Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap

A. Stevens

bron A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap (Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialect- en Naamkunde, Nr. 9). 1978

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/stev002stru01_01/colofon.htm

© 2006 dbnl / erven A. Stevens

i.s.m. 8

Andre Stevens vijfenzestig

Graag voldoe ik aan het verzoek van de redactie van Aldebiesen om in dit nummer, dat ter gelegenheid van diens 65e verjaardag aan André Stevens wordt opgedragen, een klein huldewoord te schrijven. De naam Stevens leerde ik in 1954 kennen, toen ik aan mijn licentiaatsverhandeling werkte en op twee belangrijke artikelen stootte: het stuk dat in dit nummer en tevens als nr. 9 van de Mededelingen van de Vereniging voor Limburgse Dialekt- en Naamkunde, is herdrukt en zijn tweelingsbroertje, het omvangrijke opstel De evolutie van de Haspengouwse streektalen in de bundel Limburgs Haspengouw , 1951, blz. 223-264. Beide stukken hebben mij de ogen geopend voor de historische basis en de ruimtelijke gedifferentieerdheid der Limburgse dialecten en mij geleerd hoe boeiend het wetenschappelijke spel met dialectgegevens kan zijn.

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 9

Een paar jaar later heb ik Stevens persoonlijk leren kennen; sedertdien heb ik hem geregeld ontmoet. Het is een van de leerrijkste en prettigste kennismakingen uit mijn leven geweest. Leerrijk omdat ik in gesprekken met hem en bij een paar gemeenschappelijke dialectopnamen in de buurt van een stuk van het vak heb geleerd en mijn inzicht in de Limburgse taalgeschiedenis heb mogen verdiepen. Ik ken niemand, ook niet onder de hooggeleerden aan de Belgische en Nederlandse universiteiten, die een zo volmaakte beheersing van de historische klank- en vormleer van het Nederlands en zijn dialecten heeft bereikt. Van zijn kennis van de Rijnlandse streektalen en de geschiedenis van de Germaanse talen buiten het Nederlands spreek ik dan niet eens. Van deze taalkundige eruditie kunnen zijn publikaties, die nochtans alle even degelijk zijn, bij niet ingewijden slechts vermoedens doen opkomen. Of is het misschien juist omdat ze zo degelijk zijn? Stevens vertrouwt niet gemakkelijk iets toe aan het papier en wanneer hij schriftelijk formuleert is hij uiterst kritisch tegenover zichzelf. Dit heeft het aantal van zijn publikaties gedrukt(x). Hij weet nog heel veel meer dan hij heeft geschreven! En dit bevat nochtans zeer belangrijke studies van dialectologische en naamkundige aard. Er zijn synthetiserende stukken bij zoals de twee hierboven genoemde en onlangs verschenen uitvoerige opstel over de dialecten van Brustem en omgeving, verder artikelen over klankgeografische, vormgeografische (waaronder een magistrale studie over de voornaamwoorden du, dich en dijn) en woordgeografische problemen

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 10

(waaronder het niet minder indrukwekkende artikel over zwaalde, een benaming voor broodschieter) evenals over toponymische vraagstukken (waaronder een baanbrekende studie over het belang van de dialectvormen van toponiemen). Mijn kennismaking met André Stevens behoort ook tot mijn prettigste ervaringen. Zijn welbespraaktheid, geestigheid, scherpzinnigheid en zijn sceptisch-milde kijk op de mensen en het wetenschappelijk bedrijf maken ieder gesprek met hem tot een aangename en verrijkende belevenis. Hulpvaardigheid is bij hem een ijdel woord. Zijn vriendschap stel ik op hoge prijs. Ik wens hem nog vele wetenschappelijk vruchtbare en menselijk gelukkige jaren.

Prof. dr. J. Goossens Leuven

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 11

Bibliografie:

Toponymie en dialektologie, Beschouwingen in verband met de Nederlandse dialektvorm van enkele Haspengouwse plaatsnamen (Feestbundel H.J. van de Wijer I (1944) 365-393). De evolutie van de Haspengouwse streektalen (Limburgs Haspengouw (1951) 223-264). De Naamkunde en haar problemen in Haspengouw (Limburgs Haspengouw (1951), 262-275). Struktuur en Historische Ondergrond van het Haspengouwse Taallandschap (Het Oude Land van Loon (1952) 4-20). Pronominale Isomorfen in Belgisch- I. Du, dich en dijn (Taal en Tongval I (1949) 132-154). De Taal is gans het Volk (Veldeke 28 (1953) 1-8). Zwaalde, een Zuidoostnederlandse Dialektbenaming voor de Broodschieter of Ovenpaal (Taal en Tongval 5 (1953), 94-128). De Konsonanten-verbinding schr- in het Zuiden van Belgisch Limburg (Taal en Tongval 6(1954) 143-147). Intonatieproblemen in en om Wets-Limburg (Taal en Tongval 7 (1955) 135-142). In Memoriam Wilhelm Welter (Taal en Tongval 8 (1956) 39-40). Funktionele Abhängigkeit von Isophonen. Ein Beispiel aus Belgisch Limburg (Orbis 13 (1964) 545-555-met J. Goossens). Het Oostgetelands en de Truierlandse dialekten van Brustem, Aals en Ordingen (het Oude Land van Loon 30 (1975) 435-469) In memoriam Jozef Leenen (Handelingen van de Kon. Commissie voor Toponymie en Dialectologie 50 (1976) 27-30). (Met J. Herbillon:) Toponymie de Herstappe (Toponymie de la Hesbaye liégeoise, Fasc. 12 (1947) 660-727). Ook mag hier gewezen worden op de reeks artikelen Toponymes hesbignons van J. Herbillon in de Handelingen van de Kon. Commissie voor Toponymie en Dialectologie; voor heel wat plaatsnamen heeft Herbillon een beroep gedaan op de kennis van Stevens. Verder vermelden we nog (samen met E. Blancquaert, J.C. Claessens en W. Goffin) Dialektatlas van Belgisch-Limburg en Zuid-Nederlands-Limburg (Antwerpen 1962).

