189 ONZE ZIJDEBIJTJES EN HUN PARASIETEN Door Brusselsestr.38

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

189 ONZE ZIJDEBIJTJES EN HUN PARASIETEN Door Brusselsestr.38 189 LITERATUUR CUPEDO, F., 1977. Viscum album. Natuurhistorisch Maand- blad 66 (12) p 180-184. GRAAF, D. TH. DE, 1979. Over het voorkomen van de Maretak (Viscum album L. ssp. album) in Nederland. In voorbereiding. TUBEUF, K. VON, 1923. Monographic der Mistel. München. WEVER, A. DE, 1938 1939. Voedsterplanten van Viscum album L. Natuurhistorisch Maandblad 27 p 39-41, p 49-52, 28 p 16. Summary. Viscum album L. was found again on Salix alba L en S. alba var tristis (Gaud.). The author points out why Salix species do not offer many possibilities for Viscum to establish itself permanent- ly- FIG. 2 Maretak op Schietwilg nabij Noorbeek, langs de Noor. ONZE ZIJDEBIJTJES EN HUN PARASIETEN door Br. V. LEFEBER, Brusselsestr.38, 6211 PG Maastricht Onder de 37 Nederlandse bijengenera nemen de zij- waarbij de lezer wel rekening moet houden met de debijen in meerdere opzichten een aparte plaats in. volgende feiten: Het is een vrij klein genus, slechts acht soorten, 1. de schrijver kent niet alle plekjes van de Benelux. waarvan er twee gewoon genoemd worden en twee 2. hij heeft ook niet alle collecties kunnen bekijken. uiterst zeldzaam zijn. Toch blijft de term "gewoon" 3. in de literatuur worden wel regelmatig de waar- steeds weer een heel betrekkelijk begrip. C. daviesa- nemingen of vangsten gemeld van de (meer) zeld- nus b.v. is voor de bewoners van de kustprovincies zame soorten, maar vrijwel nooit van de gewone. èn voor de natuurliefhebber op de droge zandgron- 4. vooral over de verspreiding in België is vrijwel den helemaal niet zo gewoon; succinctus daarente- niets gepubliceerd; hopelijk gebeurt dat binnen gen is juist buiten de zandgebieden een onvoorstel- niet al te lange tijd en dan heeft de lezer de gele- bare zeldzaamheid, die bovendien ook niet houdt genheid om de waarschijnlijke verspreiding, van grotere hoogte en daardoor ontbreekt in de zoals ik die op de kaartjes heb aangegeven, te Hoge Venen en zelfs al op het Akense en Vaalser vergelijken met de collectiegegevens. groenzand. De kaartjes 1 t/m 8 geven een idee van de merkwaar- De zijdebijtjes (Colletes Latr.) vormen geen gemak- dige verspreiding van de verschillende soorten, kelijke groep. Ten eerste lijken de meeste onderling 190 o o 0 vondst van C.cun. • vondst van S.alb. # vondst c.marg. | vondst van beide soortejn • vondst E.crue. *-» waarschijnlijke versprei | vondst beide soorten ding van C .cun. Q vondst Ep.cruc.- marginatus Kaartje 1 Kaartje 2 Zijdebij Colletes cunicularis en haar parasiet Sphecodes albila- Colletes marginatus en haar (ws) parasiet Epeolus crucigeren de bris. (dubieuse) parasiet E. marginatus Kaartje 3 aartje 4 Zijdebij Colletes daviesanus en de parasiet Epeolus variegatus (volgens mij horen (bij ons) deze twee soorten niet bij elkaar) Colletes fodiens en har (ws) parasiet Epeolus variegatus 191 0 vondst C.similis Kaartje 5 Kaartje 6 Colletes impunctatus en haar parasiet Epeolus glacial Colletes similis (parasiet onbekend) £ vondst J.succ. • vor.ost L.cruc. | vondst beide soorten _ waarsch.verspreiding C.succinctus Kaartje 7 Kaartje 8 Colletes succinctus en haar parasiet Epeolus cruciger Colletes halophilus en haar parasiet Epeolus rozenburgensis 192 De naam zijdebijen hebben de dieren te danken aan de bekleding