189 ONZE ZIJDEBIJTJES EN HUN PARASIETEN Door Brusselsestr.38
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
189 LITERATUUR CUPEDO, F., 1977. Viscum album. Natuurhistorisch Maand- blad 66 (12) p 180-184. GRAAF, D. TH. DE, 1979. Over het voorkomen van de Maretak (Viscum album L. ssp. album) in Nederland. In voorbereiding. TUBEUF, K. VON, 1923. Monographic der Mistel. München. WEVER, A. DE, 1938 1939. Voedsterplanten van Viscum album L. Natuurhistorisch Maandblad 27 p 39-41, p 49-52, 28 p 16. Summary. Viscum album L. was found again on Salix alba L en S. alba var tristis (Gaud.). The author points out why Salix species do not offer many possibilities for Viscum to establish itself permanent- ly- FIG. 2 Maretak op Schietwilg nabij Noorbeek, langs de Noor. ONZE ZIJDEBIJTJES EN HUN PARASIETEN door Br. V. LEFEBER, Brusselsestr.38, 6211 PG Maastricht Onder de 37 Nederlandse bijengenera nemen de zij- waarbij de lezer wel rekening moet houden met de debijen in meerdere opzichten een aparte plaats in. volgende feiten: Het is een vrij klein genus, slechts acht soorten, 1. de schrijver kent niet alle plekjes van de Benelux. waarvan er twee gewoon genoemd worden en twee 2. hij heeft ook niet alle collecties kunnen bekijken. uiterst zeldzaam zijn. Toch blijft de term "gewoon" 3. in de literatuur worden wel regelmatig de waar- steeds weer een heel betrekkelijk begrip. C. daviesa- nemingen of vangsten gemeld van de (meer) zeld- nus b.v. is voor de bewoners van de kustprovincies zame soorten, maar vrijwel nooit van de gewone. èn voor de natuurliefhebber op de droge zandgron- 4. vooral over de verspreiding in België is vrijwel den helemaal niet zo gewoon; succinctus daarente- niets gepubliceerd; hopelijk gebeurt dat binnen gen is juist buiten de zandgebieden een onvoorstel- niet al te lange tijd en dan heeft de lezer de gele- bare zeldzaamheid, die bovendien ook niet houdt genheid om de waarschijnlijke verspreiding, van grotere hoogte en daardoor ontbreekt in de zoals ik die op de kaartjes heb aangegeven, te Hoge Venen en zelfs al op het Akense en Vaalser vergelijken met de collectiegegevens. groenzand. De kaartjes 1 t/m 8 geven een idee van de merkwaar- De zijdebijtjes (Colletes Latr.) vormen geen gemak- dige verspreiding van de verschillende soorten, kelijke groep. Ten eerste lijken de meeste onderling 190 o o 0 vondst van C.cun. • vondst van S.alb. # vondst c.marg. | vondst van beide soortejn • vondst E.crue. *-» waarschijnlijke versprei | vondst beide soorten ding van C .cun. Q vondst Ep.cruc.- marginatus Kaartje 1 Kaartje 2 Zijdebij Colletes cunicularis en haar parasiet Sphecodes albila- Colletes marginatus en haar (ws) parasiet Epeolus crucigeren de bris. (dubieuse) parasiet E. marginatus Kaartje 3 aartje 4 Zijdebij Colletes daviesanus en de parasiet Epeolus variegatus (volgens mij horen (bij ons) deze twee soorten niet bij elkaar) Colletes fodiens en har (ws) parasiet Epeolus variegatus 191 0 vondst C.similis Kaartje 5 Kaartje 6 Colletes impunctatus en haar parasiet Epeolus glacial Colletes similis (parasiet onbekend) £ vondst J.succ. • vor.ost L.cruc. | vondst beide soorten _ waarsch.verspreiding C.succinctus Kaartje 7 Kaartje 8 Colletes succinctus en haar parasiet Epeolus cruciger Colletes halophilus en haar parasiet Epeolus rozenburgensis 192 De naam zijdebijen hebben de dieren te danken aan