GESCHIEDENIS

VAN lIF:T

NEI)ERLANDSCHE ZEE WEZEN.

1 1 \r- rJr'cr)r \ r rrrJ LLLJJ1.:) iLii. JJLJ. ii JjijJjii»

/'

GESCHIEDENIS

VN li,:T NEDERLANDSCRE ZEEWEZEN,

DOOR

JHR. MR. J. C. DE JONGE.

TWEEDE DRUK.

Vermeerderd met de nagelaten aanteekeningen van den overleden Schrijver, en uitgegeven onder toezigt van Jhr. Mr. J. K. J. DE JONGE.

TWEEDE DEEL. -- EERSTE STUK.

HAARLEM, A. C. KRUSEMAN. 1859. ..------GEDRUKT BIJ A. C. KRUSEMAN. INHOUD.

DERDE TIJDPERK.

(VERVOLG.)

TWEEDE ENGELSCHE OORLOG ...... BIZ. 1.

KRIJGSBEDRIJVEN EN VERDERE GEBEURTENISSEN NA HET

SLUITEN VAN DEN BREDASCHEN VREDE, TOT AAN HET

BEGIN VAN DEN DERDEN ENGELSCHEN OORLOG . . . 1i 214.

AANVANG VAN DEN DERDEN OORLOG MET GROOT-BRIT-

TANJE, EN VAN DEN EERSTEN KRIJG MET FRANKRIJK,

IN DEN JAKE 1672 ...... 1 259.

KRIJGSBEDRIJVEN DER NEDERLANDERS TEGEN DE VER-

EENIGDE VLOTEN VAN GROOT -BRITTANJE EN FRANKRIJK

IN DEN JARE 1673...... i 350. PLAATSING DER PORTRETTEN EN PLATEN.

Portret van WASSENAAR ...... Blz. 20.

DE RUYTER ...... 41.

MEPPEL ...... 64.

VAN GHENT ...... 144.

DE LIEFFDE ...... , 201.

® BANCKERS ...... 372.

Schets van de gesteldheid der Nederl. Vloot te Sheerness en bij Chatham

op den 20, 21, 22 en 23 Junij 1667...... _ . . 184. GESCHIEDENIS VAN HET NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN.

DERDE TIJDPERK.

(VERVOLG.)

TWEEDE ENGELSCHE OORLOG. 1665-1667.

Met het begin van het jaar 1665 brak, gelijk wij gezegd hebben, de tweede oorlog tusschen het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden en het Koningrijk van Groot-Brit- tanje, welke reeds vroeger buiten Europa een' aanvang had genomen, ook openlijk in dat werelddeel uit. Het leed echter nog eenige maanden, alvorens de zeemagt van beide Staten handgemeen werd, en van dezen tijd maakte men wederzijds gebruik, om zich te beter tot den krijg toe te bereiden en zoodanige maatregelen te nemen, als dienstig geoordeeld wer- den tot het doen van afbreuk aan den vijand. Hier te lande werden de schepen, welke gedurende den winter opgelegd waren met den meesten spoed, zoodra het jaargetijde zulks veroorloofde, in gereedheid gebragt, en tevens bevolen, om boven de voor de vloot bestemde twee en zeventig schepen , nog in allerijl twintig wel voorziene bodems toe te rusten. 1 Te gelijk werd besloten , met de Oostindische compagnie in onderhandeling te treden over het leveren van een zeker

Res. van H. H. fog., 5 Febr. 16(i5. Zie ook 1). I, bl. 612. II 1 2 GESCHIEDENIS VAN HET

getal groote en wel gewapende schepen tot versterking van 's Lands vloot, en korten tijd daarna met haar eene over- eenkomst aangegaan, waarbij haar toegestaan werd de verlenging van haar octrooi tot het einde dezer eeuw, mits zij zich verbond, den Staat gedurende den tegenwoordi- gen oorlog, op hare kosten, de soldij alleen uitgezonderd, met twintig schepen van oorlog en fregatten bijstand te bieden, van welke zes tot de zwaarste soort van schepen zou- den behooren, tien ten minste 40 stukken zouden voeren, en de overige zooveel als de gelegenheid zulks zou toelaten. 1 Daarenboven werd besloten, om naar het voorbeeld van den vorigen krijg, vijftien van de zwaarste koopvaardijschepen der handelaren op de Middellandsche zee en op de Levant, welke zich thans te Cadix bevonden, in te huren en ten oorlog te doen uitrusten, ten einde gezamenlijk met de staats welke zich in die oorden ophielden, straatwaarts-kapiteinen , in te loopen, en onder het bevel van den Schout-bij-nacht JAN GIDEONSZOON VEILBURGH , aldaar aan de Engelsehen alle mogelijke afbreuk toe te brengen. 2 Eindelijk werd alle vaart, zoo van visscherij als andere, gelijk mede de invoer van En- gelsche koopwaren verboden, terwijl aan de ingezetenen werd aangekondigd, dat zij, mits van behoorlijke volrnagt der hooge Overheid voorzien , schepen ter commissie- of kaapvaart mogten uitrusten, opdat zij daarmede den Britschen handel en de Britsche oorlogsschepen zouden kunnen verontrusten en aantasten. Naauwelijks waren deze maatregelen genomen, of aan alle kanten sloeg men de hand aan het werk. De Admiraliteiten beijverden zich de opgelegde schepen te herstellen en toe te rusten, en de later bevolene met den meesten spoed te doen in gereedheid brengen. De Oostindische compagnie ving aan, een en twintig van hare beste schepen ten oorlog toe te bereiden, opdat zij in staat zijn wogt , vier zeventigers, vijf vijftigers, zes veertigers, vier schepen van 30 tot 39,

1 Res. van H. H. Mog., 16 Febr. 1665.

= Res. van H. H. Mog. , 26 Febr. 1665. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 3

één van 26 en één van 18 stukken te kunnen leveren. De directeuren van den Levantschen handel spaarden geene kosten of moeite, om aan de bevelen wegens het uitrusten hunner koopvaarders in de Middellandsche zee gevolg te geven. 1)e ingezetenen , eindelijk, van alle oorden des lands, verontwaar- digd over de rooverijen der Britten , met haat bezield tegen hunne overzeesche naburen en vol hoop op rijken buit, wendden zich in groote menigte tot de Algemeene Staten, om de vrij kaap varen te bekomen. Een aanzienlijk ge--heid tot het ter tal van zoodanige schepen werd, dien ten gevolge, binnen zeer korten tijd, te Amsterdam , Rotterdam en elders in ge- reedheid gebragt; maar het waren vooral wederom de Zeeuwen, die in deze van oudsher door hen geliefde vaart uitmuntten. In de verschillende steden van Zeeland werd niet slechts door bijzondere personen een aantal commissie toegerust, maar te Vlissingen vormde zich eene ver-vaarders welke den naam droeg van particuliere Directie,-eeniging, of ook wel van Directie der _particuliere kruisserie of der nieuwe equipa e; eene vereeniging, welke in den smaak was ingerigt der voormalige, doch nu afgeschafte Directien , maar die daarin van de vorige onderscheiden was, dat zij niets met 's Lands zeemagt gemeens had, geheel op zich zelve stond en uitsluitend ten haren eigen voordeele en schade handelde. Hoe wijd uitgestrekt de plannen dezer vereeniging waren, kan hieruit worden opgemaakt, dat niet minder dan vijf en tivintiy schepen door haar bij liet uitbreken des oorlogs werden uitgerust, waarvan de bevelhebbers zich op éénen dag bij het collegie der Admiraliteit van Zeeland vervoegden, om de noodige volmagt te bekomen. 1 Het waren deze commissievaarders , onder welke zich zeer kloeke bevelhebbers bevonden , die van de zijde van het Ge-

1 Not. Adn. van Zeeland, 4 en 14 Febr. en 30 Mei 1665. Ik heb gezegd, dat deze Directie zich thans vormde, omdat mij niet gebleken is, dat zij in dadelijk ver vroegere gestaan heeft, en omdat zij ook de nieuwe genoemd wordt. Mis--band met de schien echter was zij dezelfde, welke reeds in 1643 werd opgerigt (zie 1). I, bi. 374 en SMALLEGANGE, bl. 443), en nu herleefde; doch waarom vindt men alsdan daarvan gedurende den eerstee Engclscbeu oorlog geen genug gemaakt? .1t 4 GESCHIEDENIS VAN HET meenebest de eerste vijandelijkheden in de Noordzee en het Kanaal pleegden, en op den Engelscherl handel vele en rijke prijzen maakten. Wij kunnen hier ter plaatse deswege in geene bijzonderheden treden; één wapenfeit kan echter niet met stilzwijgen voorbij gegaan worden, als kenteekenende de stoutheid en heldhaftigheid der Nederlandsche zeelieden. Twee

Zeeuwsche kapers, de Eendraggt van 32 en de jonge Leeuw van 22 stukken, toebehoorende aan de Vlissingsche Directie, en waarover het opperbevel was toevertrouwd, aan CORNELIS EVERTSEN den Jongen, zoon en daarna opvolger in de waar- digheden van zijnen vader, den Vice-Admiraal CORNELIS EVERTSEN den Ouden, een jongeling van 23 jaren, ontmoeten drie kloeke koningsschepen, de Yarmouth, , de Diamond en de Mermaid, waarvan het eerste 52, het tweede 44 en het laatste 28 stukken voerde, en worden door deze hevig aange- tast. Hoe ongelijk de strijd ook ware, houden de dappere Zeeuwen het gevecht manhaftig drie of vier uren vol, en ware CORNELIS EVERTSEN niet van zijn volk weerhouden, hij zou den brand in het kruid hebben gestoken, en liever met den vijand in de lucht gevlogen zijn dan zich over te geven. Thans moest hij voor de overmaat bukken; doch zijne dapper- heid baande hem den weg, tot de luistervolle loopbaan zijns levens, daar hij , ter erkentenis voor zijnen betoonden moed, kort daarna tot kapitein op het schip van den Zeeuwschen Lui- tenant-Admiraal werd verheven. En op hoe grooten prijs zijne dappere verdediging ook bij den Brit gesteld werd, kan hieruit worden opgemaakt, dat Koning KAREL hem terstond de vrijheid schonk en, met eene aanzienlijke somme gelds begiftigd, naar zijn Vaderland deed terug keeren. I "Zoo wordt" gelijk een der schrijvers, die dit verhaal mededeelen ,