van de nestcellen. De wand daarvan wordt bestreken met voornamelijk speeksel in meerdere dunne laagjes. Als die bekleding droogt maakt het de indruk van een zijdeachtig weefsel. Ook voor de afsluiting van de cel wordt hetzelfde rechter voorvleugel van een Zijdebij (Colletes) materiaal gebrukt. Deze methode is vastgesteld zo- wel bij C. daviesanus en fodens als bij halophilus. Een andere merkwaardigheid is de voedselsubstan- tie die voor de larve bestemd is. Die bestaat zoals bij alle bijen uit stuifmeel, maar bij de zijdebijen en sommige Hylaeussoorten is die brij bijna vloeibaar dun, waarschijnlijk door sterke vermenging met nektar. De eerste dag eet de larve aan de oppervlakte rechter voorvleugel van een Zandbij (Andrena) van de brij; daarna ligt de larve in de brij en eet daar Foto: Br. V. Lefeber door. Na enkele dagen kruipt ze helemaal in de brij....en stopt met eten. Zo brengt ze het hele najaar erg veel op elkaar, vooral de mannetjes. En op de en de winter door te midden van haar voedsel. Pas in tweede plaats lijken ze veel op de zandbijen (Andre- april (na zes maanden) wordt de maaltijd voortge- na). De voornaamste eigenschappen waardoor Col- zet, waarna de verpopping plaats heeft. In de zomer letes te onderscheiden is van Andrena zijn de vol- verschijnen dan de nieuwe bijen, de mannetjes onge- gende: veer een week vroeger dan de wijfjes. Een week of 1. De tweede cubitale cel in de voorvleugel is onge- drie later zijn er praktisch nog alleen wijfjes over; veer even groot als de derde. Bij Andrena is de dat is bij de zijdebijen erg opvallend. derde veel groter. Zie foto. Alleen bij C. cunicularius moet de cyclus wel iets 2. Op C. cunicularius na zijn alle Co/toes-soorten anders verlopen, want die soort vliegt al vroeg in het zomerdieren, terwijl de meeste Andrena's in het voorjaar. voorjaar vliegen. 3. Het achterlijf is bij Colletes ongeveer rolrond (in doorsnee), terwijl het bij Andrena vrij sterk is 1. C. cunicularius L. (Grote zijdebij) afgeplat. 4. Colletes heeft een veel sterker chitinehuid, een wijkt trouwens in nog andere opzichten af van de eigenschap die de verzamelaar bij iedere vangst zeven andere soorten. De wijfjes zijn gemiddeld nog kan constateren. iets groter dan een gewone honingbij (Apis mellife- 5. Terwijl de Andrena's specifieke pootverzame- ra). Ze missen de duidelijke haarbandjes die bij de laars zijn, behoren de zijdebijen tot de groep andere zeven soorten altijd min of meer op het ach- "oerbijen", meer primitieve soorten, die pollen terlijf aanwezig zijn. verzamelen zomaar lukraak tussen de beharing Als men in het voorjaar de duinen bezoekt kan men van poten en borststuk. Het bekende stuifmeel- de soort daar talrijk aantreffen op bloeiende wilge- klompje vindt men bij deze groep dan ook niet. katjes, vooral op kruipwilg. Ook in het binnenland 193 nest van C. cunicularius naar P. Benno is de soort wel gevonden, maar dat is dan echt een treffer, waar ik me aanbevolen voor houd. naar P. Benno Het nest wordt aangelegd in wat steilere zandkantjes nest van C. daviesanus (fig.1). De cellen liggen in de hoofdgang achter el- kaar. Ook dat is weer een verschil met de andere 2. C. daviesanus Sm. (Wormkruidbij) zijdebijen, want voor zover bekend is de hoofdgang is de gewoonste soort in cultuurstreken, op de loss en daar altijd vertakt. in het rivierengebied. Deze soort prefereert voor Ten slotte heeft de Grote zijdebij ook een afwijkende haar