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 4/12

Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap I. - Dialektgrenzen en -groepen in Haspengouw

Uit opeenvolgende afwisseling van Hoogduits-Ripuarische en Westnederfrankische (Brab.-Holl.-Alg.-Ndl.) invloeden die nu eens zwakker dan eens sterker over onze streken spoelden, ontstond een overgangsgebied tussen Oost en West dat in het dichtbevolkte Haspengouw vooral gekenmerkt is door de geleidelijkheid der overgangen(1). Dit is goed te begrijpen, want het ene woord ging wat verder oost- of westwaarts dan het andere, het ene opdringende verschijnsel was ‘expansiever’ dan het andere. Van een zo groot mogelijk aantal dier verschijnselen of woorden tekent de dialektoloog een kaart die hem het verloop der scheidingslijnen, het net der grenzen duidelijker voor ogen moet brengen. Want indien vele grenzen verward door elkaar lopen, zo zijn er toch ook weer veel die zichtbaar dezelfde richting volgen en in vele gevallen dezelfde plaatsen aan de ene en aan de andere zijde laten. De gebieden nu, die door zulke lijnenbundels ingesloten worden kunnen beschouwd worden als streken waar de bewoners een enigszins op elkaar lijkend dialekt gebruiken. Ook in zo'n gebieden bestaan verschillen en is de overgang van West naar Oost nog te onderscheiden, maar er is anderzijds over heel het gebied een geheel van talrijker gemeenschappelijke eigenaardigheden die het een eigen cachet geven. Zelfs de gewone volksmens onderscheidt dit wanneer hij zegt: het was er ene van de kanten van St. Truiden; ze was van de omstreken van Loon; hij sprak zoals ze tegen Tongeren ‘kallen’. Enkele van die dialektgroepen onderscheidende grensbundels zijn reeds bekend: ze lieten toe het Limburgs in Oost- en Westlimburgs te scheiden evenals het Westlimburgs van de Brabants-Limburgse overgangsdialekten van het Hageland en Brabants-Haspengouw. Limburgs-Haspengouw maakt grotendeels deel uit van het Westlimburgs, dat in de Limburgse Kempen een gevarieerd maar

(1) Zie A. STEVENS, De Evolutie van de Haspengouwse Streektalen, in LIMBURGS HASPENGOUW (Hasselt 1951) blz. 223-264. Ook voor de verklaring van de gebruikte spelling der dialektwoorden verwijzen we naar blz. 264 dezer studie.

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 5/13 in vergelijking met Haspengouw toch veel uniformer geheel uitmaakt tussen het Antwerps-Kempens en het Oostlimburgs (Maaslands + Maaskempens van Bree en omgeving).

A. - Het Maaslands en de Maaslands-Oosthaspengouwse overgangsdialekten

Het Westlimburgs wordt bevat tussen enerzijds de Getebundel en anderzijds een bundel lijnen die we gemakkelijkheidshalve de Genkerlijnenbundel zullen heten. Deze laatste beweegt zich over de overgangsdorpen Kaulille en Grote-Brogel en ten westen van Meeuwen naar Genk en is de grensgordel voor een groot aantal O.-W.-tegenstellingen. Bij en rond de scharnier Genk rafelt de dichte lijnenbundel plots uiteen in verschillende strengen: de meest westelijke slaat de grensdorpen van Gellik en Veldwezelt tot Vroenhoven naar de oosterzijde. Deze streng, die we gemakkelijkheidshalve Vroenhoverstreng zullen heten scheidt o.a.: 1. a) Westelijk goe(h)d of guu(h)d, boek of buuk van Oostelijk good, book (goed, boek) b) W. vlie(h)g, lie(h)f van O. vleeg, leef (vlieg, lief)

2. a) W. sjoon, hoog van O. sjoen, hoeg (schoon, hoog) b) W. leene, zee van O. liene, zie (lenen, zee)

3. W. mèèë of määë van O. mèèje of määje (maaien) 4. W. trèèë, knèèë van O. trèèje, knèèje (treden, kneden) 5. W. sjaan, haan van O. sjan, han (schande, handen) 6. W. daase van O. daanse (dansen) 7. a) W. haage of haate of haade van O. hawe (houden) b) W. aaë, kaa van O. awwe, kaw (oude, koude, subst.)

8. a) W. hoos van O. hoehs (huis) b) W. kreus of krees van O. kruuhs of kriehs (kruis) c) W. ween van O. wiehn (wijn) (Het westelijke dorp Hees heeft echter huuhs, kriehs, wiehn)

9. W. mös of més van O. mösj of mésj (mus) 10. W. stroo van O. struu of strie (stro) 11. W. haole van O. (h)wolle (halen)

De genoemde grensdorpen (Gellik, Veldwezelt, Kesselt, Vroenhoven-dorp) vertonen nochtans nog heel wat Oosthaspengouwse eigenaardigheden als jézzel (ezel), stwókke of stwékke (stokken), pja(a)t of pjät (paard), naach (nacht), aat, kaat (oud, koud) in pl. v. Maaslands eezel, stooke, pèèrd of peerd, nach, aajt en kaajt of awt en kawt. Ook Wolder en Kanne vertonen nog de laatste drie Oosthaspengouwse kenmerken (naach, pjät/pjaat, aat

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 6/14 en kaat), maar deze plaatsen zijn toch ietswat meer oostelijk georienteerd dan de andere, alle sluiten toch alles bij elkaar genomen eerder bij het Maaslands dan bij het Oosthaspengouws aan (op de kaart VII a).

