Hydrobiologische waarnemingen in het Veluwemeer

P. LEENTVAAR. (R.I.VO.N.)

In augustus en oktober 1961 werden met Smalbladige waterweegbree (Alisma gra- de heer A. van den Berg, bewaker van de mineum) langs de vaargeul bij Elburg. Veluwerandmeren, een aantal vaartochten Deze plant is elders in ons land zeldzaam. gemaakt op het Veluwemeer. Het was de De ontwikkeling van deze watervegetaties bedoeling om een indruk te krijgen van is mogelijk geworden door de verzoeting de aanwezige vegetaties en de bodem­ van het IJsselmeer. Vóór de afsluiting van fauna in verband met hun betekenis als de Zuiderzee was hun uitbreiding veel be­ voedselbron van de duizenden watervogels, perkter en bestonden zij uit plaatselijke zoals zwanen, zwemeenden, duikeenden vegetaties bij de uitmonding van de IJs- en Meerkoeten, die er overwinteren. Het sel en beken, waar zoet water werd aan­ is voor het beheer van het meer van belang, gevoerd. Kamfonteinkruid (Potamogeton dat over de aard, de hoeveelheid en de pectinatus) daarentegen, een soort die verdeling van dit voedsel over het meer vooral in brak water groeit en in het IJs­ waarnemingen worden gedaan, selmeer nog altijd veel voorkomt, werd in De heer Van den Berg vervaardigde in de 1961 niet meer in de Veluwemeren ge­ loop van 1961 een kaart van de bodemve­ vonden. Waarschijnlijk is het verdwenen getatie van het noordelijke Veluwemeer tengevolge van de verdergaande verzoe­ tussen de Roggebotsluis en Elburg. De be­ ting. Voor de zwanen, die vooral van de groeiing bestaat daar voornamelijk uit een wortelstokken van fonteinkruiden leven, dicht tapijt van kranswier (Chara sp.), heeft de verandering in fonteinkruidsoort dat plaatselijk ijler is. Langs de vaargeul als voedsel blijkbaar weinig te betekenen komen langgerekte stroken van enkele gehad, daar ze nog altijd even talrijk zijn tientallen meters breedte voor van Door- of misschien zelfs toenemen. In dit ver­ groeid fonteinkruid (Potamogeton per/o- band is een onderzoek naar de hoeveelheid liatus). Verder is er sporadisch aanwezig aanwezige fonteinkruiden en de aantallen Aarvederkruid (Myriophyllum spicatum) zwanen van veel belang. en Waterpest (Elodea canadensis). De Tijdens het onderzoek werd op verschil­ bodemvegetatie van het zuidelijke Veluwe­ lende plaatsen het chloridegehalte van het meer tussen Elburg en zal in water bepaald, als maat voor het zoutge­ 1962 in kaart worden gebracht. Tijdens halte, Gaande van de Roggebotsluis naar de vaartochten in 1961 bleek ook hier een Harderwijk vindt men een toenemend sterke begroeiing van Chara en Potamo­ zoutgehalte. Dit is een gevolg van de toe­ geton perfoliatus aanwezig te zijn. Maar voer van Cl-rijk uitslagwater van het ge­ ook Aarvederkruid, Waterpest en Stij­ maal Lovink bij Harderwijk, dat water uit ve waterranonkel (Batrachium circinatum) de polder Oostelijk kan toevoe­ vormden plaatselijk sterke begroeiingen. ren. Ook kan water via de Hardersluis bij Merkwaardig was het voorkomen van een Harderwijk uit het IJsselmeer worden inge­ ongeveer één kilometer lange strook van laten. In augustus werd aan de zuidoever