nest (zie fig. 2) steile leem- of klei wanden, vaak parasiet. De meeste wilde bijesoorten worden be- massal in wanden van groeven maar ook in de hoge zocht door een of andere soort Koekoeksbijen, die bermen van holle wegen. Er zijn trouwens meerdere het nest van de gastheer binnendringen en daar hun bije- en wespesoorten die zo'n steilwand bewonen. ei afzetten op de stuifmeelvoorraad. Ook onze zijde- De volgende soorten kunnen daar soms massaal op- bijen krijgen dergelijke bezoekers en wel de viltbijen treden: (Epeolus), waarover straks meer. Antbophora acervorum (Sachembij) met de parasiet C. cunicularius echter wordt niet geparasiteerd door Melecta punctata (Rouwbij) een Viltbij, maar door onze grootste vertegenwoor- Osmia cornuta en reniformis (Metselwespen) met diger van de Woekerbijen (Spbecodes albilabris). hun parasieten: Woekerbijen zijn ongeveer onbehaarde, zwarte Chrysis mediata envirudula enEuchroeus neglectus bijen met een meestal rood achterlijf. Ze parasiteren (Goudwespen) bijna alle bij Groefbijen (Halictus en Lasioglossum), Auplopus carbonarius en Agenioideus cinctellus maar de natuur laat zich niet door ons in mooie (Spinnendoders) kastjes indelen. Trypoxylon (Pottenbakkerswespen) en met een Onnodig te zeggen dat een nest met een parasieteëi beetje geluk: geen zijdebij zal opleveren. En dat de parasiet van Anthidium manicatum (Grote wolbij) met de para- onze Grote zijdebij zeer waarschijnlijk ook nog pa- siet Stelis punctulatissima. rasiteert bij de Groefbij Halictus quadricinctus doet C. daviesanus is een trouwe bezoeker van hoge in dit verhaal niet terzake. Composieten, waaronder Boerenwormkruid (Tana- 194 ÜASTHEEH ( Waard) cetum) de voorkeur heeft. Is die laatste plant niet maar dat geldt eigenlijk alleen maar voor de gebie- aanwezig dan hoeft men deze bij ook niet te ver- den waar ons N.W.-Europees biotoop "Heide" wachten. Op diezelfde plant kan men dan ook aan- voorkomt. Zie de opmerking in het begin van dit treffen de waarschijnlijke parasiet, het Viltbijtje verhaal. Epeolus variegatus. Over de nestbouw van deze soort is niet veel bekend. Viltbijen zijn gedrongen, bontgekleurde dieren, de Wel meldt Petit dat de soort bij voorkeur nestelt in wijfjes met gedeeltelijk roodgekleurde thorax, mees- zandkantjes op het noorden. Ik heb dat zelf ook tal rode poten en duidelijke witte viltvlekken op het meermalen geconstateerd. Dit is wel een zeer mer- achterlijf. Ze zijn echter veel zeldzamer dan de gas- kwaardige gewoonte. (Zie verder bij C. halopkilus.) theer. Ik persoonlijk durf de relatie tussen C. davie- Pollen wordt uitsluitend verzameld op de Struik- sanus en E. variegatus niet eens voor vast aan te heide (Calluna). Als parasiet treedt in onze Bennelux nemen. met zekerheid op de Zijdebij Epeolus cruciger, die Hier in het lössgebied is C. daviesanus de enige zij- sprekend op E. variegatus lijkt, maar er van verschilt debij en ik heb hier nog nooit een E. variegatus door de andere plaats van het hoorntje op de boven- gezien. Dat er in de Benelux meerdere hokken zijn lip. Ook de parasiet bezoekt Calluna, maar niet waar deze twee soorten beide zijn aangetroffen, be- vanwege het stuifmeel, maar uitsluitend om er van wijst nog niets. Juist in die hokken komt vrijwel de nektar te snoepen.
Recommended publications
  • Floral Resource Competition Between Honey Bees and Wild Bees: Is There Clear Evidence and Can We Guide Management and Conservation?
