<<

Walter A.P. Soethoudt DUISTER VERLEDEN 3 PULPFICTION ZWARTE ROMANTIEK POËTISCHE MISDAADFILMS © Copyright 2018 Verantwoordelijke uitgever Walter A.P. Soethoudt Walter A.P. Soethoudt

DUISTER VERLEDEN 3 Pulpfiction Zwarte Romantiek Poëtische misdaadfilms “She was blond as hell, wearing a lot of black.” Kenneth Fearing: The Big Clock INHOUD

John Fante: trieste bloem in het zand 7

Auguste le Breton: ophef in het straatje 65

Hunter Stockton Thompson: het bordeel van het geweten 93

Henry Farrell: gewoon Grand Guignol 129

Ross MacDonald: het beste wat noir te bieden heft 155

Elwyn Whitman Chambers: de cowboy die zwart werd 187

Frank Gruber: koning van de pulpfiction 213

James Crumley: auteur van sterke maar poëtische misdaadverhalen 245

Martha Grimes: niet spaarzaam met blauwe bonen 261

John Farris: illustere onbekende? 279

George Goodchild: helemaal vergeten? 295

Daphne du Maurier: vrouwen willen dat liefde een roman is, mannen verkiezen een kort verhaal 307

John Fante: trieste bloem in het zand

Los Angeles, give me some of you! Los Angeles come to me the way I came to you, my feet over your streets, you pretty town I loved you so much, you sad flower in the sand, you pretty town. Ask the Dust

“I have wanted women whose very shoes are worth all I have ever possessed.” John Fante

“I am not in favor of Capitalism or Communism, but Clitorism.” John Fante in Selected Letters p. 134

John Fante werd geboren in Denver, Colorado (VS) op 8 april 1909 in een Italiaanse familie. Zijn vader, Nick Fante, was metselaar en steenhouwer, zijn moeder een extreem religieus besje. Fante’s jonge jaren waren armoedig en de vooroordelen tegen Italiaanse immi- granten waren talrijk. Zijn opvoeding leidde hem naar het dwaze besluit dat hij schrijver wilde worden. Zijn eerste publicatie verscheen in The American Mercury Maga- zine waarvan H.L. Mencken1 de leiding had. Deze werd Fante’s vriend en mentor. Uit een brief van 7 augustus 1932 die Fante schrijft aan Mencken lezen we de voorlopige autobiografie van de

1 Mencken wordt beschouwd als een vrijheidsgezinde en uitgesproken verdediger van de grondwettelijke vrijheid, een fel opponent van vervolging, ongerechtigheid, puri- tanisme en eigendunk (zijn mening was soms lichtjes racistisch getint, antisemitisch en elitair). Zijn literaire en politieke humor was heerlijk, en hij wordt op dat gebied dikwijls als een evenknie van Mark Twain beschouwd. John Fante john fante 9

schrijver tot dan toe. Hij schrijft daar dat hij geboren werd in 1911 (een dichterlijke vrijheid?) in een macaronifabriek, volgens hem de enige juiste plek voor iemand die voortkomt uit de Italiaanse boe- renstand, zijn pa2 was van Torricella Peligna3 in de Abruzzen, zijn moeder was eveneens van Italiaanse afkomst, maar werd geboren in Chicago. Dat zijn vader gelukkig was met zijn geboorte, kon je volgens Fante afleiden uit het feit dat hij er haast een week dronken bijliep, en dan laat hij er cynisch op volgen dat zijn pa de afgelopen eenen- twintig jaar deze gebeurtenis regelmatig bleef vieren. Drinken en gokken waren bezigheden waar pa Fante het steeds moeilijk mee had. Hij vertelt ook dat hij twee jongere broers en een zuster heeft, en over de verhuizing van het gezin naar Boulder (Colorado) toen hij nog een knaap was. Daar ging de jonge Fante naar school, het Regis College, waar jezuïeten les gaven. Daarna ging hij een jaar naar de universiteit van Colorado, maar toen hij zag aankomen dat hij het

2 Pa Fante vertrok vanuit Antwerpen met de S.S. Friesland (Red Star Line) en kwam aan in New York op 6 december 1901. 3 “Fante did come to Torricella Peligna, differently from what was usually thought, but he was frightened by the poverty, the mourning women, the non-welcoming glances by his father’s folk. I found a detailed description of a trip from Rome to Torricella Peligna in a story. I think this is how he felt, though there is no mathematical proof, since he never left a trace of the visit. But we know quite well that his own life experiences inspired many of Fante’s pages”. (Stephen Cooper in Full of Life: A Biography of John Fante) 10 duister verleden 3 niet ging halen stapte hij eruit. Het bleek dat de totale onthouding van al wat er in de wereld gebeurde in de vier jaar jezuïetenschool te veel was voor zijn hormonen. Hij werd zelfs verliefd op zijn prof Engels, schreef haar brieven vol wellust en dreef het zelfs zover dat hij haar thuis ging opzoeken, maar sloeg daar een modderfiguur. Zo rond 1929 besloot zijn vader eruit te trekken, de vader die hij altijd had verafgood ondanks al zijn gebreken. Die ging in Roseville (Californië) wonen. Zijn moeder besloot dan met de vier kinderen eveneens naar het zonnige Californië te verhuizen. Allemaal goed en wel, maar Fante die tot dan toe zijn vrije tijd aan balspelen, bok- sen – hij had stevige knuisten zegt hij zelf – en andere sporten had besteed, moest aan de bak. Hij kreeg werk en het gezin kon verder. Hij deed werk als hotelbediende, kelner, werkte in een visconser- venfabriek en als stuwadoor. Zijn vader kwam met hangende pootjes terug en het hele gezin trok naar het noorden, maar John bleef en ging naar Long Beach. Hij bezocht het junior college tot zijn geld op was. Hij las dat de stukken eraf vlogen, maar las geen boeken die door vrouwen of katholieke priesters waren geschreven, daarvoor zat zijn wraakge- voel te diep – hoewel vrouwen wel zijn aandacht hadden wanneer het seks betrof. Het was augustus 1932 toen zijn eerste verhaal ver- scheen: ‘Altar Boy’ in The American Mercury Magazine, hij was een jaar eerder begonnen met schrijven. Inderdaad letterlijk, want in een brief van Mencken aan Fante kun je lezen dat hij er wel prijs op zou stellen om in het vervolg zijn verhalen getypt te krijgen. Hij vertelt Mencken ook over het feit dat hij een veellezer is en de eigen- tijdse literatuur behoorlijk goed kent. Ook maakt hij zijn voorkeu- ren erg duidelijk, hij zegt bijvoorbeeld dat de dood van Gamaliel Bradford (1863-1932), dichter, biograaf en dramaturg, hem erg heeft getroffen, terwijl hij dan weer de dood van Lytton Strachey (1880- 1932), Britse auteur, biograaf en auteur van kritieken, met gejuich begroette. De geboortedag van Nietzsche lijkt voor hem dan wel weer Kerstmis en dat viert hij steevast met een zuippartij. Het verhaal ‘The Still Small Voices’ ontstaat in 1932. Fante hangt nu rond in Long Beach, hij ontvangt zijn brieven poste restante. Volgens de omslag was dit het eerste van vijf verhalen, de andere verhalen zijn echter verloren gegaan. Het is een bitter verhaal, dat john fante 11 de voortdurende ruzies in het gezin Fante als onderwerp heeft en de gevolgen daarvan voor de kinderen, ruzies tussen pa, ma en oma, wat de kinderen “This is a hell of a house!” ontlokt. ‘Home Sweet Home’ verschijnt in november 1932 in The Ameri- can Mercury en is een typisch voorbeeld van hoe Fante al de auto- biograaf is die hij voor de rest van zijn leven zal blijven: “And of course then we will all listen to my father’s story of his boyhood when he had nothing to eat but garlic for a week, and long before he has finished we will have gone ahead of him in his story and said aloud the words which he will laboriously, eventually come to, and he will threaten to kill us, and my mother will try to be com- posed and impartial, but she will not be able to resist the feathers which tickle all but my father, and soon the table will shake with our laughter, and my father will roar like a wild beast.” De drie korte verhalen ‘Altar Boy’ (The American Mercury augustus 1932), ‘First Communion’ (The American Mercury feb 1933) en ‘The Road to Hell’ The( American Mercury okt 1937) kun je bekijken als satires op verhalen van de toenmalig wijdverspreide en erg populaire verhalen die in katholieke geest werden geschreven door de jezuïet Francis J. Finn en die door John en zijn tijdgeno- ten werden verslonden. Nu, enkele jaren verder en ingewijd in de meer liberale kunsten, was Fante, net zoals vele jonge mensen, zich vragen gaan stellen over zijn geloof. Het geheel komt echter wel erg naïef over. Als je in ‘First Communion’ leest: “How well I remember my first Confession and Communion! I was nine years old then. The day is high and clear in my mind. I remember that I had six sins to confess. I had to tell my confessor that I had used bad words six times. I didn’t want to tell him. I didn’t want to name the words. He was a holy man.” dan kun je denken dat het om een negenjarig kind gaat en dat de auteur het ook zo heeft gemeend, of dat het talent van Fante nog bezig was zich te ontwikkelen. ‘My Mother’s Goofy Song’ verschijnt in Story in apr 1933. Story dat tot dan toe in Wenen werd uitgegeven, besloot het eveneens in Amerika te proberen. Dat streelde uiteraard Fante’s ijdelheid, maar de geldelijke beloning was maar schamel. Fante die voortdurend in geldnood zat, was op dat ogenblik bezig aan een verhaal over zwer- vers die de straten in de armste wijken bevolkten en zich als het 12 duister verleden 3 enigszins zonder veel problemen kon, lieten opsluiten in politiebu- reaus. In een brief aan zijn moeder schreef hij: “zelfs moeders met hun kindje aan de borst”. John Fante was een vechtersbaas, net zoals zijn vader, in het verhaal ‘The Odyssey of a Wop’ The( American Mercury sept 1933) komt dit duidelijk tot uiting, net zoals in andere verhalen trouwens. Fante volgt het spoor van een man die houdt van het gevoel van zijn vuist op het weke vlees van zijn tegenstander en dus graag zijn vuisten gebruikt, wat hij meestal doet in caféruzies, waarbij hij op een bepaald ogenblik zelfs een oor van zijn tegenstander afbijt. Nog even vertellen dat ‘Wop’ net als ‘Dago’ scheldnamen zijn voor Itali- aanse Amerikanen.

Wanneer Mencken in oktober 1933 aankondigt dat hij weggaat bij American Mercury schrijft Fante hem een brief vol loftuitingen, vergelijkt hem met Jezus Christus en zegt dat hij het tienvoudige waard is van president Roosevelt, vervolgens tracht hij hem aan het verstand te brengen dat zijn ontslag veel meer voor hem dan voor Mencken zelf betekent. Ook had hij rond die tijd zijn eerste vaste liefje, de dienster Camilla Lopez, op wie hij echt gek was, beiden waren dan weer gek op Wagner. Het werd echter een liefde-haatverhouding, waarbij de partners elkaar aanbidden maar boos zijn om hun eigen margina- liteit, wat leidde tot het herhaaldelijk spuien van hun vooroorde- len. Die scènes worden dan ook gebruikt in Ask the Dust (1939), de tweede titel in het Bandini-kwartet. In 1933 schrijft hij het verhaal ‘Jakie’s Mother’. Hij is het ouder- lijk huis ontsnapt en woont in een flat aan Long Beach en leeft er samen met Helen Purcell. ‘Jakie’s Mother’ vertelt over de dood van een kind in een verkeersongeval en was gebaseerd op de dood van de favoriete neef van Fante, Mario Campiglia, die overreden werd door een auto toen hij nog een knaap was. Maar, zoals het altijd met Fante’s fictie gaat, zelfs hier komt de humor om de hoek kijken. Er wordt liefdevolle aandacht geschapen voor de drie kinderen: Dan, Nick en Vicky Crane (de namen van drie van Fante’s kinderen). De held is Dan, een 7-jarige die gekweld wordt door honger, er is ook zijn twee jaar oude zus Vicky. De scène in het dodenhuis waar het john fante 13 kind ligt opgebaard, is eigenlijk een inleiding op een verhaal dat Fante later zal schrijven, ‘One of Us’, waarin hij dieper op de dood van zijn neef ingaat. In ‘Big Leaguer’ (The American Mercury mrt 1933) wordt Jimmy Toscana zo erg gegrepen door het heilige vuur, dat het wordt opge- merkt door zuster Agnes en die denkt dat uit Jimmy wel eens een goede priester zou kunnen groeien. Maar Jimmy begrijpt haar attenties helemaal verkeerd: “Oh, she was keen!” ‘Washed in the Rain’ verschijnt in het oktobernummer van Westways (1934). Opnieuw is het een mix van waarheid en verdich- ting; een speelse misleiding is bijvoorbeeld: “When I told you I took a girl named Helen Purcell to the Santa Barbara Biltmore, it was the truth.” De verteller gebruikt de naam van zijn meisje van dat ogenblik, om het dan later te logenstraffen met: “but there isn’t any Helen Purcell that I know about.” Hier droomt een werkman ervan om de zus van de baas te neuken, de gouden griet die verliefd is op de quarterback van Stanford. De verteller zelf is eigenlijk voor USC in het duel tussen USC en Stanford, maar desondanks koopt hij een Stanfordsweater in de hoop dat het zal opvallen bij de griet.

De anonieme verteller van ‘To Be a Monstrous Clever Boy’ is de voorafschaduwing van de Arturo Bandini van The Road to Los Angeles waar hij aan schrijft in de periode tussen 1933 en 1936, het eerste boek in de serie over Arturo Bandini. Het boek wordt geweigerd door alle uitgevers en zal pas verschijnen in 1985. De intelligente verteller werkt aan de haven, heeft ruwe, eeltige handen, maar citeert tegelijk Nietzsche en heeft zich voorgenomen om zijn duizend woorden per dag te schrijven, maar blijft hangen in de lokale dancings om achter de vrouwen aan te zitten. Fante’s ver- langen naar de goed doorvoede 14 duister verleden 3 maar domme gans is zo groot dat hij zich begint voor te doen als een professor en het gansje tuint erin, maar dan ziet ze zijn ver- schrikkelijke handen. Dit verhaal heeft het vooral over het tentoonspreiden van de literaire en andere kennis van het hoofdpersonage. Enkele van de vermelde namen hebben het echter niet gehaald tot vandaag, blij- ven er Voltaire, Nietzsche, H.L. Mencken, Sinclair Lewis, Sherwood Anderson, James Gibbons Huneker een muzikant en literaire cri- ticus en verder een hele rist namen die buiten (en zelfs binnen) de grenzen van de VS minder of nauwelijks bekend zijn gebleven. Ook komen er namen voor die het persoonlijke leven van Fante mee inkleurden, zoals Sister Mary Ethelbert van wie hij les kreeg op de school Sacred Heart of Jesus in Boulder, en vader Benson, de prefect van Regis High School in Denver toen hij daar de lessen volgde, de namen van enkele medestudenten en clubgenoten van het Regis honkbalteam, en een zekere Reinert die de wijding van jezuïet ont- ving en later President of St. Louis University werd.

The Road to Los Angeles is geschreven in de ik-vorm en gaat over twee jaar in het leven van de toekomstige schrijver Arturo Bandini, een jonge man die nog steeds bij zijn moeder woont en haar en zijn jongere zus probeert te onderhouden door het aannemen van baan- tjes die een ander niet wil doen, omdat ze zo slecht betaald zijn. Bandini is daarbij ook nog een egotripper die gelooft dat hij geroe- pen is voor hogere dingen maar vol zit met frustraties van allerlei slag – seksueel, professioneel, familiale aangelegenheden, en daarbij wil hij voor meer aangezien worden dan hij is. Hij gelooft dat hij een schrijver is met wie men rekening moet houden, hoewel men al vanaf de eerste pagina’s ziet dat het meer aspiratie dan realiteit is. Als lezer moet je geduld hebben om op weg naar het einde te gaan, maar daar aangekomen ziet men dat deze ‘weg naar Los Angeles’ een sterke roman is die men zou kunnen klasseren onder het ‘angry young men’-genre, hoewel die term pas in zwang kwam met de Britse theaterschrijvers van de jaren 50 van vorige eeuw (o.w. John Osborne en Kingsley Amis). Bandini is niet altijd sympathiek met zijn verbale uitbarstingen, die meestal gericht zijn op onschuldige omstanders en soms racistisch en seksistisch zijn, en hij zit vol met john fante 15 minachting voor iedereen die hij ontmoet. Hij heeft het er zo naar gemaakt dat hij haast geen vriend meer over heeft en bij zijn familie moeten ze hem ook al niet zo erg. Natuurlijk is de oorzaak daarvan te vinden in het feit dat hij zich beschouwt als een groot schrijver, toch moet werken voor een aalmoes in een conservenfabriek en dat hij moet schrijven in een bezemkast. Je zou gaan denken dat Ban- dini een psychopaat is die een zodanig hoge dunk van zichzelf heeft dat hij wel ontevreden met het leven moet zijn. Bandini is blijkbaar op zoek naar iemand die hem stimuleert. Als Bandini verliefd is schrijft hij haast in ‘stream of consciousness’-stijl: I“ crawled on all fours to the place at the edge of the lily pond where roamed bugs and crickets, and I caught a cricket. A black cricket, fat and well-built, with electric energy in his body. And there he lay in my hand, that cricket, and he was I, the cricket that was, he was I, Arturo Bandini, black and undeserving of the fair white princess, and I lay on my belly and watched him crawl over the places her sacred white fingers had touched, he too enjoying as he passed the sweet taste of blue dye. Then he tried to escape. With a jump he was on his way. I was forced to break his legs. There was absolutely no alternative. I said to him, “Bandini, I am sorry. But duty compels me. The Queen wishes it—the beloved Queen.” Now he crawled painfully, in wonder at what had taken place. Oh fair white Miss Hopkins, observe! Oh queen of all the heavens and the earth. Observe! I crawl at thy feet, a mere black cricket, a scoundrel, unworthy to be called human.” Bandini heeft het niet alleen voorzien op kleinere wezens, hij werkt ook op de zenuwen van zijn bazen en medearbeiders. Wan- neer hij op een keer een handkar te hoog geladen heeft en een Mexi- caanse arbeider hem hierop wijst, scheldt hij hem voor verrot: “Will you shut your goddamn greaser face, you goddamn Mexican peon of a boot-licking bourgeois proletarian capitalist!” Fante schrijft al zoals hij later zal schrijven: vol onstuimigheid, bot, cru, elemen- tair, met woedeuitbarstingen, jonge lust en seksueel bezittelijk. Het schrijven grijpt je, ondanks het feit dat je weinig of geen sympathie kan voelen voor Bandini’s karakter, en toch blijft het een memora- bele leeservaring. Salinger is milder, Kerouac is poëtischer, maar Miller komt dich- ter in de buurt met Black Spring (over zijn jonge jaren in Parijs). 16 duister verleden 3

In een op 1 juni 1934 gedateerde lange brief aan Mencken, die tege- lijk een kreet om hulp is, schrijft Fante over de slechte verhouding met zijn vader. Je leest: “Iedere oude man grijpt me naar de keel en ik kan niet anders voelen dan compassie en voel me weerloos. Ik wil hen vriendschappelijke klapjes op de rug geven en hen omarmen en tegelijk zeggen dat ze moeten stoppen met zich als kinderen te gedragen, en dat de wereld nog steeds beeft als zij het woord nemen. En tegelijkertijd zou ik hen wel kunnen wurgen, omdat ik het gevoel heb dat er weinigen zijn die de kunst van het ouder worden onder de knie hebben.” Wanneer hij na de wijze raad van Mencken zijn vader uiteindelijk een brief schrijft, komt het toch weer goed tussen hen. Fante schrijft het korte verhaal ‘I am a Writer of Truth’ begin 1936. Hij heeft nu een literair agente, Elizabeth Nowell. Er worden nogal wat brieven gewisseld tussen het tweetal en Nowell zegt Fante dat hij de schitterende roman van , Honger, moet lezen. Later zul je heel wat invloed van Hamsun terugvinden in The Road to Los Angeles, Wait Until Spring, Bandini en Ask the Dust.

In ‘I am a Writer of Truth,’ is de plaats van handeling – zoals dik- wijls bij Fante – Bunker Hill, de tumultueuze buurt waar Fante huisde in een krakkemikkig pension waar andere dromers en losers van over de hele wereld dachten het te gaan maken. De nauwelijks controleerbare woede van Bandini spat van de pagina’s. Fante’s alter john fante 17 ego probeert de aandacht te trekken van de leeghoofdige griet aan de overzijde van de traphal, op de enige manier die hij kent: “But in one way or another all things come from my typewriter, and I could do nothing more, so I hit the keys even harder.” In dit verhelderende verhaal omcirkelt de met zichzelf ingeno- men, arrogante verteller de vrouw met een warenhuis aan autodi- dactische kennis, maar haar voorkeur blijft naar de vadsige rijkaard met de auto gaan, en ze zegt de auteur dat hij maar moet terug- komen wanneer hij even rijk is en een auto heeft, dat hij daarbij dik geworden zal zijn, vormt geen bezwaar. ‘Bricklayer in the Snow’ (The American Mercury jan 1936) wordt later opgenomen in Wait Until Spring, Bandini. Het is een ode aan zijn moeder die uit iedere cent er twee kan maken en vernederingen moet doorstaan iedere keer wanneer ze de winkel van de krentenweger Mr. Craik binnen- stapt voor enkele aardappelen en een homp goedkoop vlees. Het verhaal ‘Charge It’, dat wordt gepubliceerd in Scribner’s Magazine van april 1937, zal het daaropvolgende jaar als vierde hoofdstuk in Wait Until Spring, Bandini worden opgenomen. Dat deed Fante wel meer. In het voorjaar van 1939 schreef Fante de merkwaardige ‘Prolo- gue to Ask the Dust’ wat uiteindelijk zou uitgroeien tot de roman Ask the Dust. In een teruggevonden manuscript kan men zien dat het verhaal is opgedragen aan William Soskin, zijn redacteur bij Stackpole Sons. Maar vooraleer hij het geheel zond aan Soskin, gaf Fante het ter lezing aan zijn buur, Daniel Mainwaring, een voorma- lig journalist die eveneens als scenarioschrijver bezig was (Out of the Past, The Body Snatchers) en schrijver van nogal wat noir onder het pseudoniem Geoffrey Homes. Mainwaring zette Fante aan om zijn verhaal anders in elkaar te zetten en te beginnen met de ver- dwijning van Camilla. Na wat tegenstribbelen volgde Fante toch zijn raad en het resultaat was Ask the Dust.

‘The Road to Hell’ The( American Mercury okt 1937) is zo een van die gruwelijke katholieke verhalen die men kinderen wijsmaakt opdat ze op het rechte pad zouden blijven,, zoals het feit dat je het bloed van Jezus in je mond krijgt wanneer je op de hostie kauwt. Deze ‘Road’ vertelt het verhaal van de Kid, een arme luis die een 18 duister verleden 3 honkbalhandschoen wil maar ze dus niet kan betalen en ze daarom maar steelt op instigatie van de duivel: “My boy, don’t be a sap. You want that glove and it costs five dollars. Now tell me where you’ll get five dollars! It’s a cinch your father hasn’t got it. So use your head. Go into that store and swipe the glove. It’s a sin, but so what! You’ve been a good boy right along now, but what have you got from it? Nothing! Get smart!” Op zichzelf is dat al een zonde, ze verzwijgen in de biecht maakt het alleen maar erger, want je kunt wel de pries- ter om de tuin leiden, maar God niet.

Wait Until Spring, Bandini (1938) en Ask the Dust (1939) hebben ook weer Fante’s belangrijkste hoofdpersonage, Bandini, als onderwerp en gaan dieper in op zijn psychologische en esthetische ontwik- keling, die tegelijk die van de auteur is. Meer dan zestig jaar later staat Ask the Dust verschillende weken na elkaar op de bestsellerlijst van de New York Times. Dat is te danken aan Charles Bukowki die Fante ontmoette in de late jaren 70 en dat in het verhaal ‘I Meet the Master’ beschrijft, verhaal dat op zijn beurt verscheen in zijn boek Portions From a Wine-Stained Notebook, waarin hij aanhaalde dat hij gek was op Fante’s boeken. Net hetzelfde deed Bukowski in Women (1978) waar hij in een tussenzin schrijft over de respectieve- lijk in 1939 en 1938 verschenen Ask the Dust en Wait Until Spring, Bandini die hij 25 jaar daarvoor las in de Los Angeles public library. Bukowski was de man die Black Sparrow Press chanteerde met de eis dat ze Fante opnieuw zouden uitgeven, zoniet kregen ze geen nieuw werk van hem meer. Black Sparrow liet het zich geen twee- maal zeggen en Bukowski schreef het woord vooraf voor de heruit- gave van Ask the Dust, waarin o.m. het volgende staat:

“Then one day I pulled a book down and opened it, and there it was. I stood for a moment, reading. Then like a man who had found gold in the city dump, I carried the book to a table. The lines rolled easily across the page, there was a flow. Each line had its own energy and was followed by another like it. The very substance of each line gave the page a form, a feeling of something carved into it. And here, at last, was a man who was not afraid of emotion. The humour and john fante 19

the pain were intermixed with a superb simplicity. The beginning of that book was a wild and enormous miracle to me. I had a library card. I checked the book out, took it to my room, climbed into my bed and read it, and I knew long before I had finished that here was a man who had evolved a distinct way of writing. The book was Ask the Dust and the author was John Fante. He was to be a lifetime influence on my writing. I finished Ask the Dust and looked for other books of Fante in the library. I found two: Dago Red and Wait Until Spring, Bandini. They were of the same order, written of and from the gut and the heart. Yes, Fante had a mighty effect upon me. Not long after reading these books I began living with a woman. She was a worse drunk than I was and we had some violent arguments, and often I would scream at her, ‘Don’t call me a son of a bitch! I am Bandini, Arturo Bandini!’ Fante was my god and I knew that the gods should be left alone, one didn’t bang at their door. Yet I liked to guess about where he had lived on Angel’s Flight and I imagined it possible that he still lived there. Almost every day I walked by and I thought, is that the window Camilla crawled through? And, is that the hotel door? Is that the lobby? I never knew.”

Leg je Ask the Dust en Charles Bukowski’s Post Offiche (1971) naast elkaar, dan zie je dat beide boeken in dezelfde categorie thuishoren: het zijn semi-autobiografieën waarin hun schlemieljaren waarin ze in goedkope hotelletjes of een kleine flat woonden beschreven wor- den. Beide auteurs gaan aan de fles alsof dat zou helpen om hun problemen te vergeten, maar die problemen roepen ze zelf over zich af en ze worden er enkel groter door. Er is rusteloosheid in beide romans die de verkeerde indruk zou kunnen wekken dat ze triest zijn, zelfs op die momenten dat je je er krom om lacht. Ze komen meer overeen dan dat ze verschillend zijn, het zijn dezelfde kop en munt van dezelfde munt – niet het minst omdat de ene de andere heeft beïnvloed. In Post Office wordt Los Angeles aan de hand van straten en buurten beschreven door de Bukowski’s stand-in Henry Chinaski. In Ask the Dust woont Fante’s Arturo Bandini in het nu totaal ver- anderde Bunker Hill – zijn beschrijvingen hebben het over het Bun- 20 duister verleden 3 ker Hill van toentertijd, net zoals hij gebruik maakt van de aardbe- ving van 1933 in Long Beach. In Post Office doet de lokale L.A. setting eigenlijk niets ter zake, hier gaat het meer om de woordenstroom van de verteller en het verhaal dat hij wil vertellen. Chinaski trekt van de ene plek naar de andere en van de ene vrouw naar de andere en de ondertoon is steeds triest, een triestheid die alsmaar dieper wordt hoe verder je in het boek gaat. Zelfs de meest wellustige beschrijving heeft iets van verlangen: “God or somebody keeps creating women and tossing them out on the streets, and this one’s ass is too big and that one’s tits are too small, and this one is mad and that one is crazy and that one is a religionist and that one reads tea leaves and this one can’t control her farts, and that one has this big nose, and that one has boney legs... But now and then, a woman walks up, full blossom, a woman just bursting out of her dress ... a sex creature, a curse, the end of it all.” Je kunt uit deze woorden opmaken dat Chinaski op zijn hoede is voor de vrouw en dat hij allerlei uitvluchten zoekt om hen dood te analyseren: zijn angst om te worden teleurgesteld maakt het alle- maal zo triest. Dat hij dit alles probeert te verbergen achter bijtende humor kun je zien als een verdedigingsmechanisme. Want wat valt er te lachen? Een dronkaard krijgt een baan bij het postkantoor, heeft nu en dan een vrouw in bed voor korte of langere tijd, gaat op rust, gaat opnieuw aan het werk en gaat opnieuw op rust. Dan is er de vrouw die van hem scheidt en sterft. Haal de humor eruit en er rest je een kroniek van mislukte, halfslachtige amourettes van een man die niet echt kan of wil investeren in iets ernstigers dan de fles. Ask the Dust zit ook vol humor, maar Chinaski probeert zijn sores te verbergen, terwijl Bandini ze duidelijk laat blijken. Fante is een ongegeneerde romanticus die probeert zijn opvliegendheid onder de knie te krijgen, hij verdeelt zijn tijd evenredig tussen het uittypen van zijn smarten en zijn pogingen om de dromerige Mexi- caanse dienster Camilla Lopez te verleiden. De stijl van Bukowski heeft een poëtische ongeraffineerdheid die hem eigen is, daar tegen- over heeft Fante veel meer eloquentie. Ask the Dust is superieur aan john fante 21

Post Office, het emotionele palet is breder en het proza constant tref- fend en saillant. Ask the Dust heeft het voordeel dat het Fante’s derde boek is (de eerste twee werden geweigerd) en dat hij vanaf de eerste zin duide- lijk maakt dat hij meester is van iedere zin die er staat. We lachen wanneer hij dat wenst en wenen tranen met tuiten met de vernie- tigende finale. Fante schreef een klassieker, terwijl Bukowski nog maar aan zijn opwarming bezig was. In 1937 verschijnen drie verhalen van Fante. Een ervan, ‘Hor- selaugh on Dibber Lannon’, schrijft hij eind 1936 begin 1937; hij is nog ongetrouwd en woont nog bij zijn ouders in Roseville op num- mer 211 van Pleasant Street. Hierin komt Pius XI voor en je leert ook dat in katholieke scholen destijds religieuze en allegorische schetsen met Kerstmis en Pasen werden opgevoerd. Ook uit die tijd dateert het verhaal ‘A Kidnapping in the Family’ (1936) dat hij later in ‘A Nun no More’ (1940) verder zal zetten. In beide verhalen heeft Fante, zoals hij meermaals deed, de agressieve macho en de vol- slagen seksloze huissloof (zijn pa en ma) als hoofdpersonages. Hij vertelt over hun eerste ontmoeting, hun verloving en hun huwelijk. Hij dicht de toekomstige moeder het verstand toe, zij is de meest betrouwbare van de twee.

Ook in 1937 ontmoet hij Joyce Smart, met wie hij op 31 juli in het geheim trouwt, tegen de zin van haar ouders – hij is werkloos, komt uit een arme familie en “looks so Italian”, maar in Reno (Nevada) stellen ze tot op de dag van vandaag geen vragen. Joyce is een dichteres, afkomstig uit Roseville (Californië) die afstudeerde aan Stanford University. In haar dagboek schrijft ze: “He is short, darkly handsome, street smart, tough... he looks poor, there is an almost visible chip on his shoulder--and yet somehow all these negatives add up to a man of vitality and presence.” Ze gaan wonen op 826 South Berendo in een duplex uit de jaren twintig op de zuidelijke rand van Koreatown. In het geheel zes appartementen, waarvan twee boven de garage aan de achter- kant. De Fante’s betrekken een flat aan de voorkant. In een peri- ode van enkele weken schrijft hij daar Ask The Dust. Maar na een korte woordenwisseling waarbij Fante de ‘goede’ afkomst van Joyce 22 duister verleden 3 bespot, besluit Joyce de benen te nemen. Fante is opnieuw alleen en komt tot de vaststelling dat Joyce de motor van zijn inspiratie is. Hij schrijft enkele verhalen, maar zowel Esquire, The Atlantic Monthly, Scribner’s en The American Mercury weigeren te publice- ren, net zoals Mademoiselle, Women’s Home Companion, Collier’s, Pictoral Review, Columbio (maandblad van de Knights of Colum- bus) en The Army and Navy Register. Op 14 mei 1937 komt er dan het verlossende woord van Women’s Home Companion dat ze het verhaal ‘None So Blind’ accepteren. Het zal pas verschijnen in het aprilnummer van 1938. Een cynische Fante omschrijft het verhaal als “wonderfully contemporary, a sort of glorification of the man of labor, who overcomes all obstacles and realizes that Utopia is the Union with the daughter of Capitalism. Hokum, of course, but very good hokum.”

Joyce en John gaan weer samenwonen op hun vorig adres, nu in een flat boven de garage. Fante die vocht tegen schrijversblok hoopte dat met de terugkeer van Joyce en de terugkeer naar de flat zijn inspira- tie terug zou komen. Als je het aan de bewakers van het John Fante archief vraagt, dan was Joyce de beste advocate van zijn literaire carrière, niet alleen las ze zijn manuscripten met een vergrootglas, maar hield ieder flin- tertje papier bij, manuscripten, documenten enzovoort. Daarnaast brengt ze hun vier kinderen groot.

Haast alle brieven van Fante aan Mencken lijken geschreven vanop diverse adressen, ofwel woonde hij zelf op dat adres, of had ergens onderdak gevonden bij een vriend. Fante’s eerste verhalen behandelen de conflicten en thema’s die ook in zijn latere werk zullen terugkeren. De autobiografische fic- tie die hij schrijft, weerspiegelt zijn strijd met de heilige roomse kerk, zijn familie, Italiaan zijn in Amerika en zijn ontwikkeling als auteur. Het is 1940 wanneer Dago Red verschijnt, een eerste bunde- ling van zijn verhalen. Hierin zie je duidelijk de ontwikkeling van zijn schrijverschap. In latere jaren zal de titel niet meer als politiek correct worden beschouwd, wegens het woord Dago, maar Fante john fante 23 gebruikte het met affectie. In deze verhalen leer je wat het bete- kent om Wop te worden genoemd, om je eerste communie te doen, een reep chocolade te stelen, om op handen te worden gedragen na een honkbalmatch, een andere jongen in elkaar te rammen en een kus van een meisje te stelen. Dago Red wordt in 1985 heruitgege- ven, aangevuld met nog enkele verhalen onder de titel The Wine of Youth. Fante’s volgende boek, The Little Brown Brothers, een episch ver- haal over een Filipino immigrant, vond geen uitgever. Het eerste hoofdstuk publiceerde hij echter als het korte verhaal ‘Helen, Thy Beauty Is to Me –‘ en het tweede hoofdstuk werd het korte verhaal ‘Bus Ride’. Fante gaf het werken aan The Little Brown Brothers op in 1946.

De auteursrechten voor zijn boeken waren erg karig en op zijn ver- halen zaten veel uitgevers ook niet te wachten, en er moest brood op de plank komen.

In 1934 versierde Fante een baan als schrijver in dienstverband bij diverse filmstudio’s in Hollywood. Hij haatte de baan (“the most disgusting job in Christ’s kingdom”) omdat ze hem van het echte schrijven afhield, maar hij hield wel van het bepaald niet slechte loon dat er tegenover stond, hoewel er niet altijd werk was en hij nogal wat scenario’s schreef voor films die niet werden gemaakt. Hij werkte bijvoorbeeld mee aan het gedoemde project van Orson Welles It’s All True. Aan zijn vriend, de schrijver William Saroyan schreef hij: “I am now a complete and ungarnished hack”. Zijn vrouw, Joyce, zegt ergens: “The sad thing was that he was basically a writer of novels… he always felt that he was going down in the World when he did motion pictures, and most of the time he was.”

In een brief aan zijn mentor Mencken kun je lezen hoe hij zich daar voelt. Hierna een verkorte versie: 24 duister verleden 3

Warner Bros, Pictures, Inc. West Coast Studios Burbank, Aug. 15, 1934

Dear Mr. Mencken,

Here I sit, laughing and laughing. I have a secretary and a great big office and a lot of people bow low when I pass, all of them hating my Dago guts. I not only made these folks swallow that bilge water but I did it to the tune of $1,5004, plus $250 a week for an indefinite period. I never had so much money in the offing in my life; moreover, if my luck holds good I shall certainly bed Del Rio inside of four weeks. Once I sent her twenty-five cents for her picture. Now today, ten years later, I see her daily, eat in the same room with her, ogle her big Rolls Royce, and having concluded that she’s unquestionably the world’s worst actress, I am all set to tell her so the very instant I meet her.

What a movie! I wrote it for Frankie Darro. They didn’t like that. They said Kay Fran- cis. So I wrote it for Kay Francis. Then they said change it to Barbara Stanwyck. The yarn used to be a kid story. Now it’s a pri- son story. Some day it will be King Kong. And all I do is write and laugh and laugh and think of Dolores Del Rio. Mr. Mencken, you should come out here and get rich. What about “The Ameri- can Language?”5 Don’t lie to me, Mr. Men- cken, I know you had Jean Harlow in mind Barbara Stanwyck when you wrote it! J. Fante

4 Huidige waarde 26.310 dollar 5 This classic was written to clarify the discrepancies between British and American English and to define the distinguishing characteristics of American English. Mencken’s groundbreaking study was undoubtedly the most scientific linguistic work on the American language to date and continues to serve as a definitive resource in the field. (Publiciteitstekst van het boek The American Language) john fante 25

Nadat In my Time (1934) werd geweigerd door zijn uitgever – die zag er geen roman in – drong deze erop aan om zo snel mogelijk een nieuwe roman in te leveren om aan zijn contractuele verplich- tingen te voldoen. Fante dwaalde weer eens door de havenbuurt van L.A., het was midden juni en hij was op zoek naar inspiratie. Alle havens aan de westkust van Amerika lagen echter plat. De dokwer- kers hadden het werk neergelegd om erkenning te eisen voor hun nieuwgevormde vakbonden. Fante sympathiseerde met de stakers, maar was niet van plan om zich door de economische chaos die ze veroorzaakten te laten dwarsbomen. In een brief aan H.L. Mencken schrijft hij: “My business in life is to save myself. That’s a tremen- dous job. I shall not dirty my hands trying to save the masses.”

De instelling van de Hayscode (Hays: President of the Motion Pic- ture Producers and Distributors of America (MPPDA) in 1930 bleek een zegen voor Fante, die met zijn katholieke opvoeding de grenzen kende waarbinnen hij zich moest houden. Aan zijn moeder schreef hij: “In view of the great pressure and censorship brought upon the movies by the Catholic Church, producers lately have been forced to scrap practically all of their planned productions and were thus on the lookout for stuff that won’t arouse Mother Church.”

In 1935 zien we het eerste resultaat van zijn werk in Hollywood. Om de censuurcommissie6 te plezieren heeft hij er zelfs een jezuïet ingeschreven.

6 Er werden toen nog altijd films gemaakt waarbij geen zelfcensuur werd toegepast. Pas in 1929 kwam er schot in de zaak toen de katholieke lekenpriester Martin Quigley, redacteur van de Motion Picture Herald, en de jezuïetenpriester Daniel A. Lord, samen een code voor de filmindustrie bedachten en publiceerden. Will Hays was gelijk verrukt over deze code en verspreidde de regels onder de studio’s in Hollywood. Uit de code van Quigley en Lord sprak veel bezorgdheid over de invloed van de geluidsfilm op kinderen. Beide mannen werden in februari 1930 uitgenodigd door Hays en Thalberg om de code verder uit te werken en te laten gelden voor de gehele Amerikaanse filmindustrie. Met name Thalberg zag graag een eigen code tot stand komen omdat hij bang was voor overheidscensuur. Er werd door Hays een controle-instituut in het leven geroepen, het Studio Relations Committee (SRC). Onder leiding van kolonel Jason S. Joy werd toezicht gehouden en de studio’s geadviseerd over wat nu wel en niet mocht. Op 31 maart 1930 werd de code officieel voor de filmindustrie ingesteld. 26 duister verleden 3

DINKY (1935) Warner Bros REGIE: Howard Bretherton, D. Ross Lederman SCENARIO: een medewerking van diverse schrijvers in dienstverband waar Fante naar verwijst in zijn brief. De diverse auteurs van het verhaal zijn: John Fante, Frank Fenton (die al drie films op zijn actief had), Gilson Brown (net zoals voor Fante zijn eerste film). Het scenario is van Harry Sauber. MET: , Mary Astor (geen Frankie Darro – een man, geen Kay Francis, geen Barbara Stanwyck dus), Roger Pryor, Henry Armetta, Betty Jean Halney

Mevrouw Daniels is Dinky’s moeder en ze heeft het niet gemak- kelijk, want iemand heeft haar erin geluisd: ze wordt veroordeeld voor fraude en krijgt een gevangenisstraf. Als voorzorg heeft ze haar zoon, Dinky dus, naar de militaire school gestuurd, om zo het hele gebeuren voor hem verborgen te houden. Maar Dinky komt het toch te weten en vlucht uit de militaire school om zich als wees aan te geven in een weeshuis. Nu is het zijn beurt om de waarheid voor zijn moeder verborgen te houden, en hij laat haar in zijn brie- ven geloven dat hij nog steeds op de militaire school zit. Alles komt terecht wanneer het bewijs wordt geleverd dat ma Daniels onschul- dig is. De film die hoofdzakelijk bemand is met kinderen mag er best zijn als je van kindacteurs houdt. Ook de voetbalmatch die gehou- den wordt tussen de kinderen van het weeshuis en de cadetten van de militaire school is een hoogtepunt. En overal is de humor aan- wezig.

Samen met Frank Fenton, met wie hij samenwerkte aan Dinky, schreef Fante het verhaal ‘We Snath a Frail’, dat verscheen in The Pacific Weekly in november 1936. Het werd een frivole parodie op de Caldwell-Hemingway-O’Hara school van hardboiled schrijvers en om het nog absurder te maken, gaat de verteller gewoon verder met zijn verhaal nadat een kogel zijn hart heeft doorboord. ‘The Postman Rings and Rings’ verschenen in The American Mercury (mrt 1937) is eigenlijk opgebouwd uit brieven van een man die in naam van zijn schrijvende vrouw een manuscript heeft opge- john fante 27 zonden aan een zekere Louis Hirnak, redacteur van The American Monthly en uit diens antwoorden. Het is een schitterende aanval op redacteuren die denken de wijsheid in pacht te hebben. Het verhaal eindigt met de afwijzing van de inzending en de brief die daarop volgt: “Mrs. Crotchett and I happen to be decent Americans, while you have a very foreign-sounding name. If there is so much about the that you aliens don’t like, why the hell don’t you go back where you came from? Yours truly, J. V. CROTCHETT.”

De volgende film waar we de naam Fante tegenkomen isThe Golden Fleecing. Niet dat hij geen ander werk had opgeknapt ondertussen, maar je raakt als schrijver in dienstverband niet altijd op de aftite- ling.

THE GOLDEN FLEECING (1940) MGM REGIE: Leslie Fenton SCENARIO: S.J. Perelman (die meeschreef aan de Marx Brothers hits Monkey Bussines en Horse Feathers), Laura Perelman naar een verhaal dat door John Fante, Frank Fenton en Lyn Root in elkaar werd gebokst. Root had al enkele toppers op haar naam en dan vooral de noir While New York Sleeps (1938) MET: Lew Ayres, Rita Johnson, Lloyd Nolan, Virginia Grey, Leon Errol

Wanneer Henry Twinkle een verzekeringspolis kan afsluiten op het leven van Gus Fender zit hij op het pad omhoog bij de Ajax Ver- zekeringsmaatschappij. Nu kan hij trouwen en misschien wel van een promotie genieten. Dit alles kan echter pas doorgaan als Gus Fender blijft leven en Gus is nu net een gangsterbaas die niet goed ligt bij de concurrentie, die draait er haar hand niet voor om om iemand naar de haaien te sturen. Dus krijgt Henry de taak om Gus’ leven te bewaken alsof het de duurste diamant was. Hiermee wordt Henry in de wereld van gangsters en gangsterliefjes verwikkeld en leert hij ook dat Gus niet echt een lieverdje is, en dat die zich heeft omringd met hersenloze huurmoordenaars. Lew Ayres die bekend werd als Dokter Kildare slijpt zijn komi- 28 duister verleden 3 sche talenten en slaagt daar erg goed in, terwijl Lloyd Nolan niets hoefde te bewijzen na een carrière van 50 jaar maar dat toch doet als de gemene Gus. De tot acteur omgevormde Olympische worste- laar Nat Pendleton (The Thin Man) is een van de hersenlozen.

EAST OF THE RIVER (1940) Warner Bros REGIE: Alfred E. Green SCENARIO: Fred Niblo jr. en Ross B. Wills (die hiermee zijn laatste filmwerk afleverde) naar het verhaal Mama Ravioli van John Fante MET: John Garfield, Brenda Marshall, Marjorie Lambeau, George Tobias

Als je de bijeengegaarde sterren ziet, vraag je je af waarom de film niet echt gelukt is. Op de ene of andere manier is hij dat echter wel: het is géén kunst, géén kitsch, maar wat de burger camp noemt. Bekijk nu de rol van mama Teresa Lorenzo (in de gedaante van de overrijpe Marjorie Lambeau) die op een extravagante, buitenspo- rige manier de figuur zo uitbeeldt dat ze eigenlijk een camp icoon wordt en tegelijk de hele film op haar schouders draagt. Marjorie is de spaghetti bereidende moeder, met een spekvet accent, van de snoever Joe, die wanneer hij en zijn vriend Nick bijna een trein- wachter vermoorden, de lokale rechter overtuigt haar zoon niet john fante 29 naar het verbeteringsgesticht te sturen, en ook bereid is de jonge wees Nick in haar familie op te nemen. Jaren later haalt Nick zijn master en heeft een grote toekomst voor zich, terwijl Joe een goedkoop gangstertje werd. Joe, net uit de gevangenis, keert terug naar de stad om er het feest voor de promotie van Nick bij te wonen. Aan zijn arm heeft hij Laurie, die hij heeft wijsgemaakt dat hij enkele plantages bezit en die wel een goudzoekster lijkt. Joe verdwijnt echter naar Mexico na een mislukte poging om een rekening te vereffenen met enkele gangsters die hij ervan beschuldigt dat ze hem erin hebben geluisd. Na enkele maanden is hij nog niet terug. Nick en Laurie zien elkaar steeds meer zitten en uiteindelijk kondigen ze hun verloving aan en krijgen hiervoor de zegen van mama Lorenzo. Joe verneemt het en is woedend, hij keert terug naar de stad waar zijn leven geen cent waard is om zijn meisje terug te winnen… De rol van Joe Lorenzo die door John Garfield wordt gespeeld werd afgewezen door . Het verhaal wordt toegeschre- ven aan Fante en Ross Wills, maar er is weinig Fante in te ontdek- ken: geen realisme, geen kennis van het Italiaanse milieu, geen droge humor. Maar een schrijver in dienstverband moet leveren wat hem wordt gevraagd, ja toch.

Voor het radioprogramma The Lady Esther Show (dat loopt van 1941 tot 1942) schrijft Fante negen 8 minuten durende verhalen, enkele originele (‘The All-American Team’ dat later wordt gepubli- ceerd onder de titel ‘One-Play Oscar’ en ‘Eye Hath Not Seen’, later gepubliceerd als ‘None So Blind’) en andere zijn bewerkingen van bestsellers of klassiekers die dan door Orson Welles worden ver- teld. De show wordt gesponsord door de Lady Esther schoonheids- producten en wordt verzorgd door Orson Welles and his Mercury Theater, waarbij artiesten zoals Betty Field, Ruth Gordon en Welles’ liefje Dolores del Rio zijn aangesloten.

Toch blijft Fante verhalen produceren, hij voelt zich geen schrijver als hij zijn verhalen niet gedrukt ziet. In april 1941 verschijnt: ‘The Taming of Valenti’, een kort verhaal waarin een succesvolle auteur verstrikt raakt in een gewelddadige strijd tussen een jaloers pas 30 duister verleden 3 getrouwd stel. Maar zijn tussenkomsten zijn hilarisch en de vertel- ler draagt geen ons bij tot de verzoening. Fante lijkt hier iets te veel op een late, dik betaalde F. Scott Fitzgerald. Het verhaal ‘Mary Osaka, I Love You’ verschijnt in oktober 1942 in Good Housekeeping7. Het hoofdpersonage kreeg de naam Mingo Mateo mee. Fante plande echter een revisie van het verhaal en Mingo zou dan Julio Sal worden om tenslotte te eindigen als het slot- fragment van The Little Brown Brothers, wat echter nooit gebeurde. Mary’s loflied op Amerika dat Mingo in vervoering brengt is een catalogus van een hele rist Amerikaanse grootheden en fenomenen onder wie Artie Shaw and his Big Band, Joe DiMaggio en zijn honk- balkunst, Cab Calloway en jazz, president Roosevelt, sportbroeken voor vrouwen en nog veel meer. Tegenover alles wat goed is aan Amerika wordt één schurk geplaatst, een man genaamd Yamamoto, Commander of the Japanese Fleet, het brein achter het bombarde- ment op Pearl Harbor op 7 december 1941. Aan ‘Helen, Thy Beauty is to Me-’ dat verschijnt in The Saturday Evening Post op 1 maart 1941 schreef Fante al in 1932, terwijl hij aan een ander verhaal bezig was, het veeleer humoristische ‘How to Go Hungry’, omdat hij op dat ogenblik weinig of geen geld had om eten te kopen. De titel is de eerste regel van Edgar Allen Poe’s gedicht ‘To Helen’ dat Fante net gelezen had. Fante was in de wolken over het feit dat hij maar liefst 600 $ voor het verhaal kreeg, maar ook omdat het verscheen in een ultra-mainstream blad en dat ‘Helen’ toch geen doodgewoon verhaaltje was. Hoofdpersonage is een Filipino die aan de kost komt in een conservenfabriek en tot over de oren verliefd wordt op een geblondeerde griet die haar geld verdient als gehuurde danspartner. ‘That Wonderful Bird’ Good( Housekeeping mei 1941) is een

7 Het verhaal verscheen met volgende Editor’s Note: This, we think, is one of the fine stories of the year. For obvious reasons it was submitted to the Executive Office of the President, Office of Emergency Management, Washington, D.C. The Government’s viewpoint is that it can have no objectionable propaganda effect. Said the Office of War Information, in part: “The Government recognizes that there is a large number of loyal Japanese-Americans, and has considered the difficulties they face during this war period… The War Relocation Centers has acted for the protection of loyal Japanese- Americans. These centers are not internment camps; American citizens in them retain all their rights of voting, access to courts, etc.” john fante 31 onnozel verhaaltje over de moeder van een rijk kind die er een baby bij krijgt.

YOUTH RUNS WILD (1944) RKO Radio Pictures REGIE: Mark Robson SCENARIO: John Fante naar een verhaal van hemzelf dat hij schreef samen met Herbert Kline (eveneens een schrijver in dienstverband). MET: Bonita Granville, Kent Smith, , Glen Vernon, Tessa Brynd

Volgens deze film zou ouderlijke ongeïnteresseerdheid de wor- tel van de jeugddelinquentie zijn. Mijn idee is echter dat deze film extreme situaties behandelt en niet de doodgewone van jongeren die door de oorlogsomstandigheden – pa aan het front en ma aan het werk – de foute weg oplopen. Nu is Youth Runs Wild niet direct een film waar die ‘wild run- nende’ jeugd naartoe zal gaan, want het amusementsgehalte ligt redelijk laag en de boodschap is te opzichtig. Hoewel, de ouders komen er hier echt wel bekaaid vanaf, het is allemaal hun schuld, en dat zal die jeugd dan wel weer aanstaan. Als de film bedoeld is voor die verwaarlozende ouders dan blijkt hij ook al niet succesvol, want die hebben geen tijd hiervoor, ze vinden het al erg genoeg om te zeggen “de sleutel ligt onder de mat”. Eigenlijk zou dit allemaal in de verleden tijd moeten worden gezet, want de problemen dateren dus van 1944. Het geheel draait rond twee arbeidersfamilies en hoe de ouders de bal misslaan wat betreft de opvoeding van hun tieners. Mary Hauser Coates keert terug naar huis na drie jaar, omdat haar gewonde en gedecoreerde echtgenoot Danny terug naar huis komt. Ze woonde bij haar hardwerkende en op het eerste gezicht redelijke ouders, die echt met de handen in het haar zitten met het gedrag van de jongere broer van Mary, de vijftienjarige Frankie, die voort- durend last heeft met de politie. Door de afwezigheid van de ouders is het Mary die haast als surrogaatmoeder instaat voor Frankie. Het andere gezin bestaat uit het hardwerkende ouderpaar de heer en mevrouw Taylor die dan weer slordig, ruw en laag-bij-de- Publiciteitsfoto: Youth Runs Wild

john fante 33 gronds zijn. Ze zijn de buren van de Hausers, maar worden door hen met de nek aangekeken, omdat ze volgens hen de standaard van de buurt een flink stuk naar beneden halen. Maar Frankie ziet de 16-jarige Sarah Taylor wel zitten, die door haar ouders als vuil wordt behandeld en nog als oppas moet fungeren voor haar twee jongere zussen, terwijl ze ook het hele huishouden bestuurt. De jonge lovers sluiten vriendschap met de rond de dertig jaar draaiende Larry Duncan en zijn lief van het moment, Toddy. Larry heeft echter niet de beste bedoelingen met Frankie, want hij betrekt de jongen in een diefstal en praat zichzelf eruit door Frankie erin te praten. Frankie wordt door de rechter geplaatst in het gezin van Danny, de ex-soldaat. Frankies moeder verbiedt hem Sarah te ont- moeten en mama’s woord is wet voor de jongen. Wanneer Sarah op een avond veel te laat thuiskomt en haar moeder voor geen rede vatbaar is, wordt ze uit huis gezet. Toddy is daar om de helpende hand te geven, maar ook zij heeft haar agenda, ze wil dat Sarah in Rocky’s bar gaat werken, nu net niet de plek die Sarah uit zichzelf zou hebben gekozen.

In maart 1945 verschijnt het verhaal ‘Scoundrel’ in Women’s Home Companion. Het zwelgt in katholieke nostalgie. De jonge Jimmy Toscana ziet plotseling het licht nadat hij werd gearresteerd voor het vernielen van straatlantaarns. Dan komt zuster Mary Agnes aanzetten op het politiebureau om de jongen aan te zetten tot bid- den en bidden, wat de jongen doet, zuster Mary Agnes belooft hem dat ze niets aan zijn vader zal vertellen. Dan brengt ze hem naar de parochiepriester. Die belooft hetzelfde, serveert hem nog wat cake, en begint dan aan een sermoen over ‘het licht van de hoop’ dat de jongen bijna in slaap wiegt. Even later komt zuster Agnes de rust verstoren en noemt de jongen een boef, Jimmy probeert enkele tra- nen uit zijn ogen te persen en wanneer dat lukt, is ook zuster Agnes vertederd. Ontsnapt aan een pak ransel van zijn pa rent de jongen naar huis. De naoorlogse jaren waren niet echt top voor Fante: hij schreef geen boek, zijn filmwerk stond op een zeer laag pitje en met korte verhalen ging het ook al niet zo best. Women’s Home Compa- nion bleek zowat de enige afnemer. In het decembernummer van 1946 verschijnt: ‘Papa Christmas Tree’. Dit verhaal was het omge- 34 duister verleden 3 keerde van het kerstverhaal dat in Wait Until Spring, Bandini werd opgenomen. In plaats van het kerstfeest naar de duivel te helpen door zijn zelfzucht, wordt papa hier de redder van het feest. Het daarop vol- gende jaar, juni 1947, verschijnt in hetzelfde blad ‘The Dreamer’. Het verhaal is een afkooksel van het verhaal dat hij jaren daarvoor schreef: ’Helen, Thy Beauty Is to Me‒’ met wat spieken in Ask the Dust. Enkel ‘The Wine of Youth’ is echt origineel, het wordt even- eens in Women’s Home Companion gepubliceerd in het december- nummer van 1948. Het is een perfect en mooi verhaal met als thema de slechte combinatie van Italiaans-Amerikaanse geliefden en hun families. Fante op artistieke hoogte. ’One-Play Oscar’ verschijnt in Saturday Evening Post (22 okt 1950) en is een herwerking van zijn ‘The All-American Team’ dat hij in 1941voor Orson Welles schreef.

Ergens aan het einde van de jaren veertig van vorige eeuw schrijft hij de verhalen ‘The Criminal’ en ‘A Bad Woman’. In ‘The Criminal’ leeft het gezin in Madden Street: “It was the best house we ever had, with a bathtub and jets for a kitchen range. A gas range was one of the big dreams of Mama’s life. The jets brought it nearer realization. Now, all she had to do was get a range.” Ze wonen nu in een buurt met veel minder Italianen, met uitzondering van Fred Bestoli, die meer illegale drankstoker dan Italiaan is. Fred zat regelmatig in de bak en Pa had vriendschap met hem gesloten, dit tegen de wil van zijn scheldende schoonmoeder – oma – en zijn vrouw – mama – in. En dan daagt Fred op een avond op met zijn armen vol geschenken en kan hij geen vlieg meer kwaad doen, totdat hij uiteindelijk straal bezopen in zijn nieuwe auto kruipt, waar de drie kinderen al uren zitten te wachten op het hun beloofde ritje. ‘A Bad Woman’ vertelt het verhaal van de opschudding die ontstaat in de familie, wan- neer oom Mingo besluit een vrouw te trouwen die wel eens banden zou kunnen hebben met een hoerentent. Wanneer Mingo’s broers samenzweren en een tegen het huwelijk gerichte interventie plan- nen door Mingo en zijn verloofde uit te nodigen op een onvoor- bereid etentje, zijn de claustrofobie en de beklemming te snijden: “They sat around, the men of our family. Uncle Julio, the butcher; this was his house. Uncle Clito, the barber. Uncle Pasquale, the john fante 35 stonecutter. Uncle Tony, the truck driver. Uncle Attilio, the labo- rer. My father, the bricklayer. Squashed into that ornate little parlor, they drank wine and smoked cigars, and beneath their tight Sunday clothes their short square bodies chafed and sweated.” Rond diezelfde periode ontstaan ook de verhalen ‘The Case of the Haunted Writer’ en ‘Mama’s Dream’. In het eerste verhuist een scenarioschrijver met zijn familie naar een huis op 25 kilometer van Hollywood om daar rust en vrede te vinden. Wat echter niet zal baten, want hij raakt geobsedeerd door de mensen die in het huis stierven. ‘Mama’s Dream’ is alleen maar interessant om de schilde- ring van de ouder wordende, stevig drinkende vader, die de roman waarin de schrijver hem afschildert als een rokkenjagende dronk- aard in stukken scheurt. John Fante’s vader, Nick, was een vechtersbaas en versierder die zijn vrouw sloeg tot ze verdwaasd het huis uitvluchtte. Als kind hield John van zijn ma en haatte hij zijn pa. Maar zoals het dikwijls gaat, trekt men uiteindelijk partij voor de overwinnaar. Nick Fante oefende de belangrijkste invloed uit op John, in haast alle verhalen komt hij voor.

In 1951 schrijft Fante aan de erg zieke H.L. Mencken dat hij is terug- gekeerd naar de Kerk, hoewel hij ze nog een even onbuigzame, irri- tante mopperaarster vindt als in de dagen van zijn jeugd. Maar, zo schrijft hij: de Kerk is mijn thuis, ik houd van haar.

MY MAN AND I (1952) MGM REGIE: William A. Wellman SCENARIO: John Fante, Jack Leonard (die datzelfde jaar een Oscarnominatie kreeg voor zijn origineel verhaal voor de film noir The Narrow Margin (geschreven in samenwerking met Martin Goldsmith). MET: Shelley Winters, Ricardo Montalban, Wendell Corey, Claire Trevor, Robert Burton

Chu Chu Ramἱrez is een rondtrekkende Mexicaanse arbeider, die wat fier is op zijn nieuw verworven Amerikaanse burgerschap en 36 duister verleden 3 die de brief die hij van de president kreeg – als antwoord op een brief die hij schreef – als een schat bewaart. Terwijl Chu Chu’s neef, Manuel Ramἱrez, samen met zijn vrienden Celestino Garcia en Willie Chung bezig is hun geld te verspelen aan drank en vrouwen – geld dat ze ontvingen aan het eind van de druivenpluk in Cali- fornië – heeft Chu Chu besloten zijn geld te gebruiken voor nieuwe kleren en een encyclopedie. Niet lang daarna regelt het arbeidsbureau een sollicitatiege- sprek voor Chu Chu met landbouwer Ansel Ames en zijn vrouw Elena. Hoewel mevrouw Ames Chu Chu als ‘weer een buitenlander’ beschouwt, heeft ze toch een oogje op de jonge viriele kerel, en wat doet een vrouw die niet langer van haar man houdt? Ze put zich uit in verontschuldigingen tegenover Chu Chu voor haar opmer- kingen over ‘die buitenlander’ en die pakt het nogal luchthartig op. Hij heeft in ieder geval weer voor een maand werk. Op een avond trekt Chu Chu zijn beste pak aan en gaat naar een bar in de stad. Daar ontmoet hij Nancy die onderweg is op zoek naar een baan en in panne staat. Chu Chu kan de auto herstellen en rijdt met haar terug naar Sacramento, waar ze vandaan komt. Hij geeft zijn presidentiële brief als onderpand in een pandjeshuis en het geld dat hij daarvoor krijgt geeft hij aan Nancy, om haar op weg te helpen. Tijdens een van de volgende nachten biedt mevrouw Ames hem haar lichaam aan, maar Chu Chu stuurt haar weg. Nadat de maand is verlopen, krijgt Chu Chu zijn loon en wanneer hij later in Sacra- mento de cheque aanbiedt bij de bank zegt deze dat die niet gedekt is. Dan ontmoet hij Nancy, dronken als een Zwitser, die hem lallend vertelt over haar man die gedood werd in een ongeval. Hij neemt haar mee naar het goedkope hotel waar hij heeft geboekt, en hoewel ze hem zegt dat hij zich niet moet inlaten met een aan wijn ver- slaafde vrouw, vraagt hij haar om zijn meisje te zijn. Wanneer Chu Chu bij Ames verhaal gaat halen, beschuldigt Ames hem ervan een indringer te zijn en bedreigt hem met een geweer. Chu Chu daagt Ames voor de rechtbank en krijgt gelijk, Ames moet hem binnen de twee maanden betalen. Na de uitspraak zegt Nancy hem dat ze gaat verhuizen naar Los Angeles. Hij zegt dat hij haar binnen korte tijd zal komen opzoeken en dat ze dan

Ricardo Montalban 38 duister verleden 3 kunnen trouwen. Wanneer de twee maanden om zijn, gaat Chu Chu zijn geld ophalen bij Ames, maar die is niet van zins te betalen en probeert hem te vloeren, maar het is Chu Chu die hem neerslaat en vervolgens weggaat. Mevrouw Ames beschuldigt haar man ervan een slappeling te zijn en hij verkoopt haar een lel die haar tegen het wapenrek doet belanden, waar een geladen geweer afgaat en Ames in de schouder treft. Ondertussen verneemt Chu Chu dat Nancy ziek is en maakt alles in orde om haar in Los Angeles op te zoeken, maar wordt dan gear- resteerd omdat hij Ames neergeschoten zou hebben. Nadat Manuel Chu Chu in de gevangenis bezocht heeft en hem verteld heeft dat Nancy getracht heeft om zelfmoord te plegen, slaagt Chu Chu erin te ontsnappen. Geboeid en wel springt hij op een goederentrein en slaagt erin zich van zijn boeien te ontdoen. Hij vindt de zieke Nancy in de dansgelegenheid waar ze werkt, maar detectives in burger hebben hem daar opgewacht en arreste- ren hem. Op het proces getuigen mijnheer en mevrouw Ames dat het Chu Chu was die op Ames schoot, terwijl Chu Chu’s vrienden als karaktergetuige optreden. De jury blijft Chu Chu schuldig vin- den, maar vraagt een lichte straf. Chu Chu krijgt een jaar en een dag gevangenisstraf. Dat pikken zijn vrienden niet en die begin- nen een spelletje pesten van de Ames familie. Uiteindelijk zal alles goed komen, de heer en mevrouw Ames sluiten vrede met elkaar en besluiten hierna hun straf voor meineed te aanvaarden, zodat Chu Chu weer vrij kan rondlopen. En ja, Chu Chu krijgt het meisje.

‘The Big Hunger’ (Collier’s 2 aug 1952) is een sprankelend verhaal over de fictieve zeven jaar oude Danny, zijn grote broer Nick en hun babyzus Vicky. Opnieuw is de mix van verbeelding en autobiografie aanwezig. Hun vader is het schoolvoorbeeld van hoe een vader zou moeten zijn. Dat lag in ieder geval ver af van John Fante, die erg afstandelijk was van zijn kinderen, net zoals zijn vader het hem had voorgedaan. Datzelfde jaar 1952 verschijnt nieuw werk van Fante, Full of Life, een atypisch werk dat ironisch genoeg een bestseller wordt. Hij droeg het op aan Mencken (voor de derde maal, maar nadat zijn john fante 39 twee eerste boeken – die eveneens aan Mencken waren opgedragen – geweigerd werden, koos hij voor zijn derde boek zijn vrouw en geeft Mencken nu opnieuw een kans.) In een brief aan zijn mentor schrijft hij dat hij het jaar voordien begon met het schrijven van een novelle. Zijn agent slaagde erin een uitgebreide versie te plaatsen bij Woman’s Home Companion, dat prompt een voorschot van 2.000 $ betaalde. Het blad wees echter de definitieve versie af, maar er stond een uitgever klaar die het wel wilde publiceren. Terwijl hij toch nog wat met het manuscript rondliep, ontmoette hij filmproducent Stanley Kramer, die bereid was er 40.000 dollar (357.143 huidige $) voor neer te tellen. Dan kwam Reader’s Digest aankloppen voor een gecondenseerde versie en betaalde nog eens 7.000. Fante geeft toe dat hij een toegeving heeft gedaan aan de commercie en verklaart dat het boek onzin is, fictie, waarin hij op verzoek van zijn uitgever de toegeving heeft gedaan om het hoofdpersonage zijn naam mee te geven, wat het boek dan weer van fictie overhevelt naar realiteit. Het werd nog beter toen hij ook nog zelf het scenario mocht schrijven van zijn Full of Life. Reader’s Digest publiceert (mei 1952) een ingekorte versie.

In de jaren dertig van de Grote Depressie probeerde Fante al liftend Californië te bereiken. Dat ging soms in open vrachtwagens, dan weer samen met ongeschoolde arbeiders die doorheen het land reis- den gebruik makend van alle vervoer dat ze konden krijgen, goe- derentreinen inbegrepen. Her en der verbleef hij in tentenkampen waar de bewoners het risico liepen in elkaar te worden geramd door de goegemeente. Hij deelde met de zwervers koude nachten en een lege maag. Het verhaal dat Fante schreef in zijn betere financiële jaren tussen het midden van de jaren vijftig en 1960, ‘In the Spring’ (Collier’s 15 mrt 1952) en de roman 1933 Was a Bad Year (die pas na zijn dood werd gepubliceerd) gaan terug naar die periode. Het is gek een verhaal als ‘In the Spring’ over de dromen van een adoles- cent en de groothartigheid van ouders op glanzend papier gedrukt te zien, maar het paste perfect in die tijd van de Koude Oorlog. Het plot is een cirkel: proberend de grenzen van de familie te ontlopen reizen twee jonge honkbalfans, Jake Crane en Ralph Burton, mee op goederentreinen richting trainingskamp van de Giants in Ari- 40 duister verleden 3 zona, maar ze worden onderweg onderschept door de politie die hen terug naar huis brengt, waar ze zich realiseren dat het toch beter is thuis te zijn. Braaf, zeer braaf. Maar in een tot nog toe niet gepubli- ceerd met de hand geschreven verhaal ‘Circumstances’ vertelt Fante in veel hardere woorden over zijn tocht in de jaren dertig: “The wis- tle blew, the weels screeched, and the train clanged to an abrupt stop. I was thrown face forward into the corner of the freight car. My forehead thudded against a steel rivet; I lay half-stupid in a pool of warm blood. Trembling, I clawed the sides of the car and attained my feet gain. I felt my twitching face, it was drenched in blood that spurted from a gash over my left eye and streamed into both eyes, almost blinding me… Stumbling forward, whimpering that I might suppress the screams twisting my sanguine lips, I reached the door of the car, pushed it open, and leaped into the darkness.”

In 1955 stelt men diabetes vast bij Fante.

FULL OF LIFE (1956) Columbia Pictures Corporation REGIE: Richard Quine SCENARIO: John Fante naar zijn gelijknamige roman MET: Richard Conte, Judy Holliday, Salvatore Baccaloni, Esther Minciotti, Joe de Santis, Arthur Lovejoy

Judy Holliday & Richard Quine

Judy Holliday & Richard Conte john fante 41

De ouwe is een Italiaanse Amerikaan met een grote dosis boeren- moedwil en bijgeloof, die hij maar wat graag toepast op zijn scepti- sche zoon, een schrijver die nauwelijks het hoofd boven water kan houden, en zijn zwangere schoondochter. Die hebben de vergissing begaan om hem te inviteren in hun bescheiden woning, zowat een week voor de verwachte bevalling, om een gat in de keukenvloer te herstellen. Samen met alle proble- men en moeilijkheden van het komende ouderschap, hebben ze ook nog houtworm. Maar voor de ouwe aan het echte probleem begint, heeft hij op eigen houtje een grote verschrikkelijk lelijke open haard gebouwd in de hoop hierdoor hun spiritueel leven te herstellen. Hij heeft er een priester bijgeroepen en heeft hen overgehaald om nog eens een huwelijksceremonie te doorstaan, waarna ze in allerhaast naar het ziekenhuis moeten, wat een resem van voor de hand lig- gende grappen met zich meebrengt. Lijkt de schoonmoeder een beetje stug en zonder humor, dan blijkt ze uiteindelijk niet zo erg, hoewel ze natuurlijk alles beter wil weten. Hoe het jonge paar alles verdraagt, valt haast niet te begrijpen. Voormalige ster van de Metropolitan Opera, Salvatore Bacca- loni, is in zijn eerste filmrol als niet-muzikale schoonvader een bela- chelijk en ergerlijk personage, die er zelfs in slaagt Judy Holliday in de schaduw te spelen. Richard Conte is uitstekend als echtgenoot en Esther Minciotti is dan weer de nooit op de voorgrond tredende schoonmoeder.

THE LIBERATOR (1956) The Jane Wyman Fireside Theater – 10 januari 1956 REGIE: Jacques Tourneur SCENARIO: John Fante naar het verhaal A Hero Returns van Indro Montanelli, een Italiaanse journalist, historicus, theaterauteur (die wel eens schreef als Mario Luciani en Vincenzo Talarico) en filmregisseur. Montanelli waaide met alle winden mee, van fascist tot communist, dat laatste dan weer niet zo overtuigend want twee leden van de Rode Brigades schoten hem vier kogels in de benen voor de deur van een Sylvio Berlusconi-krant. MET: Dane Clark, Sebastian Cabot, Anna Navarro, Serena Sande, Penny Santori 42 duister verleden 3

Wereldoorlog Twee. In een kleine Italiaanse stad regeert de lokale leider met ijzeren greep. Wanneer een kind wordt betrapt terwijl ze met een Duitse officier praat, laat hij haar ter dood veroordelen. Dan komt er een minister tussenbeide.

Fante schreef ‘The First Time I Saw ’ in de zomer van 1959, hij verbleef toen in Parijs om aan een scenario te schrijven voor Darryl F. Zanuck. Elvis Presley logeerde een tijdje in hetzelfde hotel (Hotel Prince de Galles) als Fante. De schrijver en de rocker werden aan elkaar voorgesteld en het bleef bij elkaar de hand schudden. Fante noemde Elvis later ‘quite a nice kid’. Nadat hij het scenario had afge- werkt, had Fante nog weinig om handen en daarop begon hij te schrij- ven aan ‘The First Time I Saw Paris’. Het werd een juweeltje. Deze keer wordt Parijs niet als de stad van de liefde bekeken, maar Fante vertelt veeleer een tragedie. Het gaat om een uit haar mond stinkende, in lompen geklede, verwaarloosde oude vrouw, die huilend tegen de muur van het Rode Kruis geleund staat. Iedereen loopt haar voorbij, ook Fante’s alter ego, maar hij keert op zijn stappen terug en probeert te helpen. Er is echter niets dat hij kan doen, en wanneer hij een voor- bijganger aanspreekt om te vertalen, zegt deze: “She wishes nothing, except to be alone with her pain.” Wie Fante kent uit zijn werk, ziet hier al snel een vergelijking met de Heilige Maagd. Fante zond het verhaal naar Art Buchwald8 die toen een column schreef voor de Parijse uitgave van de International Herald Tribune. Maar het verhaal bleef ongepubliceerd tot na zijn dood. Het is niet dat Fante geen aanbiedingen kreeg voor filmwerk. Anthony Quinns agent vroeg hem of hij vrij was, Dino de Laurentius probeerde hem naar Italië te lokken en de Amerikaanse producent Charles Feld- man, stelde Fante voor om het scenario voor A Walk on the Wild Side naar de roman van Nelson Algren te schrijven. Zowat de enige die niet naar de pen van Fante solliciteerde was Elvis.

8 Art Buchwald (Mount Vernon (New York), 20 oktober 1925 – Washington D.C., 17 januari 2007) was een Amerikaanse columnist die bekend is geworden door zijn langlopende column in de Washington Post. Zijn columns waren meestal gericht op politieke satire en commentaar. Buchwald ontving de Pulitzer-prijs voor Outstanding Commentary in 1982. In 1986 werd hij uitgekozen om plaats te nemen in de American Academy and Institute of Arts and Letters. john fante 43

JEANNE EAGELS (1957) Columbia Pictures Corporation REGIE: George Sidney SCENARIO: Daniel Fuchs, Sonia Levien, John Fante naar het originele verhaal van Fuchs. MET: Kim Novak, Jeff Chandler, Agnes Moorehead, Charles Drake

Het arme maar mooie meisje, Jeanne, neemt deel aan een schoonheidswedstrijd. Ze wordt geen koningin, maar de inrichter, Sal Satori, geeft haar een baan als danseres in een van zijn clubs. Hij wordt haar vriend en het duurt niet lang of ze is verliefd op hem. Maar het wiebelende borst- en kontdansen daar wil ze vanaf, ze heeft haar droom verlegd en wil actrice zijn. Buiten zijn weten om gaat ze de bekende leraar drama, mevrouw Neilson opzoeken, dit bij gelegenheid dat het Satori toneelgezelschap in de stad is. Kim Novak 44 duister verleden 3

Neilson zegt dat zij een actrice is en dat wordt ook bewezen in het eerste toneelstuk waarin ze mag optreden, en waar ze het publiek in vervoering brengt. Maar Jeanne wil een ster worden. Zonder enige hartpijn kaapt ze een rol weg van voor de neus van Elsie Des- mond, een ouder wordende actrice die er haar comeback mee wilde maken. Totaal van de kaart pleegt Elsie zelfmoord. Jeanne voelt zich wel schuldig, maar komt er openlijk voor uit dat ze het toch heeft gewonnen van Elsie en dan begint het schuldgevoel te knagen en vormt drank een uitweg… Regisseur George Sidney maakte er een erezaak van om de sfeer van de jaren twintig van vorige eeuw te evoceren. Ook de schitte- rende kostuums zijn heerlijk, vooral dat van Kim Novak dat ze als prinses Dardanella draagt op een jaarmarkt waar ze wordt aange- houden door de politie voor onzedelijk gedrag, ook haar optreden als Sadie Thompson in de musical Rain is erg geslaagd.

WALK ON THE WILD SIDE (1962) Famous Artists Productions (in association with) Famartists Productions S.A., Columbia Pictures Corporation REGIE: Edward Dmytryk SCENARIO: John Fante, Edmund Morris, Raphael Hayes, Ben Hecht naar de roman van Nelson Algren MET: , Capucine, Jane Fonda, Anne Baxter, Barbara Stanwyck

New Orleans in de jaren dertig. De Texaan Dove Linkhorn die op zoek is naar zijn liefje, Hallie, belandt in het bordeel waar ze werkt en de grootste attractie is voor zowel klanten als bazin. Hij wil haar meenemen maar de lesbische hoerenmadame, Jo, wil Hallie voor zichzelf. Daarnaast is er ook Kitty Twist, een wilde vrouw, die haar naam niet gestolen heeft. Vanaf de eerste beelden ziet men dat de film lawaaierig, onbeschaamd en smerig zal zijn. Erg controversieel voor zijn tijd, maar in onze tijd uitgegroeid tot een camp klassieker. Ook de keuze van de acteurs is erg vreemd: Harvey (een Engelse acteur) en Capucine (een Franse actrice) spelen Texanen, terwijl Anne Baxter een zwarte pruik opgezet kreeg om op een Mexi- john fante 45 caanse te lijken. Daar- naast heb je de vijfen- twintigjarige Fonda (in haar derde film) die rauwe seksualiteit uit- straalt en een soms hilarische Stanwyck, terwijl Baxter dan weer ontroert. Stanwyck is ook de eerste Ameri- kaanse actrice die een lesbische neerzet in een belangrijke film. Edward Dmytryk deed een poging om de toon van het diepe zuiden te vinden, zoals die is beschreven door Tennessee Williams in The Long Hot Sum- mer en kruist die met de misère die Carson McCullers opvoert in The Heart is a Lonely Hunter. Vuiltong Hedda Hopper schreef op 14 februari 1962 in haar column: “When Alfred Hitchcock told me he hadn’t seen Charlie Feldman’s latest picture, Walk on the Wild Side, I described it for him. Barbara Stanwyck plays the madame of what is facetiously called a “doll house”. Capucine, an inmate, likes to go downstairs to visit the gentlemen friends, but she’s Barbara’s captive. Jane Fonda is one, too. Laurence Harvey tries to remove his dream girl [Capu- cine] from the premises, and is beaten to a jelly. To make sure the audience knows what kind of a house it is, a beautiful black cat walks down the stairs from the upper chambers. When I’d finished, Mr. Hitchcock shook his head, smiled, and said: “It sounds like a lovely film, full of Old World charm.” … Stories such as Walk don’t amuse me. They don’t belong on the screen. Hollywood is borro- 46 duister verleden 3 wing the decadence of European depravity and weaving a rope to hang itself.” Toen Nelson Algren de film had uitgezeten, verklaarde hij: “I’ve been raped.” De besprekingen in de kranten gingen dezelfde weg op, maar wat de film wel bereikte was dat Hollywood veel vranker werd wat seks betreft en dat was duidelijk te merken in de films van de late jaren zestig. Ook het Legion of Decency had er wat over te zeggen: “Although the theme of redemption of a prostitute is moral, numerous elements of treatment require caution for a mass audience.” Capucine leed gedurende haar hele leven aan bipolaire stoornis en ze probeerde meermaals zelfmoord te plegen. In 1990 slaagde ze er uiteindelijk in de daad te volbrengen door uit het raam te sprin- gen van haar flat in Lausanne, die gelegen was op de achtste etage. Haar overlijdensbericht in de New York Times gaf aan dat de enige bekende erfgenamen haar drie katten waren. De Ierse auteur Jim Yates publiceerde in juli 2015 Capucine and Her Three Feline Philo- sophers een bitterzoet verhaal over drie katten: Océane, Cheyenne en Tutalou.

Voor de op 31 oktober 1962 uitgezonden aflevering van de tv-serie Going My Way schrijft John Fante het verhaal A Man for Mary.

A MAN FOR MARY (1962) Tv-serie Going My Way – seizoen een, aflevering 5 Kerry, The My Way Company REGIE: Joseph Pevney SCENARIO: George Tibbles naar een verhaal van Fante MET: Gene Kelly, Leo G. Carroll, Dick York, Anne Francis, George Kennedy

De omkadering is een pastorie in een achterbuurt van . Vader O’Maley komt zich daar voegen bij de oude verroeste vader Fitzgibbon. Mevrouw Featherstone is de huishoudster. Bij de kennismaking met zijn parochie ontmoet vader O’Maley zijn jeugd- vriend, Tom Colwell, die de directie van het lokale wijkcentrum waarneemt. john fante 47

Het geheel is een vervolg op de succesvolle film Going My Way met Bing Crosby in de hoofdrol. Het werden in het totaal 30 afleve- ringen.

Mary Dunne, een mooie, vriendelijke vrouw, is er de oorzaak van dat de buren in onmin met elkaar leven, en daarom wordt ze eruit gezet door de hospita. Vader O’Maley probeert een nieuwe woonst voor haar te vinden, maar het huis dat hij voor haar vindt lijkt hem niet helemaal geschikt want de vier mannen die er wonen, willen allemaal met Mary trouwen.

Nadat zijn volgende film in Duitsland op 2 november 1962 in pre- mière ging, vervolgens overwaaide naar Spanje waar hij op 5 november 1962 in Madrid werd gespeeld, kwam The Reluctant Saint op 3 december uit in de Verenigde Staten.

THE RELUCTANT SAINT (1962) Dmytryk-Weller REGIE: Edward Dmytryk SCENARIO: John Fante, Joseph Petraca (die van de televisiewereld kwam overgewaaid) schrijven samen het originele scenario MET: Maximillian Schell, Ricardo Montalban, Lea Padovani, Akim Tamiroff, Harold Goldblatt

Het verhaal van de heilige Jozef van Cupertino start met het plei- dooi van zijn moeder om haar zoon, een ‘simpele’, werk te bezorgen in het klooster. Door een hele rist toevalligheden slaagt hij voor het examen voor priester. Dan wordt er ontdekt dat hij kan opstijgen wanneer hij in een religieuze extase is. Zo wordt verteld. Als de film begint, krijg je al dadelijk het bericht mee dat het verhaal dat in de film wordt verteld in se de waarheid is, maar een verstandige kijker interpreteert hem al vlug in de zin dat de makers zich enkele vrijheden veroorloofden. Maar eerlijk is eerlijk, het kan me helemaal niets schelen. Wat je te zien krijgt zijn acteurspresta- ties! Maximillian Schell had hiervoor best een Oscarnominatie ver- diend, terwijl Akim Tamiroff als aartsbisschop (de scènes van dit 48 duister verleden 3 tweetal zijn onvergetelijk) ook al hoge toppen scheert, en dan is er nog Ricardo Montalban die als don Raspi helemaal verdwijnt in zijn personage. Je hoeft helemaal niet religieus te zijn om deze film te kunnen smaken. john fante 49

MY SIX LOVES (1963) Paramount Pictures REGIE: Gower Champion SCENARIO: Het drietal schrijvers in loondienst, John Fante, Joseph Calvelli en William Wood werken samen om toch maar een goed scenario te puren uit het verhaal van Peter V.K. Funk MET: Debbie Reynolds, Cliff Robertson, David Janssen,

Janice Courtney staat al lange tijd op Broadway en is aan rust toe. Ze vindt een rustige plek, maar al na 15 minuten film wordt ze geconfronteerd met zes aanbiddelijke, misselijk makende kinderen en natuurlijk valt ze ervoor, het wordt nog beter wanneer ze ook de zorg voor hen krijgt opgedragen. Maar als je te lang weg bent van Broadway raak je al snel in het vergeetboek en dat weet Janice, dus kiest ze voor Broadway en haar mopperende agent. Maar ze is nog niet goed terug of het bericht bereikt haar dat een van de kinderen de benen heeft genomen. Ze verlaat Broadway al het volgende ogen- blik en gaat terug naar het erf waar de kinderen op haar wachten, net zoals de open armen van de gevoelige predikant Jim Larkin. Diabeten 1 en 2 zich onthouden van zoveel zoetigheid.