1 De eenige schrijvers, die van dit voorval gewagen, zijn de Hollandsche .Mercurius, bl. 56, en WILLEM SWINNAS, geneesheer in den Briel en schrijver van de Engelse, Nederlandse en Munsterse krakeelen, waar men dit verhaal in het eerste deeltje, bl. 33 vermeld vindt. Dat werkje, hetwelk thans zeldzaam geworden is, is in onze dagen bij- zonder bekend geworden door den verdienstelijken SCHELTEMA, aan wien ik de leening daarvan verschuldigd ben. Het is mij gebleken, dat die schrijver waarheidlievend is en uit zeer goede bronnen geput heeft. De waarheid van bovenstaand verhaal wordt nader NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 5 teregt opmerkt, "de deugd der vijanden bij vijanden be- bond, en een onkreukbaar gemoed kan lof, zelfs bij zijnen overwinnaar behalen." Wij willen, tot bewijs van den onvermoeiden ijver, waar- mede de Nederlandsche commissievaarders in deze dagen bezield waren, er nog bijvoegen, dat zekere te Hoorn wonende kapitein, ARIEN A genaamd, met zijne galjoot , gewapend niet slechts 2 stukken, doch met 82 matrozen bemand, ge dezen oorlog niet minder dan twee en dertig vijan--durende delijke koopvaarders vermeesterde en opbragt. 1 Inmiddels ging men van beide zijden voort, met kracht de groote vloten , welke eerlang zouden uitloopen, toe te rusten. De Algemeene Staten zonden Afgevaardigden uit hun midden naar Texel en Zeeland, ten einde op alle mogelijke wijs de uitrustingen te bevorderen, en met gemeenschappe- lijk overleg der aldaar aanwezige leden van de Admiralitei- ten en der Vlootvoogden, zoodanige maatregelen te nemen, als dienstig zouden geoordeeld worden tot het behoorlijk in staat brengen en het spoedig doen uitloopen der zeemagt. De Britsche vloot geraakte het vroegst in gereedheid, en koos op den eersten van Bloeimaand zee, sterk 109 schepen van oorlog van verschillende grootte en rang, 21 branders en 7

bevestigd door eenen brief van onzen gezant VAN GOGII aan H. H. Mog., waarin deze schrijft, "dat Koning KAREL den kapitein evER•rseN had vrijgelaten en vereerd met 50 gouden Jacobussen uit singuliere en bijzondere inzigten." Het gevecht had in de helft der maand April plaats. Secrete Not. van H. H. Mog. 15 Mei 1665, PEFY in zijne Diary, T. I, 337, verhaalt, dat EVERTSEN, nadat hij in Engeland gekomen was, voor den Hertog VAN YORK, toen Groot Admiraal, gebragt zijnde , en hem de opmer- king zijnde gemaakt, dat hij een schot door den hoed had, antwoordde: "Ik wenschte liever dat de kogel door myn hoofd ware gegaan , dan dat ik genomen was." Deze stoute taal zet geloof bij aan het verhaal, dat hij voornemens was geweest, zijn schip in de lucht te doen springen, en zal aan den Britten eerbied voor hem hebben ingeboezemd. Tot dusverre was slechts de derde druk van het boven vermelde werkje van SWINNAS bekend, zijnde één deeltje in 8o, gedrukt te Rotterdam bij JOH. NAERANUS, Ao. 1668, doch de tweede druk, zijnde in 4e. en gedrukt te Amsterdam hij JACOB VENCKEL, is mij nu voorgekomen in de Bibl. Duncaniana op de Koninklijke Bibliotheek. Deze uit- gave loopt niet verder dan 1 Maart 1666, terwijl de derde doorgaat tot den vrede van Breda. 1 Brief van den Commissaris J. QUACq, aan den Raadpensionaris DE WITT, 16 Maart 1667. 6 GESCHIEDENIS VAN HET kitsen, gewapend met 4192 stukken geschut, en voorzien met 21 à 22000 man. 1 Het opperbevel werd gevoerd door den Hertog 'AN YORK, broeder (les Konings, aan wiens boord zich, in hoedanigheid van Kapitein -Generaal, bevond de Admiraal WILLIAM PENN, een man, die van zijne vroegste jeugd af zich aan de zeevaart en aan den oorlog te water had toegewijd; die uitgebreide kundigheden bezat, de voorlichter en raadsman van den Hertog VAN YORK was, en aan wien de eer der overwinning, welke de Britten be- vochten, grootendeels toekomt. 2 Onder den Hertog VAN YORK voerde het bevel Prins ROBERT, jonger zoon van den onge- lukkigen Paltzgraaf, en Koning van Boheme , FREDERIK, en neef van den Britschen Monarch, een geoefend zeeman en moedig krijgsman, doch wiens voortreffelijke hoedanigheden dikwerf door overijling en gebrek aan beleid werden over- schaduwd. Nevens dezen stond EDUARD MONTAGUE, Graaf van Sandwich, een ervaren en dapper zeevoogd, aan wien het gebied over het eskader van de blaauwe vlag was opge- dragen, terwijl Prins ROBERT dat van de witte voerde, en YORK zich aan het hoofd van het smaldeel met de roode vlag had gesteld. Behalve deze, bevonden zich in de Britsche vloot nog ettelijke mannen van uitstekende talenten en be- proefclen moed, zoo als de Vice- Admiraal JOHN LAWSON, zoon van eenen eenvoudigen visscher, maar die zich door eigene verdiensten den weg tot (le hoogste eerambten ge- baand had; de Vice-Admiraals GEORGE AYSCUE en CHRISTOFFEL MINGS, die in onderscheidene gevechten vroeger hadden uit CLARK, ALLEN, SPRANG en anderen.-gemunt , de kapiteinen De Britsche vloot stak zonder verwijl naar de Hollandsche kusten over, om de Nederlandsche op te zoeken , of wel, zoo deze nog niet in zee mokt zijn, de zeegaten in te sluiten, haar het uitloopen te beletten en den Nederlandschen handel afbreuk toe te brengen. Dan weinige dagen daarna werden YORK en de zijnen door eenen zwaren storm overvallen, die

1 Zie Bijlage III.

2 Memorials, of the professional life and linies of Sir W. PENN, London 1833. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 7 aan hunne schepen zware schade toebragt, de vloot verstrooide en noodzaakte, naar de Engelsehe havens terug te keeren. Van deze omstandigheid maakten de Nederlanders gebruik , om over dag en nacht hunne vloot, die reeds verre gevor- derd was, in volkomene gereedheid te brengen , te vereeni- gen en zee te doen kiezen. Een algemeene bededag werd op de vloot gehouden. Vervolgens stak de Luitenant-Admiraal JAN EVERTSEN niet liet Zeeuwsche smaldeel, sterk ongeveer dertig schepen, in zee en wendde den steven naar Texel, uit welk zeegat het overige en grootste gedeelte der vloot langs het Landsdiep, door den onvermoeiden ijver van den Raadpensionaris DE WITT, een van de medeafgevaardigden der A lgemeene Staten, I op den 23 en 24 Mei onder liet opperbevel van den Luitenant-Admiraal VAN wASSENAER OBDAM uitliep. De gansche vloot of llrmacde van den Staat, gelijk men haar veefinalen in deze dagen genoemd vindt, ge- raakte aldus in Zee, uitgenomen 9 landsschepen en 7 van de Oostindische compagnie, die of nog niet in volkomene gereedheid waren, of door gebrek aan de noodige krijgsbe- hoeften en volk verhinderd werden de vloot te volgen. Deze Nederlandsche zeemagt, welker gelijke in sterkte, bemanning en toerusting nimmer aanschouwd was, telde een getal van 103 schepen van oorlog, 7 jagten, 11 branders en 12 galjoten, was gewapend niet 4869 stukken geschut, en voorzien met ruins 21000 laatrozen en soldaten ; 2 zoo dat zij , althans wat het aantal stukken en manschappen betreft, niet voor die van Groot-Brittanje behoefde onder te doen, maar wel door deze in grootte en zwaarte der schepen werd overtroffen. Aan het hoofd van deze magtige vloot stond de Luitenant-Admiraal VAN WASSENAER, een heldhaftig krijgs- man, doch wiens opleiding hem in andere tijden zeker van het opperbevel over zoodanig eene zeemagt zou hebben uit -

1 Brief van den Raadpensionaris DE WITT aan den Pensionaris vtvIEN. De loodsen maakten zwarigheid, met de bestaande gelegenheid de vloot te doen uitloopen, doch na WITT, die zelf alvorens het Landsdiep gepeild ende gesteldheid der plaats opgenomen had, gaf desniettegenstaande bevel het anker te ligten en de vloot kwam gelukkig in zee. = Zie Bijlage I. 8 GESCHIEDENIS VAN HET gesloten, en wiens vroegere handelwijs, bepaaldelijk in de Sont, hoe hemelhoog door velen ook geroemd, bij sommigen zijne bekwaamheden als zeeman deed mistrouwen. Onder hem voerden het gebied over de verschillende smaldeelen, de Luitenant-Admiralen JAN EVERTSEN, EGBERT MELISSEN COR en AUKE STEI.LINGWERF, en de Vice-Admiralen COR--TENAER NELIS TROMP, CORNELIS EVERTSEN de Oude en VOLCKERT ADRIAENSZE SCHRAM; mannen, die allen ter zee gewigtige diensten aan het Vaderland hadden bewezen, en waarvan het meerendeel, van den laagsten trap langs alle rangen heen, door dapperheid en zelfopoffering zich den weg gebaand hadden tot den verheven' stand, op welken zij nu geplaatst waren. Behalve deze bevond er zich een aantal bevelhebbers in 's Lands vloot, die veelvuldige en onwedersprekelijke bewijzen van moed, trouw en beleid hadden gegeven. De namen van eenen VAN DER HULST, GOSKENS, NYEHOFF, TRESLONG, DE LIEFDE, PENSE, SCHEY, MARREVELDT, MATTHYSSEN, COENDERS, DE HAAN, BANCKERS, STACHOU WER en van anderen, behoeven slechts genoemd te worden , om de waarheid hiervan te staven. Daarentegen waren er ettelijke kapiteinen aanwezig, wier kloekheid en beleid door de ervaring nog geenzins waren gebleken. Dit was bepaaldelijk het geval met sommige scheeps- bevelhebbers , aan wie, wegens de groote menigte oorlogs- schepen, welke hadden moeten worden uitgerust , voor het eerst het gebied was toevertrouwd, en in het bijzonder met de meeste kapiteinen , aan wie de Oostindische compagnie het bevel over hare schepen , zijnde grootendeels de sterkste der vloot, had opgedragen. Omtrent de kennis en den moed van deze was men in het onzekere, en de ondervinding bewees, helaas! weldra, dat het meerendeel voor hunne betrekkingen ongeschikt was. De uittogt der vloot was niet ongelukkig ; want eerlang ontmoette zij negen, met krijgsbehoeften geladen vijande- lijke koopvaarders, die met hun geleider, een fregat van 34 stukken, zonder veel moeite vermeesterd werden. Doch met zulke daden stelde men zich hier te lande niet te vreden. Was men overtuigd, dat de voorname oorzaak van den tegen- NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 9 spoed, welke de wapenen van den Staat, in den eersten Engelschen oorlog, was te beurt gevallen, voornamelijk ge- legen was in de zwakheid der middelen, welke den zeevoogden van het Gemeenebest toen ten dienste stonden: thans, nu eerie vloot was uitgerust, hoedanig eene nimmer de havens der Republiek verlaten had, en die men meer dan genoeg- zaam achtte , om aan Brittanje den geleden hoon ten duurste betaald te zetten, was de verwachting ten hoogste gespannen , en in 's Lands vergadering heerschte slechts één wensch, die, namelijk, dat de vloot den vijand ten spoedigste mogt ont- moeten en aangrijpen; een wensch , welke door valsche, of althans overdrevene berigten aangaande den min gunstigen toestand der Engelsche vloot, en wegens eene hevige ziekte, welke op die vloot woedde, nog meer werd aangevuurd. 1 Men vond zich derhalve te leur gesteld en er ontstond zelfs mis onder de leden der Hooge Regering, toen men ver-noegen dat de zeemagt zich nog ettelijke dagen in de nabijheid-nam, der kust had blijven ophouden, zonder te overwegen, dat zulks het gevolg van stilte en tegenwind was. Wat meer is, men besloot, aan den Opperbevelhebber dat misnoegen te doen kennen, hetgeen in vrij scherpe bewoordingen geschiedde, en waarbij hem uitdrukkelijk gelast werd, onverwijld en zonder een oogenblik te verzuimen, naar de Engelsche kust over te steken, den vijand op te zoeken, aan te tasten en te bestrijden. 2 Ook de Raadpensionaris DE WITT, hoezeer in beleefder termen , schreef hem herhaalde malen in den- zelfden geest, met aanbieding, zich als gevolnlagtigde der Algemeene Staten naar 's Lands vloot te begeven, "om met gemeene schouderen te beter te kunnen helpen afdraegen don ondanck, dien men in soo importante employen dick- maels moet subject wesen." 1 Volgens de getuigenis van geloofwaardige schrijvers, werd wASSENAER , die dezen last der Hooge Regering als een blijk van mistrouwen in