B. - Het Bilzerlands

Een andere groep lijnen uit de Genkerbundel beweegt zich voort ten Oosten van Bilzen, Rijkhoven, Grote-Spouwen, Herderen en Val-Meer. Tot die groep behoren o.a. 1. a) Oostelijk twiehfele(n) - West, normale diftongering twèifele, twaaifele (twijfelen) b) Oostelijk zuuhver of ziehver (dit laatste in het ontrondingsgebied) - West. norm. zèiver, zuiver, zaaiver (zuiver)

2. Oostelijk hoos (te Bilzen en Munsterbilzen hóws) - West. haws (huis) 3. a) Oostelijk voeëgel of vwoggel (ook nog te Beverst) - W. voogel b) Oostelijk zieëve(n) of zjévve(n) (id.) - West. zeeve

4. Oostelijk gèè (zonder Beverst, maar met Millen, Genoelselderen en Membruggen) - West. dzjèè, dzjieé (gij)

Het belang van deze streng wordt nog vergroot doordat nog verschillende andere O.-W.-tegenstellingen zich over een noordelijk of een zuidelijk gedeelte van haar verloop kristalliseren, waardoor de scheidende waarde van deze streng in belang toeneemt. Zo scheidt het noordelijk deel nog het westelijke dich-loze van het oostelijke dich-bewarende gebied, verder de rekking van korte a en è voor s (waasse - wasse, flèès of flääs - flès). Ten Zuiden van Rijkhoven verlaten deze lijnen echter de streng en doorkruisen het Tongerlands in Z.-W.-richting. De zuidelijke strook van de Bilzerstreng (zoals we ze gemakkelijkheidshalve zullen noemen) wordt versterkt door enkele lijnen die van tussen Val-Meer en Millen uit ten N. van Herderen in de richting van Eigenbilzen bewegen (zo o.a. W. oech - O. uuch of iech: u en W. sloute, sloote - O. sliehte of sluuhte: sluiten). Door deze laatste lijn Val-Meer-Eigenbilzen wordt het hele gebied tussen de Vroenhover- en de Bilzerstrengen in twee helften gescheiden: een westelijke en een oostelijke. Het hele gebied zullen we Bilzerlands heten (op de kaart gebied VI, de westelijke helft of Westbilzerlands VI a, de oostelijke helft of Oostbilzerlands VI b). De oostelijke vleugel vormt voor veel verschijnselen de overgang naar

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 7/15 de Maaslandse grensdialekten, de westelijke zoekt op velerlei gebied aansluiting bij het Tongerlands. Kenmerkend voor het Bilzerlands is nog buiten de boven als oostelijk aangehaalde verschijnselen de vormen zjeen of zeen (Bilzen en Munsterbilzen zéin) i. pl. v. het te verwachten deen, déin (dijn: jouw, uw). Dit laatste kenmerk vinden we aan de zuidelijke grens ook nog in een oostelijke strook van het Tongerlands terug.

C. - Het Tongerlands

Deze laatste dialektengroep (het Tongerlands: op de kaart gebied V) is in de streek Hoeselt-Tongeren te huis en reikt ten W. van het Bilzerlands tot een lijn Beverst-St. Huibrechts-Hern-Neerrepen-Piringen-Widooie-Lauw. Naar dit laatste dorp zullen we deze lijnenstreng Lauwerstreng heten. Ze bevat o.a. 1. Oostelijk (Tongerl.) kaaf, haaf - Westelijk kalf, half. 2. Oostelijk (Tongerl.) zaach, zaat - W. zèj (zei, zegde) 3. Oostelijk (Tongerl.) kaar, staar - W. kèèr, stèèr (kar, ster) 4. Oostelijk (Tongerl.) bieék, kuuöke - W. beek, keuke(n) (Lauw in dit geval westelijk) 5. Oostelijk (Tongerl.) èète èëte, éète - W. ieéte (Neerrepen westelijk) 6. Oostelijk (Tongerl.) bawk of baok - W. boek (buik) (Lauw westelijk) 7. a) Oostelijk (Tongerl.) ós, kóste, dóchter - W. óós (óws), kóóste (kówste) dówchter (os, kosten, dochter; Piringen, Widooie, Lauw en Rutten westelijk. b) Oostelijk (Tongerl.) nés, vés - W. néis, véis (nest, vis; id. als onder a) c) Oostelijk (Tongerl.) niech, gewiech - W. niehch, gewiehch (nicht, gewicht; Piringen, Widooie, Lauw westelijk)

8. Oostelijk (Tongerl.) gan (ook nog te Rijkhoven en soms te Bilzen) - W. gjan, gjaan (gaarne).

Dit laatste (gan: graag) is typisch Tongerlands en onderscheidt het zowel van het westelijke Lonerlands als van het Bilzerlands (Bilzen zelf kent het nog, maar zegt toch meest gjén). Al de overige kenmerken en nog meer andere binden het Tongerlands aan het Bilzerlands. Wel is het Bilzerlands meer oostelijk georiënteerd dan het Tongerlands, maar beide groepen hebben heel wat gemeenschappelijke kenmerken en grijpen zozeer in malkaar over dat men ze geredelijk onder de naam Oosthaspengouws als overgangsdialekten tussen Oost- en Westlimburgs zou kunnen beschouwen, te meer daar de grote meerderheid der westelijkst lopende lijnen van de in Haspengouw uitgerafelde (Oost- en West-

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 8/16 limburgs scheidende) Genker lijnenbundel (nrs. 1-5) de westergrens van het overgangsgebied vormen(2) en het grootste Z.-O.-deel van het Tongerlands de Hoogd. ontwikkeling en indeling voor de vertegenwoordigers van Germ. au en ai heeft(3). Helemaal uniform is ook het Tongerlands niet: ook in de schoot van deze dialektengroep bestaat de spanning Oost-West. Zo luidt huis, kruis, wijn in de oostelijke helft haws, kraais, waain, in de westelijke haos, kräös, wèèn, waarbij dan nog overgangen als haaws, krœjs, wèin voorkomen. Verder ontmoeten zich op Tongerlands gebied waase, flèès en wasse, flès; sjóun, léine en sjoon, leene (schoon, lenen) en heeft een oostelijk deel nog dich (jij). Beverst vormt de overgang naar het Bilzerlands, evenals in het Zuiden, maar in mindere mate Membruggen, Genoelselderen en Millen. Widooie en Piringen vormen daarentegen de overgang naar het Westen, terwijl ook de westelijke grensdorpen van Romershoven tot Neerrepen, ja zelfs Henis, Riksingen en Lauw dikwijls maar toch in mindere mate met het Westen meegaan. Alles bij elkaar genomen vertonen al deze plaatsen toch nog een meer Tongerlands karakter. Vliermaalroot, Vliermaal en Overrepen (en voor enkele verschijnselen ook Wintershoven en Zammelen) die langs de westelijke flank van de Lauwerstreng gelegen zijn en reeds eerder tot de ten Westen van het Tongerlands gelegen dialektengroep behoren, vertonen echter nog heel wat oostelijke of Tongerlandse kenmerken als bv. kéis i. pl. v. West kieés (kaas), steen, loope i. pl. v. westel. stoottonig stèin, lòupe (steen, lopen); laoje, róje i. pl. v. laoë, roeë (laden, raden), koew, kniej i. pl. v. kóó, knéé (koe, knie). Het is in dergelijke gevallen zeer lastig indelingen te maken, gezien het geleidelijke van de overgangen: zoals we Piringen en Widooie na enige weifeling bij het Tongerlands gevoegd hebben, zo hellen de overgangsdorpen bij Vliermaal toch eerder naar het Lonerlands over dan naar het Tongerlands.