275 _11SJL i /fonternhv/'d ijfe en dichte cbrrm'&r rèt I / vederkruidwterpest. . krynsweren Fig. 1. Schematische dwarsdoorsnede van het Veluwemeer tussen het riet bij Roggebotsluis een Cl- luwemeer zo laag mogelijk te houden. Er gehalte van 120 mg/l gevonden, bij Elburg zij hier nog gewezen op de bedreiging van 132 mg/l, bij 74 mg/l en bij Er- de broedende vogels in het riet, wanneer melo 156 mg/l. Het lage gehalte bij Nun­ de waterstand in het meer tijdens de broed­ speet is een gevolg van aanvoer van zoet tijd wordt opgezet. water uit de Bijsselse Beek, waarvan het Men zou kunnen verwachten, dat door de Cl-gehalte evenwel niet werd bepaald. Ter wisseling in de waterhuishouding zich geen vergelijking diene het Cl-gehalte van de permanente biocoenose in het meer kon Varelse Beek met 24 mg/l. Midden op het ontwikkelen. Toch is uit geregelde plank­ meer is weinig van het zoete water van de tonwaarnemingen van het R.I.VO.N. in beken meer te bemerken. Bij Elburg werd 1957, 1958 en 1960 gebleken, dat er een daar een Cl-gehalte van 184 mg/l en bij vrij constante planktonbiocoenose is. Het Nunspeet van 270 mg/l gevonden. is interessant, dat deze zich bovendien on­ In de Driemaandelijkse Berichten van de derscheidt van die van het IJsselmeer en Zuiderzeewerken worden de zoutgehalten van andere grote meren in ons land. Uit van het Veluwemeer geregeld gemeld. In het vergelijkend chemisch-bacteriologisch de droge zomer van 1959 werden waarden en planktononderzoek, dat in 1960 werd tussen 235-375 mg Cl per liter gevonden verricht, bleek dit wel heel duidelijk. De en in 1960 waarden van 225-160 mg/l. bijzondere aard kan als volgt gekarakteri­ Het blijkt dus, dat de toestand op het meer seerd worden. De totale hoeveelheid plank­ nog al eens wisselt. Ten behoeve van de ton die zich ontwikkelt is gering, het water landbouw en de recreatie wordt de water­ bevat weinig slib en de helderheid is daar­ stand zomers ongeveer 70 cm opgezet, daar door groot. De bacteriologische kwaliteit het meer anders te ondiep is. Men bereikt is gunstig. De planktonbiocoenose is zowel dit door in zo kort mogelijke tijd via het kwalitatief als kwantitatief kenmerkend gemaal Lovink of indien mogelijk via de voor zwak eutroof milieu. Dit is merk­ Hardersluis, water op het Veluwemeer te waardig, omdat het water oligohalien is brengen. Dit water heeft een hoog Cl- wegens het vrij hoge zoutgehalte. Alleen gehalte. In de zomer is het water dus iets een vrij sterke opbloei in de nazomer van zouter dan in de winter. Als milieu blijft het blauwwier Microcystis aeruginosa zou het Veluwemeer echter zwak brak (oligo- in de planktonbiocoenose een exponent halien) d.w.z. het Cl-gehalte blijft onder kunnen zijn van het oligohaliene karakter 1000 mg/l. Gelukkig doet Waterstaat van het water. Ook het vrijwel ontbreken alle moeite om het Cl-gehalte van het Ve­ van de diatomee Asterionella formosa moet

274 Waarschijnlijk wordt door het neerslaan van ijzerfosfaat een belangrijke voedings­ stof aan het water onttrokken hetgeen de planktongroei remt. Dit is juist andersom in het noordelijke Veluwemeer. Hier wordt het water bemest door verontreinigd en zoeter IJsselwater, dat via de Roggebot­ sluis kan worden ingelaten. Ook de uit­ slag van polderwater kan invloed hebben. In het noordelijke Veluwemeer vinden we allerlei soorten, die we ook in de IJssel vinden. Het water is troebeler en er is meer detritus. Een en ander is natuurlijk Fig. 2. Aarvederkruid (Myriophyllum afhankelijk van de hoeveelheid water die spicatum) met bolvormige geleikolonies