1 Brief van den Raadpensionaris DE WITT aan den Luitenant-Admiraal VAN WASSE- NAER, 4 Junij 1665. 2 Men vindt dezen ernstigen brief, welke op den 8 Julij geschreven werd, bij AITZEMA, D. V, bl. 446. 10 GESCHIEDENIS VAN HET zijnen moed aanmerkte, door dien brief diep getroffen, en zou hij van toen af besloten hebben, wanhopig, het koste wat het wilde, den vijand te bevechten. 2 En dat de aan Raadpensionaris DE WITT, nadat hij reeds-bieding van den in zee was en op het punt stond den vijand slag te leve- ren, door WASSENAER op gelijke wijs werd opgenomen, dit wordt duidelijk uit het stilzwijgen over dit onderwerp in zijne brieven, waarover DE WITT zich meermalen aan hein beklaagt. Hoe dit zij , na de ontvangst van het voornoemde bevel en van de brieven des Raadpensionaris, zond WASSE- NAER zijne meeste kostbaarheden van boord, ten blijke, dat hij voornemens was, een' strijd op leven en dood aan te gaan, zoodra de gelegenheid zich zou aanbieden. En het is hoogstwaarschijnlijk aan deze zijne stemming toe te schrijven, dat hij een min gunstig tijdpunt tot den strijd koos, iets, hetgeen ongetwijfeld oenen nadeeligen invloed op de uitkomst van den zeeslag gehad heeft. Kort na het ontvangen van den voornoemden last, stak WASSENAER naar de Engelsche kust over en het leed niet lang, of de ßritsche vloot werd ontdekt en de strijd nam een' aanvang; een strijd die geheel anders uitviel dan men algemeen hier te lande verwacht had, en welke de ingeze- tenen van het Gemeenebest in rouw dompelde, maar die, hoe treurig ook, niet vermogend was, den kloeken staats- lieden, welke het roer van het Genleenebest in handen had- den, den moed te doen verliezen. Op den 11 Junij kreeg men de Engelsehen niet verre van hunne kusten in het gezigt. De wind was noordoost en voordeelig voor de Nederlanders; doch stilte belette volgens de meesten , s dien dag de onzen, tot de Britten te gera-

1 Brieven van den Raadpensionaris DE WITT aan den Luitenant-Admiraal VAN WAS- SENAaR, van 4, 6 en 9 Junij 1665. 2 Vergelijk de Bijv. en Aanmerkingen op WAGENAAR. I). XIII, bi. 82. 3 In de meeste berigten wordt zulks gezegd; de Vice- Admiraal TROMP, onder ande- ren, getuigt dit uitdrukkelijk. Zie zijnen brief aan H. H. Mog. bij AITZEMA en ook in zijn Leven bi. 254. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 11 ken, alhoewel een kundig ooggetuige 1 van nleening is, dat men hen naar believen had kunnen bereiken. Men hield het dus dien dag , des nachts en ook den volgenden dag, toen het evers stil bleef, grootendeels dri,j vende , hoezeer vol- gens het oordeel van denzelfden ooggetuige, er toen nog gelegenheid zou geweest zijn, van den gunstigen wind gebruik te maken en met voordeel den vijand aan te tasten. 'fegen den avond begonnen de vloten elkander meer te naderen. Gedurende den nacht, tusschen den 12 en 13, 2 schoot de wind uit het oosten naar het zuiden , en liep wel zuidwest ten westen. Hiermede veranderde de gelegen--haast heid, welke tot dus verre voor de Nederlanders gunstig go- weest was, geheel, en de .L ritsclle vloot bekwam de loef, , waarvan zij zich terstond bediende, en alle krachten inspande, ons bij onze zeemagt te komen. Het ware waarschijnlijk raadzaam geweest, onder zulk eene omstandigheid den strijd te vermijden en betere gelegenheid af te wachten; doch de Luitenant-Admiraal VAN WTASSENAER , hetzij beleedigd door het blijk van mistrouwen, hem door 's Lands overheden ge- geven; hetzij verdrietig over het uitstel van het gevecht reeds gedurende twee dagen; hetzij aangespoord door den stelligen last, hem toegezonden, den vijand onverwijld aan te grijpen, besloot het teeken tot den aanval te geven. 3 Met den dageraad van Glen 13 Junij , des morgens ten 3 ure, nam de strijd, tien of elf mijlen ten noordoosten van het Noord-Voorland een' aanvang. Naar het zich liet aan-

1 De toenmalige Vrie.sehe kapitein, naderhand Luitenant- :1dmiraal, TaEi:CK iiinnics DE vRtss. Vergelijk zijnen hoogstbelaagrijken brief bij AITZEMA, D. V, bl. 448. Ook in sommige Engelsche berigten wordt als eene der voornaamste oorzaken van de neder- laag der Nederlanders genoemd, dat zij den gunstigen wind op dezen dag ongebruikt lieten voorbij gaan. 2 BRANDT, in het Leven van de Ruyter, bi. 382, zegt bij vergissing, dat de zee- slag op den 14 Junij plaats vond. 3 De meeste berigten merken dit als een misslag aan. Zoo leest men in het Leven van C. Tromp, bl. 251: "De 1-Iollandsche vloot, onaangezien hare vijanden de loef had- den en gedurig hielden, zeilde op het eskader van Prins ROBERT aan." TJERCK IIIDDES spreekt niet zoo duidelijk, maar dezelfde zin ligt in zijne woorden: "Doen (toen) had- den zij de wind van ons, doen (toen) leijden wij tegen haer aan." 12 GESCHIEDENIS VAN HET zien, waren al de Nederlandsche scheepsbevelhebbers en zee- lieden, bij het begin van het gevecht, met goeden moed bezield, en een ieder scheen zich te zullen beijveren, om getrouwelijk zijnen pligt te volbrengen, zoodat men zich eene gelukkige uitkomst scheen te kunnen voorspellen. 1 Van den anderen kant echter heerschte er in 's Lands vloot reeds in die oogenblikken vrij wat verwarring. De vlagofplcieren be- vonden zich niet bij het begin van het gevecht, gelijk zulks behoord had, aan het hoofd hunner smaldeelen, maar meest allen bij elkander op één punt, '- hetgeen ten gevolge had , dat de rangschikking der eskaders niet geschiedde, zoo als die volgens de schriftelijke bevelen 3 had behooren volbragt te worden; dat de scheepsbevelhebbers zich niet alle onder die smaldeelen en op die plaats begaven , welke hun waren aangewezen, en dat sommige eskaders hunne opperbevel- hebbers misten. Deze omstandigheid, welke niet anders dan Benen noodlottigen invloed kon en ongetwijfeld zal gehad hebben wordt toegeschreven aan het plotseling veranderen van den wind gedurende den nacht, en werd waarschijnlijk ook veroorzaakt door het onverwachte bevel tot den aanval, waardoor de verschillende schepen en bepaaldelijk de vlag belet werden zich op behoorlijken tijd bij hunne-officieren smaldeelen en in hunne rangen te vervoegen. 4 Er waren nog andere oorzaken der verwarring, welke bij den aanvang en ook bij het voortzetten van den strijd, in 's Lands vloot heerschte. De al te groote verdeeling van de zeenlagt , in zeven smaldeelen, welke reeds voor het uitloopen

1 Dit is mij uit meer dan één berigt gebleken. 2 Dit getuigt de kapitein QUYRYN VAN DEN HERC%HOVE, bevelhebber van het schip Rotterdam, in zijn verhoor voor de afgevaardigden van H. H. Mog., en deze om- standigheid wordt nader bevestigd door SWINNAS, Engelse, Nederlandse en Munsterse Krakeelen, D. I. bl. 40, waar deze schrijver zegt: "Een lust was d'Engelse orden, een onlust de Nederlandsche wanorden te aanschouwen. d'Engelse halveinaansgewijze zakten met haar vleugels vooraf na hare vijanden toe: de Nederlanders, zonder voor hoofden bij malkander, kwamen verwart afdrijven."-gaande krijgsberading met al de 3 Dit wordt getuigd in de voor de afgevaardigden van H. H. Mog. afgelegde, nog op 's Rijks Archief berustende Verklaring der kapiteinen, en nader bevestigd door SWINNAS. 4 Dezelfde kapitein QUYRYN VAN DEN 1ERCKHOVE verklaarde dit. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 13 der vloot door de Algemeene Staten was vastgesteld, schijnt als eene dier oorzaken te moeten worden aangemerkt. Nimmer werden na dezen tijd zulke bepaalde bevelen gegeven om- trent de verdeeling der vloot, als nu aan WASSENAER waren voorgeschreven, en nooit werd na dezen tijd de zeemagt van den Staat in zoo vele smaldeelen verdeeld. lle verklaring van den ervaren opperbevelhebber DE RUYTER, dat eene vloot niet meer dan in drie, uiterlijk vier smaldeelen behoorde ver- deeld te worden , 1 bewijst voldoende, dat eene verdeeling in zeven eskaders, gelijk nu plaats vond, kwalijk gekozen en schadelijk was. En mag men niet met grond uit het terug- houden van zoodanige bevelen, als nu aan WASSENAER waren gegeven, besluiten, dat het gebeurde in dezen zeeslag duide- lijk had geleerd het ondoelmatige en nadeelige van voor- schriften, zonder aan den opperbevelhebber de noodige ruimte te laten, om daarin, des vereischt wordende, veranderingen te maken? Wantrouwen in de kunde van WASSENAER gaf mogelijk daartoe aanleiding; maar ook, en wel voornamelijk, zoo het schijnt, de hoop, vaá met de vloot aldus te ver zeven eskaders een' opperbevelhebber-deelen, en over elk der te plaatsen, het nadeel te voorkomen, hetwelk het te klein getal opperhoofden meermalen in den eersten Engelschen oorlog had berokkend. Dan hiermede verviel men van het eene kwaad in het andere. Door de veelvuldigheid der smal opperhoofden ontstond reeds bij den aanvang des-deelen en gevechts verwarring, welke gedurende den ganschen strijd aanhield. Onderscheidene schepen plaatsten zich bij vergis- sing of door andere omstandigheden niet, of konden zulks niet, dáar, waar zij behoorden te zijn, omdat door de veel- heid der eskaders en opperhoofden het eene smaldeel van het andere, en de eene vlag-officier van den anderen moeijelijk kon onderkend worden, en het gedurende het gevecht niet altijd van de bevelhebbers afhing, het eskader en de vlag- officieren, waaronder zij gerangschikt waren, te bereiken; hetgeen vooral het geval was met zoodanige kapiteinen, die

