux minutes. » 12Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 110. 13Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 111.

56 3.2.2. Camille

À une toute autre échelle, nous retrouvons la même fascination pour le corps et la voix chez Camille, auteure-compositeure-interprète en français (sa langue maternelle) et en anglais14, qui est également danseuse et actrice . À juste titre, le site de RFI Musique la désigne comme une « artiste inclassable » et un « véritable phénomène de la chanson française ». En seulement dix ans de carrière, Camille, qui est née en 1978, est devenue une grande dame de la chanson. Elle a remporté pas moins de sept trophées15, le dernier lors de la cérémonie des Victoires de la Musique en 2013, pour la chanson originale de l'année avec le titre « Allez, allez, allez » de l'album Ilo Veyou. Afin de mettre en lumière les multiples talents de Camille, de son vrai nom Camille Dalmais, observons avec attention non seulement les perles que sont « Allez, allez, allez » et « Tout dit » sur l'album Ilo Veyou, mais également et en premier lieu la chanson « Au port », extraite de l'album Le Fil, sorti en 2005, avec lequel Camille a remporté le trophée décerné à « l'Album révélation de l'année » ainsi que le trophée pour « l'Artiste révélation scène de l'année », lors de la cérémonie des Victoires de la Musique en 2006. Dans son article « Femme-acrobate, femme-automate : Le Fil de Camille et Le Cœur dans la tête d'Ariane Moffatt16 », Noémi Doyon commente judicieusement cet album de la manière suivante : « Le Fil a marqué les scènes françaises, puis québécoises, anglaises et américaines, par sa composition novatrice, fondée sur les jeux de voix ainsi que sur l'utilisation du corps et de la bouche comme principaux instruments de musique. » Le titre « Au port » évoque la déception amoureuse du point de vue d'une jeune fille17 :

Hé ! petite fille ! tu bois de l'eau et tu es saoule là où tu te noies tu as beau avoir pied tu coules au port, au port Hé ! petite folle ! c'est pas la brasse c'est le crawl pour la traversée il t'aurait fallu des épaules du corps, du corps Mais lui c'est différent, il est né sur l'océan, c'est un grand capitaine, un amant monument, tu t'es perdue dedans... Hé ! petite fille ! on est jamais deux à partir y'en a toujours un pour larguer l'autre pour languir au port Hé ! petite cruche ! avec tes pots de confiture

14Sa mère est professeure d'anglais. 15En 2005, le Prix Constantin lui est attribué pour l'album Le Fil. En 2006, elle décroche deux Victoires de la Musique, pour « l'Album révélation de l'année » (Le Fil), pour « l'Artiste révélation scène de l'année ». En 2006, aux Globes de Cristals, elle est sacrée « Meilleure interprète féminine ». En 2009, elle reçoit une Victoire de la Musique, en tant qu’« Artiste interprète féminine de l'année ». En 2012, le Grand prix de la chanson française lui est octroyé par la Sacem. 16Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 199. 17Thème qui fait penser à la chanson « Une enfant », écrite par Charles Aznavour pour Edith Piaf en 1959, maintes fois reprise, entre autres sous le titre « Meisje van zestien », par Boudewijn de Groot, sortie en 1965 et toute suite devenue un tube.

57 tu partiras en sucette mais pas à l'aventure au Nord Mais lui c'est différent, il est né sur le Mont Blanc, c'est un grand alpiniste, un amant monument, tu as perdu sa piste... Hé ! petite nonne ! suis l'Au-delà si tu le trouves le ramène pas au cardinal pour qu'il te l'ouvre encore, encore Hé ! petite larve ! je suis toi-même et je te parle tu es déjà grande alors lève-toi sors de ta cale Au port, au port ton cœur de petite fille est mort. Hé ! petite fille ! à ta droite l'Arc de Triomphe Hé ! petite fille ! à ta gauche il y a dieu qui ronfle Hé ! petite fille ! devant il y a les Pyramides Hé ! petite fille ! derrière l' génie de la Bastille. Regardons sur YouTube le vidéoclip de cette chanson interprétée en 2006 lors de l'émission Later with Jools Holland18. Les pieds nus sur scène, portant une robe à la fois simple et gracieuse, Camille, cent pour cent naturelle, utilise tout son corps pour interpréter une chanson et crée ainsi une mise en scène tout à fait originale. Remarquons que, avant de commencer, Camile dessine, avec ces mains en l'air, un fil. Elle répète l'image du fil, cette fois- ci, en dessinant, avec un crayon, une ligne, un fil, sur la joue. En faisant cela, elle se réfère au « fil », le fil conducteur, image centrale de l’album, destinée à évoquer le personnage d'une jeune fille en quête d'une vie équilibrée. Elle se laisse assister par l'artiste human beat box Sly the Mic Buddah du groupe Saïan Supa Crew pour obtenir un son brut et unique, en se laissant frapper par les mains de ce dernier sur la cage thoracique pendant qu'elle chante le mot clé de la chanson, « port », suivi par les mots qui riment avec ce dernier mot, « encore » et « Nord ». Par ce biais, Camille fait de son corps une « caisse de résonnance » et crée des « sonorités organiques19 ». De surcroît, elle fait claquer sa langue et utilise ses mains comme des castagnettes. En définitive, tout son corps devient un instrument. Sa voix devient également objet d’expérimentation. La hauteur tonale de la voix est en effet fixée par l'histoire de la chanson : chaque couplet sert à sermonner, d'une voix ferme et colérique, « la petite fille », « la petite folle » puis « la petite cruche ». À la fin, sa voix s’adoucit lorsqu’elle s'adresse à elle-même : « Hé ! petite larve ! je suis toi-même et je te parle / tu es déjà grande alors lève- toi sors de ta cale /Au port, au port / ton cœur de petite fille est mort ». La cantrice devient la chanteuse. Les quatre phrases finales de la chanson sont censées réveiller la petite fille et la faire sortir de sa bulle. La chanteuse devient alors cantatrice et sa voix ne ressemble plus en rien à la voix des couplets précédents.

18https://youtu.be/eGj6IzeB2H4 Camille interprète « Au port » lors de l’émission intitulée Later with Jools Holland. 19Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012, p. 199.

58 Ilo Veyou – jeu paronymique sur I love you – est son cinquième album et sort en 2011. RFI Musique mentionne sur son site que la chanteuse fait « preuve d'une maîtrise vocale impressionnante ». En effet, il s’agit ici d'un album extraordinaire. Les quinze chansons de cet album ont été forgées au cours de la première grossesse de Camille20. Clément Ducol, son compagnon, s'est occupé de l’arrangement des morceaux. Dès lors, dans ce cadre intime, Ilo Veyou met en résonance tous les sentiments que Camille a pu ressentir durant ces neuf mois. Elle déclare au journal Le Parisien :« C’est un disque de joie parce que j’étais joyeuse quand je l’ai fait. C’est un cadeau pour mon enfant. La musique n’est plus le centre de ma vie mais une célébration de cette vie21. » Camille poursuit l'histoire derrière la création de cet album. Elle a souhaité « travailler sur l'épure, sur la voix seule, raconter des émotions ». Et pour y parvenir, il fallait éviter d'enregistrer son disque en studio :

J’ai enregistré de manière complètement acoustique avec les musiciens autour. Je ne mets jamais de casque, je veux entendre le son naturel de la pièce. Presque aucun album n’est réalisé ainsi22. Elle déclare considérer cet album comme un live : il a été enregistré sans métronome, sans casque, avec comme premier objectif celui de capter l’instant, le moment musical : « Je voulais faire des chansons acoustiques, chanter en direct avec des musiciens, faire des a cappella. Presque aucun album n’est réalisé ainsi23. » En effet, l'album Ilo Veyou est d'un genre inédit. Camille tient à préciser : « Ceci n’est pas un concept album24. » Sous l'influence de ces neuf mois de joie, cet album a été réalisé de manière « organique » ; l’articulation des corps rythmiques, des voix acrobatiques et des instruments acoustiques pénètre chaque titre de cet album. Si nous nous penchons sur la chanson intitulée « Allez, allez, allez », nous découvrons une comptine, une chanson onirique, enfantine, comparable à ce qu'on appelle en Grande-Bretagne les nursery rhymes. Considérons la performance sublime de cette chanson lors de son concert à l'Olympia25 : la chanteuse donne l'impression d'être accompagnée par un chœur d'enfants ; le caractère répétitif de la mélodie crée une forme de transe, à chaque fois renforcée par des rimes par paire ; le syntagme qui précède le refrain nous berce par une tonalité vocale plus basse que celles des deux syntagmes antérieurs, s’achevant sur une intonation particulièrement apaisante du phrasé. Les mots semblent vides de sens mais résonnent à la fois forts et calmants.

Allez allez allez à chaque coup de rame prends la force dans la taille et dans les talons

20En novembre 2010, la chanteuse donne naissance à son fils Marius. 21http://www.chartsinfrance.net/Camille/news-76236.html 22http://www.chartsinfrance.net/Camille/news-76236.html 23www.cosmopolitan.fr Article réalisé par Staragora, intitulé « Ilo Veyou, le nouvel album de Camille » (sans date). 24www.rfimusique.com Article du 14 octobre 2011, écrit par Anne-Laure Lemancel, intitulé « Camille ou l'art du dépouillement. Nouvel album Ilo Veyou. » 25https://youtu.be/lg5IeCqv40k Concert qui a été enregistré sur l'album Ilo Lympia, sorti en 2013.

59 allez allez allons à chaque coup de crosse prends l'écorce du colosse et du canasson allez allez allons à chaque coup de pioche prends la force c'est fastoche de ma chanson allez allez allons à chaque coup de cloche prends la crasse le cris des mioches et des carillons allez allez allons à chaque coup de balle prends les confettis du stade et celles des champions allez allez allons à chaque coup de sabre prends la fougue des canailles et des moussaillons allez ! Il nous est impossible de nous abstenir de commenter une dernière perle de cette artiste talentueuse : la chanson « Tout dit », figurant sur le même album que « Allez, allez, allez ». Toujours à la recherche du son le plus pur et du lieu le plus captivant, Camille enregistre cette chanson, dédiée à son âme sœur Hildegarde de Bingen, dans l'abbaye de Noirlac en France, lui insufflant une atmosphère presque spirituelle. À propos du lieu qui sort de l’ordinaire, Camille dit, dans une interview de 2012 effectuée pour le site lavie.fr. : « Quand je me produis dans des chapelles, je vis vraiment une expérience physique particulière. Déjà, ces lieux d’architecture sonore permettent que tout “s’élève″ : les voix, les esprits, les cœurs…On peut chanter a cappella, sans aucune amplification, et pourtant une vibration puissante se diffuse naturellement26. » Il convient de s’imprégner de la virtuosité de sa voix lors de la session acoustique dans l'église Notre-Dame du Finistère, dans le centre de Bruxelles en Belgique, réalisée dans le cadre des visites musicales à Bruxelles par et pour « Bruxelles ma belle27 », un concept développé par des jeunes employés de la RTBF, visant à tourner des vidéoclips musicaux dans des lieux insolites à Bruxelles.

J'ai tout dit J'ai terminé ma phrase J'ai tout dit C'est gravé dans le marbre Et si ma sœur Tu veux que l'on se parle Oh ma sœur Hildegarde Je suis le bruit Des oiseaux dans les arbres

26www.lavie.fr Article écrit par Pascale Senk en date du 5 octobre 2012, intitulé « La chanteuse Camille raconte Hildegarde, son “âme sœur″ ». 27https://youtu.be/jM8V_AcWcio Camille interprète « Tout dit » dans l'église Notre-Dame du Finistère à Bruxelles.

60 J'ai tout dit J'ai fui à la hussarde J'ai tout dit Et les rats m'ont suivie Et si ma sœur Tu as peur pour ma vie Oh ma sœur Hildegarde Je suis le bruit De la pluie dans les arbres J'ai tout dit J'ai rompu le charme J'ai tout dit Maintenant je vous regarde Et si ma sœur Tu veux sécher mes larmes Oh ma sœur Hildegarde Je suis le bruit Du vent dans les arbres Et si ma sœur Tu donnes en joug ton cœur Oh ma sœur prend garde Ne dis pas tout Ou tu mourras d'ennui Tout dit

3.2.3. Grand Corps Malade

Fabien Marsaud, né en 1977 au Blanc-Mesnil en Seine-Saint-Denis en France, n'a pas emprunté le parcours habituel pour devenir un gladiateur du verbe. Passionné par le sport – notamment le basket – et grâce à sa grande taille (1,94m), le jeune Fabien décide de se lancer dans une carrière sportive. Toutefois, à l'âge de 20 ans, Marsaud fait un plongeon dans une piscine dont le niveau de l'eau était trop bas et se retrouve paralysé pendant deux ans28.. Grâce à son courage et à sa persévérance, Marsaud réapprend à marcher, moyennant l’aide d’une béquille et commence à fréquenter des scènes de slam à partir de 2003. Ayant une prédilection pour la langue française depuis l’adolescence, Marsaud devient lui-même slameur et entame une carrière musicale sous le nom de Grand Corps Malade, par référence à son handicap. Fin 2005, ses textes reçoivent le support musical de l'ACI S Petit Nico. Ses débuts dans la musique s'annoncent prometteurs, dès la sortie de son premier album, Midi 20, en 2006 (remportant même le prix de « l'Album révélation de l'année » ainsi que le prix de « l'Artiste révélation scène de l'année » lors des Victoires de la Musique 2007). Pour illustrer son talent, nous nous basons sur la chanson « Roméo kiffe Juliette », extraite de son troisième album, intitulé 3ème temps, sorti en 2010. Sur cet album, Marsaud met sur le tapis des problèmes sociaux et politiques actuels. À titre d'exemple, nous mentionnons un extrait d’« Éducation nationale », chanson dans laquelle il critique le système scolaire. Le refrain suivant le montre :

L’enseignement en France va mal car il rend pas les gens égaux Les plus fragiles tirent l’alarme mais on étouffe leur écho L’école publique va mal car elle a la tête sous l’eau Y a pas d’éducation nationale, y a que des moyens de survies locaux Probablement le meilleur morceau de l’album, « Roméo kiffe Juliette », reprend l'histoire

28fr.wikipedia.org

61 tragique de l'amour impossible entre un jeune homme et une jeune fille, issus de deux familles rivales , une rivalité qui est représentée, en l'occurrence, par l’opposition des cultures musulmane et juive :

Roméo habite au rez-de-chaussée du bâtiment trois Juliette dans l'immeuble d'en face au dernier étage Ils ont 16 ans tous les deux et chaque jour quand ils se voient Grandit dans leur regard une envie de partage C'est au premier rendez-vous qu'ils franchissent le pas Sous un triste ciel d'automne où il pleut sur leurs corps Ils s'embrassent comme des fous sans peur du vent et du froid Car l'amour a ses saisons que la raison ignore

Refrain : Roméo kiffe Juliette et Juliette kiffe Roméo Et si le ciel n'est pas clément tant pis pour la météo Un amour dans l'orage, celui des dieux, celui des hommes Un amour, du courage et deux enfants hors des normes