    See discussions, stats, and author profiles for this publication at: https://www.researchgate.net/publication/325627761 Floral Resource Competition Between Honey Bees and Wild Bees: Is There Clear Evidence and Can We Guide Management and Conservation? Article in Environmental Entomology · June 2018 DOI: 10.1093/ee/nvy077 CITATIONS READS 12 603 4 authors, including: Victoria Wojcik Pollinator Partnership 11 PUBLICATIONS 72 CITATIONS SEE PROFILE All content following this page was uploaded by Victoria Wojcik on 19 June 2018. The user has requested enhancement of the downloaded file. Environmental Entomology, XX(X), 2018, 1–12 doi: 10.1093/ee/nvy077 Pollinator Ecology and Management Review Floral Resource Competition Between Honey Bees and Wild Bees: Is There Clear Evidence and Can We Guide Management and Conservation? Victoria A. Wojcik,1 Lora A. Morandin, Laurie Davies Adams, and Kelly E. Rourke Pollinator Partnership, 423 Washington Street, 5th floor, San Francisco, CA 94111, and 1Corresponding author, e-mail: [email protected] Subject Editor: Gloria DeGrandi-Hoffman Received 31 October 2017; Editorial decision 2 May 2018 Abstract Supporting managed honey bees by pasturing in natural landscapes has come under review due to concerns that honey bees could negatively impact the survival of wild bees through competition for floral resources. Critique and assessment of the existing body of published literature against our criteria focussing on studies that can support best management resulted in 19 experimental papers. Indirect measures of competition examining foraging patterns and behavior yielded equivocal results. Direct measures of reproduction and growth were investigated in only seven studies, with six indicating negative impacts to wild bees from the presence of managed honey bees.
    [Show full text]
  • 385 Mario Comba
    Bollettino dell’Associazione Romana di Entomologia, 65 (1-4) (2010): 385-434. Mario CoMba (*) e Livio CoMba GLi aPoiDEi aPiForMi DEL ParCo NaZioNaLE DEL CirCEo (Hymenoptera, Apoidea) iNtroDuZioNE Con ben oltre 1000 specie presenti, gli Apoidei Apiformi costitutiscono un gruppo ben diversificato sul territorio nazionale. Molte specie soffrono og- gi la frammentazione degli habitat e il progressivo impoverimento floristico degli ambienti naturali e seminaturali conseguenti alle attività antropiche (ad es.: Williams, 1982; Osborne et al., 1991; Westrich, 1996). Ciascuna specie è in maggiore o minore misura limitata nella sua distribuzione dalla presenza di flora adatta all’approvvigionamento di nettare e polline, componenti esclusi- vi della dieta. La “funzione” pronuba rende la conoscenza e la conservazione del gruppo essenziali in ogni progetto di tutela ambientale. L’importanza de- gli Apoidei è infatti largamente riconosciuta non solo per il miglioramento e il successo di diverse coltivazioni (ad es.: Corbet, 1987; Free, 1993; Michener, 2000) ma anche per il mantenimento dello stesso ambiente naturale (ad es.: Cor bet et al. 1991). Nonostante siano oggi disponibili numerosi compendi faunistici locali o re- gionali dedicati agli Apoidei Apiformi, sono pochi quelli che abbiano abbrac- ciato con una certa completezza tutto il gruppo (Alfken, 1938; Nobile, 1987- 1995; Nobile & Turrisi, 1996 e 1999; Nobile & Tomarchio, 1998a e 1998b; Comba, 2007; Comba & Comba, 1991-2005; Pagliano, 1988-1995; Piatti & Ricciardelli D’Albore, 2006). In passato, le ricerche nel Parco Nazionale del Circeo non hanno prodotto che isolate citazioni di reperti nell’ambito di inda- gini estese anche ad altri territori (Tkalců, 1960; Warncke, 1972; Lieftinck, 1980; Pagliano, 1988, 1992, 1994; Comba & Comba, 1991).