D. - Het Lonerlands of Herklands

Naar het Westen toe krijgen we dan over een uitgestrekter gebied de innerlijk minder gedifferentieerde, meer samenhangende groep van het Lonerlands (op de kaart: gebied IV), die in het Zuiden tot aan de betogingslijn reikt, meer noordwaarts tot Kozen

(2) De nog Westelijker verlopende Panninger zijlinie en de boem-bien/boom, been-lijn uitgezonderd. (3) Zie LIMBURGS HASPENGOUW. blz. 232-234.

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 9/17

(dat reeds de overgang naar het Demerlands vormt), tot Alken, St. Lambrechts-Herk en Rapertingen (onder Hasselt). Diepenbeek kan er in zekere zin ook toe gerekend worden, alhoewel het bijna evenveel recht heeft op een plaatsje apart: het is alleszins meer oostelijk en voor sommige verschijnselen zelfs N.-W. georiënteerd. Zo heeft het o.a. laoje, róje (laden, raden), loope, steen in pl. van Lonerlands laoë, roeë, lôwpe, stèjn; vós, dós in pl. van vóós, dóós (vos, dorst) en de Hoogduitse ontwikkeling en splitsing van Germ. au en ai. Over de overgangsdorpen bij Vliermaal hebben we het reeds gehad. In het Westen bij de betoningslijn hebben Ordingen en Boekhout haast evenveel St. Truiderlandse als Lonerlandse kenmerken: beide plaatsen hebben o.a. nog de Limb. tweetonigheid, maar de Brabantse behandeling van Germ. au en ai (boem, biehn: boom, been). Ook Rukkelingen-Loon en Mechelen-Bovelingen hebben sterk de westelijke invloed ondergaan, zijn echter toch alles bij elkaar genomen nog als Lonerlands te beschouwen. Die dialektengroep omvat tot op de hoogte van St-Lambrechts-Herk het bekken van een aantal parallel lopende beken die samen de Herk vormen, we zouden het dus geredelijk Herklands kunnen noemen of zoals we het reeds geheten hebben: Lonerlands, naar het centraal gelegen Borgloon:

Kenmerkend voor het Herklands zijn vooral: 1) de rekking vóór s, ch (spiranten), die in het Oosten konsekwenter is doorgevoerd dan in het Westen: dôuchter, vóós, vèis, zöister, naach, flèès (dochter, vos, vis, zuster, nacht, fles). 2) de óó, öö, éé-achtige klanken (meest nog met een lichte naslag van doffe ë) in woorden als muis, kruis, wijs (nl. ui - ij). 3) zekere afwijkingen in de betoning, vooral van de woorden met Germ. au en ai, bv. stoottonige realisatie van woorden als lôupe, stèin (lopen, steen). 4) de uniforme ontwikkeling van woorden met Gm. au en ai tot een, meest tot ou en ei gediftongeerde oo en ee-klank. Dus geen Brabantse (Nederl.-Nederduitse) splitsing volgens gevallen met of zonder Umlaut en eveneens geen splitsing op zijn Hoogduits. Splitsing in de ontwikkeling van Germ. au en ai naar gelang het woord sleep- of stoottonig is komt wel voor, vooral dan in een oostelijke en zuid-oostelijke strook. 5) de j-loze vormen van woorden als laden, traden, geboden (part.) 6) de ieé-nuance voor ee in woorden als keel, peer, leven, eten.

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 10/18

Op de verdere verschillen ingaan die in de ‘schoot’ van het Lonerlands het gevolg zijn van de spanning Oost-West zou ons hier te ver leiden: vermelden we slechts het voorkomen van sj voor Ndl. sch in het Oosten (Panninger zijlinie), van sk in het Zuiden evenals de tegenstelling W. wasse, vésse - O. waasse, vèisse (wassen, vissen). Borgloon is bekend voor zijn Tongerlands klinkende tweeklanken in stoottonige ui, ij woorden (dawf, dawm, vaail, vaaig: duif, duim, vijl, vijg) evenals voor het bekende zaaie, laaie: zeggen, leggen. Hierdoor wijkt dit stadje van de omgeving af die meestal dóóf, dóóm, véél, véég evenals zégge en légge heeft.

E. - Het Demerlands

Het dichtst bij het Herk- of Lonerlands staan de dialekten die gelegen zijn in de hoek Schulen, Wijer, Stevoort, Hasselt, Stokrooie, Schulen: we zullen ze gemakshalve Demerlands (op de kaart: gebied III) heten. Ze vormen samen met het Lonerlands en het ten Noorden van de Demer gelegen Demerkempens (rond Zolder), het Dommellands (rond Neerpelt) en de overgangsdialekten uit de naaste omgeving van Peer en Beringen het ‘echte’ Westlimburgs. Het Demerlands en het Herklands vertonen meer verwantschap dan verschillen: zoals we Bilzerlands en Tongerlands samen Oosthaspengouws geheten hebben, zouden we Demerlands en Herklands wel Centraal-Haspengouws kunnen heten. Alhoewel in mindere mate dan het Herklands, kent het Demerlands nog heel wat gevallen van rekking voor spiranten(4) (naacht, dóóst: nacht, dorst). Ook de bij het Lonerlands onder nr 3 vermelde afwijkingen in de betoning vinden we er in terug evenals, met uitzondering van Hasselt de j-loze vormen van nr 5. Bekend zijn verder de äö-achtige klanken als in häös (huis), die echter niet te Kuringen en Kermt (óó) voorkomen. Waar häös gezegd wordt, komt ook een eu-achtige oo voor die vooral door het Hasseltse ën flöö vröö (een flauwe vrouw) (4) bekend is. De meeste plaatsen (Wijer, Schakkebroek en Stevoort niet) ontronden ook de uu en eu in ie en ee: men spreekt er dus in de Demerdorpen van vier en deer (vuur, deur). Kenmerkend ten overstaan van het Herklands is echter vooral de oe- en ie-kleur voor Germ. au en ai in woorden als boe(h)m, koe(h)pe, stie(h)n, zwie(h)te, die vooral kort klinken, te Hasselt echter lang.

