Tekens Aan De Wand. Het Ophangen, Lezen En Verwijderen Van Gebeden En Gedichten in Katholieke Religieuze Ruimtes (15De-16De Eeuw)
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
TEKENS AAN DE WAND. HET OPHANGEN, LEZEN EN VERWIJDEREN VAN GEBEDEN EN GEDICHTEN IN KATHOLIEKE RELIGIEUZE RUIMTES (15DE-16DE EEUW) Samuel MAREEL Abstract – This article investigates the posting of verse texts in late medieval religious spaces and the reception of this practice by the Reformation. It starts from a short passage from a chronicle by Marcus van Vaernewyck about the disappearance of posted texts in a monastery in Ghent after the iconoclasts had passed through it in the summer of 1566. By confronting this passage with a diverse corpus of sources (verse texts, chronicles, paintings and prints). I look at three aspects of the practice under investigation: (1) the use of walls as a medium for the diffusion of religious texts; (2) the interaction of these texts with the religious spaces in which they were posted, and in particular with other works of art and with rituals; and (3) the possible motives of the iconoclasts to remove and destroy these textual objects. 1. Inleiding Op 22 en 23 augustus 1566 raasde de Beeldenstorm door de stad Gent. In vijfentwintig religieuze instellingen, waaronder de kathedraal, kerken, kloosters en kapellen, werden grote vernielingen aangebracht. Een van de zwaarst getroffen instellingen was het klooster van de Geschoeide Karmelieten. Zes retabels, waarvan een van Hugo van der Goes, werden daar vernietigd en het hoofd van een levensgrote Maagd met kind afgeslagen; twee beelden werden verwijderd uit een tabernakel in de kerk, twee met afbeeldingen versierde epitafen in albast aan stukken gehakt, beelden van Christus aan het kruis, van Onze-Lieve-Vrouw en van Johannes werden van het doksaal naar beneden getrokken, twee altaartafels onder het doksaal kapot gebroken en beelden in houtsnijwerk verwijderd uit houten deuren; gezichten werden uit muurschilderingen gekrast en de gebrandschilderde ramen ingegooid met kaarssnuiters. We zijn goed op de hoogte van deze dramatische gebeurtenissen omdat de Gentse notabele, historicus en dichter Marcus van Vaernewyck er in zijn * De auteur is curator aan het Museum Hof van Busleyden in Mechelen en gastprofessor aan de vakgroep Letterkunde van de Universiteit Gent (adres: Arthur Latourstraat 26, 9050 Ledeberg; e-mailadres: [email protected]). Hij dankt Anne-Laure Van Bruaene en Kila van der Starre voor hun waardevolle opmerkingen bij een eerdere versie van dit artikel. Spiegel der Letteren 59 (2-3), 231-259. doi: 10.2143/SDL.59.2.3285105 © 2017 by Spiegel der Letteren. All rights reserved. 232 SAMUEL MAREEL bekende ooggetuigenverslag van de Beeldenstorm (sinds de negentiende eeuw aangeduid als Van die beroerlicke tijden in die Nederlanden en voorna- melick in Ghendt 1566-1568) een gedetailleerde beschrijving van naliet (Vanderhaeghen 1872-1881). Van Vaernewyck bezocht het klooster van de Geschoeide Karmelieten kort na de doortocht van de beeldenstormers en noteerde minutieus de vernielingen. Het gros van zijn beschrijving klinkt kenners van de Beeldenstorm wellicht vertrouwd in de oren. De woede lijkt zich zoals in vergelijkbare evocaties vooral te hebben gericht tegen afbeel- dingen van heiligen.1 Van Vaernewyck vermeldt echter nog een ander type object dat lijkt te zijn verwijderd of vernietigd, een dat niet zo vaak in verband wordt gebracht met de zestiende-eeuwse Beeldenstorm en het pre- Reformatorische kerkinterieur waartegen deze was gericht. Hij schrijft: De schoone ghedichten ende loven ghemaect van Anthonis De Roovere, den fluer vande rhetorizienen, ende andere die daer hijnghen in ende an de voornoemde vijf capellen ende eldere, en weet ic niet waer zij bevaren zijn. (Vanderhaeghen 1872-1881, 162) Blijkbaar bevonden zich in de kloosterkerk van de Karmelieten talrijke gedichten, onder andere van de bekende vijftiende-eeuwse Brugse rederijker Anthonis de Roovere, en waren deze na de doortocht van de beeldenstormers verdwenen. Het citaat van Van Vaernewyck is bijzonder omdat het de Beeldenstorm van 1566, waarvan de studie traditioneel het domein is van historici en kunsthistorici, ook een (bescheiden) plaats geeft in de Nederlandse literatuur- geschiedenis. Niet enkel beelden – of preciezer: de beeldende kunsten – maar ook (literaire) teksten werden getroffen door deze Beeldenstorm, zo wordt hier gesuggereerd. Meer specifiek relevant vanuit een literair-historisch per- spectief is dat die teksten hier nadrukkelijk gesitueerd worden in relatie tot twee entiteiten die in de literatuurstudie zelden aan bod komen, namelijk de materialiteit van de tekst en de ruimte waarin deze zich bevindt en wordt gelezen. Over de inhoud van de teksten bij de Gentse Karmelieten zegt Van Vaernewyck nauwelijks iets: hij geeft ons enkel het genre en de auteur. In plaats daarvan legt hij de nadruk op het feit dat de gedichten in kwestie verspreid doorheen de kloosterkerk waren opgehangen en dat de teksten, of meer bepaald hun materiële dragers, tijdens, of kort voor af na de Beelden- storm, waren verwijderd en/of vernietigd. 