Juliette et Roméo se voient souvent en cachette Ce n'est pas qu'autour d'eux les gens pourraient se moquer C'est que le père de Juliette a une kippa sur la tête Et celui de Roméo va tous les jours à la mosquée Alors ils mentent à leurs familles, ils s'organisent comme des pros S'il n'y a pas de lieux pour leur amour, ils se fabriquent un décor Ils s'aiment au cinéma, chez des amis, dans le métro Car l'amour a ses maisons que les darons ignorent

[Refrain]

Le père de Roméo est vénère, il a des soupçons La famille de Juliette est juive, tu ne dois pas t'approcher d'elle Mais Roméo argumente et résiste au coup de pression On s'en fout papa qu'elle soit juive, regarde comme elle est belle Alors l'amour reste clandé dès que son père tourne le dos Il lui fait vivre la grande vie avec les moyens du bord Pour elle c'est sandwich au grec et cheese au McDo Car l'amour a ses liaisons que les biftons ignorent

[Refrain]

Mais les choses se compliquent quand le père de Juliette Tombe sur des messages qu'il n'aurait pas dû lire Un texto sur l'i-phone et un chat Internet La sanction est tombée, elle ne peut plus sortir Roméo galère dans le hall du bâtiment trois Malgré son pote Mercutio, sa joie s'évapore Sa princesse est tout près mais retenue sous son toit Car l'amour a ses prisons que la raison déshonore

[Refrain]

62 Roméo kiffe Juliette et Juliette kiffe Roméo Et si le ciel n'est pas clément tant pis pour la météo Un amour dans un orage réactionnaire et insultant Un amour et deux enfants en avance sur leur temps. Remarquons le contraste entre des termes argotiques comme « kiffer », « les biftons », « vénère » et « les darons » et la dernière phrase de chaque strophe, faisant allusion à une citation de Blaise Pascal extraite des Pensées : « Le cœur a ses raisons que la raison ne connaît point », ce qui donne l'impression que Marsaud veut unir la culture urbaine et la culture intellectuelle. Remarquons également le message positif à la fin de ce poème soutenue par des musiciens, un chœur et deux danseurs - chacun d'une origine différente - dans une superbe chorégraphie29 :

Mais Juliette et Roméo changent l'histoire et se tirent A croire qu'ils s'aiment plus à la vie qu'à la mort Pas de fiole de cyanure, n'en déplaise à Shakespeare Car l'amour a ses horizons que les poisons ignorent Cependant, le conflit israélo-palestinien évoqué en filigrane dans la chanson, qui trouve ses origines au début du XIXe siècle, ne cesse de s'intensifier. Aujourd’hui, peut-être plus que jamais, nous nous trouvons confrontés à des problèmes religieux, trouvant leur apogée dans l'attaque terroriste islamiste contre le journal satirique Charlie Hebdo à Paris en date du 7 janvier 201530. Dans la chanson ci-dessus, Grand Corps Malade rend hommage aux dessinateurs tués dans cet attentat et lance un appel pour continuer le combat de ces hommes et à défendre sans cesse et paisiblement la liberté d'expression :

7 janvier 2015, j’ai pas envie d’aller au lit Je préfère prendre un stylo car ce soir je suis Charlie Nos artisans d’la liberté ont rencontré leur destinée Ce soir j’écris pour eux parce que je sais pas dessiner Soyons 66 millions à avoir la même idée Pour que leurs cartouches d’encre à eux ne soient plus jamais vidées Laissons des traces indélébiles pour que l’avenir puisse savoir Que leur talent et leur courage ne vivent pas que dans nos mémoires Écrivains paroliers dessinateurs graffeurs Musiciens poètes peintres et sculpteurs Célébrités anonymes, professionnels et amateurs Faisons en sorte que cet élan s’affiche plus loin que sur Twitter Des hommes sont morts pour défendre la liberté d’expression Mais leurs idées doivent rayonner et ne subir aucune pression Contre l’obscurantisme avec honneur et insolence A nous de prendre les crayons pour que leur combat ait un sens J’ai mal à l’être humain, comment en est-on arrivé là ? Perdu dans c’vacarme la fraternité chante a capella La barbarie grandit sans aucune trace de dignité en 2015 le monde a perdu toute humanité Je suis Charlie je suis Charlie je suis Charlie Si seulement les mois qui viennent pouvaient me faire mentir Si seulement ce drame abject pouvait nous faire grandir Puissions-nous nous réunir pour croire ensemble à l’embellie Quoi qu’il advienne j’ai un stylo car ce soir je suis Charlie Je suis Charlie je suis Charlie je suis Charlie

29www.youtube.com Vidéoclip officiel intitulé « Grand Corps Malade – Roméo kiffe Juliette ». 30Douze personnes sont assassinées lors de la tuerie par les frères Chérif et Saïd Kouachi.

63 3.2.4. Vincent Delerm

« Entre sociologie et émotion pure, un jeune chanteur décrit à la fois les sentiments et les appartenances culturelles de la France de son époque31 ». Telle est la présentation de Vincent Delerm fournie par Dicale dans son livre Les chansons qui ont tout changé. Selon Dicale, la chanson française doit son renouveau, à l'aube du XXIe siècle, à cet auteur-compositeur- interprète. Delerm naît en 1976 à Evreux, étant le fils unique de Philippe32 et Martine Delerm, tous deux professeurs de français en Normandie. C'est grâce à ses parents et à leur prédilection pour la chanson française que Delerm grandit en écoutant Barbara, Alain Souchon et Françoise Hardy33. Pendant ses études de Lettres modernes - lui aussi veut devenir professeur - il se décide à étudier, en autodidacte, le piano. Quand sort, en 2001, son premier album, Vincent Delerm, l’artiste est à peine connu. Pourtant, son disque connaît un succès inattendu (plus de 400.000 exemplaires vendus) et, en un temps record, il se voit monter sur scène, non plus dans les petites salles parisiennes mais en première partie de Julien Clerc au Zénith de Paris34. L'année suivante, il emporte la Victoire de la musique de « l'Album révélation ». Dicale pense avoir trouvé le secret de son succès : un miroir. Delerm tend un miroir à ses auditeurs. Dicale s'explique : « Vincent Delerm fabrique de l'identification. […] Ses chansons échappent au sublime, elles nient les destinées uniques, elles chassent le mirage aristocratique. Plus que beaucoup de cris lancés au peuple ou de pleurs d'amour devant le public, ses chansons établissent un rapport complice avec l'auditeur, respirent à sa hauteur35. » Ce rapport consiste à chanter les choses de la vie, à chanter l'ordinaire de millions de Français, et notamment l'ordinaire de la moyenne bourgeoisie intellectuelle. La chanson « Tes parents », sur le premier album, esquisse de manière inimitable le quotidien routinier et pesant. Le texte évoque le début d'une histoire d'amour. Elle s'appelle Chloé, apprend-on à la fin de la chanson36, et le narrateur envisage quelles pourraient être ses relations avec ses parents à elle. Il les imagine « professeurs de Lettres », lisant Télérama, friands de voyages et de culture37, qui finalement « sont un tout petit peu chiants ». Pourtant, il espère : « c'est peut-être des gens biens38 ». Le tout est enrobé d'une petite dose d'humour, voire d'autodérision quand le futur beau-père demande au narrateur : « Alors Vincent ! Quand est-ce que vous faites un disque ? ». Pourtant, le « magicien des riens39 » n'aime pas qu'on qualifie son œuvre de minimaliste40. Delerm rectifie: « Je n'aime pas qu'on parle de

31Dicale Bertrand, Les chansons qui ont tout changé, Paris, Fayard, 2011, p. 228. 32Philippe Delerm est l'auteur du recueil de récits intitulé La Première Gorgée de bière et autres plaisirs minuscules (Paris, Gallimard, 1997), qui connaît un immense succès. 33Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 229. 34Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 234. 35Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 235. 36Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 231. 37Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 231. 38Tout en sachant que ses futurs beaux-parents pourraient bien être ses parents à lui : « des professeurs de Lettres ». 39Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 411. 40www.remibertrand.net Notamment, dans un parallèle avec l'œuvre de son père : selon Rémi Bertrand, l’écrivain Philippe Delerm crée « un nouvel art de vivre – et d’écrire – articulé autour du quotidien », raison pour laquelle il écrit le

64 minimalisme...C'est juste la vie qui est comme ça et qui retient des éléments qui n'ont pas forcément l'air d'être les plus importants41. » « Tes parents » est à cet égard très significatif :

Tes parents ce sera peut-être Des professeurs de lettres Branchés sur France Inter Et qui votent pour Les Verts Chez tes parents dans ce cas-là Y aura Télérama Un album sur Colette Et le chauffage à dix-sept

Mais tes parents si ça tombe Aiment bien faire le tour du monde Aller dans les pays chauds Et ramener des diapos Pour Noël si ça se trouve J'aurais un bouquin sur le Louvre Si ça se trouve tes parents Sont un tout petit peu chiants

Je suis prêt à tout accepter Figaro Madame ou Libé Je suis prêt à faire des concessions Manger de la cervelle de mouton Je suis prêt à tout pour que ça passe Caresser leur chien dégueulasse Supporter toute la Traviata Et même regarder Thalassa

Mais tes parents pourquoi pas Font du ski dans le Jura Cinquantaine ils s'éclatent A l'avant du quatre-quatre Si tes parents nous traînaient Faire du golf au Touquet Peut-être que tes parents On les verrait pas souvent

Mais tes parents c'est probable Le samedi jouent au scrabble Ils viennent juste de s'inscrire Dans la chorale de Riquewihr Tes parents au café Commandent un quart Perrier Tes parents c'est peut-être Des gens à la retraite

Je suis prêt à tout accepter Figaro Madame ou Libé Prêt à trahir mes convictions Manger des huîtres au réveillon Je suis prêt à tout pour que ça passe Dire du mal du voisin d'en face Supporter les Opel Vectra

livre Philippe Delerm et le minimalisme positif, édité à Monaco par Éditions du Rocher en 2005. 41Éclimont Christian-Louis, 1000 chansons françaises de 1920 à nos jours, Paris, Flammarion, 2012, p. 914.

65 Et même regarder Thalassa

Et tes parents c'est peut-être des gens biens Qui regardent les soirées spéciales Joe Dassin Et puis qui disent : « Ben non tant pis on fera la vaisselle demain matin » Avec ta mère qui veut toujours qu'on rapporte les restes de la blanquette Quand on rentre le dimanche soir à la Porte Champerret Et puis ton père qui me demande : « Alors Vincent ! Quand est-ce que vous faites un disque ? »

Je suis prêt à tout pour que ça passe Caresser leur chien dégueulasse Ouvrir les boîtes de Canigou Chloé m'a tellement parlé de vous

Chloé m'a tellement parlé de vous

3.2.5. Jeanne Cherhal

Jeanne Cherhal, elle aussi, fait partie de l’écurie des artistes qui représentent « une certaine chanson française renouvelée42 ». Cette auteure, compositrice et interprète, qui est d'ailleurs une très bonne musicienne, à la fois guitariste et pianiste43, naît44 en 1978 à Nantes et est élevée à la campagne par un père plombier et une mère enseignante. Dès l'enfance, elle présente des talents artistiques. À partir de l'âge de quatorze ans, elle écume les petites salles de la région nantaise avec des groupes de rock. Petit à petit, elle se tourne vers la chanson « à texte », avec un répertoire de petites histoires du quotidien, accompagné au seul piano. En 2002, elle se fait connaître du grand public en assurant la première partie du concert de Vincent Delerm. Son deuxième album, en 2004, intitulé Douze fois par an, lui vaut une Victoire de la musique en 2005, celle de « l’Artiste révélation du public de l'année ». Cherhal ne se fait pas seulement remarquer par sa diction impeccable, mais également par son air franc, son écriture à la fois sobre et incisive et « cette volonté constante de faire sourire45 ». La perle musicale suivante est inédite : « Quand on est très amoureux » est une très belle chanson d'amour - décrivant, d’une manière subtile, le comportement au sein d’un couple. Cherhal aime jouer cette chanson en live46 :

Quand on est très amoureux, quand on est très amoureux, C'est plaisant de regarder d'autres couples s'engueuler Quand on est moins amoureux, quand on est moins amoureux, C’est énervant de croiser des couples très amoureux

42Calvet Louis-Jean, Cent ans de chanson française, Paris, Archipoche, 2008, p. 137. 43Cuesta Stan et Verlant Gilles, La discothèque de la chanson française. 2000 albums essentiels d'hier et d'aujourd'hui, Paris, Fetjaine, 2011, p. 259. 44 Toute la biographie de Cherhal est à retrouver sur www.rfimusique.com, site auquel nous nous référons en l’occurrence. 45Cuesta Stan et Verlant Gilles, La discothèque de la chanson française. 2000 albums essentiels d'hier et d'aujourd'hui, Paris, Fetjaine, 2011, p. 259. 46https://youtu.be/ifSDzAg1KRg Cherhal a chanté cette chanson une première fois lors d'une série de concerts à la Cigale (Paris) en 2004- 2005.

Quand on est très amoureux, quand on est très amoureux, On pourrait se contenter de quelques mètres carrés Quand on est moins amoureux, quand on est moins amoureux, C'est bon de se rappeler qu’on peut dormir à côté

Quand on est très amoureux, quand on est très amoureux, Il n'y a que l'être aimé digne d'être regardé Quand on est moins amoureux, quand on est moins amoureux, Il faut rien exagérer, on va pas s'crever les yeux

Quand on est très passionné, quand on est très passionné On s'émeut d'un petit rien, on est bête on est si bien Quand on est moins passionné, quand on est moins passionné Il se peut qu'on se dise « tiens c'est drôle ça m'fait plus marrer »

Quand on est très passionné, quand on est très passionné On vénère son odeur, on respire sa sueur Quand on est moins passionné, quand on est moins passionné On peut parfois prendre peur car le corps a ses horreurs

Quand on est très passionné, quand on est très passionné On adore absolument, on adule entièrement Quand on est moins passionné, quand on est moins passionné On peut penser c'est marrant, ça je l'avais pas remarqué

Mais ceux qui s'aiment restent courtois On dirait même qu'ils ne se lassent pas

Quand on est très amoureux, quand on est très amoureux, On peut tout abandonner pour l'amour de sa moitié Quand on est moins amoureux, quand on est moins amoureux, On préfère y regarder à deux fois c'est plus sérieux

Quand on est très amoureux, quand on est très amoureux, On se mange dans la main même si on n'a jamais faim Quand on est moins amoureux, quand on est moins amoureux, La fringale qui revient nous ramène à nos instincts

Quand on est très amoureux, quand on est très amoureux, C'est plaisant de regarder d'autres couples s'engueuler Quand on est moins amoureux, quand on est moins amoureux, C'est énervant de croiser des couples très amoureux

Et moi qui t'aime avec tout ça On dirait même que je ne me lasse pas Son troisième album, intitulé L'eau, paraît en 2006. La vie avec les petits et les grands problèmes du quotidien ne se trouve plus au premier plan dans les textes. Prenons comme exemple la chanson « Le tissu ». Cherhal décrit la terreur du voile islamique pour la femme, qui se trouve « en fragile équilibre entre la chaîne et le collier ». On peut parler d'une

67 chanson engagée, chantée par une artiste engagée47. Il s'agit, selon Hirschi, d'un « chef- d'œuvre48 » :

Le balancier des hanches La poitrine qui penche Flou souvenir des pleins des creux Les doigts longs les mains blanches Disparus sous les manches Rideau tiré sur les cheveux

La bouche qu'on enterre Qui ne doit que se taire Le monde interdit pour les yeux Sur ce corps qui s'efface J'ai regardé en face L'hypocrisie offerte à Dieu

Refrain : J'ai attendu attendu Et je l'ai aperçue La femme cachée sous le tissu

Elle semblait absente Sous sa toile de tente Sous son camouflage aguerrie Une infime chaînette La retenait secrète Prisonnière de son mari

Dans cet avion énorme Qui survolait les formes Découpées du golfe Persique Cette femme-fantôme Linceul et monochrome Me rendait triste c'est classique

[Refrain]

Depuis Abu Dhabi Elle gardait l'habit Intégral et ne parlait pas Mais surveillait le sol Qui filait sous le vol Comme une route sous les pas

Et soudain elle prit La main de son mari Il s'était passé quelque chose Elle arracha le voile Jeta la longue toile

47Jeanne Cherhal, Jane Birkin et d’autres participent aux manifestations pour les «Sans Papiers » en chantant «Les petits papiers » de Serge Gainsbourg devant le Ministère de l'Immigration à Paris le 4 septembre 2010. Le 18 septembre de la même année, un concert « Rock sans papiers » s'est tenu à Bercy (Paris), pour soutenir les « sans-papiers » et leurs familles. De nombreux artistes célèbres, parmi lesquels se trouve Jeanne Cherhal, y ont participé. 48Hirschi Stéphane, Chanson. L'art de fixer l'air du temps. De Béranger à Mano Solo, Paris, Les Belles Lettres-Presses universitaires de Valenciennes, coll. « Cantologie », 2008, p. 246.