1 Zie blad. 709. 14 GESCHIEDENIS VAN HET door bekomen schade genoodzaakt waren, tijdelijk in lij af te zakken. Daarenboven werd de eenheid in werking, door de vloot aldus te verdeelen, aanmerkelijk verzwakt en de bevelen des opperbevelhebbers door de opperhoofden der ver niet altijd opgemerkt, veel min naauw--schillende smaldeelen keurig en met spoed ten uitvoer gelegd, zoodat de meeste eskaders op zich zelve werkten, zonder gezamenlijk naar één algemeen bevel te handelen of naar één doel te streven. Om alle welke redenen, naar ons oordeel, de ongelukkig gekozen maatregel van eene dusdanige verdeeling der vloot, voor eene der hoofdoorzaken mag gehouden worden van de verwarring, welke reeds bij den aanvang des gevechts plaats greep en in het vervolg heerschte, en van de weinige kracht en eenstem welke verder in de handeling van 's Lands zeemagt-migheid, bij dezen strijd zigtbaar werd. Dan hierbij komt eene derde oorzaak, welke die verwar- ring insgelijks schijnt te hebben doen ontstaan en bevorderd. Zoo wij geloof mogen slaan aan een' gelijktijdig' schrijver, 1 die doorgaans nopens het in zijne dagen gebeurde wel onder zijn werk met goedkeuring der Staten van Holland-rigt is, uitgaf, en een gedeelte daarvan aan die Staten opdroeg, zou vóór dit gevecht door den Luitenant-Admiraal VAN WAS- SENAER dezelfde misslag begaan zijn , welke hij bij gelegen zeeslag in de Sont beging, van, namelijk, het-heid van Glen bevel tot den strijd te hebben gegeven, zonder alvorens den krijgsraad bijeen geroepen en zonder niet dezen overlegd te hebben, welke maatregelen er behoorden te worden geno- men en op hoedanig eerie wijs deze dienden te worden uitgevoerd. Bijaldien men zich op dit berigt kan verlaten, waarvan elders evenwel niets blijkt, 2 dan maakte de opper zich aan eene onbegrijpelijke nalatigheid schuldig -bevelhebber, welke alleen aan zijne onbedrevenheid in de zeezaken kan

1 SWINNAS Cit. 2 DE GuICxE, Mémoires, pag. 66. spreekt van eenen krijgsraad, welke den vorigen dag gehouden werd, en waarin besloten werd, het gevecht nit te stellen, doch zwijgt van zoodanig eenen krijgsraad op den dag van het gevecht. Dit laatste zet geloof aan het verhaal van SWINNAS bij. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 15 toegeschreven worden; eene nalatigheid , 1 die door het te zamen leggen der opperhoofden op het oogenblik van het begin des gevechts, wel eenige waarschijnlijkheid bekomt, en welke, bij de verdere oorzaken, ten volle de reden ver- klaart, waarom bij den aanvang van en gedurende den strijd eene zoo schromelijke verwarring onder 's Lands vloot ge- heerscht heeft, en waarom ieder der zeevoogden doorgaans genoegzaam op zich zelven handelde. 2 De strijd nam derhalve op den 1.3 Junij, des morgens ten drie uren, een' aanvang, betoonende de opperhoofden en ver bevelhebbers aanvankelijk goeden moed; doch de ver--dere warring, welke zich in de zeemagt van den Staat alras openbaarde, leverde geene gunstige vooruitzigten voor de toekomst op. Beide vloten schaarden zich in twee zeer uit Linien , en liepen elkander onder een hevig vuur-gestrekte voorbij, waarbij echter de Nederlanders de meeste schade leden , omdat het geschut des vijands verder droeg dan het hunne, zij merkelijk aan zeilen, want en rondhout getroffen werden, doch velen hunner de Britten met het kanon niet konden bereiken, dewijl zij naar mate van de kracht huns geschuts te verre verwijderd bleven. 3 De Luitenant-Admiraal VAN WASSENAER had zich bij deze manoeuvre voorgesteld, boven den vijand te geraken en aldus de loef van hem te winnen, om vervolgens niet vereenigde krachten op de En- gelschen in te storten. Dan hierin slaagde hij niet, en wel omdat hij , naar het oordeel van een' onzer ervarenste zee- lieden, den Luitenant-Admiraal EGBERT MEUSSEN CORTENAER, 4

3 Dat er van het begin af, weinig orde in de vloot was, getuigt kapitein TOLL voor de Gedeputeerden van Hunne Hoog Mogenden, verklarende: "Dat de vloot allyt con- Jas door den anderen heeft geseilt, van het uitloopen af tol in het geverht ineluys." 2 Eene vierde en voorname oorzaak der verwarring zal men hierna uit de pen van den Raadpensionaris a. DE wtTT vernemen. 3 Dit getuigden vele kapiteinen in hunne verklaringen aan de afgevaardigden van Hunne Hoog Mogenden, en wordt ook bevestigd door DE GUICIE, bl. 66. 4 "Mij dunkt," zeide CORTENAER in het begin van het gevecht, "onze Admiraal loopt wat laag; wij kunnen zoo niet boven den wind van den vijand komen." Leven van TROMP bl. 253. 16 GESCHIEDENIS VAN HET te laag liep; eene omstandigheid, welke tevens veroorzaakte , dat de Nederlandsche schepen bij dezen eersten aanval zoo weinig afbreuk aan den vijand konden toebrengen. Intusschen gelukte het nogtans aan sommige Nederlandsche kapiteinen, blijken van dapperheid te geven. De Vice-Admiraal TROMP en de scheepsbevelhebber TJERCK HIDDES DE VRIES onder- scheidden zich in het bijzonder, door twee Engelsche oorlogs- schepen , die te veel aan lij waren geraakt , af te snijden en een hunner de Charity, van 46 stukken, zoodanig uit hun geschut te begroeten, dat het zijne vloot niet langer volgen kon, en kort daarna door den moedigen JAN DE HAAN geënterd en vermeesterd werd. Maar dit voordeel woog niet op tegen het gewigtig verlies, hetwelk de Nederlandsche zeemagt kort daarna leed. Want, de vloten weinig tijds na het veroveren van dit schip, ten tweedenmale gewend zijnde, werd de Luitenant-Admiraal CORTENAER, een der dapperste en be- kwaamste opperhoofden van de vloot, omstreeks vijf uren in den morgenstond, door een kogel getroffen, welke hem van het leven en het Vaderland van eenen Inanhaftigen ver beroofde. 1 Gelijk de zeemagt van den Staat met-dediger zijnen dood den aanvoerder van een harer smaldeelen en een voornaam steunpilaar verloor, miste de bodem, over welken hij het bevel voerde, zijnde een der zwaarste en beste schepets van de gansche vloot, een' dapperen kapitein. Noodlottig mag dit verlies in den vollen zin van het woord genoemd worden. Want ook het overlijden van dezen zeevoogd werkte mede om de bestaande verwarring te vermeerderen, niet slechts, dewijl 's Lands vloot, toen WASSENAER sneuvelde, in hein een kundig en dapper opvolger in het opperbevel moest derven,

1 Er bestaat een uitmuntende hooggedreven penning (in zilver) ter eere van CORTE vervaardigd. De voorzijde stelt het borstbeeld van den Admiraal voor. De keer--MAEP zijde vertoont de vier Admiralen oe. H. TROMP, P. HEYN, HEEMSKEJOK en VAN GALEN, alles geheel overeenkomende met den penning, verbeeld bij VAN LooN Ned. Hist. penn. D. II. blz. 373 waarover men ook zie Ned. gedenkpenningen D. II blz. 19 van de VRIES en DE JONGE. Dit eenige stuk, een der fraaiste Ned. penningen en van welke ik nimmer een tweede exemplaar zag, is het eigendom van den Heer STRICKER te 's Hage. (Nagel aant. van den overt. schrijver. Dec. 1845.) NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 17 en zijn smaldeel door zijnen dood zonder hoofd en aanvoerder gelaten werd: maar ook en wel voornamelijk, omdat met zijn sterven de moed aan de zich op zijn schip bevindende zeelieden ontzonk, en het gebied over dien bodem in handen van eenen eed- en eervergeten lafaard I overging, die zich niet schaamde, reeds weinige uren na het sneuvelen van den bevelhebber de linie te verlaten, in de lij te loopen, zich zoo lang de hitte des gevechts voortduurde, buiten het kanon des vijands te houden, en ten laatste, niet den Admiraalsvlag in top, zich een der eersten, zoo niet de allervroegste op de vlugt te begeven. In der daad, de dood van CORTENAER mag als eene der voornaamste oorzaken van het verlies van dezen rampvollen strijd worden aangemerkt. Zoodra de vloot gewend was, nam het eigenlijke gevecht een' aanvang, en nu ontstond er een allerhevigste strijd, welke van beide kanten uren lang met hardnekkigheid werd voort- gezet. De Luitenant-Admiralen VAN WASSENAER , JAN EVERT- SEN, MEPPEL en SPELLINGWERF; de Vice-Admiralen TROMP, SCHRAM, COENDERS EN CORNELIS EVERTSEN de Oude, de Schouten- bij -nacht DE LIEFDE en ADRIAEN BANCKERS , de ka VAN DER. HUIST , VAN AMSTEI, , VAN REEDE, TJERCK-piteinen

H UIDDES DE VRIES, BASTIAEN CENTEN, CORNELIS EVERTSEN de Jon,ge en meer andere bedreven wonderen van dapperheid en handhaafden waardiglijk den alouden zeeroem der Neder- landers. Doch ook nu, gelijk wij nader zien zullen, heerschte er door het te veel vooruitloopen van sommige schepen , en door het achter blijven van andere, eene schromelijke verwarring in 's Lands vloot, en geraakte, dien ten gevolge, het meer-

I De opperstuurman ATE INTES STRINSTRA. De kapitein van het schip was afwe- zig, doordien hij met eenen prijs naar het vaderland was opgezonden, en de Luite- nant (de eenige eigenlijk gezegde officier die na den dood des Luitenant -Admiraals aan boord was), werd tot het voeren van het commando ongeschikt geacht. Volgens de ver STRINSTRA, zou CORTENAER zelf, bij zijn leven, bevolen hebben, dat die-klaring van stuurman , wanneer hij mogt sneuvelen, hein zou opvolgen; doch hij beantwoordde geenszins aan de verwachting van den zeevoogd. l)it voorval was eene der grootste beweegredenen, welke H. H. Mog. na den zeeslag deden besluiten, om het getal der officieren op de schepen, bijzonder op de groote schepen te vermeerderen, waarvan de noodzakelijkheid in het gebeurde met het schip van CORTENAER duidelijk was gebleken. Zie Dl. I bi. 6S4. II 2 18 GESCHIEDENIS VAN HET

endeel der zich in gevecht bevindende schepen zoo opeen gedrongen, dat sommige zich niet naar behooren konden verweren, veel min krachtdadige afbreuk aan den vijand toebrengen. Maar wat nog erger was, onderscheidene kapi- teinen naaien , zelfs van het begin van het gevecht af, weinig of geen deel aan den strijd, en gedroegen zich, als of die hun niet aanging. Anderen ondersteunden wel de pogin- gen hunner moedige voorgangers, doch mengden zich zoo flaauw in het gevecht, dat hun bijstand nutteloos was. Sommige kapiteinen, eindelijk , schonden zoo schandelijk den door hen duur bezworen' eed, dat zij in het felste van den strijd geen gebruik van hun geschut maakten, en zelfs de proppen op hunne stukken nog na het eindigen van den zeeslag gezien werden.' Door deze hoogst laakbare handel- wijs kwaal de geheele last van het gevecht op de opper- hoofden der Nederlandsche zeemagt en op een klein aantal scheepsbevélhebbers. De Britten verzuimden niet, van deze omstandigheden gebruik te maken , en rigtten het voorname geweld van hunne strijdkrachten tegen de getrouwe verdedigers des Vaderlands. Hierbij werden de meeste schepen van onze dappere zee- lieden door het aanhoudend en hevig vuur des vijands zoo- danig geteisterd, dat het hun bezwaarlijk viel, zich bij voortduring tegen 's vijands overmagt te handhaven. Som- mige zelfs zagen zich genoodzaakt in de lij te loopen, om de bekomene schade te herstellen; welke hersteld zijnde, zij echter weder met denzelfden moed op den vijand instortten. Het was van deze omstandigheden, of van eene toevallig veroorzaakte opening tusschen de schepen, of van de ver uit de opeenhooping der voornaamste bodems ont--warring, staan, of wel van het afvallen van een of meerdere lafhartige kapiteinen, dat Graaf SANDWICH, Admiraal van de blaauwe vlag, zich bediende, om ten één ure des namiddags in de Nederlandsche linie door te breken en die vaneen te

