Dispereert Niet. Deel 4
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Dispereert niet. Deel 4 Twintig eeuwen historie van de Nederlanden A. Algra en H. Algra bron A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Twintig eeuwen historie van de Nederlanden. Deel 4. Uitgeverij T. Wever, Franeker 1978 (achtste druk) Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/algr001disp04_01/colofon.htm © 2008 dbnl / erven A. Algra en H. Algra 5 A. Algra wat een goede couragie vermach A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Deel 4 7 1. Als iemand verre reizen doet...... Ondernemingsgeest. ‘Mijn hart denckt anders niet dach ende nacht dan om vreemde landen te besien. So weet men wat te vertellen als men oudt is. Daer is geen tijt quader versleten als een jongman op sijn moeders knacken te blijven, ghelijck een babock (nietsnut), ende weet niet wat armoede noch weelde is, noch wat de werelt in sich heeft.’ Dat schreef een jonge man van twintig jaar aan zijn ouders in het jaar 1583 en zo dachten velen in ons vaderland er in die tijd over. Het was àl leven, wat men in die dagen aantrof. Grote ondernemingen werden voorbereid èn uitgevoerd, tal van schier onuitvoerbare plannen ontworpen. In de strijd op leven en dood tegen de Spaanse tirannie ontwikkelde zich een wonderbaarlijke energie, die zich op elk gebied uitte en die het aanzijn gaf aan onze Gouden Eeuw. De grondslagen voor de macht en welvaart in dat tijdvak zijn gelegd in de 16de eeuw, toen onze koopvaarders en zeelieden in Europa èn daarbuiten de toon aangaven. In de laatste jaren van die eeuw was het ook, dat het fundament werd gelegd van ons koloniaal bezit, waarop in latere tijd is voortgebouwd. Spaanse en Portugese handel. Bezit buiten Europa hadden in die dagen alleen Spanje en Portugal. Zij verdeelden onder leiding van de Paus de nieuw ontdekte gebieden: Amerika, Indië en de eilanden van de Grote Oceaan. Geen vreemdeling had toegang tot die streken. De koningen van het Iberisch schiereiland trokken alle handel op de Nieuwe Wereld en het Verre Oosten aan zich. Lissabon en Cadiz werden de grote stapelplaatsen van de koloniale producten en aanzienlijke vloten voerden ieder jaar goud en zilver, suiker en peper aan. Maar daarmee was de taak van beide volken afgelopen. De distributie van die waren was in handen van anderen, speciaal in die der Nederlanders. Door en uit de visserij toch had zich bij hen de vrachtvaart ontwikkeld. Ze haalden het zout voor het verduurzamen van de haring uit Portugal, maar ze brachten er meteen hout of koren uit de A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Deel 4 8 Oostzeelanden. Van de Russische kusten en Finland af tot de zuidpunt van Europa voeren honderden schepen heen en weer. Zij voorzagen elk volk van het nodige of kochten het overtollige op. De Engelse scheepvaart en handel moesten nog opkomen; die van de eertijds zo bloeiende Hanzesteden als Lübeck gingen te gronde. En toen nu Spanje en Portugal uit nieuwe landen schatten naar hun havens brachten, waren het ook de Nederlandse vrachtvaarders, die deze producten in West- en Noord-Europa aan de man brachten. Zelfs de vrijheidsoorlog bracht daarin geen verandering. Onze koopvaarders bleven handel drijven op de vijandelijke havens. Oorlog sloot de negotie niet uit, zo redeneerden zij. Zij namen het de regering dan ook hoogst kwalijk, wanneer deze een enkele maal de connecties met de tegenstander verbood. Dat van de zijde der Spanjaarden de scheepvaart der opstandelingen niet werd belemmerd, vond zijn oorzaak in hun economische afhankelijkheid. Hoe zou Spanje anders aan zijn koren moeten komen, hoe zijn koloniale producten kwijtraken? Moeilijkheden. Dat veranderde echter na 1580. In dat jaar toch veroverde Alva voor zijn meester Portugal. Beide koloniale rijken stonden nu onder leiding van dezelfde koning, de aartsvijand der opgestane Nederlanders. Hij meende, dat de afvallige provincies in het Noorden binnen zeer korte tijd onderworpen zouden worden en dat hij gedurende die tijd het wel buiten hun aanvoer kon stellen. De toestand van ons land was in die dagen inderdaad allesbehalve rooskleurig: De zuidelijke gewesten keerden in en kort na 1579 onder de vleugelen van de Spaanse heerser terug; Rennenberg verried het Noorden; in de enkele overgebleven provincies heerste verdeeldheid; de steun van Frankrijk en Engeland hielp ons van de wal in de sloot; Vader Willem viel in 1584 door moordenaarshand; de sterke stad Antwerpen werd evenals vele andere vestingen door de bekwame landvoogd Parma veroverd. Philips achtte in deze donkere jaren dan ook het ogenblik gekomen, om economisch zijn oproerige onderdanen te treffen. Plotseling werd daartoe beslag gelegd op de Nederlandse schepen in de Portugese en Spaanse havens. De bemanning werd ‘hard getracteerd’ door de koning, ‘die deselve in vuyle stinckende ge- A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Deel 4 9 vangenissen wierp, eenige doodde en andere op de galeyen sette, hare schepen confisqueerde en