68 Et je vis sa métamorphose

Les cheveux libérés Les genoux desserrés Elle était redevenue femme Nous venions de franchir Les portes de l'empire Et les barrières de sa flamme

Elle embrassa velours Son mari son amour Que j'avais pris pour un geôlier J'ai vu qu'elle était libre En fragile équilibre Entre la chaîne et le collier J'ai vu qu'elle était belle Au nom de toutes celles Qui n'ont pas pu se délier

J'ai attendu attendu Et elle est apparue La femme évadée de son tissu Terminons l'analyse des chansons de Jeanne Cherhal en étudiant un dernier morceau, intitulé « Quand c'est non, c'est non », tiré de son dernier album Histoire de J., sorti en 2014. Engagée dans la lutte contre la banalisation du viol et des abus sexuels, elle interprète cette chanson avec ses acolytes Les Françoises, mentionnées ci-dessus, qui, à cette occasion, se sont reformées pour assurer les chœurs de la chanson49 :

Il était une fois, une fois ou mille Un homme comme toi, un homme tranquille Qui dans un désir violent et soudain Voulut parvenir trop vite à ses fins

Avec la finesse qu'ont parfois les bêtes Face à la princesse il se dit « suis-je bête Entre hauts et bas souvent femme varie Si elle se débat c'est pour mieux dire oui »

Mais quand c'est non c'est non Quand c'est non dommage Range ton crayon ta plume sauvage Quand c'est non c'est non Quand c'est non mon vieux Range ton bâton et place aux adieux

Quand c'est non c'est non Quand c'est non dégage Range ton crayon ta plume sauvage Quand c'est non c'est non Quand c'est non mon vieux Range ton bâton et place aux adieux Mais quand c'est non c'est non Quand c'est non mon vieux

49 https://lachicaoliviaruiz.wordpress.com/2014/03/30/les-francoises-revival/ Le site web personnel d’Olivia Ruiz.

69 Range ton bâton et passe aux aveux

[reprise des deux derniers couplets]

3.3. Les artistes québécois

Au Québec, les artistes qui représentent la nouvelle chanson française, sont nombreux. Comme en France, la nouvelle génération québécoise, notamment la génération 2000, emprunte à toutes les générations qui ont précédé. La chanson québécoise est née de la fusion du folklore50, de la poésie québécoise et de l'influence des auteurs-compositeurs français, notamment Brassens, Brel et Ferré. On connaît, parmi les artistes les plus significatifs pour le patrimoine musical québécois, Félix Leclerc51, Gilles Vigneault52, Jean-Pierre Ferland53, Diane Dufresne54 et Robert Charlebois55. Cependant, l’émergence de la nouvelle génération d’artistes se démarque de ses prédécesseurs par un son qui se veut et se proclame différent. La jeune et talentueuse artiste Salomé Leclerc56, qui fait partie de cette nouvelle vague, s’en explique : « nous sommes tous des auteurs-compositeurs-interprètes, chantons en français mais avec un son plus américain, plus électrique57 ». Afin de faire connaître au public hexagonal ces nouveaux talents – principalement – francophones, et après avoir constaté l'éclatant succès du concert « Le Québec Prend la Bastille58 », Florent Bony, président de Kalima Productions, une association française dédiée à l’accompagnement artistique et professionnel de projets

50http://www.encyclopediecanadienne.ca/fr/article/chanson-au-quebec/ La chanson folklorique demeure le grand ancêtre de la chanson québécoise, jadis appelée la chanson canadienne d'expression française. 51www.fr.wikipedia.org Félix Leclerc (1914-1988) est un auteur-compositeur-interprète, un poète, un écrivain et un acteur québécois ; en 1950, son talent musical et son amour pour la langue française ont été remarqué par l’imprésario parisien Jacques Canetti ; c’est grâce à lui que la chanson québécoise gagne ses lettres de noblesse. 52www.gillesvigneault.com Gilles Vigneault, né en 1928 à Natashquan, est un poète, un auteur de contes, et un auteur-compositeur- interprète ; il est promu Grand officier de l’Ordre du Québec et reçoit, en 2000, du Mouvement national des Québécois et des Québécoises, la première Médaille d’Or, remise une fois par décennie à une Québécoise et à un Québécois qui auront, par leurs réalisations et leurs engagements, suscité la fierté et la reconnaissance du peuple québécois. 53biographie.radio-canada.ca Jean-Pierre Ferland, né en 1934 à Montréal, est un auteur-compositeur-interprète ; sa carrière musicale impressionnante lui a valu plusieurs prix prestigieux, et, en 2007, il a été intronisé au Panthéon des auteurs et compositeurs canadiens. 54Diane Dufresne, né en 1944 à Montréal, est une chanteuse, une comédienne et une peintre ; elle a été récompensé plusieurs fois , entre autres en 2006, par le Prix Félix (en l’honneur de Félix Leclerc) Hommage pour l’ensemble de son œuvre. Elle est reconnue pour son style vestimentaire excentrique. 55Robert Charlebois, né en 1944 à Montréal, est un auteur-compositeur-interprète, un musicien et un acteur. Sur son site personnel (www.robertcharlebois.com) , nous lisons : « Comme d’autres géants de la chanson québécoise avant lui, tels Leclerc et Vigneault, Robert Charlebois aura marqué son époque et exercé une influence profonde sur de nombreux auteurs-compositeurs et interprètes. ». Il a reçu plusieurs prix et distinctions, entre autres le Prix Félix Hommage pour l’ensemble de son œuvre, en 1993. 56www.mcc.gouv.qc.ca En date du 4 mai 2015, elle remporte le Prix Rapsat-Lelièvre 2015 pour son deuxième album 27 fois l'aurore . 57obsession.nouvelobs.com Dans Le Cahier de tendances de l’Obs, l’article intitulé « Ces Québécois bientôt dans vos oreilles. Vous êtes fans de Céline Dion, Garou ou Linda Lemay ? Eux non plus. », écrit par Boris Proulx en date du 7 mai 2013. 58Organisé par la Délégation Générale du Québec à Paris lors de la Fête de la Musique 2011.

70 musicaux59, s’est lancé dans le projet d’organiser le premier festival francophone des « Musiques Actuelles Québécoises » à Paris, intitulé « Aurores Montréal ». La première édition a eu lieu en mai 2013. La programmation, qui se déclare riche et variée60, unit à la fois des artistes québécois et des artistes francophones dans un souci de promouvoir l’« expression francophone61 » par des projets à la musicalité originale et inattendue62. Force est de constater qu'il doit y avoir quelques malentendus des deux côtés de l'Atlantique. Pour les Français, la scène musicale québécoise est, par excellence, représentée par la mégastar Céline Dion et Garou63, qui incarnent la variété. Les Québécois, de leur côté, ne se rendent pas compte de l'existence, en France, d'une génération considérable qui revitalise la « nouvelle chanson française », et cela depuis une quinzaine d'années déjà. À titre d'exemple, Edwige Dhénain, une collègue de Bony, affirme, à la veille de la première édition du festival, lors d'une interview pour le Nouvel Observateur64 : « En France, on a parfois l’impression que nos artistes ont un complexe avec la langue , […] alors que beaucoup d’artistes français décident de chanter en anglais, pour se conformer à un certain style. » De plus, les artistes québécois ne sont pas assez familiers avec les œuvres musicales de leurs compatriotes. Il existe, en effet, incontestablement une jeune génération d’artistes québécois qui parvient à rafraîchir le genre « chanson ». En l'occurrence , Albin de la Simone confirme, lors d'une interview réalisée dans le cadre d'un hommage à Félix Leclerc à l'occasion de la deuxième édition, en 2014, du festival « Aurores Montréal »65, qu'un cliché tenace collait en effet à la chanson québécoise, véhiculé majoritairement par les Français pendant une dizaine d'années, en particulier l'idée de la « grosse voix ». Il ajoute, néanmoins, que l'image de la chanson québécoise a été renouvelée grâce aux artistes émergents comme, par exemple, Cœur de Pirate, Lisa Leblanc et Pierre Lapointe. Ceci posé, les initiatives destinées à faire connaître la chanson québécoise contemporaine et à la sortir des clichés sont louables. D'une part, la France représente un marché très intéressant pour les artistes québécois, dont les plus prospères étouffent dans un marché canadien d’à peine sept millions de locuteurs francophones66. D'autre part, le festival

59Kalimaproductions.org 60Kalimaproductions.org 61Comme décrit par la programmatrice Elodie Mermoz lors d'une interview réalisée pour France 12 à l'occasion de la deuxième édition, en 2014, du festival Aurores Montréal. 62kalimaproductions.org 63www.rfimusique.com Pierre Garand, alias Garou, naît en 1972 à Sherbrooke. Sa percée internationale se produit en 2000, grâce à la maison de disques Sony, qui lui offre un premier album Seul et une tournée internationale par l’intermédiaire de René Angélil, l’époux et l’agent artistique de Céline Dion. Son neuvième album sort en 2014 ; entre-temps, il a été récompensé à maintes fois et ses succès perdurent ; au fil du temps, il réussit à mettre en avant son nouveau style (du rock, du blues et de la soul). 64obsession.nouvelobs.com Dans Le Cahier de tendances de l’Obs, l’article intitulé « Ces Québécois bientôt dans vos oreilles. Vous êtes fans de Céline Dion, Garou ou Linda Lemay ? Eux non plus. », écrit par Boris Proulx en date du 7 mai 2013. 65www.france24.com Vidéoreportage sur France 24, à la soirée Félix Leclerc, organisée par le festival Aurores Montréal, intitulé « France-Québec : un festival musical pour faire la guerre aux clichés », réalisé par Anna-Diandra Louarn en date du 21 mai 2014. 66obsession.nouvelobs.com

71 « Aurores Montréal » construit une passerelle musicale de grande valeur entre les artistes francophones québécois et européens, leur permettant de se créer une identité culturelle partagée. À cet égard, le/la ministre de la Culture et des Communications et le/la ministre responsable de la Protection et de la Promotion de la langue française, ainsi que le/la ministre des Relations internationales et de la Francophonie attribuent chaque année le Prix Rapsat- Lelièvre67 à « une figure montante de la scène québécoise68 », ayant pour but « de faire voyager la chanson francophone et de propulser69 » les artistes québécois70.

3.3.1. Lisa LeBlanc

Les médias français ont accueilli Lisa LeBlanc comme « une des plus fortes personnalités de la chanson francophone71 ». En 2012 et en 2013, elle remporte différents prix québécois72 pour son premier album du même nom, lancé en 2012. Invitée dans l'émission « On n'est pas couché » sur France 2, animée par Laurent Ruquier73, Lisa LeBlanc explique qu'elle s'est autoproclamée « chanteuse folk-trash74 ». Folk pour deux raisons : d'une part, les influences anglo-saxonnes sont indéniables, et, d'autre part, l'utilisation d’instruments de musique traditionnels comme le banjo est caractéristique; trash, parce que dans ses chansons, les mots crus et brutaux sont fréquents. Natacha Polony, chroniqueuse au sein de l'équipe d'« On n'est pas couché », met en exergue les atouts de la chanteuse. Premièrement, elle constate l'importance de la langue ; selon Polony, il s'agit d'une langue vivante et extrêmement poétique qui mélange l'anglais et le français, une langue qui n'a pourtant rien à voir avec du franglais, une langue qui joue sur les tonalités et les sons. Deuxièmement, LeBlanc dispose de la capacité d'utiliser une langue imagée, d’un talent indéniable pour raconter des choses, pour décrire en quelques mots, une scène comique. Enfin, les textes sont très poétiques et chantés d'une voix énergique. Aymeric

Dans Le Cahier de tendances de l’Obs, l’article intitulé « Ces Québécois bientôt dans vos oreilles. Vous êtes fans de Céline Dion, Garou ou Linda Lemay ? Eux non plus. », écrit par Boris Proulx en date du 7 mai 2013. 67fr.wikipedia.org Pierre Rapsat, de son vrai nom Pierre Raepsaet, né en 1948 à Ixelles et mort en 2002 à Verviers , est un auteur-compositeur-interprète belge. Sylvain Lelièvre (1943-2002) est un auteur-compositeur-interprète québécois. En 2002, le Prix Québec/Wallonie-Bruxelles, créé en 1984, est renommé le Prix Rapsat- Lelièvre en hommage à Pierre Rapsat (dont il est le premier récipiendaire en 1984) et Sylvain Lelièvre, deux artistes talentueux décédés à quelques jours d'intervalle. 68www.mcc.gouv.qc.ca 69www.mcc.gouv.qc.ca 70www.mcc.gouv.qc.ca En outre, grâce à une coopération entre le gouvernement du Québec et celui de Wallonie-Bruxelles,le Prix Rapsat-Lelièvre est remis chaque année, en alternance, à un artiste du Québec et à un artiste de Wallonie-Bruxelles et vise à stimuler la production et la diffusion de disques francophones tout en favorisant les échanges entre le Québec et Wallonie-Bruxelles. Il est administré conjointement par le ministère de la Culture et des Communications, le ministère des Relations internationales et de la Francophonie ainsi que Wallonie-Bruxelles International. 71www.tv5monde.com Interview réalisé par Patrick Simonin en date du 1 mai 2013 pour l’émission L'invité. 72www.lisaleblanc.ca Entre autres le Prix Rapsat-Lelièvre en 2013. 73www.france2.fr Ėmission du 14 décembre 2013. 74Lisa LeBlanc veut éviter qu'on qualifie sa musique de musique rock.