CAPTAIN AL SANCHEZ (1963) Tv-serie The Show – seizoen 1, aflevering 9 REGIE: Paul Stanley SCENARIO: John Fante MET: Richard Boone, , , Laura Devon

Kapitein Al Sanchez is een arme arbeider in een conservenfabriek, maar hij is erin geslaagd de mensen in Tijuana (Mexico) te laten geloven dat hij kapitein is op een groot schip. Wanneer hij een meisje in een bar ontmoet die wat graag naar Amerika zou gaan om daar een baan te vinden, belooft hij er een te zoeken voor haar. 50 duister verleden 3

THE URCHIN (1964) Tv-serie Insight – aflevering 239 Amerikaanse Rooms-Katholieke (Paulist Fathers) religieus gestemde anthologie die een licht wil laten schijnen op de zoektocht naar zingeving, vrijheid en liefde. Na vele pogingen om een inhoudsbeschrijving te vinden, wendde ik mij tot het productiehuis, maar ook daar kreeg ik nul op het rekest, getuige hiervan is volgende brief:

“Thank you for your interest in Paulist Productions and in our long running Insight series. Unfortunately, I have not been able to find a synopsis of the episode you are inquiring about. I will continue to look, but I doubt I will be able to find anything.”

‘My Father’s God’ (Italian Americana herfst 1975) is het laatste ver- haal dat tijdens Fante’s leven zal verschijnen. Hoewel het al uit 1966 stamt, bleef het ongelezen liggen gedurende bijna tien jaar. Het werd een van de knapste verhalen uit zijn carrière, met een sterke ver- haallijn, een eerlijk verhaal over toewijding en over wat vaderschap betekent en dit vermengd met het mirakel van schrijverschap. Het verhaal: de nieuwe parochiepriester, vader Bruno Ramponi, pro- beert de vader van de verteller zover te krijgen dat hij voor het eerst sinds dertig jaar te biechten gaat. De priester gaat zelfs zover dat hij papa niet in de benauwdheid van de biechtstoel wil krijgen, hij mag zijn biecht ook op papier zetten. Dagen en dagen doet pa erover, hij vult pagina na pagina en geeft dan de verteller de opdracht om de biecht naar de priester te brengen. Deze staat echter voor gek, papa heeft de biecht in het Italiaans geschreven en even is de priester boos omdat hij bij de neus werd genomen, maar geeft papa de opdracht de biecht te verbranden. Daarna geeft hij hem dan de absolutie. john fante 51

MAYA (1966) King Brothers Production REGIE: John Berry SCENARIO: John Fante naar het verhaal van Jalal Din geschreven in samenwerking met Lois Roth MET: Clint Walker, Jay North, I.S. Johar, Sajid Khan, P. Jairaj, Sonia Sahni

Tiener Terry Bowen arriveert in India om er bij zijn vader – een beroemde jager – te gaan wonen. Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad voor- aleer zijn vader, Hugh, aanvaardde dat zijn zoon bij hem kon intrekken. Nadat zoonlief ontdekt dat zijn pa als een lafaard wordt beschouwd, omdat hij na een jachtongeluk is weggelopen, neemt zoonlief ook de benen. Op zijn tocht ontmoet hij een Indiase jongen, een Hin- doe, die samen met zijn olifant, Maya, en haar witte jong, op stap is. De hindoejongen is de zoon van een stervende sadhoe (Indiase priester). De sadhoe heeft zijn zoon opgedragen om Maya en haar heilige witte jong (dat tegelijk van onschatbare waarde blijkt te zijn) naar een tempel in een verre vallei te brengen. Samen beleven ze heel wat, terwijl we afwisselend de zoektocht van de vader volgen. Een saga die ons door een hele rist menselijke emoties leidt… liefde, haat, hebzucht, eerlijkheid en trouw. Een echte tranentrekker.

Jalal Din werd geboren en groeide op in Pakistan. Hij verliet het land en ambieerde een carrière als dokter. Maar zijn hart zei iets anders en na premedische studies en een master in chemie liet hij zich inschrijven aan de Oregon State University voor een cursus creatief en scenario-schrijven. Het geluk zat hem mee en hij werkte mee aan heel wat afleveringen voor The Twilight Zone, hoewel je er nergens een spoor van kan vinden. In Los Angeles ontmoette hij de legendarische Indiase regis-

52 duister verleden 3

seur/producent, Mehboob, die de Oscarceremonie wilde bijwo- nen, omdat zijn film Mother India genomineerd was. Mehboob bestelde een scenario voor Taj Mahal bij Din en hoewel de film nooit werd gemaakt, was de associatie met Mehboob ook ande- ren opgevallen en kreeg hij aanbiedingen uit diverse hoeken. Burt Lancaster betoonde interesse voor Dins volgende project High Grass. Hij kocht het scenario en de film zou worden opge- nomen in Chittagong (vroeger Oost-Pakistan, nu Bangladesh) met Broderick Crawford en de ex van Marlon Brando, Anna Kashfi. Maar ook dat werd niets. In 1965 komt Jalals grote door- braak met Maya, the Magnificent. De film werd een groot succes en er werd ook een 26-delige televisieserie naar gemaakt. Het succes van Maya gaf voeding aan Jalals droom om een copro- ductie tussen Hollywood en Pakistan te realiseren. Hij stak er al zijn tijd in. Onderhandelingen met filmstudio’s begonnen om de film Pakistan te kunnen realiseren en uiteindelijk werd in het voorjaar van 1968 het project werkelijkheid: producent/ regisseur Arthur Lubin stapte er samen met MGM en Charl- ton Heston in. Nu al het papierwerk achter de rug was, stapte Jalal naar de Pakistaanse regering en daar kreeg hij nul op het rekwest. Hij werd van het kastje naar de muur gestuurd en wan- neer hij in 1999 overleed, nam hij zijn droom mee in zijn kist.

SOMETHING FOR A LONELY MAN (1968) Tv-film Universal Television REGIE: Don Taylor SCENARIO: Een vernieuwde samenwerking tussen de schrijvers in dienstverband John Fante en Frank Fenton (die al meer met het bijltje had gehakt). Dit wordt de laatste film waarop Fante’s naam voorkomt. MET: Dan Blocker, Susan Clark, John Dehner, Warren Oates, Don Stroud, Edgar Buchanan

John Killibrew is een smid, hij staat aan het hoofd van een groep die hij naar een zich snel uitbreidend stadje in de High Sierras moet john fante 53 brengen. Daar ontdekken ze dat de spoorwegdirectie heeft besloten om het stadje links te laten liggen, met als gevolg dat het ten dode is opgeschreven. Omdat zowat iedereen de spot drijft met Killibrew besluit hij het stadje om te vormen tot een industrieel centrum. Om dit waar te kunnen maken, ‘leent’ hij een stoommachine die zijn beste tijd heeft gehad van de spoorwegmaatschappij en slaagt erin om deze naar de stad te brengen. Als alles te zwaar wordt voor Killibrew vindt hij soelaas in de filosofische teksten en gedichten van Ralph Waldo Emerson en baadt hij zich in de genegenheid van de mooie Mary Duren. Deze Something for a Lonely Man wordt tot op de dag van van- daag beschouwd als een van de beste tv-films aller tijden. Dan Bloc- ker (Killibrew) maakte hier zijn eerste niet- verschijning in negen jaar.

In 1970 verschijnt Bravo, Burro, een kinderboek dat Fante schreef in samenwerking met Rudolph Borchert, zijn nieuwe buur in Malibu. Borchert had tijdens zijn studie aan de Ohio State University Fante’s romans bestudeerd, samen met die van John Dos Passos en Mal- colm Lowry. Hij had een bewakingsfirma maar probeerde zoveel mogelijk van zijn vrije tijd aan schrijven te besteden en, met een buur zoals Fante, was het duidelijk dat hij deze vroeg om zijn tek- sten te beoordelen. Fante hield van het werk van Borchert. Borchert die een tijdje in Mexico had gewoond, had daar het verhaal van een moedige ezel gehoord en het tweetal begon aan een perfect uitge- werkte filmversie. Voor het boek echter moest Fante het werk zelf opknappen. Het is een simpel verhaal, je zou het kunnen samenvatten als: jongen redt ezel, ezel redt stier, stier redt haciënda… en de eer van een man. De man is de pa van Manuel, Juan Cabriz, een zuipschuit, een liederlijk leeghoofd, weduwnaar en voormalig matador in dienst van Don Francisco, een welwillende en vergevingsgezinde baas. Wanneer Juan dronken en ongewild brand sticht op de haciënda, slaagt de prijsstier Montana Negra erin te ontsnappen. Zonder de stier is Don Francisco verloren, de prijs die hij moest opbrengen, zou genoeg geweest zijn om zijn have en goed te redden en tege- lijk dat van de vijftig families die afhankelijk zijn van hem. Manuel 54 duister verleden 3 die zijn vader wil helpen, trekt er met zijn geliefde ezel, El Valiente, op uit om de stier te zoeken. Wanneer hij hem uiteindelijk vindt, stormt het dier op hem af, maar dan is er zijn vader die het vak van matador nog niet verleerd heeft. Een patroon die in de leer was bij de wijze koning Salomon, een vergevingsgezinde zoon, en een prijsstier, alles een beetje teveel van het goede, maar de ezel is tenslotte de held van het verhaal.

In 1977 verschijnt The Brotherhood of the Grape en weer is het leven van Fante zelf het onderwerp. Er is de vader Nicholas Molise, een ouwe trotse haan van 76 die wel als Fante’s vader dienst kan doen. We volgen hem op het ogenblik dat Molise door zijn vrouw van overspel is beschuldigd en ze hem in de gevangenis heeft laten draaien, die hij nu niet wil verlaten of hij moest bescherming genie- ten. Nicholas is altijd een tirannieke schreeuwlelijk geweest, “een dirty old goat” die zich bedronk in café Roma en er zijn loon als steenhouwer verspeelde, en zich dan in de schulden stak. Nu wil hij dat zijn oudste zoon, Henry (de verteller, een schrijver) samen met hem een laatste klus doet in de bergen waar hij een rokerij wil bou- wen; al zijn vroegere maats zijn dood of erg slecht ter been. Henry kan niet weigeren, maar hij is ervan overtuigd dat dit het laatste is wat Nicholas zal doen. En inderdaad, Nick die even in een coma gaat door zijn diabetes, verlaat het ziekenhuis, gaat naar een wijn- huis en sterft zoals hij heeft geleefd.

John Fante, bij wie zoals we weten in 1955 suikerziekte was vastge- steld, had ondertussen beide benen verloren en zijn zicht ging dage- lijks achteruit, totdat hij totaal blind werd in 1978. Maar hij bleef schrijven, hetzij dat hij nu alles dicteerde aan zijn vrouw, Joyce, het resultaat was Dreams from Bunker Hill, en het zou niet kies zijn om hier de uitdrukking “and he lived to see it published” te gebruiken. We kunnen lezen: “My first collision with fame was hardly memorable. I was a busboy at Marx’s Deli. The year was 1934. The place was Third and Hill, Los Angeles. I was twenty-one years old, living in a world bounded on the west by Bunker Hill, on the east by Los Angeles Street, on the south by Pershing Square, and on the north by Civic Center. I was a busboy nonpareil, with great verve john fante 55 and style for the profession, and though I was dreadfully underpaid (one dollar a day plus meals) I attracted considerable attention as I whirled from table to table, balancing a tray on one hand, and eliciting smiles from my customers. I had something else beside a waiter’s skill to offer my patrons, for I was also a writer.”

Bunker Hill was ooit een buurt waar Victoriaanse residenties zich nestelden, tussen het Civic Center en de Harbor Freeway. In het begin van de jaren negentienhonderd waren het deze legendarische herenhuizen die bepaalden dat Los Angeles transformeerde van een dorp in een mondaine en cultureel ont- wikkelde stad. Maar in het midden van vorige eeuw waren de bewoners van deze huizen verder opgeschoven naar het westen, en de complexe beeldhouwwerken, de romantische frontons, de koepel- en helmdaken, de grote bogen die de huizen maakten tot wat ze waren, vervielen tot ze net geen ruïnes waren. Vanaf het moment dat deze residenties verbouwd werden tot sjofele pensionnetjes, bewoond door uit de boot gevallen werk- lui, verviel Bunker Hill tot een buurt waar drankwinkels, bars en hoge misdaadcijfers schering en inslag waren. Bunker Hill is verdwenen, met de grond gelijk gemaakt, de stedelijke overheid en privé projectontwikkelaars hebben er een nieuwe wijk neergepoot. Maar in de binnenstad spelen zich dezelfde verhalen af in een microklimaat waar kunstenaars en schrijvers hun stem vinden, waar sommigen het maken en anderen niet, sommigen weggaan en anderen terugkomen op zoek naar wat ze verloren zijn. Arturo Bandini leeft en zijn klaagzang is even relevant als toen John Fante hem schreef. In de jaren veertig en vijftig was Bunker Hill erg in zwang als filmset, vooral voor het film noir genre, wegens de Victoriaanse huizen, de langzaam langs de heuvel omhoog kruipende flatge- bouwen en luizige hotelletjes, zijn kabelbaan Angels Flight, en zijn gemene, althans gemeen uitziende straten. Eerst is er Criss Cross (1949) met Burt Lancaster, daarna volgen Cry Danger

56 duister verleden 3

(1951) met Dick Powell, M (1951) – de Amerikaanse remake van de Fritz Lang-film uit 1931- met ,Kiss Me Deadly (1956) naar Mickey Spillane en met Ralph Meeker als Mike Hammer. Regisseur Curtis Hansen liet Bunker Hill nabou- wen voor L.A. Confidential (1997) met Kim Basinger en Kevin Spacey. In 1961 draaide Kent McKenzie Exiles, een neorealisti- sche semidocumentaire, een kroniek van een groep twintigers, indianen (native Americans) die hun reservaat verlieten in het jaar 1950 om in Bunker Hill te gaan wonen. Angels Flight en de Third Street buurt circa 1930 werden nagebouwd in Zuid- Afrika voor de opnamen van Ask the Dust (2006). Jim Dawsons boek Angels Flight (2008) bevat verschillende hoofdstukken die zijn aangevuld met heel wat historische foto’s, waarin ook wordt verteld over de literaire en filmachtergrond van de buurt.

John Fante stierf op 8 mei 1983. Al zijn boeken zijn (in het Engels) nog steeds te verkrijgen of in herdruk, ook diegene die eerst door een uitgever werden geweigerd. Een schitterende biografie, Full of life: A biography of John Fante, werd door Stephen Cooper gepubli- ceerd in mei 2000, die hij liet volgen door The John Fante Reader in februari 2002. john fante 57

In 1985 – postuum dus – verschijnt The Wine of Youth: Selected Stories. Hierin zijn naast de verhalen uit Dago Red nog verschil- lende andere verhalen opgenomen. In dat zelfde jaar is er ook 1933 Was a Bad Year (onaf). Het verhaal van 1933 Was a Bad Year is dat van een tiener, Dominic Molise, die een beloftevolle carrière als honkbalwerper tegemoet ziet en alle zorgen over heeft voor zijn linkerarm, die hij insmeert met sterk ruikende balsem. Jammer genoeg is zijn stad voor het grootste deel van het jaar bedekt met sneeuw, en daarom moet hij weg, naar Chicago, waar de Cubs hem kunnen testen, maar de reis is te duur. We volgen hem in al de problemen die hij ontmoet, zijn dromen, zijn relatie met zijn vader, zijn beste vriend, en de mooie Dorothy, allemaal noodzakelijke figuren om het perso- nage dat Fante ten tonele brengt te kunnen begrijpen. Fante heeft het hier over een van zijn favoriete onderwerpen: zijn obsessie voor succes. Honkbal en schrijven zijn de twee dingen die hij kan doen om zijn familie van de kerfstok bij diverse kruideniers te halen. De obsessie voor succes heeft Fante nooit verlaten, zelfs niet toen hij al een bekend auteur en scenarist was geworden. Een anekdote verklaart veel: op een dag kwam zijn vrouw Joyce thuis met de boodschap dat ze de vierde beste schrijfster van haar werk was, waarop Fante riep: “how can you be happy of being the fourth at anything?” Volgens sommige critici zijn hormonen de sleutel om Fante’s leven en personages te begrijpen – maar laat het gezegd zijn ook een beetje zijn Italiaanse DNA. West of Rome verschijnt in 1986 en bevat een verhaal en een novelle. Als je de teksten van Dan Fante leest, een zoon van Fante die al verschillende boeken op zijn naam heeft staan, dan zie je in het verhaal ‘My Dog Stupid’ een beeld van die tijd dat Fante met vrouw en kinderen rondhuppelde in Malibu in de jaren tussen zijn vijftigste en zestigste. Je weet dat hij niet de prettigste echtgenoot en vader is, maar toch beschrijft vader Fante die tijd met een grote dosis zelfspot en schrikt hij er niet voor terug zichzelf te portrette- ren zoals hij is (was). Het verhaal heeft een grote, domme Akita (behorend tot de fami- lie van Aziatische keeshonden) als hoofdpersonage. Fante vindt de 58 duister verleden 3

Akita in zijn tuin en besluit om hem te hou- den en van het dier te houden, zoals hij ver- wacht dat ook de hond van hem zal houden. Eigenlijk is dit een verhaal over hoe de kinderen het nest verlaten, over de verande- rende moraal en het verlies van die ‘goede oude tijd’. Het is duidelijk dat het hier om de vroege jaren zeventig gaat waarin de hippies de toon aangaven. Weer komen we Molise tegen, die de heleboel wil achterlaten en naar Rome verhuizen – het thuisland van zijn dromen – wat iedere keer als de druk te hoog wordt opnieuw gebeurt. Deze druk heeft onder andere te maken met het feit dat zijn dochter met een surfer/soldaat slaapt waar hij niets van moet hebben; een zoon die onder zijn legerdienst wil uitkomen; een andere zoon (duidelijk de latere schrijver Dan Fante) die een zwart vriendinnetje heeft en teveel hasj rookt; en een vrouw die hem geen hond laat houden. Molise bevindt zich tussen verwondering, dromen van ontsnap- pen en aanvaarding van zijn lot op middelbare leeftijd. De hond ondertussen heeft een voorliefde om mannen op de rug te springen en te beginnen kezen, net zoals hij met andere grote honden doet, en de beschrijving van Akita “unsheathing his orange sword” brengt je een lach naar de lippen (als je van honden houdt althans). Molise houdt ervan een alfa in huis te hebben, waarschijnlijk om zijn eigen schimmige vaderfiguur te compenseren. Zijn huwelijk dreigt spaak te lopen vanaf het ogenblik dat de kinderen het huis uit zijn, maar dan kom je tot de conclusie dat het eigenlijk al hun hele huwelijk zo is. Opnieuw is de lijn tussen fictie en biografie erg dunnetjes. Het verhaal ‘The Orgy’ geeft alles wat de titel laat vermoeden. Vanaf de eerste zinnen zit je gevangen in Fante’s tekst: “His name was Frank Gagliano, and he did not believe in God. He was that most singular and startling craftsman of the building trade – a left-handed bricklayer. Like my father, Frank came from Torcella Peligna, a cliff-hugging town in the Abruzzi. Lean as a spi- der, he wore a leather cap and puttees the year around, and he was john fante 59 so bowlegged a dog could lope between his knees without touching them.” ‘The Orgy’ is een herinnering van een oudere Fante over een metselaar (net zoals Fante’s vader) in de jaren twintig van vorige eeuw. Zijn pa en diens atheïstische vriend, de nietsnut Frank, kopen een claim in een goudmijn die gelegen is op 18 mijl van Boulder, van een zwarte man die pas de status van nieuwe rijke heeft ver- worven. Wat er in de mijn gebeurt is echter geen goud delven. Een hilarisch verhaal.

Wanneer Dominique Deruddere de 15 minuten durende korte film Wodka Orange (1982) draait (met een keur aan Vlaamse artiesten: Bert André, Julienne De Bruyn, Chris Lomme, Senne Rouffaer) is dit een sollicitatie bij Charles Bukowski, van wie hij in 1987 Crazy Love (naar het taboe doorbrekende ‘The Copulating Mermaid of Venice, CA’ en nog enkele andere verhalen) draait. Hiermee zit hij duidelijk in het Fante straatje. Je zou kunnen zeggen dat de magis- trale vertolking van Josse De Pauw in Crazy Love het visitekaartje is dat Deruddere afgeeft aan de erfgenamen van John Fante. Niet lang daarna begint hij aan de verfilming vanWait Until Spring, Bandini.

WAIT UNTIL SPRING, BANDINI (1989) Dusk Motion Pictures, Compagnie Cinématographique de , Zoetrope Studios (Francis Ford Coppola) REGIE: Dominique Deruddere SCENARIO: Dominique Deruddere MET: Joe Mantegna, Ornella Mutti, Faye Dunaway, Michel Bacall, Burt Young en de Vlaamse inbreng van Josse De Pauw en François Beukelaers

De film verhaalt het leven van de Italiaanse immigrantenfamilie Bandini in Rocklin, Colorado, tijdens de koude winter van 1925 enkele dagen voor Kerstmis. Tijdens de winter is er nauwelijks werk voor de arme Italiaanse immigrant en metselaar Svevo Bandini, die maar geen lening krijgt bij de bank, lening waarmee hij de eindjes tussen de seizoenen aan elkaar wil knopen. Zijn devote, mooie vrouw is een echte huissloof en heeft het moeilijk omdat ze haar 60 duister verleden 3

Fay Dunaway & Joe Mantegna

kinderen vanalles moet weigeren en dat knaagt wel aan de liefde voor haar man. Daarbij heeft Maria de handen vol met het bewaren van de vrede tussen Svevo en haar moeder, Donna Toscana. Wat het zo moeilijk maakt voor Maria is het feit dat ze ondanks alles erg veel van Svevo houdt en dat de opmerkingen die Donna Toscana maakt vol haat worden uitgespuwd, waarbij ze even hatelijk weerwerk krijgt van Svevo. Na een stormachtige ruzie met zijn schoonmoeder stormt Ban- dini woedend het huis uit. Hij zoekt zijn vriend Rocco Saccone op die eveneens werkloos is, en vertelt hem over zijn problemen. Rocco die blijkbaar gegrepen is door de kerstsfeer geeft Bandini informatie over een klus die hij heeft uit een advertentie in de lokale krant. De klus is bij een rijke weduwe, Effie Hildegarde, die graag haar open haard opgeknapt wil zien. De eenzame weduwe vindt de metselaar erg aantrekkelijk en start een verleidingsactie. Nog steeds woedend om de inmenging van zijn schoonmoeder in zijn huwelijk, is het voor Effie gemakkelijk om het schild van Svevo te laten wegsmel- ten als sneeuw voor de zon. Svevo die erg veel van Maria houdt, houdt echter ook van het leventje dat Effie hem zou kunnen bieden. Maar hij gaat naar huis en geeft Maria het geld dat hij heeft ver- diend. Maar Maria is echter woedend en gooit hem van alles naar het hoofd. Svevo besluit dan maar naar Effie terug te keren. john fante 61

Maria wacht op hem, maar hij daagt niet op en ook de volgende dagen niet. Wanneer Maria eindelijk inziet dat Svevo misschien nooit zal terugkeren, krijgt ze een zenuwinzinking. Bandini’s oudste zoon, Arturo, ziet wat er gebeurt en probeert met leugentjes om bestwil het op springen staande huwelijk van zijn ouders te lijmen, vooral omdat hij van zijn vader houdt en van zijn moeder, Maria, en zijn broers, hoewel de jongste nog steeds in hun gemeenschappelijke bed plast. Arturo houdt ook van honkbal, maar daarvoor moet hij wachten tot de lente, en hij houdt ook van films en van Rosa, maar die liefde is niet wederzijds. Het verhaal wordt verteld vanuit het oogpunt van Arturo.

Het op locatie in Salt Lake City gedraaide Wait Unil Spring Ban- dini is een bijzonder harmonieus gecomponeerde familiekroniek. (Patrick Duynslaegher) Wait Until Spring, Bandini is a film with heart. (TV Guide)

In 1989 verschijnt Fante/Mencken: John Fante & H. L. Mencken: A Personal Correspondence, 1932–1950, in 1991 gevolgd door John Fante: Selected Letters, 1932–1981, en in 2000 verschijnt The Big Hunger: Stories, 1932–1959, een verzameling korte verhalen.

Het laatste tot nog toe wat we op filmgebied van Fante horen is in 2006 wanneer de verfilming van Ask the Dust in de zalen komt.

ASK THE DUST (2006) Paramount Pictures, Cruise/Wagner Productions, Ascendant Pictures REGIE: Robert Towne SCENARIO: Robert Towne MET: Colin Farrell, Salma Hayek, , , Idina Menzel, Justin Kirk

Robert Towne had het scenario al klaar in het begin van de jaren negentig, maar vond nergens financiële ruggensteun. Zelfs toen Johnny Depp interesse betoonde voor het project, ging het scena- rio van de ene naar de andere studio. Voor hem had Mel Brooks 62 duister verleden 3 lang de rechten in handen, maar die liet zijn optie verlopen. Towne was geïnteresseerd geraakt omdat hij John Fante ontmoette toen hij bezig was met opzoekingen voor de Roman Polanski film Chi- natown (1974), waarvoor hij eveneens het scenario schreef. Robert Towne benaderde Salma Hayek voor de rol van Camilla Lopez; ze stuurde hem echter wandelen omdat ze niet altijd rollen als een Mexicaanse wilde spelen. Acht jaar later accepteerde ze toch de rol.

Het verhaal opent met Arturo Bandini die filosofeert over wat hij met zijn laatste cent zal doen, terwijl hij nu al overleeft op sinaas- appels, sigaretten en zes weken huur achterstand. Vijf maanden geleden kwam de aantrekkelijke jonge man uit Colorado naar Los Angeles, met grote verwachtingen, een Underwood schrijfmachine en een koffer gevuld met exemplaren van zijn enige totnogtoe gepu- bliceerde verhaal. Vastbesloten om een beroemd auteur van fictie te worden, huurt hij een gemeubileerde kamer in het Alta Loma, een residentieel hotel dat op de helling van Bunker Hill is gelegen. Arturo ontmoet de Mexicaanse schone Camilla (een nooit zo mooi geziene Salma Hayek), wanneer ze bezig is te bedienen in café Columbia, waar hij zijn laatste cent uitgeeft aan een kop ondrink- bare leut. De aantrekkingskracht tussen beiden slaat al snel over in wreed- heid. Zo staart hij haar na wanneer ze met haar huaraches (Mexi- caanse sandalen – pre-Columbiaans) door de eetkamer sloft en wijst haar erop dat haar gedrag on-Amerikaans is, zo proberend haar zelfverzekerdheid een knauw te geven. Maar om een pas de deux te dansen moet je met twee zijn en ook Camilla is goed in het vinden van zijn kwetsbare plekken – gemakkelijk zat als je dezelfde pijnplekken hebt. In het alles onthullende en niets ontziende dag- licht zijn én Camilla én de Italiaanse Amerikaan Arturo beiden latino’s, tacovreters en voeg daar nog maar enkele andere pijnlijke scheldnamen aan toe. Ook het feit dat Arturo voortdurend bezig is Camilla het Engels bij te brengen voegt nog wat toe aan zijn superi- oriteit. Dat is anders wanneer de maagdelijke katholieke jongen dan weer het bed deelt met de meer ervaren Camilla. Towne (de maker van andere L.A. kronieken zoals Shampo en Chinatown) slaagt er niet echt in Fante te verfilmen, hoewel hij af john fante 63 en toe ook de lelijkheid van hun verhouding durft te tonen, maar hij maakt er zijn eigen verhaal van en concentreert zich op de roman- tische episode. Het moet echter worden gezegd dat dit heerlijke cinema is. Zo zien we het tweetal naakt in het maanlicht rennen aan de boord van de in zilver badende zee in Santa Monica, hun uitgelatenheid verandert echter weer snel in kwaad gekibbel. Soms wordt Towne melodramatisch en lijkt het wel dat we in het een of ander liefdesverhaal verzeild zijn, wat zeker niet de bedoeling van Fante kan geweest is. Towne ontdoet Fante van zijn zwarte mantel die deze laatste over alles heen legt. Farrells Arturo blijft iets teveel aan de oppervlakte, heeft weinig diepgang, zelfs in het verontrustende tussenspel met Vera Rivkin (Idina Menzel – die van Frozen jawel) dat je hart breekt als je haar aanbidding voor Arturo ziet. Daarnaast is er echter de nooit teleurstellende Donald Suther- land die Arturo’s liederlijke buurman Hellfrick op zo een natuur- lijke wijze neerzet dat je haast zou geloven dat hij in het werke- lijke leven ook zo is. We zien haar maar even, maar Eileen Atkins, mevrouw Hargraves, de pensionhoudster die het liefst de rug van Mexicanen en Joden ziet, zit eveneens in haar rol. In deze laatste zit de strijd van de burgerlijke, traditionele Amerikaan, met alles wat zijn blanke, protestantse leventje zou kunnen verstoren. Towne, die ooit zei: “If there is a better piece of fiction written about L.A., I don’t know about it.”, heeft metAsk the Dust een sterke evocatie gemaakt van het Los Angeles uit de jaren dertig van vorige eeuw, hoewel de hele zwik is opgenomen in Zuid-Afrika. Daar heeft cameraman Caleb Deschanel alles mee te maken. Towne en Deschanel houden steeds rekening met het tijdelijke dat Los Ange- les kan zijn, vooral in de scene van de aardbeving, met rijzende en dalende trottoirs en instortende gebouwen. En als je er dan nog de perfecte kleding bij vermeldt en de muzikale omlijsting, dan kom je toch nog tot een film die de moeite waard is om te worden bekeken.

THE GUARDIAN 8 april 2010 Vandaag, om 11 uur nodigt de Los Angeles Visionaries Association u uit op de hoek van 5th & Grand, net naast de bibliotheek waar Charles Bukowski Ask the Dust mee naar de leestafel nam “like a 64 duister verleden 3 man who had found gold in the city dump”. Hij spendeerde jaren om Fante die hij “a God” noemde, terug uitgegeven te krijgen, maar Fante bleef een buitenstaander, begraven onder Raymond Chand- ler, dan Hollywood, dan het ontbreken op de leeslijsten die werden opgesteld om de Grote Depressie beter te begrijpen, vervolgens waren er nog Steinbeck en Harper Lee. Maar nu, op de 101de ver- jaardag van zijn geboorte, heeft de stad besloten om dit kruispunt om te dopen tot John Fante Square.

Als we nu eens konden terug- keren naar de late jaren 1930 en Fante verplichten Holly- wood de rug toe te keren, en verder te schrijven over Ban- dini, dan kan men zich alleen maar verbeelden welke bril- jante romans hij nog geschre- ven zou hebben. Of niet. Zoals Fante schrijft in zijn ‘Prologue to Ask the Dust’: “Do I speak like a lunatic? Then give me lunacy, give me those days again.” Auguste Le Breton: ophef in het straatje

“Als ik over een bordeel in Macao schrijf, mag je ervan uitgaan dat ik het heb bezocht.” Auguste Le Breton

“Midden in een bod kreeg Tony een hevige hoestbui. Hij liet zijn kaarten vallen en bracht zijn ene hand naar zijn mond. Hij stak zijn andere hand in een jaszak, haalde er een zakdoek uit en spuwde er in. De stof kleurde rood. De anderen wachtten zwijgend. Een van hen, die van Bordeaux kwam, rekte zich uit en de kolf van een, tussen zijn broeksriem gestoken revolver, werd zichtbaar. De rook was zo dik, dat men er met een mes repen van had kun- nen snijden. Het was al tien uur in de morgen. De lamp, die boven

66 duister verleden 3 de pokertafel hing, brandde sinds de vorige avond. Het kon niet lang meer duren voor ze zou worden uitgedraaid. De gladde jon- gens, die, als commissarissen tijdens een bestuursvergadering, om het groene laken zaten geschaard, zouden niet zo vlug opbreken. Het waren gehaaide spelers, die pas wanneer ze een paar honderd- duizend francs zouden hebben gedokt, of opgestreken, het anker zouden lichten. Tony stak zijn zakdoek terug en nam de kaarten weer op. “OK voor dertigduizend,” zei hij. (Vertaling Jacques Stevens, Uitgeverij Breughel, Amsterdam, 1955)

Dit is het begin van het in 1953 voor het eerst verschenen Du chez les hom- mes (Du Rififi… terwijl Parijs slaapt) van Auguste Le Breton, die in zijn zevenentachtigste levensjaar stierf op 31 mei 1999 in Saint-Germain-en-Laye (Île de France). Hij werd geboren in Lesneven (Bretagne) op 18 februari 1913 als Auguste Montfort. Al op erg jonge leeftijd verloor hij zijn vader die omkwam tijdens de Eer- ste Wereldoorlog. Zijn moeder verloor hiermee haar grote liefde en raakte op de dool zowel mentaal als letterlijk, zij dwaalde zo af dat ze haar weg naar huis niet meer vond en de jonge Auguste aan zijn lot overliet. Auguste belandde in een instelling en werd wat later doorgesast naar een weeshuis. Daar heersten toestanden die we met de huidige normen gewoon mensonterend zouden noemen, wat Auguste ervan overtuigde dat het buiten de muren enkel beter kon zijn. Op zijn veertiende had hij al twee keer de benen genomen. Daarover schrijft hij in La loi des rues waarin de jonge Yves Tréguier (die staat voor Auguste zelf – Tréguier is eveneens een plaatsje in Bretagne) met de hulp van een brave Parijse barkeeper op het rechte pad probeert te blijven. Hij wordt echter opnieuw opgepakt en belandt in een streng ver- beteringsgesticht, waar men, zoals iedereen weet, weinig aan verbe- auguste le breton 67 tering doet, omdat de medebewoners er veelal de plak zwaaien. Hij zal er later de ontroerende autobiografie Les Hauts Murs (1954) over schrijven. Na zijn ontslag uit het opvoedingstehuis trekt hij opnieuw naar Parijs en neemt ieder baantje aan dat hij krijgen kan: van dakwerker tot illegale bookmaker. Het is de tijd zoals die beschreven wordt in de boeken van Pierre Mac Orlan en Francis Carco, een tijd waarin de jongens geruite petten droegen, de meisjes met hun plooirokken pronkten en ruzies uitgevochten werden met knipmessen. Ook was hij getuige van geweldmisdaden, hoewel hij nooit werd beschuldigd van ernstige misdaden. In ieder geval levert het hem nogal wat vriendschappen in het criminele milieu op, die hem later van pas zullen komen wanneer hij zich eenmaal aan het schrijven zet. In de Tweede Wereldoorlog vinden we Auguste in het verzet. Op een eerder mysterieuze manier raakt hij hierin verzeild. Gissingen zijn er genoeg, een ervan is dat hij de wetten van het met de Duit- sers collaborerende Vichyregime aan zijn laars lapte; zeker is dat hij hen die voor Vichy en de Duitsers op de vlucht waren hielp. Hij kreeg hiervoor het Croix de Guerre en de Medaille de la Résistance. Toen hij deze onderscheidingen opgespeld kreeg, realiseerde Auguste zich dat hij zich had ingezet voor iets wat betekenis- en zinvol was geweest. Hij trouwde en op zijn trouwdag zwoer hij dat wanneer er uit deze echt een kind zou worden geboren, hij zijn levensverhaal zou opschrijven voor hem of voor haar. Hij zou vertellen over het feit dat hij opgroeide zonder vader, moeder of thuis, hoe hij arm als Job was geweest, hoe hij op straat had geslapen, in de ingangen van metrostations, onder de bruggen. Maar ook de verhalen van zijn vrienden in de bars, de hoerententen, de speelhuizen, de gevechten en de gevangenis. Hij zou vertellen over hen die met hem in het weeshuis zaten en het verbeteringsgesticht. Toen zijn dochter, Marie-Yvonne, werd geboren, schreef Le Bre- ton het schrijnende Les Hauts Murs (in 2008 verfilmd door Christian Faure), door velen een opmerkelijk en aangrijpend boek genoemd. De oorlog ligt nog erg vers in het geheugen, wanneer uitgeve- rij Gallimard de Série Noire lanceert en in oktober 1945 twee titels 68 duister verleden 3 uitbrengt van de Brit Peter Cheyney, het daaropvolgende jaar is een andere Brit James Hadley Chase aan de beurt, samen met de Ame- rikaan Horace McCoy, die vooral bekend werd door zijn tiental- len verfilmde westerns en de verfilming van zijn They Shoot Horses, Don’t They? (1969) waarin een glansrol voor Jane Fonda was weg- gelegd. Vanaf 1948 worden het twee titels per maand en Raymond Chandler (in een vertaling van Boris en Michèle Vian) trekt de kar. In 1949 is er opnieuw Horace McCoy en komt de eerste Franse auteur aan de bak, Serge Arcouët met La mort et l’ange, maar dan onder het Amerikaans klinkend pseudoniem Terry Stewart. De eer- ste Franse auteur die geen Amerikaans pseudoniem krijgt toegewe- zen is Albert Simonin met zijn schitterende Touchez pas au grisbi (in 1954 verfilmd met ) en hij is hiermee de wegbereider voor Auguste Le Breton met Du Rififi chez les hommes (1954). De directe stijl en het voortrazende verhaal slaan onmiddel- lijk aan. Maar in Frankrijk telt zeker de taal, en Le Breton was een meester in het Franse slang, hij werd al vlug de prins van het argot genoemd. Le Breton lezen is taal ontdekken, voortdurende aan- vullingen van het geldende standaard Frans. De romans, die niet allemaal een degelijk stevige plot hadden, vielen echter op door de opmerkelijke types die hij beschreef, die allemaal hun eigen taal spraken. Rififi, wat gevecht of afranseling betekent, is zelfs een eigen door hem verzonnen woord waarop hij het copyright had. Datzelfde jaar verscheen ook nog Razzia sur la chnouf (chnouf zijnde heroïne of cocaïne) en Le rouge est mis. Hij produceerde alles bij elkaar 77 romans, allemaal over het leven aan de zelfkant. Op aanvraag van lezers en uitgevers stelde hij drie verzamelin- gen van slangwoorden samen. Vanaf dan verscheen een bijna onuitputtelijke reeks politiero- mans. Het succes van Du rififi chez les hommes lag aan de basis van een serie waarin de plaats van actie telkens veranderde: Du rififi au Canada, Du rififi en Argentine, Du rififi à New York, Du rififi au Cambodge... Meerdere delen werden verfilmd: Du rififi chez les fem- mes (door Alex Joffé), Du rififi à Tokyo (door ) en Du rififi à Paname (door Denys de La Patellière). Een van de andere romans van zijn hand waarvan een filmversie gedraaid werd, was Le Clan des Siciliens (Henri Verneuil, 1969) waarin de tandem auguste le breton 69

Gabin-Ventura Alain Delon op hun weg vond en (Jean-Pierre Melville, 1955) was ook gebaseerd op een scenario van Le Breton. De Ierse cineast Neil Jordan gebruikte voor The Good Thief (2002), een remake van Bob le flambeur, hetzelfde scenario. Le Breton was ook autobiograaf, daarvan getuigen Les Hauts Murs en La loi des rues. Hij heeft eveneens La Môme Piaf, een bio- grafische roman over Édith Piaf, op zijn naam staan. Maar ook in zijn Rififi-romans verwerkt hij zijn non-fictie kennis van de onder- wereld; zo verneem je in Du Rififi à Hambourg dat op een bepaald ogenblik de hele onderwereldscène van Barcelona tijdens de Spaanse burgeroorlog naar Hamburg verkaste, omdat Franco hun stad in zijn greep had; zo heeft hij zijn kennis van Latijns-Amerika die hij tentoonspreidt in Du Rififi au Mexique en Du Rififi en Argen- tine opgedaan met interviews met de gangsterbazen in die landen, die dikwijls banden hadden met de Franse gangsterbazen die hem geloofsbrieven meegaven. Aventures sous les tropiques is dan weer een haast journalistiek verslag over psi-fenomenen (buitenzintuig- lijke waarnemingen), chirurgie met de blote hand, gebedsgenezers en andere fenomenen die door velen niet serieus worden genomen. In 1977 verschijnt L’As des Anti-Gang dat wordt gevolgd door nog zeven andere. In 1979 creëert hij de superflic Bontemps inPaul Bontemps Superflic, die hij laat volgen door nog 22 andere. Een jaar voor zijn dood bracht hij Du vent… Et autres poèmes uit, een verzameling gedichten die hij in de loop der jaren geschre- ven had. Op 86-jarige leeftijd verloor Auguste Le Breton de strijd tegen longkanker. Hij had zelfs een naam verzonnen voor zijn kan- ker “Monsieur Crabe”. Net voor zijn dood verklaarde hij aan een journalist van Le Figaro dat hij liever zou sterven nadat iemand hem een kogel door het hoofd had geschoten “zoals vele misdadigers die mijn vrienden waren”. 70 duister verleden 3

BIBLIOGRAFIE

Serie Rififi Du rififi chez les hommes, Du Rififi chez les femmes, Brigade Anti_ Gangs, Du rififi à Hambourg, Du rififi au Canada, Du rififi en Argentine, Du rififi à New York, Du rififi au Cambodge, Du rififi à Hong-Kong, Du rififi à Paname, Du rififi à Barcelone, Du rififi au Brésil, Du rififi au Mexique, Du rififi au Proche-Orient, Du rififi- der rière le Rideau de Fer

Serie L’As L’As des Anti-Gangs, L’As et belles chaussures, L’As et le casse du siè- cle, L’As et la marquise, L’As et l’ennemi public, L’As et les terroristes, L’As et les malfrats, L’As au Sénégal

Serie Bontemps Bontemps super flic, Bontemps et le gang des postes, Bontemps au Bahamas, Bontemps et la couronne de Russie, Bontemps et les bra- queus du Louvre, Bontemps et le Navajo, Bontemps et les Loubards, Bontemps en Amazonie, Bontemps et le corrompu, Bontemps et l’officier perdu, Bontemps a New York, Bontemps et les caïds, Bon- temps à Hong-Kong, Bontemps et le sadique, Bontemps et le jeune tueur, Bontemps contre les anti-gangs, Bontemps et la mine Delpa- payo, Bontemps le juif et le criminal de guerre, Bontemps et la chi- enne rouge, Bontemps et les jack-pots, Bontemps et les holdopeuses, Bontemps et la balancette, Bontemps et l’homme chat

Andere werken Les Hauts Murs, Le rouge est mis, Razzia sur la chnouf, La Loi des rues, Rafles sur la ville, Langue verte et noirs desseins, Priez pour nous, Les Jeunes Voyous, Les Tricards, Le Clan des Siciliens, Les Racketters, Les Maq’s, Le Tueur à la lune, Le rouge est mis, Les Bourlingueurs, Les Pégriots, La Môme Piaf, Monsieur Crabe, Ils ont dansé le rififi, Le Bedeau, Du vent… et autres poèmes, Du Rebecca chez les aristos, Malfrats and Co, Monsieur Rififi, Rouge etaient les émeraudes, L’Argot chez les vrais de vrais, Aventures sous les tropiques, Fortifs, Argottez Argottez, 2 sous d’ amour, Du Rebecca chez les biens nés auguste le breton 71

FILMS

RAZZIA SUR LA CHNOUF (1955) Jad Films, SNEGaumont, Wager Film REGIE: SCENARIO: Maurice Griffe, Henri Decoin, Auguste Le Breton (dialogen) MET: Jean Gabin, Marcel Dalio, Lino Ventura, Albert Rémy, Lila Kedrova, Magali Noël, Auguste Le Breton (als zichzelf)

Henri Ferré dit ‘Le Nantais’ keert terug naar Frankrijk na een erg succesvolle carrière in de Verenigde Staten, waar hij werkte voor Liski, een drugsbaron. Zijn reputatie als “harde” is hem al vooraf- gegaan, en dat helpt hem bij het uitzoeken waarom de “zaken” in Frankrijk niet zo goed lopen. Het duurt niet lang of hij heeft alle touwtjes in handen. Hij kan er nu een perfect lopend geheel van maken – of het vernietigen. Wat wij echter weten, is dat de poli- tie hem stap voor stap volgt. Of misschien weet hij het ook wel en werkt hij undercover voor de politie.

Dit verhaal lijkt een beetje op het verhaal van Jean Gabin, die na een zelfopgelegde verbanning naar de Verenigde Staten tijdens de eerste jaren van de Tweede Wereldoorlog, naar Frankrijk terugkeert om te ondervinden dat zijn status van superstar enorm heeft geleden. Met Touchez pas au grisbi (1954) naar het boek van Albert Simonin, kreeg hij echter een rol die hem op het lijf was geschreven en daarna begon alles beter te gaan. Vanaf dat moment deelden zijn rollen zich op tussen gangster en politie-inspecteur in een serie misdaadfilms. Het was ook leuk voor Gabin dat hij zijn maatje uit Grisbi, Lino Ventura, terugzag. Interessant aan deze film is ook het feit dat er een opgepepte namaak stereo soundtrack is aan toegevoegd, die de jazzmuziek helemaal tot haar recht laat komen. Het weze duidelijk dat Jean- Pierre Melville goed naar deze film heeft gekeken toen hij zijn kleine meesterwerk Bob le Flambeur (1956) maakte. Regisseur en scenarist Decoin had ook een topklasse cameraman in dienst, Pierre Mon- tazel (die zijn sporen al verdiende met Obsession van Jean Delannoy naar de roman van Cornel Woolrich, en Touchez pas au grisbi van 72 duister verleden 3

Jacques Becker naar de roman van Albert Simonin). Decoin haalde de meest natuurlijke interpretaties uit de acteurs, respecteerde het Parijse argot van Le Breton, volgde ook diens verhaallijn op de voet, en schetste de atmosfeer van het criminele milieu zo goed dat zelfs de gangsters in drommen kwamen kijken, deze laatsten echter vooral omdat er helemaal geen oordeel werd opgedrongen. Eigen- lijk was deze Chnouf alles wat door de nouvelle vague in vraag werd gesteld, maar geef mij maar de maker van dromen, een traditiona- list als Decoin. Er is wel een ontsporing, namelijk wanneer de verslaafde Léa (Lila Kedrova) opduikt en we de ene na de andere ongure homo- en lesbische bar bezoeken, op zoek naar drugs. Iets te lang gerekt, maar dan moet wel worden gezegd dat Kedrova zich goed van haar taak kwijt.

DU RIFIFI CHEZ LES HOMMES (1955) REGIE: SCENARIO: Jules Dassin, René Wheeler, Auguste Le Breton MET: , Carl Mohner, Robert Manuel, Robert Hossein, Magali Noël, Jules Dassin (onder pseudoniem Perlo Vita)

Scenarist Jules Dassin begint zijn carrière als regisseur met de baan van assistent van Alfred Hitchcock bij Mr and Mrs Smith (1941), de enige komische speel- film van Hitchcock. Hierdoor krijgt hij een contract bij MGM. Hij regisseert daar onder andere enkele films noirs die de geschiede- nis ingaan: Brute Force (1947) met Burt Lancaster, The Naked City (1948) met Barry Fitzgerald naar een scenario van Albert Maltz die later een van de Hollywood Ten zal worden, en Thieves Highway (1949) met Richard Conte en Lee J. Cobb. Deze veelbelovende carrière wordt in de kiem gesmoord als senator Joseph McCarthy tot zijn eigen meerdere eer en glorie aan de jacht op de roden begint. In 1950 wordt Dassin door het House auguste le breton 73 of Un-American Activities Committee geconfronteerd met zijn lidmaatschap van de communistische partij in de jaren 30, een lidmaatschap dat hij overi- gens in 1939 had opgezegd nadat Stalin en Hitler een non-agressie verdrag slo- ten (het Molotov-Ribbentrop verdrag). Jules Dassin wordt op de zwarte lijst geplaatst, waardoor het werken hem in de Verenigde Staten nagenoeg onmoge- lijk wordt gemaakt. In 1950 regisseert hij in Londen de epische noir Night and the City met Richard Wid- mark, die nu niet direct een noir personage neerzet met de dromer Harry Fabian (in de remake van 1992 werd de rol vertolkt door Robert De Niro), naar de roman van de Brit Gerald Kersh. Daarna besluit hij Amerika met zijn gezin definitief te verlaten en verhuist – het is eerder een vlucht – naar Europa. Hij biedt zich aan bij enkele Italiaanse en Franse filmproducenten, maar die heb- ben de instructies van het House of Un-American Activities Com- mittee ook gelezen en weten dat Hollywood geen enkele film met de naam Jules Dassin zal verdelen. In 1955 – het gezin Dassin is straatarm en Jules zelf zit diep in de put zich afvragend of hij nog ooit werk zal vinden – klopt er een Frans agentschap aan zijn deur met de vraag of hij Du Rififi chez les hommes wil regisseren. Hij leest het script, haat het als de pest, maar aanvaardt de opdracht. De film zal later bij het grote publiek uitgroeien tot zijn meest geliefde werk.

74 duister verleden 3

Rififi vertelt het verhaal van Tony le Stephanois, een net uit de doos ontslagen bankovervaller die de perfecte juwelenroof voorbereidt. Dit alles speelt in enkele onderwereldlocaties waar gangsterethiek nog geldt, en is ingepast in een plot dat de wisselende kansen van de bankrovers vertelt. De opnamen gebeurden in de eerste winter- maanden of de late lente en zijn authentiek tot op de witte adem- wolkjes. Parijs zag er nooit zo gevaarlijk mooi uit. Eigenlijk is Rififi een perfecte film, ook op artistiek vlak. Maar bovenal is er het moment suprême, dat in zowat ieder filmmonu- ment voorkomt, zoals de vliegtuigscène in North by Northwest en de seksuele spanning tussen Steve McQueen en Faye Dunaway tij- dens het spelletje schaak in The Thomas Crown Affair, ik bedoel de bijna 33 minuten stilte tijdens de scène van de roof. De soundtrack wordt herleid tot het soms gejaagd ademen van de deelnemers, het geluid van één ingedrukte pianotoets laat je hart haast ophouden met kloppen, er heerst een tintelende, extatische, volgehouden span- ning terwijl we de gangsters de vloer zien openbreken, de alarmin- stallatie uitschakelen, de kluis kraken, hun horloges raadplegen en elkaar verstaan met gebaren. Er is het koord dat op voorhand al is geknoopt, er is het gebruik van de paraplu. Er is… alles. Het is een beeld van een geoliede samenwerking tussen mannen. Ja, het is een film over misdaad, het is echter ook een lofzang op het werk. Als je ooit een film kunt noemen die de perfectie benadert, dan is het Rififi. Komen in zijn dichte nabijheid: The Maltese Falcon (1941) van John Huston naar de roman van Dashiell Hammett, en Asphalt Jungle (1950) eveneens van John Huston naar de roman van W.R. Burnett. De laatste wordt wel eens de Amerikaanse voorloper van de Franse Rififi genoemd, maar daarin vergist men zich schromelijk. De schoonheid van de zwart-witfotografie kan gemakkelijk naast die van Asphalt staan en stelt je nergens teleur. Het einde is een van de beste aller tijden en enkel Citizen Kane komt hier in aanmerking voor de tweede prijs. En als je dan weet dat alles, acteurs, decors, regisseur met een prik naar huis gingen, dan kun je het resultaat gewoon een mirakel noemen. Op latere leeftijd zei Dassin in een telefonisch interview: “I didn’t know what it would become when I was making it. I really auguste le breton 75 didn’t know. I was just so concentrated on working—having work to do, getting up in the morning and going to work, enjoying the company of the crew—that’s all that was on my mind, actually. . . .” De film geldt als één van de beste films uit het genre, waarop vele latere films (zoals de twee versies van Ocean’s Eleven en Dassins eigen Topkapi) gebaseerd zijn. Spartacus (1960) mag dan misschien wel de film worden genoemd die de infame Hollywood blacklist zou doorbreken, maar je kunt Du Rififi chez les hommes de film noemen die knaagde aan de fundamenten van diezelfde lijst. Het grote succes van de film in Frankrijk en de rest van Europa droeg daar zeker toe bij. Het is ook de film waarmee Jules Dassin zich weer op de kaart zette en zijn naam in eer herstelde.

LA LOI DES RUES (1956) Paul Graetz Transcontinental REGIE: Ralph Habib naar Breton SCENARIO: Jean Ferry, Ralph Habib MET: Raymond Pellegrin, Silvana Pampanini, Fernand Ledoux, Jean- Louis Trintignant, Jean Gaven, Josette Arno, Lino Ventura, Louis de Funès

Yves Tréguier, een jonge wees, ont- snapt uit een verbeteringsgesticht in Bretagne om in Parijs onderdak te vinden bij Dédé la Glace, een ietwat oudere man voor wie hij een grote vriendschap koestert. De liefde van Zette, een jonge vrouw die hij ontmoette, en de vriendschap van mijnheer Blain (die hij père noemt), de baas van de bistro, zorgen ervoor dat hij op het rechte pad blijft. De souteneur Jo le Grec die jaloers is op de vriendschap tussen Dédé en Yves, versiert Wanda, een prostituee op wie Dédé verliefd is, en zij verlaat deze laatste. Blain verhindert dat Yves het- zelfde zal overkomen. Yves en Zette willen op een eerlijke manier hun brood verdienen, vooral nu er een baby onderweg is. 76 duister verleden 3

SOKAKLARIN KANUNU (1964) Melek Film REGIE: Aram Gülyüz SCENARIO: Aram Gülyüz naar La loi des rues van Auguste Le Breton MET: Tanju Gürsu, Sadri Alisek, Sevda Ferdag, Ajdan Pekkan

Na veel opzoekingen kwam ik tot de vaststelling dat deze film Tur- kije nooit heeft verlaten als bioscoopfilm, als dvd echter wel.

BOB LE FLAMBEUR (1956) Organisation Générale Cinématographique, Play Art, Productions Syme REGIE: Jean-Pierre Melville SCENARIO: Auguste Le Breton, Jean-Pierre Melville MET: Roger Duchesne, Isabelle Corey, Daniel Cauchy

Bob, een gangster met sneeuw op het dak en een eenarmige bandiet in zijn woonkamer, is platzak en heeft nogal wat gokschulden, hij is eigenlijk het voorbeeld van een loser. Bob is iemand die de ene dag veel wint en de volgende dag nog meer verliest. Hij blijft geloven in de geluksgodin die hem rijk zal maken, alleen kan hij het gokken niet laten. Hij besluit, ondanks de waarschuwingen van zijn vriend, een hoge pief bij de politie, een casino in Deauville te beroven. Alles is tot op de seconde gepland, maar de politie kreeg een tip over de geplande overval. Ondertussen begint Bob te gokken.

Bob le flambeur is hét voorbeeld van alle nog-één-overval-en-dan- nooit-meer films. Hij kon zo in de jaren veertig van vorige eeuw zijn gemaakt, maar had enige vertraging en het werden de jaren vijftig. Frankrijk stond op het punt om de Nouvelle Vague te omhelzen maar Melville grijpt naar het nog niet door de nieuwe stroming ingenomen Parijs van die jaren, met de nieuwe chic, heeft dialogen (van Le Breton!) die alles weerspiegelen van de Franse naoorlogse gedrevenheid en die worden gedebiteerd uit de hoek van de mond, er wordt het liefst met Amerikaanse hoeden geflaneerd en Ameri-

78 duister verleden 3 kaanse auto’s geven de toon aan, jazz heerst op de radio, in bars en nachtclubs. Er wordt wel eens gezegd dat Bob le Flambeur de eerste film van de Nouvelle Vague zou zijn omdat Melville de meeste opnamen deed met een handcamera die op een fiets was gemonteerd. Maar in tegenstelling tot Truffaut, Godard en Chabrol die uit de hand film- den om artistieke redenen, deed Melville het omdat hij geen centen genoeg had, en hij deed alles om deze technische mankementen te verbergen, door zijn film zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Melville, die gek was op de Amerikaanse noir films, had zijn bewondering voor alles wat Amerikaans was al in de keuze van zijn pseudoniem verraden: hij veranderde zijn naam van Grumberg in Melville om de auteur van Moby Dick te eren. Hoewel daarvoor geen bewijzen te vinden zijn, neem ik aan dat hij zijn acteurs mee- nam naar films met , en James Cag- ney, die meestal goed in het pak zittende boeven speelden die toch een erecode hanteerden. Daarvan namen de acteurs duidelijk akte. De Bob van Melville wordt gerespecteerd door de flikken, bewon- derd door zijn tijdgenoten, met bewondering bekeken door de jon- gere boefjes die zich afvragen hoe hij nog in leven kan zijn. Alles is zo Amerikaans en tegelijk zo Frans dat het niet anders kon of het publiek aan beide zijden van de oceaan kwam in drommen kijken.

THE GOOD THIEF (2002) Alliance Atlantis Communications, Double Down Productions Ltd., Metropolitan Films, TNVO REGIE: Neil Jordan SCENARIO: Auguste Le Breton, Jean-Pierre Melville, Neil Jordan MET: Nick Nolte, Nutsa Kukhianidze, Tcheky Karyo, Gérard Darmon, Said Tagmhaoul, Emir Kusturica (inderdaad, de Servische regisseur), Mark Polish, Ralph Fiennes

Neil Jordans poging om Bob le flambeur nieuw leven in te blazen kan niet helemaal worden toegejuicht, hoewel hij zich op het scena- rio van Melville en Le Breton baseerde. Heette het hoofdpersonage toen nog Robert ‘Bob’ Montagné, nu is hij Bob Montagnet en Parijs auguste le breton 79 is de Franse Rivièra geworden. Daar zal de oud geworden gokker, Bob Montagnet, de haast onmogelijke taak op zich nemen om het casino van zijn geld te ontdoen; het plan is dat er twee overvallen tegelijkertijd zullen plaatshebben, een echte en een valse, maar welke is de echte? Dit alles speelt zich af onder het waakzame oog van politie-inspec- teur Roger die zijn vriend Bob uit de gevarenzone probeert te houden, maar er ook zijn hand niet voor zal omdraaien om hem te arresteren. Montagnet verzamelt een team dat bestaat uit de partners Paulo en Raoul, techneut Vladimir, voormalig drugdealer Said die politie- informant is geworden, en Anne, een jonge aan drugs verslaafde zeventienjarige prostituee uit het Oostblok die Bob tijdens het poke- ren afhandig maakt van haar souteneur, en het perfecte duo voor de dubbele overval, de identieke tweelingen Albert en Bertram. En daarbovenop is er Tony Angel, een galeriehouder, die een zeldzame Picasso kocht van Bob die het geld wil gebruiken om de overval te financieren. Maar de Picasso is vals en Tony keert zich uiteraard tegen Bob, terwijl ook de souteneur Bobs bloed wel kan drinken en de tweelingen een eigen agenda hebben. Een groot pluspunt van deze film is de fotografie van Chris Menges, die schaduwen ontdekt op plaatsen waar een gewone mens nooit komt: slecht verlichte flats, stegen en striptenten roepen om onze aandacht.

LE ROUGE EST MIS (1957) SNEGaumont, Cité Films REGIE: Gilles Grangler SCENARIO: Auguste Le Breton, Gilles Grangler, Michel Audiard MET: Jean Gabin, Lino Ventura, Marcel Bozzuffi, Jean-Pierre Mocky, Annie Girardot, Paul Frankeur, Albert Dinan, Antonin Berval, Thomy Bourdelle 80 duister verleden 3

Louis ‘le Blond’ Bertain is wat men een rustige garagehouder kan noemen, maar dat is enkel een façade, want tegelijk is hij de baas van een bende die bestaat uit Pépito le Gitan, Fredo en Raymond. Pierre, de broer van Louis, is veroordeeld en mag niet meer in Parijs komen. Dat verbod lapt Pierre duidelijk aan zijn laars, want de poli- tie houdt hem aan wanneer hij het huis van Hélène, zijn maîtresse, verlaat. Commissaris Pluvier, die probeert achter de zaakjes van Louis te komen, probeert Pierres medewerking te krijgen, maar deze weigert en wordt opgesloten in de Santé gevangenis. Wanneer Louis Hélène gaat opzoeken, ziet hij een vrouw wie het enkel om het geld te doen is en hij raadt haar ietwat onvriendelijk aan om zijn broer nooit meer te zien. Wanneer Pierre in voorlopige vrijheid wordt gesteld, stelt Louis hem te werk in zijn garage, maar Pierre zoekt ook Hélène weer op, hoewel deze hem niet meer wil zien. Op een avond luistert Pierre een gesprek tussen Pépito en Louis af, waarin wordt besproken hoe ze volgende dag een hold-up willen plegen op een geldtransport. De overval mislukt. Pépito vermoordt de twee begeleiders en twee auguste le breton 81 gemotoriseerde agenten achtervolgen de overvallers. Tijdens de achtervolging komt Raymond om het leven. Wanneer Louis thuiskomt, wordt hij aangehouden. Pépito is ervan overtuigd dat Pierre hen heeft verraden, maar op het politie- bureau verneemt Louis dat het Fredo is die de boel heeft verlinkt. Louis slaagt erin te ontsnappen en haast zich naar Hélène om te voorkomen dat Pépito zijn broer vermoordt.

RAFLES SUR LA VILLE (1958) Films Metzger et Woog REGIE: Pierre Chenal SCENARIO: Pierre Chenal, Jean Ferry, Paul Andréota naar Le Breton MET: Charles Vanel, Bella Darvi, Michel Piccoli, François Guérin, Danik Pattison (die werd gekozen als ersatz voor Brigitte Bardot), Mouloudji, Albert Rémy, Gina Manès (die de Simone Signoret ersatz werd)

Pierre Chenal zal door de noir liefhebbers altijd worden herinnerd voor de eerste verfilming van The Postman Always Rings Twice, in 1939 onder de titel Le dernier tournant. De rest van zijn vooroor- logse werk is echter redelijk gedateerd. L’Alibi (1937) met Erich von Stroheim is bijvoorbeeld niet meer aan te kijken. Nadat hij tijdens de oorlogsjaren in Argentinië films had gedraaid, kreeg hij bij zijn terugkeer in 1946 La foire aux chimères aangeboden en maakte hiervan – opnieuw met Von Stroheim – een poëtisch-realistisch fil- misch meesterwerk en liet dat twee jaar later volgen door het hila- rische Clochemerle (1948) naar de bestseller van Gabriel Chevallier, dat een urinoir als centraal punt heeft. Drie jaar later is er het geën- gageerde Native Son (1951) naar de roman van Richard Wright dat een raciaal thema bespeelt. Chenal moest bij gebrek aan middelen zelfs uitwijken naar Argentinië om de film uiteindelijk te kunnen maken. Een Amerikaanse film gemaakt door een Fransman, met de hulp van amateurs (zowel de acteurs als de crew), ze zagen hem aankomen, en dan was er vooral ook nog de hoofdrolvertolker, de auteur zelf, omdat de zwarte ster van die dagen, Canada Lee, die de rol op zich zou nemen, werd weerhouden in Zuid-Afrika na de 82 duister verleden 3 opnamen van Cry, the Beloved Country naar de roman van Alan Paton.

De beroemde gangster, Léonce ‘Le Fondu’ Pozzi, ontsnapt uit het ziekenhuis waar hij werd verzorgd, en doodt hierbij een inspecteur. De collega van de overleden inspecteur, Paul Vardier, heeft gezwo- ren zijn vriend te zullen wreken. Maar de opdracht lijkt hopeloos: Le Fondu verdween zonder een spoor na te laten en niemand weet waar hij zich zou kunnen verbergen. Er blijft maar een mogelijk- heid over en dat is de neef van Le Fondu overhalen om informant te worden. Vardier krijgt Gilbert Barot, net van de politieacademie, als maatje toegewezen. Gilbert is de menselijkheid zelf en deelt sigaret- ten uit aan de lopende band. Laat die Barot nu een vrouw hebben om in te bijten en Vardier heeft het direct vlaggen van Lucie. Hij loopt al snel op een gespannen koord. Met aan het ene uiteinde het verleiden van Lucie en aan het andere de poging om samen met haar man een moordenaar op te sporen. Maar als hij had gedacht dat Le Fondu bij dit alles inactief zou blijven…

DU RIFIFI CHEZ LES FEMMES (1950) Dismage, Production de l’Etoile, Tecnostampa, Transalpina REGIE: Alex Joffé SCENARIO: José Giovanni, Gabriel Arout, Alex Joffé, Jacques Mage MET: Nadja Tiller, Roger Hanin, Robert Hossein, Silvia Monfort, Françoise Rosay, Pierre Blanchar

Nadja Tiller in Du Rififi chez les femmes auguste le breton 83

Vicky de Berlin, een vrouwelijke gangster die achtervolgd wordt door oorlogsherinneringen, drijft in Brussel een nachtclub op een zeewaardige boot. Marcel, haar partner en tegelijk minnaar, heeft dan weer de drukkerij in de buik van de boot in handen, waar valse bankbiljetten worden gedrukt. Hij besluit in te breken in de Nati- onale Bank van België en daar vals geld achter te laten voor iedere frank die hij steelt. Maar alles wordt wat ingewikkeld wanneer Yoko, de baas van een andere bende, en haar minnaar Le Bug er tussenkomen, die de bedoeling hebben de baas te worden van alle lucratieve zaken die bij nacht gebeuren, maar die tegelijk worden gemanipuleerd door een politie-inspecteur die achter een drugs- bende aanzit en die de macht heeft om Le Bug te laten uitwijzen. Yoko en Le Bug sturen de hele inbraak in het honderd, omdat ze geloven dat Vicky achter de drugshandel zit. Maar alles loopt ver- keerd af, voor iedereen… Op de Belgische affiche wordt Eddie Constantine vermeld en hij zit inderdaad in de film, maar hij komt nergens voor in de eindafti- teling. Hij speelt het piepkleine rolletje van het personage Williams.

RIFIFI A TOKYO (1963) CCM, CIPRA REGIE: Jacques Deray SCENARIO: José Giovanni, Jacques Deray, Rodolphe-Maurice Artaud MET: Karlheinz Böhm, Charles Vanel, Barbara Lass (die haar Poolse naam Kwiatkowska om duidelijke redenen veranderde), Keiko Kishi, Michel Vitold, Eric Okada (die door IMDB verkeerdelijk als Eiji Okada wordt vermeld, maar dat is e en heel andere acteur), Masao Oda

Zoals vele films over een kraak, rent ook deze thriller naar het spannend einde waarin de diefstal van een dia- mant van onschatbare waarde uit de 84 duister verleden 3

Bank van Tokio wordt gepland. En zoals elke film noir die deze naam waardig is, gaat alles verkeerd door zwendel, moord, verraad en zelfmoord. De internationale juwelendief, Van Hekken, arriveert in Tokio, waar hij de kraak met de hulp van zijn rechterhand Danny Riquet wil plegen. Wanneer een rivaliserende bende van de Japanse yakuza Danny vermoordt, doet Van Hekken een beroep op een voorma- lige legervriend, Carl Mersen, en Merigne, een expert elektronica die vergezeld is door zijn verveelde, sexy vrouw Françoise. Tussen Carl en Françoise schieten de liefdebliksems al dadelijk heen en weer, wat uiteraard voor spanning in de groep zorgt, en alles wordt dan nog ingewikkelder door de affaire die Carl voordien had met Asami, die wel eens een informant voor de Japanse gangsterbaas Kan Ishii zou kunnen zijn. Asami wordt door haar ouders versto- ten omdat ze werkzaam is in een nachtclub die banden heeft met de onderwereld, tegelijk is zij echter de enige die geld binnenbrengt om het gezin te onderhouden. Wanneer ze haar ouders een televisie schenkt, weigeren ze hem zelfs aan te zetten. Deze Rififi is erg modieus en subtiel en heeft een schoonheid die je niet verwacht van een goedkope Franse productie. Het is de regis- seur zelfs ook meer te doen om de communicatie tussen de perso- nages dan om de uiteindelijke kraak. De spanning wordt opgeroe- pen door de vraag wie de verrader zal worden, wie zal breken onder de spanning, wie het slachtoffer wordt van de rivaliserende bende, wie hun ondergang zal veroorzaken. (Je kunt hierbij denken aan From Here To Eternity, waar diverse liefdesverhalen belangrijk zijn en die als climax het bombardement van Pearl Harbor heeft.) Een film over een kraak moet ook spannend zijn, zul je zeggen, maar die spanning is er wel degelijk met achtervolgingen, schietpartijen, messengevechten en op een bepaald ogenblik is er ook een belang- rijke pion die door een auto wordt verpletterd, liefst tweemaal zelfs. De technische foefjes komen uiteraard ouderwets over, maar als men zich in die tijd kan verplaatsen, dan beseft men dat ze erg geavanceerd waren. De Bank van Tokio beschikte over heel wat bewakingscamera’s, had 24 op 24-uren bewakers in dienst, deu- ren met een tijdslot, terwijl de dieven diverse elektronische gereed- schappen ter beschikking hadden om het systeem te hacken. auguste le breton 85

Jacques Deray is hier pas aan zijn tweede film toe, later zal hij meesterwerkjes van het noir genre maken: La Piscine (1969) – recente remake A Bigger Splash (2015) –, Borsalino (1970), Flic Story (1975) en ik vergeet onderweg nog Un homme est mort (1972) die haast volledig in Los Angeles werd opgenomen en een keur van acteurs en actrices op de rol heeft staan: Jean-Louis Trintignant, Ann-Margret, Angie Dickinson, , Michael Constantin en Talia Shire, om er maar enkelen te noemen.

DU RIFIFI A PANAME (1966) Fida Cinematografica, Films Copernic, Gloria REGIE: Denys de La Pattellière SCENARIO: Denys de La Patellière, Alphonse Boudard MET: Jean Gabin, Gert Fröbe, George Raft, Nadja Tiller, Marcel Bozzuffi, Mireille Darc, Claude Brasseur

Met een aantal nachtclubs in Pan- ame (slang voor exotisch Parijs) als dekmantel, regisseert de 61-jarige Paul Berger in werkelijkheid goud- smokkel op internationale schaal. Zijn vriend Walter, een antiquair, heeft een manier uitgedacht waarbij ze ongestraft te werk kunnen gaan. Ze gaan samen mannen rekruteren die geen strafblad hebben en die slim genoeg zijn om de douane te misleiden. Even is er een probleem met Irène, de vrouw van Walter, die een oogje op Paul heeft, maar deze is enkel geïnteresseerd in zaken. Dan vindt er een aanslag plaats op het leven van Paul tijdens een ‘transactie’, waarbij hij gered wordt door Mike. Paul neemt Mike onmiddellijk in dienst als bodyguard. Hij weet echter niet dat Mike in feite een Ameri- kaanse agent is die probeert de verantwoordelijken voor wapen- smokkel naar Cuba te vinden – wapens die uiteindelijk belanden in de US – en Walter zou daarvan de baas zijn. Dan probeert er een andere bende te infiltreren en Gert wil wel 86 duister verleden 3 onderhandelen maar Paul is koppig. Tijdens het conflict daagt er plots een vertegenwoordiger van een Amerikaanse misdaadorgani- satie op, Charles Binnaggio, en die komt vertellen dat Amerika een ‘eerlijk’ deel van de opbrengst wil.

BRIGADE ANTI-GANGS (1966) CICC, Films Borderie REGIE: SCENARIO: Francis Cosne, Bernard Borderie, Auguste Le Breton MET: Robert Hossein, Raymond Pellegrin, Gabriele Tinti, Pierre Clementi, Amidou, Ilaria Occhini, Michel Galabru, Patrick Préjean, Germaine Delbat

Je zou de film als volgt kunnen samenvatten, maar dan doe je hem veel te kort: commissaris Le Goff verdenkt inbreker Roger Sartet van een kraak, maar hij heeft geen bewijzen en kan hem en een van zijn mannen alleen op andere gronden arresteren. Dochter Sartet heeft een vriendje die een jeugdbende leidt. Deze bende beraamt een aanval op het beroemde bureau Quai des Orfèvres en slaagt erin vader Sartet te bevrijden. Een voorspelbaar misdaadverhaal met naast de bekende veteranen een groep jonge acteurs die enige verrassing en frisheid in het geheel brengen.

Of zo: De anti-gangster-brigade stelt een onderzoek in naar restaurateur Sartet, die ervan verdacht wordt verschillende overvallen te heb- ben gepleegd. Hij wordt gearresteerd maar kan nog net zijn buit toevertrouwen aan zijn zuster. Deze organiseert de ontvoering van de broer van het hoofd van de brigade, teneinde later in ruil Sartet weer vrij te krijgen.

Of zo: Verhaal van een kat–en–muis–spelletje tussen de agenten van moordzaken en een bende beroepsdieven, met de ene dwaze na de andere vruchteloze onderneming. En dan op een dag slagen de flik- ken erin de leider van de bende te arresteren na een mislukte poging om een geldtransport te overvallen. Een bende jonge gang- auguste le breton 87

sters besluit dan om de broer van de commissaris te kidnappen, zodat ze de bendeleider kunnen ruilen voor de broer.

Alledrie de varianten samen maken een film waarin Raymond Pel- legrin zijn vele gezichten kan laten zien, van gehoorzame burger tot nietsontziende gangster. Hiermee toonde Auguste Le Breton dui- delijk aan dat gangsters er niet altijd als gangsters uitzien en dat je brave buurman achter een engelengelaat een zware misdadiger kan verbergen. 88 duister verleden 3

LE CLAN DES SICILIENS (1969) Fox Europa, Les Films du Siècle REGIE: Henri Verneuil SCENARIO: Henri Verneuil, José Giovanni, Pierre Pelegri MET: Jean Gabin, Alain Delon, Lino Ventura, Irina Demick, Amedeo Nazzari

De zware misdadiger Roger Sartet – hij heeft de moord op twee poli- tieagenten op zijn geweten – weet tijdens de tocht van de rechtbank naar de gevangenis te ontsnappen met de hulp van de Siciliaanse maffiafamilie Manalese. In de gevangenis had hij kennisgemaakt met een beveiligingsmedewerker die eerder betrokken was bij de beveiliging van een grote juwelententoonstelling in Rome. Sartet weet het hoofd van de familie Manalese, Vittorio, ervan te overtui- auguste le breton 89 gen een poging te wagen de juwelen te stelen. Omdat de juwelen een waarde van vele miljarden francs hebben, worden ze zowel tijdens de expositie als tijdens transporten extreem goed beveiligd. Met een naar Amerika geëmigreerde vriend verzint Vittorio echter een bril- jant plan om de juwelen te stelen. Ondertussen speurt de Franse politie onafgebroken naar de ont- snapte Sartet. Het net lijkt zich langzaam te sluiten, maar steeds ontkomt Sartet op het nippertje. Het feit dat Sartet gezocht wordt bemoeilijkt de juwelenroof aanzienlijk. Sartet wil ook zijn deel van de buit en eist dan ook dat hij mee mag doen. Steeds zit de politie de bende op de hielen, ook steeds weer weten ze er met een beetje geluk en snelle acties tussenuit te komen. Maar wanneer Sartet aanpapt met de vrouw van een van de zoons van Vittorio dient het onheil voor de misdadigers zich langzamerhand aan. Regisseur Verneuil bouwt de spanning in deze ouderwetse mis- daadfilm langzaam op. Hij maakt veel gebruik van de traditionele motieven van dit genre, waarvan de belangrijkste het kat–en–muis- spel tussen de politie en de gangsters is. Vanaf het begin van de film weet je als toeschouwer dan ook eigenlijk wel dat het voor een of meerdere hoofdpersonen uiteindelijk verkeerd zal aflopen. Le clan des Siciliens zit net als veel andere misdaadfilms niet boorde- vol actie, de spanning in de film wordt vooral opgebouwd door de steeds meer toenemende druk van de politie en de uitvoering van het plan om de peperdure juwelen te ontvreemden. Alain Delon speelt een typische rol die hij in wel meer films uit die tijd speelde. Zo heeft zijn personage veel weg van de hoofdper- sonen uit zowel Le samouraï als Le cercle rouge: een onafhankelijke meesterdief die overal mee weg lijkt te komen en als persoon tame- lijk onbenaderbaar is. Samen met zijn collega’s Ventura en Gabin toont Delon in deze film nog maar eens aan waarom het misdaad- genre zo bloeide in de jaren ’60 en ’70. Ze zijn aan elkaar gewaagd en als het ware de juiste mannen op de juiste plaats. Verneuil wist dat uit te buiten, en met andere regisseurs als Melville en Deray stijlvoorbeelden te creëren die jaren daarna steeds weer nieuwe filmmakers beïnvloedden. 90 duister verleden 3

Je kunt zeggen dat de afstammeling van Italiaanse immigranten Francis Ford Coppola wel iets van de Italiaanse maffia in Amerika hoorde in zijn jeugd, en dat hetzelfde geldt voor Mario Puzo die de wereldberoemde roman over de Amerikaanse Italiaanse maffia schreef aan de hand van pulpromannetjes. Beiden zijn echter nooit enigermate betrokken geweest bij eender welke actie van diezelfde maffia. Dat gaat niet op voorLe Clan des Siciliens, want zowel de auteur van het boek, Auguste Le Breton als de auteur van de dialo- gen, José Giovanni, waren ooit wel betrokken bij de Franse onder- wereld. José Giovanni bracht het zelfs tot een veroordeling tot de doodstraf. Daarom kun je deze Franse film een werkelijke voorlo- per noemen tot The Godfather. Le Clan des Siciliens heeft datgene wat vele Franse films noirs hebben: vanaf het begin weet je dat alles fout zal gaan, alleen weet je nog niet hoe. Ook de aanpak is Frans: geen razendsnelle actiefilm, weinig of geen schietpartijen en ontploffingen. Maar wees eerlijk, is dat niet realistischer? Maffia criminelen zijn professionelen en geen gestoorden. Ze vermijden onnodig geweld omdat ze nu eenmaal geen aandacht willen trekken. Deze film is een studie van misdadig gedrag en de moraal van de maffia, de steunpilaar is karaktervor- ming. Daarvoor moest uiteraard een beroep worden gedaan op hen die dat konden vertolken en de keuze voor Gabin, Delon en Ventura (Brando, Pacino en Caan) was dan ook de enige die kon worden gemaakt. Ik vraag me af waarom deze Le clan des Siciliens terecht is gekomen in het vergeetboek.

De van oorsprong Armeense cineast Henri Verneuil was een veel- zijdige regisseur die werkte met de grootste Franse sterren van zijn tijd. Hij ontvluchtte in de jaren ’20 met zijn familie de Armeense genocide. Pas in de jaren ’90 zou hij terugkeren naar zijn Armeense wortels met de autobiografische film Mayrig. Verneuils grootste bioscoopsucces was echter La Vache et le Prisonnier (1959), een film die bijna 9 miljoen bezoekers trok. De policier Le clan des Siciliens evenaarde dat succes niet, maar deed het niettemin goed met zowat vijf miljoen bezoekers. De karakteristieke muziek in de film is van de hand van Ennio Morricone. auguste le breton 91

De prijs voor het meest waanzinnige seksuele symbool van 1969 gaat naar Alain Delon, voor de scène waarin hij een aal doodslaat op een rots nadat hij een glimp van Irina Demick (body double) zag die naakt lag te zonnebaden.

LES HAUTS MURS (2008) Septembre Productions, EuropaCorp (co-productie), France 3 Cinéma (co-productie), Canal+ (participatie), CinéCinéma (participatie), Sofica Europacorp (in associatie met) REGIE: Christian Faure SCENARIO: Albert Algoud, Christian Faure MET: Carole Bouquet, François Damiens, Emile Berling, Pascal N’Zonzi, Michel Jonazs, Catherine Jacob, Julien Bouanich

De hoge muren verwijzen naar een wederopvoedingsgesticht waar Yves Tréguier (Auguste Le Breton) naar verwezen werd in de jaren 30 van vorige eeuw. Op zijn veer- tiende is hij wat men in Frankrijk een pupille de la Nation noemt.

Het is 1932 en de veertienjarige wees Yves Tréguier wordt naar een heropvoedingsinstelling verwezen, nadat hij meerdere keren wegliep uit enkele opvanggezinnen. Hij werd opgepakt omdat hij probeerde als verstekeling op een schip zijn grote droom te verwe- zenlijken, namelijk een nieuw leven beginnen in Amerika. In het gesticht wordt Tréguier beschermd door de aspirant mecanicien Blondeau, en wel vooral tegen de bullebak Molina. Met de zachtaar- dige Marcel ‘Fil de Fer’ Morand, een jongen van beteren huize, sluit hij vriendschap. Marcel werd naar het instituut gebracht door zijn stiefvader en hij mist zijn moeder en zijn piano. Na een mislukte ontsnappingspoging vraagt Yves aan Blondeau om met hem mee te gaan in een nieuwe poging, maar die heeft uit- zicht op een baan en wil die niet in gevaar brengen. Marcel gaat zienderogen achteruit en mist steeds meer zijn moe- 92 duister verleden 3 der, wat hem tot zelfmoord drijft. Dat brengt een aantal gebeurte- nissen op gang die Blondeau uiteindelijk doen besluiten om mee te gaan met Yves.