(4) Hasselt realiseert gewoonlijk slechts een sleeptonige ‘korte’ klank in die gevallen.

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 11/19

Ook de oe, ie in goed, diep wordt op dezelfde wijze gerealiseerd, behalve te Hasselt, waar men het onder Zuid-Brabantse invloed tot tweeklanken heeft laten komen (goo(w)ët, deejp). Zoals men ziet is het Demerlands westelijker georiënteerd dan het Lonerlands.

F. - Het St. Truiderlands of Oostgetelands

Nóg westelijker is het buiten de betoningslijn vallende St. Truiderlands (op de kaart gebied II) dat op Zepperen en de overgangsdorpen Ordingen en Boekhout na het Limburgse deel van het Getebekken omvat van Jeuk over Brustem naar Nieuwerkerken en zo over Rummen naar Herk-de-Stad. Deze laatste plaats en Donk zijn voor enkele eigenaardigheden Demerlands georiënteerd, behoren echter voor de grote meerderheid tot het St.-Truiderlands, dat ook de Brabantse plaatsen Rummen en Grazen omvat. Naar het Westen toe wordt het begrensd door de ‘Getelijn’ die op laatstgenoemde plaatsen na de Gete volgt tot Zoutleeuw, verder zuidwaarts echter de provinciegrens. De bij de taalgrens gelegen plaatsen Walshoutem, Wezeren en Walsbets zijn in zekere zin overgangsdorpen, want alhoewel eerder westelijk, zijn ze toch ook sterk St.-Truiderlands beïnvloed. Het St. Truiderlands of Oostgetelands wordt o.a. gekenmerkt door: 1) de aa, äö, èè-klanken in huis, kruis, wijs (Herk: äö-achtige ontronde open ao, äö, èè) 2) de oeh(ë), uuh(ë), ieh(ë) voor Germ. au, ai in boom, lood, droog, been, zweten: boehm, loehët, druuhg, biehën, zwiehëten. 3) de óó, ee-nuance in woorden als slóópe, geeve. 4) het ontbreken van rekking in dag, af, graf, slag, weg, hof, enz. 5) duuhzend in pl. van doehzend (duizend), de uuh-vorm is ook in de meeste Lonerlandse grensdorpen ingedrongen). 6) kólder of kélder (kelder) waar de rest van Haspengouw, op een zuidelijke kjólder-strook na, kalder heet(5). 7) Last but not least: het ontbreken van het Limburgs-Rijnlands tweetonig systeem, waardoor deze dialekten op het gehoor een veel eentoniger, gelijkmatiger, muzikaal minder geaccidenteerde indruk maken.

Het ontbreken van de polytonie is een zeer belangrijk feit dat bij de indeling van het St.-Truiderlands niet over het hoofd mag

(5) Buiten het St. Truiderlands nog kélder te Schulen en kólder te Zepperen en Rijkel.

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 12/20 gezien worden. Ook W. Dols was die mening toegedaan. ‘Dit verschijnsel grijpt veel dieper en veel breder dan de andere’ schrijft hij. ‘Dieper, want dit leert een Limburger het moeilijkst af wanneer hij Alg. Beschaafd moet leren spreken, en zeer velen blijven hun A.B. spreken met het Limburgs intonatiesysteem. Breder, want het omvat minstens 3/4 van alle woorden en loopt als een rode draad niet alleen door de Limburgse vormleer,...’ ...‘Daarom, voegt hij er zelfs aan toe, lijkt mij dit het beste criterium voor een afbakening der Limburgse dialekten’(6). We willen met het aanhalen van die mening niet zeggen dat we ze in het geval van het St. Truiderlands volledig onderschrijven. Wat is de positie van het St. Truiderlands in het geheel van onze overgangsdialekten? Zoals we zagen wordt deze dialektengroep naar het Oosten toe begrensd door de betoningslijn, naar het Westen door de Getelijn, een lijnenstreng die vanaf Donk de loop van de Grote Gete tot Zoutleeuw en dan de Kleine Gete volgt en de westgrens van de provincie Limburg. De Getelijn volgt dus de oude politieke grens tussen Luik (+Loon) en Brabant. Volgens de recente opvattingen(7) vormt het Hagelands en Brabants-Haspengouws-gebied tussen de mich- of Uerdingerlijn en de Getelijn een overgangszone tussen het Brabants en het Limburgs. De Getelijn nu bereikt ten Noorden van Donk over Linkhout, Meldert en Paal weer de Uerdinger- (of Mich-) bundel. Ook de betoningslijn bereikt over Rummen, Paal en Beringen weer de zone van de mich-bundel, zodat we besluiten kunnen dat én mich-lijn en Getelijn en betoningslijn de resultante zijn van de eveneens bij de Genker lijnenbundel gekonstateerde waaiervormige uitrafeling in een dichter bevolkt en door meer verkeersverbindingen doorsneden gebied als oostelijk Vl.-Brabant en Haspengouw. En zoals in Oost-Haspengouw voor heel het overgangsgebied tussen de Lauwer- en de Vroenhoverstrengen kan gesproken worden van een overgangszone die tot de Genker-barrière behoort, zo kunnen we hier in het Westen spreken van een overgangszone die tot de

(6) W. DOLS, Iets over Limburgse Dialekten. in Public. Soc. hist. et arch. du Limb. ( 1942-'46, Tomes 78-82) blz. 146. (7) J. PAUWELS, De Taal in het Hageland (Steden en Landsch. VIII: De Demervallei pg. 31-40) en C.P.F. LECOUTERE. Inleiding tot de Taalkunde en tot de Geschiedenis van het Nederlands, bewerkt door L. GROOTAERS (Leuven. 1948). blz. 318-319.