72 Caron, chroniqueur aux côtés de Natacha Polony, continue en soulignant le naturel, la simplicité, l'humanité, la sincérité, bref, autant de dons artistiques pour cette star émergente. La chanteuse elle-même utilise une expression imagée pour décrire son empreinte musicale : elle aime mettre ses tripes sur la table. La chanson phare de l'album Lisa LeBlanc s’intitule « Aujourd'hui ma vie c'est d'la marde75 ». Ce morceau – au banjo – possède toutes les caractéristiques du style de Leblanc : la langue vivante, le franc-parler et le français-acadien. Remarquons également la référence humoristique à la chanteuse québécoise la plus connue, Céline Dion :

À matin mon lit simple fait sur de me rappeler que je dors dans un lit simple avec les springs qui m'enfoncent dans le dos comme des connes j'ai pu l'goût qu'on me parle de conte de Disney le prince charmant c't'un cave pis la princesse c't'une grosse salope y'en aura pas de facile.

Refrain : Peut-être que demain ça ira mieux mais aujourd'hui ma vie c'est de la marde Peut-être que demain ça ira mieux mais aujourd'hui ma vie c'est de la marde.

J'avais les genoux mous pi toute c'était la plus belle affaire du monde on aurait pu être l'inspiration d'une toune de Céline Dion mais quand y'a vu l'autre fille qui étais plus chics que moi il l'a ramené chez eux drette devant mes yeux ostie de gang de pas de classe.

[refrain]

j'ferais attention à toi mon petit gars parce que mes chums de filles veulent te casser les jambes j'ferais attention à toi mon petit gars parce que mes chums de filles veulent te casser les jambes j'ai l'air d'une grosse robineuse assie toute seule au bar en bitchant toute la soirée à ceux qu'y'ont le malheur de m'écouter j'l'eu dit peut-être que demain ça ira mieux mais aujourd'hui ma vie c'est de la marde. [refrain] x 4

3.3.2. Pierre Lapointe

Rien ne saurait mieux décrire le répertoire musical de Pierre Lapointe que Le Devoir, quotidien de référence au Québec. Ce journal écrit, à propos de son troisième disque, La Forêt des mal- aimés, sorti en mars 2006 : « C’est Sgt. Pepper’s76 deux ans après Rubber Soul77. C’est

75http://lyricstranslate.com/fr/aujourhui-ma-vie-cest-dla-marde-today-my-life-shit.html Pour une bonne compréhension, une petite « traduction » n'est pas inutile : un « cave pis » est un salopard ; « osti »e est un juron courant au Québec ; « chum » est l’équivalent québécois de petit ami ; « en bitchant » veut dire lancer des reproches à la figure de quelqu'un. 76Sgt. Pepper's Lonely Hearts Club Band est le titre d'un album du groupe britannique The Beatles. Des compositions innovantes sont la signature de ce groupe. 77Rubber Soul est le titre d'un autre album du groupe britannique The Beatles. Cet album marque une transition dans le genre musical du groupe.

73 l’étrange et bel enfant de Thom Yorke78 et Barbara79.80 » Cet auteur-compositeur-interprète naît en 1981 à Alma, au Québec. Il fait des mélodies au piano depuis l'âge de onze ans et entame, en 1999, des études d'Arts plastiques et d'Interprétation théâtrale. Sans pour autant avoir l'idée de devenir chanteur, il se présente à quelques concours et en sort grand gagnant. En effet, en peu de temps, à partir du début des années 2000, Lapointe accumule les prix. Pour La Forêt des mal-aimés, il remporte même trois81 Prix Félix82. Alors, en quoi consiste son empreinte musicale si acclamée ? La réponse est binaire. Lapointe nous présente un concept total, notamment du rock expérimental83 et un spectacle magique. Il crée une forme musicale basée sur la chanson et la musique pop. En plus, pour présenter ses chansons via ses vidéoclips et ses concerts, il crée un univers onirique par le biais des arts graphiques contemporains, en particulier l'art numérique84. En même temps, il aime les scénographies colorées voire provocatrices85. Dans une interview réalisée lors du lancement de son album Punkt en 2013, il dit : « Ce que je fais est postmoderne. Je n’invente rien. Je marie des univers qui normalement ne seraient pas mariés, en essayant d’en faire quelque chose de cohérent86. » En l'occurrence, considérons la chanson « Deux par deux rassemblés » : plutôt que de travailler sur la matière des mots, Lapointe préfère dépeindre une atmosphère imaginaire. Ici, il s'agit de la mélancolie, d’un état de tristesse vague à cause de la vie en solitaire, d’un aspect inhérent à la personne humaine. En utilisant une mélodie up-tempo pour des mots simples et empreints d'une certaine tristesse, il crée un contraste dont il dit, lorsqu’il est interviewé par Pierre Derensy : « L’intérêt d’une œuvre d’art se trouve dans son contraste. Un texte triste sur une mélodie triste cela s’avère souvent être un gros pléonasme. Dire un truc atroce en charmant les gens ça donne du relief au travail et cela garde le spectateur ou l’auditeur réveillé87. » Laissons-nous donc charmer par ce morceau entêtant :

Celui qui était fort hier Ne sera que poussière demain Malgré la grandeur des refrains Et malgré l'arme qu'il a à la main

78Thom Yorke est le chanteur et leader du groupe britannique Radiohead. 79Barbara est une grande dame de la chanson française. 80www.rfimusique.com Reportage du 25 avril 2006 par Guillaume Lévy, intitulé « Pierre Lapointe, chantre du spleen. Superbes mélodies du malheur au Café de la Danse » 81fr.wikipedia.org Et notamment, le Prix Félix « Album populaire de l'année » et le Prix Félix « Auteur-compositeur de l'année » en 2006 ainsi que le Prix Félix « Auteur-compositeur-interprète du spectacle de l'année en 2007 ». 82Les Prix Félix sont des récompenses remises par l'Association québécoise de l'industrie du disque, du spectacle et de la vidéo (ADISQ) aux artistes québécois. Ces Prix sont l'équivalent des Victoires de la Musique en France. 83Aussi appelé du rock d'avant-garde. 84Regardez sur YouTube le vidéoclip de la chanson « Qu'en est-il de la chance? » de l'album La Forêt des mal-aimés, paru en 2006. 85Regardez sur YouTube le vidéoclip de la chanson « Au bar des suicidés » de l'album Sentiments Humains, sorti en 2009. 86http://www.humanite.fr/pierre-lapointe-la-chanson-francophone-tourne-en-rond 87http://www.volubilis.net/interviews/interview_pierre_lapointe_05092006.php

Tout ce qui monte redescend Celui qui tombe se relèvera Si aujourd'hui je pleure dans tes bras Demain je repartirai au combat

Refrain : Non ce n'est sûrement pas de briller Qui nous empêchera de tomber Non, ce n'est sûrement pas de tomber Qui nous empêchera de rêver

Ce qui reste à jamais gravé Dans tous les cœurs disloqués N'est pas objet qui ne pense qu'à briller Mais plutôt tout geste de vérité

Demain nous donnerons nos armes En offrande à Notre-Dame Pour ces quelques pécheurs sans âme En échange des ornements de nos larmes

[refrain]

Même les yeux, le cœur aveuglés Par l'alcool de St Troublé, Par le frère de l'huître scellée Viendra, nous continuerons à marcher

Une fois deux par deux rassemblés Nous partirons le poing levé, Jamais la peur d'être blessés N'empêchera nos cœurs de crier

[refrain x 2]

3.3.3. Ingrid St-Pierre

Ingrid St-Pierre, née en 1985 à Cabano, est une auteure-compositrice-interprète. A l'âge de dix-huit ans, elle écrit sa première chanson. En s'accompagnant au piano, elle chante dans les cafés88 et les bars. En 2011, elle lance son premier album Ma petite mam'zelle de chemin, pour laquelle elle reçoit une nomination aux Prix Félix 2012, dans la catégorie « Révélation de l'année89 ». En 2012 sort son album L'escapade, pour lequel elle est nommée deux fois aux Prix Félix en 2013, pour les catégories « Auteur-compositeur-interprète du spectacle de l'année90 » et « Album de l'année - Adulte contemporain91 ». Les mots et la poésie occupent

88http://www.socanmagazine.ca/en/features/ingrid-st-pierre-le-plus-beau-hasard-de-sa-vie/ Elle commence sa carrière au café Morgane à Trois-Rivières où elle joue au piano chaque weekend pendant cinq ans, en suivant en parallèle des études de baccalauréat en psychologie. 89Elle est battue par Lisa Leblanc à l’occasion de la sortie de son album du même nom. 90Elle est battue par Louis-Jean Cormier à propos de son album Le treizième étage. 91Elle est battue par Céline Dion dans le cadre de la sortie de son album Sans attendre.

75 une place centrale dans ses arrangements. Selon elle, ce qui définit le mieux son style musical, c'est la « chanson à texte » et le fait qu'elle aime « raconter des histoires »et créer des « petites planètes92 ». Début 2015, le Journal de Montréal la classe parmi « les 30 artistes de moins de 30 ans qui ont le plus d’impact93». La chanson « Ficelles », qui appartient à son premier album, est dédiée à sa grand- mère qui est atteinte de la maladie d’Alzheimer. Le morceau touche des milliers de fans et la chanteuse devient, en 2013, la porte-parole de La Fédération québécoise des Sociétés Alzheimer. Prenons le temps d'écouter cette « chanson française » piano-voix sous sa forme pure et de regarder le vidéoclip correspondant sur YouTube :

Les jours et les saisons la couleur de mes yeux les paroles des chansons celles qu'on chantait à deux

Le chemin de ta maison comment on se maquille les yeux la fête de tes enfants mais n'oublie pas mon nom

Tes souvenirs d'avant tu sais je veillerai sur eux je les rattraperai au vent je te raconterai si tu veux Refrain : Je nouerai des ficelles à tes souvenirs qui s'étiolent et le jour où ils s'envoleront moi j'en ferai des cerfs-volants mais oublie pas mon nom

Je t'écrirai que je t'aime partout dans la maison et si tu m'oublies quand même juste en-dessous y'aura mon nom et je serai là pour de bon et je serai là pour de bon

[refrain]

mais oublie pas mon nom [x 4]

92https://youtu.be/JmmFkovvh1U YouTube : entrevue avec Ingrid St-Pierre lors d’une émission en date du 9 novembre 2012, animé par Julien Renaud, intitulé « Art et Technologie des Médias ». 93www.journaldemontreal.com Article intitulé « Les 30 artistes de moins de 30 ans qui ont le plus d’impact » du 23 janvier 2015, écrit par Raphaël Gendron-Martin.

76 3.4. Les artistes suisses

En Suisse, quatre des langues parlées sont des langues officielles, c’est-à-dire l'allemand, l'italien, le français et le romanche94. Selon le recensement de 2012, 22,6 % de la population est francophone, le français étant parlé majoritairement à l'ouest du pays95. Force est de constater que, de nos jours, il y a peu d'artistes qui présentent, de manière explicite, leur œuvre comme appartenant au genre « chanson romande96 ». Certes, l'histoire musicale de la Suisse nous a donné Jean Villard97, dit Gilles, le patriarche de la chanson suisse, puis Michel Bühler98, Le Bel Huber99, et, dans un passé plus proche, Stephan Eicher100.. Pourtant, il nous manque des personnalités qui ont, au fil du temps, marqué clairement ce genre musical. Autrement dit, il n'y a pas d'identité musicale dans ce pays à quatre langues officielles101. Lors de la rencontre entre Stéphane Blok102, Thierry Romanens103 et Sarclo104, dont on trouve le compte-rendu dans le livre Avec un F comme chanson : 10 éditions des Francomanias de Bulle105, Romanens compare l'histoire musicale de la Suisse à celle du Québec et constate :

94https://fr.wikipedia.org/wiki/Romanche Le romanche est une langue romane, du groupe rhéto-roman. 95http://fr.wikipedia.org/wiki/Langues_en_Suisse 96http://www.rts.ch/play/tv/geopolitis/video/suisse-france La chanson romande représente la chanson francophone en Suisse. L'appellation de Suisse romande est née après le début de la Première Guerre mondiale ; avant, on parlait de la Suisse française. 97www.dutempsdescerisesauxfeuillesmortes.net Jean Villard (1895-1982) est un auteur-compositeur-interprète, un poète, un comédien et un écrivain suisse. Il est l’auteur de la chanson illustre « Les trois cloches », interprétée par Édith Piaf et Les Compagnons de la Chanson. Dans les années 30, il forme avec Aman Maistre - dit Julien - le duo célèbre Gilles et Julien. Issus de l’univers du théâtre, ils transfèrent la technique de scène et son esprit dans leurs chansons et créent ainsi une toute nouvelle interprétation de la notion de « la chanson ». 98Michel Bühler, né en 1945 à Berne, est un chanteur, écrivain, acteur, poète, compositeur, dramaturge et enseignant suisse du canton de Vaud. 99Le Bel Hubert, de son vrai nom Hubert Bourquin, est un célèbre chansonnier (et garagiste) de Suisse romande, né en 1951 à Sonceboz-Sombeval, dans le Jura bernois. Il a réalisé l'hymne jurassien pour l'Exposition nationale de 2002. 100fr.wikipedia.org Stephan Eicher naît en 1960 à Münchenbuchsee. Cet auteur-compositeur-interprète chante en français, mais également en allemand, en suisse allemand (bernois), en italien et en anglais. Au début de sa carrière, il compose principalement des morceaux à base d’instruments électroniques. En 1980, il fonde avec son frère plus jeune, Martin Eicher, et avec Marco Repetto et G.T. le groupe new wave Grauzone. Le single « Eisbär », paru en 1981, connaît un énorme succès mais le groupe se sépare déjà en 1982 et Stephan Eicher commence une carrière solo. C’est à partir de la collaboration avec le romancier et nouvelliste français Philippe Djian que Stephan Eicher obtiendra une reconnaissance internationale (Djian écrira les textes de toutes ses chansons françaises, entre autres le texte du tube « Déjeuner en paix », paru sur l'album Engelberg, en 1991). 101disquesvelen.free.fr Sans oublier de mentionner pour autant de belles et importantes initiatives comme le Prix Jacques- Douai, qui est décerné chaque année, depuis 2007, à un artiste, une personnalité ou une structure qui, par son action ou son œuvre artistique, fait vivre la chanson francophone, le répertoire et les idéaux que Jacques Douai a portés toute sa vie : célébration de l'art de la chanson, respect et souci d'élévation du public, émancipation par la culture et l'éducation populaire. 102www.blok.ch Stéphane Blok, né en 1971 à Lausanne, est un poète et musicien vaudois. 103fr.wikipedia.org Thierry Romanens, né en 1963 en France, est un auteur, chanteur, compositeur et humoriste d’origine suisse. 104fr.wikipedia.org Sarclo, ou Sarcloret, de son vrai nom Michel de Senarclens, est un auteur-compositeur- interprète suisse romand, né en1951 à Paris. 105Alonso Xavier, Bulliard Eric, Dutoit Christophe, Luthy Marc et Savary Pierre, Avec un F comme chanson:

77 La chanson québécoise, il y a des mecs qui l'ont portée. On entend Leclerc ou Vigneault, on dit : « C'est de la chanson québécoise. » Personne dans la francophonie ne dit : « Ça, c'est de la chanson suisse106. » Un peu plus loin, il précise :

Je suis chanteur romand parce que j'habite en Romandie, mais, en soi, elle n'a aucune identité : dans la francophonie, ça ne signifie rien, la chanson romande. Et c'est terrible. La Suisse ne revendique pas sa chanson. Au Québec, ils en sont fiers ! Un mec comme Vigneault, même si les jeunes n'aiment pas, c' est quelqu'un. Ici, Bühler, c'est personne107. Et il conclut :

Du coup, pour moi, la chanson romande n'existe pas, parce qu'on est un peu timoré à dire qu'il y a des trucs bien108. À part l'absence de personnalités emblématiques, il reste à constater que le marché suisse s'avère trop limité pour l'artiste suisse chantant en français, s’il veut se garantir un avenir. Et, contrairement aux initiatives gouvernementales prises au Québec pour stimuler la production et la diffusion de disques francophones109 , rien ne se passe à cet échelon en Suisse. Pourtant, la nouvelle génération d'artistes de la chanson romande existe ! Le site de la Radio-Télévision Suisse francophone a même dédié une série intitulée « Les nouvelles voix de la chanson romande110 » à celle-ci. Le texte d'introduction de ces émissions est le suivant : « La chanson romande est en pleine effervescence, les talents sont multiples, les productions se peaufinent et les albums se multiplient111. »

Sarclo, lui aussi, termine l'entretien lors de la table ronde sur une note positive :

Il y a autant d'écoles dans la chanson romande que dans la chanson. […] La chanson romande n'existe pas en tant que telle, ce n'est pas une entité culturelle, c'est des gens qui s'aiment et qui font des choses différentes112.113

3.4.1. Marc Aymon

Marc Aymon est un auteur-compositeur-interprète valaisan, né en 1982. Aujourd’hui, il est, selon la série « Les nouvelles voix de la chanson romande », « l'un des artistes majeurs de la jeune génération suisse114 ». Depuis ses quatorze ans, il s'accompagne à la guitare, seul ou entouré de musiciens pour réaliser ses chansons. La quête identitaire est omniprésente dans

10 éditions des Francomanias de Bulle, Fribourg, La Sarine, 2008. 106 Alonso Xavier, Bulliard Eric, Dutoit Christophe, Luthy Marc et Savary Pierre, Avec un F comme chanson: 10 éditions des Francomanias de Bulle, Fribourg, La Sarine, 2008, p. 77. 107Alonso Xavier, Bulliard Eric, Dutoit Christophe, Luthy Marc et Savary Pierre, Avec un F comme chanson: 10 éditions des Francomanias de Bulle, Fribourg, La Sarine, 2008, p. 77. 108Alonso Xavier, Bulliard Eric, Dutoit Christophe, Luthy Marc et Savary Pierre, Avec un F comme chanson: 10 éditions des Francomanias de Bulle, Fribourg, La Sarine, 2008, p. 77. 109http://www.mrif.gouv.qc.ca/fr/salle-de-presse/communiques/2015/2015_05_04 110www.rts.ch Une série d'émissions – du 7 juillet 2012 jusqu'au 10 août 2012 - proposée en collaboration avec les six quotidiens régionaux membres du groupe Romandie Combi (« La Liberté », « Le Nouvelliste », « L'Express », « L'Impartial », « Le Journal du Jura » et « Le Quotidien Jurassien »). 111http://www.rts.ch/option-musique/programmes/album-suisse/2408158-k-09-09-10.html 112Nous constatons la même distinction entre les différents genres de la chanson au Québec. 113Alonso Xavier, Bulliard Eric, Dutoit Christophe, Luthy Marc et Savary Pierre, Avec un F comme chanson: 10 éditions des Francomanias de Bulle, Fribourg, La Sarine, 2008, p. 79. 114http://www.rts.ch/option-musique/programmes/les-nouvelles-voix-de-la-chanson-romande/4116611- marc-aymon.html

78 son œuvre :

L'univers de Marc Aymon est celui d'un ange blessé, d'un esprit romantique à la recherche d'un sens caché au monde réel dans lequel il se perd parfois. Ses chansons ont ce goût léger d'innocence et d'idéalisme qu'ont les jeunes hommes quand ils découvrent les grands pourquoi de la vie. Marc a cette authenticité de cœur et cette sensibilité incroyable qui fait de sa démarche artistique une nécessité115. Un tout nouvel album, intitulé D'une seule bouche, vient de sortir116. Mais nous voulons mettre en avant son premier album, sorti en 2006 et intitulé L'astronaute. Pour la réalisation de la chanson intimiste « Le cendrier », Aymon se laisse guider par sa source d'inspiration majeure : Renaud, auteur-compositeur-interprète français emblématique. Il explique le choix des paroles de la chanson :

Renaud est ma grande influence. Je l'ai rencontré dans un troquet à une période où il était mal. Bouffi par l'alcool. C'est de ça dont parle ma composition préférée Le cendrier117. » La dernière apparition de Renaud remonte déjà à novembre 2014. D'après son ami, le chanteur français Hugues Aufray, Renaud « ne va pas très bien118 ». Quoi qu'il en soit, il est vrai qu'il souffre depuis longtemps d'une dépendance à l'alcool et à la cigarette. « À l'image de son modèle, Renaud, Marc Aymon chante la vie d'une manière douce, ingénue, et vraie119 », à en croire la presse. Voici l'image d'un homme intoxiqué à travers les yeux de Marc Aymon :

Salut Renoir ça fait longtemps que j'tai pas vu près d'chez toi Toujours ta clope et ton Ricard Y t'perdront pas [couplet 1]

Jamais trop loin du cendrier Quelques habitudes à ces comptoirs Tes yeux qui saignent Les blessures de sales histoires [couplet 2]

Tu m'avais promis pourtant que t'allais pas vieillir parce que les héros y meurent jamais que c'est pas le temps qui te tuerait pas vieillir et pas devenir comme tous ces gens qui ne font plus rêver leurs enfants qu'un jour le silence a brisés comme ces cendriers

Retour du bar de nos amours Fini les éternels printemps les roses se fanent

115http://marcaymon.zic.fr/biographie-p11962 Voir le dossier presse à l'occasion de la sortie, en 2006, de l'album L'astronaute de Marc Aymon. 116Notamment en date du 24 avril 2015. 117Article intitulé « Un non à bien retenir » du 1 février 2005, La Presse Rivièra Chablais, article faisant partie du dossier presse à l'occasion de la sortie, en 2006, de l'album L'astronaute de Marc Aymon. 118http://www.ladepeche.fr/article/2014/06/23/1905701-selon-hugues-aufray-renaud-ne-va-pas-tres- bien.html Article du 23 juin 2014, intitulé « Selon Hugues Aufray, Renaud ne va pas très bien ». 119marcaymon.com BlOg dE grAnit, article posté par Steph en date du 25 février 2006.

79 et l'espoir de regoûter l'antan

Leur dire je t'aime dans ces instants qui peu à peu avec le vent s'oublient ces mots ces gestes qui ne veulent plus rien dire

On s'était promis pourtant qu'on n'allait pas vieillir parce que les héros y meurent jamais que c'est pas l'temps qui nous tuerait Pas vieillir et pas devenir comme tous ces gens qui ne font plus rêver leurs enfants qu'un jour le silence a brisés comme ces cendriers

[couplet 1]

[couplet 2]

et toi t'es déjà à cinquante berges et moi à mes vingt ans on finira ensemble à ces comptoirs à la con

Dans le silence du vent

3.4.2. Loraine Félix

Loraine Félix naît en 1983 à Liège, en Belgique mais grandit et vit à Genève, en Suisse. En 2004, elle suit une formation musicale et scénique aux Ateliers de funambule à Nyon120 pour devenir auteure-compositrice-interprète et y rencontre le pianiste Timothée Haller. Il devient son compagnon et l'accompagne au piano depuis 2006. On l'appelle à juste titre la « chansonnière du quotidien121 ». Elle écrit des histoires de tout le monde et de tous les jours. Des petits contes emballés dans de jolis mots122 et rangés dans des pochettes qui sont aussi de petits bijoux. Son premier album, intitulé Mine de rien, sort en 2009. Le duo piano-voix123, formé avec Haller, se trouve à la base de son œuvre. Nous vous laissons découvrir la perle « Une gorgée », réalisée en duo avec l'artiste émergent K124. Nous y saisissons la réalité brute et

120Ces Ateliers ont disparu en 2012. 121Tribune de Genève, article de Laure Gabus, écrit à l'occasion du lancement de son album Du coin de l'œil en 2014 (sans date). 122Tribune de Genève, article de Laure Gabus, écrit à l'occasion du lancement de son album Du coin de l'œil en 2014 (sans date). 123Pour son deuxième album, sorti en 2014, un batteur et un guitariste s'ajoutent au piano et à la voix, rendant la musique « plus moderne, plus pop, plus electro avec de grands guillemets. » : Tribune de Genève, article de Laure Gabus, écrit à l'occasion du lancement de son album Du coin de l'œil en 2014 (sans date). 124www.ici-k.com et fr.wikipedia.org K, de son vrai nom Nicolas Michel, né en 1976 à Lausanne, est un auteur-compositeur-interprète suisse romand. En 2006, son album L'Arbre rouge a remporté le « Coup de Cœur » de l'Académie Charles-Cros,

80 quotidienne d'une vie d'une maman, détruite par l'alcool :

J’suis retournée aux sources, Pour voir s’il n’y avait pas, Un peu de l’au-delà, Dans le vin d’ici-bas, J’ai bu jusqu’à plus soif, Sans pouvoir m’arrêter, Pour retrouver la trace, D’un passé délaissé, J’ai bu jusqu’à la lie, Au ruisseau de mes peurs, Et jusque dans mon lit, Et jusqu’au déshonneur, J’ai bu jusqu’à l’ennui, Au tonneau des erreurs, J’ai bu toutes les nuits, Sans étancher les heures Refrain : Une gorgée pour Papa, Une gorgée pour Maman, Une gorgée pour l’amant, Qui ne reviendra pas Une gorgée pour Papa, Une gorgée pour Maman, Une gorgée pour le temps, Qui ne reviendra pas J’ai bu comme on respire, Mais qui vivra verra, Mon verre contre un empire, Car qui a bu boira, J’ai changé mon sommeil, En coma éthylique, J’ai fait de mes réveils, Ébriétés chroniques, J’ai frappé mon enfant, Sans retenue aucune, Sans regret et pourtant, C’était plutôt deux fois qu’une, J’ai menti sans arrêt, Pour qu’on me serve encore, J’ai maudit les attraits, De mon triste trésor [refrain] J’ai tenté tant et plus, De jeter ma bouteille, À la mer à la rue, Mais c’était toujours pareil, Elle retrouvait le port, Et perdait mon message, Méfiez-vous l’eau qui dort, N’est pas forcément sage, Ma vie, vous l’avez vue, N’a pas valu grand-chose, Et me voilà perdue, Entendez-vous ma prose, Il n’y a pas de morale, À mon histoire sans fin, Il n’y a pas de scandale, Dans un pêché commun [refrain] Une gorgée pour Papa, Une gorgée pour Maman, Une gorgée pour l’amant, Une gorgée pour le temps

3.4.3. Marc Aymon, K et Nicolas Fraissinet

En 2014, grâce au projet Une chanson pour l'éducation, piloté par l'ASBL belge Enfants du Monde, vingt-et-un classes suisses romandes et sept classes du Burkina-Faso ont écrit des chansons pour défendre le droit à l’éducation. Ce sont les chanteurs suisses Fraissinet125, Marc Aymon et K qui ont mis leur notoriété au service du projet en réalisant la chanson « On Veut126 ». Le vidéoclip127 a été tourné à cette occasion par ces trois parrains, au Burkina Faso. Voici les paroles de cette chanson engagée, qui lutte pour le droit à l'accès à une éducation de qualité pour tous les enfants du monde :

On veut pas des mines sous les champs Des p’tits à la mine de charbon Nous on veut des mines de crayon Des chansons pour l’éducation

Des mélodies pour la grammaire De nos petites sœurs couturières Des chansons pour la soustraction De nos p’tits frangins dans les champs

une association française créée en 1947 par un groupe de critiques et de spécialistes du disque. Depuis 2009, K s’est engagé dans plusieurs projets sociaux-créatifs. 125Nicolas Fraissinet est un auteur-compositeur-interprète et pianiste franco-suisse, né en 1980 en Suisse et résidant en France. Il sort son premier album, intitulé Courants d'air, en 2008. 126http://www.ici-k.com/albums/une chanson/ 127https://youtu.be/LEHLe-8jSFA La chanson « On veut », interprétée par les artistes Marc Aymon, K, Nicolas Fraissinet et Yannick Cochand au Burkina Faso.

81 Refrain 1 : On veut des chants pour qu’on rigole Et des enfants qui caracolent Dans des cours de récréation

Refrain 2 : Des chansons pour avoir du bol Et pour voir pousser des écoles Un peu partout aux quatre vents

Pas toujours l’école buissonnière Pas toujours l’école militaire Ou le protocole des sectaires On veut des écoles qui libèrent

Du vent du Kilimanjaro Aux bancs du Burkina Faso On veut des cris dans les préaux Et pis des craies sur les tableaux

[refrain 1] [refrain 2]

On veut dans la voix de nos maîtres Tout le savoir de nos ancêtres Plutôt que l’école qui fait mal Plutôt que l’école coloniale

Et pour la course économique Des cours de détente et d’éthique On veut des cours de pleine conscience En plein milieu des cours de science

[refrain 1] [refrain 2]

3.5. Les artistes belges

C'est grâce à Marc Wathieu128, dans le cadre de ses activités de producteur et animateur pour Radio Rectangle129, que nous disposons d'une carte – inédite - qui répertorie la communauté d'artistes demeurant en Belgique et chantant en français, à partir des années 50 jusqu'à aujourd'hui130. Comme il s'agit d'une première version, établie récemment - en avril 2015 - , les travaux de recherche131 et, par conséquent, l'achèvement de l'œuvre musicale continuent.

128Marc Wathieu, mieux connu sous son nom d'artiste Marc Morgan, est un auteur-compositeur- interprète, né en 1962 à Huy. 129http://fr.wikipedia.org/wiki/Marc_Morgan 130https://www.facebook.com/laVieEnRoseRTBF et http://www.radiorectangle.be/fr/une-cartographie-de- la-chanson-belge-francophone.html 131La recherche s'appuie sur quatre sources : 1. Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014. 2. Dictionnaire de la chanson en Wallonie et à Bruxelles, Collectif, Editions Mardaga, 1995.