Les hauts murs is het echte verhaal van Auguste Le Breton die in zijn eerste boek de brutaliteiten van de bewakers in het heropvoe- dingsinstelling beschrijft, een instelling die in werkelijkheid een school voor misdaad is, corruptie en perverse seks. De toespraak die Fil de Fer houdt in de refter waarin hij stelt dat kinderen niet geboren worden als crimineel, is ontroerend. Aan het eind van de film krijgen we de informatie dat dit soort heropvoedingsinstellingen werden gesloten in 1979, voor mijn part vele en vele jaren te laat. Hunter Stockton Thompson: het bordeel van het geweten

“I hate to advocate drugs, alcohol, violence or insanity to anyone, but they’ve always worked for me.” Hunter S. Thompson

“Truth is easier. You can fall back on the truth. You can’t fall back on a story you made up because, by the time [you’ve finished writing it], you’re wondering if it’s good or funny or right.” Hunter S. Thompson

Hunter S. Thompson werd in drie films tot leven gebracht, in de eer- ste (1980) werd hij vertolkt door Bill Mur- ray, in de tweede Fear and Loathing in Las Vegas (1998) kreeg hij het lichaam van Johnny Depp mee. Murrays interpretatie was een schot in de roos, terwijl Depps pijl net de roos miste. Maar Depp kreeg een herkansing in en dit keer miste zijn dart de roos niet. Op de eerste dag van de opnamen van Fear and Loathing in Las Vegas kreeg Depp een verrassend telefoontje van Murray, die zei: “I just want to warn you about something… be careful when you’re playing Hunter, because he never leaves. He’ll never go away.” Het is uiteraard geen sinecure om een egotripper neer te zetten die om de haverklap zijn goudgerande sigarettenbuisje – dat ook een teerfilter was – uit zijn bovenzakje haalde, zijn ogen verborg achter een zonnebril in de stijl van diegene die in WOII door de RAF-piloten werden gebruikt, die in zijn romans verdwaasde en zelfvernietigende personages liet opdraven die woedend tegen alles en nog wat schopten, die in vele gevallen meestal op zichzelf en zijn 94 duister verleden 3 eigen ervaringen waren gebaseerd. Als men er dan nog bijneemt dat hij een authentieke zuiderse gentleman wilde zijn – welke erg schaars zijn – en meestal een hoed droeg om zijn kaalheid te ver- bergen, en daarbij snel, onduidelijk en klanken inslikkend praatte, wordt het nog een stuk moeilijker. In de strip Doonesbury van Garry Trudeau heeft de figuur ‘’ het gezicht meegekregen van Thompson. Trudeau baseerde zich hiervoor op de autobiografische roman Fear and Loathing in Las Vegas, die het leven vertelt van en die Thompson eerst onder het pseudoniem Raoul Duke liet verschijnen. De underground cartoonist Scott Shaw baseerde een van zijn regelmatige gastpersonages op Thompson, de op een mens gelij- kende hond met de naam Pointer X. Toxin. Later ging Shaw strips en animatie produceren en werkte mee aan Muppet Babies (1984) en Garfield and Friends (1988). Hunter was ook het personage Spider Jerusalem in de zestigdelige comic serie

van en Darik Robertson. De groep Avenged Sevenfold schreef over Hunter de song Bat Country, een citaat:

As I adjust to my new sights, the rarely tired lights will take me to new heights. My hand is on the trigger, I’m ready to ignite. Tomorrow might not make it, but everything’s all right. Mental fiction, follow me; show me what it’s like to be set free. hunter stockton thompson 95

Om wat er hier volgt over Hunter S. Thompson lijkt het me leuk dat men het volgende weet. In de documentaire Breakfast with Hunter zie je Thompson in verschil- lende scènes verschillende T-shirts met een afbeelding van Che Guevara dragen. Acteur en vriend Benicio del Toro vertelde ooit dat Thompson een grote poster van Che in zijn keuken had hangen. Hoewel Thompson niet met zijn politieke voorkeuren te koop liep in wat hij schreef, zijn brieven liegen er niet om. In 1965 schreef hij aan zijn vriend Paul Semonin dat hij een ver- wantschap voelde met de Industrial Workers of the World. “I have in recent months come to have a certain feeling for Joe Hill9 and the

9 Joe Hill werd als Joel Emmanuel Hägglund geboren in Zweden (7 oktober 1879 – 19 november 1915). Hij was een vakbondsman, liedjesschrijver en lid van de Industrial Workers of the World (IWW, ook gekend als de ‘Wobblies’). Zijn Engels leerde hij tijdens zijn werk dat hem van New York tot bracht. Als immigrant was zijn loon dikwijls beneden de geldende norm en ook was hij regelmatig werkloos. Dan had hij genoeg tijd om zijn songs te schrijven en cartoons te produceren die werden gepubliceerd in het blad van de radicale vakbond. Zijn meest bekende song is The Preacher and the Slave (hierin gebruikte hij de nu staande Engelse uitdrukking ‘pie in the sky’ voor het eerst). Het is een parodie op ‘In the sweet by-and-by’:

Long-haired preachers come out every night Try to tell you what’s wrong and what’s right But when asked how ‘bout something to eat They will answer in voices so sweet

Chorus You will eat, bye and bye In that glorious land above the sky Work and pray, live on hay You’ll get pie in the sky when you die

Ook waren er There is Power in the Union, The Rebel Girl en Casey Jones – the Union Scab. Joe Hill stond op 19 november 1915 voor het vuurpeloton, hij zou betrokken geweest zijn bij de moord op een ex-politieman en zijn zoon, terwijl hij bleef beweren dat hij op een andere plek betrokken was in een twist om een vrouw. Toen Shelter, de man die het 96 duister verleden 3

Wobbly crowd who, if nothing else, had the right idea. But not the right mechanics. I believe the IWW was probably the last human concept in American politics.”

In een andere brief aan Semonin schreef Thompson dat hij het eens was met Karl Marx en vergeleek hem met Thomas Jefferson. In een brief aan William Kennedy dan weer keerde hij zich tegen de vrije- markteconomie en bestempelde deze als het grootste kwaad in de geschiedenis van de menselijke wreedheid. Thompson kon zich ook vinden in de doelstellingen van de African American Civil Rights Movement en keerde zich tegen de dominantie in de burgerij van wat hij de “white power structures” noemde. Hij was een voorstander van wapenbezit en het recht op privacy. Als lid van de National Rifle Association was hij de mede- stichter van The Fourth Amendment Foundation, een organisatie voor hulp aan slachtoffers van ongewettigde huiszoeking. Thompson was ook voorstander voor het legaliseren van drugs en werd bekend door zijn overmatig gebruik ervan. Al vanaf het begin ondersteunde hij de National Organisation for the Reform of Marijuana Laws. Bij het bezoek van een collegeprofessor en zijn studenten aan Hunters huis in Woody Creek, liet deze al snel zijn oog vallen op de mooie studentinnen en nodigde hen dan ook uit op versnaperin-

bevel had, riep: “Reday, aim.” riep Hill: “Fire – go on and fire!” De zanger en activist Paul Robeson zong:

I dreamed I saw Joe Hill last night, Alive as you and me. Says I “But Joe, you’re ten years dead” “I never died” says he, “I never died” says he. In Salt lake city, Joe says I, in standing by my bed “They framed you on a murder charge” Says Joe “but I ain’t dead” Says Joe “but I ain’t dead” “The Copper Bosses killed you Joe, They shot you Joe” says I. “Takes more than guns to kill a man” Says Joe “I didn’t die” Says Joe “I didn’t die” And standing there as big as life hunter stockton thompson 97 gen en een drankje. Enkele van de studenten drukten de vrees uit dat Thompson het wel eens leuk zou kunnen vinden om wat acid in hun Pepsi te kiepen – wat hij niet deed. Wat hij wel deed was zijn Magnum .45 uit een lade halen en de studenten gebieden in een lange rij te gaan staan en vervolgens naar buiten te marche- ren. Daar moesten ze hun meegebracht exemplaar van een van zijn boeken een voor een tegen een boom leggen, waarna Hunter er een kogel doorjoeg. ‘Next’ is alles wat hij riep, af en toe gevolgd door een woeste kreet.

Hunter Stockton Thompson werd geboren in Louisville, Kentucky op 18 juli 1937, in een kleinburgerlijk gezin als eerste van drie zonen. Zijn voornaam kreeg hij van zijn moeder die een Schotse voorvader, John Hunter, een chirurg, in de familie had. Zijn vader, Jack Robert Thompson (4/9/1893-3/7/1952) vocht in de Eerste Wereldoorlog. Beroepsmatig hielp hij verzekerden die het moeilijk hadden met hun verzekeraar, aan hun geldelijke trekken te komen en dit tegen een klein percentage. Uit zijn eerste huwelijk werd James Thompson jr. geboren, maar die komt verder niet in het verhaal van de Thompsons voor. Zijn moeder, Virginia Ray Davison (1908-20/3/1998), was hoofd- bibliothecaris van de Louisville Public Library. De twee leerden elkaar kennen toen ze door een vriend van Jack aan de universiteit van Kentucky aan elkaar werden voorgesteld in september 1934, het huwelijk werd voltrokken op 2 november 1935. Toen Hunter 14 jaar was, stierf zijn vader aan MG (ernstige spier- zwakte). Hij en zijn broers Davison Wheeler (18/6/1940) en James Garnet (2/2/1949-25/3/1993 aids) stonden er nu alleen voor en hun moeder had er de handen mee vol. Na de dood van pa raakte ma stevig aan de drank. Hunter was erg geïnteresseerd in sport en voelde zich al vanaf jonge leeftijd sterk aangetrokken tot atletiek. Terwijl hij nog school liep aan de I.N. Bloom Elementary School (Bloom was een dokter), werd hij medestichter van de Hawks Athletic Club. Dat leidde naar de vraag van Louisville’s Castlewood Athletic Club om hun rangen te vervoegen, een club voor adolescenten die hem voorbereidde op sport in de middelbare school, waar hij excelleerde in baseball, hoe- 98 duister verleden 3 wel hij nooit tot een ploeg behoorde. Of ze wilden hem niet omdat hij nogal een moeilijke knaap was. Wanneer hij op de Louisville Male High School belandde (de derde High School!) in september 1952, werd hij daar aanvaard als lid van de Athenaeum Literary Association, een door de school gesponsorde literaire en sociale club die al bestond sinds 1862. De leden kwamen toentertijd uit de rijke upper class families, daarbij zat ook Porter Bibb, die de eerste uitgever van Rolling Stone werd. In die dagen dweepte Hunter met The Ginger Man van J.P. Donleavy. Als lid van de club leverde Thompson bijdragen voor en hielp hij bij de samenstelling van het jaarboek The Spectator, maar in 1955 werd hij uit de groep gezet omwille van het feit dat hij werd beschul- digd van medeplichtigheid aan een overval en werd veroordeeld tot 60 dagen En dat was niet de eerste keer dat hij met het gerecht in aanra- king kwam. De eerste keer was op negenjarige leeftijd, toen hij en een paar van zijn vrienden een postbus sloopten en ze dan voor een stadsbus gooiden. Dat Hunter geen lieverdje was, blijkt uit het feit dat hij, nauwe- lijks vijftien, samen met twee vrienden een drankhandel beroofde; ze lokten een gevecht uit met de bediende en terwijl ze daarmee bezig waren, leegde een van hen de kassa. Met dezelfde twee vrien- den deed hij drie opeenvolgende nachten een inbraak in een benzi- nestation. Thompson zat 31 dagen uit van de 60 en een week na zijn vrij- lating, en een dag nadat hij bijna alle boten in de lokale haven tot zinken had gebracht door met een kogel net onder de waterlijn te schieten, liet hij zich inschrijven bij de luchtmacht omdat dat een van de voorwaarden was van zijn parool. Terwijl hij in de gevangenis zat, weigerde het schoolhoofd hem toegang tot het eindexamen en het resultaat was dat hij geen diploma behaalde. Nog wat later, in de latere jaren zestig, kocht hij zich een doctoraat in de godgeleerdheid van de Uni- versal Life Church per post en ging zich van dan af Dr. Thompson noemen. Raoul Duke (hoofdperso- nage van Fear and Loathing in Las Vegas zag zich- hunter stockton thompson 99 zelf als een ‘doctor of journalism’). Naast Raoul Duke overwoog Thompson nog enkele andere pseudoniemen: Jefferson Rank, Gene Skinner en Sebastian Owl, deze laatste inspireerde hem voor het dopen van zijn ‘kampong’ in Woody Creek, ‘Owl Farm’. De basistraining kreeg Thompson in San Antonio, Texas, waarna hij werd getransfereerd naar de vliegbasis in Belleville, Illi- nois om er elektronica te studeren. Hij probeerde zich in te schrij- ven voor het examen van piloot, maar werd afgewezen. In 1956 werd hij weer verplaatst naar Florida, in de nabijheid van Fort Wal- ton Beach. Terwijl hij daar was liep hij cursus aan de Florida State University en versierde met veel branie een baan als sportredacteur bij The Command Courier, zonder ook maar te vertellen dat hij geen enkele ervaring had. In deze hoedanigheid coverde hij de Eglin Eagles, een Amerikaans voetbalteam, dat later enkele beroepsmen- sen voortbracht. Thompson reisde overal mee met het team. Dat hij niet slecht was in wat hij deed, bewijst zijn sportcolumn voor The Playground News, een lokale krant van Fort Walton Beach. Hij kon deze schrijfsels niet ondertekenen met zijn eigen naam, omdat de luchtmacht geen toestemming geeft om er een andere baan op na te houden. Thompson kreeg ontslag uit het leger in juni 1958 als Airman First Class, door zijn directe overste werd hij aanbevolen voor een eervol ontslag. Die schreef: “In summary, this airman, although talented, will not be guided by policy. Sometimes his rebel and superior attitude seems to rub off on other airmen staff members.”

Na zijn afzwaaien ging Thompson werken voor een krant in Jersey Shore, Pennsylvania, om wat later te belanden in New York City. Daar volgde hij verschillende cursussen aan de Columbia Univer- sity School of General Studies. Ondertussen scharrelde hij wat bij en werkte even voor Time als jongste bediende (voor 51 $ per week). In de vrije uren typte hij daar Scott Fitzgeralds The Great Gatsby en A Farewell to Arms van Hemingway over, om zich aldus in hun manier van schrijven te verdiepen. In 1959 kreeg hij de zak bij Time en dit wegens insubordinatie. Later dat jaar vinden we hem terug als verslaggever bij The Middletown Daily Record in Middletown, New York. Na een argument met de eigenaar en het beschadigen 100 duister verleden 3 van een automaat in een lokaal restaurant, kreeg hij de bons, omdat de eigenaar van het restaurant, die nogal wat advertentieruimte kocht bij de krant, het zo wilde. In 1960 verhuisde Thompson naar San Juan, Puerto Rico, waar hem een baan was aangeboden door het sportmagazine El Sportivo, dat niet lang na zijn indiensttreding op de fles ging. Hij ging vervol- gens aankloppen bij The San Juan Star, een dagblad dat verscheen in het Engels, maar de directeur, de toekomstige romanschrijver William J. Kennedy, stuurde hem wandelen, wat niet belette dat de twee vrienden werden. Hij werd plaatselijk correspondent voor de New York Herald Tribune waar hij per regel werd betaald, daarnaast schreef hij bijdragen over de politiek van de Caraïben, die werden nagelezen door Kennedy. Na zijn terugkeer uit Puerto Rico liftte Hunter doorheen de VS langs Highway 40 en belandde uiteindelijk in Big Sur, waar hij een baan kreeg als bewaker en conciërge bij de warmwaterbronnen. Hij werkte daar voor iets meer dan acht maanden in 1961. Ondertussen bleef hij schrijven en een artikel ‘Big Sur: The Tropic of Henry Miller’ over de artistieke en bohemien cultuur van Big Sur verscheen in Rogue magazine. Dat leverde hem zijn ont- slag op, want zijn werk aan de warmwater- bronnen had hem te veel intieme informatie opgebracht en dat werd niet gepruimd door hen die het voor het zeggen hadden. Tijdens die periode schreef Hunter twee romans, Prince Jellyfish en The Rum Diary, tegelijkertijd bedolf hij een heleboel uitgevers onder zijn korte verhalen. In december 1961 verscheen het korte verhaal ‘Burial at Sea’ in Rogue. The Rum Diary had zijn leven en de gebeurtenissen hierin in Puerto Rico als basis en werd pas in 1998 gepubliceerd, nadat hij zich een lezerspubliek had gecreëerd. Van mei 1962 tot mei 1963 werkte hij in Zuid-Amerika voor het weekblad National Observer. In Brazilië was hij enkele maanden verbonden aan de Brazil Herald, een Engelstalig dagblad dat werd gepubliceerd in Rio de Janeiro. Zijn toenmalig lief, Sandra, reisde hem na. In het begin van de jaren zestig van vorige eeuw woonde Hunter hunter stockton thompson 101 in Big Sur, waar ook Henry Miller resideerde. Zijn naaste buur daar was Joan Baez. In het huis aan de andere kant trok een groep religi- euze fanatici in, wat niet naar Hunters zin was. Hij nagelde de kop van een wilde beer op hun voordeur en gooide de ingewanden in hun auto. Ze vertrokken erg snel. In Big Sur was Hunter beter bekend als ‘The Wild One of Big Sur’, omdat hij toen altijd als een gek op zijn BSA Light- ning door het stadje scheurde.

Thompson trouwde met Sandra Dawn Tarlo (Sondi Wright) op 19 mei 1963, het huwelijk hield stand tot in 1979, hoewel ze vrienden bleven. Ze woonden voor een tijdje in Aspen, Colorado en daar werd ook hun zoon, Juan Fitzgerald Thompson (23/3/1964), gebo- ren. Sandra werd nog vijf maal zwanger, kreeg drie miskramen en twee baby’s stierven kort na de geboorte. Sandra’s drug- en alcohol- verslaving worden wel eens als oorzaak beschouwd voor haar vele miskramen. Maar ook Hunter kampte met drugs en deze zorgden voor een zware depressie die enkele jaren duurde. Het echtpaar vocht letter- lijk heroïsche gevechten uit. Sandra kreeg slaag, maar ook Hunter kwam er niet altijd ongeschonden uit. Toen ze hem vertelde dat ze wilde scheiden, vernielde Hunter een deel van haar bezittingen en verbrandde de manuscripten van de verhalen en de boeken waar- aan ze werkte. Sandra belde de sheriff, een vriend des huizes, die een hulpsheriff zond en die begeleidde Sandra naar de stad. Wan- neer de hulpsheriff aan Sandra vroeg of Hunter wapens in huis had, antwoordde deze eerlijk: “Yes, 22 of them, and every one is loaded.” Critici hebben dikwijls beweerd dat zijn schrijfstijl erg achteruit- ging toen Sandra zich van hem liet scheiden. In 1964 verhuisde de familie naar Glen Ellen, Californië, waar Thompson bleef schrijven voor de National Observer, met meestal inlandse toestanden als onderwerp. Een van die verhalen was over zijn bezoek aan Ketchum, Idaho, om de oorzaak van Ernest Hemingways zelfmoord te onderzoeken. Het artikel kreeg de titel 102 duister verleden 3

‘What Lured Hemingway to Ketcham?’ mee. Thompson conclu- deerde na twee dagen na elkaar interviews afnemen van de plaatse- lijke bevolking dat Hemingway depressief was omdat al zijn schuil- hoeken, zoals Parijs en Cuba, niet meer waren wat ze voordien waren, en dat bijna al zijn vrienden dood waren of onverschillig en dat Hemingway daarom niets meer had om voor te leven. “He was an old, sick and very troubled man,” schreef Hunter “and content- ment was not enough for him.” Terwijl hij toch daar was stal hij twee paar geweien van elanden die Hemingway boven de voordeur had opgehangen.

Thompson verbrak zijn relatie met de National Observer toen deze weigerde zijn bijdrage over Tom Wolfe’s essay The Kandy-Kolored Tangerine-Flake Streamline Baby te publiceren. De familie ver- huisde naar San Francisco. Hij liet zich daar omhelzen door de toen heersende drug en hippiecultuur en begon te schrijven voor het undergroundblad The Spyder. In 1965 vroeg de eindredacteur van The Nation (Instigating Pro- gress Daily) Thompson om een verhaal te schrijven over de organi- satie van de Hell’s Angels in Californië. Het artikel verscheen op 17 mei 1965 en het gevolg was dat Hunter door verschillende uitgevers werd gevraagd om het artikel uit te breiden tot een boek en daarom reed hij voor het hele daaropvolgende jaar op zijn BSA A65 Light- ning met de bikers. Toen deze echter ontdekten dat hij het alleen deed om er beter van te worden, eisten ze een deel van de opbrengst. Toen op een feestje ruzie ontstond, ramden de Angels hem in elkaar, een ‘stomping’ noemden ze het. Random House publiceerde de hardcover van Hell’s Angels: The Strange and Terrible Saga of the Out- law Motercycle Gangs in 1966 en het gevecht tussen Thompson en de Angels werd hiervoor breed uitgesmeerd. CBC Television organiseerde zelfs een uitzending met live publiek waarin

104 duister verleden 3

Thompson en Hell’s Angel Skip Workman (die beroemd was om politiemensen in elkaar te slaan) tegenover elkaar zaten. The New York Times beschreef het boek als een “angry, knowled- geable, fascinating and excitedly written book, that shows the Hells Angels not so much as dropouts from society but as total misfits, or unfits – emotionally, intellectually and educationally unfit to achieve the rewards, such as they are, that the contemporary social order offers.” Hij voegde er ook nog lof aan toe voor Thompson en prees hem als “spirited, witty, observant and original writer; his prose crackles like motorcycle exhaust.” Het succes van Hell’s Angels opende de deuren van verschil- lende bekende magazines en bijdragen verschenen in The New York Times Magazine, Esquire, Pageant en Harper’s. In het artikel van The New York Times Magazine uit 1967, dus net voor de ‘Summer of Love’10 met de titel ‘The Hashbury is the Capital of the Hippies’ ging Thompson wroeten in de onderlagen van de hippies van San

10 De ‘Summer of Love’ was een van de hoogtepunten van de hippiecultuur in de jaren zestig – 1967 – van vorige eeuw. Het centrum was Haight-Ashbury, een buurt in San Francisco. Daar woonden meer dan 100.000 jongeren die experimenteerden met drugs en zich verzetten tegen de oorlog in Vietnam. hunter stockton thompson 105

Francisco, en verweet hen dat ze de politieke conventies van Nieuw Links en de Beat-generatie vergeten waren en dat de overgrote meerderheid van de nieuwkomers daar enkel waren voor de drugs. Deze intieme blik op de tegencultuur zou Thompson verder uitwer- ken in zijn Fear and Loating in Las Vegas en nieuwe artikelen. Aan het eind van 1967 verhuisde Thompson en zijn familie terug naar Colorado en huurde een huis in Woody Creek, een bergach- tig gehucht net buiten Aspen. Begin 1969 kreeg hij 15.000 $ (onge- veer 97.000 $ huidige waarde) als royalty voor de verkoop van de paperback van Hell’s Angels. Hiervan gebruikte hij tweederde als voorschot op een bescheiden woning welke hij voor de rest van zijn leven als thuis beschouwde. Hij gaf het huis de naam Owl Farm mee en beschreef het als een ‘fortified compound’. In de eerste maanden van 1968 zet Thompson zijn naam onder het ‘Writers and Editors War Tax Protest’ dat erop neerkwam dat schrijvers hun belasting weigerden te betalen als protest tegen de oorlog in Vietnam. Als we Thompson mogen geloven, plande hij op dat ogenblik een boek met de titel The Joint Chiefs, over de dood van de Amerikaanse Droom. Hij gebruikte een voorschot van 6000 $ van Random House om de presidentscampagnes van 1968 te volgen, waarbij hij ook de Democratic Convention in Chicago wilde bijwonen voor zijn onderzoek. Vanuit het raam van zijn hotelka- mer in Chicago zag Thompson de botsing tussen de politie en de protestanten, die zijn politieke inzichten zwaar beïnvloedden. Het geplande boek kwam er niet, maar het thema over de dood van de Amerikaanse Droom zou later terugkeren in zijn werk en om het voorschot te verantwoorden leverde hij in 1972 zijn boek Fear and Loating in Las Vegas in. Eveneens in 1968 tekende hij een contract bij Ballantine Books voor het schrijven van een satirisch boek met de titel The Johnson File over Lyndon B. Johnson. Enkele weken later trok Johnson zich terug en het contract werd geschorst. Fear and Loating in Las Vegas en Hell’s Angels worden als Thompsons belangrijkste boeken beschouwd.

In 1969 was Thompson de campagneleider voor Joe Edwards die zich kandidaat stelde voor burgemeester in Aspen en die aan het hoofd stond van de Freak Power Party. Joe was een advocaat, maar 106 duister verleden 3 ook een biker en vooral non-conformist. Hij verloor het nipt – met zes stemmen –, vooral omdat een groot gedeelte van de bevolking van Aspen uit nieuwe rijke snobs bestond die zich in hun wereldje bedreigd voelden; er werd zelfs een coalitie gevormd tussen de democraten en de republikeinen. Het daaropvolgende jaar stelde Thompson zich kandidaat voor Sheriff in Pitkin County, Colorado (Aspen is de hoofdtad van dit district). Met de ervaring die hij het jaar daarvoor had opgedaan, ging hij een nog agressievere, radicalere campagne voeren dan die voor Freak Power, meer controversieel en doorweven met wat frivole ele- menten. Zijn campagne bestond hoofdzakelijk uit zes punten:

1. Breek alle straten op. Alle verplaatsingen moeten in het vervolg gebeuren te voet of met de fiets, en de stedelijke politie zal toe- zicht houden op die fietsen. 2. Een referendum zal worden gehouden om de naam van Aspen te veranderen in ‘Fat City’. Dat moet voorkomen dat gretige grijpers en landverkrachters en andere menselijke jakhalzen financieel profiteren van de naam Aspen. Dit zwijn zal worden geneukt, kapotgemaakt en vervolgens door heel het land wor- den gesleept. 3. De verkoop van drugs moet worden gecontroleerd. Mijn eer- ste daad als sheriff zal erin bestaan om op het plein voor het gerechtsgebouw een ranselpaal te installeren met een aantal stokken om oneerlijke drugsdealers publiekelijk op de voetzolen te ranselen. Ieder jaar stelen deze dealers miljoenen dollars van het volk… de generale filosofie die achter deze maatregel van de Sheriff schuilt, is dat geen drug die het ook maar waard is om te worden gebruikt tegen geld moet worden aangekocht. 4. Jagen en vissen moet worden verboden voor alle niet-ingeze- tenen, met uitzondering van hen die een gesigneerde verkla- ring kunnen voorleggen van een ingezetene – die zich wettelijk garant stelt voor iedere inbreuk die de niet-ingezetene zou kun- nen begaan. Met deze aanpak zullen de honderden, misschien wel duizenden die verantwoordelijk zijn voor de bescherming van de dieren, de vissen en vogels die hier leven erg geholpen hunter stockton thompson 107

zijn, en zodoende ontstaat er de facto een dierenpark. Zonder deze ‘harde’ maatregel die ik tegen wil en dank moet nemen, zullen deze bloeddorstige miskramen die hier iedere herfst uit- zwermen en alles neerschieten wat ze voor de loop krijgen, vrij spel blijven houden. 5. De sheriff en zijn helpers mogen publiekelijk geen wapens dra- gen. Iedere stedelijk relletje, schietpartij en bloedbad (waar schietwapens mee gemoeid zijn) in het recent verleden werd in gang gestoken door een politieman die woedend de trekker overhaalde. 6. Het bureau van de Sheriff zal zonder enige vorm van proces en met gebruik van alle middelen die hen ter beschikking staan optreden tegen hen die betrokken zijn bij de verkrachting van het land.

Thompson beloofde ook dat hij de meerderheid van de officiële -con servatieve officiële en bureaucratische overheid zou ontslaan, en schoor even later ook zijn hoofd, hiermee verwijzend naar de kort- geknipte, republikeinse functionaris als “My long-haired opponent”. Zijn campagneleden verspreidden eveneens posters en vlugschriften doorheen het district. Deze wer- den op een bepaald ogenblik ont- worpen door artiest/activist Tho- mas W. Benton, die politiek en filosofisch uit hetzelfde hout was gesneden als Thompson. Posters met ‘The Garden of Agony – Abandon All Hope Ye Who Enter Here’, als tekst schrikten heel wat brave burgers van Aspen af.11 Wanneer Benton zijn mening over de Amerikaan werd gevraagd, antwoordde hij: ‘Most of them are robots. When I go to Los Angeles and I see those people content with smog and congestion and not rebelling, I have to think that they’ve been brainwashed.’ Gevraagd

11 The Garden of Eden was de naam van de studio van Benton. 108 duister verleden 3 wat hij over de conservatieven in Aspen dacht, zei hij: ‘I think they are going to win. I’m a pessimist, but I’m not a pacifist. I think you ought to take your cuts at them. If you’re going to go down, go down fighting.’ Toen de polls aangaven dat Thompson een lichte voorsprong had in de race, verscheen hij op het hoofdkwartier van Rolling Stone in San Francisco met een kratje bier in de hand en verklaarde dat hij zou worden verkozen tot sheriff in Aspen en dat hij een artikel wilde schrijven over de ‘Freak Power’ beweging. Dus Thompsons eerste artikel voor Rolling Stone werd ‘The Battle of Aspen’ en was onder- tekend Dr. Hunter S. Thompson (Candidate for Sheriff). Ondanks al die publiciteit verloor Thompson nipt, hij kreeg maar 44% van de stemmen, omdat de republikeinse kandidaat zich had teruggetrok- ken als tegenprestatie voor het terugtrekken van de democratische kandidaat voor districtcommissaris. Later verklaarde Thompson weleens dat het artikel in Rolling Stone eerder de oppositie dan de medestanders had gemobiliseerd. Thompson werd meermaals bedreigd tijdens de campagne. Nadat er een lading dynamiet was gestolen zond iemand een brief naar het stadhuis, waarin stond dat deze enkel zou worden gebruikt wanneer Thompson werd verkozen. Op de dag van de verkiezin- gen leek het huis van Thompson in Woody Creek (Colorado), waar ook het hoofdkwartier van zijn partij was gevestigd, een versterkte burcht, waar de wacht werd opgetrokken met geladen geweren en revolvers en iedere patrouillerende bewaker was uitgerust met een zaklamp.

Ook in 1970 schreef Thompson een artikel met de titel ‘The Ken- tucky Derby Is Decadent and Depraved’ voor het magazine Scan- lan’s Monthly, een magazine dat de nieuwe journalistiek omarmde en waarschijnlijk om die reden het ook in zijn geheel maar acht maanden volhield. Hoewel het nauwelijks werd gele- zen, was dit artikel het eerste dat de technieken van de Gonzo journalistiek in de praktijk bracht, een stijl die Thompson later in al zijn werk gebruikte. De mani- sche ik-persoon, die subjectief het verhaal vertelt, was blijkbaar geboren uit tijdgebrek en omdat hij een hunter stockton thompson 109 deadline had, scheurde hij gewoon pagina’s uit zijn notitieblok en zond die naar de redactie. De Brit , die aan ver- schillende projecten met Thompson samenwerkte, leverde expres- sionistische potlood- en inktillustraties. De eerste die het woord ‘Gonzo’ gebruikte om het werk van Thompson te beschrijven zou de journalist Bill Cardoso geweest zijn. De eerste ontmoeting tussen Cardoso en Thompson zou op een bus geweest zijn die volgestopt was met journalisten die de voorver- kiezingen in 1968 versloegen. Cardoso was toen de eindredacteur van The Boston Globe (zondags magazine) en hij prees Thompson voor zijn stuk over ‘The Kentucky Derby’ met de woorden: “This is it, this is pure Gonzo. If this is a start, keep rolling.” Volgens Stead- man nam Thompson het woord met graagte op in zijn vocabulaire en zei: “Okay, that’s what I do. Gonzo.” De eerste maal dat Thomp- son zelf het woord gebruikte was in Fear and Loating in Las Vegas: “Free Enterprise. The American Dream. Horatio Alger gone mad on drugs in Las Vegas. Do it now: pure .“ Thompson zelf omschreef Gonzo journalistiek als een schrijf- stijl waarvoor je het talent van een daadwerkelijk groot journalist, het oog van een kunstenaar en een fotograaf, en de kloten van een toneelspeler moest hebben. Werkelijke gebeurtenissen en sociale, en politieke analyses, zouden moeten worden vermengd met fictieve geschiedenissen en drugsvisioenen. Fear and Loating in Las Vegas bezorgde Thompson de faam die hij tot aan het eind van zijn leven genoot. Zijn faam onststond in de periode dat hij opzoekingen deed voor een uiteenzetting in Rolling Stone, met name ‘Strange Rumblings in Aztlan’, over de dood in 1970 van de Mexicaans-Amerikaans televisiejournalist Rubén Salazar. Salazar kreeg een schot tegen het hoofd met een traangasgranaat die van zeer dichtbij werd afgevuurd door leden van de Los Angeles County Sheriff’s Departe- ment, dit tijdens de National Chicano Moratorium March tegen de oorlog in Viet- nam. Een van Thompsons bronnen was , een vooraanstaande Mexicaanse-Amerikaanse activist en advocaat. Omdat het moeilijk praten was in de raciaal geladen atmosfeer van 110 duister verleden 3

Los Angeles, reisde het tweetal naar Las Vegas, waarbij Thompson nog even de motorrace meepikte voor Sports Illustrated. Wat een kort verslag had moeten worden, groeide uit tot een 2.500 woorden tellend artikel dat ‘aggressively’ (volgens de auteur) werd geweigerd. Thompson zond het naar de uitgever van Rolling Stone die zei: “the first 20 or so jangled pages were enough to take it seriously on its own terms and tentatively scheduled it for publication — which gave me the push I needed to keep working on it”. Het Vegas boek verscheen voor het eerst in twee afleveringen in november 1971 in Rolling Stone. Het was een in de ik-vorm geschre- ven tekst van een journalist die zich Raoul Duke noemde en die samen met een zekere Dr. Gonzo, een 150 kilo wegende advocaat van Samoaanse afkomst, naar Las Vegas reed om er de conventie van narcotica agenten en de beroemde motorraces te verslaan. Duke en zijn medereiziger, die hij ‘mijn advocaat’ bleef noemen, raken op een zijpad door hun zoektocht naar de Amerikaanse Droom, met “... two bags of grass, seventy-five pellets of mescaline, five sheets of high-powered blotter-acid, a salt shaker half full of cocaine, and a whole galaxy of multi-colored uppers, downers, screamers, laug- hers... and also a quart of tequila, a quart of rum, a case of Budwei- ser, a pint of raw ether, and two dozen amyls”. Wat in het boek centraal stond was het falen van de tegencultuur van de jaren 1960, wat door heel wat critici ook zo werd gelezen en de meeste kritieken waren dan ook erg lovend. The New York Times schreef: “By far the best book yet written on the decade of dope.” Een ander resultaat van het boek was dat een groter publiek ken- nis maakte met de Gonzo verslaggeving.

Rolling Stone was een regelmatige werkgever voor Hunter. Wat later het boek Fear and Loa- ting on the Campaign Trail (1972) zou worden, groeide uit zijn verslaggeving voor Rolling Stone van de voorverkiezingen van Richard Nixon en zijn tegenstander George McGovern. Thompson volgde de hele campagne, waarbij hij zich uiteraard het meest toespitste op de democraten waar McGovern het nog moest hunter stockton thompson 111 opnemen tegen Edmund Muskie en Hubert Humphrey, terwijl de zittende president Nixon geen tegenstander had. Thompson, die McGovern steunde, schreef niet erg leuke dingen over zijn tegen- standers, maar ook Nixon moest het ontgelden, zowel tijdens als na zijn presidentschap. Na de dood van Nixon in 1994 zei Thompson over hem “he could shake your hand and stab you in the back at the same time” en “his casket [should] have been launched into one of those open-sewage canals that empty into the ocean just south of Los Angeles. He was a swine of a man and a jabbering dupe of a president. [He] was an evil man—evil in a way that only those who believe in the physical reality of the Devil can understand it”. Het verhaal gaat dat hij aanwezig was toen Nixon zijn toespraak hield tijdens zijn campagne voor president in New Hampshire en dat hij nadien een lift van Nixon kreeg op voorwaarde dat er niet over politiek zou worden gesproken en enkel en alleen over Ameri- can football. Thompson accepteerde met de idee dat Nixon er niets van kende, maar het bleek dat deze een fervente fan was. In 1972 was Thompson aanwezig op de Democratic Convention in Miami. In de late avond ging Thompson – er wordt niets ver- meld over zijn geestelijke toestand – zwemmen in de oceaan om zijn hoofd op te klaren, hierbij werd hij gegrepen door een getij- denstroom en in zee getrokken. De rest van de nacht probeerde hij terug het strand te bereiken, om daar uiteindelijk in te slagen rond negen uur in de ochtend.

Thompsons tweede echtgenote was Anita Beymunk, zij was 35 jaar jonger dan hij en hij bleef tot aan zijn dood bij haar.

Thompson schreef samen met zijn buurman in Aspen, Don Johnson, een scenario voor een twee uur durende tv-film Bridges, met als hoofdpersonage een onevenwichtige politieman die met een alcohol- en drugversla- ving worstelt en die in Los Ange- les werkt, samen met een onder- Don Johnson 112 duister verleden 3 maatse latino, en bovenop nog verliefd is op de dochter van een maffiabaas. NBC kocht het script en het werd de serie Nash Bridges, die door heel wat auteurs werd uitgewerkt: Reed Steiner (36), John Wirth (33), Jed Seidel (28), Hunter S. Thompson stond garant voor twee episodes.

NASH BRIDGES (1996-2001) Don Johnson Company, Carlton Cuse Productions, Rysher Entertainment 122 afleveringen van 60 minuten. In alle 122 afleveringen speelt Don Johnson inspecteur Nash Bridges en Cheech Marin is zijn onafscheidelijke gezel in 120 afleveringen als Joe Dominguez.

Het oorspronkelijk idee was natuurlijk goed, maar om dat 122 afle- veringen vol te houden was het niet sterk genoeg. Nash Bridges was geen grote tv en naast de tweederangs Don Johnson, die dan weer charismatisch is en de volgende aflevering als een pompeus leeg- hoofd rondloopt, waren er nog een hele rist die het er niet zo goed afbrachten. Begrijpelijk, want als je zulke shit als scenario krijgt voorgeschoteld wordt het moeilijk om een goede acteursprestatie neer te zetten, met uitzondering misschien voor Cheech Marin die gewoon altijd humor in zijn vertolking kan steken, zelfs als het sce- nario stront is, wat de serie wel helpt. Dan heb je nog de ontwikkeling van de personages die er niet is. Was de setting van Miami Vice (1984-1990) enkele jaren voordien heel exotisch, dan valt San Francisco wel wat tegen. Ook werd de alcohol- en drugsverslaving afgezwakt en soms bijna totaal verge- ten, wat de figuur van Bridges nog minder interessant maakt. Dat werd vervangen door een link plannetje van Joe Dominguez om geld te maken, want Bridges moet uiteraard het collegegeld voor zijn dochter betalen. De overvallen, huurmoordenaars en kidnappers volhouden voor bijna vijf jaar is gewoon teveel als je geen goede verhalen hebt zoals wel het geval was voor The Streets of San Francisco (1972-1977) waarin dotneus Karl Malden het voor 120 afleveringen wel klaarde, naast Michael Douglas die hem 98 maal assisteerde. hunter stockton thompson 113

Soms ging een bijrolletje met de pluimen lopen, vooral wanneer het om het privéleven van Bridges ging. Zijn dochter, Cassidy, bij- voorbeeld die op college zit maakt nogal wat mee. Zijn ex komt af en toe roet in het eten strooien, en een zus die voor de openbare aanklager werkt is ook niet altijd leuk.

Dat Thompson zijn werkelijke leven in boeken omzette is dus alge- meen geweten. Zo is er op 27 juli 2000 bijvoorbeeld het feit dat Thompson zijn assistente, Deborah Fuller, verwondde in de poging een beer te verjagen van zijn land in Aspen. Het liep gelukkig goed af en al op 3 augustus werd hij vrijgesproken van alle hem ten laste gelegde feiten. Ook voor de beschuldiging voor het in bezit hebben van kinderpornografie werden er geen bewijzen gevonden.

En toch was er enige regelmaat in zijn werkschema. Zo schreef Thompson een wekelijkse column, Hey Rube, voor ESPN.com Page 2. ESPN is vooral bekend als een 24/24 sportzender en meestal gingen de teksten (die je cursiefjes zou kunnen noemen) over sport, maar af en toe spuwde Hunter er zijn gal en toen hij op die beroemde Page 2 ‘Welcome to the Big Darkness’ schreef na enkele weken afkicken, bleek hij heel wat gal ter beschikking te hebben: “Hi, folks, my name is still Thompson, and I still drink gin with ER Nurses at night -- but in one particular way, I am a New Man, a different man, a more dangerous man than I was the last time we talked. And that was a few weeks ago, eh?” En vervolgde dan met echt groene gal “When I went into the clinic last April 30, George Bush was about 50 points ahead of his closest Democratic opponent in next year’s Presidential Election. When I finally escaped from the horrible place, less than three weeks later, Bush’s job-approval ratings had been cut in half -- and even down into single digits, in some states -- and the Republican Party was panicked and on the run. It was a staggering reversal in a very short time, even shorter than it took for his equally crooked father to drop from 93 percent approval, down to as low as 43 percent and even 41 percent in the last doomed days of the first doomed Bush Administration. After that, he was Bill Clinton’s punching bag. Richard Nixon could tell us a lot about peaking too early. He was a master of it, because it beat 114 duister verleden 3 him every time. He never learned and neither did Bush the Elder.” Hij was zo tegen de Bushes dat hij op een bepaald ogenblik zei: “If Nixon were running, I would happily vote for him instead.” Als je dan weet dat hij een levenslange antipathie voor Richard Nixon had, en dat deze er zelfs van wist en hem de toegang tot het Witte Huis had ontzegd, zegt dat heel wat. Kort voor zijn dood schreef Hunter nog ‘Shotgun Golf with Bill Murray’ op de website van ESPN.com, een stuk over het uitvinden van een nieuwe sport: Shotgun Golf.12

Volgens Jann Wenner, medestichter en uitgever van Rolling Stone, ging het snel achteruit met Thompson nadat hij géén verslag had uitgebracht van ‘The Rumble in the Jungle’ in 1974. Hij miste de match doordat hij lazarus in zijn hotel lag en dus ook geen verhaal kon doorsturen. Om Wenner te citeren: “After Africa he just could- n’t write. He couldn’t piece it together.” Toch klopte Rolling Stone opnieuw aan bij Thompson om hem het verslag te laten maken van de presidentscampagne van 1976, het magazine wilde er een boek van maken. Terwijl Thompson op zijn voorschot van 75.000 $ (312.500 huidige waarde) wachtte, vernam hij echter via via dat Jann Wenner de overeenkomst eenzijdig had verbroken. In plaats daarvan vroeg Wenner hem naar Vietnam te gaan om een reportage te maken over de laatste dagen van de oorlog daar. Thompson accepteerde en vertrok onmiddellijk naar Saigon. Hij arriveerde in een land aan de rand van de chaos of er net over,

12 Shotgun Golf was invented in the ominous summer of 2004 AD, right here at the Owl Farm in Woody Creek, Colo. The first game was played between me and Sheriff Bob Braudis, on the ancient Bomb & Shooting Range of the Woody Creek Rod & Gun Club. It was witnessed by many members and other invited guests, and filmed for historical purposes by Dr. Thompson on Super-Beta videotape. The game consists of one golfer, one shooter and a field judge. The purpose of the game is to shoot your opponent’s high-flying golf ball out of the air with a finely- tuned 12-gauge shotgun, thus preventing him (your opponent) from lofting a 9-iron approach shot onto a distant “green” and making a “hole in one”. Points are scored by blasting your opponent’s shiny new Titleist out of the air and causing his shot to fail miserably. That earns you two points. But if you miss and your enemy holes out, he (or she) wins two points when his ball hits and stays on the green. And after that, you trade places and equipment, and move on to round 2. hunter stockton thompson 115 net op het ogenblik dat Zuid-Vietnam ineenstortte en de aanwezige journalisten over elkaar heen rolden om vervoer te vinden dat hen uit de regio zou brengen. Thompsons verhaal over de val van Saigon zou pas tien jaar later in Rolling Stone verschijnen. Dat was Thomp- son iets te gortig en de relatie met Rolling Stone kwam op een laag pitje te staan. In latere jaren werden de bijdragen steeds schaarser.

Wanneer de eeuw in de richting van de jaren tachtig gaat, krijgt Thompson steeds meer critici. Fans en vrienden rollen over hem heen omdat hij, althans volgens hen, zichzelf napraat en weinig nieuw werk brengt. Naar deze bezwaren verwijst Hunter in zijn woord vooraf van Gonzo Papers, Vol. 1: : Strange Tales from a Strange Time en zegt erbij dat zijn oude ik zelf- moord heeft gepleegd. Gonzo Papers, Vol. 1: The Great Shark Hunt: Strange Tales from a Strange Time verschijnt in 1979, een bijna 600 pagina’s tellende verzameling van essays die lopen vanaf 1956 tot eind van de 1970’s. Ze geven een beeld van de totstandkoming van de Gonzo journalistiek en die start met de luchtmacht, en vervolgens over de sport recht naar voor de raap politieke commen- taren gaat, daarnaast zijn er uittreksels van zijn Fear and Loathing artikels, en artikels uit de National Observer, The New York Times e.v.a. Dit is de eerste van wat vier delen zullen worden.

In het jaar 1980 werd de scheiding met Sandra uitgesproken en kwam de film Where the Buffalo Roam in de zalen. Het was een erg vrije adaptatie van vroeger werk, meestal verhalen uit de jaren zeventig. Bill Murray vertolkte de auteur. 116 duister verleden 3

WHERE THE BUFFALO ROAM (1980) Universal Pictures REGIE: Art Linson SCENARIO: John Kaye naar de verhalen ‘The Banshee Screams for Buffalo Meat’ en ‘Strange Rumblings in Aztlan’ geschreven onder het pseudoniem Dr. Hunter S. Thompson MET: Bill Murray, Peter Boyle, Bruno Kirby, R.G. Armstrong, Rene Auberjonois

In deze wat men satirische film noemt gaat de Gonzo journalist Hunter S. Thompson op een krank- zinnige tocht doorheen het Ame- rika van de jaren 1960 en 1970 en schrijft over alle gebeurtenissen, Watergate en de oorlog in Vietnam inbegrepen. Zijn advocaat reist met hem mee en probeert een groep tieners uit de cel te halen, omdat ze opgepakt zijn voor drugsbezit. Ondertussen schrijft Thompson over de Super Bowl en de komende presidentsverkiezingen van 1972. Drugs, alcohol, chaos en geweld zijn op hun weg gespreid, maar iedere maal lost Hunter alles op met het hem eigen genie. Je moest natuurlijk al even gek zijn als Hunter om een leven zoals het zijne in beeld te brengen en Terry Gilliam zou dat er in Fear and Lotaing in Las Vegas erg goed afbrengen en het is een beetje jammer dat velen die film zagen voor ze deze Buffalo te zien kregen, omdat het een een beetje vergeten film is. Legde Gilliam in Fear het accent op het arty, deze semi-autobiografische verfilming van Linson heeft het meer over het sociaal-kritische en de humor van Thompson. Het is natuurlijk geen meesterwerk en de film moet het in hoofdzaak hebben van de schitterende vertolking van Hunter door Bill Mur- ray. Op sommige ogenblikken kan er echt gelachen worden, maar net zoals met een overdaad aan cartoons, eindigt dat in grimassen. Art Linson, die later ook Fight Club en Into the Wild en recent hunter stockton thompson 117 nog Sons of Anarchy produceerde, leverde een degelijk werkstuk af en alles lijkt ietwat chaotisch, maar wat wil je met een chaoot zoals Thompson. Iets minder cartoonachtig en het zou een echt goede film geweest zijn. Murray werd een van de beste vrienden van Thompson.

De niet zo goede ontvangst van de film dreef Hunter in de richting van een klein exil in Hawaï, waar hij ging werken aan een boek, The Curse of Lono, een in Gonzo journalistieke stijl geschreven verhaal over een marathon die in Honolulu werd gehouden. Ralph Stead- man leverde overvloedig illustraties en het artikel verscheen voor het eerst in Running magazine in 1981 onder de titel ‘The Charge of the Weird Brigade’ en was later (1983) in verkorte vorm te vinden in Playboy. De marathon wordt beschreven alsof een verschrikkelijke rampspoed over het eiland was neergedaald, waar zelfs de Hawa- ïaanse goden deel aan hadden. “It was not easy for me, either, to accept the fact that I was born 1700 years ago in an ocean-going canoe somewhere off the Kona Coast of Hawaii, a prince of royal Polynesian blood, and lived my first life as King Lono, ruler of all the islands, god of excess, undefeated boxer. How’s that for roots?”

In 1983 was hij getuige van de Ameri- kaanse invasie van Grenada, maar hij wilde er niet over praten en hield zijn indrukken twintig jaar achter de hand om ze te gebruiken in : Loathsome Secrets of a Star-Crossed Child In the Final Days of the American Century (2003) dat een aantal opstellen bundelt over rebellie tegen autoriteit, de dood van de Amerikaanse droom en het afglijden naar totale slavernij en conformiteit. De meeste verhalen staan in het teken van de nasleep van de gebeurtenissen op 9 september 2001, met de klemtoon op de ver- hoogde politionele en militaire operaties. Er is ook een behoorlijk lang stuk over wat er in 1990 gebeurde in Thompsons huis in Woody 118 duister verleden 3

Creek, waar pornoregisseur Gail Palmer op visite kwam. Ze beschuldigde hem van seksuele aanranding, hij zou haar borst heb- ben omgedraaid toen ze weigerde bij hem in het bad te stappen. Ter- wijl ze dan toch aan het beschuldigen was deed ze er nog een beetje cocaïne bovenop. Zes politiemensen keerden tijdens een zoektocht van bijna elf uur het halve Thompson huis om en vonden alle moge- lijke soorten drugs en enkele staven dynamiet. Geen van de beschul- digingen werd weerhouden tijdens een hoorzitting.

In de nadagen van 1983 verschijnt in Rolling Stone een stuk met de titel ‘A Dog Took My Place’. Het beschrijft het echtscheidingsproces van Roxanne Pulitzer (né Renckens) ook wel ‘Foxy Roxy’ genoemd en haar echtgenoot Herbert Pulitzer (vandaar de Pulitzer Prijs), het overspel en de drugs, en meer, Hunter beschuldigde hen zelfs van bestialiteit. Dat bracht Playboy blijkbaar op een idee, want ze vroegen hem om een stuk te schrijven over ‘couples pornography’. Terwijl hij met het onderzoek voor dit artikel bezig was, bracht hij in de lente van 1985 nogal wat avonden door in de Michell Bro- thers O’Farrell Theater striptease club in San Francisco en dat alles resulteerde in de roman The Night Manager, maar het artikel en de roman zijn nooit verschenen. In het midden van de jaren tachtig schreef Thompson een weke- lijkse column voor de San Francisco Examiner die, vooraleer te worden gepubliceerd, door de han- den van de eindredacteur David McCumber ging. McCumber getuigde hierover: “One week it would be acid-soaked gibberish with a charm of its own. The next week it would be incisive political analysis of the highest order...” Gonzo Papers, Vol. 2: Genera- tion of Swine: Tales of Shame and Degradation in the ‘80s verschijnt in 1988. Het boek bevat 100 colums die Thompson schreef voor de San Fran- cisco Examiner en die veelal over de hunter stockton thompson 119 politiek en cultuur van de jaren tachtig gaan en heel wat over de Iran-Contra Affair.13 Mensen die hij helemaal niet zag zitten kregen namen als ‘money-sucking animals’, ‘brainless freaks’, ‘geeks’ en ‘greed-crazed lunatics’ toegemeten. Dit is het tweede deel in de zogeheten Gonzo serie.

De eerste druk van Gonzo Papers, Vol. 3: Songs of the Doomed: More Notes on the Death of the American Dream verschijnt in 1990. Het is een cronologische opeenvolging van verhalen, brieven, dagboek- aantekeningen, essays, artikels en reportages, die duidelijk maken hoe de nieuwe journalistiek van Thompson evolueerde. De tijd is de era van Reagan, maar er zijn ook oudere verhalen en er is ook een uittreksel uit zijn niet voleindigde romans Prince Jellyfish en The Rum Diary. Dit is het derde deel in de Gonzo serie. Er wordt beweerd dat Thompson in het begin van de jaren negen- tig aan een roman werkte met de titel Polo Is My Life, waarvan een uittreksel verscheen in Rolling Stone in 1994 en waarover Hunter in 1996 zelf zei: “... a sex book — you know, sex, drugs and rock and roll. It’s about the manager of a sex theater who’s forced to leave and flee to the mountains. He falls in love and gets in even more trouble than he was in the sex theater in San Francisco”. Random House kondigde het aan in 1999 en had er zelfs al een ISB-nummer voor aangevraagd, maar het verscheen nooit. Ondanks de meningsverschillen uit het verleden publiceerde Thompson toch regelmatig in Rolling Stone. Zo verscheen op 23 januari 1992 ‘Fear and Loathing in Elko’ waarin hij het verhaal doet van een aanvaring met rechter Clarence Thomas die hij ontmoet bij een vooronderzoek, net voor hij naar het hoger gerechtshof wordt verwezen. In ‘Mr. Bill’s Neighborhood’ heeft hij het dan weer over een ontmoeting – samen met nog een politiek verslaggever van Rolling Stone – met Bill Clinton in een steakhouse in Little Rock, Arkansas. Dit keer liep hij niet het volledige parcours van de presi-

13 De Iran-Contra-affaire of Irangate was een politiek schandaal in de VS dat onthuld werd in 1986. De affaire bestond uit geheime wapenleveringen aan Iran. Met de inkomsten werden illegaal de Contra’s gefinancierd. Dit waren de tegenstanders van de Sandinisten in Nicaragua. 120 duister verleden 3 dentsverkiezingen, maar volgde alles op televisie en schreef vervol- gens zijn commentaren. : Confessions of a Political Junkie, zijn verslag over de verkiezingscampagne van 1992 bestaat voor het grootste deel uit faxen die hij zond naar Rolling Stone. Tien jaar later was er ‘Fear and Loathing, Campaign 2004’ Thompsons laatste medewerking aan Rolling Stone waarin hij op stap gaat met John Kerry.

1994 brengt Better Than Sex: Confessions of a Political Junkie en het is het vierde boek in de Gonzo serie. Hierin beschrijft Thompson zijn reacties op de verkiezing van Bill Clinton tot president en kop- pelt hieraan zijn niet verkiezing tot sheriff in Pitkin County, Colo- rado. Het boek bestaat voor een groot deel uit faxen die Thompson zond naar diverse vips, zoals politici en journalisten, naast een aan- tal artikels die verschenen in diverse magazines. Als je een editie vindt die de additionele titel Trapped Like a Rat in Mr. Bill’s Neigh- borhood meekreeg, heb je een zeldzaam exemplaar.

Wanneer in 1998 de film Fear and Loathing in Las Vegas met veel tromgeroffel in de zalen komt, ontstaat er nieuwe belangstelling voor het werk van Thompson, dat wordt geïntroduceerd aan een nieuwe generatie lezers. Niet snel daarna verschijnt zijn ‘long lost novel’ The Rum Diary, maar ook twee delen van zijn verzamelde brieven, die op heel wat goede besprekingen mochten rekenen. Brieven waren steeds de eerste vorm voor communicatie geweest voor Thompson en hij typte al zijn brieven ook met een carbon papier achter het ori- gineel, wat hij al begon te doen toen hij nog een tiener was. The Fear and Loathing Letters waren gepland voor drie delen. Het eerste deel The Proud Highway werd gepubliceerd in 1997 en bevat brieven van 1955 tot 1967. Fear and Loathing in America zag het licht in 2000 en daarin zitten brieven van 1968 tot 1976. Het derde deel The Mutineer: Rants, Ravings, and Missives from the Moun- taintop 1977-2005 staat nog in de steigers. Een customer review op Amazon.com stelt het zo: “The plan is to publish this book after all people interested in or connected with the writings of Hunter S. Thompson are long dead.”

122 duister verleden 3

FEAR AND LOATING IN LAS VEGAS (1998) Fear and Loating LCC, Rhino Films, Shark Productions REGIE: Terry Gilliam SCENARIO: Terry Gilliam, Tony Grisoni, Tod Davis, Alex Cox MET: Johnny Depp, Benicio del Toro (die 20 kilo aankwam voor de rol), Tobey Maguire, Ellen Barkin, Gary Busey, Harry Dean Stanton, Lyle Lovett, Cameron Diaz, Christina Ricci

Het boek dat werd geschreven in een tijd dat drugs ‘gewoon’ waren in alle vormen van cultuur, dat rockidolen de chemische toer opgin- gen en alles wat met drugs te maken had als hip werd beschouwd, werd nu getrouw verfilmd en de psychedelische humor, de barokke taal en het overmatig druggebruik maken allemaal deel uit van het geheel, en zie… de film is dan ook geen publiek succes in een tijd dat drugs in het vergeethoekje staan dankzij de antidrugs cam- pagne ‘Just Say No’ van Nancy Reagan en campagnes in de rest van de wereld. Thompson houdt een dagboek bij voor Time. Op 11 oktober schrijft hij:

“My mind was wandering, thinking about Lyle (Lovett). I was just with him in Hollywood. We both had roles in my movie, but Lyle had a trailer and I didn’t. I had to settle for half of Depp’s trailer, along with his C4 Porsche and his wig, so I could look more like myself when I drove around Beverly Hills and stared at people when we rolled to a halt at stoplights on Rodeo Drive.”

Stephen Holden van de New York Times omschreef Fear met de woorden: “Hunter S. Thompson’s brilliant, ranting explosion of verbal psychedelia, has been transferred to the screen by Terry Gil- liam with a fidelity to the author’s hallucinatory imagery that until now seemed impossible to capture in a film. But here it is in all its splendiferous funhouse terror: the closest sensory approximation of an acid trip ever achieved by a mainstream movie and the latest example of Gilliam’s visual bravura.” Barbara Shulgasser daar- entegen was het niet helemaal met hem eens en schreef in de San Francisco Examiner: “With the exception of a few brief moments hunter stockton thompson 123 of humor generated mostly by Depp’s agility as an actor, “Fear and Loathing” is one long offensive treatise on just how vile two human beings can be.” De blog FlickPhilosopher zegt het dan weer anders: “Fear and Loathing in Las Vegas puts Trainspotting to shame when it comes to exposing the glamorous drug culture: the daily vomi- ting, the wallowing in your own filth, the insane paranoia, the sic- kening hallucinations, the waking up with a lizard tail strapped to your butt. I mean, really: They shouldn’t be allowed to make movies like this, or everyone will want to join the fun and exci- ting world of illegal narcotics abuse.” Op de blog Your Stuff Sucks kun je lezen: “Fear and Loathing in Las Vegas is easily the most vile, annoying, loud, irritating, stupid tripout movie I have ever seen in my life. Not since Cool World have I seen such a concussive endu- rance test that gave me such a splitting headache. This is the most unwatchable tripe I have ever encountered among drug films. I sat there with the worst headache you can possibly imagine trying to watch this thing, and I finally had to walk out after about forty-five minutes. I just couldn’t take it anymore, and most of the rest of the audience had agreed; they had all split while the getting was good.” De bespreking op de blog Surrender to the Void is het totaal oneens met vorige sprekers: “Fear and Loathing in Las Vegas is a fucked-up yet phenomenal film from Terry Gilliam that features outstanding performances from Johnny Depp and Benicio del Toro. The film is definitely one of Gilliam’s great films as well as a very faithful yet crazy companion piece for Hunter S. Thompson’s book. While it’s definitely not a film for everyone, it’s a film that explores the world of the drug culture at its most decadent in the most decadent place in the world. In the end, Fear and Loathing in Las Vegas is a crazy yet sensational wild ride from Terry Gilliam.” Erik Kuersten schreef op de blog Acidemic: “Poor Terry Gilliam, a high brother from across the pond (though born in the states, which just goes to show ya) – he’s always made the mistake of going bigger when smal- ler would serve, and Hunter S. Thompson has always been a difficult figure to capture either small or largely. WHERE THE BUFFALO ROAM was a small mess, and Hunter himself has few kind words for Gary Trudeau who’s satirized him for decades in Doonesbury, and then Gilliam hits the story with an elephant gun.” 124 duister verleden 3

Wie van mij wil dat ik nog iets aan toevoeg moet men opsluiten. Ik ben al na de helft uit de persvisie weggelopen.

In 2000 werkt hij mee aan een korte film van 14 minuten.

WOMAN FOUND DEAD IN ELEVATOR (2000) Big Telescope Inc REGIE: Adam M. Goldstein SCENARIO: Adam M. Goldstein naar een verhaal van Ruth Tarson en met medewerking van George Plimpton en Hunter S. Thompson MET: Kathleen Chalfant, William Duell, John Elsen, Ronald Guttman

Adam M. Goldstein omschrijft zijn film als: een onvoltooid verhaal en een hoop vuile was zijn de problemen van een auteur, die ook het doelwit is van een selectie van vijandelijke personages. Dit alles is geplaatst tegen de achtergrond van een geheimzinnige dood in een lift. De auteur dwaalt door een vreemd en humorvol landschap, waarbij ze haar talent en vastberadenheid gebruikt om het verhaal uiteindelijk te voleindigen.

De voorlaatste publicatie van Thompson is een verzameling van nieuw en ouder werk en daar tussenin krantenberichten die dik- wijls te maken hebben met de tekst, het krijgt de titel Kingdom of Fear (2003) mee. De kritiek ziet er een woedende commentaar vol vitriool in op het vergaan van de American Century (periode die loopt van het midden van de 20ste eeuw die door de V.S. werd gedo- mineerd in politiek, economisch en cultureel opzicht) en hoe de toestand evolueerde na de september 2001 aanvallen op het World Trade Center en het Pentagon.

Op de omslag van het nummer 1000 van Rolling Stone (18 mei-1 juni 2006) zien we Thompson als een duivel spelend op een gitaar net naast de dubbele L van Rolling. Ook Johnny Depp vind je op de cover. hunter stockton thompson 125

Thompson stierf op zijn versterkte ‘kampong’ in Woody Creek op 20 februari 2005 om 5.42, hij schoot zich door het hoofd. Zijn zoon Juan, zijn schoondochter Jennifer en kleinzoon Will waren op bezoek voor het weekend. Will en Jennifer waren in de aangren- zende kamer toen ze het schot hoorden, maar dachten dat er een boek was gevallen en gingen dus ook niet kijken. Anita Thompson die op de The Aspen Club was, was aan de tele- foon met Hunter toen deze de haan van zijn wapen spande. Volgens de Aspen Daily News vroeg hij haar om hem te komen helpen bij het schrijven van zijn ESPN column en legde dan het toestel neer. Anita die het spannen van de haan interpreteerde als het geluid van zijn schrijfmachine hing op op het ogenblik dat hij de haan overhaalde. Juan vond het lichaam van zijn vader en volgens het politierap- port en de opgeslagen gesprekken in Anita’s mobieltje, belde hij de politie een half uur later, liep dan naar buiten en loste drie schoten in de lucht. “Juan vertelde me dat hij drie schoten in de lucht had afgevuurd om hiermee het heengaan van zijn vader te gedenken,” verklaarde de County Deputy Sheriff John Armstrong van Pitkin. In de schrijfmachine van Thompson stak een blad met de datum van 22 februari en één woord ‘counselor’. Het was geen zelfmoord omwille van wanhoop, maar ze was voorbereid omdat Thompson erg veel pijn leed door chronische medische problemen, inbegrepen het vervangen van een heup. Douglas Brinkley echter beweert echter dat Thompson al een afscheidsbrief had geschreven aan zijn vrouw en hij publiceerde de tekst in het septembernummer (No. 983) van Rolling Stone. Onder de titel ‘Football Season Is Over’ verscheen volgende tekst: “No More Games. No More Bombs. No More Walking. No More Fun. No More Swimming. 67. That is 17 years past 50. 17 more than I needed or wanted. Boring. I am always bitchy. No Fun – for any- body. 67. You are getting Greedy. Act your (old) age. Relax – This won’t hurt.”

In zijn testament stond dat hij moest worden gecremeerd en dat zijn as uit de mond van een 150-voet kanon moest worden geschoten op zijn Colorado ranch. Journalist en vriend Troy Hooper (schrijft voor de Denver Post, San Francisco Weekly, Playboy e.v.a.) zei: “He 126 duister verleden 3 was a big fan of bonfires and explosions and anything that went bang, and I’m sure he’d like to go bang as well.”

Een van de meest geciteerde zinnen uit de vele huldeblijken en berichten na zijn dood, was er eentje van Frank Kelly Rich, samen- steller en uitgever van de Modern Drunkard Magazine: “There was always a powerful comfort in knowing he was out there somewhere in the night, roaring drunk, guzzling high-octane whiskey and rai- ling against a world amok with complacency and hypocrisy.”

Op de privébegrafenis op 20 augustus 2005 werd de as van Thomp- son uit een kanon geschoten. Tegelijk werden er rode, witte, blauwe en groene vuurpijlen afgeschoten op de tonen van Spirit in the Sky van Norman Greenbaum en Mr. Tambourine Man van Bob Dylan. Het kanon was neergepoot op een 47 meter hoge toren die de vorm had van de tweeduimige vuist die een peyote omknelt, symbool dat Thompson gebruikte in zijn campagne voor sheriff in 1970. De plannen voor deze toren lagen al enkele tijd klaar en werden in onderling overleg tussen Thompson en Steadman getekend. Volgens zijn weduwe Anita werd de hele begrafenis betaald door Johnny Depp. Hij verklaarde aan de pers: “All I’m doing is trying to make sure his last wish comes true. I just want to send my pal out the way he wants to go out.” Ongeveer 280 personen waren aanwezig, onder hen de senato- ren John Kerry en George McGovern, acteurs Jack Nicholson, John Cusack, Bill Murrey, Benicio del Toro, Sean Penn en Josh Hartnett, ook zangers Lyle Lovett (aan wie hij ooit een cadillac verkocht) en John Oates naast de artiest David Amram een vriend van Ralph Steadman.

De film naar de roman The Rum Diary ging in première in oktober 2011. hunter stockton thompson 127

THE RUM DIARY (2011) GK Films, Infinitum Nihil, FilmEngine REGIE: Bruce Robinson SCENARIO: Bruce Robinson MET: Johnny Depp, Giovanni Ribisi, Aaron Eckhart, Michael Rispoli, Amber Heard

Paul Kemp heeft het niet gemaakt als auteur en heeft zich tot de journalistiek bekeerd. Paul schrijft voor The San Juan Star, een dag- blad in Puerto Rico en terwijl hij toch in Puerto Rico is wil hij er ook graag een vakantie van maken. En het begint al snel. Nadat hij is ingecheckt in het hotel drinkt hij de hele minibar leeg en wanneer hij lichtjes beschonken in de lobby komt, ontmoet hij Chenault, een voormalig fotomodel die ‘acteert’, en waarop hij al een tijdje verliefd is. Het lot is hem goedgezind, want Kemp verneemt van Chenault dat haar lief, Sanderson, een ietwat louche bouwpromotor, op zoek is naar een journalist die wat wil schrijven over een ietwat louche transactie. Na een tijdje wroeten in de onderbuik van Puerto Rico, ontdekt Paul de smerige waarheid achter de voorgevels van de rijk- aards. Paul schrijft een gloeiend artikel, maar zijn eindredacteur Lotterman weigert het te plaatsen, omdat het imago van het eiland er mee zou worden beschadigd en het een klap aan het toerisme zou toedienen. In de loop van het verhaal gaat Paul regelmatig op stap met nog twee andere drinkebroers Sala en Moberg. Je vraagt je af hoe iemand zo kan blijven zuipen. Aan het eind keert Paul terug naar New York, blijft van de drank, krijgt het meisje en vindt zijn schrijverstalent terug. Op een persconferentie ter gelegenheid van de première van The Rum Diary zei Johnny Depp dat hij nog twee boeken van Thomp- son in het vizier had om te verfilmen, dat zijn The Curse of Lono: The Kentucky Derby Is Decadent and Depraved en Hell’s Angels. “I’d just keep playing Hunter. There’s a great comfort in it for me, because I get a great visit with my old friend who I miss dearly.”

Henry Farrell: gewoon Grand Guignol

Henry Farrell werd geboren als Charles Farrell Myers op 27 sep- tember 1920 in Madera County, Calfornië (VS). Hij groeide op in Chowchilla en Coalinga (Californië). Tijdens de Tweede Wereldoorlog deed hij dienst bij de U.S. Army Air Force en daar begon, terwijl hij wachtte op zijn ontslag, zijn schrijverscarrière. Dat is zowat het enige wat hij over zijn jeugd wilde vrijgeven, zelfs zijn testamentuitvoerder wist niet eens waar hij geboren was: “ergens in Californië”.

Een van zijn eerste verhalen, de novelle ‘I’ll Dream of You’, die hij schreef onder de naam Charles F. Myers, verscheen in Fantastic Adventures in het januarinummer van 1947; het korte verhaal ‘The Shades of Toffee’ werd (onder dezelfde naam) gepubliceerd in het juninummer 1950 van Fantastic Adventures. In Imagination: Stories of Science and Fantasy (juli 1952) verscheen het verhaal ‘No time for Toffee’ en in het okto- bernummer van 1954 verscheen: ‘The Laugh- ter of Toffee’.

Als romanschrijver en auteur van korte verhalen was Henry Farrell, een pionier in het schrijven over de waarde of de waardeloosheid van de familie. Zijn verhalen hadden meestal ouder wordende fami- lieleden die samenleefden als onderwerp, meestal broers of zussen 130 duister verleden 3 en nichten en neven die aan een identiteitscrisis leden, wat dikwijls ontaardt in mentale onstabiliteit – en de gedachte aan moord. Over hem werd gezegd dat hij een gevoel had voor kwaadaardige humor.

Zijn eerste roman The Hostage verscheen in 1959 onder het pseudo- niem Charles Henry. In datzelfde jaar verscheen er ook een artikel in het aprilnummer van het pulpmagazine Adventure, ‘The Case of the Deadly Doll’, ditmaal onder het pseudoniem Charles Henry (jr).

THE HOSTAGE (1967) Crown International Pictures, Heartland Productions REGIE: Russell S. Doughten Jr SCENARIO: Robert Laning MET: Don Kelly, Harry Dean Stanton, John Carradine, Danny Martins

Wanneer Davey zijn ouders voor de voeten loopt terwijl ze bezig zijn met de verhuizing, sturen ze hem weg en hij slaagt erin zich in de verhuiswagen te verbergen en er opgeslo- ten te geraken. De verhuizers, Bull en Eddie, zijn criminelen en ze gebruiken de vracht- wagen om er het lichaam van een man die ze de avond ervoor vermoordden in te ver- bergen. Davey is er getuige van dat het twee- tal het lijk begraaft op een afgelegen plek, maar wanneer hij besluit om het op een lopen te zetten, merkt Bull dat Davey verstoppertje speelde en pro- beert hem te vangen. Een achtervolging begint en uiteindelijk kun- nen ze Davey snappen en sluiten ze hem op. Ondertussen zijn zijn ouders uiteraard erg ongerust over zijn verdwijning en een allesziende buurman beweert de jongen te heb- ben gezien in gezelschap van een zwerver, wat ertoe leidt dat het onderzoek al dadelijk de verkeerde richting inslaat. Als je er goed over nadenkt, lijkt het wel alsof Home Alone (1990) een lichtjes gewijzigde versie van The Hostage was, alleen ontbreekt hier de humor en gaat het om een ietwat verouderd en erg simpel henry farrell 131 plot en een nevenplot die erg interessant worden en leiden naar een sterke finish. Niets is speciaal aan deze lowbudgetfilm met uitzon- dering van de prestaties van de nerveuze, schriele, ze niet alle vijf op een rijtje hebbende schurk, Eddie (Harry Dean Stanton). De Bull van Don Kelly mag er ook zijn, maar de ziekelijk uitziende John Carradine geeft een topprestatie als de zwerver Otis P. Lovelace. Danny Martins Davey is oké en Ted Mikels camerawerk is gewoon vakwerk.

Myers mat zich het pseudoniem Henry Far- rell aan voor het schrijven van de roman What ever Happened to Baby Jane? (1960). Het was pure grand guignol1 Deze roman over de rivaliteit van twee zussen, beiden actrice, een vergeten voorma- lig kindsterretje en een filmster die kreupel werd in een auto-ongeval, werd al snel inge- kocht door producent en filmmaker Robert Aldrich. Gezien het onderwerp werd al snel gedacht aan Bette Davis en Joan Crawford,

1 Le Théâtre du Grand-Guignol (Het theater van de Grote Pop) – Pop die beter bekend was als de Grand Guignol – was een theater gevestigd op nummer 20 van de rue Chap- tal in Pigalle (Parijs), een doodlopende straat. Het werd gesticht door Oscar Métènier, auteur van naturalistisch theater. Métènier vond de naam Guignol bij een poppenkast- figuur met dezelfde naam, pop die bekend was voor haar uitgesproken sociale com- mentaar, zij was de woordvoerder voor de canuts, de arbeiders in de zijde-industrie van Lyon. Vroege Guignol poppenvoorstellingen werden regelmatig gecensureerd door de politie van Napoleon III. Métènier zelf was ook regelmatig slachtoffer van censuur, omdat hij de ballen had om een milieu dat nooit op het toneel was gebracht – zwervers, straatjongens, prostituees, misdadigers en apaches zoals lanterfanters en bedriegers toentertijd werden genoemd – op de scène te brengen en dat in hun eigen argot. Een van de eerste stukken die Métè- nier bracht was Mademoiselle Fifi (naar een roman van Guy de Maupassant), toneel waarin voor de eerste maal een prostitué werd uitgebeeld, het theater werd tijdelijk gesloten door de censoren van de politie. Het volgende stuk Lui! verenigde een hoer en een misdadiger in de gesloten ruimte van een hotelkamer. Vanaf de opening in 1897 tot de definitieve sluiting in 1962 specialiseerde het theater zich in naturalistische horror shows. De naam wordt tegenwoordig ook wel gebruikt voor grafisch, immoreel horror amusement, genre dat in het vroege Engelse theater erg populair was (William Shakespeare, Christopher Marlowe, Ben Jonson) en de huidige bloedige horrorfilms. 132 duister verleden 3 die beiden al aan hun tweede jeugd waren begonnen. Beide actrices aanvaardden de rol met de woorden: “I’ll wipe the floor with her.” De grote studio’s wilden er echter niet aan en toch zette Aldrich door totdat hij uiteindelijk toch de steun kreeg van Warner Bros. De film werd een hit, en wat voor een: maar liefst vijf Oscarnominaties werden zijn deel, waarvan er drie werden omgezet, die van Bette Davis inbegrepen.

WHAT EVER HAPPENED TO BABY JANE? (1962) Associates & Aldrich Company, Seven Arts Productions, Warner Bros REGIE: Robert Aldrich SCENARIO: Lukas Heller MET: Bette Davis (Oscar beste actrice in een hoofdrol), Joan Crawford, Victor Buono (Oscar beste acteur in een bijrol), Maidie Norman

Baby Jane Hudson was toen ze zes jaar was al een beroemd kind- sterretje, terwijl haar zus Blanche in haar schaduw leefde. Als vol- wassene echter wordt Baby Jane volledig overschaduwd door haar talentvolle zus, Blanche, die een veelgevraagde actrice is. Dan op een nacht in de vroege jaren 30, kwam het ongeval dat Blanche voor het leven verlamde en waarvoor de dronken, jaloerse Jane verant- woordelijk geweest zou zijn, wat haar opzadelde met een schuldge- voel even groot als de afstand van de Noord- naar de Zuidpool. Dan maken we een sprong naar 1962 en de dertig jaar oudere Jane woont nog steeds samen met de invalide Blanche in hun land- huis in Los Angeles, huis dat betere tijden heeft gekend. Overladen met schuldgevoelens is Jane steeds meer gaan drinken, terwijl ze henry farrell 133

oude, vergeelde knipsels over haar tijd als Baby Jane leest en her- leest. Op die momenten dat Jane niet bezig is de hulpeloze Blanche dode ratten als ontbijt voor te zetten, is ze bezig met het plannen van haar comeback. Ervan overtuigd dat ze wel eens vermoord zou kunnen worden door haar zus, probeert Blanche uit het huis te komen, maar alle pogingen hiertoe worden ontdekt en geblokkeerd door de doorgeslagen Jane. Wanneer Jane dan ontdekt dat Blanche pogingen doet om hun huis te verkopen en haar eventueel in een tehuis te laten plaatsen is het hek helemaal van de dam. Niet alleen dode ratten, maar ook dode parkieten worden nu geserveerd, ter- wijl de telefoon van Blanche eraan moet geloven en ze gewoon als gevangene in haar slaapkamer wordt opgesloten. En het wordt alsmaar erger, Jane heeft zelfs plannen om hun zwarte meid, Elvira, met een hamer de kop in te slaan, maar de vrouw wordt achterdochtig en dreigt ermee naar de politie te gaan. Om te werken aan haar comeback heeft Jane de aan vetzucht lij- dende pianist Edwin Flagg ingehuurd om haar te begeleiden. Ze wil blijkbaar haar gerimpelde gezicht en gebroken stem vergeten. 134 duister verleden 3

Wanneer Flagg echter ontdekt dat Blanche vastgebonden op haar bed ligt, met een prop in de mond, vlucht hij, moederskindje dat hij is, gillend de deur uit. Jane die er zeker van is dat Flagg naar de politie zal stappen, sleept Blanche naar haar auto en rijdt met haar zus naar een nabije baai. En plots krijgt het verhaal een totaal andere wending wanneer Blanche bekent dat zij het auto-ongeval – waarvan ze zelf het slachtoffer was – in elkaar had gezet met de bedoeling haar zus te doden als wraak voor de jaren van vernede- ring die ze in de schaduw van Baby Jane had moeten doorbrengen. Wanneer de politie op het toneel verschijnt, is Jane totaal van de kaart en begint ze een dansje begeleid met een liedje zoals ze in de dagen van Baby Jane deed.

Whatever Happened to Baby Jane? zette een trend voor het casten van eerbiedwaardige vrouwelijke Hollywoodsterren die niet meer in de fleur van hun leven waren. Wat Baby Jane echter helemaal speciaal maakte, was dat Davis en Crawford in het echte leven ook niet zodanige goede vriendinnen waren, veeleer rivalen wat zich soms uitte in interviews en gesprekken; hun hele leven hadden ze immers contrasterende rollen gespeeld. Het was Aldrich waarschijnlijk al opgevallen dat er ondanks het doordringende en bizarre verhaal, een gruwelijke humor verborgen lag onder de oppervlakte en Lukas Heller heeft die weten te bewa- ren in zijn script. Bette Davis heeft de meeste screen-aanwezigheid en ook de grootste rol, maar Crawfords Blanche krijgt een glansscène aan- geboden wanneer ze probeert zich naar de trap en de telefoon te slepen wanneer Jane even het huis heeft verlaten. Crawfords ver- woede pogingen om haar dode gewicht op de trapleuning te krijgen zijn levensecht, en wanneer Jane dan binnenstormt en haar ontdekt bij de voordeur zijn de angst die Crawford op haar gezicht tovert en haar kinderlijk gesnik wanneer Jane haar nog een afranseling toe geeft, alleen maar een surplus. De toen vierentwintig jaar jonge karakteracteur Victor Buono, gecast als de varkensachtige compo- nist en moederskindje werd meteen een ster. henry farrell 135

De film kostte alles bij elkaar ongeveer 1.000.000 dollar (huidige waarde ongeveer 7.812.000), een jaar later (1963) had hij al 9.000.000 opgebracht.

WHAT EVER HAPPENED TO BABY JANE? (1991) Tv-film Spectator Films REGIE: David Greene SCENARIO: Brian Taggert MET: , Lynn Redgrave, Bruce A. Young

Deze remake is te gek. De regisseur probeert overacting en schmie- rend spel uit zijn actrices te krijgen, en slaagt er dikwijls in hen Bette en Joan te doen vergeten, wat hij echter te danken heeft aan de zusjes Redgrave. De jonge Baby Jane Hudson heeft twee gezichten, het ene gezicht is dat van een suikerzoet, het andere dat van een verwend kind. Haar zus Blanche, die het ook als actrice wil maken, kijkt toe vanuit de schaduw.

Jaren later zien we de zussen wanneer ze hun tweede jeugd aanvat- ten. Blanche is nu een verlamde ex-ster die een succesvolle carri- 136 duister verleden 3

ère had, terwijl de steeds dronken, met pillen rechtgehouden Jane, nooit het stadium van kindsterretje achter zich lijkt te hebben gela- ten en wel eens verantwoordelijk geweest zou kunnen zijn voor het ongeval dat haar zus verlamd achterliet. Jane sluit haar zus volledig van de buitenwereld af en pest haar door haar een sandwich met wormen en een dode hond te serveren. Wanneer Jane de manager van een videohandel, Billy Cork, ont- moet die haar hoop geeft op een nieuwe carrière, komt het kleine gretige kindsterretje weer om te hoek kijken. Jane legt haar zus aan de ketting en wanneer Blanches therapeut haar probeert te bevrijden, vermoordt Jane die gewoon. Nadat ze hem gedood heeft, maakt ze zich helemaal op om op te treden in een aftands cabaret. Wanneer Jane op de scène plots het gezelschap krijgt van Billy die zich helemaal heeft opgemaakt zoals haar zus Blanche, wordt het haar teveel en ze vermoordt ook Billy denkend dat hij in werkelijkheid Blanche is. Vervolgens rijdt ze met de echte Blanche naar de baai, waar ze samen hun gelukkigste dagen sleten met hun vader. De politie redt Blanche die door Jane in het zand werd begraven en haalt Jane uit het water, maar niet voor Blanche bekent dat zij het was die aan het stuur van de auto zat tijdens de nacht van het ongeval. De film gaat regelmatig over de smalle lijn van camp en brengt zelfs enkele interessante wijzingen aan in het origineel van Henry Farrell. De zussen Redgrave leven zich volledig uit, maar wanneer ze echte emotie moeten tonen, blijven ze wat aan de lauwe kant en lijkt alles wat geforceerd. Maar eerlijk is eerlijk, de film moet bijna in niets onderdoen voor het origineel.

In 2002 ging de musical What Ever Happened to Baby Jane? op 9 oktober in Houston in première in het Theatre Under the Stars, maar de pers was erg verdeeld. De 1.59 meter hoge Millicent Mar- tin kreeg de titelrol. Eerder konden we haar zien in Alfie (1966) naast Shelley Winters en Michael Caine. De musical door Henry Farrell zelf geschreven, werd verkocht als een thriller in de traditie van Jekyll & Hyde en Phantom of the Opera. De muziek was van Lee Pockriss (bekend om Catch a Falling Star (Perry Como) en Itsy henry farrell 137

Bitsy Teenie Weenie Yellow Polka Dot Bikini (Bryan Hyland), lied- jesteksten waren van Hal Hackady.

In 2012 was er even sprake van dat Walter Hill, een van de meest onderschatte filmauteurs, Whatever Happened to Baby Jane? zou aanpakken. Hill is bekend om zijn stilistische actie, intelligente dia- logen en zijn bedrevenheid om intieme relaties uit te puren, en je vraagt je af waarom de film sinds 2012 op stapel staat. Is de reden misschien dat niemand nog een derde versie wil financieren en is men uitgekeken op Baby Jane? Voor mijn part mag Hill bewijzen dat het thema van Baby Jane nooit versleten zal raken en je weet haast zeker dat het in zijn handen een nieuw meesterwerk wordt. Nu nog de actrices vinden!

In april 1961 verschijnt de roman Death on the Sixth Day. Het is het verhaal van Karen Howard die van de oostkust naar de westkust van Amerika rijdt, samen met haar kind, bij haar is ook de zus van haar buurman, Winnis White. Onderweg verneemt ze dat Win- nis wordt gezocht door de politie voor juwelendiefstal en moord, en door de penose voor haar hit en run. Tijdens de dagtrips en het nachtelijke waken, van her naar der rijdend, ontdekt Karen dat haar passagierster even doorzettend en gevaarlijk kan zijn als haar ach- tervolgers, en wat Karen ook ontdekt is dat er heel wat onverwachte moed schuilt in haarzelf.

