Jean Absil (1893-1974) Selected Piano Works
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Jean Absil (1893-1974) Selected Piano Works CD I Cinq Bagatelles op.61 (1944) Trois Impromptus op.10 (1932) 10_ 1. Pastourelle (Allegretto) 2’17 1_ 1. Vif 2’09 11_ 2. Musette (Andantino 1’04 2_ 2. Modéré 2’21 12_ 3. Berceuse (Andantino 1’42 3_ 3. Très vif 2’54 13_ 4. Gavotte (Moderato 1’22 14_ 5. Toccata (Vivo) 1’13 Sonatine op.27 (1937) 4_ 1. Allegretto 2’27 Grande suite op.62 (1944) 5_ 2. Humoresque 15_ 1. Prélude (Andantino) 3’03 (molto rubato – a tempo) 2’37 16_ 2. Scherzetto (Vivo) 2’22 6_ 3. Toccata (Vif) 2’09 17_ 3. Nocturne (Misterioso) 4’47 18_ 4. Toccata: vivo 3’43 Marines op.36 (1939-1940) 7_ 1. Allegretto 4’11 Hommage à Schumann op.67 (1946) 8_ 2. Andantino 4’37 19_ 1. Marche (moderato) 1’34 9_ 3. Vivo 4’07 20_ 2. Impromptu (allegretto) 2’11 21_ 3. Mouvement perpétuel(vivo) 1’50 Total time: 55’21 2 CD II Esquisses sur les sept péchés capitaux Danses Bulgares op.102 (1959) op.83 (1954) 14_ 1. Maestoso 1’44 1_ 1. L’Orgueil (marziale) 1’26 15_ 2. Recitativo & Andantino 2’04 2_ 2. L’Envie (allegro moderato) 1’42 16_ 3. Andante 2’14 3_ 3. La Paresse (andante) 2’08 17_ 4. Molto vivo 1’25 4_ 4. L’Avarice (moderato) 1’32 18_ 5. Allegretto 1’55 5_ 5. La Luxure (leggiero) 2’05 19_ 6. Vivo 1’23 6_ 6. La Gourmandise: alla burlesca 1’17 Deuxième Grande Suite 7_ 7. La Colère: (Hommage à Chopin) op.110 (1962) vivo alla cadenza (vivo) 1’24 20_ 1. Prélude: andante 2’26 21_ 2. 1er Nocturne: andantino 2’50 Échecs op.96 (1957) 22_ 3. Valse: moderato 2’03 8_ 1. Le roi: marcia moderato 2’45 23_ 4. 2e Nocturne: 9_ 2. La reine: andante 3’18 lento misterioso 3’42 10_ 3. Le fou: andante 2’58 24_ 5. Impromptu: maestoso 2’05 11_ 4. La tour: très lent 3’22 25_ 6. 3e Nocturne: allegretto 2’27 12_ 5. Les pions: andantino 1’57 26_ 7. Étude: vivo 1’31 13_ 6. Les cavaliers: molto vivo 2’46 Sonatine op.125 (1966) 27_ 1. Sonatine: allegro moderato 1’27 28_ 2. Pavane: andantino 1’26 29_ 3. Tarantelle: vivo 1’09 Daniel Blumenthal, piano Total time: 60’30 3 Editeurs: 1-13, 20-26: CeBeDeM, Bruxelles; 14-19: Henry Lemoine, Paris; 27-29: Uitgave Metropolis, Antwerpen Recording: Brussels, Royal Conservatory, Concert Hall, 25-28.11.2009 & 24-28.03.2010 – Sound engineer & producer : Yannick Willox – Piano tuning: Gaetan Leclef & Marc Leuridan – Cover: Original plans for the construction of Conservatory headquarters, ca 1872 – Cover design: Luc Deleu – photograph Daniel Blumenthal: Álvaro Yáñez – Design: mpointproduction.be – Resarch coordinator Koninklijk Conservato- rium/Erasmushogeschool: Kristin Van den Buys – Executive production: Michel Stockhem Het ontwerp van de cd-hoezen voor de Trobador cd-reeks van Het Koninklijk Conservatorium Brussel ligt in handen van Luc Deleu & T.O.P. office. Luc Deleu is fellow van het Kunstenplatform van de Universitaire Associatie Brussel en genoot een opleiding aan de Brusselse Sint-Lucasschool. Via allerhande manipulaties op de negentiende-eeuwse platte- gronden van het conservatorium zijn de cd-hoezen te lezen als een zich steeds verder ontwikkelende architectonische partituur. 