de bekleding van de nestcellen. De wand daarvan wordt bestreken met voornamelijk speeksel in meerdere dunne laagjes. Als die bekleding droogt maakt het de indruk van een zijdeachtig weefsel. Ook voor de afsluiting van de cel wordt hetzelfde rechter voorvleugel van een Zijdebij (Colletes) materiaal gebrukt. Deze methode is vastgesteld zo- wel bij C. daviesanus en fodens als bij halophilus. Een andere merkwaardigheid is de voedselsubstan- tie die voor de larve bestemd is. Die bestaat zoals bij alle bijen uit stuifmeel, maar bij de zijdebijen en sommige Hylaeussoorten is die brij bijna vloeibaar dun, waarschijnlijk door sterke vermenging met nektar. De eerste dag eet de larve aan de oppervlakte rechter voorvleugel van een Zandbij (Andrena) van de brij; daarna ligt de larve in de brij en eet daar Foto: Br. V. Lefeber door. Na enkele dagen kruipt ze helemaal in de brij....en stopt met eten. Zo brengt ze het hele najaar erg veel op elkaar, vooral de mannetjes. En op de en de winter door te midden van haar voedsel. Pas in tweede plaats lijken ze veel op de zandbijen (Andre- april (na zes maanden) wordt de maaltijd voortge- na). De voornaamste eigenschappen waardoor Col- zet, waarna de verpopping plaats heeft. In de zomer letes te onderscheiden is van Andrena zijn de vol- verschijnen dan de nieuwe bijen, de mannetjes onge- gende: veer een week vroeger dan de wijfjes. Een week of 1. De tweede cubitale cel in de voorvleugel is onge- drie later zijn er praktisch nog alleen wijfjes over; veer even groot als de derde. Bij Andrena is de dat is bij de zijdebijen erg opvallend. derde veel groter. Zie foto. Alleen bij C. cunicularius moet de cyclus wel iets 2. Op C. cunicularius na zijn alle Co/toes-soorten anders verlopen, want die soort vliegt al vroeg in het zomerdieren, terwijl de meeste Andrena's in het voorjaar. voorjaar vliegen. 3. Het achterlijf is bij Colletes ongeveer rolrond (in doorsnee), terwijl het bij Andrena vrij sterk is 1. C. cunicularius L. (Grote zijdebij) afgeplat. 4. Colletes heeft een veel sterker chitinehuid, een wijkt trouwens in nog andere opzichten af van de eigenschap die de verzamelaar bij iedere vangst zeven andere soorten. De wijfjes zijn gemiddeld nog kan constateren. iets groter dan een gewone honingbij (Apis mellife- 5. Terwijl de Andrena's specifieke pootverzame- ra). Ze missen de duidelijke haarbandjes die bij de laars zijn, behoren de zijdebijen tot de groep andere zeven soorten altijd min of meer op het ach- "oerbijen", meer primitieve soorten, die pollen terlijf aanwezig zijn. verzamelen zomaar lukraak tussen de beharing Als men in het voorjaar de duinen bezoekt kan men van poten en borststuk. Het bekende stuifmeel- de soort daar talrijk aantreffen op bloeiende wilge- klompje vindt men bij deze groep dan ook niet. katjes, vooral op kruipwilg. Ook in het binnenland 193 nest van C. cunicularius naar P. Benno is de soort wel gevonden, maar dat is dan echt een treffer, waar ik me aanbevolen voor houd. naar P. Benno Het nest wordt aangelegd in wat steilere zandkantjes nest van C. daviesanus (fig.1). De cellen liggen in de hoofdgang achter el- kaar. Ook dat is weer een verschil met de andere 2. C. daviesanus Sm. (Wormkruidbij) zijdebijen, want voor zover bekend is de hoofdgang is de gewoonste soort in cultuurstreken, op de loss en daar altijd vertakt. in het rivierengebied. Deze