JAWS OF DARKNESS (1961) Tv-serie Bus Stop (seizoen 1, aflevering 14) 60 minuten REGIE: Stuart Rosenberg SCENARIO: Henry Farrell, Alvin Sargent naar de roman Death on the Sixth Day MET: Coleen Gray, Madlyn Rhue

Karen Howard neemt, op haar trip met haar dochtertje doorheen het land, Gloria White mee als passagier. Gloria is een aantrekke- lijke en psychopathische juwelendief. 138 duister verleden 3

WHERE BEAUTY LIES (1962) Tv-serie Alfred Hitchcock Presents (seizoen 7, aflevering 38) 30 minuten REGIE: Robert Florey SCENARIO: James P. Cavanagh naar het verhaal van Farrell MET: Cloris Leachman, Charles S. Carlson, George Nader, Pamela Curra

Caroline Hardy leeft samen met Collin, haar voor vrouwen aantrek- kelijke broer. Ze is ongetrouwd, zit midden in de dertig en denkt over zichzelf dat ze niet aantrekkelijk is, veeleer lelijk. Ze verafgoodt Collin die bekendheid geniet als acteur. Caroline ziet echter met lede ogen aan dat Collins liefje, Joan, hem steeds meer inpalmt. De jaloerse Caroline bedenkt een plan- netje dat haar broer voor altijd afhankelijk van haar zou kunnen maken.

Aldrich en Farrell hadden gehoopt Davis en Crawford weer rond de tafel te krijgen voor hun volgende project, de even grand guig- nolachtige Hush… Hush, Sweet Charlotte, maar Crawford die eerst had toegezegd, zag het na tien dagen niet meer zitten en haakte af. Davis stelde dan voor om haar vriendin Olivia de Havilland te vra- gen. Het verhaal heeft de teruggetrokken Charlotte als hoofdperso- nage naast haar nicht Miriam, die net is teruggekeerd uit Europa om Charlotte te helpen. Maar ze zou ook andere bedoelingen kun- nen hebben.

HUSH… HUSH, SWEET CHARLOTTE (1964) Associates & Aldrich Company, The See REGIE: Robert Aldrich SCENARIO: Lukas Heller, Henry Farrell naar zijn niet gepubliceerd verhaal Whatever Happened to Cousin Charlotte? MET: Bette Davis, Olivia de Havilland, Joseph Cotton, Agnes Moorehead, Victor Buono, Mary Astor, Bruce Dern, George Kennedy henry farrell 139

Er waren wat problemen met het scenario. Aldrich, die Henry Far- rell had ingehuurd om zelf zijn korte verhaal in filmtaal om te zet- ten, had een probleem met het contract en had Farrell een tijdje zoet gehouden met beloften, zodat Farrell uiteindelijk besloot om weg te lopen van het project. Getuige hiervan is een getypte brief van zeven pagina’s lang die Farrell aan Aldrich schreef. Lukas Heller, die Baby Jane al zijn beste krachten had gegeven, werd er bijgeroepen om het scenario te herschrijven. Aldrich, die een zeer goede regisseur was, was niet zo sterk wanneer het het ver- haal betrof. Hij wilde een beetje van Les Diaboliques (1955) en een beetje van dit en een beetje van dat. Ze hadden niet de tijd die ze voor Baby Jane hadden uitgetrokken, waar Heller samen met Far- rell gedurende meer dan een half jaar aan had gesleuteld. Farrell en Heller kregen echter voor Hush…Hush in 1965 de Edgar Allan Poe Award van de Mystery Writers of America voor beste scenario voor een speelfilm.

Aan het begin van de film worden we getrakteerd op een lang voorspel. Het is 1927 en John vertelt Charlottes vader dat hij met Charlotte gaat trouwen; met haar krijgt hij dus ook het somptueuze in zuidelijke stijl opgetrokken landhuis in zijn bezit. Maar pa die niet op zijn kop is gevallen, ondermijnt al dadelijk Johns plannetje, want hij weet zeker dat die kerel al getrouwd is met Jewel. John, die beseft dat zijn spelletje doorzien is, verbreekt zijn verloving met Charlotte, die het allemaal nogal moeilijk kan verwerken. Dan zien we een hand naar een kapmes grijpen dat erg toevallig op de goede plaats ligt, en voor je het weet is de kerel in mootjes gehakt. Het is even schrikken om zo maar een afgehakt been te zien liggen in wat je dacht een meer respectabele film te zijn, maar het zij zo. Dan verschijnt Charlotte terug ten tonele met bloedvlekken over de hele oppervlakte van haar jurk. We zijn ongeveer een kwartier in de film en maken een sprong in de tijd naar 1964, tegelijk rolt de begingeneriek over het scherm. We zien het gezicht van Charlotte (Bette Davis) dat de verschillende schakeringen toont van triestheid naar hoopvolle verwachting. Charlotte en haar huishoudster, Velma, zijn nu de enige bewo- ners van het landgoed, en de stad probeert op allerlei manieren in 140 duister verleden 3 het bezit van het landgoed te komen, omdat het de stadsuitbreiding tegenhoudt. Charlotte heeft ze blijkbaar niet alle vijf meer op een rijtje want ze schijnt te geloven dat John nog leeft en ook dat nie- mand haar uit het huis kan zetten. Wanneer ze bij een zoveelste poging van een gedeputeerde van de stad Charlotte, staande op een balkonnetje, naar de man roept: “You know, where you are I could spit on your head with no trouble a’tall!” en laat er dan op volgen dat alles anders zal zijn wanneer Miriam bij haar zal komen wonen. Miriam is Charlottes nicht en ze waren de beste vrienden toen ze samen opgroeiden. Miriam heeft een heldere, fluitachtige stem en straalt zoveel kalmte uit, dat je haar op hetzelfde ogenblik de nek zou willen omdraaien. Ze kan ook dwars zijn, bijvoorbeeld door een erg gewaagde jurk te dragen bij een familiediner. Past deze hou- ding niet bij haar? Toch wel, want ook zij loopt op molentjes, hoe- wel ze kleiner zijn dan die van Charlotte. Hoe verder we in de film gaan hoe meer je tot dat besef komt. Een identieke dans omheen de brijpot zoals in Baby Jane ontstaat, en toch is hij anders. Davis moet gewoon Bette Davis zijn en je ziet nauwelijks dat ze acteert, De Havilland speelt je eveneens van de sokken, maar de Velma van Agnes Moorehead, de huishoudster die in zichzelf praat zodat iedereen het toch kan horen, is gewoon onvergetelijk. Ja Hush.. Hush lijkt een beetje op Baby Jane, maar de eerstgenoemde heeft veel meer subplots en personages en de meest onbenullige ver- schijning kan een hoofdrol spelen. De film evenaarde de populariteit van Baby Jane en werd even- eens een succes aan de kassa, terwijl Hush… Hush maar liefst zeven Oscarnominaties versierde.

Was het filmwerk tijdrovend, toch vond Farrell voldoende tijd om aan een roman te schrijven. Die verscheen in 1963 onder de titel How Awful about Alan. In 1969 maakte Peter Lilienthal er een tv-film van voor de SDR met de titel Horror. Een jaar later schreef Farrell zelf een filmscenario voor Aaron Spelling Production. henry farrell 141

HORROR (1969) Tv-film SDR REGIE: Peter Lilienthal Peter Lilienthal werd geboren in 1929 in Berlijn, zijn familie vertrok in 1939 naar Uruguay om pas terug te keren in 1956. Hij werd lid van de CinéClub waarvoor hij zijn eerste kortfilm maakte. Hij studeerde schilderkunst, fotografie en cinema aan de Hochschule fur Bildende Künste, en was assistent van Heinz Hilpert, Gustav R. Selnner en Walter Henn. Vanaf 1959 begon hij aan een rist televisiefilms om in 1969 zijn eerste film te realiseren die het ook in het buitenland deed, Malatesta (met Eddie Constantine in de rol van Malatesta). Peter Lilienthal is de zoon van een decorontwerper en verre familie van Otto Lilienthal, een der eerste luchtazen. In 1939 verlieten zijn ouders Duitsland op grond van hun joodse afkomst. In Uruguay opende zijn moeder een klein hotel. Na zijn middelbare school ging hij naar de Universiteit van Montevideo en volgde kunstgeschiedenis, muziek en rechten. In de filmclub van de universiteit hield hij zich bezig met de productie van kortfilms. SCENARIO: Klaus Prost (vertaling), Peter Lilienthal naar How Awful About Allan van Henry Farrell MET: Vadim Glowna, Gerda Katharina Kramer, Else Quecke, Burghardt Naaf

HOW AWFUL ABOUT ALAN (1970) Tv-film Aaron Spelling Productions REGIE: Curtis Harrington SCENARIO: Henry Farrell MET: Anthony Perkins, , Joan Hackett, Robert H. Harris, Molly Dodd

In deze in tien dagen klaarge- stoomde tv-film laat Anthony Per- kins weer eens zien dat hij een sterke acteur is. Het verhaal is een mix van Gaslight (1940) waarin een Anthony Perkins 142 duister verleden 3 smeerlapje probeert een rijke dame gek te laten verklaren, voor de fun en voor het geld, en de Perkins- klassieker, Psycho (1960).

Allan Cawley is de zoon van de bekende universiteitsprofessor Ray- mond Cawley, en is zelf leraar. Allan heeft enkele verfbussen die hij had neergezet in het kantoor van zijn vader, gewoon vergeten, en die dingen hebben nu vuur gevat, en zijn vader kan niet meer ontsnappen. Allan kan onmogelijk door de vuurzee om zijn pa te redden, en wanneer zijn zus, Katherine, het dan probeert, is de helft van haar gezicht verminkt. Allan is overmand door schuld en wordt wat ze noemen ‘hyste- risch blind’. De volgende drie maanden zit Allan in een instelling en wordt er verzorgd door dokter Ellins. Lichamelijk is er niets mis met Allans ogen en langzaam begint zijn hysterie plaats te ruimen, zodat zijn ogen hem uiteindelijk in staat stellen dingen te onder- scheiden. Dokter Ellins vindt dat Allan klaar is voor de buitenwe- reld. Dat vindt ook Allan hoewel hij niet veel hoop heeft dat hij ooit de oude zal worden. Ellins is echter zelfverzekerder in dat opzicht. Zolang Allan het kalm aan doet, zal het wel lukken, en Ellins heeft ook een vertrouwde collega in Allans thuishaven. Daarbij heeft de dokter Allan een bandopnemer meegegeven die dienst doet als ver- vangpsychiater en daarop kan Allan zijn problemen kwijt. Maar bij zijn thuiskomst vindt Allan de hele situatie veranderd. De schade aan zijn vaders studie kon niet meer worden hersteld en men heeft er aan alle kanten planken voor getimmerd. Katheri- nes lief is vertrokken naar Australië omdat hij daar een baan heeft gevonden en Katherine heeft hem niet meer gezien sinds Allan werd opgenomen. Ze verbleef trouwens zelf ook een tijdje in het zieken- huis en draagt nu een latex prothese om de schade aan haar gezicht te verbergen. Maar de grootste verandering betreft de financiële situatie. Met pa dood, Allan zonder werk en Katherines schamele loontje als typiste, vond zij het noodzakelijk om de voormalige slaapkamer van haar pa te verhuren. Allan is daar helemaal niet blij mee en het maakt hem erg zenuwachtig om zijn veilige thuishaven te moeten delen met een volslagen vreemdeling. Katherine stelt hem echter gerust en verzekert hem dat ze ervoor zal zorgen dat Allan geen last henry farrell 143 zal hebben van Harold Dennis, de huurder in kwestie. Ze denkt zelfs dat Allan wel eens contact zou kunnen maken met Harold, omdat hij eveneens een handicap heeft, want de man kan enkel fluisteren. Maar Allan is op zijn eenzaamheid gesteld en weigert zelfs de buur- vrouw te ontvangen, Olive, op wie hij verliefd was voor de brand. Al die eenzaamheid begint Allan echter wel parten te spelen en hij wordt openlijk wantrouwig tegenover zijn zus: hij verdenkt haar ervan dat ze hem opnieuw in de psychiatrie wil laten opne- men. Daarbij krijgt hij een haast paranoïde fixatie op Harold, wiens gedrag om eerlijk te zijn wel erg eigenaardig is. Zoals Katherine had beloofd, blijft Harold Allan uit de weg. Maar dan beginnen de pes- terijen tijdens de vroege ochtenden, waarbij men blijkbaar probeert te verkrijgen dat Allan zich ofwel doodschrikt of anders opnieuw zal worden opgenomen. Het is duidelijk dat Allan de schuld bij Harold zoekt. Maar dat wordt opgelost wanneer hij Olive opnieuw in zijn leven toelaat. Ze vertelt hem dat Eric terug is en wel sinds de dag voor de nieuwe huurder in huize Cawley introk. Allan, wiens gezichts- vermogen nog niet helemaal op peil is, en die Harold enkele keren van ver ‘zag’, begint er nu aan te twijfelen of er wel een Harold is. Misschien is Harold wel Eric en speelt hij samen met Katherine een spelletje. De meeste vragen zullen zichzelf beantwoorden en natuurlijk probeert Katherine haar broer gek te laten verklaren. Maar doet ze dit alleen, of met de hulp van Eric, en is Harold in werkelijkheid Eric?

Anthony Perkins, die na zijn vertolking van Norman Bates in Psy- cho (1960) de vlucht naar Europa nam omdat hij voor iedereen Bates zou blijven, zelfs als hij Gandhi, Jezus of Robin Hood zou hebben gespeeld, en enkel rollen in hetzelfde genre aangeboden kreeg, kon echter ook in Europa niet aan zijn imago ontsnappen en zeer dikwijls belandde hij in een film waarin hij de gestoorde was of met geestelijk gestoorden in aanraking kwam. Voorbeelden zijn Le procès waarin hij Jozef K. is, Une ravissante idiote (met Brigitte Bardot), The Fool Killer. Bij zijn terugkeer naar Amerika ging hij het echter anders spe- 144 duister verleden 3 len: nu begon hij gebruik te maken van zijn Bates-imago en dus was How Awful About Allan een goed vervolg op de krankzinnige film Catch-22 (1970).

Farrell vindt even de tijd om een kortverhaal te schrijven, ‘The Do- Gooder’, dat verschijnt in 1964. Hij schrijft het in de periode dat hij bezig is met het scenario van Hush… Hush, Sweet Charlotte. Het verschijnt in het maandblad Chase in de maand mei.

THE EYES OF CHARLES SAND (1972) Tv-film Warner Bros. Television REGIE: Reza Badiyi SCENARIO: Henry Farrell naar zijn gelijknamige korte verhaal, Stanford Whitmore MET: Peter Haskell, Joan Bennett, Barbara Rush, Sharon Farrell, Bradford Dillman

Wanneer zijn oom overlijdt, ontdekt Charles Sand dat hij een vreemde familie-erfenis heeft meegekregen. Nu en dan ervaart hij ‘het zicht’, een geestesgave om in het verleden en de toekomst te kij- ken, geheime inzichten waar de gewone sterveling nauwelijks kan van dromen. En toch wordt Charles meegesleurd in een web van leugens, moord en bedrog op het ogenblik dat hij wordt benaderd door de jonge, in de war zijnde, Emily Parkhurst. Emily is ervan over- tuigd dat haar broer dood is en dat haar familie het niet alleen voor haar, maar voor iedereen geheim wil houden. Charles besluit het te onderzoeken. Is zijn gift een zegen of een dodelijke vloek? Is een man die geen pupillen heeft nog iets wat schrik aanjaagt? Ik vraag het me af. Ja, voor kinderen misschien. Maar hieraan zie je dat de film ietwat verouderd is. Het jaagt geen schrik meer aan, hoewel het een poging in die richting doet. Eigenlijk ondervindt je dit nu als een poging om je bang te maken, en dat brengt je uitein- delijk meer aan het lachen dan aan het beven. henry farrell 145

Sharon Farrell (Emily Parkhurst) doet teveel haar best om een mentaal gestoorde neer te zetten, maar je weet al snel dat zij de enige is die niet gek is. Als Charles de familie uiteindelijk confron- teert, zet hij ze niet meteen voor het blok, maar gaat langzaam op zijn uiteindelijke doel af. Een scenario om niet direct over naar huis te schrijven, maar enkele best goede vertolkingen. Zo geeft Barbara Rush (Katherine Winslow) een koortsige vertolking die nog niet geëvenaard is.

THE CASE OF THE WRATFUL WRAITH (1965) Tv-serie Perry Mason (Seizoen 9, Aflevering 9) Paisano Productions, CBS REGIE: Arthur Marks SCENARIO: Henry Farrell MET: Raymond Burr, Barbara Hale, William Hopper, Marian McCargo, William Talman, Richard Anderson

Nadat Perry Mason succesvol Louise Selff verdedigde bij de hoorzit- ting over de moord die zij zou hebben gepleegd op haar echtgenoot, is hij wel bezorgd om haar ‘geestelijke gezondheid’. Omdat ze dus niet werd veroordeeld, besluit Perry een claim op de levensverzekering van de man in te stellen, zodat de weduwe onverhoopt toch goed in de centen komt te zitten. Maar Louise beweert dat de geest van haar dode echtgenoot haar bezoekt en haar regelmatig opbelt. Ze ging zelfs naar een spiritist en beweert dat ze daar heeft gesproken met haar man. Hij vertelt haar waar een brief ligt die haar aanraadt om een bedrag van 300.000 dollar te investeren in een speculatief project met Glenn Arcott. Haar financiële adviseur, Ralph Balfour, is volledig tegen. Wanneer Perry en zijn assistent Paul Drake dan het lijk van Louises man in de tuin vinden en vaststellen dat hij nog maar kort dood is, zit Louise opnieuw in de beklaagdenbank. Nu moet Perry uitzoeken waarom de echtgenoot op de eerste plaats verdween en wat hij zijn vrouw wilde vertellen bij zijn verschijningen en tele- foongesprekken… 146 duister verleden 3

THE CASE OF THE BOGUS BUCCANEERS (1966) Tv-serie Perry Mason (Seizoen 9, Episode 15) Paisano Productions, CBS REGIE: Arthur Marks SCENARIO: Henry Farrell MET: Raymond Burr, Barbara Hale, William Hopper, Steve Harris, Rhodes Reason

Op vraag van de officier die instaat voor het parool van Tony Polk die werd veroordeeld voor moord op Grace Knapp, onderzoekt Perry de twijfels die de officier in deze zaak heeft. Natuurlijk zijn er de feiten, een buurman stond op enkele meter afstand van waar de moord gebeurde. Polk was erop uitgestuurd om een populaire tv serie over een piraat te promoten, zelf was hij verkleed als piraat en zou de vrouw met zijn haak hebben vermoord. Grace was bedron- ken en riep dat ze haar geld wilde. Blijkt dat Grace nog steeds getrouwd is met de acteur Martin Eldridge die de rol van piraat speelt en dat ze hem chanteerde omdat hij hertrouwde. Ondertussen neemt Della, de assistente van Perry, de taak op zich om de zwangere vrouw van Tony Polk te beschermen. Blijkt dat in de nacht van de moord verschillende mannen erop uit werden gestuurd om verkleed als piraat promotie te voeren voor de tv serie en Perry moet nu uitvinden wie van hen Grace Knapp naar de hemel/hel wilde zenden.

THE CASE OF THE MIDNIGHT HOWLER (1966) Tv-serie Perry Mason (Seizoen 9, Aflevering 16) Paisano Productions, CBS REGIE: Jesse Hibbs SCENARIO: Robert Kent, Henry Farrell MET: Raymond Burr, Barbara Hale, William Hopper, Daniel J. Travanti, Myrna Fahey

Barney Austin is de onhebbelijke gastheer van een laatavond radio- programma, waarbij de luisteraars kunnen bellen. Wanneer hem een notitie onder de neus wordt geduwd die zegt dat hij zijn baas, de henry farrell 147 rijke Kevin Steele, moet opbellen, doet hij dat dadelijk. Terwijl zijn gesprek met zijn baas live wordt uitgezonden, horen de luisteraars Steele ruzie maken met iemand en dat wordt even later gevolgd door twee schoten. Even later blijkt dat Steele werd vermoord. In een normale Perry Mason-zaak zou Perry nu de verdediging van Holly Andrews op zich hebben genomen, want zij wordt van de moord beschuldigd. Maar door een gril van het noodlot, wordt Perry een sleutelgetuige voor de aanklager.

In 1967 verschijnt bij de Amerikaanse uitgeverij Delacorte Such a Gorgeous Kid Like Me, de uitwerking van Farrells korte verhaal Bitchkitty: The Case of Camilla Bliss dat bij mijn weten nooit ergens verscheen. François Truffaut zal het enkele jaren later gebruiken voor Une belle fille comme moi, een idiote, waanzinnige en absurde film, maar humor is niet echt zijn sterkste kant.

UNE BELLE FILLE COMME MOI (1972) Les Films du Carosse, Columbia Films REGIE: François Truffaut SCENARIO: Jean-Loup Dabadie MET: Bernadette Lafont, Claude Brasseur, Charles Denner, Guy Marchand, Andre Dussollier

Wanneer François Truffaut de roman van Henry Farrell las op een vlucht naar huis, barstte hij voort- durend uit in lachen en gaf enkele uren nadat hij was geland opdracht om de filmrechten te kopen. Het verhaal is simpel. Een vrouw vertelt een erg jonge socioloog die werkt aan zijn thesis over misdadige vrouwen, over haar liefdesaffaires en hoe ze werd beschuldigd van moord, wat dan leidde naar haar opsluiting. 148 duister verleden 3

Maar dat is niet zo belangrijk, het wordt veeleer een inkijk in de ziel van die jonge man die valt voor haar verhalen en beweringen dat ze onschuldig is, en hierdoor totaal de werkelijkheid vergeet en probeert haar onschuld te bewijzen. Truffaut heeft de vorm van een zwarte komedie gekozen en laat zijn hoofdactrice Bernadette Lafont (Camille Bliss) haar seksualiteit gebruiken om te verkrijgen wat ze wil van de jonge professor Sta- nislas Previne, die helemaal weg is van haar en niet ziet dat er nogal wat haken en ogen in haar verhaal zitten.

Het scenario heeft een heen-en-weer structuur, maar het vangt aan met een scène waarin een vrouw aan een bibliothecaresse vraagt naar de thesis die Previne verondersteld werd te publiceren. Dan gaan we naar het verhaal zelf dat teruggaat naar een jaar daarvoor, waar Previne Bliss interviewt voor zijn thesis en verbaasd is over alles wat haar ten laste werd gelegd, terwijl alle ontdekkingen leiden naar de conclusie dat Bliss een vrouw is die haar vrouwelijke listen gebruikt om zichzelf te verbeteren. Je hoeft maar naar haar slachtof- fers te kijken: het idiote moederskindje, een zanger in een nette bar, een advocaat en een goedhartige ongedierteverdelger. Terwijl Bliss haar verhaal opdist, zie je eveneens hoe de werkelijkheid was, en de secretaresse van Previne die zijn aantekeningen uittypt, weet ook dat Bliss haar baas manipuleert tot en met. Truffaut heeft het zich niet al te moeilijk gemaakt: hij geeft ons henry farrell 149 de ondervragingen, net zoals de luchthartige momenten in de ver- leidingsscènes van Bliss. Close-ups en opnamen op kleine afstand dragen bij tot de intimiteit. Er is de scène in welke Bliss over haar jeugd vertelt en waarin haar vader haar een trap tegen haar kont geeft waardoor ze in een hooiberg belandt. Maar de humor is er niet altijd, er zijn ook don- kere momenten die meehelpen aan de spanning. Die zijn er vooral in de scènes waarin Previne probeert de onschuld van Bliss te bewijzen en daar gaan we dan over naar het absurde en de zwarte komedie. Eigenlijk is het verhaal dus niets anders dan het verhaal van een jonge socioloog die verliefd wordt op een slet. De locaties, zoals de salon die het werkterrein is van Bliss, of de kleine dorpjes van Frankrijk, zijn schitterend in beeld gebracht door cameraman Pierre-William Glenn. Ook in de montage werd sterk werk geleverd, zodat de film een vaart krijgt die men zich pas achteraf realiseert en die ook bijdraagt aan de suspense. Ook de muziek van Georges Delerue is sterk, vooral door de mix van som- bere orkestrale stukken en de meer up beat thema’s waar vooral de banjo de boventoon voert, omdat Bliss die zo graag bespeelt.

Maar Truffaut zou Truffaut niet zijn, mocht hij zich niet om de kleinste details hebben bekommerd en dat gaat vooral op voor zijn keuze van de bijrollen. Martine Ferrière valt op als de secretaresse van de gevangenis; Jacob Weizbluth is de stomme muzikant in de salon; Jerome Zucca is een amateur filmer die de sleutel van Camil- les lot in handen heeft; Gaston Ouvrard is een oude bewaker in de gevangenis en Daniele Girard, die Camille veracht, is de vrouw van de zanger in de nette bar. Philippe Leotard is gewoon erg sterk als het moederkindje, Clovis, en Gilberte Geniat is zijn erg wantrou- wige moeder. Claude Brasseur valt op als de advocaat die verliefd is op Camille en Guy Marchand is super als de zanger Stan Gol- den die in Camille zijn muze vindt en tegelijk heel wat problemen. Ten slotte is er nog Charles Denner die als Arthur, de ongedier- tebestrijder, zijn eigen moraal op haar toepast en ziet hoe bekaaid ze er vanaf komt. De hoofdrollen worden stuk voor stuk met groot elan afgewerkt. Alles bij elkaar niet slecht maar geen echte Truffaut, 150 duister verleden 3 maar welke vrouw zal het zich aantrekken, als ze ziet hoe Truffaut erin slaagt de vrouwen voor te stellen als behoorlijk wat slimmer dan de mannen.

In 1970 leent Henry Farrell zich uit om het scenario te schrijven voor de tv film The House That Would Not Die. Het boek, Ammie, Come Home, waarop Farrell zich baseerde, werd geschreven door Barbara Michaels, een van de pseudoniemen van Barbara Mertz, geboren Barbara Louise Gros. Barbara Mertz studeerde Egyptolo- gie aan de universiteit van Chicago en schreef non-fiction onder haar eigen naam. Ze gebruikte de namen Barbara Michaels en Elizabeth Peters voor haar meer dan zestig romans. Een andere roman die ze schreef als Barbara Michaels, The Crying Child (1996), werd eveneens verfilmd voor televisie. In 1970 was de firma Blackglama, producenten van zwarte nerts- mantels, zeer bekend geworden met betoverende foto’s van bekend- heden uit de film- en muziekwereld, levende legenden zoals Joan Crawford, Marlene Dietrich, Bette Davis en Rita Hayworth had- den geposeerd voor de advertenties. (Later kwamen ook Cher, Janet Jackson, Catherine Deneuve e.v.a.) En dus was het nu de beurt aan Bar- bara Stanwyck, een ster sinds de eerste talkies in de zalen kwamen. Ze evolueerde van de heldin uit de Grote Depressie, snel- pratende comédienne, moordenares, bekeerde slechte en naïeve huisvrouw, naar een vrouw van middelbare leeftijd met een verleden, en met steeds een pis- tool bij de hand. Terwijl deze advertenties in alle bladen en op de muren van de grote steden verschenen, maakte ze The House That Would Not Die. Barbara Stanwyck henry farrell 151

THE HOUSE THAT WOULD NOT DIE (1970) Tv-film Aaron Spelling Productions REGIE: John Llewellyn Moxey SCENARIO: Henry Farrell naar de roman Ammie, Come Home van Barbara Michaels. MET: Barbara Stanwyck, Richard Egan, Michael Anderson jr, Kitty Winn, Doreen Lang, Mabel Albertson

Het is wel zo dat de Amerikanen nu niet direct de specialisten zijn van intelligente films naar spookverhalen, dat is meer weggelegd voor de Britten, maar regisseur Moxey is er volgens mij in geslaagd een sterk werkstuk af te leveren, dat bijvoorbeeld naast The Sixth Sense, 13 Ghosts, The Innocents, de eerste versie van The Haunting en The House Where Evil Dwells kan staan.

Ruth Bennett begint te denken dat ze op molentjes loopt wanneer ze steeds maar van die vreemde geluiden in het huis hoort, huis dat ze erfde van haar recent overleden tante. Het huis dateert van voor de Amerikaanse Revolutie en is gelegen in Amish Country in de staat Pennsylvanië. De originele eigenaar van het huis, generaal Doug- las Campbell, werd ervan verdacht te hebben gecollaboreerd met de Britten. Zijn dochter Amanda (Ammie) en haar lief, de Ameri- kaanse soldaat Anthony Doyle, gaan de confrontatie met hem aan, en die verdwijnen kort daarna, ogenschijnlijk zijn ze samen weg- gelopen. Voor de rest van zijn leven hoort men de generaal op de velden rondom het huis, steeds opnieuw roepen: “Ammie, come home.” Dezelfde kreet die Ruth hoort wanneer ze ’s nachts door het huis dwaalt op zoek naar de plek waar het vandaan komt. Op een nacht wordt ze zelfs aangevallen door haar nicht, Sara Dunning (Kitty Winn die in deze, haar debuutfilm, onmiddellijk haar visitekaartje afgeeft) maar het blijkt dat die enkel maar slaapwandelt. Ondanks de spottende opmerkingen van haar buurman Pat McDougal, wil Ruth toch de zaak te gronde uitzoeken. De verdenking dat het huis een spook herbergt, leidt tot een seance bij een lokale spiritist wiens enthousiasme voor het oude 152 duister verleden 3 huis plotseling overslaat in een allesoverheersende angst. Ruths nicht, Sara, krijgt van de seance wel mee dat ze bezeten is, en een ander resultaat van de seance is dat er steeds meer verschijningen worden gerapporteerd in het huis. Maar Ruth wil niet opgeven en duikt in het verleden van de voormalige bewoners en begint bewijs- materiaal te verzamelen dat leidt naar een brutale moord die lang geleden plaatshad. Maar de waarheid op papier zien en de waarheid van het huis ondervinden zijn twee verschillende dingen. Ruth probeert uit te vinden wat de geest(en) willen vertellen, door Sara niet als gek zijnde te behandelen: ze probeert integendeel de geest zijn (of haar verhaal) te laten vertellen door Sara heen. Dat leidt tot de ontdekking dat Sara’s geest het huis probeert te behoe- den voor een andere, meer kwade geest. Uiteindelijk knopen ze de eindjes aan elkaar en ontdekken waar het hart van het huis ligt. Om Sara’s geest te bevrijden moet deze de strijd aangaan met de andere geest en het verschrikkelijke geheim dat hun beiden bindt aan het huis. Als je je ooit hebt afgevraagd of er kracht schuilt in liefde en haat, moet je deze film zien.

Deze film heeft de reputatie van Henry Farrell alleen maar goed gedaan en deze keer wordt hij gevraagd door de producenten van What’s The Matter With Helen? om een origineel scenario af te leve- ren.

WHAT’S THE MATTER WITH HELEN? (1971) Filmways Pictures, Raymax Productions REGIE: Curtis Harrington SCENARIO: rechtstreeks voor de film geschreven verhaal van Henry Farrell. Het boek What’s the Matter with Helen? is een romanbewerking door Richard Deming (die ghostwriter was voor wel tien Ellery Queen verhalen) en verscheen bij Beagle Book Inc in 1971. MET: Debbie Reynolds, Shelley Winters, Dennis Weaver, Agnes Moorehead, Molly Dodd henry farrell 153

De film begint met een nieuws- bericht, zodat we onmiddellijk worden meegenomen naar de tijd waarin de film speelt, de tijd van president Franklin D. Roose- velt, de jaren dertig van vorige eeuw. De zonen van Adelle Bruckner (Debbie Reynolds) en Helen Hill (Shelley Winters) hebben een vreselijke moord gepleegd en beide vrouwen wijzi- gen hun naam: Adelle wordt Adelle Stuart en Helen wordt Helen Martin. Onder deze naam openen ze een dansschool voor Shelly Winters jonge meisjes, in Hollywood, meisjes die allemaal wel Shirley Temple willen worden. Adelle heeft wel een in karton uitgesneden beeltenis van zichzelf die ze dan ook gebruikt, zonder er acht op te slaan dat ze wel eens herkend zou kun- nen worden, want tijdens het proces van hun zonen stonden beide vrouwen eveneens in de belangstelling. Hoe dom kun je zijn? Adelle is een voormalig revuemeisje en figurante en Helen is haar beste en toegewijde vriendin. Al dadelijk komen er heel wat moeders en dochters op af. Maar ook de problemen duiken op. De kinderen moeten een blauw uni- form dragen, maar een van de meisjes staat erop rood te dragen. Adelle vergist zich wanneer ze met de moeder wil praten want het blijkt de kinderjuf te zijn. Dat levert volgende opmerking op: “We don’t talk about my mother. She’s bad.” Helen echter blijft een beetje op de achtergrond. Ze is een beetje vreemd zou men zeggen, als men beleefd wilde zijn, en het lijkt erop dat haar toewijding tot Adelle iets meer in de richting van liefde gaat. In een scène waarin Adelle het haar knipt van Helen (erna lijkt ze meer op de Shelley Winters die we kennen) vertelt Helen tijdens het knippen hoe ze het lichaam vond van de vrouw die werd ver- moord door hun zonen. Adelle heeft ondertussen een oogje op Linc Palmer, een rijke 154 duister verleden 3 gentleman uit het Zuiden, die een goed verzorgde snor onderhoudt. Hij is de vader van het meisje dat erop staat rood te dragen, maar het blijkt dat hij het is die erop staat. Adelle ziet echter een potenti- ële kandidaat in Linc en daarbij is er dan ook de mogelijkheid om te ontsnappen aan Helen die steeds meer aan haar klit. Ze gaat voor de spiegel staan en is tevreden met wat ze ziet, ze voelt zich nog steeds erg aantrekkelijk voor mannen. Dus op een dag trekt ze een short aan, een bovenstuk dat ietwat uitdagend is, en demonstreert aan de meisjes enkele wat ingewikkelde danspasjes, waarbij alles aan haar schudt, enkel en alleen om de aanwezige Linc op de waren te wijzen die ze voor hem in petto heeft. En het lukt nog ook. Linc vraagt haar uit eten. Ze hebben een heerlijke dag en Adelles enthousiasme bij haar terugkomst zet Helen uiteindelijk aan het denken. Het thema van Whatever Happened to Baby Jane? en Hush… Hush, Sweet Charlotte keert hier weer eens terug. Natuurlijk is ook regisseur Curtis Harrington hier niet vrij te pleiten, hij lijkt een voorkeur te hebben voor films over overbezorgde moeders die wor- den gespeeld door actrices die worstelen met hun tanende glorie.

Het lijkt wel dat Charles Farrell Myers nooit bestaan heeft als mens, dat hij alleen een naam was die iemand ooit verzon. Maar er blijft natuurlijk het feit dat hij getrouwd was met Molly Dodd (die een kleine rol vertolkte in twee films die door Farrell werden geschre- ven) en dat hij gestorven is op 29 maart 2006, in zijn huis aan de Pacific Palisades. Daar werd het manuscript gevonden van A Piece of Clarisse over een man die regelmatig lichaamsdelen van een vrouw krijgt toegezonden. Welke richting Farrell uit wilde met het onafgewerkte Exeunt, Pursued by a Bear is niet duidelijk. Het is ech- ter wel duidelijk dat het voor veel acteurs een van de favoriete aan- wijzingen is uit A Winter’s Tale van Shakespeare, waarbij Antigonus wordt aangevallen door een beer en het toneel afvlucht, om naar alle waarschijnlijkheid te sterven. Ook werden verschillende versies gevonden van wat ooit een project voor de zusjes Gabor (Eva en Zsa Zsa) moest worden, Shoc- king zou het gaan heten, maar na de derde versie belandde het uit- eindelijk in een of andere lade en werd vergeten. Net zoals de auteur. Ross Macdonald: het beste wat noir te bieden heeft

“Pour alcohol on a bundle of nerves and it generally turns into a can of worms.” Ross Macdonald: The Chill

“There was nothing wrong with South- ern California that a rise in the ocean level wouldn’t cure.” Ross Macdonald: The Drowning Pool

“If Dashiell Hammett can be said to have injected the hard-boiled detective novel with its primitive force, and Raymond Chandler gave shape to its prevailing tone, it was Ken Millar, writing as Ross Macdonald, who gave the genre its current respectability, generating a worldwide readership that has paved the way for those of us following in his footsteps.” Sue Grafton, in haar woord vooraf voor Tom Nolan’s Ross Macdonald: A Biography

De schitterende biograaf Tom Nolan (criticus van detectiveromans bij The Wall Street Journal), heeft zich uit de naad gewerkt om het leven van Kenneth Millar te reconstrueren. Het lijkt me logisch om hier en daar van zijn opzoekwerk gebruik te maken.

Jack Millar was een goede worstelaar en een zwemmer die in deze dagen voor Olympisch goud zou zwemmen. Hij verliet het ouder- lijke huis al op zeer jonge leeftijd. Eerst werkte hij zich een weg doorheen de westerse provincies van Canada en zakte later af naar het zuiden, en in de Verenigde Staten werkte hij in Colorado in een 156 duister verleden 3 zilvermijn. Maar Canada bleef aan hem trekken en hij ging aan Great Slave Lake wonen tussen de indianen (Algonquians). In 1899 reed hij als gids mee met twee journalisten uit Toronto, John Innes en J.P. McConnell, op een zes weken durende tocht met een die- renkaravaan door de woeste streken van de provincies Alberta en Brits-Columbia. De vierendertigjarige Jack Millar ontmoette de drieëndertig- jarige voormalige verpleegster Anna Moyer in Red Deer (prov. Alberta, Canada). Jack las haar zijn door Robert Burns geïnspi- reerde gedichten voor gezeten op zijn paard. Millars Schotse connectie was niet ver te zoeken, zijn vader emigreerde van Galasiels (nabij Edinburgh) naar het zuiden van Ontario in 1856. Hij wist zich al snel te integreren en werd op ver- schillende ogenblikken zelfs burgemeester, stadssecretaris, postdi- recteur, politierechter en vrederechter. Hij trouwde en zijn vrouw kreeg negen kinderen, zeven hiervan bleven in leven; de zesde was Jack Millar, geboren in 1873. Opa Millar ging les geven en hield daarbij een klein warenhuis open, totdat hij de Walkerton Herald startte (een krant die het meer dan 100 jaar zou uithouden). Drukkersinkt moet door de aderen van de Millars hebben gestroomd want volgens de legende zou de eerste Schotse drukker, omstreeks 1506, een Millar geweest zijn.

Anna Moyer werd geboren in Walkerton, de stad waar Jacks vader zijn krant had gestart. Anna had heel wat katers aan de deur gehad, maar ze allemaal afgewezen om verder te studeren en vervolgens te werken in Canada en de Verenigde Staten. Ze was besmet geraakt met tyfus bij het verzorgen van een patiënt en dat maakte een einde aan haar carrière als verpleegster. Anna wilde wel op zijn voorstel tot trouwen ingaan, maar Jack maakte er werk van om eerst wat geld te maken. Hij werd uitgever en eindredacteur van een maandblad in Greenwood (Brits-Colum- bia), een stadje waar koper werd gewonnen. Vervolgens startte hij zijn eigen blad in Cranum (prov. Alberta). Jack en Anna trouwden in Calgary in september 1909. Millar bleef echter niet stil zitten en Anna en hij waren nog maar vier jaar getrouwd of hij had al drie andere bladen uit de grond gestampt, op zijn weg Anna meeslepend ross macdonald 157 naar de beschavingsgrens in Brits-Columbia en Alberta, waar mij- nen, het houthakkersbedrijf en havens ontstonden. Het viel niet mee voor Anna en haar tengere lijf, want twee doodgeboren kinderen waren genoeg voor haar. Ze verhuisden naar San Diego (Californië) in 1913 in de hoop dat het klimaat daar voor een gezonde baby zou zorgen, maar datzelfde jaar begroeven ze een derde kind. Anna was niet helemaal zonder familie in San Diego, want in het nabije Escondido woonde haar getrouwde zus Adeline, die zich had bekeerd tot de leer van de universele harmonie en genezing door geloof. Adeline overhaalde Anna om zich te bekeren en ze zou zien dat een gezonde baby hier het resultaat van was. De Millars vertrokken vanuit San Diego en gingen 666 kilo- meter noordelijker in Los Gatos – gelegen in de San Francisco Bay Area, Californië - wonen. Daar bracht Anna haar zoon Kenneth (de latere Ross Macdonald) op maandag 13 december 1915 in Los Gatos ter wereld, om drie uur in de ochtend en het regende alsof er een nieuwe zondvloed aankwam. De Millars keerden terug naar Canada en gingen in Kitchener (Ontario) wonen. Jack had een lichte beroerte, gaf zijn kranten op en haalde in Vancouver zijn diploma voor kapitein ter zee. De Eer- ste Wereldoorlog die nog woedde had heel wat jonge mannen opge- roepen, zodat Jack loods kon worden in de haven. De familie woonde in de bovenste kamers van een hotel dat uitkeek op de Straat van Georgia, een deelzee van de Grote Oce- aan. Kenneth groeide op zoals andere kinderen, luisterend naar de sprookjes en verhalen die zijn moeder hem vertelde. Anna nam Kenneth ook regelmatig mee op zwemles in English Bay. Jack ech- ter nam hem mee naar de studio van de schilder John Innes, een van de journalisten met wie hij naar de uithoeken van Canada was getrokken en die nu deze ervaringen wist om te zetten in schitte- rende schilderingen. Kenneth keek zich de ogen uit op alles wat in de studio aanwezig was en alle dingen hadden te maken met het leven van de pioniers. Kenneth had zelf artistieke aanleg en maakte erg gelijkende tekeningen van bijvoorbeeld Charlie Chaplin die hij in de bioscoop had gezien. 158 duister verleden 3

De Eerste Wereldoorlog was voorbij, maar de oorlog tussen Anna en Kenneth niet. Anna was volgens de atheïst Kenneth te veel met god bezig, terwijl Kenneth geloofde in de sociale, politieke theorie van Henry George die vooral gericht was op het afschaffen van alle particuliere grondeigendom. Met minstens een zelfmoordpoging achter de rug en na een weigering om professionele hulp te zoeken, belandde hij uiteindelijk op de bank bij een psychiater.

Het duurde niet lang of de ouders gingen uit elkaar en Kenneths moeder nam hem mee naar een ruwere provincie. Maar, er was een maar. Californië kreeg met de jaren een halo, eigenlijk werd dat het beloofde land waar hij moest zijn maar niet was. Voor het grootste part van zijn jeugd was Kenneth onderweg van de ene tante naar de andere oom en omgekeerd (1919-1928); op een bepaald ogenblik stond de jonge Kenneth aan de hand van zijn moeder voor de poort van een weeshuis, maar toen sloeg bij haar de twijfel toe.

Armoede, ontworteling en de zoektocht naar geborgenheid in een gezin zullen belangrijke onderwerpen worden in zijn werk. In ver- schillende van zijn boeken zijn mensen op zoek naar hun verloren ouders en verdwenen geboorterecht, bewandelen kinderen gevaar- lijke paden en proberen detectives uit te vinden waar en wanneer ross macdonald 159 alles fout begon te lopen. In zijn vroege jeugd werd Kenneth geïn- troduceerd in de homoseksualiteit waartegen hij zich verzette in de vorm van straatgevechten en diefstallen als tiener. Maar er kwam een ogenblik dat het sterke karakter van Kenneth de bovenhand kreeg en toen hij besloot om langs de goede kant van het lijntje te lopen, hield hij zich ook daaraan, hoewel dat dikwijls enigszins moeite kostte. Het schooljaar 1928-1929 liep hij op de St. John’s School in Win- nipeg. Tussen 1930 en 1932 vinden we hem terug in de Kitchener- Waterloo Collegiate & Vocational School. Wanneer zijn vader sterft in 1932 krijgt hij een legaat zodat hij zijn college kan afmaken. Kenneth vangt zijn studies aan de universiteit van Toronto (Ontario) aan in 1933. In 1935 sterft zijn moeder. Tussen 1936 en 1937 vinden we hem terug in Europa. 1938 brengt zijn baccalau- reaat en hij wordt opgenomen in de honor society Phi Beta Kappa. Kenneth was de kapitein van het debatteam en hij leerde Margaret Sturm kennen tijdens een debat dat door haar werd geleid. Op 2 juni 1938 trouwen ze. Een jaar later wordt hun dochter Linda gebo- ren, (juni 1939 - † 1970)1. Hij vangt een studie aan aan het Ontario College of Education om les te kunnen geven. Van 1939 tot 1941 geeft hij les aan het Kitchener Collegiate Institute. In 1941 verschijnt het boek The Invisible Worm van zijn vrouw onder het pseudoniem Margaret Millar. Na zijn promotie aan de universiteiten van Toronto en Michi- gan, waar hij psychologie studeerde en een dissertatie schreef over de psychologische kritiek van de Britse dichter Samuel Taylor Cole- ridge, kon hij zich promovendus noemen. Hij schreef korte verhalen voor de schoolkranten, maar vatte het betere werk aan tijdens een periode in de US Navy Reserve in en

1 Linda die waarschijnlijk leed onder het feit dat het huwelijk van haar ouders niet op de bekende wieltjes liep probeerde zelfmoord te plegen met haar auto. Drie jaar later, terwijl ze op parool vrij was en psychiatrische hulp kreeg, verdween ze uit de slaapzaal van haar college, een zoektocht door de politie was er het gevolg van en Kenneth deed een oproep aan zijn dochter langs de media opdat ze terug naar huis zou komen, wat een hoge schandaalwaarde bleek te hebben voor die bladen die daar pap van lustten. Uiteindelijk werd ze opgepikt in Nevada en vertelde een erg verward verhaal over de dagen dat ze op de dool was. 160 duister verleden 3 na de Tweede Wereldoorlog, waar hij communicatieofficier was van 1944 tot 1946. Zijn eerste roman, The Dark Tunnel (aka I Die Slowly) verscheen in 1944 en kreeg net als Trouble Follows Me (1946, aka Night Train), Blue City (1947) en The Three Roads (1948) de auteursnaam Ken- neth Millar opgeplakt.

The Dark Tunnel: Universiteitsprofessor Robert Branch’s beste vriend is dood en Branch weet dat het geen zelfmoord is. Hij is er eveneens vast van overtuigd dat de moord werd begaan door een nazi-spionage groep aan zijn eigen universiteit, maar niemand gelooft hem. Branch weet ook dat hij het volgende slachtoffer zal zijn, als de nazi’s de tijd rijp achten. Hij gaat op zoek naar diegene die zijn moordenaar zal zijn en zijn keuze vernauwt zich tot drie: een psychotische homoseksueel, een gerespecteerde opvoeder… en de vrouw van wie hij van houdt.

Trouble Follows Me: Het is 1945 en Kornet Sam Drake bezoekt op de laatste avond dat hij gestationeerd is op Hawaï een feestje, waar hij de vrouw van zijn dromen ontmoet. Maar tijdens de nacht sterft haar beste vriendin in een bovenkamer en het zou om zelfmoord gaan. De volgende dag neemt Sam zijn vakantie op vooraleer een nieuwe post op te nemen. Hij keert terug naar zijn thuishaven, Detroit, en besluit om een verband te zoeken tussen de dode vrouw en een radicale groep zwarte activisten. Een nieuwe dood volgt snel ross macdonald 161 en Sam ziet zich achtervolgd door een bende die het blijkbaar niet goed met hem voorheeft.

Blue City: Zijn vader had hij nooit echt gekend. Zijn stad werd opge- schrikt door een gruwelijke moord – de moord op zijn vader. John- ny Weatherly was net thuis van de oorlog en een daaropvolgend zwervend leven. Wanneer hij uitvindt dat zijn pa vermoord werd op een straathoek en dat zijn relatief jonge vrouw de enige erfgename was van een redelijk fortuin, gaat hij aan enkele deuren aanklop- pen. De deuren openen zich en Johnny komt terecht in een wereld van gokkers, hoeren, drugsdealers en afpersers, een omgeving waar zijn vader blijkbaar thuis was. Maar Johnny is op zoek naar een moordenaar en wil zijn woede, zijn moed en verloren illusies inzet- ten tegen de onderwereld die de stad heeft overgenomen.

The Three Roads: Jaren geleden hadden Paula en Brett een storm- achtige affaire. Nu tracht Paula de uit de oorlog teruggekeerde vete- raan Brett terug te halen uit zijn amnesie en zijn herinneringen aan de oppervlakte te brengen.

The Three Roads (aka Double Negative) werd een film in 1980 onder de titel Deadly Companion en Blue City haalde in 1986 het grote scherm.

DEADLY COMPANION (1980) AKA: DOUBLE NEGATIVE Quadrant Films REGIE: George Bloomfield SCENARIO: Thomas Hedley jr, Charles Dennis, Jants Allen naar The Three Roads MET: Michael Sarrazin, Susan Clark, Anthony Perkins, Howard Duff, John Candy

De sleutelwoorden voor deze uiterst complexe film met enkele gaten in de karaktertekening van de personages zijn dood, krankzinnigen- 162 duister verleden 3 gesticht, moord, geestelijk gestoord, fotojournalist, verkrachting, wraak, ontheemding, terrorisme. Voeg daar dan nog wat naakt en geweld bij en je weet dat je verloren loopt in het verhaal van foto- journalist Michael Taylor. Taylor werd opgenomen in een gekken- huis omdat hij toen hij op een nacht terugkwam van een gevaarlijke opdracht in het Midden-Oosten zijn vrouw verkracht en vermoord vond. Tot overmaat van ramp herinnert hij zich niets, maar dan ook niets van die nacht. Zijn minnares Paula West slaagt erin hem vrij te krijgen en vraagt dan een privédetective om een oogje op hem te houden, voor het geval dat Taylor mocht gaan flippen. Verwikkelingen duiken op in de persoon van Lawrence Miles, de minnaar van Taylors vrouw, die de waarheid weet over het hoe en waarom van de moord en nu graag zijn bankrekening gespekt wil zien.

BLUE CITY (1986) Paramount Pictures REGIE: Michelle Manning SCENARIO: Lukas Heller (Duitser van geboorte die het meest bekend is door zijn werk voor Robert Aldrich), Walter Hill (die met The Warriors (1979) zijn intrede in de filmwereld maakte en vervolgens Alien (1979) aan de wereld schonk) MET: Judd Nelson, Ally Sheedy, David Caruso, Paul Winfield

Ally Sheedy Judd Nelson ross macdonald 163

De film kreeg behoorlijk slechte besprekingen waarin vooral werd verwezen naar het oorspronkelijke verhaal. Het boek heeft het over de tweeëntwintig jaar oude John Weather die terugkeert naar huis na zijn legerdienst en nog wat omzwervingen. Hij is zo vervreemd van zijn thuisstad dat hij verbaasd is om het feit dat zijn vader – die burgemeester was – al twee jaar dood is. Hij begrijpt dat hij al ver- vreemd was vooraleer hij vertrok, want hij ontdekt nu pas dat zijn pa een perfect corrupte politiek apparaat had opgebouwd en dat dit nog steeds voortraast. Hij zal en wil de stad zuiveren. De film focust zich meer op een tienerpubliek: de veteraan wordt een jonge man die de stad verliet als een tiener en de prostituee met wie hij vriendschap sluit wordt in de film zijn jeugdliefde. Zoals je merkt, simpeler kan het niet. Het filmverhaal lijkt wel op een lek- kere ouderwetse western over een cowboy die de stad zuivert van corruptie en misdaad. Dus goed gemaakt, zet daarbij dan nog wat muziek van Ry Cooder en je hebt een goed geheel.

Tijdens en na zijn diensttijd in WO II en voor hij begon te schrijven over Lew Archer, schreef Kenneth Millar twee verhalen die een pri- védetective uit het zuiden van Californië als hoofdpersonage had- den, namelijk Joe Rogers, en een ander verhaal over een journalist Sam Drake. De twee Joe Rogers verhalen werden geschreven op dezelfde dag, ergens aan het eind van 1945, en beide werden ze ingezon- den in een prijskamp die werd uitgeschreven door een magazine. ‘Find the Woman’ won een prijs en werd gepubliceerd in het juni- nummer van 1946 van Ellery Queen’s Mys- tery Magazine. Het andere verhaal ‘Death by Water’ bleef ongepubliceerd tot 2001 toen het onderdeel uitmaakte van het boek Stran- gers in Town. ‘Find the Woman’ werd opgenomen in The Name is Archer uit 1955, die Ross Macdonalds eerste verzameling korte verha- len bevatte, terwijl Joe Rogers tot Lew Archer was geworden. In 164 duister verleden 3 dezelfde bundel was een herwerkte versie van ‘The Bearded Lady’, waarin Sam Drake tot Lew Archer werd. Ross is nog zoekende en zijn verhalen zijn dikwijls vertellingen die gebaseerd zijn op Griekse mythen en sagen met soms een uit- stapje naar andere mythen. ross macdonald 165

EPITAPH FOR A GOLDEN GIRL (1958) Tv-serie Pursuit – een anthologie (aflevering 7 van 12) In deze 12 afleveringen slaagden de producers erin heel wat bekende sterren te versieren: Martin Balsam, Neville Brand, John Cassavetes, Linda Darnell, Dan Duryea, Dennis Hopper, Jeffrey Hunter, Fernando Lamas, Ralph Meeker, Sal Mineo, Cameron Mitchell, Conrad Nagel, Patricia Neal en Ann Sheridan. CBS Television Network REGIE: Daniel Petrie SCENARIO: Lorenzo Semple Jr naar het verhaal ‘Find the Woman’, het eerste Lew Archer verhaal – hoewel Archer hier niet echt de hoofdrolspeler is – verschenen in het juninummer van Ellery Queen’s Mystery Magazine in 1946; het verscheen onder zijn echte naam, Kenneth Millar. MET: Joan Bennett, Sally Forest, Rick Jason, Michael Rennie, Rip Torn

Millicent Dreen, de veertig voorbij, publiciteitsdirecteur van Tele- Pictures, stapt het kantoor van Joe Rogers binnen, die net zijn oude beroep weer heeft opgenomen nu hij is afgezwaaid uit het leger. Dreen vertelt Rogers dat haar dochter, Una Sand, de vorige dag verdwenen is. Naar de politie wil ze niet, omdat het Jack, de man van haar dochter, eventueel zou kunnen schaden. Rogers kent Una Sand en zijn mening is dat ze een betere pin-up is dan een actrice. Una heeft het laatste jaar, terwijl haar man in dienst was, enkele avontuurtjes gehad, onder andere met een bekende filmster, Terry Neville. Maar nu komt haar man terug en moet het gedaan zijn met haar erg vrije levenswijze. Nog een laatste namiddag in hun nakie in de zon zijn voor Una en Neville het afscheid. De volgende dag vindt Jack bij zijn thuiskomst haar lichaam, schijnbaar verdronken. Wie had er belang bij haar dood? Neville, Jack of misschien wel Millicent?

Millar vond de show maar zozo en toen de vrouwelijke producent hintte dat ze een serie wilde maken met Joe Rogers, hield hij de boot af. Volgens Millar waren die Hollywoodmensen, in het bijzonder die van de televisie, niet te vertrouwen en kon je het best een advo- caat nemen als je met hen praatte, want het enige waar het hen om 166 duister verleden 3 te doen was, was hun poten op je materiaal te leggen en het op alle mogelijke manieren uit te buiten.

Toen in 1949 The Moving Target – over een uit de echt gescheiden poli- tieman die het vak van privédetec- tive had aangepakt in het naoorlogse Los Angeles – verscheen, was Ken- neth Millar plotseling John Macdo- nald (de eerste en tweede voornaam van zijn vader) geworden, omdat zijn vrouw Margaret Sturm het pseudo- niem Margaret Millar had gekozen voor de detectives die ze schreef onder de naam die ze door haar huwelijk droeg. Maar er was een maar: John D. Macdonald, de schrij- ver van de bekende Travis McGee serie, klaagde dat John Macdonald zijn echte naam was en “zou Millar zich niet beter een nieuw pseudoniem nemen?” Dat duurde nog wel enkele tijd en pas in 1956 werd het Ross Macdonald.

Als men over Kenneth Millar spreekt, moet men allereerst het ver- haal vertellen dat ooit in Rolling Stone verscheen en dat opnieuw wordt verteld in het boek Ross Macdonald: a Biography van Tom Nolan.

Het is het verhaal van een talentvolle jonge man, een artiest, die balanceert op de dunne draad tussen wel of geen succes, maar als mens ook op de rand van een ineenstorting staat. Hij komt uit een gebroken huwelijk (zijn vader, een Russisch–Joodse immigrant, was een gangster en een gokker, zijn moeder een Mormoonse van Engelse afkomst) en zijn eigen huwelijk is eveneens op de klippen gelopen. Jeugdherinneringen achtervolgen hem: de afwezigheid van een vader; zijn opgroeien bij een meestal zieke moeder en een domi- nerende oma; de hoge verwachtingen die de familie in hem stelde en waaronder hij gebukt gaat omdat hij denkt ze nooit te kunnen ross macdonald 167 waarmaken, daarbij draagt hij ook nog de naam van een bijna ver- eerde oom – een goudhaantje dat erg jong stierf in actie, een oor- logsheld. Op dit cruciale punt in zijn leven en carrière moet de jonge artiest alle schisma’s overwinnen, de huidige en die uit het verleden: zijn niet zo prettige jeugd, de keuze tussen artistiek of populair suc- ces, en een gevaarlijk afdalen in het ravijn van drank en drugs. Daar bovenop lijdt hij ook nog aan hypochondrie. Dan wordt er op een dag aangebeld bij zijn pas gekochte woning in Santa Barbara – een landhuis eigenlijk – waar hij zich nog niet helemaal thuis voelt. De jonge man is werkelijk aan het einde, ver- toont afkickverschijnselen, en plots staat daar aan de deur een iet- wat oudere man, hij heeft een zachte vriendelijke stem, is in maat- pak en draagt een stropdas, op zijn hoofd staat een zwarte shiny fedorahoed, en hij komt het leven van de jonge man redden. In de boeken van Kenneth Millar zou die man met de naam Lew Archer door het leven gaan, maar dit is het werkelijke leven en de man aan de deur is Kenneth Millar, beter bekend als Ross Macdo- nald, de auteur van de boeken rond privédetective Lew Archer. En wie is de jonge man in kwestie? Hij is Warren Zevon, zanger/song- writer, die wilde gevechten met zijn piano uitvecht en al zeer snel en veel te vroeg aan de top van zijn carrière staat na het uitbrengen in 1978 van de single Werewolves of London. Millar, die ooit een korte ontmoeting met Zevon had (maar wist dat hij een Lew Archer fan was) bleef de hele namiddag en ze praatten over schrijven, planten en alcoholisme. De volgende dag, gesterkt door zijn gesprek met een van zijn idolen, vond Zevon de kracht om opnieuw aan zijn afkick- programma te beginnen. Millar en Zevon ontmoetten elkaar nooit meer. In een later interview met Zevon in Rolling Stone zei deze: “At the lowest point in my life the doorbell rang. And there, quite liter- ally, was Lew Archer, on a compassionate mission, come to save my life.”

Is dit een perfect verhaal? Inderdaad! Voor alle lezers van de Ross Macdonald boeken met hoofdrolspeler Lew Archer op meedogende missie, is dit Zevonverhaal geen verrassing en bevestigt het het ver- 168 duister verleden 3 moeden dat het personage Lew Archer niet ver af staat van de wer- kelijkheid van Kenneth Millar. Al bleef Millar beweren: “I’m not Lew Archer, exactly, but Archer is me.”

Het verhaal kon ontstaan omdat ene Paul Nelson, een journalist die bevriend was met Zevon, op een dag naar Millar belde – hij kende Millar van een interview dat hij met de schrijver maakte – en ver- telde hoe erg het met Zevon gesteld was en dat het misschien wel eens goed zou kunnen zijn dat Millar een keertje bij Zevon langs- ging.

Ross, de schepper van de privédetective Lew Archer, wordt zeer dik- wijls in een adem genoemd met de meesters van de ‘hard–boiled’ school van detective fictie, Dashiell Hammett en Raymond Chand- ler, maar het werk van Ross Macdonald heeft meer psychologische diepte en een eenheid van thema die uniek is. De eerste verschijning van privédetective Lew Archer was in The Moving Target. De naam was een combinatie van de voornaam van de schrijver van Ben– Hur, Lew Wallace, en de familienaam van de vermoorde partner van Sam Spade (een schepping van Dashiell Hammett in The Mal- tese Falcon), Miles Archer.

De eerste versie van The Moving Target – de eerste volledige roman rond Lew Archer – kreeg de titel The Snatch mee, maar werd door uitgever Alfred A. Knopf (die zijn vier vorige alleenstaande romans had gepubliceerd) “perfectly impossible” genoemd. Uiteindelijk werd het boek geweigerd met de goede raad het boek opzij te leggen en het te beschouwen als een slechte investering. Millar was eraan begonnen omdat hij hopeloos verward was geraakt in “the sloppy feelings and groping prose” van een autobiografie die nooit zou ver- schijnen maar wel een naam meekreeg: Winter Solstice. Maar Mil- lar bleef volhouden en kreeg dus uiteindelijk zijn zin. Het boek werd geen groot succes. ross macdonald 169

HARPER (1966) Warner Bros REGIE: Jack Smight SCENARIO: William Goldman naar The Moving Target. De Mystery Writers of America gaven Goldman de Edgar Allan Poe Award voor beste scenario voor een film. Goldman zou op vraag van Paul Newman de naam Lew Archer veranderd hebben naar Lew Harper omdat Newman al met twee H-films, The Hustler (1961) en Hud (1963) zowel bij de kritiek als bij het publiek scoorde. Een andere uitleg echter is dat Warner enkel de rechten voor deze ene Lew Archer-roman had gekocht en er dus geen serie in de pijplijn zat. De casting van Lauren Bacall had dan weer te maken met het feit dat Warner Bros een nieuw paar wilde lanceren en dat Bacall net als voordien met Humphrey Bogart een nieuwe serie zou kunnen starten. MET: Paul Newman, Lauren Bacall, Julie Harris, Janeth Leigh, Robert Wagner, Shelley Winters, Strother Martin

Dit was de eerste maal dat regisseur Jack Smight samenwerkte met Paul Newman en het werd een (h)eerlijke ontdekking voor hen beiden. Smight werkte economisch en met precisie en leidde New- man op een elegante wijze doorheen zijn steelse, bijna op een kat lijkende rol van zelfverzekerde en vindingrijke detective, die niet op les hoefde bij Sam Spade of Phillip Marlowe - beide vertolkt door Humphrey Bogart. Dit was Paul Newmans eerste film voor Warner sinds hij zijn vrijheid van de studio had herwonnen zeven jaar daarvoor, wat hem wel 500.000 dollar had gekost. De hele film door is Newman de koelste van allemaal: hip, cynisch, een geinponem, een antiheld detective zonder enige illu- sies maar met heel wat sarcastisch inzicht in het menselijk tekort. Hij heeft heel wat karakter nodig om in het stinkende riool dat Los Angeles is op zoek te gaan naar een vermiste miljonair.

De zuipschuit en egoïst Ralph Sampson zijn enige verlangen in het leven lijkt wel nog meer geld te bezitten dan hij al heeft, maar op een dag wordt hij vermist na een vlucht van Las Vegas naar Los Angeles. Mevrouw Sampson, die in een rolstoel zit na een ongeval met haar 170 duister verleden 3 paard (Lauren Bacall zit nu in de rolstoel, terwijl in The Big Sleep, naar Raymond Chandler, haar vader in een rolstoel zat) vraagt Lew Harper haar man te vinden, want zij is er blijkbaar zeker van dat die op de hort is met een van zijn liefjes. Harpers eerste stap is de ondervraging van mevrouw Sampsons stiefdochter, een verwend maar ook aantrekkelijk schepsel, en haar vriend, die eveneens de piloot is van haar vader.

Raymond Chandler, rond die tijd erkend als de deken van de Ame- rikaanse detectiveschrijvers, was in het geheel niet opgetogen over The Moving Target. Deze kreeg volgens hem heel wat mee van zijn eigen The Big Sleep (die tien jaar daarvoor de privédetective Philip Marlowe introduceerde); zijn kritiek was dan ook duidelijk: Ross’ proza was volgens hem pretentieus en zijn frasering eerder onaan- trekkelijk. Anthony Boucher van The New York Times Book Review zei echter over Target: “the most human and disturbing novel of the hard–boiled school in many years.” Daarna richtte hij zich nog tot Millar met de woorden: “You can write like a son of a bitch.

The Drowning Pool, de tweede Lew Archer, verschijnt in 1950.

THE DROWNING POOL (1975) First Artists, Coleytown, Turman Foster Company REGIE: Stuart Rosenberg SCENARIO: Tracey Keenan Wynn, Lorenzo Semple Jr, Walter Hill, Eric Roth MET: Paul Newman, Joanne Woodward, Anthony Franciosa, Gail Strickland, Melanie Griffith (haar vierde film, de tweede waarin ze op de rolverdeling staat – ze is op dat ogenblik zeventien jaar), Richard Jaeckel

Harper reist naar New Orleans om daar een onderzoek te starten in opdracht van een vroeger liefje, Iris – olie-erfgename – die wordt gechanteerd Melanie Griffith ross macdonald 171 omdat

Paul Newman & Joanne Woodward 172 duister verleden 3 ze overspelig was. Niet lang nadat hij zijn onderzoek is gestart, beginnen de lijken zich op te stapelen. De plot verdicht zich, soms wordt het zelfs ondoorzichtig, maar je blijft gissen tot net voor het woordje ‘end’ op het doek verschijnt. We ontmoeten politieman Broussard van Beau Rivage (Biloxi) dat op een uur rijden van New Orleans ligt, naast hem is er Franks, een iets te enthousiaste politie- luitenant, de stinkend rijke oliemagnaat Kilbourne die aan expansie denkt en graag zou boren op het land van Iris. Het seksuele addertje onder het gras wordt geleverd door Schuyler, de dochter van Iris die mannen verslindt en ze als een spin leeggezogen achterlaat. Haar regelmatige berijder, Pat Reavis, ooit de chauffeur van Iris, kijkt het genoeglijk aan, zolang het maar in zijn voordeel uitdraait. Doe er nog wat Cajun boeven bovenop en je hebt een poel waarin je kan verdrinken. De song Killing Me Softly with His Song, die werd gebruikt in The Drowning Pool, werd gecomponeerd door Charles Fox en van woor- den voorzien door Norman Gimbel (dit alles in samenwerking met Lori Lieberman die de eerste opname maakte in 1971 die verscheen op haar debuut LP). Het werd echter pas een hit in 1973 in de versie van Roberta Flack.

The Way Some People Die verschijnt in 1951 en is het derde boek in de Lew Archer-serie. Santa Monica, Pacific Point (een door Ross verzonnen stad – zou La Jolla kunnen zijn), San Francisco, de omgeving van Palm Springs en Hollywood zijn de plaatsen waar Lew Archer heengaat om de al enkele maanden spoorloos verdwe- nen dochter te vinden van een lieve oude dame. Het spoor leidt naar een vakantieoord aan de kust en een bende die heroïne verkoopt. In 1952 verschijnt Lew Archer voor de vierde maal in The Ivory Grin a.k.a. Marked for Murder. We zitten in Bella City (een door Ross verzonnen spoorknooppunt), Arroyo Beach (in werkelijkheid Avila-Pismo, een klein badstadje) en de Sunset Strip In West Hol- lywood. Een goed in de centen zittende vrouw, hard als een spij- ker, huurt Archer in om een recent door haar ontslagen meid op te sporen, met als motief het volgens Archer verzonnen verhaal dat ze namaakjuwelen zou hebben gestolen. Hij vindt de meid in een vervallen motel in een stadje waar niemand wil wonen. Het parallel ross macdonald 173 verhaal over een vermiste erfgenaam komt plotseling opduiken in het eerste verhaal, nadat de lijken zich hebben opgestapeld: eentje werd de keel doorgesneden, een andere kreeg een buikschot, een auto wordt van een klif geduwd, en het eindgevecht heeft plaats in het kantoor van Archer zelf.

1953 brengt Meet Me at the Morgue . Een verkorte versie verscheen in het 1953 maartnummer van Cosmopoli- tan Magazine. Weer zitten we in Paci- fic Point, vervolgens Westwood, Paci- fic Palisades, Long Beach en Palmdale. Daar ontmoeten we de reclasserings- ambtenaar, Howard Cross, die tus- senkomt wanneer een peuter wordt ontvoerd. Wanneer Cross het spoor van het betaalde losgeld volgt door- heen de onderwereld van Los Ange- les, vind hij een ex-politieman met een ijspik in de nek, ontmoet hij een wereldvreemde die treurt om een ver- loren liefde, vind hij een koffer onder het bed van een ouderwordende sadist. John Ross Macdonald ontsnapte dus even aan Archer, maar schreef wel een van zijn sterkste misdaadverhalen. Archer 5 verschijnt in 1954 en kreeg de titel Find a Victim mee. John Ross Macdonald neemt ons graag mee op zijn imaginaire rei- zen, deze maal zitten we in Las Cruces (ten noorden van Bakers- field), Lake Perdida (in de Sierras), de Tehachapi Pass in Califor- nië, en het spookstadje Traverse in Nevada. Op de autoweg naar Sacramento stopt Archer voor een lifter, blijkbaar een Mexicaan met een kogel in zijn borst. Hij brengt hem naar Las Cruces, nu niet direct een stadje dat je zou uitkiezen om er je vakantie door te bren- gen. Maar terwijl hij wacht om te getuigen in een rechtszaak spe- len zich allerlei dingen af die het stadje toch interessanter maken. Een vrachtwagen vol met sterke drank en een lading marihuana die als bewijslast moest dienen zijn verdwenen en drie families die 174 duister verleden 3 allemaal met elkaar te maken hebben, inclusief de eigenaar van de vrachtwagen en de sheriff en een barhouder die op het punt staat te worden aangeklaagd voor belastingontduiking, zijn betrokken. Corruptie, overspel, incest, dochters met een hang naar luxe en murw geslagen echtgenotes zijn dingen die je niet in een gids voor het stadje zult vinden. En er wordt gemoord, iedereen is verdacht en iedereen slachtoffer. In 1955 worden een aantal verhalen gebundeld in The Name is Archer. In de originele uitgave vinden we: ‘Find the woman’, ‘Gone girl’, ‘The bearded lady’, ‘The suicide’, ‘Guilt-edged blonde’, ‘The sinister habit’, ‘Wild goose chase’. In latere edities werden nog twee verhalen toegevoegd: ‘Midnight blue’ en ‘Sleeping dog’. 1956 brengt The Barbarous Coast en de auteur is Ross Macdonald geworden. Het is de zesde in de Archer-serie. Lew Archer beweegt zich in Malibu, de omgeving van Palmdale, West Hol- lywood, een filmstudio nabij San Fernando Road, terwijl Coldwater Canyon (Beverly Hills) en Las Vegas (Nevada) eveneens worden bezocht. De bange manager van een exclusieve club aan het strand roept Archer te hulp om hem te beschermen tegen de echtgenoot van een voor- malige bediende, maar aan het eind werkt Lew voor de echtgenoot om de vermiste vrouw te vinden.

Van 1956 tot ergens in de loop van 1957 ondergaat Kenneth psycho- therapie in Menlo Park, Californië.

In 1958 verschijnt The Doomsters, nummer 7 met Archer als hoofd- personage. Naast West Hollywood, Buena Vista en Malibu, bezoe- ken we ook nog de spookstad Purissima (Oxnard). Archer wordt ingehuurd door Carl Hallman, een junkie die net ontsnapte uit een psychiatrische instelling en loot van een obscene rijke politieke dynastie. Archer onderzoekt op zijn verzoek het verdachte overlij- den van zijn ouders, senator Hallman en zijn vrouw Alicia. Wan- neer Archer arriveert in Purissima ontdekt hij dat de sinaasappel- ross macdonald 175 plantage misschien wel voor de rijkdom van de Hallmans zorgde, maar dat het meeste geld kwam van de politieke kuiperijen. Dit verhaal verscheen in drie afleveringen in Ellery Queen’s Mys- tery Magazine als “Breakthrough”, okt-dec 1958. In 1959 verschijnt The Galton Case en dat is tegelijk het achtste deel in de Lew Archer serie. We zitten in Santa Teresa (Santa Bar- bara), San Francisco, Luna Bay, San Mateo en Arroyo Park in Calfi- fornië, vervolgens belanden we in Reno (Nevada). Bijna twintig jaar zijn voorbijgegaan sinds de verdwijning van Anthony Galton, samen met zijn wel erg bijdehante bruid en heel wat dollars van het familiefortuin. Nu is zijn moeder op zoek naar hem en huurt Lew Archer in om hem te vinden. Eerst is er een ont- hoofd skelet, dan daagt er een jongeman op die beweert dat hij de zoon van Galton is, en een bedrog dat de plegers ervan aanzet om nog meer te moorden. Macdonald op de top van zijn kunnen.

Op 31 oktober 2011 werd bekend dat Warner Bross de rechten had gekocht van de Lew Archer romans van Ross Macdonald. Het ligt in de bedoeling te starten met The Galton Case, het achtste boek in de serie. Joel Silver van Silver Pictures (Lethal Weapon/Die Hard) zal produceren. Silver krijgt er een partner bij in de vorm van Random House Films. Tot nu toe is er echter nog steeds geen spoor te vinden van eender welke Archer film.

In 1960 was Ross zijn Lew Archer even moe en wilde hij eens iets anders uitproberen, dat werd The Ferguson Affair. Het verhaal speelt wel op de plaatsen die we kennen, Buenavista, Hollywood, Beverly Hills. Openbaar aanklager William Gunnarson houdt zich bezig met de zaak van een vrouw die een gestolen ring verpandde. De ring leidt hem naar een inbrekersbende, verschillende en diverse moorden, en een kidnapping voor een losgeld. Macdonald weet zijn weetje, want hij kan ook afdalen van de miljoenendollar club naar de straten waar ruzies beslecht worden in het Spaans en met bloed. 176 duister verleden 3

CRIMINAL BEHAVIOR (1992) Tv-film Preston Stephen Fischer Company REGIE: Michael Miller SCENARIO: Wendell Mayes, zéér losjes naar The Ferguson Affair MET: Farrah Fawcett, A. Martinez, Dakin Matthews, John Hancock

Een kritiek schrijft: “Ross Macdonald detective yarn becomes above-average TV-made vehicle for Farrah Fawcett, playing lawyer from the Los Angeles Public Defenders office who is assigned an assembly-line case of a naive nurse arrested for trafficking stolen goods that quickly turns into a complicated web of murder, kid- napping, and another out of work actor in Hollywood gone wrong. Modern-day pulp amusingly retains all the standard noir clichés (saxophones on the soundtrack, stern yet wistful voice-over at the beginning and end, a glove compartment full of old parking tick- ets, et al.). Fawcett is appealingly tough yet personable in the lead; A Martinez, as a cop who helps Farrah solve the case, is appropri- ately hunky but questionable as a credible love-interest (scowling throughout, he’s more dangerous-seeming than romantic); Cliff DeYoung, never a strong actor, does all right as a judge. The film has some puzzling red herrings, an overly-complicated second-half --with too many fishy characters--yet the L.A. locations are well- captured, the direction tight, and the gritty script has some sharp dialogue.” Maar je moet ook de stem van de andere zijde horen, en die klinkt als volgt: “Overly involved mildly interesting crime plot with a contrived, trite, and uninteresting subplot involving a romantic relationship between the main character and a cop. Occa- sionally nice photos of buildings in LA area. Altogether, a waste of time. 4* out of 10*.”

De nieuwe Archer verschijnt in 1961 met The Wycherly Woman (Archer 9). Bekende plaatsen komen erin voor: Boulder Beach, ross macdonald 177

San Francisco, Sacramento en Medicine Stone (nabij Santa Cruz). Deze maal dient Archer de zaak van een vermiste dochter op te los- sen. Howel hij zich wel even afvraagt waarom de zieke oliebaron en vader van het meisje meer dan twee maanden liet voorbijgaan vooraleer Archer in te huren. Nu is het gemakkelijk voor een jonge vrouw om te verdwijnen, maar wat als het niet uit vrije wil is? Het boek werd finalist in 1962 bij Edgar Award for Best Mystery. Het is 1962 en The Zebra-Striped Hearse (Archer 10) verschijnt. Archer kan zijn Californië niet missen en we vinden hem op Sun- set Strip, Malibu, Citrus Junction (in Los Angeles County), West- wood & Bel Air in de Los Angeles area; Redwood City, Luna Bay & Saline City {San Lorenzo?) in the Bay Area; Lake Tahoe in Nevada; en Mazatlan & Guadalajara in Mexico. Eigenlijk wordt Archer inge- huurd door een man en zijn vrouw om alle eventuele smerigheid die aan hun toekomstige schoonzoon zou kunnen kleven op te die- pen. En dat brengt Archer op een pad waar de lijken zich langzaam opstapelen van de citrus-belt naar Mexico, en dan is er ook nog de zebragestreepte lijkwagen van de zongebruinde surfers. Het boek werd finalist in 1963 bij Edgar Award for Best Mystery. Macdonald neemt even de tijd om zijn volgende te schrijven, maar in 1964 is er The Chill, (Archer 11). Waar denk je dat we zitten? Uiteraard in Pacific Point (La Jolla), Indian Springs (Escondido?) in California, Bridgeton, Illinois (outside Chicago), and Reno & Lake Tahoe in Nevada. Een jongeman huurt Archer in om zijn weggelopen bruid terug te vinden. Archer heeft niet veel tijd nodig om Dolly Kincaid te vinden en raakt dan verwikkeld in enkele moordzaken, een moord van twin- tig jaar daarvoor, een andere van tien jaar oud, van de derde is het bloed nog warm kun je zeggen. Schitterende karaktertekening, sterk opgebouwde spanning en een plot dat hem de Silver Dagger 1964 opleverde. De Silver Dagger is de runner up van de Gold Dagger en wordt uitgereikt door The Crime Writers Association (Engeland). Ross Macdonald vindt zijn ritme terug en het daaropvolgende jaar (1965) is er The Far Side of the Dollar (Archer 12). We bezoeken Laguna Perdida (Capistrano Beach?), El Rancho (Irvine), and Ocean View (Emerald Bay?) in Orange County; Television City, Beverly 178 duister verleden 3

Glen, Santa Monica Beach, Cedars Hospital, and Pacific Palisades in de Los Angeles area; Las Vegas, Nevada; en Pocatello, Idaho. Archer is even ver van huis. Hij moet een van de tuchtschool weg- gelopen jongen vinden; maar is hij wel weggelopen, is hij misschien ontvoerd en zoeken zijn goed bemiddelde ouders hem om hun eigen geheimen te bewaren? Een lijk in een verlaten hotel in Hollywood levert een oplossing. Kreeg in 1965 de Gold Dagger Award, en werd in 1966 finalist Edgar Award for Best Mystery. Black Money (Archer 13) verschijnt in 1966 en brengt ons naar Pacific Point (Newport Beach), Monte Vista (Costa Mesa?), Brent- wood (W.L.A.), en Las Vegas, Nevada. Een afgewezen vrijer huurt Archer in om de identiteit te achterhalen van de hoffelijke en myste- rieuze Fransman die er met zijn lief vandoor is. Archer ziet het niet echt zitten, wat als je op zoek moest voor alle afgewezen minnaars? Maar wat blijkt? Hij vindt een zeven jaar oude zelfmoord die hem leidt naar de moord op de moeder van het meisje en naar een Pana- mese oplichter. 1968 ziet The Instant Enemy verschijnen (Archer 14). De plaatsen waar deze Enemy zich afspeelt zijn Woodland Hills, Malibu, Pacific Palisades, Santa Monica, en de Sunset Strip in de omgeving van en in Los Angeles; San Francisco, Santa Teresa (Santa Barbara), Rodeo City (Shell Beach?), en Centerville (20 mijl in het binnenland) aan de kust van Californië. Archer dendert over een bloedig spoor van vrouwen die dood werden geslagen, een vermoorde politieagent en een dode zwerver die de sleutel is voor een 15 jaar oud geheim dat maar steeds de kop blijft opsteken. In 1969 is er The Goodbye Look, (Archer 15); We bevinden ons in West Los Angeles & Pasadena; en meer naar het zuiden: Pacific Point, Monte Vista, Point Loma, Imperial Beach, San Diego & La Jolla - alles in California. Lew Archer is ingehuurd om een inbraak in het huis van Irene en Larry Chalmers te onderzoeken, waarbij de dieven een antieke gouden kistje uit hun kluis hebben gestolen. Hoofdverdachte is hun zoon, Nick, die het talent heeft om nu en dan te verdwijnen en na enkele tijd terug op te duiken. De Chalmers’ hebben blijk- baar scheepsladingen geld en nogal wat herinneringen die ze graag voor zich willen houden. Archer focust zich op Nick en ontdekt ross macdonald 179 een blondje dat in de war lijkt te zijn, een stapel brieven die wer- den geschreven tijdens de oorlog, en een mysterieuze zwerver. Dan wordt er een lijk gevonden in een auto die neergepoot is in een ver- laten baai. En dan is Nick er plots met een .45 Colt in de hand. Nadat The Goodbye Look in de boekhandel lag, was William Goldman (remember Harper) er als de kippen bij om de Archer- serie het volgende toe te dichten: “the finest series of detective novels ever written by an American.” Ongeveer gelijktijdig schreef John Leonard in The New York Times dat “Millar/Macdonald –– who had once considered his private–eye fiction a mere sideline while he crafted more “significant” literature –– had transcended the genre to become “a major American novelist.” De boeken waren onderwerp van literaire analyse en academi- sche studies. Ze inspireerden ook schrijvers zoals Robert B. Parker, Sue Grafton, Roger Simon, Jonathan Kellerman, S.J. Rozan, James Ellroy, en Richard Barre –– om het detectiveverhaal verder te explo- reren. In 1971 verschijnt The Man (Archer 16). Herkenbare plaatsen zoals West Los Angeles, Northridge & Pacific Palisades in de omge- ving van L.A.; Santa Teresa, Petroleum City (Santa Maria?), Dunes Bay (off Highway 1), en Sausalito - allemaal in Californië. Een mys- terieuze brand raast door de heuvels van een stad in het zuiden van Californië waar heel wat rijke lui wonen. Archer is een vermist kind op het spoor, kind dat ofwel onderpand is in een vechtscheiding, ofwel slachtoffer van een ontvoering. Hij ontdekt in de as de sporen van een moord en een spoor van motieven die zo ontvlambaar zijn als een slecht gesloten gasfles. Macdonald houdt je in genadeloze spanning, schrijft met een tragische diepgang en heeft een onfeil- bare inkijk in de Californische versie van de American Dream. Nu gaan er stemmen op die Ross Macdonald vergelijken met populaire auteurs als Irving Stone, Leon Uris, Ernest K. Gann, en Irwin Shaw, om maar niet te spreken van het fenomeen van die tijd, Erich Segal. 180 duister verleden 3

THE UNDERGROUND MAN (1974) Tv-film Aries Films, Paramount Television REGIE: Paul Wendkos SCENARIO: Douglas Heyes baseerde zich losjes op de gelijknamige roman. Macdonald zei later: “Paramount spent a lot of money on it, and hired some good actors, but the script seemed rather obscure and hysterical.” MET: Peter Graves (Lew Archer). Macdonald had hierover te zeggen: “In thirty years of writing about Lew Archer, I never thought much about how he looked. Except that he was Californian, tanned, athletic. Then one night a few years ago, I saw Peter on Mission: Impossible and thought, ‘That’s Lew Archer; that’s the way he looks.’ It was really quite eerie when I was told Peter was playing Lew, because I had nothing at all to do with the casting.” Naast Graves zijn er Sharon Farrell, Celeste Holm, Jim Hutton, Vera Miles, Jack Klugman, Dame Judith Henderson e.a.