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 13/21

Getebarrière behoort. Deze barrière die in de Kempen identiek is met de Uerdingerlijn en -bundel, valt ten Z. van Paal uiteen in drie strengen, een westelijke (de Uerdinger of mich-lijn), die ongeveer de kam tussen het Velpe-Gete-bekken en het Dijle-Demergebied volgt en beide bekkens scheidt, de eigenlijke Getebundel die de Gete en de Limb. provinciegrens volgt en de betoningslijn die ongeveer de kam volgt tussen de bekkens van de Gete en de Herk. De uitgerafelde overgangszone van de Getebarrière omvat dus heel het bekken van de Gete en kan geredelijk Getelands geheten worden. We kunnen ons voorstellen dat heel dit gebied in de oudste periode een grotere taalkundige eenheid gekend heeft, maar jongere Brabantse invloeden hebben gewis heel wat westelijke verschijnselen tot aan de oostergrens van het hertogdom gestuwd en anderzijds zullen sommige ‘laattijdige’ oostelijke verschijnselen slechts de westergrens van het oostelijker georiënteerde Loon-Luik bereikt hebben. De Getelijn, die de politieke grens Brabant-Luik volgt is dus van relatief jongere datum (na de 12e eeuw), de mich- en betoningslijnen, die moeilijk op afdoende wijze met enige belangrijke politieke grens kunnen vereenzelvigd worden, van de andere kant rivierkammen volgen, zullen vermoedelijk ouder zijn. Deze beschouwing is eveneens van belang voor het vaststellen van de ouderdom van het import der Hoogduitse pronominale vormen, dit dus van vóór het tot stand komen van de politieke grens tussen Brabant en Loon-Luik zal dateren. Welke verschijnselen onderscheiden nu het in Brabant (te Halen-Loksbergen) en Luik (omgeving van Landen) gesproken Westgetelands (op de kaart: gebied I) van het in Limburg (+ Rummen, Grazen) gesproken Oostgetelands of St-Truiderlands (gebied II).

We beperken ons tot de meest opvallende: 1) Oostget. Umlaut in de meervoudvorming in korte eenlettergr. gevallen als bak: bèk, zak: zèk, pòt: pœt, kòp: kœp, evenals bv. in boehm: buum (boom). Westget. bakke, zakke, pòtte, bòkke, kòppe, boehme. 2) Oostget. Umlaut in woorden als maaien, draaien, zaaien: mèèë, drèèë, zèèë. Westget. móóë, dróóë, zóóë of móóje, dróóje, zóóje (Grazen westelijk). 3) Oostget. dzjee - Westget. gèè (dzjee echter nog te Halle-Booienhoven, Attenhoven, Landen, Rumsdorp, Walshoutem, Wezeren, Walsbets).

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 14/22

4) Oostget. geen oorspronk. palatalisatie van Germ. lange oe voor dentalen; Westget. wel. Oostget. gescheiden reeksen type haas, kräös (St. Truiden); hääs, kräös (Rummen); haos (met ontronde ao), kräös (Herk). Westget. samenval: hääjs, krääjs (Zoutleeuw, Halle); häös, kräös (Walshoutem, Halen); haas, kraas (Landen). 5) Oostget. verkorting en geen diftongering in boek (buik); Westget. baak, bääjk, bäök (deze laatste vorm ook te Donk en Herk). 6) Oostget. é in kind, drinken, zingen, enz. - Westget. ie. 7) Oostget. sje als suffiks in de verkleinvormen van woorden die op d of t uitgaan. O. hè(è)ntsjë, höntsje - W. hè(è)ngke, höngke (handje, hondje). 8) Oostget. ie(h) in hiejmel (hemel) - Westget. ee: éi (Halle en Dormaal oostelijk). 9) Oostget.: talrijker gevallen van rekking naar analogie van de verbogen klinker; zo Oostget. naot, blaot, taom, schéip, sméit - Westget. nat, blat, tam, schip, smét (smid), (Walshoutem, Walsbets, Wezeren nog sméit). 10) Verschillende woordtypes of woordvormen, zo: Oostget. zòg - Westget. zoeg (zeug). O. mèrk - W. mèt (markt). O. bóste - W. bèste (barsten). O. wèèëde, wja(a)ne - W. wóde (worden), rond Tienen wédde. O. dattig - W. dèttig (dertig). 11) Oostget. géit, éik - W. gééët, ééëk of gèèt, èèk.

Zoals men ziet is het Limburgs karakter van het St-Truiderlands of Oostgetelands door eeuwenlange inschakeling in het Loons-Luikse politieke en kerkelijk leven veiliger bewaard en in sterke mate geaksentueerd geworden. We zouden het dus als een sterk Limburgs georiënteerd overgangsdialekt tussen Brabants en Westlimburgs, tussen West- en Oostnederfrankisch kunnen beschouwen, terwijl omgekeerd de eeuwenlange westelijke Brabantse druk op het Westgetelands overgangsgebied een meer westelijke, Brabantse stempel heeft gedrukt. Heel het Westlimburgs heeft trouwens zoals gezien in meerdere of mindere mate aan Brabantse beïnvloeding blootgestaan en het zoeken van de menselijke geest naar indelingen of kompartimenteringen mag niet doen vergeten dat er buiten de scheidende elementen in een taallandschap toch nog altijd heel wat bindende faktoren bestaan die het ene ‘gebied’ om zo te zeggen aan het andere vasthaken.

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 15/23

De tegenstellingen zijn echter niet weg te goochelen en het beantwoorden van de vraag naar de invloeden die in wederzijdse kruising aan het Haspengouws dialektkaartenbeeld zo een gegolfd, gerimpeld uitzicht geven, verklaart ons nog niet waarom de bizonderste breuken in dat landschap precies daar te zoeken zijn en niet enkele kilometer meer naar het Oosten of het Westen. Onderzoeken we dus vluchtig in hoever hydrografische, politieke of kerkelijke faktoren de richting van de dialektgrenzen en de vorming der kleinere dialektgroepen bepaald of beïnvloed hebben(8). Dit komt neer op een beknopte bespreking van de

II. - Historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap

A. - De Getestreng

De oorsprong van de Getelijn is zoals we gezien hebben geen geheim meer: hij wordt bepaald door de vroegere politieke grens tussen Brabant aan de ene, Loon (en Luik) aan de andere zijde.