soort prefereert voor Ten slotte heeft de Grote zijdebij ook een afwijkende haar nest (zie fig. 2) steile leem- of klei wanden, vaak parasiet. De meeste wilde bijesoorten worden be- massal in wanden van groeven maar ook in de hoge zocht door een of andere soort Koekoeksbijen, die bermen van holle wegen. Er zijn trouwens meerdere het nest van de gastheer binnendringen en daar hun bije- en wespesoorten die zo'n steilwand bewonen. ei afzetten op de stuifmeelvoorraad. Ook onze zijde- De volgende soorten kunnen daar soms massaal op- bijen krijgen dergelijke bezoekers en wel de viltbijen treden: (Epeolus), waarover straks meer. Antbophora acervorum (Sachembij) met de parasiet C. cunicularius echter wordt niet geparasiteerd door Melecta punctata (Rouwbij) een Viltbij, maar door onze grootste vertegenwoor- Osmia cornuta en reniformis (Metselwespen) met diger van de Woekerbijen (Spbecodes albilabris). hun parasieten: Woekerbijen zijn ongeveer onbehaarde, zwarte Chrysis mediata envirudula enEuchroeus neglectus bijen met een meestal rood achterlijf. Ze parasiteren (Goudwespen) bijna alle bij Groefbijen (Halictus en Lasioglossum), Auplopus carbonarius en Agenioideus cinctellus maar de natuur laat zich niet door ons in mooie (Spinnendoders) kastjes indelen. Trypoxylon (Pottenbakkerswespen) en met een Onnodig te zeggen dat een nest met een parasieteëi beetje geluk: geen zijdebij zal opleveren. En dat de parasiet van Anthidium manicatum (Grote wolbij) met de para- onze Grote zijdebij zeer waarschijnlijk ook nog pa- siet Stelis punctulatissima. rasiteert bij de Groefbij Halictus quadricinctus doet C. daviesanus is een trouwe bezoeker van hoge in dit verhaal niet terzake. Composieten, waaronder Boerenwormkruid (Tana- 194 ÜASTHEEH ( Waard) cetum) de voorkeur heeft. Is die laatste plant niet maar dat geldt eigenlijk alleen maar voor de gebie- aanwezig dan hoeft men deze bij ook niet te ver- den waar ons N.W.-Europees biotoop "Heide" wachten. Op diezelfde plant kan men dan ook aan- voorkomt. Zie de opmerking in het begin van dit treffen de waarschijnlijke parasiet, het Viltbijtje verhaal. Epeolus variegatus. Over de nestbouw van deze soort is niet veel bekend. Viltbijen zijn gedrongen, bontgekleurde dieren, de Wel meldt Petit dat de soort bij voorkeur nestelt in wijfjes met gedeeltelijk roodgekleurde thorax, mees- zandkantjes op het noorden. Ik heb dat zelf ook tal rode poten en duidelijke witte viltvlekken op het meermalen geconstateerd. Dit is wel een zeer mer- achterlijf. Ze zijn echter veel zeldzamer dan de gas- kwaardige gewoonte. (Zie verder bij C. halopkilus.) theer. Ik persoonlijk durf de relatie tussen C. davie- Pollen wordt uitsluitend verzameld op de Struik- sanus en E. variegatus niet eens voor vast aan te heide (Calluna). Als parasiet treedt in onze Bennelux nemen. met zekerheid op de Zijdebij Epeolus cruciger, die Hier in het lössgebied is C. daviesanus de enige zij- sprekend op E. variegatus lijkt, maar er van verschilt debij en ik heb hier nog nooit een E. variegatus door de andere plaats van het hoorntje op de boven- gezien. Dat er in de Benelux meerdere hokken zijn lip. Ook de parasiet bezoekt Calluna, maar niet waar deze twee soorten beide zijn aangetroffen, be- vanwege het stuifmeel, maar uitsluitend om er van wijst nog niets. Juist in die hokken komt vrijwel de nektar te snoepen.