The Underground Man was de pilootfilm voor een serie films met Lew Archer in de hoofdrol. Maar NBC zag er helemaal geen brood in. De meeste elementen van wat een Ross Macdonald te bieden heeft zijn aanwezig: Een oude vlam, een op het eerste gezicht een- voudige zaak en een gemakkelijke oplossing die echter moeilijker lijkt te zijn dan gedacht en naar sinistere moeilijkheden leidt, een duister familiegeheim, ecologische misstanden, en – wat dacht je ook? – een jaren oude moord. Archer wordt ingehuurd om de zoon van een vroeger lief uit de handen van zijn kidnappers te halen en dat zet de hele zooi in gang.

Er werd nogal vrij omgesprongen met Macdonalds origineel. Zo heeft Archer een huis aan de kanalen van Venice in plaats van in West Los Angeles, en hij houdt geen kantoor in een gebouw aan Sunset Boulevard, maar gewoon in een bar. Wel moet gezegd dat Macdonald gelijk had wat Archer betreft, Peter Graves IS Archer. En Graves is omringd met de juiste mensen. En dan heb je nog de muziekkeuze. Marvin Hamlisch (The Way We Were en The Sting) is hier op zijn best en je betrapt je erop dat je na het zien van de film de muziek blijft hummen. Ik verdenk Elmer Bernstein ervan te goed naar deze muziek te hebben geluisterd toen hij de themamuziek voor ross macdonald 181

Robert Bentons Twilight componeerde. Er mag dan geen Lew Archer in de buurt zijn in Twilight, de film heeft er alle kenmerken van. Sleeping Beauty verschijnt in 1973 (Archer 17). De medespelers ontmoeten elkaar in West Los Angeles, Hollywood, Santa Monica, Topanga Beach, Long Beach & Redondo Beach, en Pacific Point (Newport Beach) & Montevista (Costa Mesa) verder naar het zuiden. Wanneer Archer terugkeert met een vliegtuig vanuit Mexico, ziet hij een grote olievlek vlak voor de kust van Californië. Na zijn landing gaat hij naar Pacific Point en ontmoet daar een erg geëmo- tioneerde vrouw die in de war blijkt te zijn terwijl ze een pelikaan die helemaal onder de olie zit, probeert te redden. Hij stelt haar voor om met hem mee te rijden naar zijn appartement en nadat ze slaap- tabletten heeft gestolen verdwijnt ze. Archer gaat naar haar op zoek, om haar eventuele zelfmoord te kunnen voorkomen. Sleeping Beauty werd omgezet tot een luisterspel in een regie van en met Harris Yulin (als Lew Archer), verder nog Shirley Knight, Stacy Keach, Pamela Reed, Bruce Davidson, Marian Mercer, Anthony Zerbe, Mary Kay Place & Ed Asner

In 1974 krijgt Ross Macdonald de Grand Master Award van de Mystery Writers of America, een van de meest waardevolle bekro- ningen in de wereld van de detectiveromans, omdat ze van de col- lega’s komt.

ARCHER (1975) Paramount Television REGIE: Jack Arnold, Arnold Laven, John Llewellyn Moxey, Edward M. Abroms, Paul Stanley, Gary Nelson SCENARIO: Anthony Lawrence, David Karp, Harold Livingston, Leigh Brackett, Jim Byrnes, David P. Harmon MET: Brian Keith, John P. Ryan, Kim Darby, Neva Patterson, John Calvin, Anne Francis, Don Porter, David Brian, Diana Ewing

Lew Archer, een voormalig politieman, heeft het corps gedag gezegd en is privédetective geworden. Hij wil wel eens een loopje met de wet nemen als het hem beter uitkomt. Zijn vriend bij de politie, lui- 182 duister verleden 3 tenant Brighton, speelt hem geregeld informatie toe. Met de verha- len heeft Ross Macdonald geen moer te maken, Paramount kocht de naam en haalde zes auteurs binnen die een verhaal op de wijze van Ross Macdonald in elkaar konden steken. De meeste pogingen blijven echter jammerlijk steken in de goede bedoelingen. De een uur lange show hield het na zes afleveringen al voor bekeken.

THE TURKISH CONNECTION (1975) Paramount Television 30 januari 1975

Archer wordt geconfronteerd met een oplichter die naïeve tieners gebruikt om grote sommen geld van hun rijke ouders te stelen.

THE ARSONIST (1975) Paramount Television 6 februari 1975

Archer helpt de uitbater van een delicatessenzaak wanneer die bij hem aanklopt, omdat die door een belastingontvanger bedrogen zou zijn en hierdoor zijn zaak kan kwijtraken.

THE BODY BEAUTIFUL (1975) Paramount Television 13 februari 1975

Archer wordt ingehuurd om afpersers op te sporen, die getrukeerde foto’s van de verloofde van een rijke man gebruiken om hem geld af te truggelen.

SHADES OF BLUE (1975) Paramount Television 20 februari 1975 ross macdonald 183

Archer heeft zich vastgebeten in het spoor van een man en wanneer die dood wordt teruggevonden is hij verdachte nummer een in een moordzaak.

THE VANISHED MAN (1975) Paramount Television 6 maart 1975

Archer wordt ingehuurd door een rijke heer wiens vrouw een andere man heeft aangereden, maar die verdween van de scène van het ongeval. Later wordt een boot, waar de ‘verdwenen man’ aan het roer zou hebben gestaan, opgeblazen en een beroepsdoder probeert Archer te vermoorden.

BLOOD MONEY (1975) Paramount Televison 13 maart 1975

Een stervende misdadiger probeert zijn vrouw en dochter geld te laten toekomen door middel van Archer. Wat Archer niet weet is dat het geld toebehoorde aan een gangsterbaas uit St. Louis. De mis- dadiger wordt doodgemarteld, het geld wordt gestolen uit de flat van Archer en de familie van de misdadiger wordt gekidnapt.

The Blue Hammer (Archer 18) komt op de markt in 1976. Santa Teresa (Santa Barbara), U.C.S.B. campus & Sycamore Point in Cal- ifornia, en Tucson, Copper City (Kearny?) & Chantry Canyon in Arizona zijn de plaatsen waar Archer voor een rijke eigenaar van een kopermijn op zoek gaat naar een portret van een langbenige blonde vrouw, dat uit diens herenhuis werd gestolen. Het schilde- rij is van een schilder die vijfentwintig jaar daarvoor de woestijn inging en nooit meer terugkwam. Dan wordt de dochter vermist, de galeriehouder die het schilderij verkocht wordt het hoofd ingeslagen en Archer wordt verliefd op een lokale reporter, die dan weer ver- 184 duister verleden 3 dwijnt. De schilder liet een hele rist vrouwen achter die allemaal een deel van zijn erfenis wilden.

In het literaire archief van de universiteit van Californië in Irvine werden nog niet zo lang geleden erg uitgebreide notities binnen- gebracht die wel eens tot de finale Archer zouden hebben kunnen leiden, die Ross Macdonald blijkbaar nog had willen schrijven voor- aleer Alzheimer de bovenhand kreeg. De roman zou een grote finale krijgen. Het plot kijkt terug op de carrière van Archer en dat houdt in dat de detective het bestaan ontdekt van een dochter. Macdonald had het zo gepland dat ze bij hem om hulp zou komen vragen als klant om haar verleden uit te spitten. “The unspoken irony,” schreef Macdonald in zijn notities, is “that she is talking to Archer, who is her background.” Macdonald plande het zo dat Archer de waarheid ontdekte en dat het deze keer Archer zelf was die de verloren tak van de Archer stamboom was. Dit zat dicht bij het werkelijke leven van Macdonald: zijn enige kind, Linda, stierf aan complicaties die met drugsgebruik te maken hadden. Maar belangrijker was dat deze laatste Archer nogmaals de levenslange obsessie van de auteur met gebroken familiebanden bevestigde. “The Archer novels,” zei hij in 1973, “are about various kinds of brokenness.”

In 1980 wordt bekend dat Kenneth Millar aan Alzheimer lijdt, waar hij aan sterft op 11 juli 1983 in Santa Barbara.

LE LOUP DE LA CÔTE OUEST (2002) BD Cine, Gémini Films, Mafragora Filmes REGIE: Hugo Santiago SCENARIO: Santiago Amigorena, Hugo Santiago naar het verhaal ‘Guilt- Edged Blonde’ verschenen in het januarinummer van Manhunt in 1954. MET: James Faulkner, Anna Mouglalis, Gérard Watkins, Valérie Dréville, Lizzie Brocheré, Louis-Do de Lencquesaing ross macdonald 185

Een Amerikaanse privédetective op leeftijd keert terug naar Biarritz nadat een vriend zijn leven bedreigd ziet door een bende gangsters. Uiteindelijk wordt het een onderzoek naar de daders van de moord op zijn vriend. Het onder- zoek leidt naar diverse families en het ziet ernaar uit dat hijzelf er ook bij betrokken is. Het hoofdpersonage kreeg hier de naam Lew Millar mee. Het verhaal wordt verteld door een irritante vrouwelijke voice- over en aan het einde van de film begrijp je uiteraard waarom.

VERHALEN VERSCHENEN IN DAG-, WEEK- EN MAANDBLADEN

JOHN ROSS MACDONALD The Beat–Up Sister (novelle) Manhunt okt 1953 Experience with Evil, (novelle) Cosmopolitan mrt 1953 Find a Victim (novelle) Manhunt jul 1954 Guilt–Edged Blonde, (kortverhaal) Manhunt jan 1954 The Guilty Ones (novelle) Manhunt mei 1953; eveneens verschenen onder de naam Ross Macdonald als ‘The Sinister Habit’ The Imaginary Blonde Manhunt feb 1953; eveneens als ‘Gone Girl’ van Ross Macdonald Wild Goose Chase (novelle) Ellery Queen’s Mystery Magazine jul 1954; kijk eveneens onder Ross Macdonald.

KENNETH MILLAR The South Sea Soup Co. The Grumbler, 1931 (als Ken Miller) Fatal Facility (gedicht) Saturday Night 29 juli, 1939 The Sky Hook American Mercury jan 1948 The Bearded Lady (novelle) The American Magazine okt 1948; verscheen eveneens als ‘Murder Is a Public Matter’ onder de naam Ross Macdonald Blue City, Esquire aug 1950 eerste aflevering Blue City, Esquire sept 1950 tweede aflevering 186 duister verleden 3

Find the Woman (novelle) Ellery Queen’s Mystery Magazine jun 1946 en in Ellery Queen’s Mystery Magazine “Overseas Edition for the Armed Forces” jun 1946 Shock Treatment, (kortverhaal) Manhunt jan 1953 Murder in the Library (non-fiction) Mystery Writer’s Annual, 1965

ROSS MACDONALD Murder Is a Public Matter (novelle) The American Magazine okt 1948 Gone Girl (novelle) Manhunt feb 1953 The Sinister Habit (novelle) Manhunt mei 1953 The Missing Sister Case (novelle) Manhunt okt 1953 Guilt-Edged Blonde (kortverhaal) Manhunt jan 1954 Wild Goose Chase (novelle) Ellery Queen’s Mystery Magazine jul 1954 Midnight Blue (novelle) Ed McBain’s Mystery Book #1 1960 Take My Daughter Home (novella) Cosmopolitan apr 1961 Bring the Killer to Justice (novelle) Ellery Queen’s Mystery Magazine feb 1962 A Zebra-Striped Hearse (novelle) Cosmopolitan sept 1962 The Chill (novelle) Cosmopolitan aug 1963 Homage to Dashiell Hammett (non-fiction) Mystery Writer’s Annual,1964 A Death Road for the Condor (non-fiction) Sports Illustrated, 6 april 1964 The Far Side (novelle) Cosmopolitan sept 1964; in hardcover als The Far Side of the Dollar, Knopf 1964 The Writer as Detective Hero (non-fiction) Show, jan 1965 Sleeping Dog (kortverhaal) Argosy apr 1965 The Demon Lover (novelle) Cosmopolitan dec 1965; ingekorte versie van Black Money, Knopf 1966. One Brunette for Murder (kortverhaal) Adventure aug 1967 Cain x 3 (non-fiction) New York Times Book Review, 2 mrt, 1969 Life with the Blob (non-fiction) Sports Illustrated, 21 apr, 1969 Santa Barbarans Cite an 11th Commandment: ‘Thou Shalt Not Abuse the Earth’ (non-fiction) New York Times Magazine, 12 okt, 1969 met Robert Easton Down These Streets a Mean Man Must Go (artikel) Antæus #25 1977 The Private Detective (non-fiction) New York Times Book Review, 23 okt, 1977) Elwyn Whitman Chambers: de cowboy die zwart werd

Elwyn Whitman Chambers werd geboren in Stockton, Californië op 8 december 1896 en verliet de wereld in Los Angeles. Hij werd 71 jaar. Chambers verkocht zijn eerste verhaal ‘The Primal Law’ aan The Argosy (juli 1917) toen hij nog voor mijnbouwingenieur studeerde aan de University of California. De idee om als auteur door het leven te gaan, leek hem zo aantrekkelijk dat hij Engelse literatuur als bijvak ging studeren. Toen hij afstudeerde kreeg hij een baan bij een krant in San Fran- cisco, betrekking die hij na twee jaar liet staan om te gaan reizen, en dat bleef hij doen. Nu en dan sloot hij zijn huis in Stanton Beach en vergezeld van zijn typemachine en zijn vrouw, ging hij eropuit met de auto, trein, boot. Hij begon met alle staten ten westen van de Mississippi af te reizen en dan volgden Mexico, Centraal-Amerika, Panama en Cuba. Zijn reislust bracht hem wel eens in hachelijke, soms wonder- lijke situaties. Een keer werd hij op de Archipiélago de San Blas (Panama) omsingeld door naakte indianen die hem en zijn vrouw met hun glimmende machetes duidelijk maakten dat ze wel eens zouden kunnen verdwijnen zonder een spoor na te laten. Ooit liep hij verloren in de onherbergzame bergen en pieken van het Sierra Madre Occidental gebergte in Mexico, een uitloper van de Rocky Mountains, met als grootste attractie Las Barrancas del Cobre (Koperkloof), een ravijnenstelsel dat groter en dieper is dan de Grand Canyon. Zijn schrijversloopbaan ving echt aan in 1924 met de publicatie van de western Garber of Thunder Gorge (een samenwerking met 188 duister verleden 3

John Mersereau1). Deze werd gevolgd door Arizona Gold: a wes- tern story (1927), The Fighting Redhead. A novel (1927), The Looted Bonanza: a western story (1927), Don Coyote (1927) en Contraband Coast a.k.a The Coast of Intrigue (1928) deze laatste een maritiem avontuur (het boek verscheen in Engeland onder de titel Contraband Coast). Dit zee-avontuur laat hij volgen door nog twee andere : Navy Wives (1930) en The Navy Murders (1931) de laatste in samenwer- king met Mary Strother Chambers2 (21/9/1899-21/10/1991 Los Angeles) ook verschenen in Complete Detective Novel Magazine, september 1931.

In 1933 is er zijn eerste noir: The Campanile Murders. In latere romans zal Chambers zijn verhalen laten spelen in het milieu van de journalisten die werkzaam zijn in de San Francisco Bay Area3. Raar of zelden kon je een bepaalde plek definiëren, maar kenners weten dat de meeste actie zich afspeelde in Oakland.

MURDER ON THE CAMPUS (1933) Chesterfield Motion Pictures Corporation REGIE: David Thorpe SCENARIO: Andrew Moses naar The Campanile Murders MET: Charles Starrett, Shirley Grey, Ruth Hall, Edward van Sloan, Maurice Black

1 Pulpauteur John Mersereau zag in 1926 maar liefst twee van zijn verhalen verfilmd: The Checkered Flag (1926) en Whispering Canyon (1926). 2 Mary Strother Chambers publiceerde 5 korte verhalen: ‘Crisis’ in All-Story, 16 nov 1930, ’Just a Little Clown’, All-Story, 11 jan 1930, ‘Consolation Prize’, All-Story Love Stories, 24 feb 1934, ‘There Are Men Like That’, People’s Popular Monthly, juni 1930, ‘Lady Killer’, The Sunday Morning Star, 4 juni 1933. 3 Samen met de steden San José en San Francisco vormt Oakland het grootstedelijke gebied San Francisco Bay Area. whitman chambers 189

Een student wordt vermoord boven op de top van de vrijstaande klokkentoren die over de campus uitkijkt. Niemand zag iemand naar beneden komen en ner- gens kon de moordenaar zich verbergen. De vermoorde student bespeelde het carillon en plots hield de muziek op en men hoorde een schot. Heel wat studen- ten keken na het schot naar de enige deur aan de basis van de toren en zagen er niemand naar buiten komen. Bij het Shirley Grey doorzoeken van de toren wordt er nie- mand gevonden. Een schot van buiten afgevuurd kon ook al niet, maar het was en bleef moord. Er wordt geen wapen gevonden en er zijn ook geen kruitsporen op het lichaam. Bill Bartlett (Charles Starrett die al heel wat films op zijn naam had toen hij plots een ster werd in een serie westerns als de Durango Kid waarvan de eerste in 1940 in de cinema kwam) is een verslag- gever die bij toeval aanwezig is op de plek van de misdaad. Hij is verliefd op een van de meest populaire meisjes, Lillian Voyne, en zij is niet helemaal toevallig de eerste verdachte. (Lillian wordt vertolkt door Shirley Grey die op dat ogenblik al vooraan in de dertig was, wel wat laat begonnen aan haar college zou je denken. Het werd goedgepraat als zou ze een meisje zijn dat haar collegegeld betaalde met zingen in een nachtclub die wordt uitgebaat door een gokker met de naam Blackie. Je hoort haar echter niet zingen en nergens is er een nachtclub te zien.) Wanneer er meer moorden gebeuren worden de redenen ervoor steeds vager en dan vooral gezien de achtergrond van sommige slachtoffers. Door het feit dat het raadsel van de eerste moord blijft aanhou- den, word je toch meegesleept in het ‘verhaal’. Naast Lillian leren we nog een andere studente kennen, Ann Michaels, een meisje dat op erg stijlvolle kamers woont en waar naast de piano ook nog de nieuwste art deco meubelen staan. (De rol werd vertolkt door Ruth Hall die meestal ‘uncredited’ naast haar naam heeft staan in het overzicht van haar films.) 190 duister verleden 3

Ook zij is een verdachte, maar professor C. Edson Hawley – Edward Van Sloan die al faam had verworven met rollen in Dra- cula (1931), Frankenstein (1931) en The Mummy (1932) – bezorgt Ann een alibi, hoewel Ann diegene is die de meest verdachte gedra- gingen laat zien. Lillian echter wordt aangehouden en beschuldigd van moord. Dat kan Bill niet over zich heen laten gaan en hij gaat zelf op zoek.

Als je een voet tussen de deur hebt in Hollywood lukt het meestal wel ook andere deuren te openen en het redelijke succes van The Campanile Murders heeft Monogram op Chambers attent gemaakt. Ze vragen hem om iets te leveren en wanneer hij zijn korte verhaal ‘Cabaret’ inlevert, zijn ze meteen enthousiast.

SENSATION HUNTERS (1934) Monogram Pictures REGIE: Charles Vidor SCENARIO: Paul Schofield, Albert DeMond naar het korte verhaal ‘Cabaret’ MET: Arline Judge, Preston Foster, Marion Burns, Kenneth MacKenna, Juanita Hansen, Creighton Hale, Cyril Chadwick

Dale Jordan is op een cruise wanneer een troep vrouwen, zangeres- sen en danseressen aan boord komt in Port Los Angeles; ze reizen naar Panama waar ze een show zullen verzorgen in het drukbe- zochte Bull Ring Café. Dale raakt bevriend met de vrijpostige, lich- telijk uitdagende Jerry Royal, die blijkbaar van vele markten thuis is en Dale dan ook lessen kan leren in het leven zoals het is. “Love’s a high class name for hooey” en “she’s a sailor’s delight” zijn enkele van haar oneliners. Nu is Dale blijkbaar de betere zangeres van de hele groep en ze sluit zich er dan ook bij aan. De twee, Dale en Jerry, samen met de hele groep, zijn een sensatie en de show blijft op affiche. Na twaalf weken ziet Dale het echter niet meer zo zitten, het wordt haar alle- whitman chambers 191 maal een beetje te veel en daarbij zijn er die twee rijke Amerikaanse heren die naar haar hand dingen. Er is de ietwat saaie mijnbouwingenieur Tom Baylor en de play- boy Jimmy Crosby en Dale weet niet te kiezen. Trouwens, met de show gaat het ook al niet zo best, want Trixie Snell, die zowat de leiding heeft van de troep, is steeds meer beschonken en dat maakt dat ze sommige optredens in de war schopt. Het is ook Trixie die de meisjes de zaal injaagt waar ze de mannen het hoofd op hol moeten brengen en het geld uit de zakken schudden. Dale kiest uiteindelijk voor Jimmy en wanneer hij haar wil mee- nemen naar New York in zijn vliegtuig gaat er wat mis en Jimmy moet zijn plannen veranderen. Het blijkt dat hij al getrouwd is met iemand die de naam bloedzuiger verdient en haar bron van inkomsten niet wil laten gaan. Jimmy ziet geen uitweg meer, vult de brandstoftank van zijn vliegtuig, giet zich vol met alcohol en stijgt vervolgens op om na te denken over hoe het verder moet. Maar hij is te zat en verliest de controle over het vliegtuig; het tuig duikt met de neus naar beneden op de landingsbaan op een manier die meer lijkt op een kamikaze. Dan gaat het helemaal mis met Dale, want ze wordt uit de troep gezet omdat ze tussenbeide komt in een ruzie tussen Trixie en een chorusdanseres. Dale die geld nodig heeft om terug naar de Verenigde Staten te gaan, gaat samen met Jerry haar baan terugvragen bij Trixie, maar dat eindigt ermee dat Jerry Trixie met eén klap bewusteloos slaat en dat ze nu met twee op straat staan. Wanneer de troep vertrekt, blij- ven Dale en Jerry achter en doen hun liedjes- en dansprogramma om vervolgens de dronken matrozen en mariniers te entertainen. Wanneer ze hun beklag doen bij mijnheer Burger, dat de kerels hun handen niet thuis kunnen houden, luistert deze niet eens, hem is het er alleen om te doen om zoveel mogelijk alcohol aan de man te brengen. Een van de mensen van de Burger Bar, Indian Joe, wordt op een avond benaderd door de lokale politie, die probeert meer te weten te komen over een aantal messengevechten. Daarbij loopt alles in het honderd en de kogels vliegen in het rond, waarbij Jerry in de borst wordt getroffen en eindigt in het ziekenhuis. Dale neemt al het 192 duister verleden 3 door haar gespaarde geld op bij de bank om de ziekenhuiskosten van Jerry te betalen en kan voorlopig haar droom om naar New York te reizen wel vergeten. Wat dacht je, zag je een gelukkige afloop al aankomen? Nadat Jerry een brief schreef aan Tom Baylor waarin ze de situatie van haar en Dale uiteenzet, komt deze al snel opdagen en de huwe- lijksklokken gaan luiden. Ook Jerry ziet het geluk weerkeren. Haar vroegere vriendje en zeeman, Olaf Andersson, die ooit zo dronken als een tor strandde in Shanghai, daagt plotseling op in Panama City. Blijkt dat hij ondertussen vloeiend Chinees spreekt en het tot admiraal in de Chinese marine heeft gebracht.

Trixie Snell werd gespeeld door Juanita Hansen wier carrière terugging tot 1915, ze werkte voor D.W. Griffith (goed voor meer dan 400 korte films) en werd toen een van de ‘Bathing Beau- ties’ van producent Mack Sennett, die haar zeer dikwijls verkoos boven andere meisjes, wat voor heel wat wrijving zorgde – de reden wellicht waarom ze Sennett verliet. De carrière

Juanita Hansen van Juanita ontspoorde in het begin van de jaren twintig wegens haar verslaving aan coca- ïne en morfine. Ze is waarschijnlijk ook de eerste geweest die open- lijk over haar verslaving sprak, wat haar zuur opbrak want geen enkele studio wilde haar nog engageren. De ontwenningskuur werd een fiasco en ze stond regelmatig voor een rechtbank, waar ze de rechters meestal om de vinger wond met haar prachtig gespeelde onschuld. Sensation Hunters kwam er op het moment dat ze dacht de ver- slaving overwonnen te hebben en terug te kunnen keren naar de filmwereld, maar zelfs haar goede acteerprestaties in deze film hiel- pen haar niet, Sensation Hunters werd haar laatste film. Het duurde tot in 1934 voor ze helemaal ‘clean’ was en toen begon ze aan een serie lezingen over de gevaren van drugs. Ze stichtte haar eigen lief- dadige organisatie die verslaafden wilde helpen. Charles Stevens, de acteur die Indian Joe gestalte gaf was een whitman chambers 193 echte indiaan en de kleinzoon van het legendarische Apache opper- hoofd Geronimo. Arline Judge was ook bekend als de vrouw die zeven echtgenoten trouwde en er weer van scheidde, twee van hen waren zelfs broers.

Op 1 januari 1934 verschijnt Murder for a Wan- ton (moord zonder enige reden of provocatie, een bijna-executie). Het verhaal: Ernie Hynes, voor- malig sterreporter voor de Sun-Telegram loopt een stage rechten onder het wakende oog van de gerespecteerde advocaat en bekend morfinever- slaafde, Crowley Bascomb. Bascombs beste klant is Aaron Lampier, wiens familie overladen wordt met doodsbedrei- gingen. Het duurt dan ook niet lang of Ludlow Lampier, de geres- pecteerde eerste erfgenaam en zijn altijd dronken broeder Leonard, feestbeest en zwart schaap, een gewelddadige dood sterven. Ieder- een, ook politiekapitein Royle en zijn speurders staan voor een raadsel. Ernie voelt het kriebelen en van aspirant advocaat wordt hij opnieuw de door de wol geverfde reporter die probeert zijn baas, Bascomb, te helpen met een oplossing. Ernie, die dacht dat hij alles wist over wat er reilde en zeilde in de straat, komt voor grote verras- singen te staan. Vuurgevechten met gangsters, corrupte advocaten, liefdesdrie- hoeken, vergiftigingen en moord zijn niets in vergelijking met het verliefd worden op de verleidelijke en betoverende Loraine Lampier. Ernies niet zo orthodoxe methodes leiden ertoe dat hij Aaron Lam- pier en Loraine kan behoeden voor wat op een zekere dood begon te lijken.

SINNER TAKE ALL (1936) MGM REGIE: Errol Taggart SCENARIO: Leonard Lee, Walter Wise naar Murder for Wanton MET: Bruce Cabot, Margaret Lindsay, Joseph Calleia, Edward Pawley, Charley Grapewin, Vivienne Osborne 194 duister verleden 3

In dit geval heeft de titel van het boek meer te zeggen over het ver- haal dan de erg slecht gekozen filmtitel, die het geheel op een chris- telijk toneelstuk doet lijken. Maar het is wel degelijk een behoorlijk moordverhaal. De leden van een vermogende familie worden een voor een vermoord. Voormalig dagbladreporter Ernie die bezig was stage te lopen bij een advocaat kan het niet laten en gaat achter de zaak aan. Blijkt dat de eerste verdachte de vrouw is op wie hij ver- liefd is. We maken kennis met de patriarch, Aaron, met Penny, de eige- naar van een casino die duidelijk banden heeft met de onderwereld en met Bill Royce, de niet zo domme, stuntelige politieman die een intelligent ondervrager blijkt te zijn. Indien de scenaristen het boek beter hadden gevolgd, dan was de humor niet zo plat uitgevallen, maar dat maakt niet dat de film helemaal op zijn gat is gevallen, want het verhaal blijft en als je van zwart- mysteries houdt, moet je zeker proberen deze te zien.

Nog in 1935 verschijnt Thirteen Steps, dat ook in Franse vertaling verscheen. In de studie van Clause Mesplède Les Années Série Noire kreeg deze roman de volgende beschrijving mee: ‘Construction très whitman chambers 195 originale, milieu qui sert de toile de fond, person- nalité et rôle du narrateur, rebondissement final, tous ces éléments concourent à faire des Treize marches un excellent roman.’ Geschreven in de hardboiled stijl van They Shoot Horses, Don’t They? en The Thin Man – maar met meer psycho- logische diepgang – is dit een verhaal over een reporter die niet eens wist of hij zijn vrouw had vermoord of niet. De dertien treden zijn de 13 treden die een ter dood veroordeelde moet bestijgen op weg naar de galg in de gevangenis van San Quen- tin; het boek is dan ook verdeeld in 13 hoofdstukken. Getuige is een jonge reporter die verliefd was op de vrouw van de veroordeelde en met iedere stap herinnert hij zich een voorval dat leidde naar haar dood. Je kunt het boek niet neerleggen tot je uiteindelijk de vrese- lijke waarheid kent. Best niet in de handen van al te conservatieve geesten geven.

Dead Men Leave no Fingerprints verschijnt even- eens in 1935. Het verhaal gaat als volgt: De Deense filmster en lekker stuk, Hilda Haan, huurt privé- detective Stanton Lake in om haar uit de handen te houden van een man die ermee dreigt de stu- dio te vertellen over haar ‘verdorvenheid’ wan- neer ze niet met hem trouwt. Lake belooft haar te helpen en als het moet zal hij ook de man ombrengen. Dat hoeft al niet meer, iemand heeft het zaakje al opgelost voor hem, dit gebeurde terwijl er voorbereidingen werden getroffen voor een seance in het residentieel huis van Rufus Raybourne, een bouwpromotor die in de problemen zit. Het slachtoffer is vermoord met een pook waarop de vingerafdrukken van een vijand van Raybourne zitten – ware het niet dat die vijand meer dan een jaar geleden overleed in de gevangenis. Of niet? Stanton Lake vindt een leeg graf. Twee verdere moorden leveren dezelfde vingerafdrukken op. Een ongewoon motief, een erg slimme moordenaar – hij of zij zouden het althans kunnen geweest zijn, indien het moorden was opgehouden – en een erg interessant personage die Lake. 196 duister verleden 3

Vervolgens verschijnt: Once Too Often (1938) – dat in Engeland verscheen onder de titel Murder Lady (1938). Het verscheen eveneens in wekelijkse afle- veringen in Liberty Magazine in 1938. Op de ach- tergrond herkennen we Californië, een krant staat centraal, en alles heeft een politieke achtergrond. Een femme fatale brengt een onschuldige huwe- lijkskandidaat het hoofd op hol en brengt hem zelfs tot moord en speelt zelf de onschuld, speelt vervolgens een spelletje met de poli- tieke tegenstander van haar dode man en dat leidt tot haar dood en die van haar nieuwe geliefde, haar oude geliefde draait ervoor op. De echte moordenaar wordt uiteindelijk wel gepakt. Tien jaar later is er de film.

BLONDE ICE (1948) Martin Mooney Productions REGIE: Jack Bernhard SCENARIO: Kenneth Gamet, Dick Irving Hyland, Raymond L. Schrock MET: Robert Paige, Leslie Brooks, Russ Vincent, Michael Walen

Claire (Leslie Brooks die alles een beetje heeft afgekeken van Bette Davis is in topconditie!), schrijfster van een gossip/society column slaat eerst een miljonair aan de haak die ze vervolgens vermoordt voor zijn geld. De volgende die ze huwt is een senator, want de vrouw van een senator kan heel wat macht naar zich toe halen. Maar dan duikt er iemand op die haar geheim kent, ze is echter niet gediend van chantage en daarom vermoordt ze hem. We krijgen helemaal een idee van wat Claire is wanneer ze op haar huwelijksfeest even een kusonderonsje heeft op het terras met Les, de man van wie ze al die tijd heeft gehouden.

Dan is er Dog Eat Dog (1938) die in Engeland ver- schijnt als Murder in the Mist. Het verhaal ver- scheen ook in de St Petersburg Times als feuille- ton. Wat is het verband tussen de moord op een

Leslie Brooks 198 duister verleden 3 dronken ontvanger van een pandjesbaas en Serge Melnikoff, een rijke invoerder van Oosterse ‘objets d’art’?

Laten we de auteur zelf aan het woord:

“De man zat straal bezopen in de ruimte voor de achterbank van de vierdeursauto. Hij zat op de vloer met een been onder zich en zijn hoofd lag tegen de achterbank. Je kon hem horen snurken boven het zoemende geluid van de krachtige motor. De man aan het stuur stuurde linksaf van Market Street en bin- nen enkele seconden loste de grote sedan op in de dichte mist die grijs-zwart boven Twin Peaks heerste. De snelheidsmeter zakte onmiddellijk van 60 naar 50. De chauffeur zette zijn ruitenwissers op en knoeide wat aan de lichtknoppen, zodat de stralenbundels van de koplampen naar beneden waren gericht. Hij wierp een snelle blik om zich heen en keek vervolgens over zijn schouder naar de dronken man. Deze was een jonge man in een pak dat ooit grijs was en hij had geen hoed op. Zijn welig groeiende, krullende bruine haar was in de war; het maakte dat hij eruitzag als een opgeschoten knaap, maar de dikke donkere wallen onder zijn ogen wezen dan weer op het tegen- deel, de dunne wangen waren ziekelijk geel en hij had groeven rond zijn weke mond die wezen op verloedering. De bovenste knoop van zijn hemd was los en zijn stropdas lag onder zijn rechteroor. Speeksel liep uit de hoek van zijn mond.”

In 1939 is er You Can’t Get Away by Running, het verhaal van een tocht door een bar gebied in de afgelegen Mexicaanse provincie Chihuahua, die haar naam kreeg van de gelijknamige woestijn, maar eigenlijk bedekt is met grote wouden. Larry March is de verteller van het verhaal en hij heeft al snel door dat Ben Bechtel deze tocht heeft opge- zet om hem te vermoorden, hij heeft namelijk een verhouding met diens vrouw. Alles zal moeten lijken op ‘dood door ongeval’. Whitman Chambers heeft wel degelijk een heleboel ideeën, want het daaropvolgende jaar is er Bright Star of Danger (1940) en Dry whitman chambers 199

Tortugas. In Bright Star volgen we Bill Lowell, een reporter met vakantie, en Mary O’More die aan het roer staat van het jacht tijdens een woeste storm in de Golfstroom. Als een schip in nood een vuurpijl afvuurt, besluiten ze toch nog even de volgende gebeurtenissen af te wachten, ze heb- ben het al druk genoeg met zelf in leven te blij- ven. Maar dan besluiten ze het jacht te helpen. Daarna ontdekken ze een eilandje in de Bahama’s, dat bevolkt is met big business gang- sters. In Tortugas beleven we een erg ruw avontuur met een reporter die dreigt verloren te lopen in de gore buurten van Miami. Alles wordt op gang geschoten met de moord op een miljardaire en haar echtgenoot, dan is er ook een Mexicaanse onderwereld-figuur en zijn bende, en een meisje dat in een nachtclub optreedt en iemand anders blijkt te zijn dan ze vertelt. Ontvoering, een bloedbad, je vraagt het, je krijgt het. Dan is er Dangerous Water, (1941) a.k.a. Deadly Lure. De zoek- tocht naar sinds lang verdwenen erfgenamen van miljoenen, brengt een jonge advocaat naar een verlaten plek in de Bahama’s, waar alles plotseling begint te gisten. Geen moorden, maar heel wat bedrog en veel intriges, prachtige zeegezichten, hartkloppende romantiek en goed getekende personages. Whitman Chambers heeft blijkbaar een jaar nodig om iets in elkaar te boksen, want Bring Me Another Murder verschijnt in 1942. Hier raakt reporter Will Randall betrokken in een dubbele moordzaak, en na een moeilijke echtscheiding met een Hollywoodster vindt hij toch een nieuwe liefde. Met de hulp van de Duchess, zijn baas, zal hij de moordenaar ontmaskeren. Op 7 december 1941 bezorgt Japan de Amerikanen de schok van hun leven. Alles wat naar Japan en zijn bewoners wijst wordt vereenzelvigd met ‘vijand’. De Yellow Peril4 maakt school. 120.000

4 Yellow Peril (ook wel Yellow Terror) was een kleur metafoor voor ras, de theorie bestond er namelijk in dat de Oost Aziatische mensen een dodelijke bedreiging 200 duister verleden 3

Japanse burgers en Amerikanen van Japanse oorsprong moesten gedwongen verhuizen of belandden in interneringskampen. Tot in 1945 leefden hele gezinnen in barakken in de geïsoleerde kampen die bewaakt werden door Amerikaanse soldaten. Hun bezittingen raakten zij kwijt. Na de oorlog kregen zij onder strenge voorwaar- den een kleine compensatie. Vanaf de jaren 1960 kwam er kritiek op de destijds genomen maatregelen en in 1992 werd er een vergoe- ding van 20.000 dollar uitgekeerd. In die sfeer van vijandigheid publiceert Whitman Chambers in 1943 de toe- komstroman Invasion! De Jappen ver- overen de Amerikaanse Westkust en Chambers laat geen kans voorbijgaan om wat peptalk uit te strooien over zijn lezers. De boosdoeners van dienst, die vol- gens hem deze aanval mogelijk maak- ten, zijn de andersdenkenden in Ame- rika, de kloof tussen het kapitaal en de werkende mensen, de isolationisten en nog een aantal andere factoren. Enkelingen hebben zich verstopt in een riool van Los Angeles en het zijn deze die we volgen: Happy McGonigle, zwerver en com- mando; Johnny die het huwelijk als een gevangenis ziet, maar toch verliefd wordt op Gail; Clyde, die door Gail wordt verlaten voor Johnny. De groep bereikt na een moeilijke tocht door vijandig gebied de heuvels die Los Angeles omringen, net op het ogenblik dat Amerikaanse parachutisten voet aan de grond zetten om de invaller te verjagen. Kort en zakelijk geschreven propaganda, niet echt een roman.

In 1944 vinden we Whitman terug in Hollywood. Hij heeft een tij- delijke baan veroverd bij Warner Bros en zit daar samen met andere

vormden voor de rest van de wereld. Met de woorden van de Amerikaanse historicus John W. Dower: “the vision of the menace from the East was always more racial rather than national”. whitman chambers 201 schrijvers te werken aan de filmbewerking van To Have and Have Not van Ernest Hemingway, onder hen Jules G. Furthman, Wil- liam Faulkner en Cleve F. Adams. Zij zien hoe Humphrey Bogart, Lauren Bacall en Walter Brennan hun woorden vereeuwigen. Maar Whitman kun je niet terugvinden op de begin- of eindgeneriek.

Action at World’s End (1945) is Whitmans nieuwste. Het boek vertelt het verhaal van een Amerikaanse marineofficier die in een Mexicaanse havenstad wordt vermoord. Luitenant Ken Lowrie staat aan het hoofd van het onderzoek. Een adequate thriller die zich afspeelt tijdens de Tweede Wereldoorlog, met een finish die als een onverwachte explosie op je afkomt.

TOKYO ROSE (1946) Pine-Thomas Productions REGIE: Lew Landers SCENARIO: Daniel Mainwaring (1946 zou een druk jaar worden voor Daniel Mainwaring die onder zijn pseudoniem Geoffrey Homes samenwerkte met Maxwell Shane om het oorlogsverhaal van Whitman Chambers Tokyo Rose naar film te vertalen. Mainwaring bezorgde datzelfde jaar nog 4 andere scenario’s: , , Big Town en ) MET: Byron Barr, Osa Massen, Donald Douglas, Richard Loo, Keye Luke

Een Amerikaanse krijgsgevangene in Tokio slaagt erin te ontsnap- pen en zich bij Japanse verzetstrijders aan te sluiten. Hij heeft de bedoeling Tokio Rose5 te vermoorden omdat een van haar radio-

5 Na de oorlog heeft met getracht te achterhalen wie Tokyo Rose was (of waren). De Japans-Amerikaanse Iva Toguri D’Aquino was de waarschijnlijkste kandidate, zij werd uiteindelijk gearresteerd en veroordeeld wegens landverraad. In 1977 kreeg ze gratie van president Ford. 202 duister verleden 3 uitzendingen de dood van een van zijn vrienden heeft veroorzaakt. Met de hulp van een oorlogscorrespondent, kidnapt hij haar. Op weg naar de afspraak met een duikboot wordt hij echter ingehaald door het Japanse leger. Dit met beperkte middelen gemaakte spionagedrama werd geproduceerd door de ‘Dollar Bills’, William Thomas en William Pine. Het tweetal was erom bekend dat het de portemonnee dicht- hield en dat ze er toch in slaagden goede kwaliteit af te leveren. Ze waren hier zo goed in dat ze uiteindelijk baas werden over de afde- ling B-films van Paramount. Ik zou het ook niet geweten hebben, mocht iemand me er niet op gewezen hebben: de toekomstige regisseur van de Pink Panther- films, Blake Edwards, vertolkt hier een piepklein rolletje.

Whitman Chambers maakt weer eens deel uit van een groep con- tractschrijvers die werkzaam zijn voor Warner Bros. Daar schrijft hij samen met C. Graham Baker het scenario voor Shadow of a Woman (1946) voor regisseur Joseph Santley die van Warner Bros het heft in handen kreeg voor de verfilming van He Fell Down Dead van Virginia Perdue. Een erg zwart verhaal over een huwelijkskan- didate die haar aanstaande verdenkt van het feit dat hij bezig is zijn zoon uit te hongeren, om zo de erfenis die de jongen verwacht in handen te krijgen.

I COVER BIG TOWN (1947) Pine Thomas Productions REGIE: William C. Thomas SCENARIO: Maxwell Shane naar een luisterspel van Whitman Chambers. MET: Phillip Reed, Hilary Brooke, ,

Een van de vier films die Pine-Thomas Productions naar de radio- serie Big Town maakte. Deze keer is het Lorelei Kilbourne, de so- ciety verslaggeefster, die bij de politie wordt geroepen. Haar krant, The Illustrated Press met als hoofdredacteur Steve Wilson, schildert naar gewoonte een niet zo sociaal correct beeld van het hoofd van de politie. Maar Lorelei is het daar helemaal niet mee eens en wan- whitman chambers 203 neer zij samen met Wilson een lijk ontdekt, weet ze dat Wilson er een verkeerde opinie op nahield. Het hoofd van de politie is hen trouwens dankbaar wanneer ze bereid zijn aan het speurwerk deel te nemen.

Big Town After Dark (1947) is de opvolger bij Pine-Thomas produc- tions, dat de regie opnieuw in handen geeft van William C. Tho- mas. Whitman Chambers schrijft het scenario naar een luisterspel van Daniel Mainwaring en Maxwell Shane. Opnieuw zijn Phillip Reed en Hilary Brooke van de partij. In 1947 schrijft Whitman het scenario van , weer een productie van Pine-Thomas Productions. Het verhaal is van David Lang (die later afleveringen zal schrijven voor Bonanza, Lara- mie, The Tall Man, 87th Precinct, Maverick, Rawhide, Zorro, Have Gun - Will Travel). Het verhaal: Andy Melton vloog vroeger voor de zeemacht, maar heeft nu samen met Kelly Jordan twee vracht- vliegtuigen die opereren in Zuid-Amerika; hun route gaat van de Las Rojos mijnen naar de havenstad La Cuenta. Andy liet vrouw en kind achter in Texas en hoopt hen te laten overkomen wanneer hij alle zaakjes op orde heeft. Wanneer Kelly een te zware lading wei- gert, gaat Andy in op het aanbod van de mijneigenaar die meer wil betalen. Wat gebeuren moet gebeurt en Andy stort neer. Kelly ont- moet dan Laurey Roberts en die vertelt hem dat ze getuige was van het ongeval, omdat Andy weigerde haar mee te nemen. Laurey is op de loop voor haar handtastelijke echtgenoot. Na een confrontatie met haar man zoekt Laurey bescherming bij Kelly, die haar mee- neemt naar Las Rojos, waar Laurey werk vindt in de keuken van de mijn. Later blijkt haar man, Hammond, de moordenaar te zijn van een nachtclubeigenaar in Miami. Wanneer hij wordt opgepakt, zegt hij dat Laurey medeplichtig is. Volgt een ontsnappingspoging, een vuurgevecht en nog veel meer. Kelly en Laurey trouwen en gaan in Texas wonen, waar ze de familie van Andy financieel bijstaan. Een perfecte B-film. Pine en Thomas zijn tevreden met het werk van Whitman Cham- bers en huren hem in 1949 opnieuw in voor Manhandled van regis- seur Lewis R. Foster, deze laatste sleutelt zelf mee aan het scenario naar het boek The Man Who Stole a Dream van L.S. Goldsmith. 204 duister verleden 3

Dorothy Lamour, Sterling Hayden, Dan Duryea en de gedistin- geerde Engelsman met de kenmerkende stem Alan Napier verdelen de rollen. Datzelfde jaar schrijft Whitman Chambers mee aan Spe- cial Agent voor regisseur William C. Thomas, opnieuw voor Pine- Thomas Productions. De samenwerking met Whitman is Lewis R. Foster blijkbaar meegevallen want dit duo zet het verhaal van auteur Milton Raison6 om in filmtaal. Een simpel verhaaltje over ene Johnny Douglas die een treinoverval door de gebroeders Paul en Edmond Devereaux onderzoekt, waarbij Lucille Peters’ vader werd gedood.

Het lijkt logisch dat al dat filmwerk de auteur van origineel werk in Whitman Chambers naar de achtergrond verdreef, maar in 1953 is er dan The Come-On waarvan de rechten al dadelijk aan de filmwe- reld werden verkocht.

THE COME ON (1956) Allied Artists Pictures REGIE: Russell Birdwell SCENARIO: Whitman Chambers, Warren Douglas MET: Anne Baxter, Sterling Hayden, John Joyt, Jesse White

Mexico. Wanneer Rita uit de branding komt ziet ze hoe Dave Arnold haar met koeogen nastaart. Het vuur slaat onmiddellijk over en ze spreken af om elkaar te ontmoeten op zijn boot met de niet zo originele naam Lucky Lady. Dan verdwijnt ze met de snelheid van het licht; later op de avond ziet Dave haar terug in het gezelschap

6 Hij was de schepper van Tony Woolrich die optrad in Nobody Loves a Dead Man (1945) dat goede besprekingen kreeg in de VS en de UK. Andere titels waren No Weeds for The Widow (1946), Murder In a Lighter Vein (1947) (verscheen eveneens in Italië) en The Gay Mortician. Phantom of 42nd Street schreef hij samen met Jack Harvey en dat boek werd omgezet tot een film met dezelfde titel in een regie van Albert Herman. Tunnel 13 (1948) was een van zijn laatste titels. whitman chambers 205 van haar dronken, handtastelijke man Harold King. Wat Dave nog niet weet is het feit dat Rita en Harold geen echtpaar vormen, maar een duo oplichters zijn. Maar Rita wil met een schone lei beginnen en wanneer Harold dat niet wil, vraagt Rita aan Arnold om haar te helpen Harold uit de weg te ruimen. In de jaren vijftig van vorige eeuw trad Anne Baxter op in een serie thrillers die het kenmerk droegen van routinewerk, de laatste van de noirs die lang van plot waren maar kort van stijl. The Come- On is opgewarmde kost; het verhaal over moord en persoonsver- wisseling geeft Baxter echter de mogelijkheid te acteren alsof ze in een A-film stond.

Ondertussen begon de televisie- wereld Whitman Chambers op te eisen en in 1959 werd in het derde seizoen, op 18 december 1959, One of Our Armored Cars is Missing in de serie serie M Squad uitgezonden. Deze serie speelt in Chicago en Lee Marvin is detective luitenant Frank Bal- Lee Marvin linger, een lid van M Squad, een speciale eenheid van de politie van Chicago die andere eenheden ondersteunt in hun strijd tegen de georganiseerde misdaad, corruptie en moord. Marvin, die al sinds 1951 in films optrad, kreeg pas met deze serie zijn sterstatus. Het verhaal van One of Our Armored Cars is Missing: een gepantserde wagen wordt gekaapt op het moment dat hij een lading ophaalt bij een regeringsgebouw. Er zijn nauwelijks aanknooppun- ten en Ballinger moet proberen het raadsel op te lossen. A Debt of Honor, wordt uitgezonden tijdens het derde seizoen op 2 februari 1960. Het verhaal: wanneer de politie een inval doet bij Bugsy Page bedreigt deze de openbare aanklager Russel Madison. Ballinger moet uitzoeken of de bedreiging een grond van waarheid heeft dan wel of het alleen maar grootspraak is. Zijn derde en laatste medewerking is Race to Death en werd in het derde seizoen uit- gezonden op 1 maart 1960. Het verhaal: de Britse autopiloot Mor- rison laat het leven in een lokale wedstrijd. De mecanicien legt het 206 duister verleden 3

M Squad bewijzen voor dat er voor de wedstrijd geknoeid is aan de auto van Morrison.

Inmiddels verschijnt Chambers’ roman In Savage Surrender (1959). Om te beginnen deze waarschu- wing: als je dit boek ooit ergens ziet liggen, laat het dan waar het is. Dit verhaal boordevol seks, wat moord en andere heisa, is Whitman Chambers onwaardig. John Bellamy werkt voor een makelaar in jach- ten. Hem werd opgedragen om de Morning Star van onbenul Pierson te verkopen. Terwijl Bellamy aan boord is met de dronken Pierson strandt het schip en loopt lichte averij op. In de haven zit een zootje bij elkaar: daar is bijvoorbeeld een rechter uit Cuba die heel wat te betekenen had onder Batista en die nu pornofilms produceert. Samen met hem ontsnapte zijn zoon, zijn tienerdochter - een mannenverslindster - en een bemannings- lid. Er is ook nog een tweeëntwintigjarige die een zeventienjarige hoer op zijn boot laat wonen en een gigolo die aan de grond zit en nu een heel wat oudere vrouw wil trouwen voor de poen, om niet te spreken van de vier vakantiegangers, naast een zekere Tom die meermaals een grote mond opzet, en de mysterieuze weduwe Miriam. Aan deze laatste verkoopt Bellamy de boot met averij en al. Alles wordt steeds oninteressanter in deze 174 pagina’s tellende paperback.

Manhandled verschijnt in juni 1960 en is het laatste boek van zijn hand. Chambers vertelt het verhaal van Sally Winters die gestrand is in Bahia Cruz en die het onderwerp van ver- ering is van de gebroeders Marlowe. Charlie Marlowe denkt dat Sally een onschuldige maagd is en vraagt haar ten huwelijk. Zijn geldzuchtige broer Eric echter ziet in Sally enkel koopwaar die gekocht kan worden, gebruikt en doorverkocht. De derde broer is whitman chambers 207 de cynische Mark, die denkt dat Sally tot de beatnikgeneratie behoort en dat wil bewijzen voor de ogen van zijn broers. Maar het is Geza de Roche, een man met beminnelijke manie- ren en uitbater van de heetste club ten westen van Parijs, die Sally een gedurfd voorstel doet en hiermee bewijst hoever een ‘gestrand’ meisje wil gaan om uit Mexico te ontsnappen.

Bourbon Street Beat is een serie met verschillende privédetectives die voor hetzelfde agentschap werken. Er is Rex Randolph, Cal Cal- houn en Kenny Madison, terwijl Melody Lee Mercer hun secreta- resse is. Om de serie een authentieke setting te geven, kocht ABC zich in in het New Orleans French Quarter restaurant, het Old Absinthe House, en situeerde het kantoor boven het eethuis, terwijl de serie in Los Angeles werd opgenomen in de studio’s van Warner Bros. Op 4 juli 1960 wordt in het eerste seizoen van de aflevering Teresa uitgezonden, geschreven door Whitman Chambers als een eenmalige medewerking. Het verhaal: Jan Deni- son vraagt aan Rex Randolph om haar broer Brad te vinden. Brad had een verhouding met Mara, eigenaar van een louche casino. De vader van Jan en Brad is een van de rijkste mannen in Louisiana, en het staat als een paal boven water dat hij zijn zoon zal onterven als hij ook maar iets verneemt over Brads verhouding met Mara. Wat er gebeurde was dat Brad Mara ging opzoeken op haar privé-eiland – waar ze twee gangsters verstopt tegen een beloning nadat deze een bank beroofden. Rex en Jan moeten Brad echter vinden vooraleer de orkaan Teresa zijn verwoestingen gaat aanrichten.

Whitman Chambers voelt zich blijkbaar op zijn gemak in de tele- visiewereld en wanneer hij wordt gevraagd om een aflevering te schrijven voor de tv-serie The Case of the Dangerous Robin (die het maar een seizoen volhoudt en in het totaal 38 afleveringen zal tel- len) levert hij prompt. De serie draait om de inspecteur verzeke- ringen, Robin Scott, die grote zaken aanneemt op een 10% basis. Deze serie was de eerste die gebruikmaakte van karate. Acteur Rick Jason, die Scott gestalte gaf, schreef in zijn autobiografie: “I said I would do the show if I could use karate, not carry a gun. The man, 208 duister verleden 3 will be his own moving weapon.” Het oorspronkelijke verhaal van The Big Baffle die als aflevering 31 op 24 april 1961 wordt uitgezon- den, werd geleverd door Whitman zelf samen met Lawrence Res- ner: wanneer een prijzig paard sterft tijdens een cruciale race, zijn er heel wat moeilijkheden te verwachten voor alle bookmakers van het land.

Stu Bailey en Jeff Spencer zijn de one-liners debiterende, vrouwen- versierende privédetectives die werken vanuit een kantoor dat op nummer in Los Angeles is gelegen. Naast de deur is een chic restaurant waar Kookie werkt als bediende. De handige Kookie die nooit het Algemeen Beschaafd Engels leerde praten, helpt hen nu en dan met een opdracht en wordt op een dag inge- lijfd als een volwaardig lid van het kantoor. Rex Randolph en J.R. Hale voegen zich eveneens bij de firma. Suzanne met de benen is de secretaresse. Voor deze tv-serie 77 Sunset Strip die loopt van 1958 tot 1964, schrijft Whitman het scenario voor The Lady has the Answers (seizoen 4, episode 5), uitgezonden op 20 oktober 1961, naar een verhaal van Louis M. Heyward. Het verhaal: narcotica, slaapwan- delen, bezoek aan een krankzinnigengesticht, een verdwenen psy- chiater en een moeder die onzin uitkraamt, mijn liefje wat wil je nog meer. Op 23 maart 1962 wordt de 27ste aflevering van het 4de seizoen The Long Shot Caper uitgezonden; verhaal en scenario zijn van Whitman Chambers. Het verhaal: de gangster, Frank Blake, een van de onderwereldconnecties van Roscoe, benadert hem met een probleem. Het ziet ernaar uit dat iemand van buiten de stad met nogal wat flinke spierbundels en behendig in het schouderduwen, zich probeert in te werken in de lokale onderwereld en Blake wil dat Roscoe uitzoekt wie dat wel kan zijn.

Surfside 6 is een tv-serie van ABC die liep van 1960 tot 1962. De reeks spitst zich toe op een detectiveagentschap dat werkt vanuit Miami Beach met als basis een woonboot die op ligt. Detectives zijn Sandy Winfield II (Troy Donahue), Kenny Madison (Van Williams) een personage dat werd gerecycleerd uit het geflopte Bourbon Street Beat en Dave Thorne (Lee Patterson). Dan zijn er whitman chambers 209 ook nog Daphne Dutton (Diane McBain) die niet op de centen moet kijken, en wier jacht naast de woonboot is geankerd; Cha Cha Boom (Margarita Sierra), een artieste die werkt in The Boom Boom Room, waar zowat iedereen wil zijn en die gevestigd is in het Fontainebleau Hotel, dat pal tegenover Surfside 6 staat. Voor het eerste seizoen levert Whitman Chambers voor afleve- ring 32 (8 mei 1961) Spinout at Sebring, een scenario naar een oor- spronkelijk verhaal dat hij samen met Fred Schiller schreef. Het ver- haal: Sandy zet zijn raceauto even op stal wanneer Maggie Littrell hem haar probleem voorlegt. Maggie denkt dat haar moeder met de hulp van advocaat Martin Harriby haar vader wil vermoorden. Sandy en Tony Ricardo, een kampioen racer en de liefde van Mag- gies leven, schrijven zich in voor de Sebring Grand Prix teneinde het plot te dwarsbomen. Harriby sterft in een ongeval tijdens de race en Maggies moeder wordt aangereden en gedood door een auto. Witness for the Defence wordt uitgezonden in seizoen 2 als afle- vering 6 op 23 oktober 1961. Het verhaal: een ruziezoekende dronk- aard valt Sandy aan, die hem met een klap vloert. Enkele minuten later wordt de dronkenlap dood gevonden en Sandy kijkt tegen een aanklacht van moord aan. Het is Thorne die zijn onschuld moet bewijzen. In datzelfde seizoen is er Green Bay Riddle (seizoen 2, aflevering 31) dat wordt uitgezonden op 23 april 1962; Whitman Chambers levert het verhaal en Herbert Purdom zet het om in filmtaal. Het verhaal: in de exclusieve gemeenschap van Green Bay is een moord- proces aan de gang. Charles Allen, een man die in de gemeenschap introuwde, wordt beschuldigd van moord op zijn schoonvader, hoewel er nooit een lijk werd gevonden. Allen wordt onschuldig bevonden, terwijl iedereen ervan overtuigd is dat hij het wel heeft gedaan… zelfs zijn schoonbroer Richard Linden. Allens vrouw reist naar Miami en huurt Ken Madison in om voor eens en altijd te bewijzen dat haar echtgenoot onschuldig is en uit te vinden wie haar vader vermoordde of wat er ook met hem is gebeurd. 210 duister verleden 3

KORTE VERHALEN, FEUILLETONS, NOVELLEN VERSCHENEN IN MAGAZINES EN WEEK- MAANDBLADEN

The Primal Law (kort verhaal) The Argosy jul 1917 Salted and Peppered (kort verhaal) The Argosy 30 mrt 1918 Lost Hope McCloud (kort verhaal) Western Story Magazine 5 jan 1920 Survival of the Fittest (kort verhaal) All-Story Weekly 29 mei 1920 In Running Water (kort verhaal) Western Story Magazine 11 nov 1922 The Kid and the Girl (kort verhaal) Ace-High Magazine dec #2 1922 Rogues of the Radio (vervolgroman) Top-Notch Magazine 1 jan 1923, enz. Sheriff or Nothing (kort verhaal) Western Story Magazine 10 mrt 1923 A Whale of a Story (novelle) Top-Notch Magazine 1 mei 1923 The Pescadero Mystery (lang kort verhaal) Top-Notch Magazine 15 mei 1923 Thunder Gorge [met John Mersereau] (vervolgroman) Top-Notch Maga- zine 1 aug 1923, enz. Jaws of the Desert [met John Mersereau] (vervolgroman) Top-Notch Magazine 15 okt 1923, enz. Prints (kort verhaal) The Popular Magazine 20 mrt 1924 The Plexus Kid (kort verhaal) McClure’s apr 1924 Between Dark and Dawn (novelle) Top-Notch Magazine 1 jun 1924 Crimson Castle (vervolgroman) Top-Notch Magazine 1 aug 1924, enz. Mud (kort verhaal) The Blue Book Magazine okt 1924 Full Speed—Backward! (kort verhaal) Top-Notch Magazine 1 nov 1924 Wizard of the Desert (vervolgroman) Top-Notch Magazine 1 dec 1924, enz. The Fighting Redhead (vervolgroman) Top-Notch Magazine 1 mrt 1925, enz. The Terrible Swede (kort verhaal) The Blue Book Magazine jul 1925 Coals of Gold (vervolgroman) Top-Notch Magazine 15 nov 1925, enz. Chubby Drives It Out (kort verhaal) The Blue Book Magazine mrt 1926 Rogues of the Jungle (vervolgroman) Top-Notch Magazine 15 mei 1926, enz. Skillets and Tent Stakes (kort verhaal) The Red Book Magazine aug 1926 The Tub Plays Sheik (kort verhaal) The Blue Book Magazine nov 1926 The Coast of Intrigue (vervolgroman) Top-Notch Magazine 1 dec 1926, enz. Wrong Side Out (novelle) Top-Notch Magazine 1 apr 1927 whitman chambers 211

Don Coyote (vervolgroman) Top-Notch Magazine 15 mei 1927, enz. The Three Smuggleteers (kort verhaal) The Blue Book Magazine jul 1927 Our Hero (kort verhaal) The Blue Book Magazine sept 1927 [Tub and Eel] Devil of the Desert (novelle) Top-Notch Magazine 1 nov 1927 Threat (kort verhaal) Top-Notch Magazine 15 nov 1927 Feud of Phantom Canyon (vervolgroman) Top-Notch Magazine 1 mrt 1928, enz. “Take a Chance” Garrity (kort verhaal) Complete Stories mei 1928 Hurricane (novelle) Three Star Magazine aug #1 1928 Challenge of the Choco (vervolgroman) Top-Notch Magazine 1 sept 1928, enz. The Coast of Vanishing Ships (novelle) Three Star Magazine nov #1 1928 Spies at Sea (novelle) Three Star Magazine jan #2 1929 The Long Dive (novelle) Three Star Stories feb #2 1929 Border Justice (novelle) Wild West Stories and Complete Novel Magazine apr 1929 Don Hastings, Leatherneck (novelle) Three Star Stories mei #2 1929 The Murder at Gray Gables (novelle) Detective Fiction Weekly 15 jun 1929 The Bronze Slipper (novelle) Everybody’s Combined with Romance jun 1929 Nemesis (novelle) Three Star Stories jul #1 1929 [Captain Har- ding] Through a Porthole (kort verhaal) War Stories 1 aug 1929 Pearls of Death (novelle) Five-Novels Monthly okt 1929 The Navy Murders [met Mary Chambers] (roman) Complete Detective Novel Magazine sept 1931 The Golden Goblet (novelle) Five-Novels Monthly nov 1932 The Affair at the Green Lantern (novelle) Mystery jan 1934 The Sacred Flame (kort verhaal) Liberty 10 mrt 1934 The Lady and the Madman (kort verhaal) Mystery mrt 1935 The Riddle of the Beautiful Italian Girl (kort verhaal) Mystery apr 1935 [Pinky Kane] A Blonde in the News (kort verhaal) Mystery mei 1935 [Pinky Kane] The Phantom had Red Hair (kort verhaal) Mystery jun 1935 The Duchess Spots a Killer (kort verhaal) Mystery jul 1935 [Katie Blayne (The Duchess)] They Hang Only Once (kort verhaal) Mystery aug 1935 The Black Bottle (novelle) Black Mask apr 1936 The Duchess Rides a Hunch (kort verhaal) Detective Fiction Weekly 29 aug 1936 [Katie Blayne (The Duchess)] 212 duister verleden 3

The Duchess Pulls a Fast One (kort verhaal) Detective Fiction Weekly 19 sept 1936 [Katie Blayne (The Duchess)] Murder at Rehearsal (kort verhaal) Detective Fiction Weekly 3 okt 1936 [Katie Blayne (The Duchess)] The Duchess Wins a Bet (kort verhaal) Detective Fiction Weekly 7 nov 1936 [Katie Blayne (The Duchess)] The Old Maids Die (kort verhaal) Detective Fiction Weekly 26 dec 1936 [Katie Blayne (The Duchess)] The Mystery of the Barrio Snatch (kort verhaal) Detective Fiction Weekly 27 feb 1937 [Katie Blayne (The Duchess)] The Little Stranger from Poland (kort verhaal) Detective Fiction Weekly 2 okt 1937 Murder Lady (vervolgroman) Liberty 16 apr 1938, enz. Lose the Woman! (vervolgroman) Liberty 24 sept 1938, enz. Hearts in Danger (vervolgroman) Liberty 15 jul 1939, enz. Death Waits for a Lady (vervolgroman) Liberty 7 dec 1940, enz. Paging Mr. Einstein (kort verhaal) Liberty 31 jan 1942 Bring Me Another Murder (roman) Dutton 1942 Crisis at Sundown Cay (novelle) Argosy feb 1945 Frank Gruber: koning van de pulpfiction

Frank Gruber (2 februari 1904, Elmer, Minnesota – 9 december 1969, Santa Monica, Californië) groeide op op de boerderij van zijn ouders; na een uitstap bij het leger was hij achtereenvolgens piccolo en kaartjescontroleur in een bioscoop. Gruber las zijn eerste boek op negenjarige leeftijd en schreef zijn eerste toen hij net elf was. Aan het einde van zijn carrière had hij meer dan 400 verhalen geschreven, 53 romans en 65 scenario’s. In diverse interviews verklaarde hij dat het al van zeer jonge leeftijd zijn bedoeling was om schrijver te worden en dat vanaf dat ogenblik zijn toewijding nooit afnam. De eerste boeken die hij las waren de jeugdboeken van Horatio Alger die enorm populair waren na de Amerikaanse burgeroorlog en meestal verhaalden van mensen die het van armoede naar rijk- dom brachten. Na Alger ontwikkelde hij een voorkeur voor literatuur. Hij begon verhalen te schrijven, maar verkopen kon hij ze niet, zelfs niet nadat hij zich een boek had aangeschaft waarin werd uitgelegd wat je alle- maal moest doen om te worden gepubliceerd met opgave van nut- tige adressen. Inzenden en opnieuw inzenden, het hielp geen ene moer. In die dagen werd er 1 penny (1 dollarcent) per woord betaald, maar er waren honderden zondagsscholen die hier maar het tiende van betaalden. Gruber wilde echter zijn woorden gedrukt zien en uiteindelijk verkocht hij in 1927 een verhaal voor de totale som van 3,50 dollar (41,95 dollar in 2015) aan een krantje van een Sunday School. Frank Gruber was nu een gepubliceerd auteur! In The Pulp Jungle geeft Gruber een zeldzaam en ongewoon fas- cinerend verslag uit eerste hand over wat het betekende om voor de pulpmagazines te schrijven in de hoogdagen van de jaren dertig. 214 duister verleden 3

Enkele dagen na zijn eerste publicatie en gebaseerd op de status die hij zich hiermee had verworven, versierde hij een baan als redacteur bij een kleine krant voor boeren. Enkele maanden later klom hij iets hoger op de ladder en werd hij redacteur bij een krant in Iowa. Maar dat werk weerhield hem er niet van om fictie te blijven schrijven. Hij trouwde met Lois Mahoud in 1931 en bleef bij de krant totdat deze in 1932 failliet ging. Door de Grote Depressie kon hij geen nieuwe baan vinden, dus besloot hij om fulltime auteur te worden. Tussen 1932 en 1934 schreef hij 174 verhalen en verkocht er 107 van. Even in herinnering brengen dat dit alles werd gedaan op een schrijfmachine. Ook even vermelden dat het niet alleen om fictie ging, maar eveneens artikelen en gedichten; eigenlijk alles wat je maar kunt bedenken om geld te maken. Om Gruber te citeren: “Nothing was too low, nothing too cheap. I wrote Sunday School stories, I wrote spicy sex stories, I wrote short stories and I even wrote a novel.”

Gelukkig voor de auteurs waren het de pulpma- gazines die hen in leven hielden, omdat ze zowat de enige niche waren die het goed deed tijdens de Grote Depressie, en dus werden ze ook het eerste doel van Gruber. Gruber bespeelde de verschillende genres binnen de pulps, sport, romantische verhalen, detectives, je kon ze van hem krijgen. Hij verkocht zelfs een artikel over het ontwormen van kippen aan een agricul- tuurmagazine. Sommige van die verhalen werden wel tot twintig keer geweigerd, maar ieder afgewezen verhaal werd naar een andere uitgever gezonden, op het moment dat de afwijzing binnenkwam. Hij bestudeerde het aanbod en werd een expert in enkele militaire onderwerpen, en hierdoor verkocht hij teksten aan militaire perio- dieken.

In 1934 stuurde Gruber zijn vrouw naar haar ouders en ging in New York wonen. Hij had zijn schrijfmachine, een koffer en 60 dollar, maar zoals hij zelf zei: “I had one thing else... the will to succeed.” frank gruber 215

New York City was het grote centrum van de pulps en de diverse uitgevers waren samen goed voor 150 diverse titels. De koning van de pulps was Black Mask, op de voet gevolgd door Adventure, Argosy en Detective Fiction Weekly. De prijzen die de pulps betaalden liepen sterk uiteen: er waren er die 5 cent per woord betaalden en weer andere een derde daarvan. Gruber schatte dat er zowat 300 schrijvers in New York leefden, de meesten in Greenwich Village. Enkele duizenden schrijvers stuurden hun kopij op, en er waren natuurlijk ook de amateurs die zich dikwijls tot één boekje beperkten. De schrijvers leefden in goedkope hotels en aten in nog goedkopere cafetaria’s. In The Pulp Jungle schrijft Gruber: “I was already having meals at MacFadden’s Penny Restaurants… In those days you could dine sumptuously for around nine cents per meal. A hamburger steak made of meat-flavored sawdust cost four cents, a good hard roll a penny, coffee two cents (made from dishwater with a dash of chicory) and dessert, two cents. You ate the meal standing up, which was good for your digestion. The food was very filling.” Je kunt in Bare-Faced Messiah – een boek van Russell Miller over L. Ron Hubbard – lezen over een ontmoeting van Frank Gru- ber met Hubbard die in die dagen eveneens een pulpauteur was, toen was er nog geen sprake van Dianetics en Scientology.

“One evening [in 1934], Frank Gruber [a friend of Hubbard and fellow pulp fiction writer], sat through a long account of his experiences in the Marine Corps, his exploration of the upper Amazon and his years as a white hunter in Africa. At the end of it he asked with obvious sarcasm: ‘Ron, you’re eighty-four years old aren’t you?’ ‘What the hell are you talking about?’ Ron snapped. Gruber waved a notebook in which he had been jotting figures. ‘Well,’ he said, ‘you were in the Marines seven years, you were a civil engineer for six years, you spent four years in Brazil, three in Africa, you barnstormed with your own flying circus for six years... I’ve just added up all the years you did this and that and it comes to eighty- four.’ 216 duister verleden 3

(Hubbard) was furious that his escapades should be openly doubted. ‘He blew his tack,’ said Gruber. He would react in the same way at the [American Fiction] Guild lunches if someone raised an eyebrow when he was in full flow. Most of the other members expected their yarns to be taken with a pinch of salt, but not Ron. It was almost as if he believed his own stories.”

Gruber had niet onmiddellijk succes in New York en had het soms erg hard te verduren. Enkele keren werd hij uit zijn hotel gezet wegens wanbetaling en dan bracht hij de nachten door in de onder- grondse, heen en weer rijdend. Zoals te begrijpen valt, was het land van de pulp een land waar de hoeveelheid het haalde van de kwaliteit. Kwaliteit werd dan geleverd door onder anderen auteurs zoals Ray Bradbury, Dashiell Hammett, Raymond Chandler, Max Brand, Luke Short, Tennessee Williams, H.P. Lovecraft, Paul Gallico, Edgar Rice Burroughs, Erle Stanley Gardner, Cornel Woolrich, Arthur C. Clarke en Isaac Asimov. Maar er gloorde wat aan de horizon toen Grubers agent een baan kreeg als eindredacteur voor een nieuw magazine over gokken dat werd uitgegeven door de Ziff-Davis1 uitgeverij. Gruber schreef maar liefst acht verschillende artikelen voor de eerste uitgave.

Op een zondagavond in 1935 belde Roger Terrill, eindredacteur van het populaire spionage magazine Operator 5, hem op. Terrill zat met zijn handen in zijn haar en zat verlegen om een verhaal, het

1 Ziff-Davis (William Bernard Ziff (1898-1953) & Bernard C. Davis (1906-1972) was gevestigd in Chicago waar het startte in 1935 en was voornamelijk een uitgever van magazines. Naast voor die tijd nieuwe hobby’s zoals radio en luchtvaart, waren ze ook bezig met fotografie Popular( Photography). In 1937 verhuisde Ziff-Davis naar de zevende etage van de Michigan Square Building en volgens bronnen waren de toenmalige uitgaven: Flying en Popular Aviation, Popular Photography, Radio News en All Wave Radio, Mammoth Detective, Mammoth Mystery, Mammoth Western, South Sea Stories, Amazing Stories en Fantastic Adventures. Het woord mammoet was hier best op zijn plaats, want vooraleer de papierschaarste van de Tweede Wereldoorlog toesloeg, waren hun magazines groot en soms tot 3 cm dik. In 1942 ging de Ziff-Davisgroep samen met de Alliance Book Corporation uit New York en Ziff werd voorzitter van de Raad van Bestuur, terwijl Davis vice-president werd en verantwoordelijke voor de uitgaven. Toen deze laatste in 1958 de groep verliet en zijn eigen firma, Davis Publications, oprichtte, kocht hij van Mercury Press het nu nog steeds bestaande Ellery Queen’s Mystery Magazine. frank gruber 217

218 duister verleden 3 moest echter al gisteren geleverd worden, want het blad zou de vol- gende morgen in druk gaan en het verhaal moest ongeveer 5.000 woorden bevatten. Gruber wist dat dit het begin van iets moois kon zijn. Hij zette zich voor zijn schrijfmachine en begon een verhaal te schrijven, ‘Death in Disguise’, over een zekere kapitein John Ved- ders met als tegenstander een spion, Leone Montez. Maar tegen middernacht was al dat schrijven niets waard als hij er geen plot bij verzon. Om twee uur ’s nachts was het nog steeds niets. Het werd halfvier in de ochtend en plotseling was het plot daar: bombarde- mentsvliegtuigen die wachten op een geheim radiosignaal om hun dodelijke lading te lossen. Alles draaide om één hachelijk punt, namelijk dat Montez niet wist dat Vedders een kampioen polsstok- springen was en met één sprong zijn geheime vesting kon binnen- dringen. Om acht uur in de ochtend was het verhaal klaar, er was geen tijd om te herschrijven. Om negen uur leverde hij het verhaal af op de redactie. Op dinsdag ging hij zijn gage halen. Terrill gaf hem zijn cheque en vertelde erbij dat het een goed verhaal was en vroeg hem er nog een te schrijven. Het zouden er in het totaal elf worden.

Het hek was van de dam. Het leek wel of alles wat hij schreef onmid- dellijk zijn weg vond, terwijl de eindredacteuren steeds om meer bleven vragen. Zijn inkomen steeg van 400 $ in 1934 naar 10.000 $ in 1935 (175.438,60 $ in 2015). Gruber was de schepper van drie reeksen met drie verschillende personages: Johnny Fletcher, Otis Beagle en Simon Lash. Gruber, drijvend op zijn succes, vroeg nu om een onderhoud met Joseph T. “Cap” Shaw, eindredacteur van Black Mask, wat ook doorging. De “Cap” was zijn bijnaam, omdat hij als kapitein had gediend in de Eerste Wereldoorlog, en hij behaalde ooit een Olym- pische medaille in schermen. In zijn memoires zegt Gruber dat Shaw innemend en voorko- mend was en dat hij Gruber vroeg om een verhaal in te zenden. Het werd echter niet geaccepteerd en Shaw besprak het verhaal met Gruber tot in den treure en legde zijn vinger op die dingen die hij als een wonde zag. Gruber schreef verhaal na verhaal en na einde- loos herschrijven werden ze toch allemaal door Shaw geweigerd en frank gruber 219 dit tot zijn grote spijt zoals hij er iedere keer bijvertelde, en toch bleef hij om nieuw materiaal vragen. In zijn woord vooraf voor Brass Knuckles schrijft Gruber: “Shaw smoorde schrijvers met vriende- lijkheid. Toch hielden er veel van hem, maar dat waren diegenen die niet in New York woonden en hem nooit hadden ontmoet.” Black Mask kwam in 1936 in de rode cijfers terecht en Shaw werd ontslagen, waarna hij literair agent werd, maar ook dat was weinig succesvol. Gruber was er niet in geslaagd ook maar één verhaal aan het magazine te verkopen. Fanny Ells- worth, die het voordien voor het zeggen had bij Ranch Romance magazine werd de nieuwe eindredacteur van Black Mask. Gruber had al veel verhalen aan haar verkocht en de daarop volgende drie jaar verschenen er 14 verhalen van hem in Black Mask. Met het succes kwamen er nieuwe vrienden en uitnodigingen en in 1936 werd Gruber uitgenodigd voor de Black Mask Christ- mas Party. Hij ging erheen met Carroll John Daly, een kleine dunne man met slechte tanden, die nauwelijks dronk en, wanneer hij het wel deed, de drank niet kon binnenhouden. Dit alles in tegenstel- ling tot zijn held Race Williams. Daly had het van plaatsaanwijzer tot assistent directeur in een bioscoop gebracht. Het verhaal gaat dat hij op een nacht toch dronken werd en zwaaiend met een .45 door de straten liep, wat een zwaar misdrijf was. Zijn verhalen voor Black Mask – geschreven tussen 1922 en 1940 – werden uitgespuwd door de redactie, maar verslonden door de lezers, onder wie ook Lester Dent, Steve Fisher en Roger Torrey.2

2 C. J. Daly was volgens velen de eerste die een hard-boiled verhaal publiceerde: ‘The False Burton Combs’ in Black Mask in december 1922. Lester Dent schreef 159 verhalen voor Doc Savage, maar kreeg er niet de eer voor die hij verdiende, omdat ze werden gepubliceerd onder de huisnaam Kenneth Robeson. Steve Fisher legde 220 duister verleden 3

Cornel Woolrich3 wordt door Gruber beschreven als een intro- vert die nauwelijks buitenkwam. Op een nacht echter hadden Steve Fisher en Gruber de heer Woolrich zover gekregen dat hij mee- ging naar een feestje. De volgende dag ging Fanny Ellsworth kla- gen tegen Gruber dat Woolrich woedend haar bureau was binnen- gestormd om verhaal te halen tegen het feit dat Fisher, Gruber en Torrey driemaal meer kregen dan hijzelf voor een verhaal. Gruber vertelde Fanny dat ze dronken waren geworden en Woolrich waar- schijnlijk dat verhaal op de mouw hadden gespeld. Het werd nooit meer goed tussen Woolrich en Gruber en iedere invitatie werd afge- wezen door moeder Woolrich die hem de huid vol schold.

Gruber werd langzaamaan een societyfiguur, maar dat belette hem niet om respect te betonen voor hen die hij beschouwde als goede auteurs. Op een bepaald ogenblik maakte hij kennis met Fred MacIsaac (aka. Donald Ross)4 en die stelde hem dan voor aan Thomas Wolfe5 in een café in New York City. Dat Gruber niet erg opkeek naar deze laatste, lees je in zijn autobiografie waarin hij stelt dat Wolfe ongeveer drie uur lang vertelde hoe goed hij wel was en waarom. Enkele weken later, op 5 mei 1940, pleegde MacIsaac zelfmoord in Los Angeles, hij zou de filmpremière van The Green Hornet Strikes Again ‒ waar hij aan meewerkte ‒ op 24 december

ongeveer dezelfde weg af als Gruber, niet goed genoeg voor Shaw, maar omarmd door Fanny Ellsworth. Fisher was de bedenker van het meer emotionele, psychologische misdaadverhaal dat ver afstond van de hard)boiled verhalen van zijn voorgangers. Hierin was hij de antithese van Roger Torrey die net zoals Hammett afstandelijk en met zelfverzekerde, koude precisie schreef. 3 Woolrich (Cornell George Hopley-Woolrich) zag meer van zijn verhalen omgezet tot films noirs dan eender welke schrijver van misdaadverhalen. Zowel de titels die onder zijn eigen naam verschenen als onder de pseudoniemen William Irish en George Hopley. Zie ook Duister Verleden: pulpfiction schrijvers, westerns noirs en andere filmverhalen. 4 In 1940 medeauteur van de film The Green Hornet Strikes Again waarin een goed bij kas zittende uitgever zich een vermomming aanmeet en zich de Green Hornet noemt en de misdaad in zijn stad probeert uit te roeien. 5 Wolfe schreef vier enorme romans en twee verhalenbundels. Slechts twee van die romans, Look Homeward, Angel (1929) en Of Time and the River (1935), plus de verhalenbundel From Death to Morning (1935) werden tijdens zijn leven gepubliceerd. Zijn andere romans, The Web and the Rock (1939) en You can’t go home again (1940), alsook zijn tweede verhalenbundel The Hills Beyond (1941), werden samengesteld uit zijn literaire nalatenschap. (Wikipedia). frank gruber 221

1940 niet meer meemaken. Gruber wist niet dat MacIsaac sinds zes maanden geen verhaal meer had verkocht en dat hij volledig aan de grond zat.

In 1943 ontmoette Gruber in de Warner Brothers Studio de gereno- meerde schrijver Max Brand6 en de twee raakten al vlug bevriend. Brand was een reus van een man, woog bijna honderd kilo zonder dat er echter een onsje vet aan hem te ontdekken viel. Max schreef als een metronoom. Iedere dag om 9.30 uur, weekends inbegrepen, zat hij op een sofa in zijn werkkamer met zijn schrijfmachine voor hem op een keukenstoel, en rammelde er 14 pagina’s in twee uur uit. Gruber heeft ooit eens de berekening gemaakt en kwam tot 1.500.000 woorden per jaar en dat gedurende dertig jaar. Naast Max stond een thermos die voor een derde gevuld was met whiskey en die was tegen de middag leeg. Bij de lunch dronk hij twaalf tot vijftien consumpties. Na de lunch ging hij bijna om het uur naar een lokale bar om er in de gauwte twee glazen rum naar binnen te werken, en na een licht avondmaal thuis begon hij pas ernstig te drinken. Hij verdroeg de alcohol zo goed dat niemand hem ooit stomdronken heeft gezien en hij bleef ondanks alles aanspreekbaar. Max Brand haatte zijn werk voor de filmstudio’s en schreef maar enkele scenario’s, maar leverde heel wat verfilmbare verhalen. In 1944 kreeg Brand een contract van Harper’s Magazine om als oorlogscorrespondent naar Europa te gaan. Enkele dagen na zijn aankomst in Italië – waar hij voordien een tijdje had gewoond en een villa had – werd hij dodelijk gewond door een schrapnel.

In 1936 lokte Hollywood. Producenten zouden geïnteresseerd zijn in enkele van Grubers personages. Tenslotte hadden auteurs zoals William Faulkner en Cornell Woolrich zich ook door Hollywood

6 Max Brand werd geboren onder de naam Frederick Schiller Faust (1892‒1944). Hij werd vooral bekend door zijn doordachte en literaire westerns. Faust was ook de schepper van het fictief personage dokter James Kildare. Kildare bracht het tot in de film en op de televisie (2 series) en er werden zelfs beeldverhalen naar Kildare gemaakt. Fausts andere pseudoniemen waren: George Owen Baxter, Evan Evans, George Evans, David Manning, John Frederick, Peter Morland, George Challis en Frederick Frost. 222 duister verleden 3

frank gruber 223

224 duister verleden 3 laten verleiden. Maar voor Gruber werd het al snel een desillusie en zijn hoop op het grote geld verdween met de minuut. “A month ago I had not even thought of Hollywood. Now it was the foremost in my thoughts. I could not work. What was the use of writing stories for fifty, sixty, or even a hundred dollars when out there, in Califor- nia, they were paying thousands and thousands of dollars?” Het wachten op de impresario’s en de bergen goud, maakte dat hij geen scheppend werk meer kon produceren. Dus naar de hel met Hollywood, besloot hij. “I was a pulp writer. I was getting a cent a word for my stories and I could make a very good living from it. All I had to do was work like hell. Perhaps I could become a good pulp writer and get my rates up to a cent and a half a word. Perhaps even two cents a word.”