B. - De Betoningslijn

De betoningslijn levert meer moeilijkheden op. Wel behoorde de zuidelijke helft van het St-Truiderlands tot het Ambt Montenaken terwijl het Lonerlands tot het ambt Loon (Hasselt) behoorde, maar het Ambt Montenaken grijpt toch nog een eindje over de betoningslijn heen, want de omgeving van Gelinden tot Mettekoven en die van Mechelen-Bovelingen tot Opheers behoorden er toe. In het Noorden hebben we helemaal geen houvast van politiek-administratieve aard. Het gebied van het Concilie (landdekenaat) St. Truiden gelijkt er nog het beste op, maar is toch ook weer een beetje te groot, want - Zepperen buiten beschouwing gelaten - zouden ook Schulen, Rijkel, Hoepertingen, Mechelen-Bovelingen en Rukkelingen-Loon er niet moeten bij behoren. Alles bij elkaar is het moeilijk een rechtvaardiging van de betoningslijn in oude politieke of kerkelijke grenzen te vinden. Op te merken valt echter dat ze op Zepperen na met de kam tussen Gete- en Herkbekken overeenkomt. Het geval Zepperen is misschien het gevolg van het feit dat deze gemeente als bank van St. Servaas

(8) Voor de begronding van de historische gegevens zal het volstaan naar volgende werken te verwijzen: G.I. de CORSWAREM, Mémoire historique sur les anciennes limites de la province de Limbourg, Brussel 1857 (met kaart); J. PAQUAY, Les Paroisses de l'Ancien Concile de Tongres, Liège, 1909 (met kaart) en id. De Parochiënwording in Limburg, Tongeren 1921. J. LYNA, De Territoriale Gerechtshoven van het Graafschap Loon (Verz. Opst. Hasselt XVI. 1941) blz. 55-72 (met kaart).

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 16/24

I = Westgetelands II = Oostgetelands of St. Truiderlands III = Demerlands IV = Herklands of Lonerlands: Centraal Haspengouws V = Tongerlands VI = Bilzerlands: b. Oost a. West VII = Maaslands: a. Oosthaspeng. - Maasl. overgangsgeb. b. Maaslands (Maastricht in r. zin) - - - begrenzing der hoofdgroepen = = = begrenzing van overgangsdorpen of -stroken ═══ provinciegrens ─── gemeentegrens xxxxxxx Nederl.-Franse taalgrens

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 17/25 van het oostelijke Maastricht afhankelijk was? Over het overgangsdorpje Boekhout tasten we echter in het duister. Moeten we in het feit dat de betoningslijn een kam tussen waterbekkens volgt een aanduiding zien van een zeer hoge ouderdom? Het Centraal-Haspengouws gebied dat het Demerlands en het Herklands (Lonerlands) bevat, komt grotendeels met het Loonse ambt Hasselt (ook geheten Ambt van het Land van Loon) overeen. Het feit dat het ambt Montenaken in het Zuiden over de betoningslijn heen een hoekje van het Lonerlands dialektgebied in beslag neemt en dat het ambt Hasselt in de streek van Rummen in het Noorden van de Oostgetelandse dialektgroep een enklave bezit, is wel hinderlijk voor de verklaring van de loop der betoningslijn door een Middeleeuwse administratieve grens, maar het doet niets af aan het opvallende feit dat het Centraal-Haspengouws grosso-modo met het ambt Hasselt overeenkomt. In het Oosten is de overeenkomst nog frappanter. Het bij het Herklands behorende alhoewel al sterk oostwaarts georiënteerde Diepenbeek was een Luikse enclave waarop Brabant rechten gelden deed.

C. - De Lauwerstreng

Voor de rest dekt zich de grens tussen Herklands en Tongerlands (de zgn. Lauwerstreng) grotendeels met de westgrens van het ambt Hasselt. De Lonerlandse overgangsdorpen Vliermaal (en Vliermaalroot) behoorden oorspronkelijk tot de Tongerlandse parochie Hoeselt, evenals trouwens Beverst, Romershoven, Schalkhoven, Hern en Werm. Het Lonerlandse overgangsdorp Overrepen releveerde gerechtelijk van het oostelijke buitenambt Bilzen. Het Lonerlands-Tongerlands scheidingsstreng (de Lauwerstreng) is trouwens niet enkel op de politiek-administratieve grens Loons ambt Hasselt/Luikse bezittingen Hoeselt-Tongeren gebaseerd. Deze grens wordt gedoubleerd door de kam tussen de bovenloop van de Oostherk en de Demer. Tussen beide in loopt parallel met beide beken de Winterbeek van Hern over Schalkhoven en Romershoven tot Beverst, alle Tongerlandse, maar sterk westelijke neigingen vertonende overgangsdorpen, met uitzondering van Beverst, dat door het feit dat het tot het Loonse ambt Bilzen behoort, sterk oostwaarts georiënteerd is en de overgang naar het Bilzerlands vormt. Neerrepen, Piringen en Widooie behoren tot de Luikse vrijheid Tongeren en zijn Tongerlandse dialekten die de overgang vormen naar het Lonerlands. Dit geldt in nog meerdere mate voor Piringen en Widooie; alle drie zijn echter in het Herkbekken gelegen.

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 18/26

D. - De boem, bien / boom, been-lijn

Een rechtvaardiging van de grens tussen de beide Centraal-Haspengouwse vleugels: het Demerlands en het Herk- of Lonerlands(9) is moeilijker. Opvallend is het echter dat het grootste gedeelte van het Demerlands gevuld wordt door de plaatsen die tot de oorspronkelijke parochie Hasselt behoorden: Kuringen, Stokrooi, Kermt, Spalbeek en Stevoort. Berbroek hing gerechtelijk van Stevoort af, maar was een dochterkerk van Donk bij Herk. Schulen is, samen met Wijer, het meest westelijk georienteerde Demerlands dialekt: territoriaal behoorde Schulen tot het door Brabant aan Luik betwistte Land van Lummen, kerkelijk tot het landdekenaat St. Truiden, maar de pastoor werd benoemd door de O.L. Vr. kerk te Maastricht, die de helft der tienden bezat en er een rijproost (controleur) op nahield. Wijer (en Schakkebroek) waren buitenbank van Herk-de-Stad, Wijer vormde echter samen met het oostelijke overgangsdorp Kozen één heerlijkheid. Voor het Herklands karakter van de Hasseltse gehuchten Rapertingen, Trekschuren en Melbeek is echter geen afdoende verklaring te vinden, behalve misschien in de mogelijke geleidelijke landbouw-kolonisatie vanuit de nabije plaatsen Diepenbeek, Wimmertingen en St-Lambrechts-Herk? Alleen de lokaalhistorie kan hier licht brengen.