diergelijcke’. Natuurlijk was dit een geduchte klap voor de Nederlandse kooplieden: hun bloeiende handel op Lissabon in één slag vernietigd! Toegegeven moet worden, dat het later wel weer wat meeviel. Vooral toen bleek, dat de zo spoedig verwachte onderwerping van Noord-Nederland uitbleef en de Armada, tot dat doel mede uitgezonden, roemloos onderging. Om hongersnood in zijn landen te voorkomen, liet Philips de handel der Hollanders en Zeeuwen weer oogluikend toe. Met vlag en papieren werd wat getransigeerd en de havenmeesters waren vaak opzettelijk slordig bij de vervulling der formaliteiten. Grootse plannen. Maar dat nam niet weg, dat onze kooplieden en zeevaarders zich niet zeker gevoelden in de havens van de vijand. Alles hing af van de luim des konings of van zijn vertegenwoordiger te Lissabon. Dat maakte, dat in het brein van menig ondernemend koopman de idee opkwam, zich, wat de specerijhandel betrof, onafhankelijk te maken van Portugees en Spanjaard. Vooral de Zuidnederlanders kwamen met deze gedachte. Na de val van Antwerpen vluchtten verscheidene calvinistische kooplui vandaar naar het Noorden. Over het algemeen hadden zij meer oog voor nieuwe mogelijkheden dan de ietwat conservatieve Hollanders. Zij waren ook zeer kapitaalkrachtig. Hun overmoed, zou ik het haast noemen, gepaard aan de degelijkheid van de Noordnederlanders leidde tot grootse plannen, die met een geweldige energie werden doorgezet. Daar kwam nog iets bij. Het was geen geheim meer, dat de fut er bij de Spanjaarden en Portugezen uitraakte: Hun koloniaal bestuur werd een wanbeheer; nieuwe ondernemingen zetten ze niet op touw; hun troepen waren niet veel meer dan een luie bende; hun oorlogsschepen konden het grote gebied niet meer beschermen. Kapers maakten van dit laatste feit een dankbaar gebruik. De Engelsman Drake verspreidde bij zijn tocht om de wereld overal schrik. In 5 jaar tijds kwamen er, zegt Dr. Mollema, van de 31 peperschepen maar 19 terug en in 1592 ging de hele retourvloot met deze specerij verloren. Gebrek aan personeel noodzaakte de Spanjaarden, maar meer nog de Portugezen, vreemdelingen in dienst te nemen. De be- A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Deel 4 10 kwaamsten onder hen leerden zodoende de koloniën kennen, maar ook de zwakke plekken in het beheer. Daar is gebruik van gemaakt en dat niet ten voordele van de Portugees. Onder die vreemdelingen waren ook Nederlanders. Wanneer wij spreken over de aankomst der Hollanders in Indië in het jaar 1596, is dat dan ook ten dele juist. In dat jaar arriveerde voor het eerst een eskader der onzen voor Bantam. Maar in Portugese dienst had reeds meer dan één Vlaming en Hollander, belust op avontuur, het verre Oosten bezocht. Dirck Gerritsz Pomp, alias Dirck China. Daar hebt ge Dirck Gerritsz Pomp van Enkhuizen, later door zijn stadgenoten Dirck China genoemd. Op 11-jarige leeftijd ging hij reeds naar Lissabon en als jongeman van 24 jaar reisde hij in 1566 naar Goa in Voor-Indië, waar hij meer dan 20 jaar vertoefde. Hij trouwde er een meisje, afkomstig uit Brussel. In die dagen wel iets heel bijzonders: blanke vrouwen waren zeldzaam in de tropen! In de jaren 1583 en 1584 maakte hij zelfs een paar reizen naar China en Japan. Dan komt hij in 1590 in Enkhuizen terug als weduwnaar met 3000 dukaten, ‘zynde 35 jaar in de vreemde geweest, waarvan 24 jaar in Indië.’ Hij kon van zijn reizen navertellen en spoedig verscheen dan ook te Leiden een aanhangsel van een soort aardrijkskundeboek (Tresoor der Zeevaart 1592) met dit wijdlopige opschrift: ‘Van alle den handel van Coopmanschap die in Indien geschiet ende wat avontueren in dese landen ghebeuren: geschreven uyt den mont van Dirck Gerritsz, die daer vier en twintich jaeren verkeert ende ghehandelt heeft, ouer gheheel Indien.’ De globetrotter verhaalde er in van Indië, Ceylon, Japan, China, Perzië en Malakka. Maar nog had hij zijn bekomst niet van het reizen en trekken. Zijn tweede vrouw - hij hertrouwde te Enkhuizen - kon hem niet weerhouden, om op 53-jarige leeftijd nog eens te proberen de wereld om te reizen. Hij voer door Straat Magelhaens als kapitein van ‘De Blijde Boodschap’, maar geraakte aan de westkust van Zuid-Amerika in Spaanse gevangenschap. Vijf jaar bracht hij op die wijze in Peru door. In 1604 herkreeg hij met anderen zijn vrijheid door uitwisseling tegen Spaanse krijgsgevangenen van A. Algra en H. Algra, Dispereert niet. Deel 4 11 Nieuwpoort. Hij bleef tot 1606 in Enkhuizen en ging toen als zestiger nog eens naar Indië onder Paulus van Caerden. Waarschijnlijk overleed hij op de terugweg in 1608. Jan Huygen van Linschoten. Meer bekendheid dan Dirck China verwierf zich Jan Huygen van Linschoten, ook opgegroeid te Enkhuizen (geboren ± 1563 te Haarlem, maar op zeer jeugdige leeftijd met zijn ouders naar Enkhuizen getrokken). Toen hij een jaar of zestien oud was, ging hij naar Spanje en later naar Portugal. Vandaar schreef hij de brief aan zijn ouders, waarvan ik een gedeelte aan het begin van dit hoofdstuk overnam.