van ingelaten wordt, maar de waarnemingen het blauwwier Gloeotrichia natans. aan het plankton en de bodemflora en -fauna wijzen duidelijk op een invloed, die genoemd worden in verband met de voor­ het milieu permanent wijzigt. keur van deze soort voor sterk eutroof Het plankton ten noorden van de Rogge­ water. botsluis, in het , heeft een dui­ Zoals reeds gezegd werd, neemt het Cl- delijk mesosaproob karakter. De IJssel gehalte van de Roggebotsluis naar Har­ stroomt er direct in uit. Het bevat rader- derwijk toe, door invloed van IJsselmeer- dieren van het geslacht Brachionus, ver­ water of water uit Oostelijk Flevoland. In schillende groenwieren en vele diatomeeën, de planktonbiocoenose van het zuidelijke waaronder de diatomee Asterionella for- Veluwemeer vinden we echter weinig soor­ ten van het IJsselmeer en Oostelijk Flevo­ land. Blijkbaar is de aanvoer te gering om invloed te hebben en ook is de beperking van de inlaat van water uit Oostelijk Fle­ voland tot een zo kort mogelijke periode in het voorjaar hierbij van grote betekenis. Vermoedelijk vormt kwel van zoet grond­ water van de zandgronden van de Veluwe in het Veluwemeer een niet onbelangrijk deel van de waterbalans op het meer, daar het Veluwemeer, ondanks de toevoer van IJsselmeerwater, altijd zoeter is dan het IJsselmeer. Dit grondwater is zoet en bevat veel ijzer, maar geen plankton. Dit kan de oorzaak zijn. dat het plankton zich niet rijk ontwikkelt, namelijk enerzijds door Fig. 3. Kolonies van het mosdiertje Cris- verdunning, anderzijds door een che­ tatella mucedo. De zwarte punten zijn misch proces in de ijzerfosfaathuishouding. eieren.

275 werden wel gevonden, maar zij kwamen veel meer voor in de ijle lage kranswierbe- groeiing, waar zij zich aan de planten en verspreid liggende stenen en schelpen vasthechten. Er waren hier veel minder microorganismen, evenals in de fontein­ kruid- en waterpestvegetaties. Hieruit blijkt Fig. 4. Driehoeksmossels (Dreissena po- dat de dichte vertakkingen van de krans­ lymorpha). wieren als substraat een beter biotoop vormen dan de ijlere fonteinkruid- en wa- mosa. Larven van de Driehoeksmossel terpestbegroeiingen. (Dreissena polymorpha) ontbreken, daar Interessant is nog, dat de copepode Eury- deze dieren niet in verontreinigd water temora velox aan de mond van de IJssel kunnen leven. Gaan we naar het zuiden, en in het Veluwemeer voorkomt. In het voorbij de Roggebotsluis, dan neemt het zoetwatergetijdengebied de Biesbosch. vin­ aantal soorten IJsselplankters af en het den we de nauw verwante soort Euryte- aantal Dreissena-larven toe. Het water mora affinis. Vermoedelijk is alleen het wordt schoner. Plaatselijk kan er door ontbreken van getijdenbeweging de oor­ verontreiniging van beken of recreatie- zaak voor het ontbreken van Eurytemora stranden in het meer een opbloei van plank­ affinis in het Veluwemeer. Hetzelfde geldt ton aanwezig zijn, zoals bijvoorbeeld voor voor de diatomee Actinocyclus normanni, het „Nunspeter Zeebad" werd waargeno­ hoewel deze soort wel in 1958 gevonden men in augustus 1961. Ook kan de bodem­ werd in het IJsselmeer bij Harderwijk. vegetatie invloed hebben op de samenstel­ Terwijl de planktonsamenstelling en de ling van het plankton. Voor het „Nunspe­ chemische analyse ons reeds veel verteld ter Zeebad" werd bijvoorbeeld met een hebben