82 Selon cette carte, il y a quinze « familles » à distinguer sur la scène musicale belge francophone (wallonne et bruxelloise), notamment pop, rock, pop-rock, pop-yéyé, punk, musiques urbaines, electro, alternatif, folk, variété, chanson française, chanson émancipée, fun, DJ et jeune public. Wathieu réalise le classement des artistes à partir de la langue de la chanson, à savoir le français, et non pas à partir de la « nationalité » des artistes. Ainsi, nous trouvons, par exemple, aussi bien Daan que Maurane, comme Lio et Dick Annegard. Les tous premiers artistes, sur le sol belge, s'exprimant dans la langue de Voltaire, sont Bobbejaan Schoepen, Annie Cordy et Jacques Brel. Dix ans plus tard, dans les années 60, suivent Sœur Sourire, Julos Beaucarne et Adamo parmi les plus célèbres. Ensuite, les stars belges qui assurent avec brio la diffusion et le rayonnement du français sont Arno, Plastic Bertrand, Axelle Red et Stromae. Cependant, ces trois derniers artistes ne font pas, selon cette carte, « de la chanson française » ; ils jouent respectivement du rock, de la chanson émancipée et de la musique urbaine. Toujours suivant cette vue d'ensemble, il n'y a que Brel et, à sa suite, quelques illustres inconnus (ou presque)132 qui représentent le genre la chanson française, et ce jusqu’en 2010. Quoi qu'il en soit, il faut constater que, pour n'importe quel genre, à n'importe quelle époque, il y a peu d'artistes belges chantant en français, qui soient connus à l'étranger, voire en Belgique même. Olivier Maeterlinck, directeur de la Belgian Enternainment Association (en abrégé, BEA), constate que « le public wallon a une tendance intrinsèque à ne reconnaître le talent d'un des siens qu'une fois qu'il se trouve reconnu à l'étranger133 ». Selon lui, le public flamand n'a pas du tout cette réaction : « En Flandre, c'est la territorialité qui joue, comme en politique, alors qu'en Wallonie, on parle davantage d'espace culturel incluant la France. […] Les Flamands aiment leurs artistes, qui deviennent vite des BV, Bekende Vlamingen, des people134. » Nous trouvons une analyse similaire chez Marc Heymans, l'ancien directeur de l'IFPI135, en 2001 :

Jusqu'à la fin des années 1960, la culture en Flandre était colonisée par les Pays-Bas. Les hit-parades flamands étaient la copie des néerlandais. Sans réciprocité. Cela a commencé à changer au milieu des années 1970 et surtout dans les années 1980, avec l'arrivée de la chaîne publique VTM. La VRT s'est également émancipée. La Flandre est devenu plus indépendante, formant une entité culturelle adulte. Dans le Sud, j'ai l'impression que la communauté francophone n'est pas encore une entité culturelle adulte. Elle est toujours dépendante de Paris. En même temps, Maeterlinck reconnaît que les temps changent :

On constate une nette évolution concernant les ventes d'artistes belges francophones par rapport à il y a dix ans. Même si pour 2013, l'effet Stromae fausse un peu les chiffres, on constate qu'il y a de plus en plus d'artistes bruxellois et wallons de la nouvelle génération qui

3. Duvall Jacques, Jacques Duvall, le contrebandier de la chanson, Collectif, Les Editions du Caïd, 2014. 4. Larsen, le magazine de l'actualité musicale en Wallonie et à Bruxelles (gratuit, paraît cing fois par an). 132Notamment Eddie Defacq, Paul Louka, Jean Vallée, Jacques Hustin, Jean-Ivan Duchesne, Philippe Anciaux, Jean-Claude Piérot, Albert Delchambre, Christiane Stefanski, Ann Gaytan, Martine Kivits, Isabele Rigaux, Roger Delogne, Claude Semal, Philippe Tasquin, Cloé du Trèfle et Zoé. 133Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014, p. 201. 134Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014, p. 201. 135International Federation of the Phonographic Industry, en abrégé, IFPI.

83 sont bien placés. Avant, sur les dix artistes belges les mieux classés, huit ou neuf étaient flamands. […] Aujourd'hui, tant en anglais (avec les Sharko, Girls in Hawaii, Puggy,...) qu'en français (avec Saule ou Suarez), on retrouve de plus en plus d'artistes francophones dans le hit des meilleures ventes de l'année. Convoquons quelques représentants de cette « nouvelle génération ». Remarquons d'abord qu'il n'y a pas lieu de maintenir une distinction entre les différents genres. En l'occurrence, nous référant aux observations qui précèdent, Marcadet nous propose, faute de définition, de qualifier la notion de « chanson » de la manière suivante : « Une expression artistique qui s'adresse à tous avec des mots simples et qui exprime la vie, notre vie sans doute, et dans toutes ses dimensions sensibles.136 » Arno partage cette opinion. Dans un entretien exclusif pour fnaclive, à l’occasion de la sortie, en 2008, de son album de reprises intitulé Covers Cocktail, il se réfère à une interview de Miles Davis, qui, à la question : « Quel genre de jazz jouez-vous ? », répondait : « Je ne joue pas du jazz, je joue de la musique. » Arno poursuit en ses propres termes : « Quand on fait de la discrimination dans l'art, ça arrête déjà l'art. Il faut être ouvert comme une vieille pute137. »

3.5.1. Stromae

Paul Van Haver, d'origine rwandaise-belge, voit le jour à Etterbeek le 12 mars 1985. Très jeune, à l'âge de quinze ans, il cherche à se faire une place dans le monde du rap. Son nom de scène est Opsmaestro (« Parce que Maestro tout seul, c'était trop prétentieux », suivant l'artiste)138. Il forme avec le rappeur J.E.D.I. (Jean-Didier Longane) le groupe Suspicion, mais, très vite, les deux se séparent et Van Haver poursuit sa voie musicale sous le nom de Stromae (maestro en verlan, à prononcer « Stromaille »). Il s'avère, très rapidement également, que Stromae a du mal à se trouver une place dans l’univers du rap139. Dans le cadre de ses études à L'Institut national de radioélectricité et cinématographie (en abrégé, INRACI) à Forest, Stromae effectue, en 2009, un stage chez NRJ140, où il se voit offrir l'opportunité de diffuser ses chansons sur antenne. « Alors on danse » devient alors un tube à la radio, sur Internet et iTunes141. Universal France s'y intéresse et lui présente un contrat pour l'enregistrement, en 2010, de son premier album, intitulé Cheese. Entre-temps, le titre se hisse à la première position dans les hit-parades de dix-sept pays142 et Stromae enchaîne les nominations143. En

136Marcadet Christian (dir.), Séminaire interdisciplinaire chanson 1998-1999, Paris, Université de Paris- Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 2000, p. 19. 137https://youtu.be/BEMQsz2v7GU Interview avec l’artiste Arno en date du 10 avril 2008 pour www.fnaclive.com. 138Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014, p. 165. 139Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014, p. 167. 140NRJ, étant le sigle de « Nouvelle Radio des Jeunes », est une radio privée française, créée en 1981. 141Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014, p. 169. 142Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014, p. 169. 143Parmi les récompenses les plus connues : •Les Nominations pour les Music Industry Awards (MIA's) : - « Hit de l'année 2010 » pour « Alors on danse » ; - « La meilleure percée 2010 ».

84 2013 paraît son deuxième album, Racine carrée, qui, à son tour, grâce aux titres « Formidable », « Papaoutai », « Tous les mêmes » et « Ta Fête », fait un hold-up sur la majorité des nominations pour les MIA's en Belgique, pour les Victoires de la Musique en France, pour les Octaves de la Musique en Belgique et pour les NRJ Music Awards en France144. L'auteur-compositeur-interprète devient, grâce à son Racine Carrée Tour, le nouvel ambassadeur de la Belgique à l'étranger. Au moment où nous écrivons ce texte, la star réalise des performances en Amérique (États-Unis, Brésil, Canada), ainsi qu'en Asie et en Afrique, avec une fin en apothéose prévue au Madison Square Garden, l'une des plus grandes salles de concert au monde, à New York, le 1er octobre 2015145. Sera-t-il le troisième artiste belge à occuper le numéro 1 au classement du Billboard Hot 100146, après Sœur Sourire en 1963 avec le tube intitulé « Dominique » et Gotye en 2012 avec le hit « Somebody that I used to know » ? Dans ses deux premiers albums, Stromae aborde des sujets graves ou contemporains sur des mélodies électro dansantes147. Rolling Stone Magazine dit la même chose en anglais : « Much of Stromae's appeal lies in his ability to combine light, danceable beats with complex, introspective lyrics148. » Pour Stromae, la musique est « une façon de dire qu'on est tous des cas sociaux149 ». Quelques thèmes abordés sont notamment les problèmes de couple (les chansons « Tous les mêmes » et « Formidable »), le SIDA (la chanson « Moules frites ») et l'absence d'un père (le single « Papaoutai »). Le tube « Alors on danse » décrit la fuite devant la réalité (des dettes, l’huissier de justice qui réclame le remboursement des dettes, un divorce et la crise mondiale), le refus d'affronter son malaise ainsi que ce qui se passe une fois la fête terminée. Bref, un mélange parfait de mots lourds avec un beat electro :

•Humo's Pop Poll 2010 « Beste nummer nationaal » pour « Alors on danse ». •Ultratop Download Award 2010 pour « l'Artiste belge qui a été le plus téléchargé ». •European Border Breakers Award 2011. •La Victoire de la Musique du « Meilleur album électronique de l'année 2011 » •Les nominations pour les Octaves de la Musique 2011 : - « Artiste de la saison » ; - « Spectacle/concert de la saison » 144http://fr.wikipedia.org/wiki/Stromae et http://nl.wikipedia.org/wiki/Stromae 145http://www.rollingstone.com/music/news/stromae-plots-east-coast-dance-party-with-new-tour-dates- 20150309 et http://fr.wikipedia.org/wiki/Stromae Cependant, dans un communiqué de presse du 14 juin 2015, émanant de ses maisons de production Auguri productions et Mosaert, Stromae annule tous les concerts jusqu'au 2 août 2015 pour des raisons de santé (il aurait mal réagi à un médicament préventif contre la malaria) : voir la page Facebook de Stromae. 146http://fr.wikipedia.org/wiki/Billboard_Hot_100 Le Billboard Hot 100, établi par le Billboard magazine, est le classement hebdomadaire des cent chansons les plus populaires aux États-Unis (ventes de singles, diffusions en radio et visionnages sur YouTube sur le territoire américain), toutes catégories musicales confondues. 147http://fr.wikipedia.org/wiki/Stromae 148http://www.rollingstone.com/music/news/stromae-plots-east-coast-dance-party-with-new-tour-dates- 20150309 Article intitulé « Stromae Plots East Coast Dance Party With New Tour Dates - Belgian producer and singer-songwriter to tour East Coast this fall before headlining Madison Square Garden », écrit par Brittany Spanos en date du 09 mars 2015. Traduction : « Le charme de la musique de Stromae réside dans sa capacité à combiner des beats dansants légers avec des paroles complexes et introspectives ». 149http://archives.lesoir.be/stromae

85 Qui dit étude dit travail, Qui dit taf te dit les thunes, Qui dit argent dit dépenses, Qui dit crédit dit créance, Qui dit dette te dit huissier, Oui dit assis dans la merde. Qui dit Amour dit les gosses, Dit toujours et dit divorce. Qui dit proches te dit deuils car les problèmes ne viennent pas seuls. Qui dit crise te dit monde dit famine dit tiers- monde. Qui dit fatigue dit réveille encore sourd de la veille, Alors on sort pour oublier tous les problèmes.

Alors on danse... (X9)

Et là tu t'dis que c'est fini car pire que ça ce serait la mort. Quand tu crois enfin que tu t'en sort quand y en a plus et ben y en a encore! Ecstasy dis problème les problèmes ou bien la musique. Ça t'prends les tripes ça te prends la tête et puis tu pries pour que ça s'arrête. Mais c'est ton corps c'est pas le ciel alors tu t'bouches plus les oreilles. Et là tu cries encore plus fort et ça persiste...

Alors on chante Lalalalalala, Lalalalalala,

Alors on chante Lalalalalala, Lalalalalala

Alors on chante (x2)

Et puis seulement quand c'est fini, alors on danse.

Alors on danse (x7)

Et ben y en a encore (X5)

Un sujet assez brûlant est à l'ordre du jour dans la chanson « Carmen », qui est une adaptation de la chanson « L'amour est un oiseau rebelle » du célèbre opéra Carmen de Georges Bizet. Stromae y attaque Twitter et aborde notre consommation (abusive ?) des réseaux sociaux et leurs dérives150. Observons les paroles mais surtout le vidéoclip de cet extrait de l'album Racine carrée, qui est signé par Sylvain Chomet, le réalisateur français des Triplettes de Belleville et de L'Illusionniste, deux films d'animations renommés respectivement du 2003 et du 2011 : l'utilisateur de Twitter se laisse dévorer par le petit oiseau bleu, et cela apparemment d'une manière tout à fait inconsciente :

L'amour est comme l'oiseau de Twitter On est bleu de lui, seulement pour 48 heures D'abord on s'affilie, ensuite on se follow On en devient fêlé, et on finit solo Prends garde à toi Et à tous ceux qui vous like Les sourires en plastiques sont souvent des coups d’hashtag Prends garde à toi Ah les amis, les potes ou les followers Vous faites erreur, vous avez juste la cote Refrain : Prends garde à toi Si tu t’aimes

150http://www.femmesdaujourdhui.be/musique/253347/stromae-formidable-mais-encore Article du 28 août 2013 – sans la mention du nom de l’auteur.