    [Show full text]
  • The Bees of the Genus Colletes Latreille 1802 of Mongolia (Hymenoptera, Apoidea: Colletidae)
    63 (1): 255 – 269 2013 © Senckenberg Gesellschaft für Naturforschung, 2013 The bees of the genus Colletes Latreille 1802 of Mongolia (Hymenoptera, Apoidea: Colletidae) With 5 figures Michael Kuhlmann 1 and Maxim Yu. Proshchalykin 2 1 Department of Life Sciences, The Natural History Museum Cromwell Road, London, SW7 5BD, UK. – [email protected] 2 Institute of Biology and Soil Science, Far Eastern Branch of Russian Academy of Sciences, Vladivostok-22 690022, Russia [email protected] Published on 2013-12-20 Summary All available information about bees of the genus Colletes in Mongolia is summarized. Thirty-three species are cur- rently known from this country. Colletes plumuloides Kuhlmann & Proshchalykin sp. n. is described as new from the Dornogovi Aimag. Two species are newly recorded from Mongolia: C. roborovskyi Friese 1913 and C. dubitatus Noskiewicz 1936. The female of C. dubitatus is here described for the first time. Key words Colletes, taxonomy, new species, fauna, Asia, Palaearctic region. New taxa Colletes plumuloides Kuhlmann & Proshchalykin sp. n. Zusammenfassung In der vorliegenden Arbeit werden alle verfügbaren Daten zum Vorkommen der Bienengattung Colletes in der Mon- golei zusammengefasst. Derzeit sind 33 Arten bekannt und C. plumuloides Kuhlmann & Proshchalykin sp. n. wird neu beschrieben basierend auf Material aus dem Dornogovi Aimag. Zwei Arten werden erstmals in der Mon- golei nachgewiesen: C. roborovskyi Friese 1913 und C. dubitatus Noskiewicz 1936. Das Weibchen von C. dubitatus wird hier zum ersten Mal beschrieben. ISSN 0005-805X DOI: 10.21248/contrib.entomol.63.2.255-269 255 Powered by TCPDF (www.tcpdf.org) Kuhlmann, M. & Proshchalykin, M. Y.: The bees of the genus Colletes Latreille 1802 of Mongolia Introduction body.
    [Show full text]
  • (Hymenoptera, Apoidea, Anthophila) in Serbia
    ZooKeys 1053: 43–105 (2021) A peer-reviewed open-access journal doi: 10.3897/zookeys.1053.67288 RESEARCH ARTICLE https://zookeys.pensoft.net Launched to accelerate biodiversity research Contribution to the knowledge of the bee fauna (Hymenoptera, Apoidea, Anthophila) in Serbia Sonja Mudri-Stojnić1, Andrijana Andrić2, Zlata Markov-Ristić1, Aleksandar Đukić3, Ante Vujić1 1 University of Novi Sad, Faculty of Sciences, Department of Biology and Ecology, Trg Dositeja Obradovića 2, 21000 Novi Sad, Serbia 2 University of Novi Sad, BioSense Institute, Dr Zorana Đinđića 1, 21000 Novi Sad, Serbia 3 Scientific Research Society of Biology and Ecology Students “Josif Pančić”, Trg Dositeja Obradovića 2, 21000 Novi Sad, Serbia Corresponding author: Sonja Mudri-Stojnić ([email protected]) Academic editor: Thorleif Dörfel | Received 13 April 2021 | Accepted 1 June 2021 | Published 2 August 2021 http://zoobank.org/88717A86-19ED-4E8A-8F1E-9BF0EE60959B Citation: Mudri-Stojnić S, Andrić A, Markov-Ristić Z, Đukić A, Vujić A (2021) Contribution to the knowledge of the bee fauna (Hymenoptera, Apoidea, Anthophila) in Serbia. ZooKeys 1053: 43–105. https://doi.org/10.3897/zookeys.1053.67288 Abstract The current work represents summarised data on the bee fauna in Serbia from previous publications, collections, and field data in the period from 1890 to 2020. A total of 706 species from all six of the globally widespread bee families is recorded; of the total number of recorded species, 314 have been con- firmed by determination, while 392 species are from published data. Fourteen species, collected in the last three years, are the first published records of these taxa from Serbia:Andrena barbareae (Panzer, 1805), A.
    [Show full text]
  • Serves As a Model, to Show, That Solitary Bees and Their Essential Needs Must Be Considered Before the Implementation of the Measure
    serves as a model, to show, that solitary bees and their essential needs must be considered before the implementation of the measure. At this habitat the characteristic heather-bees (Colletes succinctus and Andrena fuscipes) and their cuckoo bees (Epeolus cruciger and Nomada rufipes) were present. However, the local population included only a low number of individuals, with an imbalanced host-parasite relation. Maintenance measure of heather (mowing, grazing, burning or mechanical measures like “Schoppern, Abplaggen”) interfere massively with the needs of the characteristic heather-bee species and can destroy the habitats (pollen-, nectar-resources and nesting sites) for many years. The needs of the local solitary bee population must be considerate for any maintenance measure of habitats, as this case study revealed; otherwise the local population of solitary bees might diminish. Plant protection, pollination Pflanzenschutz, Bestäubung 2. BICOPOLL - Targeted precision biocontrol and pollination enhancement in organic cropping systems. Dr. Otto Boecking, Victoria Kreipe (Celle) Organic berry and fruit production suffers heavily from the lack of effective disease and pest management tools, and from inadequate insect pollination at times. As a consequence, the expanding demand on organic berries cannot be filled today. BICOPOLL expects to change this, and to significantly improve the yield and quality of organic fruit and berry production and thus, farm economics. We will use bees to (i) target deliver biological control agents to the flowers of the target crops to provide control of problem diseases, and to (ii) improve the pollination of organic horticultural crops. We will provide a pan-European case study on protecting organic strawberry from its most important disease, the grey mould.