over de biologische toestand van planktonnet gesleept door een veld met on­ het Veluwemeer, kan ook de bodemfauna geveer 50 cm hoge dicht opeengroeiende ons inlichten over het aanwezige milieu. kranswieren, daarna door een gedeelte In vele gevallen is de bodemfauna (en flo­ waar op de harde zandbodem een geringe ra) een betere „verklikker" van eventuele ontwikkeling van laagblijvende kranswie­ schommelingen in de milieufactoren dan ren aanwezig was en vervolgens door een het plankton of de chemie van het water, vegetatie van Doorgroeid fonteinkruid en De bodem fauna en -flora stellen zich eerst Waterpest. In de 50 cm hoge kranswieren op de lange duur in, terwijl het plankton werden grote aantallen bodemwatervlooien en de chemische samenstelling zich op korte en raderdieren gevangen, terwijl er ook termijn kunnen wijzigen, zonder dat wij veel desmidiaceeën gevonden werden. De dit hebben waargenomen. De bodemfauna diatomeeën van het open water werden •werd verzameld met behulp van een klein echter niet gevonden; deze zijn vermoede­ model bodemhapper, zoals die in de limno- lijk tussen de kranswieren bezonken en logie gebruikt wordt. Het bleek, dat de worden dus als het ware uit het plankton (zand)bodem op sommige plaatsen zo vast gezeefd. Het water tussen de dichte wa­ was, dat de happer geen vat had. In be­ terplantenbegroeiing stagneert waardoor groeiingen met kranswier, fonteinkruid, bezinking plaats vindt. Dre/ssena-larven vederkruid en Waterpest was de bodem 276 op ± 1 meter diepte met een dun laagje te nemen. Het Darmwier (Enteromorpha gereduceerde zwarte modder bedekt. Zand intestinalis) groeide in kleine plukjes op vermengd met klei werd gevonden op de bodem en was sterk met kalk geïncrus- plaatsen langs de vaargeul. Door de hel­ teerd. Dit wier treffen we vooral in brakke derheid van het water kan dit reeds met en zwak brakke wateren aan en het vormde het blote oog worden waargenomen. In hier de hoofdzaak van de aanwezige draad­ dwarsdoorsnede vinden we in het zuide­ algen. Merkwaardig is, dat ook een sterke lijke Veluwemeer bij de dijk van Flevo­ ontwikkeling voorkwam van het minder land een ondiep gedeelte met zandbodem, algemene Waternetje (Hydrodictyon reti- dan een ongeveer 4 meter diepe vaargeul culatum), een zoetwateralg (fig. 5). De met een dikke laag zwarte modder en ver­ andere draadalgen (Spirogyra en Zygne- volgens een enkele tientallen meters brede ma) werden vooral op plaatsen gevonden strook van fonteinkruid. Waterpest en wa­ waar voor de zuidkust verontreinigd water terranonkel. die bij afnemende waterdiep- aanwezig was. In de bodem fauna traden te overgaat in een lage en ijle begroeiing dan ook op bloedzuigers (Herpobdella met kranswieren, met aansluitend een ta­ octoculata) en platwormen (Dendrocoe- pijt van hoger groeiende kranswieren (fig. lum lacteum). Een enkele maal werd een 1). In de diepe vaargeul werden vrijwel Vlokreeft (Gammarus pulex) gevangen. als enige levende wezens rode Tubifex en In de tabel zijn voor het noordelijke Velu­ rode muggelarven (Chironomiden) ge­ wemeer slechts twee waarnemingspunten vonden. In het ondiepere gedeelte tussen vermeld, die representatief zijn voor de de waterplanten werden vele slakken aan­ aanwezige soorten. Opvallend is het ge­ getroffen. vooral Valvata piscinalis. Aan ring aantal Driehoeksmossels. Aan