1 Dit getuigden vele kapiteinen, bepaaldelijk omtrent de door de Oostindische com- pagnie uitgeruste schepen, de Batavia en de Sphaera mandi NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 19 scheuren. I Deze gebeurtenis welke de nog min of meer be- staande orde in de vloot van den Staat geheel verbrak, maakte de uitkomst van den strijd, in de omstandigheden , waarin de zeemagt van het gemeenebest zich reeds bevond, bijkans niet meer twijfelachtig. Naar het oordeel van een' geoefend' zeeman, die dezen gedenkwaardigen slag bijwoon- de, zou diezelfde manoeuvre eenigen tijd te voren door de onzen niet voordeel hebben kunnen verrigt zijn , en de Neder aldus de loef hebben kunnen bekomen; "doch ,"-landers voegt hij er bij , "dat men kon en moest doen werd nage- laten ," waarom hij ook van toen af de overtuiging kreeg, "dat het gevecht op die wijs niet wel kon uitvallen." 2 Ondertusschen gaven de opperhoofden en de kapiteinen , die tot dusverre getrouwen bijstand geboden hadden, na dit ongeval, geenszins den moed op. Een ieder hunner bleef zich met eene onwrikbare kloekheid, waardig eene betere uitkomst, verdedigen. Bovenal was de strijd hevig tusschen den opperbevelhebber van 's Lands vloot, den Luitenant VAN WASSENAER en het hoofd der Britsche zee--Adfniraal magt, den Hertog VAN YORK. Deze den Graaf VAN SAND- WICH door de Nederlandsche linie gevolgd zijnde, plaatst zich met zijn schip, the Royal Charles, van 80 stukken, aan de zijde van het Hollaidsch Admiraalschip, de Eendragt , dat 84 stukken voerde, en nu ontstaat tusschen de twee vlootvoogden een gevecht, dat al de overige in felheid over- trof, en waarin van weerszijde met dezelfde standvastigheid gestreden werd. Beiden begroeten elkander met volle lagen, waardoor aan de schepen geene geringe schade wordt toe-

1 Deze daadzaak wordt in de beste Nederlandsche berigten uitdrukkelijk vermeld, gelijk ook bij nE auicxE, die er zelfs uitdrukkelijk bijvoegt, dat door het afzakken van liet schip van CORTENAER de opening in de Nederlandsche linie veroorzaakt werd; doch ik meen reden te hebben aan dit laatste te twijfelen, daar mij gebleken is, dat ge- noemd schip reeds ten 3 ure 's morgens in lij was geloopen. In een gelijktijdig Engelsch verhaal van den zeeslag wordt gezegd : "About one of the Block we passed so near about the middle of them, that we divided their fleet." Andere Engelsehe berigten, die ook gelijktijdig zijn, getuigen dit insgelijks. 2 TJERCK Hornas DE vRIES in zijnen aangehaalden brief. 2* 20 GESCHIEDENIS VAN HET

gebragt. De Hertog VAN YORK wordt gekwetst en bespat met het bloed van drie edellieden, die , als vrijwilligers hem op dezen togt gevolgd zijnde, aan zijne zijde sneuvelen. WAS- SENAER strijdt niet onverschrokken moed en wendt alles aan wat mogelijk was om den vijandelijken vlootvoogd te ente- ren, waarin hij vermoedelijk zou geslaagd zijn, ware niet regt tijdig een van YORK'S kapiteinen den Britschen opper gekomen. Onder dit woelen verloopen-bevelhebber ter hulpe er twee uren, zonder dat de strijd, hoe hagchelijk ook de kans voor de Nederlanders door de verwarring en de trou- weloosheid van vele scheepsbevelhebbers stond, beslist wordt. Dan nu springt eensklaps het aan alle kanten doornagelde en bijkans zinkende schip van den Nederlandschen Luitenant- Admiraal, hetzij door eigen kruid, hetzij door eenen vijan- delijken kogel, met alles wat het bevatte, in de lucht. Met deze noodlottige gebeurtenis, welke eenen hevigen schrik en eene diepe verslagenheid door de gansche vloot van het Gemeenebest verwekt, en die daarentegen den moed der Britten aanwakkert, eindigt het algemeene gevecht. De eer plaatsvervanger van den manhaftigen CORTENAER geeft-looze het voorbeeld tot de vlugt, en loopt, met de Admiraals - vlag van top, het eerste voor den wind af. Hem, wien zij na het sneuvelen van WASSENAER, ingevolge de bevelen van Hunne Hoog Mogenden, voor den opvolger in het opper- bevel houden, volgen weldra sommige dier laf hartigen , welke gedurende den strijd meestentijds in lij hadden gelegen. Het wegzeilen van deze wordt wederom door anderen gevolgd, die meenen, dat het bevel tot den terugtogt was gegeven. Verbaasdheid grijpt zoo wel den kloeken als min moedigen aan. Er ontstaat eene algemeene verwarring, of liever de bestaan hebbende wanorde neemt van oogenblik tot oogen- blik toe. Van nu af zien de treffelijke verdedigers van 's Lands eer en waardigheid zich ganschelijk verlaten en blootgesteld aan de overmagt der geheele Britsche vloot. Hiertegen zich met hoop op eenen goeden uitslag te handhaven, was on- mogelijk, terwijl men daarmede tevens de vlugtenden tot lir,u r • nr'r ;rvn< r rrn L ,vend ntfnrrvmrG/ /' Il n.,u/,, .r Lr//i

NEDERLANDSCH E ZEE WEZEN. 21

eene wisse prooi aan den vijand overgaf. Er bleef dus niets over dan insgelijks de wijk te nemen. I)e nog strijdende Nederlandsche opperhoofden en kapiteinen trekken derhalve mede terug; doch zulks gaat met geene geringe zwarigheid, noch zonder verlies gepaard. Want, naar mate de Neder afdeinzen, spannen de Britten hunne krachten in,-landers om de wijkenden en vlugtenden na te zetten, af te snijden, aan te tasten, te vermeesteren of te vernielen, hetgeen hun met onderscheidene schepen maar al te zeer gelukt. De door de Oostindische compagnie toegeruste acht en zeventiger, /llaar8eveen , wordt bij den terugtogt door een groot aantal vijanden omsingeld en op het hevigste beschoten; doch de dappere bevelhebber, JACOB DE REUS, niettegenstaande hij zich door drie of vier en twintig Britten omringd of gevolgd ziet en het uitzigt tot ontkoming verdwenen is, weigert den aan hein toevertrouwden bodem over te geven. Tot in den laten avond verdedigt hij met mannelijken moed zijn tot zinkens toe doornagerd schip, tot dat het, genoeg liggende en door een noodlottig toeval in twee-zaam in onmagt andere Nederlandsche schepen, de Terg/oes van 34 en de Swanenburq van 30 stukken, verward, door eenen Engel- sehen brander, nevens de beide anderen in brand wordt gestoken en met deze gezamenlijk opspringt. De dappere BASTIAEN CENTEN, een Schot van geboorte, doch in dienst der Zeeuwsche Admiraliteit, die in den vorigen oorlog reeds meermalen had uitgemunt, ontziet niet, ofschoon alleen te midden des vijands liggende, den Graaf VAN SANDWICH te enteren. Reeds heeft hij het vijandelijke dek vermeesterd, - en gedurende rneer dan een uur de Britsche vlag door die van den Staat doen vervangen , toen hij , door niemand bijge- staan en aangevallen van alle kanten, gedwongen wordt zijne prooi te verlaten, waarop zijn schip, Oranje, van 75 stukken, na een hevigen strijd in brand geraakt èn in de lucht vliegt; betreurende het Vaderland in dezen held een' zijner mannelijkste verdedigers. 1 Een gelijk lot treft drie

1 Zoo melden onze berigten; die der Engelsehen zeggen, dat de Oranje vermeesterd, 22 GESCHIEDENIS VAN HET andere schepen, de Koeverden van 60, de Prins Maurits van 50 en de stad Utrecht van 44 stukken, welke tegen elkander onder het wijken aanzeilende, vast raken, door eenen vijandelijken brander aangestoken en door de vlammen ver worden. Bovendien worden negen schepen, waaronder-teerd een van 60, twee van 50 en twee van 40 stukken, door de Britten achterhaald en overmeesterd. Drie der zwaarste sche- pen, door de Oostindische compagnie toegerust, vervallen in 's vijands handen, meer door de oproerigheid des volks dan door de dapperheid der Britten; want de soldaten en een gedeelte der zeelieden, welke zich op dezen bodem bevinden, staan tegen hunne bevelhebbers op en dwingen hen tot de overgave. Op zulk eene wijs verloor de Staat in dezen noodlottigen zeeslag zeventien der schoonste schepen, dat van WASSENAER. medegerekend. Hoogstwaarschijnlijk zou het verlies nog veel grooter geweest zijn, bijaldien de vijand van het krachtda- dig vervolgen der Nederlanders door een misverstand 1 niet ware teruggehouden; bijaldien de Britten in het aantasten der vlugtenden en wijkenden met meerderen moed waren te werk gegaan, 2 en bijaldien, bovenal, de Nederlandsche opperhoofden en sommige kapiteinen niet met eene zeld- zame kloekheid hunne landgenooten hadden beschermd. Zoodra de terugtogt algemeen was geworden, plaatsten de Nederlandsche opperhoofden en ettelijke dappere scheeps- bevelhebbers zich in de achterhoede, om, zooveel in hun