1 Zie voor de meest recente stand van zaken van het onderzoek naar de Beeldenstorm in de Nederlanden het themanummer van de BMGN – Low Countries Historical Review (Van Bruaene e.a. 2016). TEKENS AAN DE WAND 233 Het onderzoek naar de betekenis van de materialiteit van een literaire tekst – zowel wat betreft de drager van die tekst als de materiële omgeving waarin hij zich tijdens het lezen bevindt – is in de studie van de Nederlandse letterkunde nog grotendeels beperkt tot de boekwetenschap. Deze houdt zich bovendien haast uitsluitend bezig met de tekstdrager, in casu het boek. Nochtans manifesteerden teksten zich tijdens de late middeleeuwen en vroegmoderne periode ook in talrijke andere vormen. ‘Literatuur is overal’, zo opende Herman Pleij Het gevleugelde woord, zijn geschiedenis van de Nederlandse literatuur tussen 1400 en 1560. Hij wijst vervolgens op de courante aanwezigheid van (literaire) teksten op onder andere kleren en schoenen, gebruiksvoorwerpen, grafzerken, tegels en vensters (Pleij 2007, 16). De suggestie is prikkelend maar concrete voorbeelden en de analyse ervan blijven zowel in het boek van Pleij als in de secundaire literatuur waar hij naar verwijst, beperkt. In deze bijdrage ga ik dieper in op drie vragen die worden opgeroepen door de hierboven geciteerde verwijzing van Marcus van Vaernewyck naar de opgehangen gedichten en gebeden bij de Gentse Geschoeide Karmelieten: (1) Wat betekenden muren en andere verticale oppervlakken als pilaren, en dan vooral die in religieuze ruimtes, als medium voor de verspreiding van (literaire) teksten in de Nederlanden?; (2) Is het proces van betekenisgeving bij een tekst aan de muur van een kerk of kapel anders dan in een boek?; (3) Wat zijn mogelijke redenen geweest voor de beeldenstormers om de teksten bij de Gentse Karmelieten te verwijderen en/of te vernietigen? Het eindpunt van mijn onderzoek is de Beeldenstorm, mijn beginpunt het midden van de vijftiende eeuw, de periode waarin de dichter die in het citaat van Van Vaernewyck bij naam wordt genoemd, Anthonis de Roovere, werk- zaam was. 2. Een vergeten medium De aanwezigheid van teksten, al dan niet literair van aard, bevestigd aan, geschreven op of gegraveerd in een muur zal beslist niet als ongewoon zijn ervaren door de beeldenstormers in 1566 of door eerdere, meer vredelie- vende bezoekers van de kloosterkerk van de Gentse Karmelieten. Het feno- meen was ook niet beperkt tot religieuze ruimtes. Meer nog: de kans is groot dat, zoals Juliet Fleming suggereert in haar boek Graffiti and the Writing Arts in Early Modern England (Fleming 2001), tijdens de vijftiende en de zestiende eeuw meer mensen met het geschreven woord in aanraking kwamen 234 SAMUEL MAREEL op of in een muur dan in een boek. Door de beperkte en fragmentarische overlevering van dit soort van tekstdrager en door de enorme wetenschap- pelijke aandacht voor het (vooral gedrukte) boek is het belang van de muur als tekstueel medium tijdens de late middeleeuwen en het begin van de vroegmoderne tijd echter sterk onderbelicht gebleven. Asa Briggs en Peter Burke besteedden er in hun invloedrijke A Social History of the Media: From Gutenberg to the Internet bijvoorbeeld in het geheel geen aandacht aan (Briggs & Burke 2009). Het is pas wanneer we verschillende soorten bronnen bij elkaar gaan brengen – m.n. de schaars (al dan niet in situ) overgeleverde teksten zelf, verzamelingen literaire teksten, niet-literaire verhalende bronnen als kro- nieken, dagboeken en brieven, iconografische bronnen als schilderijen, prenten en gravures en archeologische vondsten –, dat we een idee krijgen van het buitengewone belang en de betekenis van de muur als tekstueel medium tijdens de vijftiende en de zestiende eeuw. Zowat alle delen van de publieke ruimte konden tekst bevatten. Wel- licht de meeste van die teksten – of toch de vaakst overgeleverde – gingen uit van de stedelijke en landsheerlijke overheid. De communicatie van nieuwsberichten, muntordonnanties of aankondigingen van stedelijke feesten, zoals vieringen van een vrede of loterijen, gebeurde vaak via een soort van affiche (Lecuppre-Desjardin 2010). Belangrijke gebeurtenissen, zoals de officiële opening van een gebouw of een aan een specifieke plaats gebonden politiek evenement werden vaak herdacht in de vorm van inscripties, waarbij het chronogram of jaardicht een courant gebruikt genre was.2 Deze waren doorgaans kort, maar konden ook een meer uit- gebreide vorm aannemen. Twee overgeleverde, nog steeds in situ zichtbare voorbeelden zijn het chronogram dat de Brugse rederijker Eduard de Dene in 1549 maakte naar aanleiding van de restauratie