de zuid­ de waterplanten vinden we vele,bolletjes zijde, waar de invloed van verontreinigd van het blauwwier Gloeotrichia natans water afneemt, nemen de aantallen Drie­ (fig. 2) en kolonies van het mosdiertje hoekmossels toe. De waarnemingen wer­ Cristatella mucedo (fig. 3). Vrijwel over­ den in oktober gedaan. Hierbij viel het ook al komen kluiten van de Driehoeksmossel op, dat er vrijwel geen bodemvegetatie voor (fig. 4). meer aanwezig was in het noordelijke meer, De bodemfauna van het zuidelijke Velu­ terwijl er terzelfder tijd nog wel een bo­ wemeer verschilde van het noordelijke deel. demvegetatie aanwezig was in het zuide­ In nevenstaande tabel zijn de organismen lijke Veluwemeer. Blijkbaar is er in het na­ aangegeven, die in een raai dwars over het jaar een verschil in bodemvegetatie, die in zuidelijke Veluwemeer bij boei VM 61, ter de zomer niet aanwezig is. Dit kan door hoogte van het zuidelijkste eiland, werden verschillende oorzaken ontstaan. Ten eer­ aangetroffen. ste kunnen door het troebele en veront­ In de tabel is ter vergelijking de waarne­ reinigde (en dus bacterierijke) water van ming van de bodem fauna in het noordelijke het noordelijke Veluwemeer de water­ meer opgenomen. Met x is aangegeven planten sneller wegrotten dan in het hel­ welke soorten in grote aantallen voorkwa­ dere en minder verontreinigde zuidelijke men. De monsterpunten lagen ongeveer meer. Ten tweede bestaat de mogelijkheid, 100 meter uit elkaar. Opgemerkt moet dat de vele zwanen, eenden en koeten in worden, dat de in de tabel aangegeven dit ondiepe water de gelegenheid hebben groei van draadalgen niet overal was waar zowel de waterplanten als de Driehoeks-

277 Zuidelijk meer Noordelijk meer bij vaargeul bij zuidoever noord zuid 1 2 3 4 5 6 Slakken: Limnea ovata x o o o Valvata piscinalis o o X o o o o Hydrobia jenkinsi o o o o O o o o Bithynia tentaculata o Planorbis vortex o Mossels:

Dreissena polymorpha x o X X x o O X Pisidium sp. o Krecltachtigcn; Asellus aquaticus o o o Euryccrcus lamellatus o Inscktclarven: Oxythira (kokerjuffer) o Leptocerus o o Neureclipsis o o o Chironomus o o o o Ephemeriden o Wormen: Tubifex o Waterplanten: Elodea X X o Chara o X X X Draadalgen (flap):

Enteromorpha X X X o o Spirogyra o Zygnema o Cladophora o o o Hydrodictyon o o mossels op te eten. Dit laatste zal wel een in het verdwijnen van de waterplanten. rol spelen, maar dan zou dit ook het geval De verontreiniging van het noordelijke moeten zijn op de ondiepe plaatsen in het Veluwemeer blijkt ook uit het uiterlijk van zuidelijke meer, wat niet het geval is. Er de waterplanten. In het zuidelijke meer zijn daar nog volop waterplanten en Drie­ zijn de planten fris groen. In het noorde­ hoekmossels aanwezig. Hierbij komt nog, lijke vinden we op de bladeren een bruin- dat er op het tijdstip van bemonstering nog wollige aangroei, bestaande uit massa's geen grote aantallen zwanen en eenden diatomeeën (Gomphonema sp,), oligo- aanwezig waren. De hydrobiologische chaete wormen (o.a. Pristina en Nais-soor- waarnemingen wijzen daarom eerder op ten) en muggelarven. Tenslotte merken een intensievere bacteriële activiteit in het we nog op, dat in de diepe vaargeul alleen noordelijke meer door de waterverontrei­ rode muggelarven, rode wormen (Tubi­ niging, met als gevolg snellere afbraak fex), dode