    [Show full text]
  • Pflanzenliste Für Oligolektische Arten Der Apoidae Nach Westrich (2018)
    Pflanzenliste fü r oligolektische, sowie streng oligolektische Arten* der Apoidae Nach Westrich (2018): Die Wildbienen Deutschlands, Verlag Eugen Ulmer, ISBN 978-3818601232 – zusammengestellt von F. Rothe *Arten, die im Larvenstadium auf Pollen von nur wenigen oder einer einzigen Pflanzenart(en) angewiesen sind. Streng oligolektisch oligolektisch Pflanze Wildbienenart Pflanze Wildbienenart Allium cepa Achillea filipendulina Colletes daviesanus & (Küchenzwiebel) (Gold-Schafgarbe) mlokossewiczi Heriades truncorum Hylaeus nigritus Allium giganteum Achillea millefolium Andrena denticulata (Riesen-Lauch) (Wiesen-Schafgarbe) Colletes daviesanus, fodiens & similis Heriades truncorum Hylaeus punctulatissimus Hylaeus nigritus Osmia spinulosa Allium montanum Acinos arvensis Osmia andrenoides (Berg-Lauch) (Steinquendel) Allium porrum Aegopodium podagraria Andrena proxima & rosae (Küchenlauch) (Giersch) Allium sphaerocephalon Ajuga genevensis Osmia andrenoides (Kugellauch) (Genfer Günsel) Anchusa officinalis Andrena nasuta; Colletes Alcea rosea Eucera macroglossa (Gew. Ochsenzunge) nasutus (Stockrose) Asparagus officinalis Althea officinalis Andrena chrysopus Eucera macroglossa (Spargel) (Echter Eibisch) Bryonia alba Alyssum montanum Andrena lagopus & tscheki (WeißeZaunrübe) (Berg-Steinkraut) Andrena florea Bryonia dioica Alyssum saxatile Andrena tscheki (Zweihäusige Zaunrübe) (Felsen-Steinkraut) Campanula bononiensis Chelostoma campanularum, Angelica sylvestris (Bologneser Glockenbl. distinctum & rapunculi; (Wald-Engelwurz) Andrena nitiduscula &
    [Show full text]
  • Eucera, Beiträge Zur Apidologie
    Eucera Beiträge zur Apidologie Nr. 10 ISSN 1866-1521 25. November 2016 Eucera 10, 2016 Inhaltsverzeichnis Paul Westrich: Zum Pollensammelverhalten der auf Kreuzblütler spezialisierten Bienenarten Andrena ranunculorum und Andrena probata (Hymenoptera, Apidae) .................................................................................. 3 Paul Westrich & Josef Bülles: Epeolus fallax, ein Brutparasit von Colletes hederae und eine für Deutschland neue Bienenart (Hymenoptera, Apidae) ........................................................................................................................ 15 Paul Westrich: Die Sandbiene Andrena fulva (Hymenoptera, Apidae) als Pollensammler am Pfaffenhütchen (Euonymus europaeus) .......................................................................................................................................................... 27 Content Paul Westrich: Pollen collecting behaviour of two bee species specialized on Brassicaceae: Andrena ranun- culorum und Andrena probata (Hymenoptera, Apidae) ............................................................................................. 3 Paul Westrich & Josef Bülles: Epeolus fallax, a broodparasite of Colletes hederae and a new species for the bee fauna of Germany (Hymenoptera, Apidae) ............................................................................................ 15 Paul Westrich: Andrena fulva collects pollen from spindle (Euonymus europaeus) ......................................... 27 Anmerkung des Herausgebers Seit März
    [Show full text]
  • European Bee Forage
    EUROPEAN BEE FORAGE INTRODUCTION Traditionally, the relation between bees and food plants are often approached from two dif- ferent directions. In general, agronomists and plant scientists are concerned with the role of bees as important pollinators for crops and wild plants. And beekeepers and bee ecologists are princi- pally fascinated by the importance of plants as sources for nectar and pollen. Concerning the pollination effect of bees it is generally known that we need bees to pollinate our crops. About 80 percent of our food plants are pollinated by the help of animals, and these are mainly bees. About one third of all what we eat and drink, is produced through service sup- plied by pollinators. Nowadays, we learn more about this role played by the bees. The pollination provided by bees is known to be important for the growing of traditional and well-known crops, but recent evidence confirms also the significance of pollinating bees for some very interesting tropical and less common crops. It is consequential to obtain more knowledge about the pollina- tor needs of such crops. Through improved pollination, production or quality could be further in- creased. Through their pollination acts, bees appear essential for our own existence, and beekeepers should be rewarded for contributing in this respect. Modern beekeepers, of course, are mainly in- terested in the role of Apis bees. But for applied pollination purpose, it is also important to look into the specific pollinator role that is played in nature by non-Apis bees. The production of cer- tain non- Apis bees, e.g.