86 Garde à moi Si je m’aime Garde à nous, garde à eux, garde à vous Et puis chacun pour soi Et c’est comme ça qu’on s’aime, s’aime, s’aime, s’aime Comme ça consomme, somme, somme, somme, somme Et c’est comme ça qu’on s’aime, s’aime, s’aime, s’aime Comme ça consomme, somme, somme, somme, somme Et c’est comme ça qu’on s’aime, s’aime, s’aime, s’aime Comme ça consomme, somme, somme, somme, somme Et c’est comme ça qu’on s’aime, s’aime, s’aime, s’aime Comme ça consomme, somme, somme, somme, somme L’amour est enfant de la consommation Il voudra toujours toujours toujours plus de choix Voulez voulez-vous des sentiments tombés du camion L’offre et la demande pour unique et seule loi Prends garde à toi « Mais j’en connais déjà les dangers moi J’ai gardé mon ticket et s’il le faut j’vais l’échanger moi Prends garde à toi Et s’il le faut j’irais m’venger moi Cet oiseau d’malheur j’le mets en cage J’le fais chanter moi » [Refrain] Un jour t’achètes, un jour tu aimes Un jour tu jettes, mais un jour tu payes Un jour tu verras, on s’aimera Mais avant on crèvera tous, comme des rats Prends garde à toi Si tu t’aimes Garde à moi Si je m’aime Garde à nous, garde à eux, garde à vous Et puis chacun pour soi Et c’est comme ça qu’on s’aime, s’aime, s’aime

3.5.2. Saule

Baptiste Lalieu, alias Saule, est un auteur-compositeur-interprète, né en 1977 à Mons. Dans une « vie antérieure », il jouait du punk en anglais151. Ressentant un besoin de changement, Lalieu se met à composer des chansons en français. À propos du choix de son nom d'artiste, Saule, il s’explique :

J’aime cet arbre poétique, « l’arbre à dreadlocks », cet arbre-médicament dont on tire la substance pour fabriquer l’aspirine, ce végétal dont le nom sonne en symbiose avec l’âme, en anglais (soul). Et puis, ses infinies racines me rappellent mon propre ancrage sur scène, ma façon d’aborder la musique : terrienne…. Avec ses deux premiers albums, Vous êtes ici, paru en 2006, et Western, paru en 2009, Saule donne l'image d'un romantique introverti152. Son troisième album, Géant, sort en 2012 et correspond mieux à ses deux amours, le rock anglo-saxon (Jeff Buckley, Radiohead, Bon Iver, etc.) et la grande tradition française (Brel, Brassens, etc.)153. Charlie Winston154 assure la

151http://www.rfimusique.com/actu-musique/chanson/album/20130322-saule-geant 152http://www.rfimusique.com/musiquefr/articles/116/article_17726.asp 153http://www.rfimusique.com/actu-musique/chanson/album/20130322-saule-geant 154http://nl.wikipedia.org/wiki/Charlie_Winston Charles Winston Gleave, dit Charlie Winston, est un auteur-compositeur-interprète et guitariste britannique, né en 1978 en Cornouailles (Royaume-Uni) et élevé dans le Suffolk. Il vit en France.

87 réalisation de ce projet. Il fait, d’après son propre site web, « entrer un joli courant d’air frais dans notre chanson française155 ». La vie quotidienne est la source d'inspiration de ses textes : « Mes chansons sont souvent des micro-zooms dans la vie des gens ou de la mienne156 », dit-il. Ses autres traits distinctifs sont l'humour, l'autodérision et les thèmes sensibles comme la discrimination (le morceau « Le Bon Gros Géant »). Un extrait de son dernier album s’intitule « Le chanteur Bio ». Le sujet est tiré d'une expérience personnelle :

Un jour, j'ai fait des réactions en chaîne à cause des conservateurs qu'il y avait dans mes aliments. Je suis allé voir un médecin qui m'a diagnostiqué et m'a proposé de faire une cure bio. J'ai commencé à essayer et j'ai très vite remarqué les réactions que ça pouvait susciter autour de moi. D'un côté, il y a les pro-bio, qui évidemment m'ont encouragé en me vantant les mérites de cette alimentation. Et de l'autre côté, il y a les anti-bio, qui pensent que c'est n’importe quoi, que c'est du lobbying derrière lequel se cachent des grandes marques... Il y avait une vraie guerre entre les deux partis...157. L'artiste transpose ce débat entre les pro- et les anti-bio au monde de la musique. En l'occurrence, il critique certaines radios qui ne diffusent pas de morceaux d'artistes de la nouvelle génération. Saule parle de la « malbouffe ». Il précise :

C'est un simple constat ! Cette idée est née lors d'une sorte de débat que j'avais organisé avec des amis. Je leur demandais un soir quelle était leur opinion sur la musique aujourd'hui, ce qui passait à la radio... On s'est dit que c'était fou de devoir changer de station pendant au moins trois ou quatre minutes pour enfin entendre un bon titre en radio. Et encore, c'est un bon vieux Queen sur Nostalgie ! Ça fait un peu peur ! Je me dis qu'il y a toujours autant de nouveaux qui sont bien, mais qu'il faut aller sur des webradios ou tout simplement sur les plateformes de téléchargement pour entendre des nouveautés un peu intéressantes. Malheureusement, et je ne dis pas que c'est le cas de toutes les radios, mais beaucoup d'entre elles élargissent leur créneau avec l'intention de faire de l'audimat. Alors, oui, je pense qu'on peut aujourd'hui parler de malbouffe musicale158. Voici une petite histoire personnelle, mise en musique, d’un artiste qui se laisse préoccuper par la « malbouffe » :

Dans la doublure de mes habits De mon joli pull canari Sur toutes mes bouteilles de vin rouge On a collé des étiquettes sur tout c’qui bouge Les films, les bouquins, les chansons Ne font pas figure d’exception Du coup j’ai trouvé mon filon Sur la planète je crois qu’je suis premier du nom Je suis le chanteur bio 100 % naturel Bio ma dégaine de la tête aux orteils Je suis le chanteur bio 100 % végétal Mon nom à moi c’est Saule Y’a qu’à voir Pose-toi sur ma branche Renifle un pétale Tourne tourne tourne

155http://www.saule.be/-Bio-de-Saule- 156http://www.rfimusique.com/actu-musique/chanson/album/20130322-saule-geant 157http://www.chartsinfrance.net/actualite/interview-49504.html Interview du 13 mai 2013 pour Pure Charts, article intitulé « Saule et Charlie Winston : Aujourd'hui, il y a un vrai problème de malbouffe musicale ». 158http://www.chartsinfrance.net/actualite/interview-49504.html

88 Tourne le bouton Dans la radio Tourne tourne tourne Que du mauvais son Dans ton auto On a combattu la malbouffe Mais la musique de fast-food Faut qu’un justicier lui barre la route Y a pas de doutes Il faudrait un super héros Une sorte de Nicolas Hulot Avec trois lettres sur son dos B... I... O... Tout l’monde, tout l‘monde B... I... O... Je suis le chanteur bio 100 % naturel Bio ma dégaine de la tête aux orteils Je suis le chanteur bio 100 % végétal Mon nom à moi c’est Saule Oui, comme l’arbre Les pieds dans la boue Mais en éventail Comme les choux fleurs Et les p’tits beurres Maintenant y’a les chanteurs Je suis le chanteur bio Sur la pochette de mon album On a collé un gros sticker Je suis le chanteur bio

3.5.3. Autres artistes belges de la « nouvelle génération »

Si l’on se reporte à la cartographie de la chanson belge francophone et à la liste des lauréats des Octaves de la Musique159, nous ne pouvons pas terminer l'histoire musicale belge de la « nouvelle chanson francophone » sans mentionner des artistes comme Benjamin Schoos160, Ivan Tirtiaux161, le groupe Suarez162, Marie Warnant163, Stéphanie Blanchoud164,

159http://www.lesoctaves.be/les objectifs Les Octaves de la Musique représentent les prix décernés chaque année aux artistes musicaux de la Fédération Wallonie-Bruxelles qui se sont illustrés par leur créativité. 160Benjamin Schoos naît en 1977 à Seraing. Il est auteur, compositeur, arrangeur, producteur, illustrateur et homme de radio (en tant que chroniqueur à la RTBF et fondateur de la webradio Rectangle) : Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014, p. 239. Selon la cartographie de la chanson belge francophone, il se trouve dans le classement pop. 161http://www.lalibre.be/culture/musique/ivan-tirtiaux-des-racines-et-des-ailes Ivan Tirtiaux naît en 1977 à Charleroi dans une famille d’artistes. Il apprend l’accordéon dès l’âge de six ans, ensuite le piano, enfin la guitare. Selon la cartographie de la chanson belge francophone, il se trouve dans le classement folk. 162Le groupe Suarez , constitué de trois Malgaches et un Monsois, se forme en 2008. Selon la cartographie de la chanson belge francophone, le groupe se trouve dans le classement pop. La world music fait également partie de leur répertoire : Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014, p. 243. 163Marie Warnant naît en 1979 à Namur. En 2005, elle remporte le prix Femme de Cristal, catégorie chanson, attribué annuellement par la RTBF. Selon la cartographie de la chanson belge francophone, elle se trouve dans le classement pop. 164Stéphanie Blanchoud naît en 1981 à Bruxelles. Elle remporte le concours Musique à la française en 2004 et se classe deuxième à la Biennale de la chanson française la même année. En 2015, elle paraît en

89 Karin Clercq165 et Cloé du Trèfle166. Tous, sans exception, sont des talents. Se pourrait-il qu'ils manquent cependant de popularité pour peser sur la scène musicale du fait de l'absence d'une identité culturelle claire de l'autre côté de la frontière linguistique ? Ce n'est pas sans raison que Coljon dit de Cloé du Trèfle : « Cloé est un des talents de la scène belge les plus sous- estimés, malgré son Octave de la Musique pour l'album Hasards de trajectoires167. » Or il est assez remarquable de constater, précisément grâce à cette identité culturelle, que quelques Flamands réussissent à se faire une place sur la scène musicale de la chanson francophone ; pensons à Vive la Fête168, Jaune Toujours169, Daan170 et Isolde et les Bens171. Au dire de Coljon, il faut conclure qu' « il y a toujours moyen de s'entendre au-delà des frontières. Gageons que c'est de la culture, et de la musique en particulier, que viendra la sagesse qui permettra aux Belges de continuer à vivre ensemble172 ».

duo avec Daan pour la chanson « Décor » de son album intitulé Les beaux jours : Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014, p. 214. Selon la cartographie de la chanson belge francophone, elle se trouve dans le classement pop. 165Karin Clercq, de son vrai nom Karin Le Clercq, naît en 1972 à Bruxelles. Selon la cartographie de la chanson belge francophone, elle se trouve dans le classement pop. 166Cloé Defossez, alias Cloé du Trèfle (Clover's Cloé quand elle chante en anglais) naît en 1977 à Bruxelles. Selon la cartographie de la chanson belge francophone, elle se trouve dans le classement chanson française. 167Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014, p. 219. 168http://fr.wikipedia.org/wiki/Vive_la_Fête Vive La Fête est un groupe, fondé en 1997 à Gand (Belgique). Le noyau du groupe est formé de Danny Mommens, ex-bassiste du groupe flamand dEUS et d’Els Pynoo, ancien mannequin . Selon la cartographie de la chanson belge francophone, le groupe se trouve dans le classement electro. 169Jaune Toujours est un groupe bruxellois polyglotte et tricolore, constitué en 1993 de trois Flamands – dont l'auteur Piet Maris – et de deux Français. Selon la cartographie de la chanson belge francophone, le groupe se trouve dans le classement folk. Jaune Toujours est une fanfare où règnent en maître l'accordéon et les ambiances festives à la Bregovic : Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014, p. 153. 170Daan Stuyven, alias Daan, naît en 1969 à Anvers. Il est probablement l'un des musiciens flamands les plus doués de sa génération.Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014, p.153. Selon la cartographie de la chanson belge francophone, il se trouve dans le classement pop. En 2013 sort son album Le Franc belge, avec neuf des treize chansons écrites en français. 171http://www.gentjazz.com/fr/concerts/isolde-et-les-bens Isolde Lasoen, connue comme batteuse, entre autres de Daan, a formé, en 2013, le groupe Isolde et Les Bens (les trois musiciens qui l'accompagnent s'appellent tous Ben). Il s'agit d'un projet spécial et elle ne chante que des covers, principalement des chansons françaises populaires. Selon la cartographie de la chanson belge francophone, elle se trouve dans le classement pop. 172Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014, p. 154.

90 Conclusion

Il est facile de choisir « la chanson française » comme objet d'étude pour un mémoire. La musique accompagne chacun de nous « du berceau au tombeau ». D'après Edgar Morin, « la chanson est le plus quotidien des objets de consommation quotidienne1 ». Mais en même temps, « la chanson française est considérée aujourd'hui comme un art à part entière2 ». Alors que les uns l’associent à un art populaire, un art mineur3, un art ignoble, les autres indéniablement lui confèrent le statut d’un art savant, un art majeur, un art noble4. Cette conception contradictoire rend plutôt difficile la réalisation d'une étude de ce qui nous semble si familier, si accessible. En sus de cette ambiguïté, il faut ajouter ce que Morin appelle « le caractère multidimensionnel5 » de la chanson. Toutefois, l'objectif de ce mémoire n'était pas une analyse (sociologique, linguistique, etc.) de l'objet « chanson ». L'objectif final était d'arriver à formuler une réponse à la question : « Peut-on parler d'une ère nouvelle à propos de la chanson française en ce début de troisième millénaire ? » Pour mener à bien l'étude présente, il était indispensable de préciser la notion de « chanson » ainsi que celle du qualificatif « française ». Si la « chanson » est un genre parmi tant d'autres courants musicaux, il convient d'appeler les chansons, avec Marcadet, « un art au pluriel6 ». Selon cet auteur, « elles disposent d'une fascinante capacité de digérer tous les rythmes et tous les modes musicaux, et cela depuis des siècles7 ». Ainsi, nous ne parlons pas de la « chanson » comme d’une famille musicale parmi toutes les autres familles comme le rock, le pop ou le rap mais d'une famille « enrichie8 » par les autres familles musicales. Nous portons le même regard ouvert sur le qualificatif « française », qui sous-entend en réalité « en français ». Nous ne restreignons donc la définition de la « chanson française » ni au genre « chanson » ni à la « chanson strictement française ». Ce point étant éclairci, nous reprenons notre question de recherche. La réponse est affirmative : oui, à l'aube du XXIe siècle, il apparaît un nouvel air, qu'on appelle la « nouvelle chanson française ». Quelle en est la nouveauté ? Et peut-on d’ailleurs parler de nouveauté ? L'explication n'est pas univoque. Car il s'agit d'une nouveauté déjà préparée par la génération

1Morin Edgar, « On ne connaît pas la chanson », Communications, n° 6, 1965, p. 5. 2Renner Rolf G.(dir.), « Sommerkurs 2006. La chanson française d'hier à aujourd'hui », le Frankreich- Zentrum de l'Albert-Ludwig-Universität en collaboration avec le Centre Culturel Français Freiburg, 11-15 septembre 2006, p. 7. 3www.ina.fr Pensons à l'altercation, en 1986, entre Serge Gainsbourg et Guy Béart lors d'une interview pour Antenne 2 par Bernard Pivot. 4Ce que Marcadet appelle « la vision dichotomique » : Marcadet Christian (dir.), Séminaire interdisciplinaire chanson 1998-1999, Paris, Université de Paris-Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 2000, p. 13. 5Morin Edgar, « On ne connaît pas la chanson », Communications, n° 6, 1965, p. 9. 6Marcadet Christian (dir.), Séminaire interdisciplinaire chanson 1998-1999, Paris, Université de Paris- Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 2000, p. 13. 7Marcadet Christian (dir.), Séminaire interdisciplinaire chanson 1998-1999, Paris, Université de Paris- Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 2000, p. 13. 8Marcadet Christian (dir.), Séminaire interdisciplinaire chanson 1998-1999, Paris, Université de Paris- Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 2000, p. 13.