en daarna door hen verbrand werd, omdat het schip zoo doornageld was, dat het dreigde te zinken. 1 Er is veel in Engeland geschreven over dit misverstand. Volgens de meesten had een der Kamerheeren van den Hertog VAN YORK, BROVNKER genaamd, in naam des Hertogs, doch op eigen gezag, bevel gegeven, terwijl men bezig was de Nederlanders te vervolgen, en de Hertog een weinig ter roste was gegaan, zeil te verminderen. De Hertog eenigen tijd daarna op het dek komende, merkte wel, dat men weinig gevor- derd was, doch ontdekte eerst later het bedrog, dat, naar sommige beweren, was uit- gedacht, om des Vorsten leven, hetwelk reeds in zoo groote gevaren geweest was, niet verder bloot te stellen. Dit voorval gaf aanleiding tot hevig misnoegen in Enge. land, doch was ongetwijfeld gunstig voor de Nederlanders. Men zie hierover HUME, DE GUICHE en anderen. 2 Hierin komen alle berigten van deze zijde overeen. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 23 vermogen was, de wijkenden en vlugtenden te bewaren. Hier ziet men den Luitenant-Admiraal JAN EVERTSEN, wiens schip zeventien schoten onder water had bekomen, dertien dooden en veertig gekwetsten telde en die meer dan 15000 ponden kruids op dezen dag verschoten had. Deze, door zijnen broe- der onderrigt van den dood van CORTENAER, had de Admi- raalsvlag opgestoken, en geeft thans de noodige seinen om hem als opperbevelhebber te volgen. Nevens hem bevinden zich de Vice-Admiralen TROMP en CORNELIS EVERTSEN de Oude, wier schepen niet minder hadden geleden, en die met dezelfde dapperheid gestreden hadden, waarmede hij het gevecht had doorgestaan; het schip van den Luitenant-Ad- miraal STELL[NGWERF, die kort te voren zijn leven voor het Vaderland had opgeofferd; de Vice-Admiralen VAN DER HULST, SCHRAM EN COENDERS, de Schout-bij -nacht ADRIAEN BANC- KERS , de kapiteinen HAESEVELT , TJERCK HIDDES, TRESLONG, VAN AMSTEI, en eenige anderen, die gezamenlijk de uiterste pogingen aanwenden, om, ware het mogelijk, de vlugten- den tot staan te brengen, de orde te herstellen, den vijand op nieuw het hoofd te bieden en, zoo niet de overwinning te behalen , althans eenen eerlijken terugtogt te volbrengen. Doch alle hunne pogingen mislukken. Een onherstelbare schrik heeft zich zoodanig meester gemaakt van de harten der vlug dat noch het voorbeeld der opperhoofden-tende kapiteinen, op hen eenigen invloed heeft, noch hunne seinen nageko- men worden; ja schoten, met scherp op hen gedaan, zijn niet vermogend , de lafhartigen tot staan te brengen. Intus- schen dringt de vijand op en tusschen de vlugtenden in, waardoor de opperhoofden gedwongen worden, zich dan hier, dan ginds, dan her-, dan derwaarts te begeven, ten einde de gansche vernieling van 's Lands vloot te voorkomen. Doch aldus geraken de opperhoofden van elkander, zoodat de een weldra niets meer van den anderen verneemt, en een ieder zich verpligt vindt, op zich zelven en naar mate van de omstandigheden te handelen. JAN EVERTSEN zet met het vallen van den nacht een vuur op, en rigt, meenende als opper- 24 GESCHIEDENIS VAN HET bevelhebber door de overigen gevolgd te zullen worden, den koers naar de Maze, als het meest nabij gelegen zeegat; als datgene, hetwelk door de Algemeene Staten tot verzamnel- plaats was aangewezen en dat bij het tegenwoordige getij eerie veilige en dadelijke schuilplaats aanbood. CoRNEI,Is TROMP, daarentegen, achtende dat EVERTSEN gesneuveld was, of wel onwillig om dien vlootvoogd te volgen, steekt ook de Admiraalsvlag op, en loopt eerst regtstreeks naar de Hol kust en vervolgens langs de kust naar Texel, opdat,-landsche ofschoon dit zeegat niet als vereenigingsptint was aangewezen, en het onmiddelijk binnenloopen aldaar wegens het getij onmogelijk was, de vlugtenden, welke met het schip van den Luitenant-Admiraal CORTENAER aan het hoofd grooten- deels derwaarts met volle zeilen stevenden, niet tot eene gewisse prooi aan den vijand mogten worden overgelaten. 1 Tot bescherming van deze schepen doet TROMP alles wat van hem naar soldaat- en zeemanschap kon gevorderd worden. Met weinigen zich steeds in de achterhoede houdende, weert hij met mannelijken moed en treffelijk beleid de herhaalde aanvallen des vijands af, dan eens den terugtogt vervol- gende, wanneer de Britten op eenigen afstand bleven, dan weder naar hen toewendende, wanneer zij te zeer op de Nederlanders indrongen. Door dus te handelen, bereikt hij , na eenen kommervollen nacht, met ongeveer zestig sche- pen, in den middag van den 14 Junij Texel , waar hij, na, uit hoofde van de ebbe, eenige gevaarvolle uren voorgaats te hebben doorgebragt, met het meerendeel der vloot binnen loopt, terwijl 16 of 17 andere schepen eene schuilplaats in het Vlie vinden, en JAN EVERTSEN met tien schepen de Maze bereikt.

1 Alhoewel EVERTSEN wegens het gebeurde in dezen zeeslag bij velen, voornamelijk bij de Hollandsche staatslieden, in ongunst verviel duidden anderen het aan TROMP zeer kwalijk, dat hij de bevelen van RVERTSEN niet had gehoorzaamd, en dat hij hem niet naar Goedereede was gevolgd, gelijk bij had behooren te doen. Doch dit was eene dier eigendunkelijke daden, waaraan de dappere TROMP zich meermalen schuldig maakte, gelijk wij nader zullen zien. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 25

Dit was het uiteinde van eenen zeeslag, 1 omtrent wel- ken de verwachting, ook bij de meest verlichte en kun- dige staatslieden, hoog gespannen was geweest, zoo zelfs , dat velen de mogelijkheid eerier nederlaag naauwelijks denk- baar schijnen geacht te hebben; een uiteinde, waarvan de geschiedenis bij zoodanig eene gemoedsgesteldheid meerdere voorbeelden oplevert, als ware het, dat de Heer der Heer- scharen den zwakken mensch door krachtig sprekende (laden wil leeren, niet te zeer op eigene krachten te steunen. Na al hetgeen er gezegd is, zal het niet noodig zijn, ver- der uit te weiden over de oorzaken van de nederlaag. Dit zij genoeg, dat de ondoelmatige verdeeling der zeemagt, de veelvuldigheid der opperhoofden , het niet houden van den

1 De verhalen, welke onze gewone schrijvers omtrent dezen zeeslag geven, zijn zoo verward en onvolledig, dat men daaruit zich geen juist denkbeeld van de toedragt van zaken kan maken. Ik heb die vergeleken met, en aangevuld uit de Engelsehe be- rigten en weinig voorkomende Nederlandsche boekwerken, en onderscheidene ongedrukte belangrijke bescheiden, welke op 's Rijks Archief berusten, waardoor ik mij vleije thans een goed en duidelijk geheel te hebben gegeven. Mijne voornaamste hulpbronnen waren, behalve onze gewone schrijvers: Waerach/ig verhael van de voortrefelijke victorie, door den Hartogh VAN YORK behaald op den 3 Junij 1665 oude stijl, Antwerpen 1665, zijnde acne vertaling van het officieel rapport van den Secretaris van dien Her- tog, COVENTRY, dat over het algemeen, zeer waarheidlievend is. Nederlander en En- gelsman, 't zamen rede/corp/ende over den zeestrge, den 13 Junij 1665 lest voorge- vallen; cone niet onbelangrijke brochure of zoo genaamd blaauw boekje. SWINNAS, Engelse, Nederlandse en Munsterse krakeelen. kort en bondige verhael van 't geene in den oorlogé tusschen den Koning/e van Enge/aal enz., de H. Nog. Heeren Staten der vrije 6'ereenigde Nederlanden en den Bisschop van Penunster is voorgevallen, Amsterd. 1667, I D. in 40. Hetzelfde werk in het Fransch: Description exacte de tout ce qui s'est passé dans les querres entre enz. Amsterdam 1668, I D., in 40. en Den Engel- sen en Munstersen oorlgqh , Amsterdam 1670 3 D., in 12o., waarvan bet eerste deel juist hetzelfde bevat als het kort en bondigh verhael, terwijl de beide andere deelen een vervolg op dat werk zijn; alle drie deze werken zijn van belang. Register ofte Minuten van deInforsnatien ten laste van de Capiteynen ende Officieren, wandevoiren jegens de Engelchen gepleeght hebbende, gerecouvreeri in Junio ende Julio 1665; handschrift, grootendeels door den Raadpensionaris DE WITT geschreven en berustende op het Rijks Archief. Eindelijk heb ik geraadpleegd cone uitmuntende teekening, schets vervaardigd door den beroemden W. VAN DE VELDE , die waarschijnlijk, gelijk-gewijs meer andere gevechten, dezen slag bijwoonde. Deze is in vijf bladen vervat en stelt het oogenblik van het opspringen van WASSENAER voor, nadat de Britten in de Nederland- sche linie reeds waren doorgebroken. Deze teekening behoorde aan den Hoogleeraar a. BossCHA, en berust nu in de rijke verzameling van den Baron VERSTOLK VAN sOR- LEN, Minister van Buitenlandsche Zaken. 26 GESCHIEDENIS VAN HET

krijgsraad, het ontijdig aanvangen van het gevecht, en de uit deze omstandigheid ontstane verwarring, welke van den beginne af en steeds in 's Lands vloot heerschte, het ongelukkig sneuvelen van CORTENAER, de lafheid van vele kapiteinen en het opspringen van WASSENAER, als de voor oorzaken van het verlies van dezen zeeslag moeten-naamste worden aangemerkt. Maar zijn sommige dier oorzaken niet aan eenen vroegeren misslag toe te schrijven, aan het op- dragen, namelijk, van het opperbevel der vloot van den Staat aan eenen man, die, hoe voortreffelijk zijn persoonlijke moed ware, waarvan hij bij deze gelegenheid wederom de schitterendste blijken gaf, niet voor de zee was opgeleid; die in den slag van de Sont wel eene luisterrijke overwin behaald, doch toen eenen cORTENAEH, tot scheeps--ning had bevelhebber had, en ook bij die gelegenheid zelfs niet van misslagen schijnt vrij te spreken, maar die thans geheel aan zich zelven was overgelaten? Het verhaal van het gebeurde in dezen zeeslag kan hier tot antwoord strekken, en hoe een dapper en geoefend zeeman, 1 die den strijd bijwoonde, over deze zaak dacht, wijzen zijne woorden aan, toen hij zijn berigt omtrent het gebeurde op dezen rampzaligen dag aanving niet het gezegde: "Vooreerst leeft God .dlniaytiq ons Opperhoofd de kennis benomen of nooit geeeven." Wij willen hier nog bijvoegen het gevoelen van een' man , van een' tijdgenoot, die beter dan iemand anders in staat was over de oorzaken van de nederlaag te oordeelen; van den Raadpensionaris . Deze in Lentemaand 2 des volgenden jaars aan den Nederlandschen gezant bij het Fransche hof, VAN BEUNINGEN, over onderscheidene aangele- genheden schrijvende, behandelt daarbij het moeijelijke en kiesche vraagpunt wegens den aard van, en liet aandeel in het opperbevel, hetwelk aan den Admiraal van Frankrijk, ingeval van vereeniging der Nederlandsche en Fransche vlo zou behooren toegekend te worden, waaromtrent hij-ten ,