    [Show full text]
  • Provisional Atlas of the Aculeate Hymenoptera, of Britain and Ireland Part 1
    Ok, Institute of CLt Terrestrial 'Yj fit ifiltrriEq IPIIF Ecology Provisional atlas of the aculeate Hymenoptera, of Britain and Ireland Part 1 • S. Robin Edwards (Eciitor) : Bees, Wasps and Ants ReeOrdInq Society- . • 00 I 0 • ••• • 0 „ . 5 .5 . • .. 5 5 . •• • • • 0.0 • Oa f an 41 • • 4 ••• • a t a •• r , . O. • Centre for Ecology and Hydrology Natural Environment Research Council NERC Copyright 1997 Printed in 1997 by Henry Ling Ltd.. The Dorset Press. Dorchester. Dorset. ISBN 1 870393 39 2 The Institute of Terrestrial Ecology (1TE)is a component research organisation within the Natural Environment Research Council. The Institute is part of the Centre for Ecology and Hydrology, and was established in 1973 by the merger of the research stations of the Nature Conservancy with the Institute of Tree Biology_ It has been at the forefront of ecological research ever since. The six research stations of the Institute provide a ready access to sites and to environmental and ecological problems in any pan of Britain. In addition co the broad environmental knowledge and experience expected of the modern ecologist, each station has a range of special expertise and facilities. Thus. the Institute is able to provide unparallelled opportunities for long-term, multidisciplinary studies of complex environmental and ecological problems. 1TE undertakes specialist ecological research on subjects ranging from micro-organisms to trees and mammals, from coastal habitats to uplands, trom derelict land to air pollution. Understanding the ecology of different species lit- natural and man-made communities plays an increasingly important role in areas such as monitoring ecological aspects of agriculture, improving productivity in forestry, controlling pests, managing and conserving wildlife, assessing the causes and effects of pollution, and rehabilitating disturbed sites.
    [Show full text]
  • The Faunistic Drift of Apoidea in Belgium
    Rasmont, Leclercq, Jacob-Remacle, Pauly & Gaspar, 1993. The faunistic drift of Apoidea in Belgium. - Page 63 Rasmont, Leclercq, Jacob-Remacle, Pauly & Gaspar, 1993. The faunistic drift of Apoidea in Belgium. - Page 64 Rasmont, P., Rasmont, Leclercq, Jacob-Remacle, Pauly & Gaspar, 1993. The faunistic drift of Apoidea in Belgium. - Page 65 J.Leclercq, A.Jacob-Remacle, A.Pauly & C.Gaspar, 1993. The faunistic drift of Apoidea in Belgium. pp. 65-87 in E. Bruneau, Bees for pollination, Commission of the European Communities, Brussels, 237 pp. THE FAUNISTIC DRIFT OF APOIDEA IN BELGIUM Pierre RASMONT*, Jean LECLERCQ**, Annie JACOB-REMACLE**, Alain PAULY** & Charles GASPAR** * Laboratoire de Zoologie Université de Mons-Hainaut Avenue Maistriau, 19 B-7000 Mons Belgique ** Zoologie générale et appliquée Faculté des Sciences agronomiques B-5030 Gembloux Belgique ABSTRACT The authors studied the faunistic drift in Apoidea of Belgium by comparing the relative number of species before and 1950 onwards. The change in the abundance was estimated by the Stroot & Depiereux (1989) method. On 360 species, 91 are decreasing (25,2%), 145 are stable (40,2%), 39 are expanding (10,8%), and 85 have an indeterminable status (rare species: 23,5%). This regression cannot be attributed to a lack of observations as they are more numerous in the second period. The authors compare different hypotheses that could explain this global regression. As the most important one affects species with a long tongue, it is likely due to the fall in availability of plants with long corollae (e.g. Lamiaceae, Fabaceae, Scrophulariaceae). The strong relative regression of cleptoparasites could be seen as the result of an absolute numerical decrease of all Apoidea.
