Het Middeleeuwse Grondbezit Van Het Sint-Servaaskapittel Te Maastricht in De Regio Maas-Rijn
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Het middeleeuwse grondbezit van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht in de regio Maas-Rijn Publicaties van het Regionaal Historisch Centrum Limburg nr. 1 Copyright © Rolf Hackeng, Maastricht 2006 ISBN-10: 90-78371-01-3 ISBN-13: 978-90-78371-01-4 Realisatie: Datawyse boek- en grafische producties Ontwerp omslag: Graatsma in vorm Het middeleeuwse grondbezit van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht in de regio Maas-Rijn ACADEMISCH PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van doctor aan de Universiteit van Amsterdam op gezag van de Rector Magnificus prof. mr. P.F. van der Heijden ten overstaan van een door het college voor promoties ingestelde commissie, in het openbaar te verdedigen in de Aula der Universiteit op donderdag 29 juni 2006, te 14.00 uur door Rudolf Alphons Willem Joseph Hackeng geboren te Maastricht Promotor: prof. dr. P.H.D. Leupen Faculteit der Geesteswetenschappen Deze uitgave werd mede mogelijk gemaakt door de: Stichting Vrienden van het Rijksarchief in Limburg Stichting Dr. P.G.M.J. Janssens te Maastricht Dit boek draag ik op aan diegenen van mijn geliefden die er ook werkelijk in zullen lezen en aan mijn vader die dat helaas niet meer kan. Vrij in het veld de boer en zijn ploeg. Daarachter de wal van de stad. Hoger dan torens en daken rijst aan de einder de Sint Servaas. Omslag: Panorama van Maastricht (fragment), gravure door Braun en Hogenberg, 1575, getekend door Simon a Bellomonte. Woord vooraf Het panorama van Maastricht, dat Simon de Bellomonte, kapelaan van de Sint-Servaaskerk, in 1575 vervaardigde, heeft al menig historisch boekwerk over Maastricht gesierd. Ik kon het echter niet laten deze gravure opnieuw te gebruiken, want de uitsnede op de omslag geeft een uitstekend beeld van de inhoud van dit proefschrift: de Sint-Servaas als machtige stads- kerk die grond buiten de stad exploiteerde en in bewerking gaf aan de plaatselijke boeren. Dit boek vormt het sluitstuk van een onderzoek van zeer lange adem. Toen ik in 1977, als student bij Piet Leupen in Nijmegen, een onderwerp voor mijn kandidaatsscriptie Middel- eeuwse Geschiedenis zocht, gaf wijlen professor Spiertz, bij wie ik het bijvak Nederlandse Kerkgeschiedenis volgde, mij de tip om eens achterin de Geschiedenis van de beide Limburgen van W. Jappe Alberts te kijken. Hier trof ik een lijst van onderwerpen aan, die nog niet vol- doende waren onderzocht. Eén ervan was het Onze-Lieve-Vrouwekapittel en een ander de invloed en betekenis van de beide kapittels in Maastricht. Aangezien het onderzoek voor een kandidaatsscriptie geacht werd te geschieden op basis van literatuur en gedrukte bronnen, viel het Onze-Lieve-Vrouwekapittel direct af, want hierover was nauwelijks iets geschreven. Zodoende haalde ik het boek van Deeters over het Sint-Servaaskapittel en de regesten van Doppler uit de bibliotheek en zette mij aan de studie. Toen ik bij Deeters de bijlage met de slechts zeer summier uitgewerkte lijst van bezittingen tot 1200 zag, kwam ik op het idee om deze tot in detail aan te vullen en de periode uit te breiden tot 1300. Zo begon mijn onder- zoek naar het grondbezit van Sint Servaas. Wat ik echter in deze kandidaatsfase vooral heb geleerd, is hoe ik het nu juist níet moet doen. Later heb ik dit onderzoek via een meer ge- structureerde aanpak volledig overgedaan, hetgeen resulteerde in de Bezitslijst in Deel 3 van dit proefschrift. In de doctoraalfase was archiefonderzoek vereist. Ik besloot het grondbezit in een van de banken van Sint Servaas als onderwerp te nemen en ik koos Vlijtingen om drie redenen: a. omdat dit als hoofdbank werd betiteld, b. hiervoor de meeste middeleeuwse archiefstukken waren bewaard en c. hierover was geschreven door Simenon. Van na de zomer 1981 tot voor- jaar 1982 zat ik dagelijks onder het toeziend oog van de heer Wuisman in de kleine studie- zaal van het Rijksarchief, waar Truus Roks mij dropjes toestopte, en in de winter ook bij Abbé Deblon in het Bisschoppelijk Archief in Luik, waar ik iedere keer koffie kreeg en, als de bisschop of een van de kanunniken jarig was, nog een stuk vlaai erbij. De oudste legger van Vlijtingen, namelijk die van 1340, was het eerste archiefstuk dat ik aanvroeg. Vervuld van eerbied, maar tegelijkertijd ook enthousiast, begon ik te lezen in het perkamenten katern dat men mij bracht, om mij vervolgens enigszins gedesillusioneerd te realiseren dat ik geen flauw idee had wat er allemaal geschreven stond en wat ik ermee aan moest. Na enig puzzelwerk kwam ik erachter dat het om een opsomming van pachters van percelen ging, waarvan de omvang, de ligging en de pachtprijs werden vermeld. Het was nog in het pc-loze tijdperk en ik begon de gegevens netjes over te schrijven in het dikke schrift dat ik had meegenomen. Enige dagen