4 5 nederlands Deze CD werd gerealiseerd in het kader van het onderzoeksproject door Daniel Blumenthal aan het Koninklijk Conservatorium Brussel en met de steun van het onderzoeksfonds van de Erasmushogeschool. Het Koninklijk Conservatorium is een departement van de Erasmushogeschool en partner in de Universitaire Associatie Brussel. Artistiek onderzoek aan het Koninklijk Conservatorium Brussel Deze opname van pianowerken van de Belgische componist Jean Absil is het resultaat van een artistiek onderzoeksproject van hoogleraar Daniel Blumenthal. Via nauwkeurig en accuraat onderzoek van alle moge- lijke historische en muzikale bronnen zoals partituren, tijdschriften, theoretische traktaten en secundaire literatuur creëerde hij een context voor zichzelf. Hoewel Jean Absil beschouwd wordt als één van de belangrijkste componisten van zijn generatie, is zijn muziek zelf toch niet zo bekend. Daarom haalde Daniel Blumenthal deze muzikale pareltjes van onder het stof. Hij selecteerde uit het gehele piano oeuvre van Absil deze composities op basis van hun intrinsieke artistieke en pianistieke waarde. “Absil bezit een sterk historische bewustzijn en vernieuwt de traditie van binnen uit. Hij gaat in zijn pianowerken steeds op zoek naar nieuwe pianistieke uitdrukkingsmogelijkheden en hij verlegt telkens de grenzen. Dit maakt het zo boeiend!” aldus Blumenthal. 6 Jean Absil (1893-1974) Jean Absil, afkomstig uit Bonsecours (Henegouwen), behaalde eerste prijzen voor harmonie (Martin Lunssens), contrapunt en fuga (Léon Dubois) aan het Koninklijk Conservatorium van Brussel en studeerde nadien compositie en orkestratie bij Paul Gilson. Dit leverde hem onder meer een tweede plaats op bij de Belgische ‘Prix de Rome’ (1921) en de Rubens Prijs (1934), die hem toeliet in Europa te reizen. In 1938 werd zijn pianoconcerto bekroond door de internationale Ysaye-wedstrijd, de voorloper van de huidige Konin- gin Elisabeth wedstrijd. In 1923 werd Absil directeur van de Muziekacademie van Etterbeek, die onder zijn leiding een zeer hoog niveau bereikte. Vanaf 1931 doceerde hij aan het Koninklijk Conservatorium Brussel waar hij als pedagoog een hele generatie jonge componisten heeft opgeleid, onder wie Victor Legley, Marcel Quinet, Raymond Baervoets, Peter Cabus, Paul-Baudouin Michel, Jan Decadt, Jacques Leduc en Annette Vande Gorne. Hij was ook vanaf 1939 aan de Muziekkapel Koningin Elisabeth verbonden als leraar, en werd actief bij de SABAM, die hij na catastrofe van de 2de Oorlog volledig heeft heropgebouwd als voorzitter en directeur-generaal (1945 tot 1948). Hij was tevens lid van de Koninklijke Academie van België, waarvan hij voorzitter werd in 1968. Jean Absil en de Modernistische muziekscène in Brussel Hoewel Jean Absil (1893-1974) een redelijk traditionele muziekopleiding genoot vlak voor en tijdens de Eerste Wereldoorlog, was hij toch erg geïnteresseerd in de nieuwste internationale ontwikkelingen van de hedendaagse muziek.Tussen 1890 en 1935 was die ‘Nieuwe Muziek’ trouwens razendsnel geëvolueerd. In de jaren negentig van de 19de eeuw was het Franse Impressionisme van Debussy de nieuwe stijl, in 1908 verbrak Schönberg alle tonale regels met de atonaliteit en startte het Expressionisme in Wenen. In 1913 verbaasde Stravinski Parijs en de wereld met zijn nieuwe ritme- en klankstructuren in ‘Le Sacre du Printemps’. Kort na de Eerste Wereldoorlog werd in het begin van de twintiger jaren in Parijs en in Brussel het Neo- Classicisme uitgeroepen als ‘la route blanche’ , de nieuwe weg die de muziek vanaf nu zou volgen. Satie en nadien Stravinski waren het grote voorbeeld. Schönberg en