91 précédente, la génération des années 90. Des artistes comme Dominique A, Miossec, Arthur H, Thomas Fersen et Les Têtes Raides entrent en scène et attirent l'attention – d'abord – d'« un jeune public plutôt lettré mais solidement attaché à la bière du vendredi soir pendant le concert de rock9 ». Ils ont tous en commun le retour à l'essentiel, au vocal, à la guitare, au piano, à l'accordéon. Sur scène, cette nouvelle garde accorde une attention particulière au naturel et « ne s'enferme pas dans un hermétisme littéraire mais garde au contraire à l'esprit les exigences mélodiques de l'auditeur et lui parle avec naturel (une illusion de naturel) du monde qui nous environne et des rapports humains qui se jouent10 ». Pourtant, ce n'est qu'à partir des années 2000 qu'un nouveau courant surgit dans la chanson. C'est la « nouvelle chanson française » des prédécesseurs renouvelée, ou, autrement dit, la nouvelle11 « nouvelle chanson française ». La génération 2000 retourne, comme les artistes des années 90, aux sources, au vocal, aux instruments simples et, de plus, réussissent à donner à la chanson française « une voix, une sensibilité et un esprit radicalement neufs12 ». Deux éléments définissent ce nouveau courant : l'extrême quotidienneté et « une culture grande ouverte13 ». Ce n'est pas sans raison que Dicale appelle l'artiste français Vincent Delerm, qui se positionne à la tête de la génération française 2000, « le magicien des petits riens14 ». « Dans ces chansons, on passe des après-midi un peu mornes, on marche sous la bruine, on s'ennuie un petit peu15 ». C'est l'art d'élever ce qui paraît insignifiant et ordinaire à un rang honorable. En plus d'une prédilection particulière pour la réalité quotidienne, de cette génération émane un sentiment sans équivoque de solidarité, de camaraderie. Longue est la liste d'artistes français de la « nouvelle nouvelle chanson française » qui coopèrent avec d'autres artistes de la même génération ou d'artistes des générations précédentes, et cela aussi bien sur album qu'en concert. L'exemple par excellence est la relance de la carrière d’Henri Salvador grâce à la collaboration avec Keren Ann et Benjamin Biolay lors de la réalisation, en 2000, de l'album Chambre avec vue et, plus spécifiquement, la chanson phare « Jardin d'hiver ». Pensons également à la pratique des featuring dans le rap, par laquelle les rappeurs s'invitent les uns les autres. Outre la collaboration, nous constatons le grand intérêt que la nouvelle génération accorde aux textes des prédécesseurs. Ce phénomène que l'on appelle l'intertextualité permet aux « aînés » ainsi qu'aux « jeunes » non seulement de créer des liens solides mais également de renforcer leur place sur la scène musicale. En « faisant du neuf avec du vieux », d’une part les aînés se voient de nouveau honorés, d’autre part les jeunes interprètes se voient offrir l'occasion de se construire une identité musicale. Pour terminer la liste des caractéristiques des jeunes artistes – pour la plupart mais pas tous des trentenaires – de la nouvelle génération, nous aimerions ajouter encore un mot sur la notion de « chanson à texte ». Il est indéniable

9Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 403. 10July Joël, Esthétique de la chanson française contemporaine, Paris, L'Harmattan, coll. « Univers Musical », 2007, p. 68. 11Dicale Bertrand, Les chansons qui ont tout changé, Paris, Fayard, 2011, p. 228. 12Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 413. 13Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 406. 14Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 411. 15Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 411.

92 que les artistes de la « nouvelle scène française », un autre terme pour indiquer la génération 2000, affichent une prédilection pour la chanson « à texte ». Certes, il y a des artistes qui écrivent des textes très « Rive gauche », abondant dans le sens de la prépondérance du texte sur la mélodie. Néanmoins, il est plus raisonnable de se garder de faire la distinction entre une « chanson de variétés » et une« chanson à texte », entre une chanson « à danser » et une chanson « à penser ». La « bonne chanson » et, par conséquent, la « mauvaise chanson » n'existent tout simplement pas. La chanson française des années 2000 « ne peut plus se résumer et se réduire à la seule écume de la chanson à textes16 », conclut July. Nous l'avons déjà dit, nous ne nous cantonnons pas à l'étude de la chanson en France dans ce mémoire. Comme le dernier volet le démontre, la « nouvelle chanson française » est bel et bien représentée en dehors des frontières hexagonales. La Suisse, le Québec et la Belgique, des pays dont la langue française est la langue maternelle (d'une partie) de la population, fournissent aujourd'hui des artistes très talentueux dans le monde de la chanson. Tous ont en commun qu'ils aiment – comme les artistes de la génération 2000 en France – la chanson simple, spontanée et naturelle et qu'ils adorent mettre en lumière les petites scènes de la vie quotidienne au fil de leurs morceaux. L'authenticité est la marque de fabrique de tous ces artistes. L'émergence incontestable d'un nouveau courant, la (nouvelle) « nouvelle chanson française », au début de ce millénaire, amène Dicale – à juste titre – à parler de « l'âge d'or17 » dans l'univers musical. À la lumière de ce constat et de la présente étude, il est surprenant, voire affligeant, de constater qu'un sondage publié le 30 mai 2015 par BVA, une société française de sondages d'opinions et marketing, révèle qu’Édith Piaf et Jean-Jacques Goldman, « les dinosaures de la chanson », restent les chanteurs préférés des Français18. On n'apprécie pas ce que l'on ne connaît pas ? À cela, il faut ajouter le fait que les artistes français, québécois et suisses ne se connaissent pas suffisamment bien, mutuellement, pour nouer des liens musicaux tandis que les artistes de la nouvelle génération québécoise et belge sont encouragés à se rencontrer grâce au Prix Rapsat-Lelièvre. Est-ce que, dans ces conditions déplorables, la génération 2000 aura l'aura pour faire perdurer la résonance de la nouvelle vague, et, surtout aura-t-elle la force de se faire entendre mieux ?

16July Joël, Esthétique de la chanson française contemporaine, Paris, L'Harmattan, coll. « Univers Musical », 2007, p. 177. 17Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006, p. 406. 18http://www.lanouvellerepublique.fr/France-Monde/Loisirs/Livres-cd- dvd/n/Contenus/Articles/2015/05/30/Jean-Jacques-Goldman-et-Ėdith-Piaf-restent-les-chanteurs- preferes-des-Francais-2344761

Sitographie

Internet est un média éphémère. Les liens numériques mentionnés dans ce mémoire étaient en cours au moment de la rédaction de ce mémoire. Il est possible qu’entre-temps, certains liens ne soient plus en cours. fr.wikipedia.org www.youtube.com www.spotify.com www.csa.be www.csa.fr www.lehall.com www.le-parolier.net www.ina.fr www.rfimusique.com www.rts.ch www.mrif.gouv.qc.ca (Prix Rapsat-Lelièvre) www.rtbf.be/lapremiere (émission « La-vie-en-rose ») www.radiorectangle.be (la présentation d’une cartographie de la chanson belge francophone) www.music-story.com www.marcaymon.zic.fr www.citedelamusique.fr (désormais à retrouver sur le site philharmoniedeparis.fr) www.mediatheque.cite-musique.fr www.irma.asso.fr www.centredelachanson.com www.jeudelouie.com www.mcc.gouv.qc.ca www.conseildelamusique.be (Larsen, le magazine bimestriel de l'actualité musicale en Wallonie et à Bruxelles) http://observatoire.cite-musique.fr/observatoire/ (l'Observatoire de la Musique, désormais à retrouver sur le site philharmoniedeparis.fr) http://www.dutempsdescerisesauxfeuillesmortes.net/ (un site consacré à la chanson française de la fin du Second Empire à la fin de la Seconde Grande Guerre) www.nouvellesvagues.com (un lien qui n’est plus en cours depuis décembre 2014) www.ffdsp.com (Fédération Française de Slam Poésie) Et tous les sites web personnels des artistes mentionnés dans ce mémoire.

Discographie

Par ordre d’apparition :

Les artistes français

Les compagnons de la chanson, album contenant les titres « Bras dessus bras dessous », « Verte campagne », « L'arlequin de Tolède » et « Allez savoir pourquoi », Columbia Records, 1960. Melissmell, Écoute s’il pleut, Discograph, 2011. HK et Les Saltimbanks, Citoyen du monde, PIAS France, 2011 JoeyStarr, Gare au Jaguarr, Jive/Epic, 2006. The Herbaliser, Take London, Ninja Tune, 2005 (la chanson « Serge », interprétée par The Herbaliser ft. Katerine). Renaud, Rouge Sang, Virgin, 2006. Katerine, Robots après tout, Barclay, 2005. Camille, Le Fil, Virgin, 2005. Camille, Ilo Veyou, EMI, 2011. Camille, Ilo Lympia (live), EMI, 2013. Vincent Delerm, Vincent Delerm, Tôt ou Tard, 2001. Vincent Delerm, Kensington Square, Tôt ou Tard, 2004. Vincent Delerm, Les piqûres d'araignée, Tôt ou Tard, 2006. Grand Corps Malade, Midi 20, AZ/Universal, 2006. Grand Corps Malade, 3e temps, AZ/Universal, 2010. Jeanne Cherhal , L'eau, Tôt ou Tard, 2006. Jeanne Cherhal , Histoire de J, Barclay/Universal, 2014.

Les artistes québécois

Lisa LeBlanc , Lisa LeBlanc, Tôt ou Tard, 2013. Pierre Lapointe , La Forêt des Mal-Aimés, Wagram, 2006. Ingrid St-Pierre, Ma Petite Mam'zelle De Chemin, Believe, 2011.

Les artistes suisses

Marc Aymon, L'astronaute, en autoproduction, 2006. Loraine Félix, Mine de rien, production association MAE, 2009. Loraine Félix, Du coin de l'œil, en autoproduction, 2014.

97 Plusieurs artistes, Une chanson pour l'éducation (Nord-Sud 2013-2014), Compagnie Zappar, 2014 (la chanson « On veut », interprétée par K ft. Marc Aymon, Nicolas Fraissinet et Yannick Cochand).

Les artistes belges

Stromae, Cheese, Universal, 2009. Stromae, Racine Carée, Mosaert/Mercury/Vertigo/Universal, 2014. Saule, Géant, 30 février, 2012.

98 Bibliographie

Livres

Alonso Xavier, Bulliard Eric, Dutoit Christophe, Luthy Marc et Savary Pierre, Avec un F comme chanson: 10 éditions des Francomanias de Bulle, Fribourg, La Sarine, 2008.

Barbara, Il était un piano noir. Mémoires interrompus, Paris, Fayard, 1998.

Beaumont-James Colette, Le français chanté ou la langue enchantée des chansons, Paris, L'Harmattan, coll. « Chansons et langages », 1999.

Bizzoni Lise et Prévost-Thomas Cécile (dir.), La chanson francophone engagée, Montréal, Triptyque, 2008.

Bonnet Gilles (dir.), La chanson populittéraire. Texte, musique et performance, Paris, Kimé, coll. « Les cahiers de marge », 2013.

Calvet Louis-Jean, Cent ans de chanson française, Paris, Archipoche, 2008.

Calvet Louis-Jean, Chansons. La bande-son de notre histoire, Paris, l'Archipel, 2013.

Coljon Thierry, De Brel à Stromae. La grande histoire de la chanson française, Waterloo, Renaissance du Livre, 2014.

Cuesta Stan et Verlant Gilles, La discothèque de la chanson française. 2000 albums essentiels d'hier et d'aujourd'hui, Paris, Fetjaine, 2011.

Dicale Bertrand, La chanson française pour les nuls, Paris, Éditions Générales First, 2006.

Dicale Bertrand, Les chansons qui ont tout changé, Paris, Fayard, 2011.

Éclimont Christian-Louis, 1000 chansons françaises de 1920 à nos jours, Paris, Flammarion, 2012.

Grimbert Philippe, Psychanalyse de la chanson, Paris, Fayard, 2013.

Hammou Karim, Une histoire du rap en France, Paris, La Découverte, 2012.

99 Hirschi Stéphane, Chanson. L'art de fixer l'air du temps. De Béranger à Mano Solo, Paris, Les Belles Lettres-Presses universitaires de Valenciennes, coll. « Cantologie », 2008.

James-Raoul Danièle et Peylet Gérard (dir.), Chanson et intertextualié, Bordeaux, Presses Universitaires de Bordeaux, coll. « Eidôlon », 2011.

July Joël, Esthétique de la chanson française contemporaine, Paris, L'Harmattan, coll. « Univers Musical », 2007.

Lebrun Barbara (éd.), Chanson et performance. Mise en scène du corps dans la chanson française et francophone, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2012.

Robine Marc, Il était une fois la chanson française des origines à nos jours, Brézolles, Éditions du verbe (Chorus), 2004.

Robineau Anne et Fournier Marcel (dir.), Musique, enjeux sociaux et défis méthodologiques. Perspectives comparées. Québec, France, Cuba, Paris, L'Harmattan, coll. « Logiques Sociales », 2006.

Articles/Dossiers

Fondation Internet Nouvelle Génération, « Debat public : Musique et numérique : créer de la valeur par l'innovation. La synthèse », Paris, avril 2006 – mars 2007.

Hirschi Stéphane, « Esthétique de la chanson française depuis 1980 : un petit traité », Revue critique de fixxion française contemporaine, n° 5, 2012, p. 181-242.

July Joël, « Chanson française contemporaine : état des lieux communs », Revue critique de fixxion française contemporaine, n° 5, 2012, p. 7-31.

Morin Edgar, « On ne connaît pas la chanson », Communications, n° 6, 1965, p. 1-9.

Pecqueux Anthony, « Le rap français comme pratique chansonnière. Réponse à Christophe Rubin », Volume ! [En ligne], n° 4:1, 2005, Saffré, Éditions Seteun, p. 151-154.

Renner Rolf G.(dir.), « Sommerkurs 2006. La chanson française d'hier à aujourd'hui », le Frankreich-Zentrum de l'Albert-Ludwig-Universität en collaboration avec le Centre Culturel Français Freiburg, 11-15 septembre 2006.

Rousseau Jérôme et Bussy Pascal, « La chanson », dossier d'accompagnement de la

100 conférence de Jérôme Rousseau et du concert de Ludéal du 12 avril 2008 dans le cadre du Jeu de l'ouïe.

Rubin Christophe, « Le rap est-il soluble dans la chanson française ? », Volume ! [En ligne], n° 3:2, 2004, Saffré, Éditions Seteun, p. 29-41.

Éditions universitaires

Acke Daniel , Langue et culture de la Francophonie, Bruxelles, VUB, 2011.

Acke Daniel et Chimkovitch Arthur , Aperçu de la littérature française du Moyen Age aux Lumières. Première partie : Aperçu historique, Bruxelles, VUB, 2011.

Gullentops David, Introduction à la théorie littéraire, Bruxelles, VUB, 2012.

Marcadet Christian (dir.), Séminaire interdisciplinaire chanson 1998-1999, Paris, Université de Paris-Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 2000.

Prévost-Thomas Cécile, La chanson francophone contemporaine. Structure, pratiques et fonctions, Paris, Université de Paris-Sorbonne, coll. « Observatoire Musical Français », 1998.

Rudent Catherine, L'analyse musicale des chansons populaires phonographiques, mémoire de synthèse, l’Unité de Formation et de Recherche « Musique et Musicologie », Université Paris- Sorbonne (Paris IV), 2010.

101