later trof ik Jan Hartmann, die een onderzoek naar grondbezit in Eijsden had gedaan en mij erop wees dat ik helemaal verkeerd bezig was. Pas als ik de gegevens van ieder perceel op een apart kaartje schreef, was het mogelijk om de ontwikkeling per bezitseenheid na te gaan. Toen ik klaar was met het doornemen van 7 alle bronnen, had ik twaalf schoenendozen vol fiches. Vervolgens heb ik drie maanden net zolang aan de keukentafel zitten puzzelen tot ik het grondbezit in Vlijtingen in beeld had. Op mijn scriptie over Vlijtingen studeerde ik in september 1982 af en werkte aansluitend als “dienstweigeraar” bij het Rijksarchief in Limburg aan het project Bronnenboek Maas- tricht. Dit heb ik indertijd niet kunnen voltooien, omdat ik, op zoek naar een betaalde baan, liefst in het archiefwezen, de gelegenheid kreeg om de archiefopleiding te volgen. Dit bron- nenboek, in aangepaste opzet, vormt Deel 2 van dit proefschrift. Na het behalen van mijn archiefdiploma had ik meer dan tien jaar lang mijn handen vol aan mijn baan als educatief medewerker van het Gemeentearchief Maastricht, enkele kleinere onderzoeksprojecten en niet in de laatste plaats aan mijn gezin met drie kinderen. In 1996 besloot ik de draad weer op te pakken en vond Piet Leupen bereid om mij als promotor te begeleiden. Het eerste dat ik deed was mijn doctoraalscriptie tot een artikel omwerken. Dit verscheen in 1997 en bevat- te al veel elementen, die uiteindelijk de kern van Deel I van dit proefschrift zouden vormen. In de jaren daarna zijn er vooral veel avond- en nachtelijke uren in het vervolgonderzoek gaan zitten, maar ik heb mijzelf steeds voor ogen gehouden: zo gauw de druk zo hoog wordt dat ik er geen plezier meer aan beleef, stop ik onmiddellijk. In de afrondingsfase heb ik dit punt wel enkele malen bereikt, maar het geheel overziend heb ik het werken aan dit onder- zoek toch vooral als prettig ervaren. Het meest aangenaam waren de verschillende fasen waarin ik de studiezalen van andere archieven bezocht om daar in alle rust diep in de bron- nen te duiken. Verder voegde deze studie voor mij een nieuwe dimensie toe, doordat ik mij bezighield met in de buurt van Maastricht gelegen plaatsen waar ik tevoren nog nooit van had gehoord, laat staan dat ik er ooit geweest was. Verschillende van deze plaatsen bezocht ik om de plaatselijke situatie in ogenschouw te nemen. Toen wij op weg naar een onder- houd in Riemst het enigszins afzijdig gelegen dorp Vlijtingen binnenreden, ontlokte die- zelfde ervaring aan mijn 'Hollandse' promotor de quasi-verbaasde uitroep: 'Nee maar, het bestaat dus echt!' Op deze plaats wil ik nog een aantal mensen bedanken, die op een of andere wijze, recent of al langer geleden, aan de totstandkoming van dit boek hebben bijgedragen. Hopelijk vergeet ik daarbij niemand. In de eerste plaats bedank ik mijn promotor Piet Leupen, die al die ja- ren geduld heeft weten op te brengen, mij met al zijn enthousiasme steeds gestimuleerd heeft en een uitstekende gastheer is. Martin Kellens, ex-Gemeentesecretaris Spits en Bur- gemeester Peumans van Riemst bedank ik voor het feit dat zij mij in Vlijtingen de weg we- zen; Jan Hartmann voor zijn methodologische adviezen in het prille begin; het personeel van de archieven die ik heb bezocht, met name van het voormalige Rijksarchief in Limburg en Abbé Deblon van het Bisschoppelijk Archief in Luik; Jef Moers, Jacques van Rensch, Jo Luijten, Frans Roebroeks, Gerard Venner en Bert Thissen vanwege het feit dat zij mij op- merkzaam maakten op bronnenmateriaal of inhoudelijk advies gaven; Hans van Kronen- berg voor zijn bijdrage op het gebied van gegevensverwerking; H. van Ommeren en Titus Panhuysen voor de begeleiding bij het bronnenboekonderzoek; mijn achtereenvolgende directeuren Toon Jenniskens, Peter Dingemans en Flip Maarschalkerweerd voor de mij toegekende onderzoeksfaciliteiten; mijn huidige directeur Douwe de Graaf eveneens hier- voor, maar tevens voor de constructieve wijze waarop hij heeft bijgedragen aan de uitgave van dit boek; Jan en Inge Fokkens voor de Duitse en Régis de la Haye voor de Franse verta- ling; Carl Andreas, Maria Luijten en Jack van Kronenberg voor hun hulp bij de bewerking van afbeeldingen en het scannen van bestanden; Réné Leenen voor het uit de weg ruimen van computerproblemen; Annemoon Verweij voor het vele typewerk in het begin. Tenslotte 8 bedank ik mijn vader, die de promotie helaas niet meer kan meemaken, en mijn moeder omdat zij mijn studie mogelijk hebben gemaakt; mijn kinderen Eefje, Joris, Daan en mijn vriendin Lilian voor de wijze waarop zij geaccepteerd hebben dat ik al anderhalf jaar lang een aanzienlijk deel van mijn vrije tijd met mijn neus in de boeken of achter de computer doorbreng. Lilian bedank ik ook voor het kritisch meelezen en meedenken in de eindfase. 9 Inhoud Doel en opzet van het onderzoek 15 Deel 1: Het kapittel en zijn grondbezit 19 I. Geschiedenis van kerk en kapittel 21 1.1.