slakkehuizen en vele kleine le­ van de plantengroei. Er is niet onder­ vende erwtemosseltjes (Pisidium sp.) ge­ zocht, of ook vissen een aandeel hebben vonden werden. De crwtemosseltjes zijn 278 in staat lage zuurstofspanningen te ver­ tervogels, en het beheer is daarom in zijn dragen en leven daardoor vaak nog op huidige vorm een bijkans ideale oplossing plaatsen met weinig zuurstof. voor de wensen van recreatie en natuur­ Samenvattend kan dus opgemerkt worden, bescherming. De mogelijkheid is echter niet dat uit het hydrobiologisch onderzoek blijkt, uitgesloten, dat men voor zandwinning het dat het zuidelijke en het noordelijke Velu­ Veluwemeer tot op grote diepte gaat uit­ wemeer verschillen als biotoop. Het ver­ zuigen, zoals dat meer en meer gedaan schil wordt veroorzaakt door de invloed wordt in andere grote meren. De water­ van verontreinigd IJsselwater of uitgesla­ vogels zijn hier niet mede gediend, daar gen polderwater in het noordelijke meer. zij dan hun voedsel niet meer kunnen be­ Als type water neemt vooral het zuidelijke machtigen. Ook hydrobiologisch zijn er be­ Veluwemeer een aparte plaats in onder de zwaren, daar de bodemfauna kan verarmen. grote meren in ons land, door de grote hel­ In onze andere eutrofe meren is dit zeker derheid van het water, de geringe plank- het geval; het wordt dan veroorzaakt door tonproduktie, de zandige bodem en de ge­ langdurig zuurstofgebrek aan de bodem. ringe hoeveelheid zwarte modder. Het is Dit heeft ook ongunstige gevolgen voor ook het enige meer waarin beken uitmon­ de visserij. Men kan verder moeilijk voor­ den. spellen hoe zich na uitdieping de water­ De grote hoeveelheden jonge Driehoeks­ huishouding en de biocoenose zullen in­ mossels en slakken vormen een uitstekende stellen. We weten echter wel, dat in het bron van voedsel voor de aanwezige vis­ huidige ondiepe Veluwemeer een gunstige sen, duikeenden en Meerkoeten. Zwem­ toestand aanwezig is, behalve in de 4 m eenden en zwanen vinden veel voedsel diepe vaargeul. Gelukkig is uitdieping van door de vegetaties van fonteinkruiden en het zuidelijke Veluwemeer uit waterstaat­ andere waterplanten. Als waterwildreser­ kundig oogpunt ongewenst in verband met vaat heeft het meer daarom reeds inter­ de grote ondoorlatendheid van de bovenste nationale betekenis. Het is wenselijk, dat zandlagen. Misschien kan men ook nog het ook als type water voor de limnologie lering trekken uit het feit, dat men in Ame­ in zijn huidige staat bewaard blijft. rika juist kleine ondiepe meertjes van ge­ We mogen dit artikel tenslotte niet ein­ ringe afmeting aanlegt, de zogenaamde digen zonder gewezen te hebben op de oxydation-ponds, omdat de biologische gevaren die er verbonden zijn aan het zelfreiniging van verontreinigd water hier­ eventuele uitdiepen van het Veluwemeer. in zo uitstekend verloopt. Behalve in de vaargeul is het Veluwemeer overal ondiep. Voor de recreatie is dit on­ gunstig en er werd reeds op gewezen, dat Waterstaat o.a. daarom het peil 's zomers verhoogt. Voor zwanen en zwemeenden is het ondiepe water juist geschikt in ver­ band met het voedsel zoeken. Duikeenden kunnen hun voedsel wel in dieper water vinden. Door het waterpeil in het najaar weer te verlagen wordt tevens tegemoet Fig. 5. Het Waternetje (Hydrodictyon gekomen aan de behoeften van deze wa­ reticulatum).

279