de expressionisten werden er als een ‘dood spoor’ beschouwd. De discussie of de muziek nu tonaal, atonaal of polytonaal moest zijn, woedde hevig tijdens de jaren twintig en werd hernomen op het einde van de jaren dertig. Er kwamen ook nieuwe boeg- 7 beelden. Vanaf 1927 werd de Duitse componist Paul Hindemith aanzien als diegene die de Duitse muziek had ‘ontgiftigd’ en zich ‘bekeerd’ had tot het Neo-Classicisme. Vanaf 1930 werd Wozzeck van Alban Berg beschouwd als het nieuwe type opera. Berg gaf met zijn lyrische en dramatische zeggingskracht het Weense Expressionisme een menselijk gelaat. Vanaf 1935 tenslotte werd de Hongaarse componist Bela Bartók getipt als één van de belangrijkste componisten van zijn generatie. Absil kon deze nieuwste ontwikkelingen op de voet volgen omdat de Brusselse muziekscène in de jaren twintig en dertig erg vooruitstrevend was. De Brusselse culturele en financiële elite zoals onder meer Paul Collaer van de Concerts Pro Arte, George Onnou, primarius van het befaamde Pro Arte kwartet, Henry Le Bœuf van de Concerts Populaires en de Filharmonische Vereniging, Corneil de Thoran van de Koninklijke Munt- schouwburg vonden het hun morele plicht het publiek te laten kennis maken met de hedendaagse muziek. Zij hadden een sterk internationaal netwerk opgebouwd en de meest vooraanstaande componisten als Satie, Stravinski, Milhaud, Honegger, Poulenc, Prokofief, Berg, Hindemith en Bartók kwamen geregeld naar Brussel waar hun werken werden uitgevoerd of waar ze zelf dirigeerden. Les Postulats de la Musique Contemporaine Jean Absil drukte zelf ook zijn stempel op deze internationale modernistische Brusselse muziekcsène. In 1937 richtte hij samen met onder meer Albert Huybrechts, René Bernier en Maurice Schoemaker Le groupement et la Revue ‘La Sirène’ op. Tot het ere-comité behoorden onder meer Bartók, Berg, Prokofief en Honegger. Het doel was om via artikels en concerten de hedendaagse muziek – zowel de Belgische als de internatio- nale – te verspreiden. In januari 1938 werd het tijdschrift hervormd tot Syrinx en werden nieuwe mede- werkers aangetrokken onder meer de jonge Franse componist Olivier Messiaen. In 1938 richtte Absil samen met fotograaf en concertorganisator Charles Leirens en jurist en essayiste Stanislas Dotremont, het tijdschrift La Revue Internationale de Musique op. Dit tijdschrift bereikte een hoog internationaal niveau ook dankzij de internationale schare medewerkers zoals onder meer Casella en Koechlin. De nieuwe toonsys- temen zoals de atonaliteit en polytonaliteit of Hindemiths Unterweisung im Tonsatz werden er uitvoerig in besproken. Zoals velen uit die financiële en culturele Brusselse elite geloofde ook Absil dat hij als ‘verlichte geest’ een 8 ‘opvoedende taak’ had en dat hij het publiek moest ‘inwijden in de hedendaagse muziek’. Daarom schreef hij in 1937 Les postulats de la musique contemporaine. “Daarom is deze studie van Absil nuttig” schreef Darius Milhaud in het voorwoord “ze ‘verlicht’ het publiek. Ze laat de logica zien van de laatste muzikale ontwikkelingen. […] Dat het publiek’ luistert’, zonder vooringenomen ideeën, dat ze zich laat drijven op deze rivier en zich laat leiden door onderlegde stemmen die de afgelegde weg kunnen duiden en becommentariëren.” Hierin geeft hij een overzicht van de mogelijkheden van de polytonaliteit en de atonaliteit en duidt ze historisch.