Gruber was niet iemand die een blad voor de mond nam en in zijn memoires deed hij vele boekjes open, over Black Mask, over zijn ruzie met Raymond Chandler, over het schrijversblok van Dashiell Hammett dat 28 jaar duurde, maar ook over het begin van de paper- back era die startte voor de Tweede Wereldoorlog. Aan het eind van het boek zet hij ook de 11 richtlijnen op een rij die een goede myste- rieschrijver moet naleven om een goed boek af te leveren:

1. Ken het genre. 2. Ken de uitgevers. 3. Neem iedere gelegenheid te baat, beter nog, bereid je erop voor. 4. Een ijzersterk werkschema helpt te overleven waar anderen het opgeven. 5. Denk niet dat je te goed bent om eender welk genre aan te pak- ken. 6. Wanhoop kan soms een bron van inspiratie zijn. 7. Hoogmoed komt meestal voor de val. 8. Korte verhalen brengen niet echt veel op. 9. Collega’s die in dezelfde positie zijn als jijzelf bekijken je werk op dezelfde manier als je raadgevers. 10. Zet je doel steeds hoger zodat je jezelf verplicht om te groeien als auteur. frank gruber 225

En hij groeide. Soms stond zijn trots hem in de weg en enkele woor- denwisselingen met eindredacteuren deden hem financieel geen goed. Hij leerde professioneler te zijn en zijn commentaren op de afwijzingen van de redactie voor zich te houden omdat hij het toch niet kon winnen. Hij vond het beter om een verhaal te schrijven waar ze lipbijtend naar zaten te kijken als het in een ander magazine verscheen, dan tegen jan en alleman te beweren dat je zo geniaal was dat niemand je verhaal begreep.

Gruber wist natuurlijk dat hij geen Shakespeare was en dat zijn werk nooit als literatuur zou worden beschouwd, daarom is hij ook een vergeten auteur dezer dagen, behalve dan bij de pulp fanaten (die nog steeds met velen zijn en nog in aantal stijgen). Het enige wat Gruber deed was de beste Gruber te zijn die hij kon zijn en zich niets aan te trekken van de dichters die eveneens naar Greenwich Village waren afgezakt. Hij schreef ooit over hen: “They sneered that we were selling ours souls to Mammon. Well, I guess we were trying to sell our souls, but Mammon wasn’t buying.” Hij wist ech- ter waar hij mee bezig was en kon elk genre aan. Wat hij bijvoor- beeld zei over westernverhalen is tot op de dag van vandaag geldig: “There are only seven basic cowboy tales: the cattle empire story, the railway story, the cavalry versus Indians story, the ranch story, the revenge story, the marshal story and the outlaw story.” Dat hij goed wist waar hij over sprak kan men zien aan de lijst van westerns die naar verhalen en romans van hem werden gedraaid. Om er enkele te noemen: The Kansan (1943) met Richard Dix, Oregon Trail (1945) met Sunset Carson, Fighthing Man of the Plains (1949) met Ran- dolph Scott, The Great Missouri Raid (1951) met Wendell Corey, The Texas Rangers (1951) met George Montgomery, Hurricane Smith (1952) met Yvonne de Carlo, Backlash (1956) met Richard Widmark en naar een scenario van Borden Chase, The Big Land (1957) met Alan Ladd. In 1968 schreef hij samen met Robert I. Holt het verhaal voor de film Comanche Blanco, waarin William Shatner de dubbel- rol speelt van tweelingbroers, de blanke cowboy Johnny Moon en het meedogenloze Comancheopperhoofd Notah. Hij schreef voor heel wat tv-series: The Life and Legend of Wyatt Earp, Zane Grey Theater, Death Valley Days, A Man Called Shenan- 226 duister verleden 3

The Great Missouri Raid frank gruber 227

The Big Land doah, was de ontwerper van Shotgun Slade en voor Tales of Wells Fargo werden drie verhalen van hem gebruikt, schreef hij zelf twee originele scenario’s en drie scenario’s naar verhalen van anderen. Voor de misdaad- en detectivepulps schreef hij een hele rist over de minzaam pratende misdaadoplosser en encyclopedieverkoper Oliver Quade (10 verhalen werden samengebracht in Brass Knuck- les). Quade was erg geliefd bij de lezers en toen Gruber romans begon te schrijven, vonden veel elementen van Quade hun weg naar zijn detectives: vreemde personages, vlot geschreven humor, een detective, om het maar zo te zeggen, met een haast officiële status en goed van de tongriem gesneden. Maar wat het opvallendste is: bij Gruber draait het bijna altijd om boeken. Was Quade een einzel- gänger, Gruber creëerde ook enkele duo’s van privédetectives. Was Quade een verkoper van encyclopedieën, dan waren Johnny Fletcher en Sam Cragg reizende bedriegers, slimme schelmen die probeerden een handleiding voor bodybuilders aan de man te bren- gen. Johnny had de hersens, Sam de vuisten. De slechten zijn dikwijls oplichters die soms groot geld verdie- 228 duister verleden 3

frank gruber 229 nen maar aan de zelfkant blijven omdat het even snel wordt uitgege- ven als het wordt verdiend. De vrouwen zijn dikwijls krijgshaftige amazones die de mannen zowel lichamelijk als geestelijk de baas zijn en die meestal zorgen voor de komische noot. Maar er zijn ook de miljonairs die in prachtige herenhuizen leven aan de rand van New York, meestal zijn het vriendelijke en doodgewone mensen. Het is net alsof deze laatsten Grubers droom van rijkdom moesten vervullen; meestal zijn het verzamelaars, iets wat dikwijls het begin van een verhaal vormt.

DEATH OF A CHAMPION (1939) Paramount Pictures REGIE: Robert Florey SCENARIO: Stuart Palmer, Cortland Fitzsimmons naar een origineel voor de film geschreven verhaal van Gruber MET: Lynne Overman, Virginia Dale, Joseph Allen, Donald O’Connor, Susan Paley, Harry Davenport

Oliver Quade is een straatventer die de grote kermissen volgt die iedere zomer in diverse staten doorgaan, met rodeo’s, beste gedres- seerde dieren, kookwedstrijden en nog veel meer. Quade is het meest geïnteresseerd in die kermissen die een hondenshow hebben – wat zijn terrein wel vernauwt – waar hij encyclopedieën verkoopt, wat hem gemakkelijk afgaat, want hij verbaast zijn klanten met zijn fotografisch geheugen: wanneer die hem iets specifieks vragen en of dat in het boek staat, hoeft hij er niet eens het boek voor open te slaan. De kampioen uit de filmtitel is een grote Deense dog die de titel al won op de kermis van Rubeville en die is nu dood, iemand heeft hem vermoord en naar het motief is het gissen. Maar het blijft niet bij deze ene hond, nog meer hondenshows verliezen hun kampioen en dat zet Small Fry, de jonge assistent van Quade, ertoe aan om wat te gaan rondneuzen. Quade kan niet achterblijven en neust mee. 230 duister verleden 3

Death of a Champion is een van de meer dan 700 Paramount pro- ducties die werden gefilmd tussen 1929 en 1949 en die werden ver- kocht aan MCA/Universal in 1958 voor televisiedistributie.

THE FRENCH KEY (1946) Walter Colmes Productions REGIE: Walter Colmes SCENARIO: Frank Gruber naar zijn gelijknamige roman MET: Albert Dekker, Mike Mazurki, Evelyn Ankers, John Eldredge

De privédetectives Fletcher en Cragg worden uit hun hotelkamer gezet omdat ze de huur niet betaalden. Ze slagen er echter in in de kamer te komen om hun spullen op te halen. Maar… er ligt een lijk op het bed en er zit een vijf dollar goudstuk7 uit 1822, dat wordt be- schouwd als zeer zeldzaam, in zijn samengeknepen hand. Alles heeft te maken met ongemunt goud dat door valsmunters wordt omgezet in valse zeldzame munten om hiermee hun gestolen goud te kunnen witwassen. Fletcher en Cragg zijn een stap voor op de poli- tie, en soms komen ze tegelijkertijd aan bij eventuele getuigen. Het spoor splitst zich op in vele wegen. Hoe uit die warboel te geraken? Wie is er eigenlijk in betrokken? Humor en ernst zijn goed gedoseerd. Mike Mazurki

7 Toen het boek verscheen in 1939 was het goudstuk 10.000 dollar waard. Volgens het internet zijn er nog drie overgebleven en twee daarvan zijn in het Smithsonian. Het derde is in privébezit en had in 1982 een waarde van 687.500 dollar, in 2011 was dat gestegen naar vijf miljoen dollar en dat was niet alleen aan de devaluatie van de dollar te danken. frank gruber 231

De excentrieke, chagrijnige privédetective Simon Lash, gevestigd in Los Angeles, is een verzamelaar van zeldzame boeken over de eer- ste pioniers, die dan soms weer dienst doen als ‘Macguffins’8 voor de plots van boeken. Zijn assistent is Eddie Slocum en het tweetal treedt op in drie boeken, net zoals de ethisch zeer elastische privé- detectives Otis Beagle en Joe Peel. Lashs interesse voor het oude westen werd gedeeld door Gruber zelf, wat hem uiteraard goed uitkwam voor de vele westerns die hij schreef voor pulpmagazines, televisie en film. Eigenlijk is Gruber bekender om zijn westerns dan om zijn detectives.

ACCOMPLICE (1946) Producers Releasing Corporation (PRC) REGIE: Walter Colmes SCENARIO: Irving Elman, Frank Gruber naar Simon Lash, Private Detective MET: Richard Arlen, Veda Ann Borg, Tom Dugan, Archie Twitchell

Privédetective Simon Lash en zijn assistent Eddie Slocum worden ingehuurd door Joyce Bonniwell – een oud liefje van Lash – om haar vermiste echtgenoot, Jim Bonniwell, op te sporen. Ze verne- men van mijnheer Springer, de directeur van de bank waar Bonni- well werkte, dat een vrouw met de naam Evelyn Price in deze zaak zou betrokken zijn. Een hint van sheriff Rucker brengt Joyce en Lash naar Palmdale waar Joyce het lichaam van een vermoorde man iden- tificeert als haar echtgenoot. Simon is echter niet tevreden en wanneer hij meer informatie krijgt over de geheimzinnige Evelyn Price, gaat hij naar Mesa in New Mexico, waar hij tot zijn verbazing Veda Ann Borg

8 Een MacGuffin is een element in een verhaal van bijvoorbeeld een boek of film dat de plot in gang zet en grotendeels stuurt, maar niet verder gedefinieerd wordt ... (Wikipe- dia) 232 duister verleden 3 ontdekt dat Joyce de mysterieuze vrouw was en dat haar echtgenoot helemaal niet dood is.

Gruber wilde wel eens in detail treden over de bibliotheek die Simon Lash erop nahield. Je kunt uit sommige passages opmaken dat zijn bibliotheek zowat de enige plaats is waar hij zich prettig voelt en waar hij uren doorbrengt met zijn studie van het Amerikaanse wes- ten en de pioniers. Al de boeken die wel eens de gemeenschappe- lijke naam ‘Americana’ meekregen bij verzamelaars en antiquairs en liefst nog zeldzaam waren, hadden zijn voorkeur. Lash kreeg de folders van zowat iedere verkoper van zeldzame boeken in Amerika en hij was een van hun beste klanten. Naar sommige boeken verwees hij zelfs met de titel: Five Years a Dragoon van Percival G. Lowe, The Kansas Crusade van Eli Thayer, The McCoy Cattle Trade book, The Cherokee Bible, McClellan’s Own Story, Dodge City, the Cowboy Capital van Robert Wright, een van de stichters van Dodge en een van de mannen die Wyatt Earp inhuurden maar die zijn naam als Erb spelt.

Gruber was niet voor een gat te vangen want de verschillende bena- deringen van het detectivegenre kan men terugvinden in Death at the Main, wat een puzzelplot heeft met een klassieke constructie, maar het verhaal ‘1000-to-1 for Your Money’ vertoont dan weer de pulpstijl, met een hele rist personages die in een complexe situatie worden gedwongen, zodat je als lezer wel eens de draad durft ver- liezen. Als je weet dat hij in staat was met schrijven zijn brood te verdie- nen, terwijl in Wall Street de effectenmakelaars uit de ramen van de hoogste gebouwen sprongen, kun je hem enkel bewonderen. Voor jongere collega’s schreef hij volgende regels op die volgens hem naar een goed verhaal zouden leiden:

• HET HOOFDPERSONAGE moet kleurrijk zijn. Hij moet een kleurrijk beroep hebben of hij moet zelf kleurrijk zijn. Door de bank genomen wordt aangenomen dat een gewone politie- man of politie-inspecteur een weinig of helemaal geen kleur- rijke figuur is. Denk maar eens aan de grootste detective in frank gruber 233

wat men detectivefiction noemt – Sherlock Holmes – en je weet onmiddellijk wat ik bedoel met kleurrijk. • ONDERWERP. Dat is voor mij het belangrijkste element van eender welke plot in een mysterie. Met onderwerp bedoel ik waarover het gaat, datgene wat bijdraagt aan het verhaal en betekenis kan geven aan de eigenlijke moord. Ik illustreer het met een voorbeeld: Death and the Main gaat over hanenge- vechten. Ik gaf een redelijke uitleg over hoe het eraan toegaat, hoe de hanen worden getraind, hoe die vechten, enz. Een doordeweekse lezer weet hier helemaal niets van, en geloof me, voor ik aan dit verhal begon wist ik er ook niets van. Mijn boek The Lock & the Key ging over slotenmakers. Een vrije interpretatie van wat ik had opgezocht verrijkte het ver- haal. Ik wist geen letter meer dan wat ik in het verhaal heb gestopt. Wie de uitstekende Engelse mysteries van Dorothy Sayers heeft gelezen, weet dat het onderwerp van hoge kwaliteit moet zijn. In The Nine Tailors verneemt de lezer alles over kerkklokken, hoe men een beiaard bespeelt, en meer. In Mur- der Must Adverstise kom je heel wat te weten over de wereld van advertenties. Maar… al die uitleg mag het verhaal niet vertragen, want de lezer kan misschien niet zo erg als jijzelf geïnteresserd zijn in het onderwerp. • DE BOOSDOENER. Natuurlijk is de held van mysterieverha- len een Superman. De boosdoener moet daarom een super- Superman zijn, of nogal wat assistenten hebben. Maar het moet er altijd naar uitzien dat de held wel eens in het zand zou kunnen bijten. • ACHTERGROND. Het verhaal moet zich afspelen tegen een kleurrijke en ongewone achtergrond. De grootsteedse straten zijn niet altijd kleurrijk. En als ze het niet zijn, maak ze dan kleurrijk. • HOE IS IEMAND VERMOORD? Hier moet je uiteraard het ‘ongewone’ in aanmerking nemen. Neerschieten, neersteken enz., zijn aanvaardbaar, maar de omstandigheden waarin dit gebeurt moeten wel ‘ongewoon’ zijn. 234 duister verleden 3

• MOTIEF. Eigenlijk zijn er maar twee aanleidingen voor moord – haat en hebzucht, maar er zijn veel onderafdelingen en het motief moet zo ongewoon mogelijk zijn. • SLEUTEL. Ergens in het verhaal moet de sleutel voor de oplossing liggen voor een opmerkende lezer; de sleutel moet er zijn, want die opmerkende lezer zal het zeker nakijken. • KUNSTJE. In de grote finale, wanneer alles verloren lijkt, wanneer het lijkt dat de held niet meer kan winnen, moet hij een overwinning halen uit zijn ogenschijnlijke verlies. Door een kunstje… en dat is liefst ‘ongewoon’. • ACTIE. Het verhaal moet je meeslepen en dat bereik je met beweging. Vermijd kletsen, kletsen, kletsen over die vermiste knoop, enz. • HOOGTEPUNT. Een grote, te gekke finale is nodig. Onge- woon! • EMOTIE. De held moet als het kan persoonlijk betrokken zijn. Dat doet hij boven en verder dan wat men the call of duty noemt, of de geldelijke beloning die hij ervoor krijgt.

Toen de glorie van de pulps begon te tanen, liet hij zich opnieuw verleiden door Hollywood, waar nu ook de startende tv-industrie zich had neergeplant. Hij kreeg zijn eerste kans bij Harry Sherman Productions – met zijn western The Kansan (1943) naar zijn verhaal ‘Peace Marshal’ – die zijn kleine, goedkoop gemaakte films ver- deeld zag door de grote distributeurs. Nadat Death of a Champion (1939) het goed had gedaan aan de kassa en bij de kritiek, werd hij door Warner Bros gevraagd om voor hen te werken. Daar werkte hij mee aan het scenario van Northern Pursuit (1943), samen met Alvah Bessie (die later een van de Hollywood Ten zou worden) en William Faulkner; met z’n drieën bewerkten ze een verhaal van Leslie T. White. Eveneens een Warner Bros-productie werd de ver- filming van de spionageroman The Mask of Dimitrios (1944) van Eric Ambler. Regisseur Jean Negulesco stond aan het stuur en Gru- ber schreef het scenario voor de film die het bijna onafscheidelijke duo Peter Lorre en Sydney Greenstreet samenbracht. De roman Mr. Angel Comes Aboard van Charles Gordon Booth wordt verfilmd als Johnny Angel met George Raft en Claire Trevor; Gruber die even frank gruber 235 uitgeleend wordt aan RKO Radio Pictures, schrijft mee aan het sce- nario met zijn vriend Steve Fisher. Basil Rathbone geeft gestalte aan Sherlock Holmes in Terror by Night (1946) en spreekt de woorden uit die Gruber voor hem heeft opgeschreven; Arthur Conan Doyle keek tevreden over zijn schouder mee. Nog datzelfde jaar komt Dressed to Kill (1946) in de zalen, opnieuw een Sherlock Holmes- verhaal, dit keer werkt Gruber eraan samen met Leonard Lee. 236 duister verleden 3

BULLDOG DRUMMOND AT BAY (1947) Columbia Pictures Corporation REGIE: Sidney Salkow SCENARIO: Frank Gruber schreef een origineel verhaal met het personage Bulldog Drummond die een schepping is van Sapper (op zijn beurt een pseudoniem van Herman C. McNeile) MET: Ron Randall, Anita Louise, Patrick O’Moore, Terry Kilburn, Holmes Herbert

“Ah, it’s good to be back!”, zegt Bulldog Drummond, die na een onderbreking van acht jaar terug op het scherm komt, deze keer wordt de rol vertolkt door Ron Randell (enkele illustere voorgangers waren Ronald Colman en Ray Milland). Een ietwat bleke Bulldog om het maar vlug te stellen. Eigenlijk is deze film een opgepoetste remake van de film uit 1937 met dezelfde titel. Iemand gooit een steen met een boodschap eromheen gewikkeld door het raam van Bulldog Drummond en de volgende dag staat er een mooie vrouw op zijn drempel die hem vertelt dat ze met haar auto in panne staat. Hij nodigt haar binnen en daar probeert ze hem te drogeren wan- neer ze samen thee drinken, maar hij speelt het spelletje mee. Hele- maal niet slecht, maar er op een avond voor uit de luie stoel komen zit er ook niet in. In 1948 is er The Challenge, een nieuw Bulldog Drummond verhaal, waarvoor Gruber het scenario schrijft samen met Irving Elman naar een boek van Sapper (Herman C. McNeile). Na de ver- filming van een westernroman en een westernverhaal komt het eer- ste televisiewerk. De tv-serie Suspense verfilmt in 1950 een van zijn Sam Cragg verhalen dat in maart 1939 verscheen in Black Mask als ‘The Sad Serbian’ (aka als ‘1000-to-1 for Your Money’).

1000 TO ONE (1950) Tv-serie Suspense (Seizoen 2 Aflevering 31 - 4 april 1950) Columbia Broadcasting System (CBS) REGIE: Robert Stevens SCENARIO: Charles Robinson frank gruber 237

MET: Paul Stewart, Betty Garde, Robert H. Harris, Cara Williams, Anna Minot

Wanneer detective Sam Cragg met een klant in ‘Little Serbia’ heeft afgesproken en de afspraak nakomt, vindt hij de man ver- moord. Iedereen in de buurt leeft in angst voor de nooit geziene C.W. Roberts, een mys- terieuze woekeraar die arme mensen perma- nent in de schulden houdt. Craig stuurt de man een boek en wacht dan om te zien wie Betty Garde het ophaalt.

Volgen een rist westerns waarvoor hij ofwel het scenario schrijft, ofwel het verhaal, en soms beide. De sterren zijn niet de minsten: Randolph Scott, Wendell Corey, George Montgomery, Edmond O’Brien, Dean Jagger, Forrest Tucker, Yvonne de Carlo, Sterling Hayden, John Ireland, Charlton Heston, Rhonda Fleming, Jan Ster- ling.

SIXTY FIVE PACIFIC STREET (1954) Tv-serie The Mask (seizoen 1, aflevering 10, 14 maart 1954) SCENARIO: een origineel verhaal van Frank Gruber MET: Don Dubbins, Peg Hillias

Voor de tv-serie Sheena: Queen of the Jungle waarvoor de idee werd geleverd door de stripverhalen van S.M. Eiger en Will Eisner (11 afleveringen) schrijft hij een origineel scena- rio. De serie hield het maar 22 afleveringen vol. Misschien lag het wel aan de ster Irish McCalla (“I couldn’t act, but I could swing through the trees”), want de producers hadden graag in de rol van Sheena gehad, maar haar contract was net verkocht aan Batjac Producti- ons (John Waynes productiehuis). Debra Paget werd ook getest voor de rol. Irish McCalla 238 duister verleden 3

Jan Sterling frank gruber 239

THE LEOPARD MAN (1955) Tv-serie Sheena: Queen of the Jungle (seizoen 1, aflevering 15) REGIE: Stuart Gilmore SCENARIO: Frank Gruber MET: Irish McCalla, Chris Drake, Fernando Wagner, Jerry Molina

Een groep inboorlingen voelt zich bedreigd nu er een van hen is vermoord en dat blijkt door een immens luipaard te zijn… of een luipaardman. Wanneer een Zwitserse mijnwerker Sheena nabij het lichaam opmerkt, gelooft hij dat ze tot de cultus van de luipaard- man behoort en probeert haar te doden.

Weer volgt er televisiewerk en hij schrijft een aflevering voor de tv- serie TV Reader’s Digest – een serie gespeelde documentaires naar artikels die verschenen in het tijdschrift – naar The Last of the Old Time Shooting Sheriffs (17 januari 1955) een artikel van Cleveland Armory, en de teleplay voor The American Master Counterfeiters (14 maart 1955) naar een artikel van Charles Robinson dat verscheen in Harper’s Magazine van september 1947. Voor The Ford Television Theatre schrijft hij in 1956 het scenario voor The Silent Strangers naar een origineel verhaal van Leon Ware en datzelfde jaar is er ook nog het scenario (in samenwerking met Oliver Crawford) voor The Circular Staircase naar Mary Gordon Rhinehart voor de tv-serie Climax.

MAN IN THE VAULT (1956) REGIE: Andrew V. McLaglen SCENARIO: naar de roman The Lock and the Key (aka Run, Thief, Run) van Frank Gruber MET: William Campbell, Karen Sharpe, Anita Ekberg, Berry Kroeger, Mike Mazurki (die met zijn imposante gestalte ongeveer in 100 films meespeelde, na een carrière als worstelaar, basketbal- en American Footballspeler) 240 duister verleden 3

Tommy Dancer, een assistent-slotenmaker, verdient net genoeg om te overleven en heeft weinig uitzicht op verbetering maar dan ver- schijnt de boef Willis Trent. Dancer kan in één slag 5.000 dollar verdienen als hij zijn bekwaamheid gebruikt om een namaaksleutel voor een kluis te maken. In die kluis zit 200.000 dollar en Trent wil die graag tot de zijne maken. Het nummer van de kluis heeft hij al, want Flo Randall heeft hem die tegen een kleine vergoeding al aan de hand gedaan. Dancer, die echter probeert de eerlijkheid zelf te blijven, weigert. Trent neemt dit niet en dreigt ermee om Dancers meisje, Betty Turner, wat te laten bijtimmeren en dat is voldoende voor Dancer. Hij maakt de sleutel, gaat naar de bank en haalt zelf het geld op. Een woedende Trent laat Dancers meisje ontvoeren en vraagt er een losgeld van 200.000 dollar voor.

Mannen die van mooie vrouwen houden, zullen het spijtig vinden dat Anita Ekberg maar ongeveer 10 minuten screentijd krijgt, maar ze is zo verdomd mooi dat ze een blijvende indruk achterlaat. Mis- schien heeft deze verschijning wel geleid naar haar casting in La Dolce Vita? Dat film zeer dikwijls ook een documentaire waarde heeft, bewijzen de beelden van het Los Angeles van de jaren vijftig. De natuurlijke dialogen herinneren eveneens aan de glorietijd van de films noirs.

Voor de televisieserie 77 Sunset Strip schrijft Gruber naar zijn eigen originele verhaal het scenario voor Two and Two Make Six (1958) over een ex-gevangene die het detectivebureau op 77 Sunset Strip inhuurt om uit te vinden wie er eigenlijk op hem schiet. Volgen nog een drama voor de tv-serie Schlitz Playhouse of Stars en een origi- neel scenario voor The Salted Mine (1959) – in 1956 leverde hij ook al twee afleveringen, een met een origineel verhaal – The Rousta- bout ‒ en een scenario naar Zane Grey. Voor de rest van zijn film- en televisiecarrière werden het afleve- ringen en films in het westerngenre.

In 1967 publiceerde hij The Pulp Jungle, herinneringen aan zijn pulpjaren. frank gruber 241

KORTE VERHALEN VERSCHENEN IN MAGAZINES EN ANDERE BLADEN

Wooden Nails (december 1933, The Phantom Detective) Master of Fear (maart 1934, Secret Agent X) The Coffin That Went to Sea (oktober 1935, Operator #5; Captain John Vedders) Range Law (mei 1936, Ranch Romances) Vault of Victory (mei 1936, Ace Sports Monthly) Mat Menace (augustus 1936, Dime Sports Magazine) The Maverick Wolfer (oktober 1936, Western Trails) Brass Knuckles (november 1936, Thrilling Detective; Oliver Quade) Death at the Main (december 1936, Thrilling Detective; Oliver Quade) Holster Headlines (januari 1937, Western Trails) Murder on the Midway (januari 1937, Thrilling Detective; Oliver Quade) Mat Malice (januari 1937, Dime Sports Magazine) Pictures of Death (februari 1937, Thrilling Detective; Oliver Quade) Too Smart to Live (februari/maart 1937, Ace-High Detective Magazine) Ask Me Another (juni 1937, Black Mask; Oliver Quade) Candid Witness (juli 1937, Black Mask) Trailer Town (augustus 1937, Thrilling Detective; Oliver Quade) Rain, the Killer (september 1937, Black Mask; Oliver Quade) Educated Eyes (september 1937, Clues Detective Stories) The Raw Deal (oktober 1937, Pocket Detective Magazine; aka ‘Honesty is My Motto’) Wildcat Range (november 1937, Ranch Romances) Hen House Homicide (Decective 4, 1937, Detective Fiction Weekly) Death on Eagle’s Crag (december 1937, Black Mask; Oliver Quade) Racket Toll (februari 1938, Crime Busters) Dog Show Murder (maart 1938, Black Mask; Oliver Quade) This Outlaw Business (12 maart 1938, Argosy) Ghosts of Lobo Valley (maart 1938, Ranch Romance) A Shotgun, a Badge-and a Man (maart 1938, Star Western) The Marshal of Broken Lance (25 april 1938, Short Stories) Death Sits Down (mei 1938, Black Mask; Oliver Quade) The Road to Nowhere (25 mei 1938, Short Stories) Innocent Bystander (28 mei 1938, Detective Fiction Weekly; aka ‘You Can’t Crack a Modern Safe’). Outlaw (25 juni 1938, Short Stories) 242 duister verleden 3

Gunsight (deel 1) (augustus,1938, Ranch Romances) Winner Gets All (10 augustus 1938, Short Stories) Cat and Mouse (augustus 1938, Black Mask; aka ‘The Ring and the Finger’) Forced Landing (oktober 1938, Black Mask; Oliver Quade) Escape (10 november 1938, Short Stories) Surrender (25 november 1938, Short Stories) Death Comes Home (november 1938, Crime Busters; Jim Strong, Racket Man) Tough Guy (november 1938, Clues Detective Stories) Scarlet Range (december 1938, Ranch Romances) Under Quantrellís Black Flag (10 december 1938, Liberty) Skip Murder (februari 1939, Clues Detective) State Fair Murder (february 1939, Black Mask; Oliver Quade) Guerrilla Range (25 maart 1939, Short Stories) The Sad Serbian (maart 1939, Black Mask; aka ‘1000-to-1 for Your Money’; Sam Cragg) The Man from Missouri (april 1939, Ranch Romances) No Bullets Today (april 1939, Popular Detective) The Man from Missouri (april 1939, Ranch Romances) Funny Man (mei 1939, Black Mask; Oliver Quade) Duplicate Death (mei 1939, Detective Stories) Rope for Rustlers (10 juni 1939, Short Stories) Assassin (10 augustus 1939, Short Stories) King Copper (25 september 1939, Short Stories) Oliver Quade at the Races (november 1939, Black Mask; Oliver Quade) The French Key (10 november 1939, Short Stories) en volgende King Copper (1939) Death’s Understudy (januari 1940, Clues Detective Stories) The Killer (25 februari 1940, Short Stories) The Dead Don’t Sue (februari 1940, Clues Detective Stories) Words and Music (maart 1940, Black Mask; Oliver Quade) Young Sam Began to Roam (10 april 1940, Short Stories) Quantrell’s Flag (mei 1940, Adventure) The Happy Hungarian (25 mei 1940, Short Stories) The Murder Book (mei 1940, Clues Detective Stories) Ride No More (25 juni 1940, Short Stories) The Golden Chalice (juli 1940, Weird Tales; aka ‘The Gold Cup’; sci-fi) The Laughing Fox (10 juli 1940, Short Stories; Johnny Fletcher) The Talking Clock (16 november 1940, Detective Fiction Weekly) frank gruber 243

The Fifth Comanche (juli 1941, National Magazine) Outlaw (oktober 1940, Adventure) Vigilante Collar (25 oktober 1940, Short Stories) Gunsight (november 1941, Ranch Romances) en volgende The Book of the Dead (november 1941, Weird Tales; sci-fi) The Mighty Blockhead (10 februari 1942, Short Stories) Death Rides the Plains (25 maart 1942, Western Story Magazine) Gambling Lady (mei 1942, Ranch Romances) The Gun (juli 1942, Weird Tales; sci-fi) The Silver Tombstone (10 mei 1945, Short Stories) The Story Tellers’ Circle (10 mei 1945, Short Stories) Smoky Road (januari 1948, Ranch Romances) en volgende The Thirteenth Floor (januari 1949, Weird Tales; sci-fi) Escape (mei 1949, Zane Grey’s Western Magazine) Assassin (augustus 1949, Zane Grey’s Western Magazine) The Road to Nowhere (maart 1950, Zane Grey’s Western Magazine) Ride No More (november 1950, Zane Grey’s Western Magazine) Fort Starvation (december 1952, Ranch Romances) en volgende Piece of Eight (november 1955, The Magazine of Fantasy and Science Fiction; sci-fi) Town Tamer (januari 1957, Short Stories) The Store (oktober 1969, Zane Grey’s Western Magazine) The Phantom Model T (september 1990, Detective Story Magazine #9) The Choking Chalice (aka It’s Raining More Corpses in Chinatown) The Deserter Vigilante Collar

STEPHEN ACRE pseudoniem van Frank Gruber The Yellow Overcoat (25 juni 1942, Short Stories)

JOHN K. VEDDER pseudoniem van Frank Gruber The Last Doorbell (10 november 1941, Short Stories)

James Crumley: auteur van sterke maar poëtische misdaadverhalen

“I had done either too much coke or too little, a constant problem in my life.” James Crumley

“I try to stay two drinks ahead of reality and three behind a drunk.” James Crumley

“He was born on the cusp of the old way, those guys who were raised up on Hemingway, Faulkner and Fitzgerald, and the idea that you had to drink and smoke and be a rounder. Unfortunately, I think it bit a lot of them.” John Irsfeld

James Arthur Crumley (12 oktober 1939, Three Rivers, Texas – 17 september 2008, St. Patrick Hospital, Missoula, Montana) groeide op in het zuiden van Texas waar zijn vader opzichter was op een olieveld. Zijn moeder was een kelnerin. Volgens Crumley was zijn vader een zachtaardige man, terwijl zijn ma het opvliegende type was. Zij stond erop dat haar zoon naar de kerk ging, hoewel ze zelf nooit ging omdat ze volgens haar “could not afford clothes decent enough for church”. 246 duister verleden 3

Crumley werd bekend als auteur van gewelddadige cynische mis- daadverhalen, daarnaast verschenen verschillende gebundelde korte verhalen en essays, eveneens verscheen er theater in boek- vorm, terwijl er ook niet gepubliceerde toneelstukken tot zijn oeu- vre behoren. Critici noemden hem “one of modern crime writing’s best practitioners”; voor sommigen was hij “a patron saint of the post- Vietnam private eye novel” en men noemde hem ook wel eens een kruising van Raymond Chandler met Hunter S. Thompson. Zijn boek The Last Good Kiss werd dan weer omschreven als “the most influential crime novel of the last 50 years”. Zijn verhalen spelen meestal in Montana en andere plaatsen in het Westen en werden geprezen voor het lyrische proza. Jeff Baker, die voor The Oregonian over boeken schrijft in een bespreking van Crumleys boek The Final Country (2001): “he is something of an elder statesman to the many writers who live in western Montana”. Hij schreef ook dat je Crum- ley niet moest lezen voor zijn plots; het plezier dat je hebt bij het lezen van Crumley komt vol- gens Baker van de taal, de personages en het onverwachte diepe graven in de emotie. Baker voegde daar nog aan toe: “The language is on display everywhere, not as beautiful and rich as that of Crumley’s Montana neighbor James Lee Burke, but just as evocative...”

Een hele rist schrijvers van misdaadverhalen traden in Crumleys voetsporen, zowel in de VS als in de UK: Michael Connelly (Blood Work met Clint Eastwood), George Pelecanos (producent van The Wire en uitvoerend producent van Treme), Dennis Lehane (auteur van Mystic River en Gone, Baby Gone) en Craig McDonald (auteur van El Gavilan (2011), een roman die onder andere de impact van illegale immigratie in de VS als onderwerp heeft. Publishers Weekly noemde het “Urgent as tomorrow’s headlines... Searing”. james crumley 247

Crumley haalde nooit het mainstream publiek. In een interview in 2001 zei hij: “Don’t know why that is, other writers like me a lot. But up until about 10 to 12 years ago, I made more money in France and Japan than in America. I guess I just don’t fit in anyplace…”

James Crumley haalde hoge cijfers als student en was een sterke en slimme voetballer. Nadat hij van school ging, studeerde hij verder voor officier aan het Georgia Institute of Technology met een beurs van de Amerikaanse marine – Reserve Officers’ Training Corps. Daar ontdekte hij auteurs zoals Lawrence Durrell, Malcolm Lowry, Hemingway, Faulkner, Dickens en Fitzgerald. Na drie jaar bij de zeemacht – in de Filipijnen – ging hij met een studiebeurs, die hij gemakkelijk kreeg als voetballer, verder stude- ren aan het Texas College of Arts and Industries, waar hij in 1964 promoveerde met een diploma geschiedenis. Twee jaar later werd hem een Master of Fine Arts onderscheiding toegekend door de universiteit van Iowa. In 1968 was hij medeondertekenaar van het War Tax Protest van schrijvers en uitgevers die weigerden belasting te betalen als protest tegen de oorlog in Vietnam.

In de loop van de jaren doceerde Crumley aan de faculteit Engelse literatuur van de universiteit van Montana in Missoula, en was hij gastdocent aan de universiteit van Arkansas, Colorado State Uni- versity, de universiteit van Texas in El Paso, het Reed College in Portland (Oregon) en de Carnegie-Mellon University in Pittsburgh. Vanaf het midden van de jaren 80 woonde hij in Missoula in de staat Montana – grenzend aan Canada – in de schaduw van de Rocky Mountains, waar een van zijn inspiratiebronnen lag, Charlie B’s bar.1 Doordat hij daar vaste klant was, lag het voor de hand dat veel van de reguliere klanten ook personages in zijn boeken werden.

1 In Missoula, in Montana, komt er een zwarte ster bij aan het firmament van Charlie B, een van de mooiste bars in het westen van Amerika. Aan de muur achter de toog hangt een opmerkelijke verzameling zwart-witfoto’s van jongens uit de buurt: oude indianen met gerimpelde gezichten, cowboys die vooral de barkrukken bezet hielden, Vietnam- veteranen, vissers, muzikanten, schrijvers. 248 duister verleden 3

Crumleys eersteling, One to Count Cadence, ver- scheen in 1969 en het boek speelde op de Filipij- nen en in Vietnam. Het begon als een eindwerk voor zijn master in creatief schrijven van de Iowa Writers’ Workshop in 1966. Het verhaal: in 1962 krijgt sergeant Krummel het bevel over een groep van rebelse meestal dronken vrijwilligers. Ze overleven de militaire absurditeiten enkel en alleen om uiteindelijk naar Vietnam te worden gestuurd, waar Krummels bende wordt geconfronteerd met het feit dat ze hun geloof in Amerika totaal verliezen. Jammer dat het boek werd ondergesneeuwd door heel wat in Zuidoost-Azië spelende ver- halen met veel minder kwaliteiten. David Dempsey schreef in The New York Times over Crumleys debuut: “...a compelling study of the gratuitous violence in men ... It is a story of bars, brawls, and brothels–and I don’t know of any writer who has done it better”.

Zijn volgende boek, The Wrong Case (1975) heeft als hoofdpersonage een antiheld, Milo Milodragovitz, die voortdurend met zichzelf in de clinch ligt en daarom overmatig aan de alcohol en de drugs zit. Het boek bulkt van de moorden en staat daarom ook op de schap- pen van de misdaadverhalen, maar het ligt dichter bij Revolutio- nary Road uit 1961 van Richard Yates, boek dat door Sam Mendes werd verfilmd met Leonardo DiCaprio en Kate Winslet in 2008, en Richard Hugo’s debuutbundel A Run of Jacks, waarin de economi- sche depressie van Montana aan bod komt. Crumley had nooit een detectiveroman gelezen tot voornoemde Richard Hugo hem het werk van Raymond Chandler aanraadde voor de kwaliteit van zijn volzinnen. Crumley kocht op een van zijn uitstappen een boek van Chandler in Guadalajara in Mexico. Hij was sterk onder de indruk en probeerde het ook met Ross Macdonald. In Crimefactory verscheen een interview van Noel King met Crumley:

NOEL KING: Your latest book, The Right Madness (2005), takes its title from a Richard Hugo poem ‘The Right Madness james crumley 249

on Skye’, and a much earlier book, The Last Good Kiss (1978), took its title from some lines in another Hugo poem, ‘Degrees of Grey in Philipsburg’. JAMES CRUMLEY: I get all my good titles from Hugo poems.

In 1985 kreeg The Wrong Case de Falcon Award van de Maltese Fal- con Society van Japan voor de beste hard-boiled roman daar gepu- bliceerd.

Zijn volgende roman, The Last Good Kiss (1978), kreeg van Otto Penzler, de eigenaar van de Mysterious Bookshop in Manhattan en uitgever bij de Mysterious Press het etiket “the greatest private- eye novel I ever read” mee. Penzler, die ook Crumley uitgaf en hem dus persoonliijk kende, zei ooit over hem: “This is a man who had a gigantic heart and loved the world and loved life. He had a curmudgeonly sort of manner about him, but if you looked into his eyes you could quickly see that his eyes could look into your soul because he understood everything.” De detective in The Last Good Kiss is C.W. Sughrue en als je op zoek bent naar een der beste openingszinnen ooit kun je hier terecht: “When I finally caught up with Abraham Trahearne, he was drinking beer with an alcoholic bulldog named Fireball Roberts in a ramshackle joint just outside of Sonoma, California, drinking the heart out of a fine spring afternoon.” Sughrue lost het eerste raadsel op op pagina 1 wanneer hij Tra- hearne dus vindt in een bar net buiten San Francisco. Het tweede raadsel krijgt een oplossing op pagina 127. Het ene raadsel na het andere duikt op, eentje op pagina 240 en wordt opgelost op 243. Er zitten dus niet veel moeilijke raadsels in deze misdaadroman, daarom kun je het nauwelijks een mystery noemen. Neen, we zijn onderweg, het gaat over vrienden, een eigenaardig vriendenpaar – want anders kun je Sughrue en Trahearne niet bestempelen –, en dit stel wordt aangevuld door een bierzuipende buldog met de naam Fireball. Wat dit manipulerende drama onderscheidt van andere in het genre is dat de detective altijd doet wat hij eigenlijk niet zou mogen doen. Met het boek zitten we opnieuw in de oor- log: zowel Sughrue als Trahearne zijn oudgedienden van de Tweede 250 duister verleden 3

Wereldoorlog en Vietnam. Trahearne moest, wilde hij zich een held noemen, een gewonde vijand afmaken, hij deed het en sleept het nu zijn hele leven mee. Hij ervaart nu het zuipen, het schrijven en het leven zelf als oorlog. Sughrues levensweg had meer bochten. Op een dag laat hij zich te veel meeslepen wanneer iemand hem aanvalt en belandt hierdoor in de gevangenis. Na zijn straf te hebben uitgeze- ten, wordt hij gerekruteerd – of werd hij gedwongen? – voor een spi- onagecel en moet zich laten inlijven bij linkse groeperingen. Door zijn ervaringen in Vietnam en de lichamelijke training die hiervoor nodig was, zit Sughrue direct in zijn rol. Twee krijgers in vredestijd die zich nooit ofte nimmer zullen aanpassen aan die vrede en hier- door onze sympathie krijgen.

In de serie van Sughrue verscheen verder The Mexican Tree Duck2 (1993) dat in 1994 de Dashiell Hammett Award kreeg, die wordt toegekend door de Noord-Amerikaanse tak van de International Association of Crime Writers voor de beste literaire roman. In The Mexican enz wordt Sughrue ingehuurd om een onopvallend onder- zoek in te stellen naar Sarita Cisneros Pines, de vermiste vrouw van een gewiekste Texaanse politicus. Sughrue heeft het al vlug aan de stok met het FBI, Mexicaanse bandieten die elkaar het leven zuur maken en enkele Amerikaanse gladjakkers. De lijken stapelen zich op en Sughrue heeft dikwijls geen tijd om er zich iets van aan te trekken omdat hij haast van het ene bed – meestal voorzien van een mooie vrouw – in het andere valt, en zelfs tweemaal verliefd wordt. Hij haalt er ook enkele bevriende veteranen bij, onder wie een voormalig lid van de inlichtingendienst die nu een beroemd advocaat is gezien het feit dat hij heel wat drugsbaronnen als klant heeft. Ondersteund door drank en cocaïne, gedreven door loyali- teit en wraak, ontwarren Sughrue en zijn vrienden het net van seks, drugs, oliebelangen en politiek, wat uiteindelijk leidt naar een para- militaire actie met heel wat doden als gevolg.

In Bordersnakes (1996) ontmoeten we en Milo én Sughrue. Om een onderscheid te kunnen maken, suggereerde Crumley het volgende:

2 De Mexicaanse boomeend, De Arbeiderspers, ISBN 90-295-1236-9, 1995. james crumley 251

“Milo’s first impulse is to help you; Sughrue’s is to shoot you in the foot.” Alle nuchterheid vergetend nadat zijn erfenis van drie miljoen dollar van zijn bankrekening verdween, reist Milo naar El Paso, Texas, om zijn voormalige partner, Sughrue, bijstand te vragen in zijn zoektocht naar de met zijn geld verdwenen bankier. Hij vindt Sughrue die zich heeft teruggetrokken op een verlaten plek in de woestijn, nadat hij werd neergeschoten door Chicano’s die hem voor dood achterlieten, en hem vooraleer hem neer te knallen ver- telden dat ze hiervoor werden betaald. Nadat Sughrue hersteld is, gaan de twee samen op stap om Sughrues belagers een koekje van eigen deeg te geven. Hun zowel lichamelijke als geestelijke reis gaat doorheen een waas van drank, cocaïne, cafégevechten en sadisti- sche misdaden, zigzaggend van Austin naar Seattle om haar finale te krijgen in het diepste zuiden van Amerika waar het landgoed van een drugsbaron is gelegen. In 2005 verschijnt de laatste in de serie Sughrue, The Right Mad- ness. Hij moet van een psychiater uit een kleine stad uitzoeken wie van zijn bizarre patiënten op de loop is met enkele hoogst vertrou- welijke dossiers. Leest als een racewagen, is brutaal, melancholisch en spottend medelijdend, en inderdaad Crumley weer op zijn best.

Crumleys privédetectives, C.W. Sughrue en Milo Milodragovitch, zijn volgens Jerome Weeks, journalist van de The Dallas Morning News (2001): “sullen, violent men whose drug use and carnal antics would stagger a rhino”. Dat lees je inderdaad in zijn Milo Milodrago- vitch verhalen. Hadden we het al over The Wrong Case uit 1975, dan is er in 1983 Dancing Bear. De cynische maar nobele Milo wordt hier meer in de verf gezet. Beide ouders van Milo pleegden zelf- moord; Milo is vijf keer gescheiden; zijn katers geneest hij met schnaps; hij cultiveert zijn cocaï- neverslaving; hij wordt weldra 52 wanneer hij uit- eindelijk de gronden en goederen van zijn vader erft. Als je nu dacht dat dit alles genoeg was geweest, is er dat oude vrouwtje dat, gewoon uit nieuwsgierigheid, hem vraagt om uit te zoeken wat er eigenlijk 252 duister verleden 3 aan de hand is met die man en die vrouw die elkaar regelmatig ont- moeten in het park dat net over haar huis is gelegen. Milo volgt de man, ziet hem opgeblazen worden; vervolgens wordt er een aanslag op zijn leven gepleegd, en dan verdwijnt het oude vrouwtje. Is ze gekidnapt? Alles leidt hem uiteindelijk naar Seattle na een ontmoe- ting met een beeldschone journaliste (eentje van de vele seksuele ontmoetingen) die hem op het spoor zet van stropers. Volgt nog een gewapende confrontatie met enkele politici die in beheerraden zit- ten van firma’s die giftige afvalstoffen dumpen.

In 1989 verschijnt een bundeling van zijn korte verhalen onder de veelsprekende titel: Whores. In het boek zijn ook enkele essays opge- nomen, naast een lang interview met Crumley door twee journalis- ten van The New Yorker: Bryan Di Salvatore en Deirdre McNamer. In 1991 bundelt hij in Muddy Fork and Other Things korte ver- halen en enkele essays. De meeste verhalen hebben het thuisland (Montana/Texas) van Crumley als achtergrond: een land van man- nen, auto’s en hebzucht die littekens in het landschap sloeg met het uitroeien van de buffel tot de verstedelijking van de Amerikaanse vlakten. In deze omgeving plaatst Crumley zijn personages, die meestal op de vlucht zijn voor hun verleden om dat even later terug te vinden op hun plaats van bestemming. The Putt at the End of the World (2000) schrijft hij samen met Lee K. Abbott, Dave Barry, Richard Bausch, James W. Hall, Tami Hoag, Tim O’Brien, Ridley Pearson en Les Standiford, de ene gaat verder waar de andere ophield. In deze roman nodigt de rijkste man van de wereld een trio van middelmatige golfspelers uit op een geheime golflinks. Het resultaat van hun inspanningen zal op de een of andere manier het lot van de wereld veranderen. Kan golf de wereld redden?

In The Final Country (2001) is Milodragovitch’ leven een leven van luxe geworden en hij haat iedere seconde ervan. Hij is eigenaar van een bar en een motel in het heuvelachtige Texas Hill Country, heeft daarnaast zo veel geld dat hij het in één leven niet kan opmaken en zijn laatste verkering – die een tijdje duurde – loopt op haar laatste benen. Om aan dit alles te ontsnappen, neemt hij opnieuw zijn james crumley 253 carrière als privédetective op. Tijdens zijn zoektocht naar een van huis weg- gelopen vrouw, ontmoet hij de ex- oplichter Enos Walker, die de open- baarheid schuwt omdat hij nog niet zo lang geleden een drugdealer neer- kogelde in de Over the Line Saloon. Milo voelt een bijna grootvaderlijke sympathie voor Walker, die mis- schien wel eens uit zelfverdediging zou hebben gehandeld. Om verschil- lende redenen onderzoekt hij de levensloop en het crimineel verleden van Walker. Maar dat onderzoek zou hem wel eens zuur kunnen opbreken, want blijkbaar kunnen er lang bewaarde geheimen ontdekt worden die de veiligheid van sommige meedogenloze, hooggeplaatste per- sonen bedreigen. Maxim Jakubowski schrijft essays over misdaadromans, eroti- sche romans, sciencefiction en rockmuziek. Over The Final Coun- try en A Right Madness, de laatste twee boeken van James Crum- ley schreef hij: “...bittersweet adventures in which [Crumley] could evoke the skies over Texas and Montana and the landscapes of America like a veritable angel slumming amid the ferocious gun- fire, the betrayals his characters always suffered and the trade- mark bruised romanticism that only he could conjure up without it sounding maudlin”.

De laatste twee romans die van Crumley verschenen, hebben we voor een groot deel te danken aan de zorgen van de dichteres Martha Elizabeth, met wie hij trouwde in 1992. Dankzij Martha’s geduld en zorgen kon hij de twee laatste romans dus afwerken.

Crumley zou waarschijnlijk meer gepubliceerd hebben, mocht Hol- lywood niet te veel van zijn tijd hebben gestolen. Om zich een ietwat luxueuzer leventje te kunnen veroorloven probeerde hij zijn eigen romans om te zetten tot scenario’s en hier en daar schreef hij een 254 duister verleden 3 oorspronkelijk scenario. In de jaren 80 van vorige eeuw had hij een ontmoeting met Sam Peckinpah voor een film die in Mexico zou spelen. Maar de grote man stierf enkele weken later. Tegenspoed en misverstand waren zijn deel, want hoezeer hij ook zijn best deed, de deuren van de studio’s bleven voor hem gesloten. Het lot was hem ongenadig. Wanneer de deuren zich wel voor hem openden was het omdat hij werd ingehuurd om filmscripts onder handen te nemen. In die Hollywooddagen schreef hij samen met Rob Sullivan het scenario voor de western The Far Side of Jericho, die zijn première had op het filmfestival van Santa Fe op 10 december 2006. Crumley stak zijn mening over Hollywood niet onder stoelen of banken: “If you back up into a room in Hollywood with your britches down and something odd happens to you, it’s not their fault!”

THE FAR SIDE OF JERICHO (2006) Further Productions, Mountainair Films REGIE: Tim Hunter SCENARIO: James Crumley, Rob Sullivan MET: Suzanne Andrews, Judith Burnett, Lissa Negrin, Patrick Bergin, James Gammon, John Diehl, Jason Connery

Als je de sleutelwoorden voor deze film leest, staan daar mooi in het rijtje: geselen, ratelslang, verkrachting, lynchen, gewe- tenloze sheriff, bankoverval.

Drie vrouwen van het Wilde Westen, weduwen van drie broers die net hun hoofd door de strop moesten ste- ken, zijn op de loop met gevaar voor hun leven. Ze Suzanne Andrews worden achtervolgd door james crumley 255 een bende die zich een politiemacht noemt maar eigenlijk enkel op geld, veel geld uit is, omdat de vrouwen worden verondersteld het geld van de laatste bankoverval van de drie broers bij zich te heb- ben, wat niet waar is want het geld ligt ergens begraven bij Jericho. Komen daar ook nog wat mythische indianen bij en laten we niet vergeten dat ook heel wat revolverhelden achter het trio aanzitten, naast enkele agenten van het Pinkerton agentschap en zelfs een geest. De drie vrouwen zullen elkaar in de loop van hun vlucht leren waarderen en als de nood het hoogst is ook doden uit zelfverweer.

Crumley werkte ook aan een hele rist van pogingen door anderen om een film te puren uit het beeldverhaal Judge Dredd3, maar geen enkel van zijn ideeën of voorstellen haalde echter de uiteindelijke film. Zijn bestelde maar nooit geproduceerde scenario voor de film The Pigeon Shoot liet hij in 1987 verschijnen in een beperkte oplage. Crumley leverde in 2002 het commentaar voor de Franse film L’esprit de la route van Matthieu Serveau.

L’ESPRIT DE LA ROUTE (2002) Bonne Pioche REGIE: Matthieu Serveau SCENARIO: Matthieu Serveau, James Crumley MET: James Crumley

In een documentaire die aan hem werd opgedragen, leverde Crum- ley commentaar over zijn geliefde sport: een rondje langs de kroe- gen van Montana op zoek naar de ultieme bar. Het gaat om etablis- sementen die hemden met Schotse ruiten hebben ophangen of

3 Judge Joe Dredd is een personage uit het Britse stripblad 2000 AD. De strips over Dredd zijn de langstlopende in deze uitgave. Het personage, dat in 1977 zijn debuut maakte, werd bedacht door schrijver John Wagner en tekenaar Carlos Ezquerra, maar ook redacteur Pat Mills was betrokken bij de ontwikkeling ervan. Judge Dredd is een futuristische rechter, die de taken van zowel politie als rechter heeft. Hij en zijn collega’s mogen misdadigers ter plekke arresteren, veroordelen en zo nodig executeren. Judge Dredd is een van de bekendste Britse stripfiguren. (Wikipedia) 256 duister verleden 3

Crumley wordt gevierd in een taveerne in Toronto door enkele van zijn acolieten. james crumley 257 honkbalpetten tegen de muur hebben hangen, tenten waar men bier drinkt met een scheut whisky toegevoegd, andere zaken waar men grappen maakt die enkel door insiders begrepen kunnen worden. Allemaal lijken ze van dichtbij en ver af op Charlie B’s, de tent in zijn laatste woonplaats Missoula. Dit kan zeer goed geïllustreerd worden met een anekdote die crime fiction schrijver Scott Phillips vertelt: “Op een dag wandelden Crumley en ik door Parijs op zoek naar een aangenaam maal, we liepen de ene bistro in en de andere uit. Bij iedere stop consumeerde Crumley twee of drie consumpties terwijl hij het menu doornam om vervolgens te verklaren dat de gelegenheid hem helemaal niet aanstond en dan ging het op naar de volgende. Acht uur later en 12 bistro’s en ontelbare cocktails verder, keerde Crumley zich naar de slecht op zijn benen staande Phillips en verklaarde: “F- supper. Let’s get drunk.” Crumley praat ook over zijn eerste grote avontuur toen hij weg- reed van huis in de wagen van zijn vader die hij gestolen had: “Ik zag het huis steeds kleiner worden in mijn achteruitkijkspiegel, ik wist niet of dat nu vrijheid was, maar het leek er in ieder geval heel goed op.” Crumley stierf aan de gevolgen van een nier- en longziekte in een ziekenhuis in Missoula. Hij liet zijn vijfde vrouw Martha achter, een dichteres en artieste die hem zestien jaar overleefde. Zijn vijf kinderen, drie uit zijn tweede huwelijk en twee uit zijn vierde zorg- den voor acht kleinkinderen en twee achterkleinkinderen.

“It’s done. This may not be my final country. I can still taste the beer in the back of my throat, bitter with the blood of the innocent, and somewhere in my old heart I can still remember the taste of love. Per- haps this is just a resting place. A warm place to drink cold beer. But wherever my final country is, my ashes will go back to Montana when I die. Maybe I’ve stopped looking for love. Maybe not. Maybe I will go to Paris. Who knows? But I’ll sure as hell never go back to Texas again.” (The Final Country) 258 duister verleden 3

Crumley is vereeuwigd in de trilogie van Ray Bradbury: Death Is a Lonely Business, A Grave- yard for Lunatics en Let’s All Kill Constance, waarin de detective de naam Crumley meekreeg, als eerbetoon aan de auteur.

ZIJN STOEL IS LEEG Dit is wat George Pelecanos (laatst verschenen titel Dubbel, Ambo/ Anthos) schreef na de dood van Crumley:

Ik was met ontzag vervuld en ook wel een beetje zenuwachtig toen ik Jim Crumley in 1996 voor de eerste maal ontmoette. Voor mij was hij mijnheer Crumley. Eigenlijk was hij mijn idool. Zoals vele auteurs van mijn generatie was ik door het lezen van Crumleys boeken tot het schrijven van misdaadromans gekomen. Hij was mythisch door zijn werk en door zijn manier van leven, die inhield dat hij wanneer hij een bar binnenging, deze ook mee sloot. Maar zo kende ik hem niet, daarvoor leerde ik hem te laat in zijn leven kennen. De man die ik leerde kennen was een gentleman uit de oude tijd. Altijd herinnerde hij zich de naam van mijn vrouw, Emily, vroeg dan hoe het met haar ging, en stond op wanneer zij de kamer binnenkwam. Hij was kwistig met zijn lof, en wanneer hij een com- pliment kreeg, aanvaardde hij dat beleefd, en hij kon helemaal niet om met ego en eigenwaan. Terugkijkend, had ik moeten weten dat dit de man was die hij wilde zijn, zelfs voor ik hem de hand schudde. Jims fatsoensnormen en mededogen zijn evidenties in zijn boeken. Ik zag hem voor de laatste keer in een vergaderzaal in een hotel. Hij was gezeten in een armstoel. Ik was naar de mystery conven- tie gevlogen omdat ik had vernomen dat Jim daar zou zijn. De con- ventie was eigenlijk een feestje van Britse uitgevers, en hoewel Jim niet de eregast was, was hij toch de meest gerespecteerde schrijver in de zaal. Jim had, hoe kan het anders, een glas in de hand. Hij was james crumley 259

een koning omringd door zijn hofhouding en een tevreden lachje speelde om zijn mond en onder zijn grote snor. Jim Crumley deed datgene waar de meeste schrijvers enkel van kunnen dromen: hij bereikte een soort onsterfelijkheid doorheen zijn boeken. En op hogere leeftijd vond hij ook nog zijn grote liefde. Het is maar weinigen gegeven om dit geluk te mogen ervaren. Hij was mijn vriend. Zijn stoel is leeg en die past voor niemand anders.

POËZIE Laura Lippman (recent verscheen van haar Als ik weg ben (De Boe- kerij) schreef het volgende over hem:

Ik besefte pas dat de dood van Jim Crumley mij diep had geraakt, toen ik een gedicht over hem wilde schrijven. Je moet weten dat ik geen poëzie kan schrijven die ook maar op poëzie lijkt. Ik houd er wel van. Ik houd er zo veel van dat ik geen waardeloos gedicht wilde schrijven. Maar daar was ik dan, naar de dingen kijkend doorheen een waas, denkend dat ik een gedicht zou schrijven zoals diegenen die ik bewonderde. “Ten Things I Learned from James Crumley, Volume One.” Jim Crumley hield ook van poëzie, maar gaf toe dat hij een slecht dichter was. Ik geloofde hem op zijn woord, hoewel ik moeite had te geloven dat Jim niet in ieder genre zou kunnen uitblinken. In zijn meest eenvoudige zinnen zit er al poëzie. (“There’s no accounting for laws. Or the changes wrought by men and time.”) Maar mij lijkt het dat Jims grootste gave empathie was. Ik weet dat hij grote bewondering had voor Raymond Chandler, en ik ga ervan uit dat er geen Crumley geweest zou zijn zonder Chandler, en ik weet dat velen het niet met me eens zullen zijn, maar ik verkies Jims boeken omdat hij van zijn personages hield. Het lijkt doodeenvoudig, maar je zou verbaasd staan hoeveel schrijvers hier falen. Het is duidelijk dat Jim schrijvers zoals Dennis Lehane en George Pelecanos heeft beïnvloed. Mijn eigen werk lijkt in eerste instantie niet op het zijne, en zeker niet op het vlak van uitvoering. Hij schreef over mannen en mannelijkheid en de rol van het Wilde 260 duister verleden 3

Westen in de Amerikaanse verbeelding. Ik bracht heel wat tijd door met het doorzoeken van de hoofden van adolescente meisjes, die schaamte en vernederingen naar hun volwassenheid meedragen. Maar Jim was een voorbeeld voor iedereen die ook maar pro- beerde woorden op papier te zetten. Er zijn minder succesvolle schrijvers dan Jim die, zodra ze goede recensies en een paar prij- zen kregen, een streep in het zand zetten en tegen hen die ze achter zich lieten, zeggen: “I’m over here and you’re over there. Stay back.” Jim heette iedereen welkom. Ik weet niet of Jim de drang voelde om andere auteurs te schrijven, maar als je de nood voelde, echt voelde, om te praten over je kippenvel in verband met wat je net schreef, dan wilde Jim wel met je praten terwijl je samen enkele drankjes achteroversloeg. Ik ben blij dat ik hem heb gekend. Hem te lezen veranderde mijn leven.

VERHALEN VERSCHENEN IN TIJDSCHRIFTEN, MAAND- EN WEEKBLADEN

The Things She Cannot Write About, The Reasons Why (kort verhaal) Ploughshares, lente 1976 One Murder, Five Writers (kort verhaal) een samenwerking met Jeffery Deaver, Stephen Dobyns, Peter Straub & Edna Buchanan Esquire, jan 2001 Martha Grimes: niet spaarzaam met blauwe bonen

“We don’t know who we are until we see what we can do.” Martha Grimes

“If a cone had dropped on velvet needles, if a star had lain a silver track across the sky, if the dead had turned in their graves – I swear, I would have heard it, that’s how silent it all was.” Martha Grimes

De Amerikaanse schrijfster van detectiveromans, Martha Grimes, werd geboren op 2 mei 1931 in Pittsburgh (Pennsylvania). Haar vader was William Dermit Grimes, een procureur in Pittsburgh, haar moeder, June Dunnington, was eigenares van het Montain Lake Hotel1 in het landelijke westen van Maryland, waar Martha en haar broer het grootste deel van hun jeugd doorbrachten tussen andere bevoorrechte kin- deren, wat haar humor haast Engels maakte. Haar beste herinne- ringen aan die tijd zijn moeders kookpot en de theaterstukken die haar broer ensceneerde in de garage, waar ze echter bijna nooit werd toegelaten. Maar haar vader stierf toen ze zes was en de familie raakte in financiële problemen. Martha moest, samen met haar broer, een handje toesteken om het hotel gaande te houden; de Grote Depres- sie was echter nog niet uitgewoed en het hotel moest sluiten. Wat later werd het met de grond gelijk gemaakt.

1 Gebruikt als het fictieve ‘Hotel Paradise’ in de gelijknamige roman uit 1996. 262 duister verleden 3

Ze haalde een Bachelor of Arts en later een Master aan de uni- versiteit van Maryland. Ze verhuisde terug naar Maryland waar ze Edwin Van Holland ontmoette aan de Frostburg State University, waar ze beiden les gaven. Ze trouwden en kregen een kind, Kent. Het huwelijk was blijkbaar niet zo gelukkig, want een echtscheiding werd uitgesproken toen Kent nog een peuter was. Op het ogenblik dat ze alleenstaande moeder werd, begon ze een cursus ‘schrijven’ (hoofdzakelijk poëzie) aan de universiteit van Iowa. Martha Grimes is nooit hertrouwd; de lange en elegante vrouw met een hese stem zei ooit lachend in een interview: “Some- one had to thrill me enough.” In de vroege jaren zeventig belandde ze aan het Montgo- mery College (Maryland) waar ze Engelse grammatica gaf, wat ze haatte en omdat ze ontevreden was met zichzelf begon de wodka – Smirnoff en Stolichnaya in 1,75 literflessen ‒ zijn intrede te doen. Was de drank een probleem, Martha had ook een financieel pro- bleem en dat maakte dat ze dikwijls met de noorderzon vertrok uit haar huurhuis. Haar zoon, Kent Holland, vertelde hierover: “I think we probably moved five or six times by the time I was 6.” Ze raakte meer en meer gefrustreerd als dichteres en Martha zag dat de meeste van haar gedichten over geweld gingen, en dat het eigenlijk meer proza dan poëzie was. Waarschijnlijk was dit onder invloed van haar lectuur van Agatha Christie en Dorothy L. Sayers wier boeken ze ver- slond. In 1977 zat ze in een Hot Shoppes diner in Bethesda (Mary- land) en bladerde in een boek over Engelse pubs. Ze zag een pub met de naam ‘Mischief’ en dacht dat dit mis- schien een goede titel zou kunnen zijn. Ze ging huiswaarts en begon te schrijven, voor en tussen haar lessen, en in bed, alles op een blok met geel papier. Met de pen dus. Grimes zegt dat haar ideeën op heel wat verschillende manieren martha grimes 263 komen aangewaaid: “I’ll see something, or hear something. Some- times, it can be a color, or a piece of music, or an image of some kind. I see something, and it has huge emotional weight, although I have no idea why.” Ze schreef een detective over “een Amerikaanse professor Engelse grammatica die zich wat slechte vrienden uitkiest, niet echt boeven, maar toch stelen ze nu en dan”. Het boek werd nooit gepu- bliceerd, maar de romanfiguur Melrose Plant, een aristocraat die zijn titels heeft teruggegeven, zou in haar latere boeken over inspec- teur Jury een behoorlijk grote rol spelen. Met haar late roeping heeft ze het traditionele Britse misdaad- verhaal herschreven, dat kneuterig, tuttig, zelfgenoegzaam, nooit bloederig was en geen seks bevatte en dus bedoeld was voor thee- mutsen – dat Britse tuttige heeft ze eigenlijk heruitgevonden. Ze schrijft uiteraard in die traditie, maar in haar boeken zit er heel wat bloed en seks, en daarnaast is de humor volop aanwezig. Toen ze haar eerste manuscript naar diverse uitgeverijen zond (ze maakte helemaal geen gebruik van een literair agent, hoewel dat in Amerika wel de gewoonte is) begon haar oorlog met de poste- rijen. Haar heroïsche discussies met postbedienden omdat ze een goedkoper tarief wilde, maakten haar zoon zo verlegen, dat hij lie- ver in de auto bleef terwijl zij zelf haar uiteenzettingen deed, die uiteindelijk altijd op dezelfde manier eindigden: betalen. En dan, in 1979, werd haar werk ontdekt tussen een stapel senti- mentele onzin en keukenmeidenromans door iemand bij uitgeverij Little, Brown and Company. The Man With a Load of Mischief werd gepubliceerd in een oplage van 3.000 exem- plaren en kreeg slechts schaarse maar beleefde kritieken, maar het was voor haar alsof ze opnieuw werd geboren. Ze was van de fase van ‘niet kunnen’ naar de fase ‘wel kunnen’ overgestapt. Dat maakte niet dat ze de drank liet staan, maar wel dat ze het gebruik ervan matigde. Iedere dag gedurende de late jaren zeventig en de beginjaren tachtig dronk 264 duister verleden 3 ze drie glazen wodka en daarbovenop soms nog een glas wijn. Ze werd niet echt dronken meer, maar de wodka maakte dat ze snel geïrriteerd was en om de haverklap een discussie aanging. Dat verbeterde er niet op toen Kent inwonend leerling aan het college werd en haar alleen – en eenzaam – achterliet. Kent echter, voor het eerst op zichzelf aangewezen, greep ook naar de fles, zodat zijn gedrag als problematisch werd bestempeld door de directie van het college. Kent begon aan een afkickprogramma van 12 stappen, Martha had een tweede serie nodig in de Kolmac Clinic (de laatste in 1990). Deze alcoholperiode inspireerde Sarah D. Fogle (professor gees- teswetenschappen aan de Embry-Riddle Aeronautical University) om een verzameling essays met de titel Martha Grimes Walks Into a Pub: Essays on a Writer with a Load of Mischief (2010, McFarland & Com- pany) samen te stellen. Fogle stelt dat Martha deel uitmaakte van een groep vrouwen (Sue Grafton, Sandra Paretsky) die de misdaadroman in de jaren tachtig in een nieuwe richting stuur- den. “She’s combined manners with mean streets into a unique blend of the cozy and hard-boiled styles, and she’s known for her humor and wonderful child charac- ters. She’s also published other novels and a book of poetry. While her work has always been popular, it hasn’t gotten the critical atten- tion it deserves.” Martha Grimes Walks Into a Pub is een verzameling van kriti- sche, diepgaande essays over Grimes oeuvre, met als voornaamste leidraad de Richard Jury titels, naast de Emma Graham en Andi Oliver series. Er is een speciale diepgaande ontleding van haar per- sonages, met daarbovenop een haast perfecte situatieschets waarbij ook plaats is voor haar humor. De essays focussen op de thema’s van Grimes: verlating door de ouders, eenzaamheid, obsessie, heb- zucht, een gespleten persoonlijkheid, de veerkracht van kinderen, niet tot bloei gekomen romantische verhoudingen en wreedheid ten opzichte van de dieren. Dit laatste wordt geillustreerd door haar steun aan bepaalde verenigingen: Last Chance for Animals (die haar de Sam Simon Award gaven – Simon was de co-creator van martha grimes 265

The Simpsons), American Humane Association, The Animal Pro- tection Institute, The Animal Welfare Institute, In Defense of Ani- mals, The Animal Welfare League of Arlington, Lost Dog & Cat Rescue Foundation, The Washington Animal Rescue League en de Washington Humane Society. Haar twee katten, Boonie en Sidney, heeft ze uit een opvang in haar buurt.

Zoals gezegd verscheen haar eerste boek, The Man With a Load of Mischief (Boston: Little, Brown) in 1981, het jaar van haar vijftigste verjaardag. Het werd vertaald als De man die vol streken zat: in de herberg ‘Mischief’ wordt een man gevonden met zijn hoofd in een vat bier. Boven de ingang van de pub ‘Jack and Hammer’ hangt een tweede slachtoffer aan het uithangbord. Inspecteur Richard Jury onderzoekt deze raadselachtige moor- den in het pittoreske Engelse plaatsje Long Piddleton. De excen- trieke namen van de herbergen blijken bij het naderen van de oplos- sing een steeds grotere rol te gaan spelen. Later bleek het een eerste deel te zijn in een serie over Richard Jury (het 23ste deel verscheen in 2014). Deze eersteling ontstond deels uit haar liefde voor de detectiveroman, deels uit haar belang- stelling voor Britse dorpen en stadjes, waar ze niet een zodanige grote kennis van had omdat ze Engeland nauwelijks had bezocht. Het verhaal stroomde echter uit haar pen en het stadje werd zoals zij het zich voorstelde: “It had been snowing for two days all over Northamptonshire, all over the north of England, indeed – lovely, soft stuff, which mounded on roofs and settled in corners of win- dows whose leaded panes were turned to squares of gold and ruby by reflected firelight. With the snow coming down and the smoke rising up from the chimney pots, Long Piddleton looked like a Christmas card of itself, despite the recent murder.” Het was natuurlijk een geromantiseerde voorstelling van een Britse stad (de schoorstenen, de grijze daken) met de mopperaar die met zelfmoordplannen rondloopt en het slachtoffer dat gevonden wordt met een draad om de nek, zijn hoofd en schouders in een heuphoge bierton gepropt. De boeken krijgen meestal de naam van een pub mee als titel. ‘Mischief’ was haar eerste pub. Dat het boek in Long Piddleton 266 duister verleden 3

speelt, wijst op het iet- wat boosaardige van haar humor, als je weet dat een ‘piddle’ een plasje is. Ze wist toen nog niet dat het een serie zou worden. “I didn’t look any further than trying to get it published. I was just pretty relentless about sending it out and getting rejection slips.” Deze eersteling werd kort daarna gevolgd door The Old Fox Deceiv’d (Boston: Little, Brown, 1982) verschenen in het Nederlands als De oude vos bedrogen: als op Driekoningenavond een vrouw ver- moord wordt gevonden in Rackmoor, een vissersplaatsje in York- shire, trekt Richard Jury erop uit om de moord te onderzoeken. De herberg ‘The Old Fox’ wordt zijn hoofdkwartier van waaruit hij ach- ter de ware identiteit van de omgebrachte vrouw probeert te komen. Nog voor het zeker is of het hier wel of niet gaat om erfgename Dilly March, krijgt Jury te maken met nog een mysterieuze moord. The Anodyne Necklace (Boston: Little, Brown, 1983) verscheen in het Nederlands als Het heilzame halssnoer: een brutale moord en de diefstal van een kostbare smaragd zorgen voor grote opschud- ding in het rustieke Engelse dorpje Littlebourne. Het onderzoek van Inspecteur Jury voert hem naar de obscure achterbuurten van Londen, waar hij op het spoor komt van een opmerkelijke dader. The Dirty Duck (Boston: Little, Brown, 1984) verscheen in het Nederlands als Moord in de Zwarte Zwaan: een bus vol Ameri- kaanse toeristen op een Shakespeare-trip door Engeland wil cul- tuur snuiven in Stratford-on-Avon, en de oude, roemruchte tijden van het Engeland tijdens Elisabeth I herbeleven... tot de eerste toe- rist in stukken wordt gesneden en Shakespeares drama’s tot gruwe- lijke werkelijkheid worden! Volgen Jerusalem Inn (Boston: Little, Brown, 1984), Help the Poor Struggler (Boston: Little, Brown, 1985), The Deer Leap (Bos- ton: Little, Brown, 1985), I Am the Only Running Footman (Boston: Little, Brown, 1986), The Five Bells and Bladebone (Boston: Little, Brown, 1987). martha grimes 267 268 duister verleden 3

Dat jaar, 1987, kwam ze voor het eerst op een bestsellerlijst, ze was 56. Maar ze schreef verder en toen ze zestig werd begon ze pas echt geld te verdienen ondanks het feit dat The Anodyne Necklace (Boston: Little, Brown, 1983) in het jaar van verschijnen de Nero Wolfe Award 2 kreeg. Datzelfde jaar 1987 verscheen The Five Bells and Bladebone (Boston: Little, Brown), twee jaar later gevolgd door The Old Silent (Boston: Little, Brown, 1989). Het ritme is veran- derd, de boeken volgen elkaar nu tweejaarlijks op: The Old Con- temptibles (Boston: Little, Brown, 1991), The Horse You Came In On (New York: Alfred A. Knopf, 1993). Hoewel Grimes beweert dat ‘The Horse’ helemaal niet over collega detectiveschrijfster Elizabeth George gaat, zijn er heel wat critici die beweren van wel. Het boek zou ontstaan zijn uit een wrijving tussen de twee. Grimes zou in een interview hebben beweerd dat George – die eveneens in Enge- land spelende boeken schrijft – ideeën van haar stal. De agent van George antwoordde op deze beweringen dat ze “baseless, prepos- terous and undignified” waren. Vervolgens zijn er Rainbow’s End (New York: Alfred A. Knopf, 1995) en The Case Has Altered (New York: Alfred A. Knopf, 1997) dat in het Nederlands verscheen als Gedane zaken: na een diner ver- laat Jennifer de eetzaal van het landhuis waar ze te gast is om buiten een sigaret te roken met Verna, de ex-vrouw van de gastheer. Een paar minuten later horen de andere gasten iemand schreeuwen, gevolgd door het geluid van een wegrijdende auto. Jennifer keert alleen terug, en Verna wordt ver- moord aangetroffen. Kort daarna verdwijnt de jonge serveerster Dorcas Reese. Ook zij wordt ver- moord teruggevonden. Hoofdinspecteur Richard Jury twijfelt er geen moment aan dat één en dezelfde persoon ver- antwoordelijk is voor beide moorden, maar het is geen eenvoudige

2 De Nero Wolfe Award is een literaire prijs voor de beste roman in het mysteriegenre die wordt uitgereikt door The Wolfe Pack, een vereniging die werd gesticht in 1978. Het doel van de vereniging is de Nero Wolfe-verhalen van Rex Stout uit te puren en tegelijk bekend te maken. De prijs wordt jaarlijks uitgereikt tijdens het Black Orchid Banquet dat traditiegetrouw op de eerste zaterdag van december wordt gehouden in New York City. martha grimes 269 zaak die te vinden. Waarom zou iemand zowel Verna, een elegante actrice, als Dorcas, een humeurige, onaantrekkelijke serveerster, willen vermoorden? En wie is de geheimzinnige vriend die Dorcas de avond van haar dood heeft ontmoet?

Dit is haar laatste boek bij de New Yorkse uitgever Alfred A. Knopf. “I was fired from Knopf!” zegt Martha Grimes in een later inter- view, naar aanleiding van het verschijnen van Foul Matter3. “Sonny didn’t want the next Jury book,” zegt ze ook over Sonny Mehta, de redacteur van haar 18 boeken over de Britse detective Richard Jury. “Knopf dropped me, probably because at that time I wasn’t earning back my advances.” Zes jaar later verschijnt Foul Matter (New York: Viking Penguin, 2003) waarin Grimes de uitgeverswereld en al wat er rondhangt in een nieuw kleedje steekt; uitgevers, redacteuren, literair agenten en schrijvers worden op de hak genomen, en dat op een haast hilarische manier. Rode potloden laten zelfs echt bloed vloeien. Wanneer Paul Giverny, een goed in de markt liggende misdaadauteur een nieuwe uitgever zoekt, besluit hij uiteindelijk het uitgevershuis Mackensie- Haack aan te spreken, maar dan moeten zij wel hun gerespecteerde en prijswinnende auteur Ned Isaly de deur wijzen. Giverneys enige motief is bewijzen dat de hele handel zo corrupt is dat uitgevers er alles voor over hebben om poen te scheppen. De brutale directeur Bobby Mackensie wil er alles aan doen om Giverny binnen te halen, hoewel een contractbreuk met Isaly wettelijk onmogelijk is. Maar daar heeft hij een oplossing voor. Hij maakt een nieuw contract, maar dan wel eentje met twee huur- moordenaars, die Isaly uit de weg moeten ruimen. Hij wordt hierbij geholpen door een van zijn auteurs, een man die tegen de maffia wil getuigen en getuigenbescherming geniet. Er is echter één probleem, namelijk dat de huurmoordenaars erop staan om de boeken van Isaly te lezen voor ze hem omverleggen. Wat blijkt? Candy en Karl zijn moordenaars met principes, en hebben daarbij een grote inte- resse voor literatuur. Isaly, zich van geen kwaad bewust, is intussen

3 “Foul Matter” is de Engelse term voor een manuscript waarop nog geen redactie is gebeurd. 270 duister verleden 3 ingespannen bezig met de laatste loodjes van zijn nieuwe roman en is zich niet bewust van de twee mannen die plotseling al zijn uit- verkoren pleisterplaatsen in New York City frequenteren. Hij merkt niets; zelfs wanneer hij op bezoek gaat in zijn thuishaven Pittsburg, zoekt hij niets achter het feit dat hij het tweetal ook daar ontmoet. Hoewel op het randje af karikaturaal, de personages blijven je bij, in het bijzonder de huurmoordenaars. Voor de Amerikaanse geïnteresseerde in de geplogenheden binnen het literaire wereldje is dit snoepen geblazen, maar een spitsvondig plot en de situering samen met de droge humor van Grimes maken het ook voor ons Europeanen een verrukkelijk boek. De misdaadauteur, kinderbeschermingsadviseur en advocaat die uitsluitend kinderen en jongeren vertegenwoordigt, Andrew Vachss (bekroond met de Raymond Chandler Award), zegt: “The woman is brutal. This book is all-out war.” Het verhaal van Foul Matter kun je vergelijken met Get Shorty van Elmore Leonard, alleen past deze de filmwereld een kleedje en is het eveneens een ontleding van hebzucht, hypocrisie en begeerte. In Amerika zijn vele uitgevers in de handen van Duitse con- glomeraten zoals het door Grimes verzonnen Blundenraven, de Dracula onder de buitenlandse concerns, wat staat voor Bertels- mann. Firma’s kregen namen mee zoals Queeg4 & Hyde, Grundge5 en Dreck Inc en een redacteur met de naam Bill Mnemic6 kaapt auteurs bij andere uitgevers weg. Als je Foul Matter hebt gelezen, twijfel je wel aan de woorden van Paul Bogaards, hoofd public relations bij Knopf, wanneer die beweert dat Grimes en Mehta “had an amicable parting”. Daarbij wist hij nog te vertellen dat Mr. Mehta Grimes’ laatste boek zelfs niet had gelezen. Zijn de diverse fictieve auteurs in het boek een amalgaam van vele auteurs, dan is het met Mortimer Durban, de agent van Giver- ney, een andere zaak. Voor velen in het vak is dit een duidelijke ver-

4 Van Queegee (rakel of hark). 5 Van Grudge: tegen iemand wrok voelen omdat die in het verleden iets zei of deed dat dit gevoel kan opwekken. 6 Mnemic: (psychology) verwijst naar de bekwaamheid om herinneringen vast te hou- den . martha grimes 271 wijzing naar de literaire agenten Mort Janklow en Amanda Urban (hoewel Grimes zegt dat het niet waar is) die zodanig hoge voor- schotten vragen dat de uitgevers er dikwijls hun broek aan scheu- ren. Dat dit afscheid Grimes – die een jaarlijks inkomen van 1 miljoen dollar uit haar boeken haalt ‒ erg hoog zat, bewees ze met The Way of All Fish (Simon and Schuster, 2014). Candy en Karl, huurmoor- denaars met scrupules hebben een nieuwe taak in de modderpoel van het uitgeverswereldje in Manhattan. Ze komen een schrijver te hulp die wordt gedagvaard door de literair agent, L. Bass Hess, die 15% commissie eist op een boek dat hij niet bij een uitgever heeft ondergebracht – wat hij meestal doet wanneer een auteur bij hem wegloopt. Sommige schrijvers bleven liever dan het gevecht aan te gaan, maar niet Cindy Sella, een lieve vrouw met interesse voor tro- pische vissen en esoterische zaken die lijdt aan schrijversblok. De huurmoordenaars sluiten een entente cordiale met de uit- gever/mogul Bobby Mckenzie en de mega-bestellerschrijver Paul Giverney om de straten te zuiveren van vergif zoals Hess er een is volgens hen. Neen, ze gaan hem niet vermoorden, ze zullen hem gek maken. Hierbij worden ze geholpen door enkele randfiguren uit Foul Matter en een bende nieuwe kleurrijke personages, inbegrepen een goochelaar die in Las Vegas werkte maar nu zonder baan is, een man die worstelde met alligators, een aantrekkelijke Maleisische oplichtster, en de tante van Hess uit Everglades City die een succes- volle geslachtsverandering achter de rug heeft.