I TJERCK HIDDES DE VRIES, in zijnen meermalen aangehaalden brief bij AITZEMA. = Op den 4 Maart 1666. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. „,% gewigtige bedenkingen oppert , voornamelijk uit hoofde van de weinige ervaring in den zeedienst, welke de Fransche zee- voogden bezaten. Dit gaf hem aanleiding tot eenige rede noodzakelijke vereischten in eenen opper-neringen over de welke hem voorkwamen te zijn: een bedaarde-bevelhebber, moed en eene langdurige ondervinding, daar, naar zijn oordeel, eene te groote hitte of ijver zoo wel eenen zeeslag kan doen verliezen, als te veel koelheid en gebrek aan ondervinding alles in zulke gewigtige oogenblikken kan bederven. Tot toelichting en staving hiervan, wordt het gebeurde in den ongelukkigen zeeslag onder den Luitenant-Admiraal VAN WASSENAEB door DE WITT bijgebragt, bij welke gelegenheid hij zijn gevoelen over de handelwijs van dien Nederland- schen opperbevelhebber vrij duidelijk doet kennen, en tevens eene en andere omstandigheid aanvoert, welke, als veel licht verspreidende over het voorgevallene bij dit gevecht, niet mag terug gehouden worden: "Het goedt ofte quaet succes van eene bataille," aldus schrijft hij, "dependeert, naest den wille des Alderhoochsten, ongeloofflyck veel van een goedt ofte verkeert mouvement van 't schip van den Admi- rael en van de zeynen, daerwt gedaen werdende, gelyck lichtelyck is te begrypen, en de experientie oock in de jongste ongeluckige bataille heeft geleert; synde het generael gevoelen van alle de zeeluyden , deselve bataille bygewoont hebbende, dat het voors. ongeluk doenmaals meest geoccasionneert is , door dien het schip van den heer VAN WASSENAER te veel en te sterck zeyl maakte, ende dat dien heer, ontwyffelyck gepousseert door een' goeden yver om vroech aen den vyandt te geraecken , ende een seer bezeylt schip voerende, daer door, aen de eene zyde, alle de minst bezeylde schepen van syn esquadre achter wt gezeylt, ende de minst bezeylde van de drie esquadres , die in rang voor hein geordonneert waeren , voorby geloopen heeft; ende aen de andere zyde met de beste bezeylden van syn esquadre, die hem trachtten te volgen, geraeckt is in de voorz. drie andere esquadres, tot zoo verre, dat by selfs met syn onderhebbende schip al was gecomen 28 GESCHIEDENIS VAN HET

voorby het schip van den Luitenant-Admirael EGBERT MEEUWSEN CORTENAER, die de avantgarde hadde; ende den Luitenai t- Admiraal TROMP, mede een wel bezeylt schip voerende, ende met geen minder yver gedreven synde, soo was daer door geoccasionneert , dat drie vlaggen of Cheffs van esquadres digt by den anderen met den vyandt in gevecht geraeckten, ende voorts yder van de mindere Hooffden ende gemeene capitainen, onder de voors. vlaggen bescheyden , trachtende, volgens haer ordre, hunne vlagge te volgen, soo waeren de schepen van de voors. drie esquadres in torten tydt soodae- nich in den anderen getropt, dat het haar onmogelyck was den vyandt afbreuk te doen, jae dat sy selfs elckanderen som hebben beschaedicht; by-wylen in plaetse van den vyandt welcke voors. confusie dan noch comende het ongeluck van 't springen van den Admirael, ende EGBERT MEEUWSEN COR al in 't begin van de bataille doodt gebleven synde,-TENAER soo is eyntlyck een totale defaicte daerop gevolgt." Men ziet hieruit, dat ook DE WITT, hoezeer WASSENAER als een moedig en ijverig krijgsman roemende, aan diens mindere bedre- venheid in de zeezaken en aan zijn gebrek aan ondervin voorname oorzaak der in 's Lands vloot geheerscht-ding de hebbende verwarring en der daarop gevolgde nederlaag toe- schrijft. Maar wie was het, die dezen in vele opzigten uit genoegzaam tegen zijnen wil had overge--stekenden man haald, om het opperbevel van den zeemagt van den Staat , waarvoor hij zelf zich niet berekend verklaarde, op zich te nemen? De tijding van het nemen, zinken of verbranden van zeven- tien schepen, waaronder van de sterkste en beste der geheele zeemagt, van het sneuvelen van drie Luitenant-Admiralen , waaronder de opperbevelhebber; over den dood van ettelijke kloeke kapiteinen, waaronder weder een van het Zeeuwsche heldengeslacht der BANCKERS 1; het verlies van vier duizend

1 JAN BANCKERS, zoon van den Vice- Admiraal aoos BANCKERS, en broeder van coos en ADRIAEN, waarvan de eerste in den vorigen Britschen oorlog zijn leven voor het Vaderland liet. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 29 man, zoo aan dooden als gevangenen , 1 maakte eenen die- pen indruk op de gemoederen der ingezetenen van deze ge- westen; een' indruk, welke grootelij ks werd vermeerderd, toen men vernam, dat het gansche verlies des vijands slechts uit één enkel schip, de Charity, uit één hoofdofficier, eenige kapiteinen en vrijwilligers en ongeveer acht honderd man bestond. Een algemeen gemor verhief zich tegen de opper- hoofden van 's Lands vloot, en velen, alleen naar de uitkomst, gelijk dit gemeenlijk gaat, oordeelende, beschuldigden deze openlijk van pligtverzuim en lafhartigheid. De uitwerking van die gemoedsgesteldheid ondervond de Luitenant-Admiraal JAN EVERTSEN, terstond nadat hij aan wal gestapt was. In den Briel gekomen, werd de vijf en zestigjarige held, die zoo vaak zijn leven voor het Vaderland in de waagschaal gesteld had, door het graauw, dat vele bloedverwanten telde onder dege- nen, die niet WASSENAER in de lucht gesprongen waren, met steenen gesmeten , met slijk bezoedeld, langs de straten ge- sleurd en gesleept en ten laatste in het water geworpen, waarin de manhafte zeevoogd gewis den dood zou hebben gevonden, indien niet in dat hagchelijk oogenblik eenige aan- zienlijke personen , aan het hoofd van, en bijgestaan door de bezetting, waren toegeschoten, het graauw verdreven en den bijkans zinkenden Admiraal ontzet hadden. 2 Zijne on- schuld bleek intusschen later zonneklaar, daar de voornaam- ste bevelhebbers der vloot eenparig en in de sterkste- bewoor- dingen getuigden, dat EVERTSEN zich als een vroom en eerlijk Admiraal, niet alleen gedurende het gevecht, maar ook bij

1 Onder de gevangenen van het schip Maarseveen, bevond zich een jong meisje van 19 jaren, WILLEMTJE GSRRITS genaamd, geboortig van Emden, welke gedurende den oorlog tegen de Zweden, 13 jaren oud zijnde, het eerst in Nederlandschen dienst was getreden, en nu als busschieter op de Maarseveen gediend had. Zij had zich steeds uit gedragen en behoorlijk van haren pligt gekweten. Niemand vermoedde in al-muntend dien tijd dat zij eene vrouw, was, tot dat, na hare gevangenneming, een neefje van elf jaren tegen haren wil, haar geslacht aan het licht bragt, ten gevolge waarvan zij op vrije voeten werd gesteld. Er zijn ons in den eersten Engelsehen oorlog meerdere dergelijke voorbeelden voorgekomen. 2 Men zie de verdere bijzonderheden in mijne Levensbeschrijving der r,vERTSEN . 30 GESCHIEDENIS VAN HET den aftogt, had gedragen 1 zoodat , hoe ingenomen ook velen, en daaronder de eerste staatsdienaren, tegen zijn' persoon en zijne daden waren, deze zich genoodzaakt zagen te verklaren, dat hij zich in den strijd behoorlijk van zijnen pligt had ge- kweten. 2 Doch zijne mishandeling in den Briel, de misken welke hij voortdurend ondervond, de moeijelijkheden-ning, en onaangenaamheden, welke hem schier dagelijks werden aangedaan, boezemden EVERTSEN zoodanig eenen wederzin tegen den zeedienst in, dat hij, niettegenstaande deze regt weinig tijds hierna besloot, het opperbevel over-vaardiging , de Zeeuwsche schepen neder te leggen. Hoewel ongaarne, be- rustten de Staten van Zeeland, met het inzigt tot bevorde- ring van het algemeene welzijn, in dit zijn besluit, en droe- gen de aanzienlijke betrekking van Luitenant-Admiraal in hun gewest aan den dapperen broeder des helds, CORNELIS

1 In een brief van J. BOREEL Burgemeester van Middelburg gedeputeerde op de vloot, aan den Heer VAN EINSCROT raad in het hof van Braband, dato 20 Junij 1665 leest men omtrent het gedrag van JAN EVERTSEN: De Zeeuwen hebben nu de hooter ge- geten, omdat haren Lt.-Admirael verstaende dat OBDAM en CORTENAER dopt waren , hij het vyer opstack,in de laten avont noch in zee sijnde, om te consulteeren, hoe men de slach des anderen daechs zoude hervatten, maer de Hollanders van vreese noch voort - vluchtende na Teasel, hebben geen halte gehouden, ende hij (evERTSvN) is aldaar in zee ende sij des anderen daechs binnent landt geloopen. Ille talfit pretiam sceleris cru hic deadema. I)e Engelsen zijn ook poltrons geweest, dat sy een vloot in confu--cem, sie sijnde, niet en hebben t'eenemael geruyneert, ja niet durven onder haer canon komen." En lager in denzelfden brief: "TRonrr heeft wel ende couragieuslyck gevochten, maer evenwel ernstich versocht sijnde van de gedeputeerden, buijten in zee te blijven, heeft niet gewilt meer is inge- komen. De Lt.-Adm. JAN EVEETSEN heeft ook wel gevochten ende met vigeur den aanval ende inval van de Engelse gesustineerd ende belet; by nu siende dat er schel- men waren ende verlaten wierdt, en dat de vlagge door de doodt van OBDAM en coR- TENAEt , op hem quam , laet in den avont na het gevecht stack een vyer op noch in zee sijnde, om te consulteeren wat men doen sonde, immers de andre behoorden aen sijn boort te sijn gekomen; sy sijn toen alle na Texel met TROMT' gevlucht ende sijn bin- nengekomen tegens het ernstich versoeck van gedeputeerden. Wat crimen heeft nu de Luit. -Adm. EVERTSEN begaen? Hij en de andre so se schuldig sijn dat men se straffe. TROMP heeft 24 h 30 dooden, JAN EVERTSEN 15 dooden ende menichte schoten onder water." (Nagel. cant. van den overl. sehrijver.) 2 Vergelijk de bovenaangehaalde Levensbeschrijving, en vooral de twee Bijdragen tot het leven van J. EVERTSEN, voorkomende in het eerste en tweede deel mijner Verhan- delingen en Orauitgeyeven stukken. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 31

EVERTSEN den Ouden op, die bij vele gelegenheden en ook in het laatste gevecht door moed en beleid boven anderen uitgemunt had. Terwijl dit alles voorviel, werden de noodige maatregelen genomen en ten uitvoer gelegd tot de spoedige herstelling der zeemagt en het verbeteren der gebreken, welke de onder- vinding van den jongsten togt had aan den dag gebragt. Waren de ingezetenen verslagen bij het vernemen der neder- laag , 's Lands hooge Overheid verloor geenszins den moed, ja het scheen, dat hare geestkracht verdubbelde, naar mate zij met tegenspoeden had te kampen. Reeds eenige dagen vóór den zeeslag, was aan dezelfde afgevaardigden van Hunne Hoog Mogenden, welke zich vroeger tot uitrusting van de vloot in de verschillende havens en zeegaten hadden opge- houden , op nieuw de ruimste volmagt verleend, ten einde in al de behoeften, welke na de terugkomst der vloot ver worden, oogenblikkelijk te kunnen voorzien,-eischt mogten en verder zoodanige beschikkingen te maken, als zij in het belang des Vaderlands dienstig mogten oordeelen. In allerijl begaven deze zich derwaarts, 1 en toen het meerendeel der vloot voor Texel verscheen, werd door de afgevaardig- den, welke zich te dier plaatse bevonden, aan den Vice- Admiraal TROMP het bevel gegeven om niet binnen te loopen, maar met al de schepen buitengaats te blijven, en het ge- vecht te hervatten, opdat op deze wijs 's Lands eer en roem, zoo veel mogelijk, mogten gehandhaafd worden. Dan hunne welgemeende pogingen mislukten ganschelijk. Want, ofschoon zelve alles doende wat in hun vermogen was om zulks te beletten, liepen de verbaasde kapiteinen het zeegat voor hunne oogen binnen, en TROMP weigerde niet ronde woor-