E. - De Bilzerstreng

Het Tongerlands vult zoals we zagen grotendeels de Luikse enclaves van Hoeselt, Vreren en de vrijheid Tongeren. De Loonse heerlijkheden 's Herenelderen en Mal die dialektisch tot het Tongerlands bèhoren, hadden kerkelijke bindingen met het Luikse Berg en Tongeren, de meer oostelijk liggende Loonse plaatsen als Membruggen, Genoelselderen en Millen zijn alhoewel overgangsdorpen naar het Oosten toch nog eerder tot het Tongerlands te rekenen, ze behoorden echter niet tot het buitenambt Bilzen. Meer naar het Noorden toe valt de grens tussen Tongerlands en Lonerlands samen met de grens tussen de Luikse enclave Hoeselt en het

(9) Deze grens wordt door wat we zouden kunnen heten de ‘boehm, bie(h)n/boom, beenlijn’ gevormd vanaf de plaats waar deze tussen Wijer en Kozen de betoningslijn (die ze op Boekhout en Ordingen na gedoubleerd heeft) verlaat om tussen Hasselt en Diepenbeek-Genk de Genkerbundel te bereiken. De ‘boom-been’-lijn is de enige belangrijke lijn die de meest Westelijke streng van de Getebarrière, nl. de betoningslijn met de Genkerbarrière verbindt. Van Diepenbeek af valt ze samen met de grens tussen Brabants-Nederlandse en Hoogduitse splitsing in de ontwikkeling van Germ. au en ai (ten W. van Genk, Meeuwen, Grote-Brogel en Bocholt).

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 19/27 ambt Bilzen. Over de positie van Beverst hadden we 't reeds boven.

F. - De oech / uuch-lijn

Het gebied van het Bilzerlands komt grotendeels overeen met dat van het buitenambt Bilzen. De splitsing in een westelijke en een oostelijke helft houdt waarschijnlijk verband met het feit dat de westelijke helft met Hoelbeek, Waltwilder en Kleine Spouwen tot het Concilie Tongeren, de oostelijke plaatsen tot het Concilie Maastricht behoorden. Deze kerkelijke grens viel trouwens, op Grote-Spouwen na(10), samen met de waterscheidingslijn tussen Maas- en Scheldebekken en ze was er wellicht ook op gebaseerd.

G. - De Vroenhoverstreng

De streek tussen de Oost- en Westbilzerlands scheidende oech/uuch (iech)-lijn en de Vroenhoverstreng, bevat naast een meerderheid van tot het buitenambt Bilzen behorende dorpen ook de Maastrichter ‘St-Servaasdorpen’ Vlijtingen en Hees en het ‘redemptiedorp’ Mopertingen. De Maaslands-Haspengouwse ‘Oostlimburgse’ grensdorpen Gellik, Veldwezelt en Kesselt waren nog Loons (ambt Bilzen). Vroenhoven (Montenaken of Vroenh. dorp, Wolder onder Maastricht en Heukelom)(11) was een afzonderlijke heerlijkheid en Kanne was Luiks. Heel het gebied vormt dus politiek-administratief een betrekkelijk onsamenhangend en versplinterd geheel. Indien we echter bedenken dat Vlijtingen-Hees een enclave vormt en we abstraktie maken van het tussen het Loonse Kesselt en het idem Zussen inschuivend Vroenhoven, dan omsluit het Loons (Bilzers) gebied de hele Bilzerlandse dialektstreek plus de overgangsdorpen Gellik, Veldwezelt en Kesselt. We kunnen ons dan ook voorstellen dat de Vroenhoverstreng een middenweg zoekt in een taalkundige vibreerzone die besloten ligt tussen de Maas-Scheldekam (+ conciliegrens Tongeren-Maastricht) en de oostergrens van het graafschap Loon. Mogelijk lag de hoofdlijn oorspronkelijk bij de waterscheiding en is ze in later eeuwen oostwaarts in de richting van de politieke grens verschoven. Dat deze op de overgangsdorpen na niet bereikt werd is vermoedelijk het gevolg van het tegengewicht dat door het nabije kultureel sterke Maastricht gevormd werd.

(10) De oudste kerkelijke indelingen zijn dikwijls op waterscheidingen gebaseerd. De oorzaak van kleine afwijkingen als in 't geval Gr. Spouwen zijn soms moeilijk te achterhalen. Eigenbilzen en Mopertingen liggen trouwens eveneens op de kam en niet ten O. van de waterscheiding. (11) Het Vroenhovens gehucht Heukelom behoort tot de parochie Riemst en is dialektisch afgetekend Oosthaspengouws.

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap 20/28

Besluit

Tot besluit kunnen we dus zeggen dat de grenslijnen en dialektgroepen in Haspengouw voor een zeer groot deel op middeleeuwse politieke, administratieve of kerkelijke indelingen gebaseerd zijn: het tegenwoordig uitzicht van onze dialekten zal grotendeels zijn beslag gekregen hebben in de latere middeleeuwen tussen 1100 en 1600. Het feit dat er ook belangrijke grenzen met waterscheidingskammen samenvallen, wijst echter naar een vroegere periode. Talrijk zijn de verschijnselen die tot de Oud-Nederlandse periode van vóór 1100 opklimmen niet. Ze zijn er echter des te belangrijker om en verdienen de speciale aandacht van de taalkundigen om de kultuurhistorische en ethnografische aanduidingen over deze duistere periode van onze geschiedenis die ze kunnen bevatten.

Lic. A. STEVENS

Eindnoten:

(x) Daar zijn echter ook andere redenen aan te wijzen. Het overlijden van zijn lieve echtgenote in 1962 is voor hem een zeer zware slag geweest. Lange jaren heeft hij een overvol lesrooster gehad.

A. Stevens, Struktuur en historische ondergrond van het Haspengouws taallandschap