Biografie Bulletin. Jaargang 16
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Biografie bulletin. Jaargang 16 bron Biografie bulletin. Jaargang 16. Werkgroep Biografie, Amsterdam 2006 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_bio001200601_01/colofon.php © 2018 dbnl 3 [Biografie Bulletin, voorjaar 2006] Woord vooraf In deze aflevering van Biografie Bulletin wordt stilgestaan bij de jongste ontwikkelingen rond de biografie. Eindelijk heeft Nederland een heus Biografie Instituut, dat vorig jaar officieel werd geopend met een tweedaags congres. Ook in de rest van het jaar werden symposia over biografieën georganiseerd. De populariteit van het genre blijft onverminderd groot, getuige de vele nieuw verschenen biografieën en de aandacht die sommige hebben gekregen. Een enkele keer rukte zelfs het NOS-Journaal ervoor uit, zoals in het geval van de Vestdijkbiografie van Wim Hazeu. Liefhebbers van de Nederlandse cultuurgeschiedenis zal het een genoegen doen dat in dit nummer een voordracht van René van Stipriaan over de diplomaat, componist en bovenal dichter Constantijn Huygens een plaats heeft gekregen. Van Stipriaans lezing en ook de voordracht van Wiep Bunge over de intellectuele biografie - eveneens in dit eerste nummer van jaargang 2006 opgenomen - waren vorig jaar te beluisteren tijdens een symposium in Dordrecht, waarbij de vroegmoderne biografie centraal stond. De twintigste eeuw is in dit nummer eveneens goed vertegenwoordigd, met een onthullend artikel van Nico Keuning over de tragische laatste weken van Jan Arends, een bijdrage van Peter Hofman over de Berlijnse jaren van Lucebert en een beschouwing van Jenny Uglow over groepsbiografieën. De vaste rubrieken ontbreken niet: Erna Staal bracht een bezoek aan het schrijvershuis van Luigi Pirandello, en Mariëlle Polman stelde het overzicht samen van de in 2005 verschenen Nederlandstalige biografieën. Het werd een uitvoerige lijst, want er verschijnen meer biografieën dan Biografie Bulletin kan bespreken. Wat niet wegneemt dat ook dit voorjaarsnummer een aantal recensies bevat. Een prominente plaats krijgt de levensbeschrijving van de man die misschien wel de grootste Nederlandse schrijver van de afgelopen eeuw was, en zeker de meest productieve. Vestdijk-kenner Emanuel Overbeeke bespreekt het boek, waarna Dik van der Meulen het vergelijkt met de onlangs verschenen biografie van E. du Perron: Vestdijks ontdekker, vriend en mentor. Jessica Nash bespreekt de biografieën van Friedrich Schiller die ter gelegenheid van zijn honderdste sterfdag zijn verschenen. Onze aandacht gaat echter niet alleen naar letterkundige grootheden uit, getuige het artikel van Paul van der Steen over de biografie van minister van Buitenlandse Zaken Johan Willem Beyen, en de artikelen van Rob van Essen over Willem Hendrik van Loon en over biografische films. Biografie bulletin. Jaargang 16 4 ‘Je leeft met een strop om je nek’ Een teruggevonden afscheidsbrief van Jan Arends Nico Keuning Het is een frustrerende ervaring voor een biograaf als hij weet dat er een belangrijke brief bestaat die hij niet onder ogen kan krijgen om de simpele reden dat de brief onvindbaar is. De ontvanger herinnert zich de brief, maar het begerenswaardige document is nergens te vinden: zoek, kwijt, weg. De biograaf moet verder; hij kan niet bij een doodlopend spoor stil blijven staan. Wat onvindbaar is, bestaat niet. Maar in een enkel geval duikt het fantoomdocument jaren later toch nog op, uit onverwachte hoek, als verlate post van gene zijde. Voor en tijdens het schrijven van mijn biografie Angst voor de winter, het leven van Jan Arends, las ik geregeld in het Engelbewaarderdeeltje nr. 15, Jan Arends. Deze monografie diende als basis voor het boek. In ‘De eenzaamste man van de wereld’, een van de twee bijdragen van Rudy Kousbroek, stuitte ik op de volgende, intrigerende eerste alinea: ‘Jan Arends heb ik drie of vier keer ontmoet. Ik bezit een paar brieven van hem. Maar verder kende ik hem alleen als een stem aan de telefoon.’ Drie korte, relativerende zinnen. Maar wat ging er achter deze achteloze introductie schuil aan verhalen en anekdoten? In ieder geval was Kousbroek in het bezit van ‘een paar brieven’. Een van de brieven brengt hij ter sprake in de genoemde bijdrage: ‘Veel mensen denken het van zichzelf, maar hij [Jan Arends] was het: de eenzaamste man van de wereld. “Wat ik wil is praten met een ander,” schreef hij mij begin januari [1974] in een brief. “Dat lukt niet. Je kunt inderdaad net zo goed van het dak springen.” Een week later deed hij het.’ Dit citaat alleen al was voor mij reden genoeg om Kousbroek te bellen. Tijdens het telefoongesprek - dat naar ik meen eind 2003 plaatsvond - vertelde Kousbroek onder andere dat Arends hem een keer midden in de nacht opbelde. ‘Ik moet je iets vreselijks vertellen,’ zei Arends. ‘Remco Campert is overleden.’ Kousbroek schrok en stamelde dat het inderdaad verschrikkelijk was. ‘Zie je wel dat je veel meer om Campert geeft dan om mij,’ reageerde Biografie bulletin. Jaargang 16 5 Arends verwijtend. Ik vroeg Kousbroek naar de brieven. Ze moesten natuurlijk ergens zijn, maar hij had geen idee waar ze gebleven waren. Ook de brief waaruit hij in het artikel citeert, bleek onvindbaar. Vorig jaar, op zondag 11 december, tijdens de Beurs van Kleine Uitgevers in Paradiso in Amsterdam, stelde een man zich aan mij voor: ‘Hans van Daalen’. Van een antiquaar had hij een brief van Jan Arends aan Kousbroek gekocht. Uit een plastic draagtas haalde hij een mapje tevoorschijn. Voortdurend pratend, hield hij ineens een envelop in handen die gericht was aan Rudy Kousbroek. Op de achterkant stonden naam en adres van de afzender: J. Arends, Roelof Hartplein 4, Amsterdam. Ik probeerde de brief te lezen, maar ik kon me nauwelijks concentreren. Wel drong tot me door dat dit de brief was waaruit Kousbroek in het Engelbewaarderdeeltje had geciteerd. Uit het hoofd, kennelijk, want de poststempel op de envelop gaf 31-XII-73 aan. Niet ‘een week’ voor Arends' zelfmoord, maar drie weken voor zijn even fatale als verlossende sprong. De man deed een tweede greep in het mapje: ‘Een gedicht voor Ethel Portnoy.’ Terwijl ik het gedicht las, vertelde de man mij het verhaal van de vondst, dat maar half tot me doordrong. Iets over Waterlooplein, de nalatenschap van Ethel Portnoy en ‘één euro’. De hand van de man gleed nu ten derde male in het mapje om weer boven te komen met een smal, langwerpig uitgaafje. Op het omslag herkende ik de foto die Eddy de Jongh van Arends gemaakt had op het strand. Antiquaar Marcel Dikstra had mij een halfjaar geleden gebeld over een jubileumuitgave ter gelegenheid van het tienjarig bestaan van zijn antiquariaat Fenix, en ik had hem voor deze foto doorverwezen naar de zoon van de inmiddels overleden fotograaf. Prachtige foto. In zwarte, lange jas komt Arends aanlopen, langs het doodlopend spoor van een kinderwagen. Zijn schaduw valt rechts van hem, tot aan de vloedlijn. Enkele dagen later ontving ik Schrijversroem, de jubileumuitgave van Fenix. Zo kon ik in alle rust de geschiedenis van deze vondst nog eens nalezen, en de brief en het gedicht. Antiquaar Dikstra vertelt in zijn fraaie uitgaafje dat hij ‘op een kwade dag vol donkere wolken’ op het Waterlooplein rondstruinde, omdat hij wist dat het restant van de literaire nalatenschap van Ethel Portnoy (1927-2004) daar terecht was gekomen. Uit deze nalatenschap kocht hij voor ‘één euro’ de bundel Lunchpauzegedichten van Jan Arends. In de bundel bevindt zich ‘een pak krantenknipsels’ en daarin zat ‘de brief van Arends aan Rudy Kousbroek, de echtgenoot van Portnoy’, inclusief het gedicht. Aanvankelijk was Dikstra zich niet eens bewust van wat hij had gekocht. ‘Ik heb het een tijdje terzijde laten liggen omdat ik ervan uitging dat het niet iets heel bijzonders was, totdat bleek dat het gedicht nooit gepubliceerd was. Toen ontstond het idee om er iets mee te gaan doen. Voilá, c'est ça!’ Zowel de brief als het gedicht is in de uitgave opgenomen. Arends ‘tijpte’ - zo sprak hij het uit - de ongedateerde brief en het gedicht. Beide deed hij, als reactie op een nieuwjaarswens van Kousbroek, op 31 december 1973 op de bus. Beste Rudy Kousbroek, Je wenste mij veel schrijversroem in het komende nieuwjaar. Dat had ik wel gewild Biografie bulletin. Jaargang 16 6 toen ik twintig was maar nu niet meer. Schrijvers worden getrapt altijd en overal. Als ik een zoon had zou ik hem verbieden schrijver te worden. Wat je weten wil is de waarheid. Die kun je niet eens bij jezelf vinden, laat staan bij een ander. Bij jou staat alles goed op een rij maar bij mij klopt er niets van. Je hebt werkelijk goed over mij geschreven in het Handelsblad. Maar wie is gelukkig. Een beroemde schrijver kan wel een kreng van een wijf hebben en heeft dan toch een rot leven. Ik heb helemaal geen vrouw maar dat geeft ook conflicten. Ik doe niet zoveel kwaad. Ik trap af en toe op de tenen [van] iemand. Mensen schrijven over mij soms ook dingen die niet aardig zijn. Wat ik wil is praten met een ander. Dat lukt niet. Je kunt inderdaad net zo goed van het dak springen. Ik doe er een gedicht bij voor je vrouw. Jullie zijn goed voor mij geweest. Prettig nieuwjaar In handschrift heeft hij ‘J. Arends’ onder de brief geschreven, die, gezien de laatste zin, een afscheidsbrief lijkt te zijn. Maar Arends hield ervan te provoceren. Je wist nooit of je dergelijke dreigende uitspraken serieus moest nemen, ook al kende je zijn psychiatrisch verleden en wist je dat hij enkele zelfmoordpogingen achter de rug had. Met de verwijzing naar het Handelsblad doelt Arends op de lovende bespreking van Kousbroek van de verhalenbundel Keefman uit 1972, die onder de titel ‘Sollicitatie’ in het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad van 15 december 1972 is gepubliceerd. Deze bespreking is eveneens opgenomen in het eerdergenoemde Engelbewaarderdeeltje. Het titelloze, ongepubliceerde gedicht - Arends schreef in het algemeen titelloze gedichten - voor Ethel Portnoy luidt als volgt: Je leeft met een strop om je nek.