    [Show full text]
  • The Bee Fauna of the South Wales Coalfield
    The Bee Fauna of the South Wales Coalfield By Liam Olds Colliery Spoil Biodiversity Initiative The South Wales coalfield is the largest continuous coalfield in Great Britain. It has an area of approximately 1000 square miles. Tylorstown Colliery, Rhondda Fach Source: Northern Mine Research Society *Please note that the data contained here is not an exhaustive list They’ve gone from this……. Tylorstown Tip, 05/08/1971 ©MaryGillhamArchives ….to this!!! Gelli Coal Tips, 16/08/2016 (Photo: Liam Olds) What is a bee? Kingdom: Animalia Phylum: Arthropoda (from Greek arthro-, joint + podos, foot) Class: Insecta (3-part body, 3 pairs of legs) Order: Hymenoptera (two pairs of membranous wings and an ovipositor specialized for stinging or piercing) Superfamily: Apoidea Family: Andrenidae, Apidae, Colletidae, Halictidae, Megachilidae, Melittidae • Around 250 species in the UK → social bees (bumblebees & the honeybee) account for around one-tenth of that figure → remainder are solitary • Quarter of bees are ‘cuckoos’ of other bee species In cuckoo solitary bees: female enters host nest and lays an egg. When the egg of the cuckoo bee hatches, the grub eats the egg/young grub of the host and uses the food provisions for its own development. Steven Falk's Flickr Collection for Hymenoptera In cuckoo bumblebees: Female enters a host nest, replaces the queen (by killing or subduing her) and then occupies the nest for the rest of its cycle. Workers become slaves. Moss carder bee (Bombus muscorum) ©Steven Falk Larger and are always covered with dense hair Vary considerably in size, appearance and where they choose to nest. Do not have pollen baskets Megachile willughbiella ©Steven Falk Andrena flavipes ©Steven Falk Some species (leafcutter and mason bees) collect pollen Most collect pollen on their legs on specialised hairs (scopa) on the underneath of their abdomen.
    [Show full text]
  • British Phenological Records Indicate High Diversity and Extinction Rates Among Late­Summer­Flying Pollinators
    British phenological records indicate high diversity and extinction rates among late-summer-flying pollinators Article (Accepted Version) Balfour, Nicholas J, Ollerton, Jeff, Castellanos, Maria Clara and Ratnieks, Francis L W (2018) British phenological records indicate high diversity and extinction rates among late-summer-flying pollinators. Biological Conservation, 222. pp. 278-283. ISSN 0006-3207 This version is available from Sussex Research Online: http://sro.sussex.ac.uk/id/eprint/75609/ This document is made available in accordance with publisher policies and may differ from the published version or from the version of record. If you wish to cite this item you are advised to consult the publisher’s version. Please see the URL above for details on accessing the published version. Copyright and reuse: Sussex Research Online is a digital repository of the research output of the University. Copyright and all moral rights to the version of the paper presented here belong to the individual author(s) and/or other copyright owners. To the extent reasonable and practicable, the material made available in SRO has been checked for eligibility before being made available. Copies of full text items generally can be reproduced, displayed or performed and given to third parties in any format or medium for personal research or study, educational, or not-for-profit purposes without prior permission or charge, provided that the authors, title and full bibliographic details are credited, a hyperlink and/or URL is given for the original metadata page and the content is not changed in any way. http://sro.sussex.ac.uk 1 British phenological records indicate high diversity and extinction 2 rates among late-summer-flying pollinators 3 4 5 Nicholas J.
    [Show full text]