Even opnieuw de chronologie respecteren: The Stargazey (New York: Holt) verschijnt in 1998, The Lamorna Wink (New York: Viking, 1999) verscheen in het Nederlands als De schaduwen van Lamorna. Terwijl hoofdinspecteur Richard Jury zich in Ierland bevindt, gaat Melrose Plant – zijn elegante, aristocratische vriend en vertrouweling – op vakantie naar een pittoresk dorpje aan de kust van Cornwall. Hij neemt zijn intrek in een romantisch huis dat vanaf een hoge rots uitkijkt over zee, en dat eigendom is van een excentrieke Amerikaanse miljonair wiens twee kleinkinderen enkele jaren eerder dood werden aangetroffen op het strand. Plant raakt algauw bevriend met Johnny Wells, een jonge, ondernemende 272 duister verleden 3 kelner, tevens taxichauffeur en amateurgoochelaar. Wanneer Wells’ tante op een dag spoorloos verdwijnt, is dat de voorbode van een reeks mysterieuze en angstaanjagende gebeurtenissen die recht- streeks verband lijken te houden met de raadselachtige dood van de twee kinderen. Dan loopt de Jury-serie verder met The Blue Last (New York: Viking, 2001), The Grave Maurice (New York: Viking Penguin, 2002), The Winds of Change (New York: Viking Penguin, 2004), The Old Wine Shades (New York: Viking Penguin, 2006), Dust (New York: Viking Penguin, 2007), The Black Cat (New York: Viking Penguin, 2010). In 2012 krijgt Grimes van de Mystery Writers of America de hoogste onderscheiding, de Grand Master, waarmee ze het toenma- lige rijtje van groten zoals Agatha Christie (de eerste), Ellery Queen, Georges Simenon, Ross Macdonald, , W.R. Burnett, John Le Carré, Ed McBain, Elmore Leonard e.v.a. kwam aanvullen. De toekenning heeft als enige voordeel dat je bent uitgenodigd op een banket in New York en dat je een klein borstbeeldje van Edgar Allan Poe – de patroonheilige van de vereniging – mee naar huis krijgt, en uiteraard de publiciteit. Haar voorlopig laatste boek is Vertigo 42 (New York: Scribner, 2014).

Maar Grimes beperkt zich niet tot de Jury titels, zoals al aangege- ven, ze creëert daarnaast ook enkele andere series. Vooreerst is er de Andi Olivier-serie. De eerste in de serie, Biting the Moon (New York: Holt, 1999) geeft al dadelijk de toon aan: het boek heeft twee tienermeisjes als hoofdpersonages en focust zich op het voorkomen van dierenleed. Grimes gaf twee derde van de opbrengsten aan diverse organisaties die zich bezighouden met het voorkomen van dierenleed: “I do not believe that people are indifferent to the wel- fare of animals, possibly, the exact opposite is true – people are so affected by stories, pictures, and accounts of animal abuse that they simply do not want to know.” Dakota (New York: Viking Adult, 2008), is het tweede boek in de serie. Daarnaast heb je de Emma Graham-serie waarin tot nog toe 4 titels verschenen: Hotel Paradise (Knopf, 1996), Cold Flat Junction (New York, Viking Adult, 2001), martha grimes 273

Belle Ruin (New York, Viking Adult, 2005), Fadeaway Girl (New York: Viking Penguin, 2011). Deze serie spitst zich toe op een pit- tige jonge vrouw, Emma Graham, die mysteries oplost in een groot hotel net na Wereldoorlog II. Een voorlopig alleenstaand boek dat voorvloeide uit een van de personages in de Emma Graham-serie, heeft Maud Chadwick als hoofdpersonage: The End of the Pier (Bal- lantine Books, 1993). Dit was het allereerste boek dat geen inspec- teur Jury als hoofdpersonage had en zowel haar fans als haar redac- teuren maakten bezwaar. Ze kreeg haatmail en haar redacteuren benoemden de niet Jury-titels als “these other books”.

In 1990 keerde ze even terug naar haar oude liefde: de poëzie. Send Bygraves (Putnam, 1990) is een fascinerende en dramatische bundel met uiteraard een mysterie, geschreven in de traditionele Britse stijl en onderzoekt het verband tussen de werkelijke moord, de misdadi- ger en hij die de misdaad onderzoekt – in dit geval Bygraves, hoewel die even afwezig is als Kilroy. Het boek is geïllustreerd met 35 teke- ningen van Devis Grebu die al jaren bezig is (er verscheen ooit een interview met hem in Maatstaf. Jaargang 30 – 1982), en het geheel is een voorbeeld van zwarte humor verpakt in een briljante literaire verbeelding. Bygraves is Wimsey (Dorothy L. Sayers), Dalgliesh (P.D. James) en Poirot (Agatha Christie) samen en zijn hulp wordt ingeroepen wanneer iemand gestorven is aan een cyanideoverdosis, of begraven is in een grote bloempot. Het is zelfs zo dat de lezer voorloopt op Bygraves. Het verhaal is haast vrolijk opgesplitst in ‘The Beginning’, ‘The Middle’, ‘The End’ en ‘The Epilogue’. Verzen kregen titels als ‘The Budgie Clue’ of ‘At the Cobweb Tearooms’ mee en er is dat ene vers over vergiftigde honden met de titel ‘Murder Acrostic’. In 2001 is er The Train Now Departing (New York: Viking Adult, 2001). De twee subtiele en scherpzinnige verhalen zijn thematisch verbonden en gaan erg diep in op de verkenning van het emotionele isolement en eigenheid binnen menselijke relaties. Ieder verhaal heeft een alleenstaande vrouw van middelbare leeftijd als perso- nage, voor de buitenwereld komt ze zelfverzekerd en tevreden over en lijkt gelukkig met haar stille en goed geordend leventje. Ook hier weer duikt de schrijfster van misdaadverhalen op, zoals ze eerder al 274 duister verleden 3 deed in Hotel Paradise. De kritiek vergeleek dit boek met wat Anita Brookner7 schrijft. Double Double: A Dual Memoir of Alcoholism (Scribner, 2013) schreef Martha samen met haar zoon Kent Hol- land. In de openingsparagraaf wordt er over het onstaan van dit boek geschreven: “We were sitting in a coffee shop talking, looking at the view of downtown Charlottesville, Virginia. This was ten years ago, and we had both been off alcohol for more than a decade. We were disagreeing about the best way to stay sober, when my mother said: ‘I think we should write a book about alcoholism.’” I sat back. ‘We?’ ‘Both of us. Two points of view.’ ” Tot de laatste pagina van deze dubbele memoires houden Martha en Kent hun lezer stevig bij de kraag en amuseren hem en informe- ren hem tegelijk.

TELEVISIE

De ZDF zendt nu misdaadfilms uit die erg lijken op wat de Rosa- munde Pilcher-films 8 brengen: liefde en een goed gevoel. De ietwat te veel op Miss Marple-manier van aanpakken lijkende verhalen van inspecteur Jury kun je vol welbehagen vanuit je luie zetel genie- ten, niets bloederigs dus. Tatort gaat de laatste tijd heel wat verder. Inspecteur Jury zou je een tv-collega kunnen noemen van Com-

7 Brookners ouders waren Pools-Joodse emigranten die in de jaren twintig een tabaks- fabriek begonnen in Engeland. Tijdens de oorlog veranderde haar moeder hun oor- spronkelijke naam Brückner in Brookner, vanwege het heersende anti-Duitse sen- timent. Brookner studeerde geschiedenis te King’s College London en werd later de eerste vrouwelijke ‘Slade Professor’ (de oudste professorenrang) aan de Universiteit van Cambridge. Voor haar werk als historica werd ze onderscheiden met de Orde van het Britse Rijk. Net zoals Grimes debuteerde ze op latere leeftijd: in 1981 startte ze met A Start In Life (1981), ze was 53 jaar. Haar vierde roman, Hotel du Lac (1984) kreeg de Booker Prize. (Wikipedia/red) 8 Hoe Duits Rosamunde ook klinkt, de echte naam van de Britse schrijfster van ‘vrou- wenromans’ is Scott. Rosamunde Pilcher (naam die ze meekreeg in haar huwelijk met de textielfabrikant Pilcher) is geboren in Lelant (Cornwall) op 22 september 1924. Behalve in Groot-Brittannië is ze ook in Duitsland bijzonder populair. Haar gezamen- lijke werken bereikten internationaal miljoenenoplages. Diverse van haar werken wer- den verfilmd en in Duitsland werden meer dan honderd van haar verhalen bewerkt tot televisieseries door de ZDF. (Wikipedia/red) martha grimes 275 missario Guido Brunetti die de hoofdrol speelt in de in het Engels geschreven misdaadverhalen van de Amerikaanse Donna Leon, die meer dan 25 jaar in Venetië leefde. Ik vermoed dat de doelgroep van de inspecteur Jury-films erg dicht ligt bij wat inspecteur Barnaby in Midsomer Murders voor de voeten geschoven krijgt.

DER TOTE IM PUB (2013) Tv-film 6 december 2015 Crazy Films REGIE: Edzard Onneken SCENARIO: Günter Knarr naar The Man With a Load of Mischief MET: Fritz Karl, Julia Brendler, Susanne Böwe, Alison Caroll, Götz Schubert

Natuurlijk, als je Grimes verfilmt staan er merkwaardige en excen- trieke types aan te schuiven. Maar regisseur Onneken slaagt er niet in de kern van Grimes’ boek ook maar van ver te benaderen. De typische Engelse hoekjes en kantjes – of wat de Duitse decorbou- wer denkt dat ze zijn ‒ worden overmatig gebruikt en hoofdrolspe- ler Fritz Karl (Oostenrijker) die de melancholische Scotland Yard- onderhandelaar Jury gestalte geeft, is totaal niet de Jury met wie je op de pagina’s van Grimes kennismaakt. De Duitse lezer (en hiermee alle lezers van Grimes) moeten hopen dat de ZDF en het toeleverende productiehuis zich herpak- ken. Maar nu het verhaal: in het idyllische stadje Long Piddleton wor- den twee mannen op bizarre wijze vermoord. Jury moet het geval onderzoeken en wordt hierbij geholpen door zijn hypochondrische sergeant Wiggings. Jury leert hier de verstandige en scherpzin- nige adellijke Melrose Plant kennen die hem later nog meermaals zal bijstaan. Maar om te beginnen denkt Jury over Melrose dat hij een omhooggevallen rijkaard is, die hem in de weg staat om Vivian Revington te versieren. Als dat maar Jury’s enige probleem was, want hoe verder zijn onderzoek gaat hoe meer verdachten er opdui- ken. 276 duister verleden 3

MORD IM NEBEL (2015) Tv-film 7 oktober 2015 Crazy Films, Epo-Film Produktionsgesellschaft REGIE: Florian Kern SCENARIO: Gunter Knarr naar Help the Poor Struggler MET: Fritz Karl, Götz Schubert, Arndt Schwering- Sohnrey, Katharina Thalbach (die tante Agatha gestalte geeft, lijkt meer op Miss Marple dan Miss Marple zelf), Cornelia Ivancan

Plaats van handeling: landelijk Dorset. De zoon van een slager en een koorknaap worden vermoord. Jury ziet een samenhang met een vroegere moord toen een moeder, in het bijzijn van haar vijfjarige dochter, Tess, werd vermoord en het kind sindsdien geen woord meer sprak. Sam Waterhouse, de minnaar van de moeder, werd voor 20 jaar achter de tralies gestoken, en is nu op vrije voeten. Samen met zijn assistent Wiggings en de edelman Melrose Plant probeert Jury licht in het duister te scheppen. Het spoor brengt hen op het landgoed van de Ashcrofts, de rijkste familie van de omge- ving.

INSPEKTOR JURY SPIELT KATZ UND MAUS (2017) Tv-film 10 januari 2017 Crazy Film, EPO-Film, ZDF REGIE: Andi Niessner SCENARIO: Gunther Knarr naar The Dear Leap MET: Fritz Karl, Götz Schubert, Arndt Schwering-Sohnrey, Katharina Thalbach, Marlene Morreis

Ashdon Dean is het vredigste oord van Engeland. Al meer dan 100 jaar is er geen halsmisdaad gepleegd. Een bezoek aan deze gemeente zal Lady Agatha niet licht vergeten. Wanneer ze op een avond gebruik wil maken van de openbare telefooncel, staat er ech- ter iemand te bellen. Wanneer dat iets te lang gaat duren, trekt Aga- tha de deur open en valt het lijk van mevrouw de postoverste er uit. martha grimes 277

Lady Agatha die ooit wel eens een misdaadroman wil schrijven, wordt aldus op haar wenken bediend. Maar als ze als verdachte wordt beschouwd, komt haar neef Melrose Plant haar te hulp. Vol- gens Melrose is de postoverste (die wel eens een brief las die niet aan haar gericht was) gewoon aan een hartaanval gestorven. Om echter zeker te zijn, roept hij de hulp in van zijn vriend Inspecteur Jury van Scotland Yard. Alsof de duivel ermee gemoeid is, vallen er nog twee doden. Verdachten genoeg: de Barones de la Notre, haar aangenomen dochter, haar secretaresse, de herbergier, de dierenbe- schermer… Ook deze Jury is in hetzelfde bedje ziek: een te groot Agatha Christie, Miss Marple en Midsomer Murders kloon. De boeken ver- dienen beter.

John Farris: illustere onbekende

“I don’t know if I’m morbid by nature. I don’t think so. I am deeply cynical. I’m always appalled by human nature yet fascinated by the contradictions, the per- versity of people. You just need to sit back and be tole- rant... or amused by it all.” John Farris

“If Anne Rice has a book signing, she lines them up around the block. Stephen King has a huge staff just to deal with the 10,000 letters he gets a year. I have a book signing: I get 25 or 30 people. So I don’t go on book tours. My books sell just as well without them.” John Farris

John Lee Farris (26 juli 1936, Jefferson City, Missouri, USA) is een Amerikaans auteur die werd geboren uit John Linder Farris (1909- 1982) en Eleanor Carter Farris (1905-1984). John groeide op in Ten- nessee, maakte zijn school af in de Central High School in Memphis en volgde cursussen aan het Southwestern College (nu Rhodes Col- lege) eveneens in Memphis.

Zijn eerste vrouw was Kathleen Drewer, bij haar kreeg hij drie kinderen: Julia Marie Farris (New York, 11 september 1966), John Carter Farris (New York, 16 december 1967) en Jeffrey Farris (New York, 12 juni 1969). Zijn tweede vrouw was Mary Ann Tasanti, bij haar kreeg hij één kind: Peter John “P.J.” Farris (? - 1978). 280 duister verleden 3

John verkocht zijn eerste roman in de zomer dat hij afstudeerde (1955), verschenen in 1956 onder de titel The Corpse Next Door. John was niet tevreden met 1 moord, neen het moesten er meerdere zijn die politieman Bill Randall voor de voeten geschoven kreeg. Een jongeman wordt beschuldigd van moord op zijn baas, maar Randall denkt, weet bijna zeker, dat de jonge- man onschuldig is. Naast hem is er de brutale, gevaarlijke politiechef die de naam Gulliver draagt. Ja, en dan is er ook nog Bills meisje dat brutaal wordt ver- moord. The Corps Next Door werd gevolgd door drie misdaadver- halen die hij liet verschijnen onder het pseudoniem Steve Brackeen. De eerste was The Body on the Beach (1957) waarvan ik nergens iets kon terugvinden. De tweede is Baby Moll (1958) waarover Boek- Meter nl. schreef: “Zes jaar nadat Peter Mallory met de maffia van Florida is gekapt, staat hij op het punt er weer in gesleurd te worden. Achter- volgd door een gemene moordenaar en zijn grip op de macht verliezend heeft Mallory’s oude baas hulp nodig; hulp die alleen een man als Mallory kan bieden. Maar achter de muren van het omheinde eiland dat hij eens thuis noemde, wordt Mallory omringd door mooie vrouwen, verleiding en gevaar. En één verkeerde zet kan een bloedbad tot gevolg hebben.” Farris moet een jaar of twintig geweest zijn toen hij Baby Moll schreef en iedereen die het boek las en leest zal verwonderd staan over de rijpheid ervan. John D. MacDonald en Mickey Spillane waren de twee auteurs bij wie Steve Brackeen de mosterd haalde. De derde Brackeen is Danger in My Blood (1959). Dit is het verhaal van Denver Bryant, voorheen een agent, die een bezoek brengt aan een oude vriend maar hem vermoord vindt. Er was geweld in Baby Doll, maar dat kan niet tip- john farris 281 pen aan het geweld in Danger, een bladzijdenvreter die geschreven is in de eerste persoon.

Zijn eerste bestseller (meer dan één miljoen exemplaren) verscheen in 1959 en opnieuw was hij John Farris, hij was 23 jaar en Harrison High – dat vijf vervolgen kreeg (The Girl from Harri- son High (1968), Trouble at Harrison High (1970), Shadow on Harrison High (1972), Happy Anni- versary, Harrison High (1973) en Crisis at Har- rison High (1974) ‒ had uiteraard ondeugende studenten als onderwerp: het boek was sterk erotisch zonder pornografisch te zijn en het hielp veel tieners van die dagen om seks te ontdekken. Je zou kunnen zeggen dat het ‘shocking’ was voor die tijd, net zoals Peyton Place waar het een afkooksel van is. In al deze Harrison-boeken was echter weinig echte misdaad te vinden.

BECAUSE THEY’RE YOUNG (1960) Drexel Productions REGIE: Paul Wendkos SCENARIO: James Gunn naar Harrison High MET: Dick Clark, Victoria Shaw, Tuesday Weld, Doug McClure, Duane Eddy, James Darren, Bobby Rydell

Toen Because They’re Young in de bioscopen kwam en de jaren vijf- tig definitief afsloot, bleek er weinig of niets veranderd: de jeugd van de jaren zestig wilde niets anders dan de jeugd van de jaren vijftig. Alleen de ouders werden steeds toeschietelijker en dat is een zowat tienjaarlijkse herhaling van iets wat sinds het begin van de eeuw aan de gang was. Natuurlijk had je de brave jongens en meisjes die afkeurend keken naar de heibelmakers, die meestal in leren jekkers rondliepen en hun haar vol brillantine smeerden. Because was een geslaagde poging om de ambiance en de atmosfeer van die dagen te vatten. 282 duister verleden 3

Natuurlijk moest Hollywood alles wat uitvergroten. Met de ogen van vandaag is dit een haast hilarische film te noemen, en veel, veel, veel te braaf. Als je daar Blackboard Jungle (1955) tegenover zet, moet je vaststellen dat die nog steeds bekijkbaar is. Maar voor hen die van ‘once upon a time’ houden is dit oké.

Vervolgens is er een nieuwe Steve Brackeen, Delfina (1962), een thriller. Alles wat een noir-lezer maar wil: privédetectives en blond- jes die er met een rijzweep van langs krijgen. Razendsnelle actie van een auteur die nauwelijks 25 is. Datzelfde jaar is er een John Far- ris, The Long Light of Dawn (1962), een schokkend boek over het schenden van de eed van Hippocrates, en een doktersfamilie van wie de zoektocht naar liefde eindigt in geweld en overspel. Twee jaar later is er een nieuwe Brackeen, The Guardians (1964), waarin morele – geen politieke ‒ corruptie centraal staat, hoewel het boek een achtergrond heeft waarin politici de onderste steen boven halen om hun tegenstanders te nekken.

Vanaf 1967 is John Farris John Farris geworden en gebleven. King Windom (1967) is een der merkwaardigste Farris-boeken. De zichzelf Bijbeldeskundige noemende King begint steeds meer op Christus te lijken in dit behoorlijk lange boek, zijn helende handen maken hem steeds bekender bij een groter publiek en dan verlaten zijn krachten hem, brandt zijn kerk af. When Michael Calls (1967) is een horror thriller waarin Michael, die vele jaren geleden verdween zijn tante begint lastig te vallen door haar te telefoneren.

WHEN MICHAEL CALLS (1972) Tv-film 20th Century Fox Television, Palomar Pictures REGIE: Philip Leacock SCENARIO: James Bridges MET: Ben Gazzara, Elisabeth Ashley, Michael Douglas, Karen Pearson, Larry Reynolds, Al Waxman john farris 283

Helen heeft net haar echtscheiding gekregen van Doremus Con - nelly, een procureur die heel wat in de pap te brokken heeft, en is verhuisd naar een klein stadje in New England. Daar woont ook haar neef Craig die psychiater is in de Greenleaf School for Boys, een instituut voor jongens met problemen. Helen woont er samen met haar dochter, Peggy, en krijgt eigen- aardige telefoontjes, dreigende zelfs, van Michael, haar neef, die verondersteld wordt 15 jaar daarvoor te zijn omgekomen in een sneeuwstorm toen hij wegliep van huis. Je blijft wel met wat vragen zitten en het happy end is er om je die vragen niet te doen stellen. En toch…

The Captors (1969) is een thriller over de ontvoering van de mooie Carol Watterson wier grootvader, een generaal op rust, een reactio- nair is die het bezit van wapens verdedigt. Carol komt terug opda- gen, gedrogeerd, in ketens en met een halsband om de hals, en her- innert zich niets, maar dan ook niets. Van A Sudden Stillness (1970) verschijnt er een piepkleine ‘bespreking’ in de Tucson Daily Citizen, welke in feite een weergave is van de flaptekst. In 1972 regisseert Farris zijn eigen film naar een eigen scenario, hij krijgt de titel Dear Dead Deliah mee.

DEAR DEAD DELIAH (1972) REGIE: John Farris SCENARIO: John Farris die in een latere commentaar verklaarde dat zijn scenario was “a lot better than the movie. But then, I only had $200,000 to make it.” MET: Agnes Moorehead, Will Geer, Michael Ansara

Delilah Charles, de strikte stammoeder (Agnes Moorehead in haar laatste rol) van een familie die leeft in een eng landhuis dat haar door haar vader – die werd begraven in een mausoleum ‒ werd nagelaten, ontdekt in de laatste dagen van haar leven dat er een moordenaar in het landhuis rondloopt. Die is blijkbaar op zoek naar het fortuin van 500.000 dollar waarvan wordt gezegd dat het ergens in het huis verborgen ligt en iedereen die hem of haar in de 284 duister verleden 3

weg loopt eindigt met afgehakt hoofd. Een commentaar op IMDB stelt het zo: “If you are into cult 70’s horror you can’t miss Dear Dead Delilah. 6 rusty axes out of 10.” In een later interview verklaarde Farris: “The actors mostly worked for nothing, inclu- ding Moorehead, who could have destroyed me if she’d wanted to, but instead was extre- mely supportive and helpful. I didn’t know until months after the shoot that she was ter- minally ill. She gave me everything she had, and a short course in what film acting is all about.”

Sharp Practice (1974) is een slasher-roman. Daarnaast leer je alles over politieprocedures (meer Engels dan Amerikaans!) en krijg je enkele liefdesverhalen; er is de bedrogen echtgenote; er zijn een broer en een zus die hun handen bij elkaar op die plekken leggen waar de goegemeente schande van zou spreken en daar komen dan nog enkele neuroten bij. We maken ook nog kennis met een auteur die probeert zijn eerste bestseller te evenaren en daar bovenop is er dan de slasher. Farris is Hitchcock, niets overbodigs, subtiel, ver- fijnd en pervers, met drie plotwendingen die zelfs de doorgewin- terde lezer op het verkeerde been zetten. En dan is er The Fury (1976), een horror/thriller/suspenseroman over het paranormale in het genre van Peter Hurkos (helderziende Pieter van der Hurk) en W. Peter Blatty (De exorcist). Vervolgens verschijnen The Fury and the Terror (2001) een spionage/thriller, The Fury and the Power (2003) een horror/thriller en de laatste in de serie is Avenging Fury (2008) waarover Publishers Weekly schrijft: “Farris’s legion of fans will find it an exhilarating end to this enor- mously entertaining supernatural saga.” john farris 285

THE FURY (1978) REGIE: Brian DePalma SCENARIO: John Farris naar zijn gelijknamige roman MET: Kirk Douglas, John Cassavetes, Carrie Snodgress, Charles Dunning, Amy Irving, Andrew Stevens, Darryl Hannah (debuutfilm)

The Fury is niet direct een misdaadverhaal, veel- eer een interessante mix van sciencefiction, hor- ror, actie en spionage/thriller. En tegelijk moet worden gezegd dat het een onderschatte film is. Toegegeven dat er zwakke elementen zijn, maar alles bij elkaar is The Fury beter dan enkele recente en meer bekende Brian De Palma-films, zoals Snake Eyes en Mission To Mars. Ik weet ook dat De Palma er weinig of niets aan kan doen dat het plot een tikje verwarrend is en dat is de schuld van Farris. The Fury heeft als hoofdpersonage de gewezen geheim agent Peter Sandza, die werd bedrogen door zijn ex-collega Ben Childress, wat een beetje voor de hand lag want Ben is een ploert en een vroe- gere vijand van Sandza. Childress ontvoert Sandza’s paranormaal begaafde zoon Robin voor experimenten in verband met het vinden van een geheim wapen. De experimenten gaan zo ver dat Robin op de rand van de waanzin staat. Daar laat Childress het echter niet bij,

Kirk Douglas als Peter Sandza in The Fury. 286 duister verleden 3 want hij probeert ook een andere paranormale tiener, Gillian Bel- laver, te betrekken bij zijn onderzoek, omdat die een steeds sterkere paranormale link met Robin heeft. Maar vader Sandza is op het spoor van de getraumatiseerde Gillian die regelmatig het Paragon Instituut bezoekt om meer te leren over haar krachten. Waarom gebeurt dit alles? Gillian en Robin hebben beiden de kracht om mensen te doen bloeden en voorbije gebeurtenissen te zien. Het geheel lijkt wel een kruising te zijn van De Palma’s Carrie en Cronenbergs Scanners. The Fury heeft een gelijkaardig bloedig einde en meerdere bloederige scènes. Waren die in 1978 erg extreem, dat zijn ze dat nu niet meer; erger nog ze lijken helemaal fake.

In Bad Blood (1977) (aka: All Heads Turn When the Hunt Goes By) is Farris alweer op het horrorpad. Wat gebeurt er zoal wanneer Clipper trouwt? Een onzichtbare klok begint te luiden en maakt blijkbaar zoveel lawaai dat de kerk op instor- ten staat. Dan grijpt Clipper zijn zwaard, hakt enkele hoofden af en slikt het zwaard vervolgens in waarna hij door het raam de kerk uitvliegt. Shatter (1980) is opnieuw een horror/thriller, Catacombs (1981) ‒ vertaald als Catacomben (Sijthoff, 1984) ‒ is een sciencefic- tion-thriller die nogal wat leentjebuur heeft gespeeld bij H. Rider Haggard en diens She en King Solomon’s Mines en waarin een archeologische vondst in de rotsen van het Kilimanjaro bergmassief leidt tot een grimmige klopjacht. The Uninvited (1982) ‒ vertaald als De Handen van Mark Draven (Sijthoff, 1983) ‒ is een psychologisch/ occultverhaal waarin een paranormaal begaafd meisje na een onge- luk een jongeman mee naar huis neemt. Geleidelijk dreigt haar familie te gronde te gaan aan de zuigende kracht van de mysteri- euze vreemdeling. Son of the Endless Night (1984) gaat opnieuw de horror/occulte toer op, maar hierin heeft Farris net iets te veel naar john farris 287

The Exorcist gekeken. Minotaur (1985) werd een horror/thriller over de mooie erfgename Blaize Ellington die zint op wraak voor de brutale moor- den op haar boers, begaan door de Minotaur, een misdadiger aan wie moorden een orgiastisch genot ver- schaft. In 1986 is er Wildwood (1986), een haast sprookjesachtige roman over een halfmens/halfbeest die je bij de horror/occult sectie kunt onderbren- gen; Farris heeft hier veel aandacht voor zijn proza, maar je ver(be)won- dering verdwijnt wanneer je verder wordt geconfronteerd met vul- gaire seksscènes en een plot dat zowat alle clichés van het genre meesleept. Nightfall verschijnt in 1987 en brengt geweld en terreur van een wezen uit je gruwelijkste nachtmerrie, een wezen dat al wat goed is in de mensheid schuwt en doodt zonder waarschuwing, zon- der mededogen. Slechts eenmaal kan zijn prooi ontsnappen, dat is Anita. Zij vlucht naar de veiligheid van Lostman’s Bayou, maar de stilte van de moerassen brengt geen vrede – ze kan gewoon niet ontsnappen, Angel zal haar vinden en haar dan doden.

Even proeven: (LaDonna Morales, a nursing graduate, is making rounds at Silver Birches, an exclusive asylum, and putting up with a snotty attendant named McSwain.)

“I had a Puerto Rican old lady once,” McSwain said when they had left the room. “She was only about four and a half feet tall, but she made good chimichangas. You know how to make chimi- changas?” “That’s Mexican, not Puerto Rican.” “So what do you know how to cook?” “Empanadias. Alcapurias.” 288 duister verleden 3

“Maybe I’ll let you make me up a mess of those sometime. I’ve always been partial to Spic food.” “Such an honor,” LaDonna said, too bored to put much of a delivery behind her sarcasm. She had eight and a half minutes to live.

Scare Tactics (1988) met als inhoud een occult kortverhaal ‘The Odor of Violets’ en daar bovenop ‘Horrorshow’ waarin een para- normale killer rondloopt, daarnaast ook nog een herdruk van The Guardians uit 1964: een hutspot de meester van de grandguignol waardig. Een jaar later is er de horror/triller The Axeman Cometh. In een donkere lift herbeleeft Shannon de nacht dat ze zich onzicht- baar maakte in haar bed, wachtend op de dood, terwijl haar hele familie brutaal werd uitgemoord. In 1990 is er Fiends (gelimiteerde oplage), waarmee Harris een home run scoorde en het beste schreef wat hij ooit publiceerde. Kirkus Review schreef: “In 1970, de wees- zussen Marjory en Enid Waller wonen op zichzelf. Enid besluit om Arne Horsfall, een oudere patiënt van de nabije kliniek voor geesteszieken voor het weekend uit te nodigen. Arne, die stom is, heeft een artistieke aanleg, hij kent nauwelijks de wereld buiten het gesticht waar hij al sinds de eeuwwisseling verblijft. In die dagen werd zijn dorp overvallen door een onwereldse koude en werd zijn familie aangevallen door demonen. Arne verdwijnt uit het huis van de Wallers en plotseling is het hele huis omringd door een spectacu- laire wolk van Amerikaanse maanvlinders. Marjory en haar vrijer Duane gaan op zoek naar Arne en belanden hierbij in een grot ach- ter een waterval. Diep in de grot ontdekken ze een catacombe waar ze een hele rist zwarte glanzende lichamen ontdekken van het IJs- lands hulduvolk1, de levende doden die de kinderen van Eva zijn.

1 Het huldufólk (vrij vertaald: verscholen volk of het “verborgen volk”, ook wel högfolk) is een mythologisch volk dat zou leven in de Noordse landen: IJsland, Fae- röer, Noorwegen en Denemarken. De oorsprong ervan zou liggen in het Paradijs, bij Eva, de moeder aller mensen. Eva had vele kinderen, en God kondigde aan dat Hij haar zou bezoeken. Daarop werkte zij hard om al haar kinderen schoon te poetsen zodat ze toonbaar voor Hem waren. Echter, de tijd was te kort, en een aantal kinderen bleven ongepoetst. In plaats van hen toch te presenteren verborg zij die kinderen. Toen God aangekomen was, inspecteerde hij de kinderen zorgvuldig, en vroeg Eva of ze nog meer kinderen had. Angstig ontkende zij dat, met als gevolg dat deze kinderen tot een john farris 289

Het hulduvolk wacht op het verrijzen van hun leider, Theron, uit de Zwarte Slaap.” Dat jaar is er eveneens Night Vision 8. De serie anthologieën Night Visions was zowat de vitrine voor de experimentele horror. Wat echter ook wel voor verwarring zorgde, want omwille van waarschijnlijk commerciële redenen werden er ook verhalen van andere genres in opgenomen. Farris is hier vertegenwoordigd met drie verhalen: het poëtische maar wraakgierige ‘Hairshirt’, de vam- piervariant ‘Good Morning Daddy’, en het zoete demonische ‘More than Misschief’. 1994 brengt Sacrifice een horror/thriller waarover Kirkus Review schreef: “a thriller whose pitch-perfect middle Ame- ricanisms initially give credibility to its lurid plot.” Een jaar later is er Dragonfly (1995), een psychologische thriller die het meeste weg- heeft van een gothic romance. Het is twee jaar wachten op Soon She Will Be Gone (1997), een thriller die de psychologie van een seriekidnapper blootlegt. De perfecte dialogen (Straatlingo en Slonengels zijn perfect) blijven een kenmerk van Farris. Farris en bijvoorbeeld Dean Koontz hebben met elkaar gemeen dat ze amusement kunnen omturnen tot bril- jante werkelijkheid. Farris is nu blijkbaar overgegaan naar een tweejaarlijkse publica- tie want Solar Eclipse verschijnt in 1999. Publishers Weekly schrijft: “Inventive, sexy and intricately plotted, this latest thriller from the prolific (and curiously unheralded) Farris keeps his work close to the top of the heap. Tobin Bonner, once a DEA agent, is now the sheriff of impoverished Solar County in the remote Four Corners region of . Bonner falls hard for movie stuntwoman Shay Waco (the estranged daughter of star cowboy Silverwhip Jack) after watching Shay perform on the set of a Vegas shoot. Shay and her 11-year- old daughter Pepper are on their way home from Nevada, via Solar County, when a mysterious driver rams Shay’s SUV, sending it over a cliff. Using her stunt skills, Shay saves Pepper’s life. Mother and daughter flee to a nearby house, where they find a Latino family ‒ all but the baby daughter ‒ dead, apparent victims of a gangland

eeuwig verscholen leven veroordeeld waren. Echter, het huldufólk kan zelf bepalen of wij hen kunnen zien of niet. (Bron: Wikipedia) 290 duister verleden 3 murder. Sheriff Bonner investigates, and the list of suspects widens to include Mexican drug lords, a couple who train wild animals for movies, a chimerical wheeler-dealer and his horny wife, and the sexually ambiguous daughter of the founder of the Brightly Shi- ning, a polygamous, chiliastic sect of rogue Mormons...” In 2004 is er Phantom Nights, een horror/ghost/occult. Kirkus Review schreef: “Strong, lip-smacking suspense with an occult overwash that more or less avoids genre categorization.” Datzelfde jaar is er Elvisland, een tweede verzame- ling van korte verhalen. Ze bieden een donkere, onheilspellende en beangstigende kijk op de donkere zijde van de mens met als algemene achtergrond het diepe zuiden van Amerika. Enkele verhalen: ‘Waiting for Mr. Gilroy’, ‘’, ‘Storytime with the Bluefield Strangler’, ‘Hunting Meth Zombies in the Great Nebraskan Wasteland’, ‘Horrorshow’, ‘Elvisland’. Dit laatste verhaal, dat het boek afsluit, geeft een indringend beeld over het aanbidden van idolen. Farris vraagt zich af wat Elvis Presley zelf zou denken van de ‘religie’ die rond zijn persoon is ontstaan. Alles bij elkaar wilde hij enkel een song opnemen voor zijn moeder. You Don’t Scare Me, dat in 2007 verschijnt is een nieuwe horror/ occult-thriller waarover Kirkus Review schrijft: “A chilling ride in which the action never flags, with an oddly constructed script-like climax and wholly unexpected gem of an ending.”

WE ALL SCREAM FOR ICE CREAM (2007) Tv-serie Masters of Horror (Seizoen 2, aflevering 10, 12 januari 2007) Starz Productions, Nice Guy Productions, Industry Entertainment REGIE: Tom Holland SCENARIO: Mike Garris, David J. Show naar het kortverhaal ‘I Scream. You Scream. We All Scream for Ice Cream’ MET: Brent Sheppard, Lee Tergesen, Colin Cunningham, William Forsythe john farris 291

Buster Dawnkins (in het originele verhaal Buster Dockins) is een verkoper van ijsjes die zich verkleedt als clown en de kinderen die bij hem kopen mogen altijd rekenen op een grap of twee. Buster is ook een beetje tragisch, omdat er iets mis is met zijn ver- standelijke vermogens en de clownsneus die hij altijd draagt, verbergt een groot gat waar ooit zijn neus was geweest. De lokale pest- buil, Virgil, lid van de West-End gang, ziet al vlug dat Buster een weerloos slachtoffer is. Op een dag, Buster is net even uitgestapt om zijn wisselgeld te tellen, slaat Virgil het hem uit de hand. Buster tracht het geld opnieuw bij elkaar te krijgen, maar ondertussen heeft Layne Banix- ter (een lid van dezelfde bende als Virgil) de rem van de auto die op een helling staat, losgemaakt, zich er niet van bewust dat Buster voor de auto staat. Buster wordt overreden door zijn eigen truck. De jongens verdwijnen met de noorderzon en houden deze smerige streek voor zichzelf. Maar ergens loert de wraak. Nu hij volwassen is en kinderen heeft, ziet vroegere West-Ender Layne Banixter hoe zijn jeugdvrienden een voor een door hun eigen kinderen worden vermoord, terwijl ze het nergens zagen aankomen. Layne ziet de al lang onderdrukte angst van ontdekking opborre- len en realiseert zich dat de zonden van de vaders wel eens op hun zonen zouden kunnen overgaan.

High Bloods (2009) is een hardboiled fantasy die speelt in een Los Angeles van een niet zo verre toekomst dat geplaagd wordt door weerwolven.

Je kunt Farris als een schrijver van suspense beschouwen, een archi- tect die keiharde thrillers opbouwt, maar dan maak je de vergissing geen rekening te houden met het magische aspect dat zeer dikwijls voorkomt in zijn werk. Sommigen zeggen dan weer dat horror zijn specialiteit is, maar die gebruikt hij alleen om zijn bijna sarcastische sociaal-politieke waarnemingen in de verf te zetten. Hij zet de lezer, 292 duister verleden 3 beter dan de meeste andere auteurs, voor een doolhof, maar hem op een enkel genre vastpinnen zou een grote vergissing zijn ‒ zijn complexe personages bouwt hij van de grond op, zodat ieder van zijn boeken nieuw is, anders dan alle vorige. Kort gezegd: hij is enig! Je kunt stellen dat hij de suspense slechts gebruikt om zowat alle onderwerpen in het zonnetje te zetten. Zijn thrillers met occulte elementen, zoals bijvoorbeeld The Fury (1976) is een avontuur, een spannend boek dat je in één adem uitleest, maar tegelijk gaat het net zo veel over misdadigers en smerige streken van bureaucraten als over telepathische tweelingen, telekinese en de menselijke evolutie. Velen hebben de stiel van hem geleerd en velen bewonderen hem, het rijtje is lang: Bloch, Matheson, King, Straub, Benchley, Garfield, en de dichter Louis Untermeyer, de traditionalistische conservatief die streefde naar onafhankelijkheid van de Zuidelijke Staten, de schrijver van techno-thrillers en ontwikkelaar van oor- logsspellen Larry Bond, de auteur van Die Hard 2 (58 minutes) en Twilight’s Last Gleaming (Viper Three) Walter Wager, Richard Price, de auteur van The Wanderers en Sea of Love, Douglas Preston & Lincoln Child, auteurs van de Pendergast-serie en thrillerauteurs Barbara D’Amato en Jon Land. Stephen Gallagher, de Britse auteur van onder andere twee afle- veringen voor Doctor Who, zei in een interview: “Farris isn’t one for finding a comfortable spot and then sticking in it. Many authors would stop dead at such a point of success and get into the clon- ing business. (In his work) I can’t identify any pattern other than a restless wandering around a recurring set of themes. I don’t believe he’s a writer who actively courts the market... I do think that his concerns, the stories that he likes to tell and the manner in which he likes to tell them, all touch base with the market at some point, and when all three do it together, then he has a hit.” Waarom kende jij hem nog niet?

Naast voornoemd werk voor de film zou hij de roman van Alfred Bester (de eerste Hugo Award winnaar in 1953), The Demolished Man, tot scenario hebben omgezet. De roman gaat over een toe- komst waar telepaten een erkende groep van de maatschappij vor- men en zeer dikwijls worden gebruikt om misdaden te ontdekken john farris 293 vooraleer ze ooit gepleegd kunnen worden. Daardoor is het mis- daadcijfer zeer laag en is er geen moord meer gepleegd sinds meer dan 70 jaar.

Zijn theaterstuk The Dead of the Well-loved Boy kreeg zijn première in het St. Mark’s Playhouse op 15 mei 1967 werd al na 8 opvoerin- gen op 21 mei van de affiche gehaald. Farris schrijft ook poëzie en schildert. Hij woonde in New York, in het zuiden van Californië en Puerto Rico, nu leeft hij in de omgeving van Atlanta (Georgia).

George Goodchild: helemaal vergeten?

De Engelse auteur van thrillers, detective- en avonturenromans, theater, met nu en dan een uitstapje naar de sciencefiction, George Goodchild (Kingston-on-Thames, 1 januari 1888 ‒ Aldershot, 25 maart 1969), mat zich nu en dan een pseudoniem aan: zo kennen we hem als Alan Dare, Wallace Q. Reid, en Jesse Templeton. Sommigen rekenen Goodchild tot de categorie broodschrijvers- pulpauteurs. Zijn romans over de trappers in Canada en zijn cow- boyverhalen waren duidelijk bestemd voor de Engelse markt en getuigen nu niet direct van de grote kennis die veel Amerikaanse auteurs wel in hun bagage hadden en de verhalen over het Wilde Westen (1865-1890) met de paplepel hadden binnengekregen. Wat je dan wel kunt zeggen is dat hij heel wat boekenwijsheid had. Het weinige wat over hem bekend is, omvat het feit dat hij Dora Mary Hill huwde, een zoon en twee dochters had, en dat hij in de wijk The Great Quarry in Guilford woonde. Vooraleer hij zich als fulltime auteur ontpopte was hij actief als journalist en enige tijd werkzaam in een uitgeverij. Het aan- tal publicaties van zijn hand bedraagt om en bij 210, waarvan de meeste onder zijn eigen naam. Ik neem aan dat deze 210 boeken erop wijzen dat hij haast geen tijd had voor een persoonlijk leven. In 1914 zit hij op de redactie van een uitgeverij en daar verschij- nen twee door hem samengestelde anthologieën: The Lore of the Wanderer, an open-air anthology over folklore en mythologie en met verhalen van R.L. Stevenson, Charles Dickens, John Ruskin, Francis Bacon, John Addington Symonds e.a. en England, My Eng- land, a war anthology met verhalen van Robert Lord Byron, Henry Wadsworth Longfellow, John Milton, Sir Walter Scott, Lord Tenny- son, William Shakespeare, Walt Whitman e.a. en daarnaast enkele door hem gekozen titels die verschenen in The Miniature Classics. 296 duister verleden 3

The Blinded Soldiers’ and Sailors’ Gift Book verscheen in 1915; de opbrengst ging naar blinde militairen en blinde leden van de Koninklijke Marine, met bijdragen van o.a. Shakespeare, John Galsworthy, H.G. Wells en G.K. Chesterton, naast poëzie, verhalen, commentaren en illustraties. In 1916 is er Made in the Trenches, articles een boek in magazinevorm dat Good- child samenstelde met sir Frederick Treves en waarin commentaren, artikelen en andere ont- boezemingen van soldaten zijn opgenomen. Dan is er nog Umpteen Yarns from France (1917), verhalen uit de Eerste Wereldoorlog die door soldaten werden opgeschreven in de loop- graven en bij elkaar gebracht door Goodchild. Al in 1916 bewerkte hij het theaterstuk van Walter Hackett,The Barton Mystery, tot roman, het daaropvolgende jaar maakte hij de romanversie van het toneelstuk Tiger’s Club, Alaskan Romance van George Potter. Zijn eerste eigen boek was het non-fiction The Last Cruise of the ‘Majestic’: from the logbook of Ex-Petty Officer J.G. Cowie(1917), daarna volgde een andere non-fiction Pinches of Salt from the Seven Seas (1918), dat op zijn beurt werd gevolgd door Behind the Barrage (1918), het verhaal van een belegering, The Land of Eldorado (1919) over een eiland bevolkt met zeehonden en Old Sport (1919), een verhaal over een paard in de oorlog en tegelijk een liefdesverhaal, geschreven in samenwerking met majoor Maurice Mottram. In 1920 verschijnt zijn eerste verhaal rond cow- boy Colorado Jim dat de titel Colorado Jim or The Taming of Angela meekreeg. Tien jaar later ver- schijnt het vervolg Jim Goes North Being the Further Adventures of “Colorado Jim”. Nog twee publicaties verschenen in 1920, en twee in 1921; daar zit Trooper O’Neill: A Story of the North-West Mounted Police bij, dat al in 1922 wordt verfilmd. george goodchild 297

TROOPER O’NEILL (1932) Fox Film Corporation REGIE: Scott R. Dunlap & C. R. Wallace SCENARIO: William K. Howard naar Trooper O’Neill (a.k.a. Trooper O’Leary) MET: Buck Jones, Beatrice Burnham, Francis McDonald, Jack Rollers, Claude Payton

Bereden politieagent Trooper O’Neil wordt op pad gestuurd om de moordenaar van Jacob Dell in te rekenen. Hij gaat naar Sas- katchewan, een van de prairieprovincies in Canada, en doet zich voor als trapper. In zijn onderzoek maakt hij uiteraard kennis met de mooie Marie, de zus van Jacob Dell, en is op slag verliefd. Zijn blikveld is hierdoor een beetje wazig geworden, maar O’Neill gelooft niet dat Maries broer Paul of Pierre, de ver- loofde van Maries zuster Celeste, die stierf omdat Dell weigerde haar te trouwen, iets met de moord te maken heeft.

Eveneens in 1921 is er een sci- encefiction-verhaal voor kin- deren ‘A Message from Space: A Thrilling Story of Flying Adven- tures Telling How Mars Saved the Earth’ dat verscheen in The Children’s Newspaper. In dit ver- haal redden de bewoners van Mars de mensheid van argon gas. Grote hoeveelheden van het gas kunnen verstikking veroor- zaken doordat het de zuurstof verdringt en hierdoor wordt een Verloren Ras van Oude Grieken in Zuid-Amerika bedreigd. 298 duister verleden 3

In 1922 is er Killigrew dat verscheen onder het pseudoniem Alan Dare. In 1923 zijn er opnieuw drie titels en een film.

BUCKING THE BARRIER (1923) Fox Film Corporation REGIE: Colin Campbell SCENARIO: John Stone (a.k.a. Jack Sturmwasser) naar een verhaal van George Goodchild MET: Dustin Farnum, Arline Pretty, Léon Barry, Colin Chase

Arline Pretty

Kit Carew is op zoek naar goud in Alaska wanneer een notaris hem weet te bereiken en hem in een brief vertelt dat zijn beste vriend, Frank Farfax, overleden is en hem een fortuin heeft nagelaten. Na zijn aankomst in Engeland ontdekt Kit al snel dat de stief- broers van Farfax de erfenis voor zichzelf opeisen en er alles aan zullen doen om ze alsnog in handen te krijgen. Wat de zaken er echter niet gemakkelijker op maakt is dat Kit verliefd wordt op Blanche Cavendish, de stiefzuster van Farfax.

In 1924 is er een nieuwe Alan Dare, The Isle Of Hate, naast vier Goodchilds. 1925 brengt drie Goodchilds en daarnaast Out Of The Desert van Alan Dare en The Eternal Conflict van Jesse Templeton, pseudoniem dat hij opnieuw gebruikt voor The Timber Wolf (1927), Between the Tides (1929), The Bitter Test (1930) en Clay-Face (1930), Ten Fathoms Deep (1931), The Yellow Hibiscus (1931), Inch of the george goodchild 299

C.I.D. (1932), Love’s Challenge (1932), Winning Through (1932) en Virginia’s Quest (1934). 1926 brengt twee titels en in 1927 is er naast drie Goodchild-titels, de sf-roman The Eye of Abu (als Alan Dare), over het mythische verloren land Atlantis en de ontdekking van de Fontein van de Jeugd. Die werd in datzelfde jaar gevolgd door een andere sf-roman die zich ietwat langs de grenzen van het genre beweegt, The Monster of Grammont. Om in de sciencefiction te blijven, in 1930 is er The Emperor of Hallelujah Island over een koninkrijk van misdadi- gers. Het zal tot 1953 duren voor er weer een sf-roman komt: Doctor Zil’s Experiment, waarin de overlevenden van een alles vernieti- gende catastrofe heel wat rampspoed ondergaan. In 1928 verschijnen twee publicaties van de hand van Good- child, is er een nieuwe Alan Dare, The Guarded Soul, en maakt hij gebruik van het pseudoniem Wallace Q. Reid om Sands of Desire te publiceren. Dat pseudoniem zal hij later ook nog gebruiken voor Bride of the Sierras (1933), Saskatoon Patrol (1934), Red River (1934), Bluewater Landing (1935) Son Of The South (1935), Doctor Of The North (1936) en The Rainbow Trail (1936). Goodchild houdt de productie hoog en in 1929 zijn er weer drie Goodchilds onder meer Jack O’Lantern, en Body and Soul van Alan Dare. Jack O’Lantern is tegelijk, misdaad- en liefdesroman. Het mys- terie is: wie is Jack O’Lantern? Waar is hij? En waarom moordt hij? Deze vragen moeten worden opgelost door politieofficier Wrench en zijn overste Sweetness, die denkt dat hij het beter moet doen dan de jonge blaag om meer respect te krijgen van zijn oversten bij Scot- land Yard. Er zijn twee liefdesverhalen. In het eerste is Wrench verliefd op Sonia, wier beschermer op de lijst staat van de moordenaar. Het tweede omvat de romance tussen de moordenaar en een mooie vrouw. 300 duister verleden 3

Het mysterie vraagt niet al te veel moeite om uit te vogelen en je ziet het zodra je in de helft van het boek bent al helemaal voor je. Een Brits boek maar geschreven met één oog op Amerika gericht.

CONDEMNED TO DEATH (1932) Julius Hagen Productions REGIE: Walter Forde SCENARIO: H. Fowler Mear, Bernard Merivale, Brock Williams naar het boek Jack O’Lantern van Goodchild en het daarop gebaseerde toneelstuk met dezelfde naam van George Goodchild en James Dawson. MET: Arthur Wontner, Gillian Lind, Gordon Harker, Cyrill Raymond, Jane Welsh, Norah Howard

Het verhaal van een rechter op rust die een dubbelleven leidt als moordenaar.

In 1992 lanceerde het Brits Filminstituut een campagne met de naam ‘Missing Believed Lost’, waarbij een omzendbrief werd gezon- den naar alle archieven en verzamelaars over de hele wereld met de vraag of ze eens in hun verzameling wilden kijken om na te gaan of ze al dan niet oude en vergeten Britse films in hun bezit hadden. Ze publiceerden een boek met filmfoto’s en besprekingen. De lijst begon met een stille film en eindigde met Flight from Folly (1945), een ding waarin toneelactrice, Pat Kirkwood, meespeelde. De actie leverde vijftien van de honderd gezochte titels op. Hierbij zat een ingekorte versie, die gedubd was in het Frans, van Condamned to Death.

In 1929 verschijnt Goodchilds eerste roman met inspecteur Mclean: Mclean of Scotland Yard; er zullen er in het geheel 68 verschijnen, de laatste in 1967: McLean Knows the Answers. 1930 is weer een druk jaar met 5 Goodchild-titels, onder meer The Splendid Crime dat een jaar later in Amerika verschijnt onder de titel The Public Defender. george goodchild 301

THE PUBLIC DEFENDER (1931) RKO Radio Pictures REGIE: J. Walter Ruben SCENARIO: Bernard Schubert MET: Richard Dix, Shirley Grey, Ruth Weston, Boris Karloff, Paul Hurt

Richard Dix en Shirley Grey in The Public Defender

De rijke playboy Pike Winslow trekt de mantel van de geheimzin- nige wreker ‘The Reckoner’ aan, wanneer hij verneemt dat de vader van zijn vriendin Barbara Gerry er in een bankschandaal werd ingeluisd. Met een nauwgezette planning en een tot op de seconde getimed ingrijpen, zal Pike, geholpen door zijn vrienden, een eru- diete ‘Professor’ en ‘Doc’, een niet zo grote kerel met stevige knuis- ten, in wie veel grote jongens zich in de loop van de jaren wel eens hebben vergist, de naam van pa en vriendin te zuiveren en de echte boeven bij de kraag te vatten. Batman zal pas in 1939 geboren worden, maar die vertoont vele gelijkenissen met ‘The Reckoner’. 302 duister verleden 3

Het jaar 1931 brengt eveneens twee Goodchild-titels. In 1932 ver- schijnt er nog een titel bij Hodder: For Reasons Unknown, en om inderdaad onbekende redenen verschijnen er maar liefst 7 nieuwe titels bij de Ierse uitgeverij Mellifont.

Goodchild keert eind 1932 terug naar good old England met vier nieuwe titels die respectievelijk verschijnen bij Collins, Hodder en Chapman & Hall. Samen met C.E. Bechhofer-Roberts schrijft hij The Jury Disagree (1934). C.E. Bechhofer-Roberts was een professi- oneel schrijver die verschillende genres aanpakte, zo waren er reis- boeken, biografieën, boeken rond criminaliteit en over het paranor- male. Hij werkte nog vijf keer samen met Goodchild in Tidings of Joy (1936), The Prisoner’s Friend (1938), We Shot an Arrow (1939) en The Dear Old Gentleman (1940). In 1935 schreven ze samen aan het toneelstuk They All Do it and two other plays. In 1933 verschijnt de eerste van de Q-33 titels. Q-33 is een spionnenjager met de naam Trelawney die in 1935 zal terugkeren in Mister Q-33 en in 1937 in Q-33 Spy Catcher. 1934 brengt 3 nieuwe Goodchild-titels. In 1936 gaat Goodchild met hetzelfde ritme door en doet er nog een anthologie bovenop: A Century of Western Stories (1936) met o.a. verhalen van Jack London, Zane Grey, Bret Harte, Sir Gilbert Parker and Stewart Edward White, 1000 pagina’s met 38 verhalen die worden ingevuld door 33 auteurs.

NO ESCAPE (1936) Welwyn Studios REGIE: Norman Lee SCENARIO: naar No Exit (een toneelstuk in 3 bedrijven, geschreven in samenwerking met F. Witty, eerste opvoering op 25 maart 1936 in Londen) MET: Valerie Hobson, Billy Milton, Robert Cochran, Leslie Perrins, Henry Oscar

Een auteur van misdaadromans, Anthony Wild, gaat een wedden- schap aan met zijn vriend, Billy West, dat hij hem voor een maand kan laten verdwijnen zonder dat er ook maar een haan naar kraait. george goodchild 303

Wild heeft ergens in zijn huis nog een plek waar niemand ooit iets zal zoeken en daar verbergt West zich. Wanneer West niet meer komt opdagen en nergens bereikbaar is, gaat Wests vader naar de politie. De laatste keer dat West werd gezien, was toen hij het huis van Wild bezocht, en dus is het logisch dat de politiedetective eerst gaat aankloppen bij Wild. Maar Wild is naast auteur ook een goed acteur en de detective vertrekt in de vaste overtuiging dat Wild er helemaal niets mee te maken heeft. West vindt de ruimte waarin hij zich verbergt echter te eng worden en dringt erop aan om ergens anders naartoe te worden gebracht. Ze spreken af dat Billy zich zal verbergen op een zolderkamer van het buitenhuis van Wild. West maakt de reis in de kofferbak van Wilds auto. Maar de politie begint Wild het vuur aan de schenen te leggen en Wild begint zich steeds minder op zijn gemak te voelen. West, die door zijn raam het landelijk landschap ziet, wil ook wel eens naar buiten. Het tweetal spreekt af om samen op jacht te gaan, zonder acht te slaan op het feit dat de politie wel eens in de buurt zou kun- nen zijn. Dan gebeurt er wat er moest gebeuren en een toeval leidt 304 duister verleden 3 tot de dood van West, zodat Wild nu met een echt lijk opgescheept zit. Hij beseft dat de politie die hij om de tuin wilde leiden niet erg opgezet zal zijn met het ware verhaal, en besluit zich te ontdoen van het lichaam van zijn vriend… Alles werd met een beperkt budget ingeblikt, hoewel de camera- man duidelijk zijn best deed. Als ik er de kritieken van het theater- stuk op nalees, is deze film een totale mislukking.

Tussen 1936 en 1960 verschijnen er nog 30 titels van de hand van Goodchild. In 1983 verschijnt Fifty Famous Detectives of Fiction en Goodchild pronkt daar naast Sax Rohmer, G.K. Chesterton, Ellery Queen, Dorothy L. Sayers, Edgar Wallace, Agatha Christie, Arthur Conan Doyle, Edgar Allan Poe e.a.

KORTE VERHALEN, NOVELLEN EN ARTIKELEN VERSCHENEN IN MAGAZINES EN TIJDSCHRIFTEN, DAG- EN WEEKBLADEN. ss = kort verhaal na = korte roman nv = novelle (roman) sl = aflevering n = volledige roman

Zaraphy (ss) McBride’s Feb 1916 Colorado Jim (sl) Top-Notch Magazine Nov 15 1920, etc. Alaskan Luck (ss) Western Story Magazine Dec 2 1920 As a Man Acts (na) Top-Notch Magazine Feb 15 1921 Singing Wheat (ss) Top-Notch Magazine Jul 15 1921 Within the Mists (ss) Top-Notch Magazine Mar 1 1922 [Captain Crash] That Open Door (ss) Top-Notch Magazine Mar 15 1922 [Captain Crash] How He Got That Way (ss) Top-Notch Magazine Apr 1 1922 [Captain Crash] Golden Lure (ss) Top-Notch Magazine Apr 15 1922 [Captain Crash] george goodchild 305

In a Washington Trap (ss) Top-Notch Magazine May 1 1922 [Captain Crash] Out of the Desert (ss) Top-Notch Magazine May 15 1922 [Captain Crash] Just Like the Skipper (ss) Top-Notch Magazine Jun 1 1922 [Captain Crash] Isles of Gold (ss) Top-Notch Magazine Jun 15 1922 [Captain Crash] His Greatest Adventure (ss) Top-Notch Magazine Jul 1 1922 [Captain Crash] Just a Little Kick (ss) Top-Notch Magazine Dec 1 1922 Mack of the Mounted (nv) Top-Notch Magazine Sep 1 1923 Terror of the North (na) Top-Notch Magazine Oct 15 1923 Trooper O’Leary (n.) G.H. Watt 1923, as “Trooper O’Neill”. Trooper O’Neill (n.) G.H. Watt 1923; also as “Trooper O’Leary”. The Pirelli Violin (ss) The Detective Magazine Feb 15 1924 In the Clutch of the Circle (sl) Top-Notch Magazine Mar 1 1924, etc. Frost and Fire (na) Brief Stories Jul 1924 Out of the Wilderness (na) Brief Stories Aug 1924 The Rider of the Ranges (sl) Top-Notch Magazine May 15 1925, etc. Kit of the Klondike Snows (n.) Complete Novel Magazine Jul 1925 Plain Bill (n.) Complete Novel Magazine Oct 1925 The Return of Colorado Jim (sl) Top-Notch Magazine Mar 1 1926, etc. North of 60 (n.) Complete Novel Magazine Mar 1926 The Man from Alaska (n.) Complete Novel Magazine May 1926 Jake Canuke of the Frozen North (n.) Complete Novel Magazine Dec 1926 Out of the Forest (sl) Top-Notch Magazine Feb 15 1927, etc. The Rokeby Memoirs (ss) Hutchinson’s Mystery Story Magazine May 1927 Half Mast (ss) The Passing Show Nov 17 1934 I Am A Spy (ss) Topical Times Dec 12 1936 [Operator 19] The Stowaway (ss) Topical Times Dec 19 1936 [Operator 19] I Am A Spy - The Woman Who Fooled Them (ss) Topical Times Dec 26 1936 [Operator 19] I Am A Spy - The End Of Plafond (ss) Topical Times Jan 2 1937 [Operator 19] Dandy McLean (ss) Glasgow Weekly News

Als TEMPLETON, JESSE

The Bitter Pill (ss) Good Stories Jun-Jul 1932

Daphne Du Maurier: vrouwen willen dat liefde een roman is, mannen verkiezen een kort verhaal

“Writers should be read, but neither seen nor heard” Daphne du Maurier

Dame Daphne du Maurier werd geboren op 13 mei 1907 in Londen in het Verenigd Koninkrijk en stierf op 19 april 1989 in Fowey in haar geliefde Cornwall in het Verenigd Koninkrijk. Haar as werd uitgestrooid op Kilmarth1.

1 De roman The House on the Strand speelt zich af in Tywardreath (vertaald uit het Cornish betekent het: een heerlijkheid aan het strand). De opzoekingen voor deze fic- tie over tijdreizen en de gevaren van geestverruimende drugs, deed De Maurier toen ze in een huis met de naam Kilmarth (Cornish: Kilmergh) woonde. 308 duister verleden 3

Ze mocht sinds 1969 Dame (of the British Empire) voor haar naam schrijven, maar ze voelde zich er helemaal niet lekker mee en gebruikte de titel nooit, ondanks het feit dat ze die kreeg voor haar literaire arbeid. Du Maurier was getrouwd met Frederick Browning van 1932 tot aan zijn dood in 1965. Bij hun eerste ontmoeting was hij nog majoor, later luitenant-generaal. Ze hadden twee dochters Tessa (geboortejaar onbekend) and Flavia (1937) en een zoon, Christian Frederick ‘Kits’ Browning (1940). Tessa, de oudste, trouwde majoor Peter de Zulueta, een overspelige en hitsige biseksueel die daarbij ook voortdurend dronken was. Ze scheidde en hertrouwde in 1970 met David Montgomery, 2de Viscount Montgomery of Alamein, de zoon van ‘Monty’ de veldmaarschalk. Flavia trouwde kapitein Alastair Tower, van wie ze scheidde om dan te trouwen met generaal Sir Peter Leng. Christian werd foto- graaf en maakte films. Hij trouwde Olive Ursula White, miss Ier- land 1961. Olive was de dochter van een loodgieter uit Crumlin, een voorstad van Dublin, die als tiener een carrière als model had en die op 18-jarige leeftijd viel voor Christian terwijl ze als extra werkte in de Ardmore Studios. Ze kreeg later een baan bij de Ierse televisie als presentatrice van een spelprogramma. Daphne’s grootvader was de artiest (cartoons in Punch)/schrijver George du Maurier die het personage Svengali creëerde in zijn toneelstuk Trilby (dat bij zijn creatie in Londen zulke furore maakte dat de hoeden die de manne- lijke acteurs in het stuk droegen de naam Trilby Hat meekregen) en haar vader was de acteur Sir Gerald du Maurier. Daphne en haar twee zussen werden opgevoed door een gouvernante vooraleer ze school liepen in Londen en Parijs. Haar oudere zus, Angela2 (1904-2002) werd eveneens schrijfster

2 Angela werd geboren in St Pancras, Londen. Ze koos ervoor om de familietraditie te volgen en actrice te worden en stond voor twee seizoenen ook op het toneel. Ze speelde Wendy Darling naast Gladys Cooper en Dorothy Dickson (Peter Pan). Gedu- rende de oorlog mestte ze koestallen uit en bewerkte ze het land naast haar zus Jeanne. Later reisde ze zowat heel Europa rond. Dan begon ze te schrijven: korte tijd daphne du maurier 309 en haar jongere zus, Jeanne (1911- 1996), schilderde (de enkele brieven die van haar bewaard bleven waren meestal gericht aan diverse vrouwen en daarin beleed ze vol vuur haar liefde voor hen). Haar moeder, Muriel Beaumont, stond op het toneel en keerde er niet meer terug van het moment dat ze in verwachting was van Jeanne. Du Maurier was ook de nicht van de Llewelyn Davies kinde- ren, die model stonden voor de perso- nages in het theaterstuk Peter Pan, or the Boy who Wouldn’t Grow Up van J.M. Barrie (die de gestalte kreeg van Johnny Depp in Finding Neverland) die regelmatig bij de Du Mauriers over de vloer kwam, net als de schrijver van wereldbe- roemde misdaadtrillers Edgar Wallace trouwens. Als kind ontmoette Daphne heel wat grote sterren van het the- ater, met dank aan haar vader. Toen ze Tallulah Bankhead3 ont- moette, moet ze blijkbaar hebben gezegd dat zij het mooiste schep- sel was dat ze ooit had gezien.

Met familie zoals deze was het iets minder moeilijk om haar lite- raire carrière aan te vangen, en Du Maurier publiceerde haar eer- ste werk in Bystander, een magazine onder redactie van William Comyns Beaumont, een excentriekeling die een grote invloed had op Immanuel Velikovsky toen die zijn Worlds in Collison (1950) schreef en een neef was van haar moeder.

na het verschijnen van haar zusters boeken Jamaica Inn (1936) en Rebecca (1938) verscheen The Perplexed Heart (1939) dat nog werd gevolgd door tien andere. Ze woonde voor het grootste deel van haar leven op Ferryside, het familiehuis in Corn- wall. Ze stierf in Londen op 97-jarige leeftijd. De romans van Angela waren echt slecht geschreven en overdadig, daarbij hadden ze meestal haar lesbische voorkeuren als onderwerp. 3 Tijdens de opnamen van Lifeboat, merkten verschillende leden van de crew dat Tallulah geen ondergoed droeg. Wanneer ze hierover spraken met regisseur Alfred Hitchcock, zei deze: “I don’t know if this is a matter for the costume department, makeup, or hairdressing.” 310 duister verleden 3

Daphnes eerste roman, The Loving Spirit, verscheen in 1931 en werd met schitterende besprekingen overladen. Het was dankzij dat boek dat zij haar toekomstige echtgenoot Frederick Arthur Montague Browning II ontmoette, of ‘Boy’ zoals ze hem noemden. Hij reisde naar Fowey om de auteur van het boek dat hij zo bewon- derde te ontmoeten, het was liefde op het eerste gezicht en het paar trouwde in 1932 in de parochiekerk van Lanteglos bij Fowey. Een huwelijk met een legerofficier had zijn nadelen, wat Du Maurier al snel zou ontdekken. Rebecca – een roman die niet dich- ter bij huis kon spelen – begon ze te schrijven in Egypte. Frederick was overgeplaatst naar Alexandrië, wat zij haatte, en ze had een verschrikkelijk heimwee naar Cornwall. Als je de eerste zin leest: “Last night I dreamt I went to Manderley again” dan weet je dat deze over haarzelf gaat. “Manderley” was Menabilly – een huis uit de Elizabethtaanse tijd, dat verborgen lag in de bossen tussen de klippen op enkele kilometer van Fowey. Later zou Du Maurier haar droom vervullen en daar gaan wonen, ze tekende een leasecontract in 1943. Maar toen ze Rebecca schreef had ze er nog nooit een voet binnengezet. Menabilly was (en is) een deel van de bezittingen van de Rasleigh familie en dat sinds de Tudortijd. Maar toentertijd stond het huis al een tijdje leeg. Daphne had het huis al in 1920 gezien toen ze er als een indringer een kijkje ging nemen. Ze was gefascineerd door het ‘vreemde mysterie’ dat het huis uitstraalde. Ze noemde het ‘mijn huis van geheimen, mijn onbereikbare Menabilly’. In de tijd dat ze Rebecca schreef, achtervolgde het huis haar al gedurende haast tien jaar. Het pittoreske Fowey herbergt sinds 1997 het jaarlijkse Daphne du Maurier Festival en het wordt door duizenden en duizenden daphne du maurier 311 bezocht. Vele boeken werden over haar geschreven, eentje zelfs door haar dochter, Flavia Leng in 1999. Fowey ligt tussen enkele zeearmen en kan bereikt worden met een ferry. De nauwe straten die van de kade weglopen, herbergen restaurants, historische pubs en schilderachtige zaakjes. Er is ook

een blauwgeschilderde antiquarische boekhandel waarvan de eige- naar een eigen collectie van Du Mauriers memorabilia heeft, waar- onder een eerste druk van Rebecca. Daphne was 19 toen ze verliefd werd op Fowey en de magische omgeving. De thuisbasis van de Du Mauriers was natuurlijk Lon- den, maar in 1926 kocht haar vader een voormalig boothuis en het werd hun vakantiehuis. Het leven aan de waterkant beviel haar. Ze schreef vol extase in haar dagboek: “The lights of Polruan and Fowey. Ships anchored, looking up through blackness. The jet- ties, white with clay. Mysterious shrouded trees, owls hooting, the splash of muffled oars in lumpy water... All I want is to be at Fowey.” Het huis dat ze de nieuwe naam Ferryside meegaven, staat naast de ferryoversteek op een klif waar de getijdenrivier tegenaan klotst. Christian (Daphnes zoon) kocht het huis in 1993, spendeerde er heel wat tijd en geld aan de restauratie en woont daar nog steeds. Op een balk op de benedenverdieping waar Daphnes kamer was, ligt een wrakstuk van een 19de eeuwse schoener met de naam Jane Slade, dat Daphne vond tijdens een van haar wandelingen in de nabije Pont Creek. The Loving Spirit is gebaseerd op de opzoekingen naar de echte Jane Slade. Slade werd: ‘Janet Cooms’, en het verhaal is de kroniek van het leven van vier families van Cornische scheepsbouwers in het stadje Plyn; dat laatste is duidelijk het nabij Fowey gelegen Pol- 312 duister verleden 3 ruan, met zijn granieten kliffen waar gele brem kleur aan geeft en reigers boven de kreken hun vleugels uitslaan. Aan het begin van de riviermonding waren in vroegere dagen kettingen over de rivier gespannen om ongenode gasten buiten te houden, wat erop wijst dat het hier vroeger een geliefde schuilplaats was voor piraten. Jane Slade ligt begraven op St Willows, op een kleine begraaf- plaats voor een middeleeuwse kerk in Lanteglos, die neerkijkt op de stille wateren van de mysterieuze Pont Creek. Werd Du Mauriers werk later door de kritiek te licht bevonden en kon het volgens hen niet naast dat van George Eliot of Iris Mur- doch staan, het publiek trok er zich niets van aan. In het begin van de jaren vijftig, toen heel wat Angry Young Men hun eerste werk publiceerden dat vol zat met sociale en politieke kritiek, werd Du Mauriers werk als voorbijgestreefd beschouwd. Maar vandaag wordt ze weer druk gelezen en geroemd – in het Engels taalge- bied worden er maandelijks nog 4.000 exemplaren verkocht van Rebecca, terwijl veel van haar lezeressen (zij vormen in hoofdzaak haar publiek) niet eens weten dat ze ook een heleboel korte verhalen schreef die naast de beste in het genre mogen staan. Hoeveel men- sen weten bijvoorbeeld dat de HitchcockfilmThe Birds op een kort verhaal van Daphne is gebaseerd, en dat Nicholaas Roeg zijn schit- terende Don’t Look Now eveneens op een verhaal van Du Maurier baseerde. De voor de Booker Prize genomineerde Sarah Waters, die door lezers van Glamour Magazine werd uitgeroepen tot schrijfster van het jaar, schreef een tijdje geleden op haar blog: “I’d like to have written Rebecca, by Daphne du Maurier. Du Maurier’s writing is a bit ropey at times, but her novels and stories are fantastically moody and resonant, and Rebecca, in particular, just feels so fundamen- tally right – like a myth, or a fairy tale.” Rebecca (1938) kreeg in de Verenigde Staten de National Book Award voor beste roman, een keuze van de American Booksellers Association. In 2003 stond ze op de 14de plaats van de top 100 van de door de BBC georganiseerde The Big Read:

1. The Lord of the Rings, JRR Tolkien 2. Pride and Prejudice, Jane Austen 3. His Dark Materials, Philip Pullman daphne du maurier 313

4. The Hitchhiker’s Guide to the Galaxy, Douglas Adams 5. Harry Potter and the Goblet of Fire, JK Rowling 6. To Kill a Mockingbird, Harper Lee 7. Winnie the Pooh, AA Milne 8. Nineteen Eighty-Four, George Orwell 9. The Lion, the Witch and the Wardrobe, CS Lewis 10. Jane Eyre, Charlotte Brontë 11. Catch-22, Joseph Heller 12. Wuthering Heights, Emily Brontë 13. Birdsong, Sebastian Faulks 14. Rebecca, Daphne du Maurier 15. The Catcher in the Rye, JD Salinger 16. The Wind in the Willows, Kenneth Grahame 17. Great Expectations, Charles Dickens 18. Little Women, Louisa May Alcott 19. Captain Corelli’s Mandolin, Louis de Bernieres 20. War and Peace, Leo Tolstoy 21. Gone with the Wind, Margaret Mitchell

Ze werd het sterkst beïnvloed door onder meer Jane Eyre van Char- lotte Brontë, daar kun je niet onderuit. Dat ze wel iets had met de Brontë-familie wordt duidelijk als je haar non-fictionThe Infernal World of Branwell Brontë, the brother of Charlotte, Anne and Emily leest, haar biografie van de verwarde oudste broer van de Brontë- zussen. En het feit dat hun moeder uit Cornwall kwam zal daar wel toe hebben bijgedragen. Je hebt ook nog The Scapegoat (over een persoonsverwisseling), The House on the Strand (sciencefiction gemengd met het bovennatuurlijke – een later werk - een mentale reis door de tijd, een tragische liefde in het 14de eeuwse Cornwall, en de gevaren van geestverruimende drugs) en The King’s General, dat speelt ten tijde van de Engelse burgeroorlog en geschreven werd vanuit royalistisch perspectief, hoewel het een eerlijk beeld geeft van die tijd. Er is Jamaica Inn (een historisch moordmysterie), French- man’s Creek (historische roman die speelt ten tijde van Charles II), Hungry Hill (een historische familiesaga), My Cousin Rachel (een romantisch mysterie). 314 duister verleden 3 daphne du maurier 315 316 duister verleden 3

ROMANTISCH?

Een schrijfster van romantische boeken? Du Maurier was daar helemaal niet mee akkoord, de meeste van haar boeken, met uit- zondering van Frenchman’s Creek, zijn zeker beter dan de toppers in dat genre, namelijk de boeken van Georgette Heyer en Barbara Cartland. In haar romans is een gelukkig einde ver te zoeken, en de sinistere plekken waar haar boeken spelen, bevolkt met sinistere personages die dan nog bezig zijn met paranormale gebeurtenissen, situeren haar duidelijk in een ander genre, dat van Wilkie Collins bijvoorbeeld (The Woman in White/The Moonstone).

Soms hield Du Maurier het dichter bij huis en haar roman Mary Anne is hiervan een voorbeeld; het is het werkelijke verhaal van haar overgroot- moeder, Mary Anne Clarke (geboren Thompson 1776-1852). Tussen 1803 en 1808 was Mary Anne de minnares van de ‘Grand Old Duke of York’4

4 Oh, The grand old Duke of York, He had ten thousand men; He marched them up to the top of the hill, And he marched them down again. daphne du maurier 317

(die van het kinderversje) de zoon van koning George III en broer van de latere koning George IV.

In Daphne Du Mauriers laatste roman, geschreven na de Vietnam- oorlog, Rule Britannia, staat een ouder wordende excentrieke actrice centraal, die Du Maurier baseerde op Gertrude Lawrence, Londen- en Broadwayster die optrad in 9 films en die wel eens de titel ‘Hol- lywood’s first maneater’ opgespeld kreeg, en op Gladys Cooper die op haar zesde al fotomodel was en later meer dan zeven decennia op de planken stond (en die van 1913 tot 1972 in meer dan 70 films optrad). Rule Britannia zou je een voorspelling van de Brexit kunnen noemen. Het boek speelt in een VK dat toetreedt en dan (als gevolg van een referendum) weer de Common Market (de voorloper van de EU waar Brittannië werkelijk lid van werd in 1973) verlaat. De daaropvolgende chaos, de overmatige stijging van de prijzen en de steeds hogere werkloosheid die automatisch naar sociale onrust leiden, in combinatie met de verzuring van de relatie met Europa, resulteren in een staat van beleg. En dan is het de tijd voor de VS, in de vorm van een ‘Friendly invading’, wat een nieuwe grootmacht oplevert gekend als de VSVK. Het is tegelijk een weergave van de gevoelens van wrevel die de Engelsen en de bewoners van Cornwall in het bijzonder koesteren tegen de steeds groter wordende invloed van wat ze in de Verenigde Staten cultuur noemen; de mensen van Cornwall gaan in het verzet.

Het was echter in haar korte verhalen dat ze ongestoord de schok- kende en benauwende kant van haar verbeelding kon botvieren. ‘The Birds’, ‘Don’t Look Now’, ‘The Apple Tree’ en ‘The Blue Lenses’ zijn evenwaardig aan de grootmeesters van het vak, zoals Edgar Allan Poe en de Welshe Arthur Machen, die in het bovennatuur- lijke- en horrortuintje speelden. Als je op je eenentwintigste een verhaal zoals ‘The Doll’ kunt produceren weet iedereen dat er

And when they were up, they were up, And when they were down, they were down, And when they were only half-way up, They were neither up nor down. 318 duister verleden 3

daphne du maurier 319 een nieuw talent zit aan te komen, hoewel ze het op dat ogenblik nog niet konden weten want haar vroegste verhalen werden pas erg laat in haar carrière gepubliceerd. In ‘The Doll’ toont Du Maurier al haar vooringenomenheid over de menselijke psyche. Het is een gotisch verhaal over de obsessie van een jonge vrouw voor haar mechanische mannelijke sexy pop. Du Mauriers zoon, ‘Kits’ Brow- ning, bestempelde dit verhaal als ver voor op zijn tijd. Haar verha- len lijken op de klassieke verhalen van bedreiging en spanning, maar zijn geschreven met een vakmanschap dat erin slaagt ieder personage zijn eigen karakter toe te bedelen, vol verbeelding en sug- gestie. Ze liggen op de grens waar pop overgaat in kunst. Sommige van haar vroege verhalen hebben een broze cynische ondertoon, andere zijn wrang en satirisch, weer andere hebben een bezetting van wrede, wispelturige mannen en vrouwen die suggereren dat Du Maurier niet in de eeuwige liefde geloofde. In haar latere leven stapte ze over naar non-fiction, met enkele goed ontvangen biografieën. Het is waarschijnlijk dat die voort- sproten uit haar diepgewortelde verlangen om erkend te worden als een ‘serieuze’ schrijfster, net zoals haar buurman A.L. Rowse, een gevierd historicus en essayist, die op enkele kilometer van haar huis in Fowey woonde. Ook belangrijk waren de vlot geschreven biografieën over haar eigen voorvaderen, die over haar vader Gerald werd het best ont- vangen. Later schreef ze ook nog The Glass-Blowers, waarin ze op zoek gaat naar haar Franse roots en een levendige beschrijving van de Franse Revolutie incorporeert. The du Mauriers is zowat een ver- volg en daarin beschrijft ze de moeilijkheden die de familie moest overwinnen om Frankrijk te ruilen voor Engeland; daarnaast was er, zoals we al weten, Mary Anne. Over haar geliefde Cornwall schreef ze Vanishing Cornwall (met foto’s van haar zoon Christian) en Enchanted Cornwall. Dat ze iets meer dan gewone belangstelling had voor Francis Bacon bewij- zen de drie na elkaar verschenen boeken: Golden Lads: Sir Francis Bacon, Anthony Bacon and their Friends, The Winding Stair: Fran- cis Bacon, His Rise and Fall. Voor haar memoires Growing Pains – the Shaping of a Writer (a.k.a. Myself When Young – the Shaping 320 duister verleden 3 of a Writer) haalde ze de titel uit een vers van Rubaiyat van Omar Khayyam (in een vertaling van Edward FitzGerald):

Myself when young did eagerly frequent Doctor and Saint, and heard great Argument About it and about: but evermore Came out by the same Door as in I went.

In het najaar van 2006 werd een voordien onbekend werk And His Letters Grew Colder ontdekt, een serie van brieven die een overspe- lige, passionele affaire volgt van hartstocht tot venijnige woorden- twisten.

THEATER

Daphne du Maurier schreef ook drie theaterstukken. Haar eer- ste was de succesvolle adaptatie van Rebecca, met opening in het Queen’s Theatre in Londen op 5 maart 1940. Ze kreeg de toenma- lige grote sterren Celia Johnson (die later met de film Brief Encoun- ter eeuwige roem zou verwerven) en Owen Nares als de De Winters en Margaret Rutherford als mevrouw Danvers. Na 181 voorstel- lingen werd er verhuisd naar het Strand Theatre met een enigszins veranderde rolbezetting, maar met evenveel succes, want ook hier werden 176 voorstellingen genoteerd. In de zomer van 1943 begon ze aan het autobiografisch geïnspi- reerde The Years Between, over de onverwachte terugkeer van een hoge officier die als dood was opgegeven en ontdekt dat zijn vrouw een verhouding heeft met een lokale landbouwer en tegelijk zijn zetel in het parlement heeft overgenomen. Het werd gecreëerd in 1944 in het Opera House in Manchester en ging daarna naar Londen. Het werd een lang lopende hit met maar liefst 617 voorstellingen. Haar derde stuk was September Tide, over een vrouw van mid- delbare leeftijd wier schoonzoon verliefd op haar wordt. Het stuk kende 267 voorstellingen in het Aldwych Theatre met Gertrude Lawrence in de hoofdrol. Daphne en Gertrude waren hartsvrien- dinnen. daphne du maurier 321

Verschillende biografen merkten op dat haar huwelijk soms ietwat koel leek en dat Du Maurier erg afstandelijk kon zijn tegen haar kinderen, vooral haar dochters, als ze weer eens aan haar schrijftafel zat. Toen haar echtgenoot stierf in 1965 verhuisde ze naar het prachtige huis met de naam Kilmarth, gelegen nabij Par, een dorp en vissershaven aan de zuidkust van Cornwall, waar ze The House on the Strand schreef. (Haar as werd uitgestrooid op Kilmarth.)

Du Maurier was op het sociale vlak niet erg goed en gaf zelden een interview. Maar ze maakte hierop een uitzondering toen de film A Bridge Too Far uitkwam, waarin haar overleden echtgenoot (ver- tolkt door Dirk Bogarde) niet erg flatterend werd voorgesteld. Du Maurier schoot in een Franse colère en schreef naar de grote dag- bladen om de zaak aan te klagen. Dat moet zowat de enige keer geweest zijn dat ze haar boze kant toonde. Voor de rest was ze een warme en zelfs grappige vrouw die graag mensen ontving op Mena- billy (het landhuis dat ze voor vele jaren pachtte van de Rashleigh familie). Haar boek Letters from Menabilly: Portrait of a Frienship (1994) bevatten de brieven die du Maurier schreef aan Lady Auriel Rosemary Malet Vaughan (die schreef als Oriel Malet, haar boek My Bird Sings werd in 1946 bekroond met de John Llewellyn Rhys Prize) gedurende meer dan 30 jaar en Malets commentaar werd eraan toegevoegd. Daphne Du Maurier was ook lid van de Cornish-nationalisti- sche drukkingsgroep/politieke partij Mebyon Kernow. De humo- ristische auteur P.G. Wodehouse stak de draak met haar en noemde haar ‘Daphne Dolores Morehead’.

PLAGIAAT?

Toen ik in de filmversie vanOut of Africa, naar de roman van Isak Denisen (Karen Blixen), Meryl Streep haar allereerste zin hoorde 322 duister verleden 3 debiteren: “I had a farm in Africa, at the foot of the Ngong Hills…” dacht ik automatisch aan de eerste zin van Rebecca: “Last night I dreamt I went to Manderley again...” en vroeg me af wie er nu eerst was geweest; het bleek dat Out of Africa voor het eerst werd gepubli- ceerd in Engeland in 1937, terwijl Rebecca pas in 1938 het licht zag.

Mijn bedenking leidde naar verdere opzoekingen en ik vond uit dat Du Maurier wel eens beschuldigd was van leentjebuur spelen. Kort nadat Rebecca in Brazilië verscheen, stelden criticus Álvaro Lins en sommige lezers dat het boek vele gelijkenissen vertoonde met een boek uit 1934: A Sucessora van de Braziliaanse auteur Caro- lina Nabuco. Volgens Nabuco en haar uitgever waren niet alleen het centrale gegeven maar ook de omstandigheden en hele dialogen geplagieerd. Du Maurier ontkende uiteraard, net zoals haar uitge- ver, met als argument dat het centrale gegeven dat werd gebruikt in Rebecca en zogezegd werd geplagieerd, wel al meer was gebruikt. Deze polemiek werd in een artikel van The New York Times van 6 november 2002 opnieuw in herinnering gebracht. Op basis van de memoires van Nabuco beweerde het artikel dat, toen de Hitch- cockversie van Rebecca in Brazilië werd uitgebracht, aan Nabuco werd gevraagd een document te ondertekenen waarin gesteld werd dat mogelijk alle gelijkenissen toeval waren en dat ze, indien ze er al waren, een belangrijke bijdrage tot het boek hadden geleverd. De Braziliaanse auteur weigerde echter het document te tekenen. Het artikel groef nog verder en stelde dat Nabuco haar roman in het Frans had vertaald en dat ze na het wereldsucces van Rebecca ontdekte dat deze toevallig verscheen bij de Parijse uitgever die ook Du Maurier publiceerde. De romans hebben een identieke plot en lopen langs identieke hoofdstukken, dat moet worden gezegd. Er zijn ook nog de beweringen van Nina Auerbach, Profes- sor of English and Comparative Literature aan de universiteit van Pennsylvania, die in haar boek Daphne du Maurier, Haunted Hei- ress beweert dat Du Maurier het Braziliaanse boek had gelezen toen de eerste versie naar de Engelse uitgever werd gezonden en dat zij haar boek hierop baseerde. Hier houdt het echter nog niet op, want auteur Frank Baker is er heilig van overtuigd dat Du Maurier zijn roman The Birds (1936) in daphne du maurier 323 haar korte verhaal The Birds (1952) heeft geplagieerd. Du Maurier was een van de lectoren bij Bakers uitgever Peter Davies rond de tijd dat Baker zijn boek inzond. Toen Alfred Hitchcocks film The Birds werd uitgebracht in 1963, met als basis het verhaal van Du Maurier, wilde Baker – maar werd het hem ten stelligste afgeraden – een erg kostelijke gerechtelijke procedure opstarten tegen Univer- sal Studios. Du Maurier getuigde echter dat ze een man had zien ploegen op een veld nabij de Cornische kust terwijl zeemeeuwen boven hem cirkelden om vervolgens te duiken, en dat ze daaruit had opgemaakt dat ze de man aanvielen. De oostenwind die de meeuwen aanzet tot de aanval staat dan blijkbaar symbool voor de bedreiging die Enge- land ondergaat van het Russische en Chinese communisme. Nou moe. Maar er is meer. Du Maurier zou zich (net als Frank Baker) wel eens gelaafd kunnen hebben aan het korte verhaal ‘The Terror’ van Arthur Machen (enorm bewon- derd door H.P. Lovecraft, terwijl Stephen King hem de hemel inprijst) dat verscheen in 1917: in dit verhaal zijn alle dieren besmet door haat die werd opgewekt door de Eerste Wereldoorlog, en die zich nu tegen de mensheid keren. Er zijn slechtere verhalen om zich te documenteren! Toen in de anthologie The Breaking Point het korte verhaal Ganymede verscheen, waren er mensen die beweerden dat er heel wat gelijkenissen te ontdekken waren met het semi-autobiografi- sche verhaal van Thomas Mann Dood in Venetië (1912). 324 duister verleden 3

SEKSUELE GEAARDHEID

Na haar dood in 1989 kwamen de tongen los en werd er gepraat over haar eventuele biseksualiteit. Ze zou een affaire hebben gehad met Gertrude Lawrence (‘Hollywood’s first maneater’), maar ook met Ellen Doubleday5, de vrouw van haar Amerikaanse uitgever. In ieder geval is het zo dat ze dikwijls vertelde dat haar vader een zoon gewenst had en, wilde meid die zij was, wenste ze uiteraard zelf dat ze een jongen was geweest. Haar vader was echter uitge- sproken antihomoseksueel en had een rist van minnaressen, som- migen beweren echter dat zijn homofobie wel eens het gevolg kon zijn van zijn eigen biseksualiteit. Dat er echter meer aan de hand was tussen pa en Daphne zou je kunnen opmaken uit het gedicht dat Gerald voor haar schreef:

My very slender one So brave of heart, but delicate of will, So careful not to wound, never kill, My tender one - Who seems to live in Kingdoms all her own In realms of joy Where heroes young and old In climates hot and cold Do deeds of daring and much fame And she knows she could do the same If only she’d been born a boy.

5 In enkele opvallende brieven gericht aan Ellen, die ze schreef toen ze de veertig al voorbij was, schreef Daphne dat ze zichzelf niet zag als lesbische. Wanneer ze vrou- wen had bemind, verwijzend naar haar lange verhouding met de directrice van haar school in Parijs, was dat niet als zichzelf, maar als Eric Avon: “At 18 this half-breed fell in love, as a boy would do, with someone quite 12 years older than himself who was French and had all the understanding in the world and he loved her in every conceivable way up to the age of 23 or so. And in so doing he learned almost all there is to know about that complex thing, a woman’s heart.” En dan vervolgt ze: “The boy realised he had to grow up and not be a boy any longer, so he turned into a girl, and not an unattractive girl at that, and the boy was locked in a box and put away forever.” Daphne was gefascineerd door ingebeelde werelden en vond dus een alter ego voor zichzelf met de naam Eric Avon. daphne du maurier 325

And sometimes in the silence of the night I wake and think perhaps my darling’s right And that she should have been, And, if I’d had my way, She would have been, a boy. My very slender one So feminine and fair, so fresh and sweet, So full of fun and womanly deceit. My tender one Who seems to dream her life away alone. A dainty girl But always well attired And loves to be admired Wherever she may be, and wants To be the being who enchants Because she has been born a girl. And sometimes in the turmoil of the day I pause, and think my darling may Be one of those who will For good or ill Remain a girl forever and be still A Girl

Een vriend van Gerald, de tennisster Bunny Austin, vertelde in een interview dat Gerald zijn handen niet van zijn tweede dochter kon houden en dat het soms wel eens gênant was. Als tiener was Daphne zich bewust van zijn ontelbare affaires met jonge actrices en haar hou- ding tegenover haar vader veranderde. Haar reactie was een mix van jaloezie en medelijden met haar vernederde moeder. Een van Geralds minnaressen was Gertrude Lawrence die door Daphne werd gehaat, en die door haar een ‘bloody bitch’ werd genoemd. Men denkt wel eens dat ze haar wraak gedurende meer dan twintig jaar verbeidde en dat ze toen de rol van haar vader als verleider overnam, hierbij sug- gererend dat zij de lesbische minnares van Gertrude was. In ieder geval begon Daphne de ongepaste intimiteiten tussen haar en haar vader aan te moedigen. “We gingen over de streep,” zei ze aan een vriend in 1965, “en ik stond het toe. Hij behandelde mij 326 duister verleden 3 zoals al de anderen – alsof ik een actrice was op wie hij verliefd werd in een van zijn theaterrollen.” In briefwisseling die voor het eerst openbaar werd gemaakt door haar familie voor de biografie die Margaret Foster bezig was te schrijven, verklaart Du Maurier aan enkele van haar nabije vrien- den haar kijk op haar eigen seksualiteit: haar persoonlijkheid zou volgens haar twee uitgesproken personen omvatten, de liefhebbende vrouw en moeder (die ze toonde aan de wereld) en de minnares die haast voor iedereen verborgen bleef en die de kracht was die achter haar artistieke creativiteit school. Volgens dezelfde biografie zou Du Mauriers ontkenning van haar biseksualiteit een haast homofobe angst zijn voor haar ware ik. De kinderen van Du Maurier en Lawrence hebben ten stellig- ste ontkend wat de biografe beweerde. Michael Thornton, een van de beste vrienden van Du Maurier, zegt dat Forster Du Maurier helemaal niet kende, en dat wie haar wel kende wist dat ze geen lesbische was, alhoewel er wel heel wat komedie werd opgevoerd. “Het was Menabilly, ‘haar huis van geheimen’, en haar vader, die de liefdes van haar leven waren, niet Gertrude Lawrence of Ellen Doubleday.” Daphne vertelde aan een vriend des huizes: “My obses- sions - you can only call them that - for poor old Ellen and Gertrude (Lawrence) were all part of a nervous breakdown going on inside myself, partly to do with my muddled troubles, and writing, and a fear of facing reality.”

FILMS

JAMAICA INN (1939) Mayflower Pictures Corporation REGIE: Alfred Hitchcock SCENARIO: Sidney Gillat, Joan Harrison, Alma Reville, J.B. Priestley (Voor het gemak werd Daphne Du Maurier niet eens vermeld.) MET: Charles Laughton, Horace Hodges, Maureen O’Hara, Emlyn Williams daphne du maurier 327

Een sterke stormachtige wind drijft een schip naar de Engelse kust. Een man bedekt de waarschuwingslichten op de klippen en een groep mannen wacht op de oever op de onvermijdelijke schipbreuk. Wanneer het fregat op de klippen slaat, staan de mannen op de oever de drenkelingen op te wachten om hen dood te slaan en de lading te stelen.

Mary, een jonge vrouw die haar ouders verloor, komt naar de door stormen geteisterde kust om bij haar oom en tante in te trekken, die wonen in een kleine taverne, Jamaica Inn. De postkoets weigert echter halt te houden aan de herberg, wat je al een idee geeft over de reputatie ervan. Mary wordt afgezet voor het huis van de lokale heer, Sir Humphrey Pengallen die onmiddellijk met haar ingeno- men is. Hij laat een bediende een paard halen en beveelt hem Mary naar de taverne te brengen. Daar aangekomen vergist Mary zich schromelijk als ze denkt dat de brutale man die de deur voor haar opent de lokale stumper is, maar het blijkt haar oom te zijn. Haar tante, die brutaal wordt beje- gend door haar man die ze ondanks alles liefheeft, ontvangt haar met open armen. Mary wordt op de eerste etage een kamer toege- wezen. 328 duister verleden 3

Beneden drinken smerige mannen overvloedig en zingen wan- neer de oom zich bij hen voegt. Blijkt dat haar oom de leider is van een bende dieven; die hebben een rat in hun midden geroken en dat is Jem Trehearne. De groep heeft besloten dat hij moet opgehangen worden. Mary ziet door een gat in de vloer hoe er voorbereidin- gen worden getroffen om het vonnis uit te voeren. Wanneer ze een koord over een balk werpen snijdt Mary ze door en vlucht de kamer uit, wanneer de mannen opdringen. Samen met Trehearne vlucht ze naar de grotten langs de oever. Maar hun boot wordt gezien door de dieven, die een lijk door een smalle opening boven op de rotsen op hun bootje werpen. Hierdoor begaat Trehearne een stuurfout en ze zien hun bootje wegdrijven, zodat ze vastzitten in de grot. Ter- wijl hun bootje afdrijft met het tij, maken de dieven hun boot klaar, maar Mary en Jem kunnen aan hun speurende blikken ontsnappen en slagen erin weg te komen. Mary stelt voor om naar het huis van Sir Humphrey te gaan en daar om hulp te vragen. In het huis van de heer brengt men Mary naar een kamer om haar nieuwe kleren te geven. Ondertussen vertelt Trehearne dat hij eigenlijk de wet vertegenwoordigt als officier van de Koninklijke zeemacht met als opdracht de dieven te ontmaskeren. Hij vermoedt dat er zich een andere man achter de rovers verbergt, een man die de dieven informatie geeft over welke schepen er voorbij komen en omstreeks welke tijd, maar dat hij niet heeft uitgevonden wie dat is. Sir Humphrey stelt voor om hem te helpen bij zijn taak en beiden rijden ze gewapend naar de Jamaica Inn om Mary’s oom, tante en de dieven te arresteren wegens piraterij. Wanneer Mary dit verneemt vlucht ze het huis uit om haar tante en oom te verwittigen, zodat ze aan de galg kunnen ontsnappen. Maar wat zij en Trehearne niet weten is dat Sir Humphrey de eigen- lijke bendeleider is.

De totaal onverwachte wendingen van het plot zijn Hitchcock – een van de weinige films waarin hij geen gastrolletje heeft - op het lijf geschreven. De personages werden door Daphne du Maurier in een web van bedrog en verraad geplaatst, terwijl Mary moet kiezen tus- sen de liefde voor haar tante en die voor Trehearne. In het beroemd geworden interview met Truffaut gaat Hitchcock daphne du maurier 329 erg snel voorbij aan Jamaica Inn, en zegt dat het mislukken in grote mate de schuld is van Charles Laughton (Sir Humphrey), die mede- producent en hoofdrolspeler was en ervoor zorgde dat medescena- rist J.B. Priestley zijn rol veel belangrijker maakte. Maureen O’Hara (Mary) schreef in haar memoires dat Hitch- cock gewoon niet van historische films hield, hij vond ze beneden zijn waardigheid, maar dat hij deze film maakte, met het doel Du Maurier ervan te overtuigen dat hij Rebecca kon en moest maken. We weten allemaal hoe groot zijn succes was met Rebecca. Nog het vermelden waard is dat in de roman Sir Humphrey een hypocriete predikant is, maar voor de Amerikaanse markt moest het een lokale edelman worden. De Hays Code6 verbood namelijk dat een geestelijke in zulk daglicht werd geplaatst.

JAMAICA INN (1983) Tv-film Harlech Television (HTV) REGIE: Lawrence Gordon Clark SCENARIO: Derek Marlowe MET: Jane Seymour, Patrick McGoohan, Trevor Eve, John McEnery, Billie Whitelaw, Vivian Pickles

Deze voor televisie geproduceerde versie van de roman volgt de lij- nen van het romanverhaal veel dichter op de voet, vooral wat betreft de leider van de dieven en smokkelaars. In de Hitchcock-versie was dat een edelman, terwijl de bendeleider in deze versie de eerwaarde heer Francis Davey is, een bedrieger die eigenlijk een van de laatste praktiserende druïdes van Cornwall is.

6 De Hays Code of Motion Picture Production Code was een verzameling regels waaraan Amerikaanse films moesten voldoen op het gebied van zedelijk gedrag. Amerikaanse films mochten alleen worden uitgebracht in Amerikaanse bioscopen als er geen ver- wijzingen waren naar seksualiteit, homoseksualiteit, rassenvermenging, abortus en drugs. Extreem geweld mocht niet worden uitgebeeld en misdaad moest altijd worden gestraft. De Hays Code werd toegepast tussen 1934 en 1968. De code was bedoeld als zelfcensuur voor en door de Amerikaanse filmindustrie en een belang- rijke reden van de invoering was de angst voor het instellen van overheidscensuur (Wikipedia). 330 duister verleden 3

Mary Yellan woont in het Engelse stadje Halston. Het is omstreeks de tijd dat koning George IV de scepter zwaait. Mary is de doch- ter van zeeman James die werd gedood toen strandjutters zijn schip misleidden en het op de klippen liep, waarna de strandjutters de lading stalen en de bemanning die zich nog wist te redden gena- deloos afslachtten. Mary’s moeder, Martha, kwam de klap nooit te boven en werd gek. Mary reist nu naar haar tante Patience om daar de rol van meid te vervullen voor haar oom Joss Merlyn, de baas van de Jamaica Inn, een herberg gelegen op de moeren van Corn- wall. Wanneer Mary ontdekt dat haar oom de aanvoerder is van de strandjutters wordt haar weerzin voor de steeds dronken bullebak nog groter. Aan de andere kant wordt ze, zonder dat ze weet wie hij is, verliefd op Joss’ broer: Jeremiah “Jem” Merlyn. Wanneer Jem het vertrouwen verliest van zijn broeders in de misdaad, en wan- neer de autoriteiten zich met de zaak gaan bemoeien, trekt ook de eerwaarde Francis Davey zijn handen van hem af, erger nog, Davey ontvoert Mary om haar te offeren op de plaats waar de druïden hun offers brachten. Wanneer de eerwaarde er dan zelf aangaat is dat op een haast religieuze wijze, wat een fijn einde voor hem en deze iets te lange film betekent.

De opnamen gebeurden in Cornwall in Pentireglaze, Polzeath en Port Quin.

L’AUBERGE DE LA JAMAÏQUE (1995) TV film 13 Productions, France 2 Cinéma REGIE: Gilles Béhat SCENARIO: Eric-Emmanuel Schmit MET: Alice Béat, Isabelle Roelandt, Harry Cleven, Bernard Yerlès, Bernard Verley

We zijn omstreeks 1850. Na de dood van haar moeder wordt de puber Marie opgevangen door haar tante Patience en oom Joss die daphne du maurier 331 in het geïsoleerde Cotentin een herberg exploiteren, dicht bij een gevaarlijke klip waar geen enkele toerist zich waagt. Het meisje ont- dekt dat de werkelijke werkzaamheden van oom Joss heel wat min- der nobel zijn: samen met zijn bende schurken lokt hij met valse lichtseinen de schepen naar de rotsen die hierdoor aan de grond lopen, om dan de lading te jutten. Overbodige remake van de Hitchcock-klassieker uit 1939.

JAMAICA INN (2014) TV Miniserie Origin Pictures REGIE: Philippa Lowthorpe (Call the Midwife) SCENARIO: Emma Frost (The White Queen) MET: Jessica Brown Findlay, Matthew McNulty, Sean Harris, Ben Daniels, Joanna Whalley, Shirley Henderson

Jessica Brown in Jamaica Inn.

Martha, de moeder van Mary Yellan, smeekte haar dochter op haar sterfbed om de familieboerderij op te geven en bij haar zus, tante Patience, in te trekken. Patience baat samen met haar man, Joss, een 332 duister verleden 3 daphne du maurier 333 herberg uit die gelegen is aan de door winden geplaagde woeste kust van Cornwall, waar onheilspellende moeren en heidevelden je de weg doen verliezen. Bij haar aankomst aan de herberg, Jamaica Inn, wordt Mary al dadelijk geconfronteerd met haar gemene oom, Joss, die steeds dronken is, haast onverstaanbaar spreekt en haar tante als voetveeg gebruikt. Ondanks dat alles bemint haar tante hem nog steeds. Mary ontdekt al dadelijk dat de herberg als façade dient voor een bende moordende strandjutters en tegen haar wil wordt ze in hun smerige spel meegesleurd. Haar ontluikende seksualiteit speelt Mary ook parten. Ondanks haar angst om verliefd te worden, valt ze voor de charismatische Jem. En dan ontdekt ze dat hij de broer is van haar oom, Joss. Ze maakt het uit, omdat ze angst heeft zo te eindigen zoals haar tante: als voetveeg. Mary wordt steeds onzekerder over wie ze dan wel of niet kan vertrouwen en op een bepaald ogenblik wordt ze gedwongen haar eigen morele lijn te overschrijden om zichzelf te redden.

REBECCA (1940) Selznick International Pictures REGIE: Alfred Hitchcock SCENARIO: Robert E. Sherwood, Joan Harrison, Philip MacDonald, Michael Hogan MET: Laurence Olivier, Joan Fontaine, George Sanders, , Nigel Bruce, Reginald Denny

Zij, een verder niet bij naam genoemde vrouw, ontmoet de ondoor- grondelijke en temperamentvolle Maxim DeWinter in Monte Carlo, en even later zijn ze al getrouwd. Maxim noemt haar ‘liefste’ of ‘lieveling’, voor anderen is zij mevrouw DeWinter – of om haar te onderscheiden van Rebecca, de eerste vrouw van Maxim, de tweede mevrouw DeWinter. Na de vakantie neemt hij haar mee naar huis in het mistige, regenachtige Cornwall, waar hij de eigenaar is van Manderley, een landhuis met een grillige architectuur, dat naast de menselijke personages eveneens deel uitmaakt van de cast. 334 duister verleden 3

Het meegaande klein muisje dat zichzelf “saai, onhandig en zon- der ervaring” noemt, voelt zich helemaal niet thuis en zelfs onge- makkelijk in het grote huis met zijn vele bedienden. Erger nog, de geest van Rebecca is overal – geen echte geest, maar wel herinnerin- gen aan de eerste mevrouw DeWinter. Haar initialen vind je op ser- vetten, zakdoeken en allerlei. Haar treurende hond zit aan de deur van Rebecca’s slaapkamer in het niet te betreden gedeelte van de westelijke vleugel. “Ze kende iedereen die ertoe deed, en iedereen hield van haar,” zegt mevrouw Danvers, de enge meid die naar Manderley kwam toen Rebecca net met Maxim was getrouwd, en die nu haar best doet om de nieuwe mevrouw DeWinter het gevoel te geven dat ze niet gewenst is op Manderley. Haar echtgenoot, die ze nauwelijks kent, is erg afstandelijk en mijdt haar. De nieuwe mevrouw DeWinter wordt nerveus en wan- trouwig. Heeft Maxim de hand gehad in de vroegtijdige dood van zijn eerste vrouw?

Alfred Hitchcock, deze maal niet geplaagd door een coproducent (zoals de zelfingenomen Charles Laughton), had de handen vrij om Rebecca te maken naar zijn eigen zin. Het werd een atmosferisch en wispelturig meesterwerk met stijl en inhoud, een uitgebreide medi- tatie over hoe de doden het de levenden moeilijk kunnen maken. De fotografie van George Barnes tovert donkere schaduwen die men zelden had gezien in zwart-wit.

REBECCA (1947) BBC Live uitzending van 105 minuten met Dorothy Black, Dorothy Gordon, Michael Hordern, Eric Messiter en Mackenzie Ward.

REBECCA (1948) Showcase Productions Live uitzending van 60 minuten in The Philco Television Playhouse met Florence Reed, Bramwell Fletcher en Mary Anderson. daphne du maurier 335 336 duister verleden 3 daphne du maurier 337 338 duister verleden 3

REBECCA (1950) Neptune Productions Live uitzending van 60 minuten in Robert Montgomery Presents met Peter Cookson, Barbara Bel Geddes en Edith King.

REBECCA (1952) WOR-TV Live uitzending van 60 minuten in Broadway Television Theatre met Patricia Breslin, Scott Forbes en Rosalind Ivan.

REBECA, A MULHER INESQUECIVEL (1952) Deze in Brazilië geproduceerde bewerking van Rebecca is verfilmd theater, daarom is de serie waarin ze werd uitgezonden trouwens ook Grande Teatro Tupi genoemd. Maria Della Costa en Sandro Põlonio speelden mee.

REBECCA (1954) BBC Live uitzending in BBC Sunday-Night Theatre met Sonia Dresdel, William Squire en Jeanette Sterke.

REBECCA (1956) Associated Televison De tv serie H.M. Tennent Globe Theatre werd genoemd naar de voormalige directeur van het Globe Theatre en bestond in het totaal uit 8 afleveringen, waarvan Rebecca de zevende was. Sterren waren: Dorothy Tutin, Patrick Barr, Peter Graves en Mary Kerridge.

REBECA (1957) Opnieuw pakt het Grande Teatro Tupi Daphne Du Mauriers Rebecca aan, nu met Nydia Licia en Carlos Zara in de voornaamste rollen.

REBECCA (1962) TV film NBC Zevende en laatste aflevering van Theatre ’62 die live uitzendingen waren. Deze één uur durende versie die gebaseerd is op de Hitchcock-versie heeft daphne du maurier 339

James Mason, Nina Foch, Joan Hacket en Lloyd Bochner in de belangrijkste rollen.

REBECCA, A MULHER INESQUECIVEL (1963) Blijkbaar erg succesvol bij het Braziliaanse Grande Teatro Tupi want opnieuw kwam Rebecca aan bod, deze maal met Elk Alves, Vida Alves, Gulomar Gonçalves en Lisa Negri.

REBECCA (1969) Tv-film RAI Radiotelevisione Italiana REGIE: Eros Machi MET: Amedeo Nazzari, Ileana Ghione, Elena Zareschi, Warner Bentivegna

REBECCA (1979) Tv-miniserie BBC REGIE: Simon Langton SCENARIO: Hugh Whitemore MET: Joanna David, Jeremy Brett, Anna Massey, Hugh Morton, Richard Willis

De tweede mevrouw de Winter krijgt het verhaal van Rebecca, de eerste mevrouw de Winter, opgedist door Maxim de Winter, en je begrijpt al dadelijk waarom hij met nummer twee is getrouwd: ze is verlegen, niet erg welbespraakt en klunzig. Zij bezit de onschuld die hij nodig heeft. Zij wordt dan ook gemakkelijk getiranniseerd door de huishoudster, mevrouw Danvers, die de eerste mevrouw de Win- ter, Rebecca, aanbad. We zien in deze versie de tweede mevrouw de Winter uitgroeien van een meisje dat bang is van haar schaduw, tot een vrouw die alles aankan wat er op haar weg wordt geschoven. Deze versie komt het dichtst bij het boek van Du Maurier. Ze was perfect en iedereen die er iets aan wijzigt is fout bezig. De kri- tiek gebruikte dan ook de sterkste superlatieven die je je maar kunt indenken: superb/the best one ever done/brilliant/the best adapta- tion of Rebecca ever. 340 duister verleden 3

REBECCA (1997) TV film Carlton Television, Portman Productions, Independent Television REGIE: Jim O’Brien SCENARIO: Arthur Hopcraft MET: Charles Dance, Diana Rigg, Emilia Fox, Jonathan Cake, Faye Dunaway

Wie denkt dat er niet nog een nieuwe versie van Rebecca nodig is of was, heeft deze versie nog niet gezien. Diverse maatschappijen sloegen de handen in elkaar om voor PBS Masterpiece Theater deze film voor televisie te maken. Maar je ziet nergens dat het om een televisiefilm gaat: er werd bijvoorbeeld geen cent bespaard om het Engeland en het Monte Carlo van de jaren 1920 weer te geven. Het verhaal dat in het begin eigenlijk erg simpel lijkt, maar lang- zaam aan verdiept via vreemde wendingen, sleept je mee. Het lief- desverhaal van de ietwat oudere man en de jonge vrouw wordt een donkere, kwellende tragedie over ware liefde… althans zo lijkt het. Deze versie is een lichte variatie op het Rebecca-thema. Maxim De Winter, een erg rijke Britse gentleman, is net weduwnaar gewor- den en houdt nu vakantie in Monte Carlo waar hij de negentienja- rige assistente van een rijke reizigerster, mevrouw Van Hopper, ont- moet. Mevrouw Van Hopper probeert de rijke Maxim te veroveren, maar hij heeft alleen oog voor de jonge assistente. Er ontstaat al vlug een relatie tussen de twee, maar zoals hij opmerkt is hij wel twee- maal ouder dan zij, wat haar echter niet veel kan schelen. Hij vraagt haar al vlug ten huwelijk en wil haar meenemen naar zijn beroemde landgoed Manderley. Ze is zo verliefd dat ze op alles ingaat en ze vertrekken naar Engeland. De vrouw die de tweede mevrouw De Winter werd, weet haast niets over haar echtgenoot, alleen dat hij onlangs zijn vrouw verloor bij een nachtelijk bootongeval. Haar naam was Rebecca en hij is zo overmand door verdriet dat niemand haar naam mag gebruiken in zijn bijzijn, of ook maar refereren aan iets wat zij deed of zei. De nieuwe echtgenote wordt voorgesteld aan de hoofdmeid en voormalige persoonlijke assistente van de overleden Rebecca, beter bekend als mevrouw Danvers. De nieuwe mevrouw De Winter ont- daphne du maurier 341 dekt al snel de onsterfelijke liefde – haast obsessionele affectie - van mevrouw Danvers voor Rebecca, die ze zowat heel haar leven heeft gekend. Het echtpaar De Winter schenkt er niet te veel aandacht aan, maar als Danvers vergelijkingen begint te maken tussen echt- genote één en twee, dreigt nummer twee Maxim te verlaten omdat ze voelt dat ze nooit zo goed zal kunnen zijn als Rebecca. Wanneer er een verkleed bal plaatsgrijpt, suggereert Danvers aan echtgenote twee om een bepaalde jurk aan te trekken. Wan- neer twee op het bal verschijnt, is iedereen in shock en krijgt Maxim haast een toeval. Zij vindt uit dat Rebecca de jurk droeg op het laat- ste feest dat ze bezocht voor haar dood, en dat Danvers haar met opzet voor schut zette om haar zo in moeilijkheden te brengen. Echtgenote twee begrijpt nog steeds niet waarom Maxim blijft treuren om Rebecca, terwijl ze langzaam inzicht krijgt in hun niet zo perfecte huwelijk. Aan het bootongeval ging namelijk de ontdek- king van een affaire tussen Rebecca en Jack Favell, een neef, vooraf. Het bootongeval was trouwens geen ongeval, maar Maxim ver- moordde haar omdat hij haar streken niet meer kon verdragen – ze had nooit van hem gehouden, ze hield alleen maar van zichzelf. Danvers onthult dat het enkel een spel was en dat zij de enige was van wie Rebecca ooit had gehouden. De nieuwe mevrouw De Winter begrijpt nu dat het geen droefheid is waaraan Maxim lijdt, maar eender schuld en onzekerheid. En dan is er een nieuw boot- ongeval en bij toeval wordt hierbij de boot van Rebecca ontdekt. Ze was gedood aan land en dan in de boot gezet, die vervolgens opzet- telijk tot zinken was gebracht. Een onderzoek door de lijkschouwer volgt, ook probeert iemand Maxim te chanteren, maar niets bewijst dat Maxim de moordenaar zou zijn. En dan probeert Danvers Man- derley in de as te leggen.

ANAMIKA: THE UNTOLD STORY (2008) Bhanwarlal Sharma Production, Shree Salaser Balaji Media Entertainment REGIE: Anant Mahadevan SCENARIO: Anant Mahadevan, Sameer (liedteksten), Anand S. Vardhan en voor het gemak werd Daphne Du Maurier gewoon vergeten. MET: Dino Morea, Minissha Lamba, Koena Mitra, Gulshan Grover 342 duister verleden 3

Een productie uit India met Hindi als voertaal. Het is het verhaal van de jonge Jia Rao, een meisje uit de middenklasse die de weduw- naar Kunver Vikram Aditya Singh Sesodia ontmoet. Het tweetal wordt verliefd op elkaar, trouwt, en ze gaan in zijn paleis in Rajast- han wonen. Jia ontdekt dat iedereen gelooft dat de eerste vrouw van Vikram, Anamika, die een plotselinge dood stierf, eigenlijk nog leeft, ze werd zelfs nog gezien in de paleistuin. Jia mag de gedeelten van het paleis waar Anamika meestal verbleef niet betreden. Maar Jia past zich aan en probeert in Anamika’s voetsporen te treden, wat een plotse verandering in Vikrams gedrag teweegbrengt. Ondertussen is de lokale inspecteur van politie, Pratap, die de zwager is van Vikram, bezig met het bijeenbrengen van bewijzen, zodat hij Vikram kan arresteren voor de moord op Anamika.

REBECCA, LA PRIMA MOGLIE (2008) TV film RAI Fiction, Titanus REGIE: Riccardo Milani SCENARIO: Patrizia Carrano MET: Alessio Boni, Christiana Capotondi, Mariangela Melato, Tomas Arano

Terwijl ze op vakantie is met haar werkgever, wordt de verlegen jonge vrouw smoorverliefd op de rijke weduwnaar, Maxim De Winter. Ze is verbaasd wanneer deze goed uitziende man haar ten huwelijk vraagt en gaat op zijn avances in. Maar deze stormachtige romance lijkt in as op te gaan vanaf het ogenblik dat ze aankomen in zijn landhuis bij de zee. Het huis is vervuld van herinneringen aan Rebecca, de eerste mevrouw De Winter. De mooie Rebecca had wel tien mannen aan iedere vinger, doe dat maar eens beter, en dan is er ook nog de hoofdmeid, Signora Danvers… daphne du maurier 343

FRENCHMAN’S CREEK (1944) Paramount Pictures REGIE: Mitchell Leisen SCENARIO: Talbot Jennings MET: Joan Fontaine, Arturo de Córdova, Basil Rathbone, Nigel Bruce, Cecil Kellaway

Als je deze film in een zin zou moeten samen vatten, zou het klinken zoals: “Een Engelse lady wordt smoorver- liefd op een Franse piraat”. Maar er is natuurlijk meer: de absoluut schitte- rende kleuren en de terecht met een Oscar bekroonde locaties, waarin de acteurs eigenlijk op het tweede plan komen. Dona St. Columb is een ongelukkig getrouwde dame van een heerlijkheid Joan Fontaine met twee kleine kinderen en een echt- genoot die meer bezig is met zijn carri- ère dan met haar. Haar niet zo aantrekkelijke man Harry is een dom- merik en een hansworst, een egocentrische, onvolwassen man, die haar trouwde om alle verkeerde redenen: hij moest een seksueel aan- trekkelijke mooie vrouw met verstand hebben die zijn zaken kon behartigen terwijl hij met de vrienden op stap ging. En dat ze daar haar schoonheid voor moest gebruiken was geen bezwaar. Harry St. Columb moedigt haar zelfs aan om erg lief te doen tegen zijn schurkachtige vriend Lord Rockingham. Niet erg, want in die dagen waren er veel mannen die hun vrouw in het bed van Charles II praatten om zo in de gunst van de koning te komen. Maar Dona kan Rockingham gewoon niet uitstaan en ze neemt op een dag, het lijkt wel een vlucht, haar kinderen mee naar een gedurende jaren niet gebruikt landhuis van haar man, Navron, gelegen aan de kust 344 duister verleden 3 daphne du maurier 345 van Cornwall. De bediende daar, William, is geslepen, pienter, gevoelig en heeft een loeier van een Frans accent. Ze ontdekt dat het huis door de Franse piraat Jean Benoit Aubrey als schuilplaats wordt gebruikt wanneer zijn schip in een verborgen grot in French- man’s Creek gemeerd ligt. Ze vindt al snel uit dat Aubrey een welop- gevoede man is tegen wie haar echtgenoot het moet afleggen en ze wordt zelfs verliefd op hem. De ontknoping is echter gewoon belachelijk en is niet zoals Daphne Du Maurier ze heeft beschreven.

FRENCHMAN’S CREEK (1998) TV film Carlton Television REGIE: Ferdinand Fairfax SCENARIO: Patrick Harbison MET: Tara Fitzgerald, Anthony Delon, Tim Dutton, James Fleet, Rupert Vansittart

De mooie, maar koppige Lady Dona St. Columb laat de stijve Lon- dense society achter zich om naar het voorvaderlijk landhuis aan de kust van Cornwall te gaan. Ze vlucht als katholiek ook voor de katholiek-protestantse twisten die er op dat ogenblik plaatsgrijpen. Binnen haar nieuw gevonden vrijheid kleedt ze zich als een kwajon- gen en dat brengt haar in contact met de Franse piraat Jean Aub- rey die haar na een oogopslag van de sokken blaast. Ze stapt in een avontuurlijk leven op zee, heel verschillend van het saaie en verve- lende leven aan het hof met haar echtgenoot Sir Harry. Samen met Jean Aubrey en haar raadselachtige bediende Wil- liam, bedenkt Lady Donna een gedurfd plan om een schip te stelen onder de neus van de Engelse autoriteiten. Door de diefstal ont- steekt de Britse admiraliteit in een Engelse woede en er wordt alles aan gedaan om de Franse piraat te snappen. Wanneer het net zich sluit moet Lady Donna kiezen tussen haar plicht en haar kinderen bij Sir Harry en de opwinding met Jean Aubrey. 346 duister verleden 3

Waarom er nogal wat aan de roman van Du Maurier werd toege- voegd is een raadsel. In de roman zijn de kinderen veel jonger en spelen nauwelijks een rol, in de film zijn er minstens drie scènes met een opstandige dochter. Ook de scènes van de troonwisseling van James II zijn toegevoegd, in het boek is Du Maurier veel meer geïnteresseerd in mensen dan in politiek, en naar het einde van de film toe herken je nog nauwelijks iets van Du Maurier. Als je van de roman hield is deze versie te mijden!

THE YEARS BETWEEN (1946) Sydney Box Productions REGIE: Compton Bennett SCENARIO: Muriel Box, Sydney Box naar het gelijknamige toneelstuk. MET: Michael Redgrave, Valerie Hobson, Flora Robson, James McKechnie

We bevinden ons in de bibliotheek-leefkamer van een Engels land- huis. De eigenaar van het huis, kolonel en parlementslid Michael Wentworth, wordt vermist, men vermoedt dat hij dood is, nadat zijn vliegtuig in zee stortte na een vlucht naar Europa in 1942. De partijleden van Wentworth hebben zijn vrouw Diana overge- haald om een poging te wagen om zijn zitje in het parlement over de nemen, hierbij geholpen door haar buur Richard Llewellyn, een innemende landbouwer op wie ze lichtjes verliefd wordt. Llewellyn leert de jonge Wentworth, Robin, hoe hij moet vissen en de twee worden echte vrienden. Drie jaar later, de oorlog nadert zijn einde, staat de kolonel plots voor de deur. Hij heeft een belangrijk aandeel gehad in het organi- seren van het verzet in bezet Europa, en hiervoor moest hij verdwij- nen en dood worden verklaard, zodat niemand hem er ook maar van kon verdenken dat hij de organisator was van de vele verzets- daden. Du Maurier schreef over liefde die kan veranderen omdat ook mensen veranderen. De Maurier schreef ook over hoe het verleden het verleden blijft. Regisseur Bennett slaagde er echter niet in de acteurs deze gevoelens te laten overbrengen. Het verhaal klopt tot op zekere hoogte, omdat er inderdaad mis- daphne du maurier 347 sies waren waarbij iedereen in het ongewisse werd gehouden of de man/vrouw nu dood was of levend, maar dat Diana het plaatsje van haar man gaat innemen in het parlement lijkt me een beetje bij de haren getrokken.

HUNGRY HILL (1947) Two Cities Films REGIE: Brian Desmond Hurst SCENARIO: Daphne du Maurier, Terence Young, Francis Crowdy MET: Margaret Lockwood, Dennis Price, Cecil Parker, Dermot Walsh, Michael Denison, Arthur Sinclair, Jean Simmons 348 duister verleden 3

Deze roman uit 1943 is een familiesaga en heeft de Ierse voorva- deren van Du Mauriers vriend Christopher Puxley als basis. Het verhaal loopt van 1820 tot 1920 en we volgen de lotgevallen van vijf generaties Engels-Ierse landeigenaars, de Brodricks, die in een kas- teel met de naam Clonmere in het zuiden van Ierland leven. Het boek bestaat uit vijf delen en een epiloog. Ieder deel behelst het leven van het voornaamste lid van de familie in die tijdsperiode. Het verhaal van de Brodricks is eigenlijk het verhaal van de Pux- leys, die ook de eigenaars waren van de kopermijn in Allihies, gele- gen in het westen van County Cork. Hungry Hill verwijst dan weer naar de hoogste top in de Caha Mountains in County Cork.

De filmadaptatie van deze minder bekende roman van Du Maurier klaagt indirect de sociale scheiding aan. Het kostuumdrama zet de bourgeoiseigenaars van een kopermijn, de Brodricks, op tegen de werkmensen van de familie Donovan, twee families die onlos- makelijk met elkaar verbonden zijn. De Donovans beschuldigen de Brodricks ervan dat ze hen hebben bedrogen toen ze een gedeelte van hun grond aan hen verkochten. De film speelt omstreeks 1840 en overspant drie generaties van de Brodricks. Centrale figuur is Fanny Rosa die met de harten van Henry en Greyhound John Brodrick speelt dat het niet mooi meer is. Maar uiteindelijk zal ze bij de familie Brodrick horen, door haar huwelijk met Greyhound. Tot grote verbazing en woede van de lokale bevolking begint de stinkend rijke Copper John Brodrick met de ontginning van een kopermijn op Hungry Hill. Dat ontlokt volgende uitspraak aan Morty Donovan: “I tell you your mine will be in ruins and your home destroyed and your children forgotten … but this hill will be standing still to confound you.” Maar Copper John haalt werklui uit Cornwall en hoopt hiermee de lokale bevolking over te halen om ook voor hem te werken. Zijn zoon, bekend als Greyhound John, is er niet zo zeker van dat dit enige kans van slagen heeft en wil eigenlijk niets te maken hebben met de imperiumzucht van zijn vader. De oppositie wordt gevoerd door de leider van de Donovan-familie en Copper John zegt hen daphne du maurier 349 dan ook de wacht aan, namelijk dat hij niet instaat voor de gevol- gen wanneer ze op zijn eigendom komen. Wanneer een van de pro- testanten wordt gedood omdat hij betrapt werd bij het stelen van koper, vallen de dorpelingen de mijngebouwen aan, met als gevolg dat er nog meer doden vallen, onder hen ook Henry Brodrick die de lucht ingaat samen met de opslagplaats van het buskruit. Dit is de start van de vete die tientallen jaren lang zal blijven bestaan. Brodrick herbouwt de hele zwik en Greyhound John gaat terug naar Londen, waar hij rechten studeert. De volgende genera- tie wordt vertegenwoordigd door Henry, zoon van Greyhound en Fanny Rosa, en dit rot verwend jongetje zal ervoor zorgen dat de vete blijft voortduren.

SEPTEMBER TIDE (1950) Kraft Television Theatre Walter Thompson Agency NAAR: het toneelstuk met de gelijknamige titel. MET: Ruth Matteson, Robert Pastene

In een indrukwekkend huis aan een weidse riviermond in Cornwall woont de weduwe Stella, een vrouw naar wie de mannen omkijken en die regelmatig de huwelijksaanzoeken afwijst van haar koppig volhoudende buurman Robert Hanson. Cherry, Stella’s avontuur- lijke dochter, brengt haar echtgenoot, Evan, die kunstenaar is, mee naar huis en Stella staat verbaasd over het veeleer vrije leven dat het tweetal leidt. Maar Stella voelt zich aangetrokken tot Evan en het duurt dan ook niet lang of het tweetal is in een passionele verhou- ding verwikkeld.

SEPTEMBER TIDE (1952) Kraft Television Theatre Walter Thompson Agency MET: Leslie Barrie, Patricia Breslin, Robert Pastene, Esther Ralston

Hetzelfde, maar met andere sterren. 350 duister verleden 3

SEPYTEMBER TIDE (1958) TV film BBC REGIE: Eric Taylor SCENARIO: Daphne Du Maurier MET: Jack Allen, Jane Baxter, Donald Houston, Perlita Neilson, Brian Smith

Hetzelfde, maar met andere sterren.

SEPTEMBER TIDE (1954) Lux Video Theatre (Live drama met Hollywoodsterren.) J. Walter Thompson Agency REGIE: Buzz Kulik SCENARIO: S.H. Barnett MET: Maureen O’Sullivan, Lisa Daniels, John Sutton, Philip Tonge

Hetzelfde, maar met andere sterren.

SEPTEMBER TIDE (1956) Matinee Theatre NBC REGIE: Laurence Schwab Jr. SCENARIO: Richard McCracken

Een moeder en haar schoonzoon worden smoorverliefd op elkaar, waarbij haar dochter alle mogelijke middelen aanwendt om haar huwelijk te redden.

MY COUSIN RACHEL (1952) Twentieth Century Fox Film Corporation REGIE: Henry Koster SCENARIO: Nunnally Johnson MET: Olivia de Havilland, Richard Burton, Audrey Dalton, John Sutton, Tudor Owen daphne du maurier 351

Net zoals Rebecca is My Cousin Rachel een gotische film die zich afspeelt in Cornwall, en beide films hebben een rijke landeigenaar als mannelijk hoofdpersonage. Had Joan Fontaine de vrouwelijke hoofdrol in Rebecca, dan heeft haar zus Olivia de Havilland alles te zeggen in My Cousin Rachel (nadat en Vivien Leigh de rol beneden hun waardigheid hadden gevonden). Het verschil ligt hem echter in de periode waarin de film speelt: was Rebecca een redelijk hedendaags verhaal, My Cousin Rachel speelt in de negen- tiende eeuw. Beide profiteerden wel van een exquise voor een Oscar genomineerde expressionistische fotografie die enkel tot haar recht komt in zwart-wit. De film opent met Ambrose Ashley, een Cornishe edelman, die met zijn ‘neef’ Philip langs de kust wandelt. Philip is eigenlijk een wees die Ambrose heeft geadopteerd als zijn zoon. Op hun wande- ling zien ze een lichaam aan een galg dat licht beweegt door de wind en Ambrose zegt tegen Philip: “Nooit vergeten, Philip, de dood is de prijs die je betaalt voor moord.” Dan verschijnt het bordje “twintig jaar later”. We zien Ambrose die om gezondheidsredenen naar warmer oorden moest en nu is neergestreken in Firenze waar hij trouwde met gravin Rachel San- galletti, een geboren Engelse maar weduwe van een Italiaanse aris- tocraat. Kort daarna overlijdt Ambrose in mysterieuze omstandigheden en Philip erft zijn landgoed, terwijl Ambroses nieuwe vrouw niets krijgt. Op basis van de enkele brieven die hij kreeg van zijn neef, is Philip ervan overtuigd dat Ambrose vermoord werd door Rachel, maar wanneer ze plots opduikt in Engeland wordt hij smoorver- liefd op deze oudere vrouw. (Philip is 25, Rachel waarschijnlijk de helft van de dertig net voorbij.) Ze krijgen een verhouding, maar de verdenkingen keren langzaam terug en hij vermoedt dat Rachel ook hem wil vermoorden om vervolgens het landgoed in bezit te krijgen. Je blijft wel op je honger zitten: vermoordde Rachel inderdaad Ambrose, wil Rachel Philip vermoorden, of is Rachel onschuldig aan de dingen waarvan ze wordt verdacht? Philip wordt gespeeld door de jonge Richard Burton die wel eens 352 duister verleden 3 de titel meekreeg “de grootste acteur die nooit een Oscar kreeg”. Hij ontving voor deze rol de eerste van zijn zeven Oscarnominaties.

MY COUSIN RACHEL (1983) Tv-miniserie BBC REGIE: Brian Farnham SCENARIO: Hugh Whitemore MET: Geraldine Chaplin, Christopher Guard, Bert Parnaby, John Shrapnel, Charles Kay

Daphne du Maurier staat erop dat je My Cousin Rachel niet als een detectiveroman beschouwt, maar als ‘’a study in jealousy and not in crime.’’ De scherpzinnigheid van de karakterstudies moet dat ver- klaren – de auteur duidt aan het einde immers geen dader aan, en als er al een is, dan blijft het einde open. Deze vierdelige miniserie blijft trouw aan het open einde van de roman, en ook aan de sterke verhaallijn.

Wil je de locaties op een van je volgende reizen naar Cornwall bezoeken, stap dan even af in Gribbin Head waar je het prachtige landhuis Menabilly kan bekijken, in Lanivet Bay, de vissershaven Polperro en Vault Beach ten zuiden van Gorran Haven dat in een inham ligt tussen twee zandstranden.

MY COUSIN RACHEL (2017) Fox Searchlight Pictures, Free Range Films, Mestiere Cinema REGIE: Roger Michell SCENARIO: Roger Michell naar het gelijknamige boek MET: Rachel Weisz, Sam Chaflin, Holliday Grainger, Poppy Lee Friar, Iain Glen, Andrew Knott, Austin Taylor, Vicki Pepperdine daphne du maurier 353

Deze My Cousin Rachel had al een reputatie voor de film ooit in de zalen kwam, en dat vooral door het feit dat er nog steeds heel wat lezers van dit en andere boeken van Daphne du Maurier zijn. Het geval wil dat deze film wel eens een seksonvriendelijke, moordende heks als hoofdpersonage zou kunnen hebben. Dat valt echter best mee. Du Maurier gaf in een van haar meesterlijke korte verhalen, dat de titel ‘The Menace’ meekreeg, een omschrijving van wat ‘menace’ voor haar betekende: “in movie language, and especially among women, means a heart-throb, a lover, someone with wide shoulders and no hips.” Als men dit verder interpreteert komt men algauw bij seksuele aantrekkingskracht met een verdraaiing terecht, met iets dat huivering en bedreiging opwekt. Dat is ook wat zij in haar boek dat aan de basis van deze film ligt uit de doeken heeft gedaan. Philip heeft de keuze tussen verliefd worden op de verleidelijke Rachel of haar verdenken van de moord op zijn oom en beschermer. En er is ook de waarschijnlijkheid dat ze zou azen op Philips eigen fortuin. In iedere kop thee die Rachel vriendelijk serveert zou wel eens ver- gif kunnen zitten, dat denk je wanneer Rachel Weisz weer eens een van haar topprestaties opvoert. 354 duister verleden 3

In de eerste verfilming van deze roman speelde Olivia de Havil- land de ondoorgrondelijke antiheldin, maar Weisz eigent zich de rol helemaal toe, zodat niemand in de toekomst er nog eens de hand durft naar uitsteken. In deze nieuwe filmversie heeft regisseur en scenarist Roger Michell (Notting Hill en Le Week-End) zich strikt aan Du Mau- riers roman gehouden; neem daarbovenop nog de haast sublieme vertolkingen van Rachel Weisz (hoe kan het anders!) als Rachel en Sam Claflin The( Pillars of the Earth, The Hunger Games) als Philip, camerawerk van de bovenste plank (behendig tussen buitenopna- men en kaarslicht laverend) met daarnaast een perfecte historische setting, en je zou tegen een meesterwerk aankijken. En toch is dat niet helemaal zo! ‘The Menace’ is niet echt aanwezig in de film, de romantiek die bij Du Maurier soms meer op horror lijkt is er niet, het is teveel een historische romance geworden. Voor mijn part mogen de romans en korte verhalen van Du Maurier echter nog heel wat films opleveren. De 19-eeuwse gedachten rond huwelijk en bezit lijken misschien wat verouderd, maar de visie op moraal, de sociale verwachtingen en vrouwelijke onafhankelijkheid blijven actueel. Het web van My Cousin Rachel is een web van goed en slecht, onschuld en ervaring.

KISS ME AGAIN, STRANGER (1953) Tv-serie SUSPENSE CBS REGIE: Robert Mulligan SCENARIO: James P. Cavanagh naar het gelijknamige verhaal uit de verhalenbundel The Apple Tree. MET: Maria Riva, Richard Waring, Esther Mitchell, Denis Green

Een jonge, verlegen mecanicien, een RAF piloot tijdens de Tweede Wereld- oorlog, volgt een ouvreuse op haar weg naar huis, maar ze leidt hem naar een daphne du maurier 355 kerkhof. Pas later zal de mecanicien de vreselijke waarheid over de ouvreuse ontdekken. De pensionhoudster van de mecanicien verdenkt hem er echter van de seriemoordenaar te zijn, die mensen aan het mes rijgt. De uiteindelijke ontknoping is Hitchcock waardig.

KISS ME AGAIN, STRANGER (1958) Tv-serie PURSUIT CBS REGIE: David Greene SCENARIO: Leonard Kantor MET: Mary Beth Hughes, Jeffrey Hunter, Margaret O’Brien

CBS maakte nog eens gebruik van de tv-rechten die ze hadden ver- worven op dit verhaal. Hetzelfde maar met andere sterren en een gelijklopend scenario.

KISS ME AGAIN, STRANGER (1974) Tv-serie REX HARRISON PRESENTS STORIES OF LOVE Universal TV

Pilootfilm waarin drie verhalen worden verteld. In het eerste verhaal, ‘Epicac’, geschreven door Kurt Vonnegut, wordt een computer verliefd op zijn programmeur. Liam O’Brien zette het om tot een scenario, John Badham regisseerde. In het derde verhaal, naar W. Somerset Maughams ‘The Fortunate Pain- ter’, wordt een vrouw verliefd op een schilder die geen cent te mak- ken heeft, John T. Kelly schreef het scenario. Het tweede verhaal is ‘Kiss Me Again Stranger’ en gelijkt in alles op wat er voordien met het verhaal werd gedaan: Howard Dimsdale hoefde maar naar vorige verfilmingen te kijken om een scenario te leveren waarop Juliet Mills en Leonard Nimoy dansten. 356 duister verleden 3

THE SPLIT SECOND (1953) TV serie ABC ALBUM John Rust Productions REGIE: Martin Ritt SCENARIO: Frank De Felitta naar het gelijknamige verhaal MET: Geraldine Fitzgerald, Alan Webb

De geborneerde, kortzichtige mevrouw Ellis, die zich zorgen maakt om alle kleine en grote dingen, maakt een wandeling. Wanneer ze terug thuiskomt, is haar huis niet meer het hare. Is het een vergis- sing of gaat het om een misverstand? Een zwendel? Mevrouw Ellis gaat op zoek naar de waarheid en die wordt uiteindelijk ook gevon- den. Alleen duurde het wat lang.

FRACTION OF A SECOND (1958) TV serie SUSPICION Shamley Productions REGIE: John Brahm SCENARIO: Kathleen Hite naar het verhaal ‘The Split Second’ dat verscheen in The Apple Tree MET: Bette Davis, Barry Atwater, Marian Seldes, Judson Pratt

Mevrouw Ellis brengt haar dochter met wie ze de hele dag samen was, naar de bushalte en loopt vervolgens naar huis. Bij haar thuis- komst ziet ze hoe haar meubelen verplaatst zijn en ontmoet ze drie vreemden die beweren dat ze het huis kochten.

UNE SECONDE D’ETERNITÉ (1977) TV film TF 1 REGIE: Gérard Chouchan SCENARIO: Jean Ferry naar het verhaal ‘The Split Second’ dat verscheen in The Apple Tree MET: Loleh Bellon, Catherine Lafond, Pascale Berger, Reneé Duchateau daphne du maurier 357

Stel je voor dat je een wandelingetje maakt en dat wanneer je terug- komt, je huis wordt bewoond door andere mensen, niemand die je herkent, en je dochter is verdwenen… Wat is er gebeurd? Je voelt woede opkomen, je verliest je herkenningspunten, je probeert te ontdekken wat er is gebeurd, maar iedereen verklaart je voor gek. Je denkt dat je dood bent? Misschien is de vrouw die je niet herkent wel je dochter die op haar beurt een dochter heeft die je niet her- kent? Heb je misschien een zesde zintuig? Deze laatste bewering is niet om te lachen en ze maakt je alleen maar boos. Denk maar eens hoe je zou reageren als het je zelf overkwam.

PANIC (1956) TV serie THE FORD TELEVISION THEATRE Screen Gems REGIE: Arthur Hiller SCENARIO: Karen DeWolf MET: Ruth Roman, Philip Carey, George Macready

De enige inhoudsopgave die ik kon vinden in verband met deze aflevering is deze van IMDB en die gaat als volgt. Een man die zich het eigendom van iemand heeft toegeëigend stalkt de vrouw die hij ervoor heeft laten opdraaien omdat zij niet op zijn avances wou ingaan, en laat haar eveneens volgen door een privédetective tegen wie hij vertelt dat ze zijn vrouw is.

Het verhaal ‘Panic’ dat ik las van Daphne Du Maurier (opgenomen in Early Stories) gaat als volgt. ‘Panic’ is een atmosferisch horrorverhaal. Een jong paar gaat in een opwelling naar Parijs en vindt er alle betere hotels vol. Ze belan- den uiteindelijk in een smerig, triest hotelletje in Montparnasse, dat duidelijk betere tijden heeft gekend. Wat begon als een opwindend avontuur wordt uiteindelijk als iets smerigs ondervonden. De vrouw lijkt plotseling veel jonger en zonder de ervaring die haar vrijer had verwacht, wat zeker het gevolg is van het goedkope uitzicht van de kamer. 358 duister verleden 3

THE VIOLENT HEART (1958) TV serie CBS REGIE: John Frankenheimer SCENARIO: Leslie Stevens naar het verhaal ‘The Little Photographer’ verschenen in de bundel The Apple Tree (1952)) MET: Pamela Brown, Ben Gazzara, Mimi Gibson

The Violent Heart vertelt het verhaal van een verveelde en ontevre- den markiezin die een beetje peper wil en een affaire begint met een kreupele kleine fotograaf tijdens haar vakantie aan zee.

THE SCAPEGOAT (1959) Du Maurier – Guinness REGIE: Robert Hamer SCENARIO: Robert Hamer, Gore Vidal MET: , Bette Davis, , Peter Bull, Nicole Murray daphne du maurier 359

John Barratt, een Engelse leraar met vakantie in Frankrijk, wordt benaderd door zijn dubbelganger graaf Jacques de Gue – die tot over de oren in de schulden zit - en die voert hem dronken. Tijdens die dronkenschap overtuigt de graaf hem om voor een tijdje diens plaats in te nemen. Wanneer hij opnieuw nuchter is probeert hij iedereen ervan te overtuigen dat hij niet de graaf is, maar niemand gelooft hem. John besluit dan maar het spel verder te spelen. Wanneer hij zich in zijn rol heeft genesteld begint John dingen te ontdekken die hij liever niet had geweten. De moeder van de graaf is verslaafd aan morfine, de vrouw van de graaf denkt dat hij haar wil vermoorden, en de zwager van de graaf is bezig geld te verduiste- ren uit de firma die eigendom is van de familie. Problemen genoeg? Neen, want er komt ook nog een minnares opdagen. John realiseert zich dat hij de plek heeft ingenomen van een decadente en immorele man en hij voelt het als zijn plicht hem uit te dagen voor een duel, vooral omdat hij van de familie is gaan hou- den, maar ook omdat hij het leventje als graaf prettig begint te vin- den. De dubbelrol was op de eerste plaats voorzien voor Cary Grant, maar Daphne Du Maurier wilde en kreeg Alec Guinness en gaf als reden hiervoor dat Guinness haar herinnerde aan haar vader, de acteur Gerald du Maurier.

THE SCAPEGOAT (2012) Island Pictures REGIE: Charles Sturridge SCENARIO: Charles Sturridge MET: Matthew Rhys, Eileen Atkins, Anton Lesser, Jodhi May, Phoebe Nicholls

Het is 1952 en John, leraar aan een internaat, heeft zonet de zak gekregen met de verklaring dat het schoolbudget te krap is gewor- den. Hij besluit te gaan reizen, maar vooraleer hij ook maar een stap op de trein heeft gezet, loopt hij tegen een man aan die als twee druppels water op hem lijkt, playboy Johnny. Johnny staat aan het hoofd van een imperium met een groot 360 duister verleden 3

landhuis en een glasblazerij, maar zoals veel van die geërfde impe- ria staat ook dit rijk op lemen voeten. Johnny ziet dadelijk de moge- lijkheden van een persoonsverwisseling zodat hij voor een tijdje op adem kan komen. John gaat om diverse redenen in op zijn voorstel – hoewel dit al heel wat film heeft gekost. Vanaf dat ogenblik begint de film vaart te krijgen. Het thema boetedoen voor iemand anders blijft interessant, maar jammer genoeg werkt het niet helemaal. Waarom het geheel dan nog in het kader van de kroning van koningin Elizabeth werd geplaatst is mij een raadsel. En een goud- vis Mrs. Simpson noemen is géén humor.

THE BIRDS

Laat ons eerst beginnen met het verhaal dat Daphne Du Maurier schreef, vooral omdat ze het ten eerste situeerde in haar geliefde Cornwall, maar ook om duidelijk te maken dat er een man met de hoofdrol gaat lopen. daphne du maurier 361

HET VERHAAL: Een stadje in Cornwall, het is 30 december, en het weer is plotseling omgeslagen van herfst naar winter. Een gewonde oorlogsveteraan met pensioen, Nat Hocken, werkt deeltijds voor een boerenbedrijf. Op een dag ziet hij een hele vlucht vogels rond het schiereiland waar zijn familie woont, die zich op een vreemde manier gedragen. Hij schrijft het toe aan de plotselinge komst van de winter. Wanneer de nacht is gekomen hoort hij herhaald getik tegen de ruit van zijn slaapkamer en wordt geconfronteerd met een vogel die hem tot bloedens toe pikt, maar wanneer de nacht vordert groeit het aantal vogels en die verzamelen zich in de kinderkamer. Tegen de ochtend aan heeft hij de vogels verjaagd. Hij verzekert zijn vrouw dat de vogels zich onrustig gedroegen door de plotse weers- verandering. De volgende dag vertelt Nat aan zijn werkmakkers over wat er die nacht is gebeurd, maar ze slaan er geen acht op. Als Nat later naar de baai loopt om zich te ontdoen van de dode vogels, ziet hij iets wat lijkt op een schuimende zee, maar in werkelijkheid zijn het zeemeeuwen die wachten tot hoogtij. Wanneer Nat thuiskomt, horen hij en zijn familie, op de radio, dat over heel Engeland de vogels in de aanval zijn, en er wordt bijgezegd dat de plotse weers- verandering daar waarschijnlijk de oorzaak van is. Nat besluit zijn ramen en schoorstenen te beplanken. Hij ziet nog meer vogels, zeemeeuwen incluis, die boven de zee cirkelen en wachten op het tij. Hij haast zich om zijn dochter Jill op te halen van de schoolbushalte om haar te beschermen tegen een eventuele aan- val. Op de terugweg ziet Nat zijn baas, Trigg, die een kar heeft, en smeekt hem Jill thuis te brengen. Trigg lacht hem uit om zijn angst voor de vogels en zegt dat hij met plezier de hele zwerm zal afschie- ten. Hij vraagt of Nat meekomt, maar deze weigert en gaat verder naar huis, wetend dat jagen niets aan de situatie zal veranderen. Net voor hij zijn huis bereikt, gaan de zeemeeuwen in de aanval en pik- ken hem overal. Hij slaagt erin het huis te bereiken met enkel een paar kleine wonden. Even later vallen zwermen en zwermen vogels aan. Op de radio wordt de noodtoestand afgekondigd en de bevolking wordt aange- raden het huis niet te verlaten. Voor alle veiligheid brengt Nat de familie samen in de keuken voor de nacht, en tijdens hun diner 362 duister verleden 3 horen ze wat lijkt op machinegeweervuur van vliegtuigen boven hen, gevolgd door het neerstorten van die vliegtuigen. De aanvallen verminderen en Nat beseft dat het enkel wachten is op hoogtij. De volgende dag, wanneer het tij zich terugtrekt, gaat Nat naar buiten om proviand te halen bij de buren. Hij ziet stapels dode vogels omheen de huizen liggen; de vogels die nog leven lijken hem te bespieden van op een afstand. Nat stapt richting farm van zijn baas en vindt daar mijnheer en mevrouw Triggs dood; later vindt hij de postbode, ook dood, en hij realiseert zich dat waarschijnlijk al zijn buren door de vogels gedood zijn. Nat keert terug naar huis met eten dat hij ergens in een van de huizen heeft gevonden. Net na zijn terugkeer beginnen de aanval- len opnieuw. Net zoals je je laatste sigaret rookt vooraleer voor het vuurpeloton te staan, steekt Nat zijn laatste sigaret op, werpt het lege pakje in het haardvuur en kijkt hoe het langzaam verpulvert.

‘The Birds’ werd voor een eerste maal als luisterspel uitgezonden op 20 juli 1953 in het Lux Radio Theater dat vanuit New York ope- reerde.

THE BIRDS (1955) Tv-serie DANGER CBS Television Network SCENARIO: James P. Cavanagh naar het gelijknamige verhaal dat voor het eerst verscheen in The Apple Tree, een verhalenbundel die verscheen in 1952. MET: Betty Lou Holland, Michael Strong, Ian Tucker

Alle vogels van de wereld keren zich tegen de mensheid. 240ste en laatste aflevering van de serie Danger. Danger was een live halfuur durende anthologie op CBS televi- sie. De serie die zich focuste op personages in psychologische moei- lijkheden en soms moord, stond in hoog aanzien en werd geroemd voor de kwaliteit van de gekozen verhalen en de productie ervan. Yul Brynner, CBS-TV vaste regisseur, was er vanaf het begin bij en haalde later zijn vriend Sydney Lumet binnen. Toen Brynner vertrok omdat hij de hoofdrol ging vertolken in The King and I nam Lumet daphne du maurier 363 zijn taak over en produceerde nog 150 live episodes van de serie. Later kwam een ander bekende regisseur, John Frankenheimer, de zaak overnemen, nadat Lumet naar andere series was overgestapt. De serie had enkele auteurs in dienst die op de beroemde zwarte lijst van senator Joseph McCarthy stonden (Walter Bernstein en Abraham Polonsky) die de gekste namen gebruikten om hun iden- titeit te verbergen. Medewerker van in het begin, Martin Ritt, werd in 1952 ontslagen nadat hij op de zwarte lijst terechtkwam.

THE BIRDS (1963) Universal Productions, Alfred J. Hitchcock Productions REGIE: Alfred Hitchcock SCENARIO: Evan Hunter naar het gelijknamig korte verhaal. MET: Tippi Hedren, Rod Taylor, Suzanne Pleshette, 364 duister verleden 3 daphne du maurier 365 366 duister verleden 3

Melanie Daniels, een rijke tot de jetset behorende vrouw, die alles krijgt wat ze zich heeft voorgenomen, wordt het slachtoffer van een practical joke die haar wordt geflikt door Mitch Brenner. Mitch is advocaat en verlaat tijdens de weekeinden San Francisco om even uit te blazen in Bodega Bay, samen met zijn moeder en zus Cathy. Wanneer Melanie verneemt dat Cathy jarig is, besluit ze om Mitch – op wie ze een oogje heeft – een tegenpoets te flikken: ze koopt twee parkieten en besluit om ze zelf naar het huis van Mitch in Bodega Bay te brengen. Melanie huurt een bootje om onopvallend naar het huis van de Brenners te varen. Tijdens haar tochtje op het meer wordt ze aange- vallen door een meeuw. Het voorval wordt al gauw vergeten, maar wanneer ook de plaatselijke school door kraaien wordt aangevallen, ontstaat er paniek. Melanie verblijft bij de Brenners, terwijl Mitch tracht om alle ramen en deuren te vergrendelen. Honderden vogels verzamelen zich en bestormen ‘s nachts het huis van de Brenners. De deur en de ramen worden vernield door de vogels en sommige meeuwen raken zelfs in het huis. Na een tijdje lijkt het alsof de vogels verdwenen zijn, buiten heerst er enkel stilte. Iedereen slaapt terwijl Melanie besluit om boven de kamers te controleren. Wanneer ze boven komt, raakt ze door de vogels ingesloten en wordt ze aangevallen. Mitch redt haar en weet dat hij moet ingrijpen. Hij opent de deur van het huis en merkt dat er overal vogels zitten. Kraaien op het dak, meeuwen op de grond... Mitch plaatst de auto voor de deur en rijdt vervolgens samen met Melanie, zijn moeder en zijn zusje weg. De zon komt op terwijl de auto aan de horizon uit beeld verdwijnt. Van de film bestaan twee versies: een in zwart-wit en een in kleur. Alfred J. Hitchcock Productions liet tweemaal de auteursrechten op The Birds vastleggen: op 28 maart 1963 op een 119 minuten durende versie, en op 20 april 1963 op een 120 minuten durende versie. De film refereert aan een echt gebeurd incident waarbij grauwe pijlstormvogels massaal tegen een gebouw vlogen en stierven in Capitola, Californië. Hitchcock vroeg in 1961 kopieën van de kran- tenberichten over dit incident op als referentiemateriaal voor zijn film. daphne du maurier 367

The Birds ging in première op het filmfestival van Cannes. Hitch- cock en Hedren woonden de première bij.

THE BIRDS II: LAND’S END (1994) Tv- film MCA Television Entertainment, Rosemont Productions REGIE: Rick Rosenthal (onder het pseudoniem Alan Smithee) SCENARIO: Ken Wheat, Jim Wheat, Robert Eisele MET: Brad Johnson, Chelsea Field, James Naughton, Jan Rubes, Tippi Hedren, Stephanie Milford

Een leraar biologie betrekt samen met zijn vrouw en twee dochters een zomerhuis op een eiland, wat hem in staat moet stellen zijn eindwerk af te maken en ook wil het echtpaar de dood van hun zoon verwerken. Terwijl ze daar zijn begint de hemel zich langzaam te vullen met zwermen vogels die zonder enige reden enkele mensen aanvallen. De burgemeester, die ook de dokter is, wil echter niet geloven wat de mensen hem vertellen, maar het duurt niet lang of de vogels wer- pen zich op grotere groepen mensen. Het hoeft niet gezegd dat dit een bleek afgietsel is van wat Hitch- cock ervan maakte, hoewel hetzelfde verhaal wel in een ander kust- plaatsje speelt en dat is dan weer een pluspunt, want de ontplooide landschappen zijn subliem. Het ontbreekt de film aan suspense, maar hij is esthetisch veel mooier terwijl de dialogen dan weer niet om over naar huis te schrijven zijn. Wat de film dan weer wel doet, is een ander standpunt innemen, een standpunt dat dichter bij Du Maurier ligt. Sommige commentaren zijn niet mals: - One of the worst films I have ever seen. - The only really decent character in this film was the dog! - Absolutely ridiculous from beginning to end, so I enjoyed it very much. The dog’s funeral was a real high point: I almost fell off the couch laughing! 368 duister verleden 3

DON’T LOOK NOW (1973) Casey Productions, Eldorado Films, D.L.N. Ventures Partnership REGIE: Nicolas Roeg SCENARIO: Allan Scott, Chris Bryant naar het gelijknamige korte verhaal. MET: Julie Christie, Donald Sutherland, Hilary Mason, Clella Matania, Renato Scarpa

Na de dood van hun dochter reizen John en Christine Baxter naar Venetië om hun verdriet te verwerken, en waar John opnieuw aan het werk gaat aan de restauratie van een kerk. Christine ontmoet op een van haar wandelingen twee zussen van wie de ene beweert dat ze helderziende is en deze vertelt Christine dat zij haar dochter heeft gezien (ondanks haar blindheid) en zegt daarbij nadrukkelijk dat John Venetië moet verlaten of dat hij anders zal sterven. John aanvaardt deze waarschuwing niet en het is niet vooraleer dat Christine zich naar Londen haast, waar hun zoontje een ongevalletje had, dat John anders naar Vene- tië gaat kijken. Na een bijna doodservaring, waarbij hij zijn vrouw met de zussen stroomafwaarts zag reizen en enkele visioenen van wat hij verondersteld zijn dochtertje te zijn, begint John te geloven. Dit verhaal van mysterie, voorgevoelens, toeval, spiritualisme en gewoon vreemde gebeurtenissen geeft Donald Sutherland alle instrumenten in handen om een schitterende hoofdrol neer te zet- ten. Don’t Look Now is meesterlijke cinema, een voorbeeld voor alle postmoderne films. Roeg (net als Du Maurier trou- wens) reikt de lezer/kijker alle elementen aan en die moet er maar het zijne van maken. daphne du maurier 369 370 duister verleden 3

THE BREAKTHROUGH (1975) TV serie BBC2 PLAYHOUSE BBC REGIE: Graham Evans SCENARIO: Daphne du Maurier MET: Simon Ward, Brewster Mason, Thomas Ellice, Clive Swift

Een ingenieur wordt naar een afgelegen labo van de regering gestuurd om daar een geleerde te assisteren bij zijn onderzoek om dan te rapporteren wat dat onderzoek werkelijk inhoudt. Hij ontdekt dat de geleerde bewijzen zoekt voor het bestaan van een theoretische vorm van energie, waarvan hij gelooft dat het de bron is van alle paranormale krachten. Om het te vangen in het labo wil hij iemand of iets gebruiken die of dat op de rand van de dood staat, wat dan onder hypnose wordt gebracht (teweeggebracht door de computer) en eveneens in telepathische communicatie staat met iemand anders – een kind dat mentaal achtergesteld is maar para- normaal begaafd – die postuum kan rapporteren wat de stervende voelde. Eerst sceptisch, later verbaasd, komt de ingenieur tot de overtui- ging dat de geleerde wel eens gelijk zou kunnen hebben, en verbergt voor zijn opdrachtgevers wat het geplande experiment inhoudt. Hij slaagt er zelfs in om enkele afgevaardigden van de regering tijdens hun bezoek om de tuin te leiden. Dan heeft het experiment plaats en het lijkt een succes… maar is dat wel zo?

De acteurs zijn houten klazen die acteurs blijven en nauwelijks dia- logen in de mond gelegd krijgen die men verwacht in een laborato- rium. Interessant verhaal, maar het kan niet blijven boeien, terwijl het uiteindelijke experiment niet moedig maar te dwaas voor woor- den lijkt.

THE LIFEFORCE EXPERIMENT (1994) TV film Filmline International, Lillian Gallo Productions, Screen Partners Limited REGIE: Piers Haggard daphne du maurier 371

SCENARIO: Mike Hodges, Gerard Macdonald naar het verhaal The Breakthrough MET: Donald Sutherland, Mimi Kuzyk, Vlastra Vrana, Corin Nemec, Miguel Fernandez

Jessica Saunders is een bureauwerkster van de CIA. Een van de operaties die ze in de gaten moest houden is mislukt, haar agent stierf en zij kreeg geen informatie. Nu wordt ze uitgezonden in het veld gezien haar computerkennis: zij moet dokter Macleans’ experiment onderzoeken. Ze vliegt naar een afgelegen oord waar Maclean werkt, ontmoet de 22-jarige Ken Ryan, het meisje Niki en Macleans’ team, en raakt een beetje verkikkerd op Ken. Ze ontdekt dat Maclean experimenteert met levenskracht en dat hij probeert deze energie op te slaan. Ken heeft leukemie en zal weldra sterven en hij heeft zijn dode lichaam ter beschikking gesteld van het expe- riment, terwijl Niki autistisch is en de link moet vormen met de wereld van de dood. Een betere regie, een beter uitgewerkt scenario, en dan zou je een van de betere sciencefictionfilms uit de jaren 50 en 60 evenaren, maar dat is nu eenmaal niet zo.

UTHARAM (1989) Akbar REGIE: V.K. Pavithran SCENARIO: M.T. Vasudevan Nair naar het verhaal ‘No Motive’ verschenen in de bundel Rendezvous and other Stories. MET: Mammootty, Sukumaran, Parvathi, Suparna Anand, San Karadi

Deze Indiase productie met als voertaal het Malayalam (een van de 22 talen die worden gesproken in India door ongeveer 38 mil- joen Indiërs) met een scenario van de meeste bekroonde schrijver, regisseur, scenarist van India: M.T. Vasudevan Nair. De film was een groot commercieel succes en kreeg vele lovende besprekingen.

Salenaa Joseph is een beginnende dichteres met wie alles goed gaat en toch schiet ze zich op een ‘doodgewone’ dag voor het hoofd met 372 duister verleden 3 het geweer van haar echtgenoot, net nadat ze nieuwe tuinmeube- len heeft besteld. Op verzoek van Mathew, haar echtgenoot, besluit Balachandran Nair, zijn vriend die journalist is en gestationeerd in Delhi, om uit te zoeken wat de redenen zijn voor deze zelfmoord. Balachandran ontdekt de waarheid achter Salenaas dood met de hulp van haar jeugdvriendin Shyamala Menon. Salenaa zou in haar jeugd slachtoffer zijn geweest van een groepsverkrachting en daar zwanger van geworden zijn. Salenaa is zich daar echter niet van bewust, ze accepteerde de feiten gewoon niet, zelfs niet na de geboorte van haar baby. Ze zag zichzelf als een maagd en gaf haar zoon de naam Immanuel mee, de zoon van de Heilige Maagd Maria. Haar kind werd naar een weeshuis gebracht door haar vader, Antony. Ze verloor haar geheugen na het verlies van haar kind. Maar wanneer ze haar zoon vele jaren later ziet, pleegt ze zelfmoord. Een ontroerende film, met vele memorabele scènes.

THE KING’S GENERAL

De aanleiding tot het schrijven van deze roman zou voor Daphne Du Maurier de vondst geweest zijn van een skelet in de kelders van haar huis Mena- billy in Cornwall. De roman brengt ons naar de tijd van de Engelse burger- oorlog. Honor Harris, de vrouw die het verhaal vertelt, is van middelbare leeftijd en leeft met haar broer Robin in een huis in Tywardreath. Alles begint wanneer ze tien is en haar oud- ste broer, Kit, zijn nieuwe bruid Gartred, naar huis brengt. Honor houdt erg van haar broer, maar van Gartred moet daphne du maurier 373 ze helemaal niets hebben, met haar airtjes en schuinse blikken naar andere mannen, Robin incluis. Het huwelijk is niet echt geslaagd te noemen en zal uitlopen op een scheiding, maar zover komt het niet want Kit sterft aan de pokken. Gartred vertrekt. Op haar negentiende ontmoet Honor Gartred’s broer, Richard Grenville. Ze worden verliefd, en hoewel Honor al was beloofd aan een ander, besluiten ze toch te trouwen. Bij een tocht te paard, samen met Richard, stort Honor in een ravijn met als gevolg dat ze veroordeeld is tot de rolstoel. Als gevolg hiervan weigert Honor te trouwen met Richard, wil hem zelfs niet meer zien. Vijftien jaar later breekt de burgeroorlog uit en we ontmoeten Honor die zich goed heeft aangepast aan haar gebrek en erg onaf- hankelijk is geworden. Richard heeft drie kinderen: Joe die werd geboren uit een buitenechtelijke verhouding met een melkmeisje, en Dick, uit een mislukt huwelijk. De zus van Dick woont in Hol- land en is onbelangrijk voor het verloop van de gebeurtenissen. Honor volgt de ontwikkelingen van de burgeroorlog op de voet en wanneer deze dichterbij komt verhuist ze naar Menabilly, waar haar zus en zwager wonen, en daar ontmoet ze Richard opnieuw, die in Plymouth gestationeerd is als hoofd van het leger van de koning. Tijdens de burgeroorlog wordt Richard gewond en Honor kan het niet laten om hem te bezoeken. De Parliamentarians bezetten Cornwall en Richard verlaat het land. Wat later maakt hij deel uit van de royalistische rebellie. Hij wordt echter verraden en het zou zelfs door zijn zoon Dick geweest zijn. Er wordt een plan gemaakt om Richard en Dick uit de handen van de Parliamentarians7 te redden en hen naar Holland te brengen, naar Richards dochter – Dicks zus – nadat de revolte mislukt. Honor hoort via vele de ronde doende praatjes dat enkel Richard zou ontsnapt zijn…

7 Roundheads was de spottende benaming die werd gegeven aan de Parliamentarians, een veelal puriteinse fractie in het Engelse parlement vóór, tijdens en na de Engelse burgeroorlog. De uit verschillende religieuze en politieke groeperingen bestaande par- lementaire partij onder leiding van John Pym en later Oliver Cromwell voerde een politieke en militaire strijd tegen de aanhangers van de koning, Karel I van Enge- land. De laatsten stonden bekend onder de bijnaam Cavaliers, een benaming die ook als spotnaam was ontstaan, maar als geuzennaam door hen werd overgenomen. De roundheads hebben de aan hen toebedeelde benaming echter nooit als zodanig beschouwd. 374 duister verleden 3

LE GÉNÉRAL DU ROI (2013) TV film Ciné Mag Bodard REGIE: Nina Companeez SCENARIO: Nina Companeez naar The King’s General (1946) MET: Julien Alluguette, Nicholas Berger-Vachon, Sarah Biasini, Christian Brendel, Théo Fernandez, Samuel Le Bihan, Natacha Lindinger, Louise Monot

Nina Companeez geeft Louise Monot instructies

Frankrijk, eind achttiende eeuw. De achttienjarige aristocrate Con- stance Allard de Grand Lieu, de jongste telg van een adellijke fami- lie in de Vendée, wordt verliefd op de marineofficier François-Denis Brilhac de la Verrie, die tien jaar ouder is dan zij. Het is liefde op het eerste gezicht. Aan hun geluk komt abrupt een einde wanneer Con- stance tijdens een jachtpartij met haar paard in een ravijn stort. Ze is verlamd aan beide benen en weigert François-Denis nog te ont- moeten. Tien jaar later breekt de oorlog uit in de Vendée8…

Een veeleer logge en onhandige transpositie van de Engelse burger- oorlog naar de opstand in de Vendée! Jongens toch, slecht geacteerd (met Samuel Le Bihan aan het hoofd), traag, zonder enige epiek, een liefdesverhaal dat enkel maar wordt gebruikt om de boel aan elkaar te lijmen en dan heb je nog de anachronismen: een echtscheiding in

8 De opstand in de Vendée was een opstand van boeren, clerus, handwerkers en lagere adel tegen de Franse Revolutie in de landstreek en het latere departement Vendée, die uitliep op een ware oorlog tussen 1793 en 1796, met massamoorden, en volgens de meest recente geschiedkundige inzichten zelfs een genocide tegen de bevolking van de Vendée. daphne du maurier 375 een tijd dat echtscheiding gewoon nog niet bestond of machinege- weren die pas tijdens de Eerste Wereldoorlog in gebruik kwamen! De eerste film over de genocide in de Vendée moet nog gemaakt worden, wat Nina Companeez (A la recherche de temps perdu) ervan bakte is waardeloos.

VERHALEN VERSCHENEN IN WEEK- EN MAANDBLADEN

“Adieu Sagesse” (kort verhaal) Cassell’s Magazine of Fiction okt 1930 And His Letters Grow Colder (kort verhaal) Cosmopolitan sept 1931 The Happy Valley (kort verhaal) The Illustrated London News Kerstmis 1932 Mousie and Hoosie (kort verhaal) Modern Story okt 1935 Escort (kort verhaal) The Saturday Evening Post 1940 Frenchman’s Creek (feuilleton) Ladies Home Journal okt 1941 My Cousin Rachel (feuilleton) 1951 The Birds (novelle) Good Housekeeping okt 1952 Lover for the Marquise (kortverhaal) Cosmopolitan nov 1952 The Old Man (kort verhaal) The Apple Tree (1952) Mary Anne (non-fiction) Woman’s Home Companion jun 1955 The Scapegoat (feuilleton) Ladies Home Journal dec 1956, etc. The Alibi (novelle) 1956 The Scapegoat (kort verhaal) Ladies Home Journal jan 1957 The Blue Lenses (novelle) Ladies Home Journal mei 1959 Rendezvous (kort verhaal) Cosmopolitan jun 1959 The Limpet (kort verhaal) Ladies Home Journal aug 1959 The Chamois (novelle) Ladies Home Journal sept 1959 Castle Dor [met Sir Alfred Quiller- Couch] (non-fiction) Ladies Home Journal nov 1961 The Flight of the Falcon (feuilleton) Good Housekeeping apr 1965 Don’t Look Now (novelle) 1966 Shock of Recognition (feuilleton) Ladies Home Journal aug 1971, etc.