1 Bij deze gelegenheid gaf de Raadpensionaris DE WITT, zijnde een der afgevaardig- den, een bewijs van zijne kloekmoedigheid. Op reis zijnde naar den Helder, zag hij, te Petten komende, onze vlugtende schepen, achtervolgd door eenige Engelsche; waarop hij terstond in eene visschersschuit stapte en zich naar het achterste der vlugtende schepen begaf, om op alles, zoo veel mogelijk, order te stellen; op welk schip, of- schoon het aan den grond raakte en gevaar liep genomen te worden, hij bleef, tot dat bet met de overige Texel binnenstevende. Brief aan den Pensionaris vwIFN, 16 Junij 1665 . 32 GESCHIEDENIS VAN HET

den aan hunnen last te voldoen, verklarende, "niet van lneening te zijn, met zoodanige scheepsbevelhebbers, die hem zoo schandelijk verlaten hadden, in gevecht te komen, maar zijnen dienst te zullen verlaten en met zijn schip binnen te loopen," 1 gelijk hij en de overigen ook werkelijk deden. Er schoot dus niets over, dan daarin te berusten, en met den meesten ijver aan het herstel der vloot werkzaam te zijn. Hiertoe werd met al dien ijver en dien vasten wil, welke deze dagen kenmerken, gearbeid, en wel met zulk een gevolg dat, niettegenstaande er vele bezwaren door verloop en oproerigheid des volks als anderzins rezen, Schout-bij- Nacht ADRIAEN BANCKERS , aan wien men wegens zijne kloek- heid en veeljarige ondervinding deze taak bij voorkeur op- droeg, op den tienden dag na den zeeslag reeds in staat werd gesteld, met zeventien ligte oorlogsschepen, drie jagten, een' brander en drie galjoten uit te loopen; ten einde, ook na het geleden verlies, 's Lands vlag weder in zee mogt worden gezien, en opdat bepaaldelijk eenige Engelsehe oor- logsschepen, die in het Noorden rondzwierven, van dáar verjaagd en de verwachte Oostindische retourschepen door hem in veiligheid binnen mogten geleid worden. 2 Maar behalve deze , waren er nog vele andere bemoeijingen , welke de afgevaardigden van de Algemeene Staten bezig hielden. De ontwerpen tot het beter wapenen der schepen; tot het vergrooten van het getal der officieren , voornamelijk op de zware schepen; tot het vermeerderen der konstapels; tot verbe- tering van de orde en van den inwendigen dienst, welke kort daarna door de Algemeene Staten werden goedgekeurd en in het vorige hoofddeel in het breede zijn ontvouwd, waren de vruchten der raadplegingen van die afgevaardigden , waren bo- venal het werk van den onvermoeiden JOHAN DE WITT, die zich dag noch nacht rust vergunnende , zijn leven in deze oogen- blikken geheel toewijdde aan het herstel der zeemagt, van wel-

1 Brief der afgevaardigden aan H. H. Mog., 14 Junij, 's nachts ten 11 ure. 2 Instructie van den Schout-bij -Nacht A. WANOKERS in het Verbaal der Gedeputeer- den van H. H. Mog. naar Texel, berustende op het Rijks Archief. NEDERLANDSCJE ZEEWEZEN. 33 ker bloei en roem hij oordeelde, dat het welzijn van het Gemeenebest afhing. Deze schrandere staatsman, aan wiens zorg voornamelijk was te danken de ontwikkeling, welke het zeewezen sedert zijne verheffing tot Raadpensionaris beko- men had, was in de groote verwachting, welke hij daar- van vóór den uittogt der vloot gevoed had, door de beko- mene nederlaag zeer te leur gesteld, maar niet verslagen. Wetende, dat het den wijze betaamt, zoo wel uit rampen als uit den voorspoed voordeel te trekken, beijverde hij zich, om hetgeen de ondervinding geleerd had, dat bij 's Lands zeemagt schadelijk of gebrekkig was, weg te nemen, te verbeteren of te herstellen. Het waren al de vermelde ver- ordeningen , welke daaraan haren oorsprong verschuldigd zijn, die, grootendeels door DE WITT zelve ontworpen, daarna door de hooge Overheid werden goedgekeurd, en ontwijfel- baar veel hebben toegebragt, om het zeewezen eerlang in zoodanig eene gesteldheid te brengen , dat het onder de lei- ding van DE RUYTER in staat was, den Brit het geleden verlies dubbel betaald te zetten en de schande uit te wisschen. Er was nog eene derde zaak, welke geene mindere be- moeijingen dan de voorgaande aan de afgevaardigden der Algemeene Staten veroorzaakte; de zamenstelling , namelijk , van eenen krijgsraad ter beoordeeling en tot liet vonnissen van de scheepsbevelhebbers, die zich in den laatsten zee- slag aan pligtverzuim of andere wandaden hadden schuldig gemaakt. De hooge overheid des lands beijverde zich den dapperen JAN DE HAEN, als veroveraar van het eenige op den vijand vermeesterde schip, rijkelijk te beloonen , 1 aan den Luitenant-Admiraal VAN WASSENAER, naar het voorbeeld

1 De Middelburgsche Burgemeester JOHAN BOREEL schrijft over het nemen van dat schip in den hierboven aangehaalden brief het volgende: "JAN EVERTSEN heeft met twee groote stucken vol ronde keijen gelaede, het Engels fregat met 46 stocken, in disordre geschoten, sodat syn volek seyde: laet ons het en- tren ende nemen; maer JAN EVERTSEN seyde, by moest sich aen één schip niet op- houden, hadde andre orde, moest beter dingen doen, en heeft also het schip laten drijven. Capt. DE HARN, entert het schip ende neemt het, by nu krijeht daarvoor 10000. Sic vos non vobis, in één woort de jalousie eet ons op ende sal ons in 't eynde ver- derven." (Nagel. aast. van den overt. schrijver). II 3 34 GESCHIEDENIS VAN HET van de drie vorige opperbevelhebbers , HEEMSKERCK, PIET HEYN en MARTEN HARPERTSZOON TROMP, een praalgraf ter zijner nagedachtenis te doen oprigten , en de Admiraliteit van de Maze besloot, dergelijk eene eerezuil voor haar gesneuveld opperhoofd, den dapperen EGBERT MELISSEN CORTENAER, te stichten , ten einde, door deze belooningen en gedenkteekenen, de bevelhebbers tot pligtsbetrachting en tot den dienst des Va- derlands aan te moedigen; maar tegelijk werden de scherpste be- velen uitgevaardigd, om de schuldigen , tot afschrik van allen , gestrengelijk te vervolgen en te straffen. Hierin evenwel ont- moetten de afgevaardigden eenen grooteu tegenstand bij de meeste der door hen tot den krijgsraad benoemde bevelheb- bers , bovenal bij den dapperen, maar stijfzinnigen Vice- Admiraal TROMP. Deze, bewerende, dat niet de krijgsraad , maar de Admiraliteiten de beschuldigden behoorden te von- nissen, omdat gene daartoe alleen bevoegdheid had, zoo lang de vloot in zee was, en dewijl deze zulks steeds van oude tijden af gedaan hadden, zoodra de vloot was binnengeval- len, weigerde standvastig het voorzitterschap, en dreef zulks zoo verre, dat hij onverwacht en zonder verlof de vloot ver- liet en zich naar 's Gravenhage begaf, om zijne bezwaren aan de Algemeene Staten te doen kennen. Wij kunnen ons niet verdiepen in al de moeijelijkheden en vertragingen, welke daaruit voortsproten. Het zij genoeg, dat TROMP zich eindelijk liet bewegen om het voorzitterschap te aanvaarden; dat de krijgsraad dien ten gevolge, in tegenwoordigheid en met medehulp der afgevaardigden van Hunne Hoog Mo- genden, het onderzoek aanving en met ijver voortzette, en dat ten laatste drie kapiteinen veroordeeld werden, om met den kogel ter dood gebragt te worden, welk vonnis terstond werd uitgevoerd; dat het zwaard van drie scheeps- bevelhebbers, op bevel van dien krijgsraad, door beulshan- den werd verbroken; dat twee andere gebannen en onbe- kwaam voor den dienst verklaard, en de lafhartige opper- stuurman van den gesneuvelden CORTENAER veroordeeld werd, de uitvoering dezer vonnissen, met den strop om NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 35 den hals, aan te zien, en hem voor eeuwig de inwoning des Lands werd ontzegd; wordende bovendien tegen eenige andere kapiteinen, onder welke de snoode landverrader LAURENS HEEMSKERK, wiens euveldaden wij nader zullen leeren ken- ken, bij verstek, dergelijke vonnissen uitgesproken. Door deze gestrengheid, waarvan nog slechts één voorbeeld hier te lande bestond, hoopte men eenen heilzanlen indruk op de gemoederen der bevelhebbers te maken, en hen af te schrikken van dergelijke wandaden, als waaraan de veroor- deelden, en misschien velen met hen, zich in den jongsten zeeslag hadden schuldig gemaakt. Dat deze hoop niet ijdel was, toonde het volgende gedrag der meeste kapiteinen. Met zulke en dergelijke bemoeijingen verliepen er onge- veer twee maanden, vóór dat de vloot in zoo verre hersteld en zoodanig versterkt was, dat men meende, haar gerus- telijk in zee te kunnen zenden om den vijand andermaal het hoofd te bieden. Dan nu rees de vraag, aan wien, in plaats van den gesneuvelden Luitenant -Admiraal VAN WASSENAER liet opperbevel over de zeemagt van den Staat zou worden toevertrouwd ? Men zag eiken dag de terugkomst van den Luitenant -Admiraal DE RUYTER uit Westindië te gemoet, en daar velen, niet name de Raadpensionaris JOHAN DE WITT , hoog ingenomen waren met zijne bekwaamheden en beproef moed , wenschten 's Lands overheden aan dien beroemden-den bevelhebber de gewigtige betrekking op te dragen, waarmede WASSENAER bekleed was geweest , uit welken hoofde de plaats van Luitenant-Admiraal van Holland en Westvriesland voor als nog onvervuld gelaten werd. Daar echter eene vurige begeerte bij de staatsdienaren bestond, om de gereed zijnde vloot zoo spoedig mogelijk zee te doen kiezen , meende men het uitloopen van de vloot niet tot de aankomst van DE RUYTER, welke geheel onzeker was, te kunnen uitstellen, en werd er besloten, aan , die thans in plaats van coR- 'rENAER tot Luitenant-Admiraal van de Maze, gelijk de dap- pere scheepskapitein TJERCK HIDDES 1 tot Luitenant-Admiraal

1 TJERCK HIDOES, bijgenaamd na vsIES, voerde in 1658 het bevel over eene der 3* 36 GESCHIEDENIS VAN HET

van Vriesland, in plaats van STELLINGWERP verheven was, het opperbevel over de zeemagt op te dragen. Dit echter geschiedde niet zonder beperking van zijne magt. Het was gedurende den langdurigen en moeijelijken strijd tegen de Duinkerkers enkele malen gebeurd, dat een of meer afgevaardigden van de Admiraliteiten zich op de vloot-dere hadden ingescheept om toe te zien, dat hare bevelen, gelijk mede die der Algemeene . Staten, behoorlijk werden ten uitvoer gebragt ; doch tot dus verre hadden nimmer ge Hunne Hoog Mogenden, als vertegen--volmagtigden van woordigers der hoogste Overheid, zich op de vloot begeven. De Luitenant-Admiraal MARTEN HARPERTSZOON TROMP had gedurende den eersten Engelschen oorlog dat denkbeeld wel geopperd en daarop aangedrongen, om zijne dikwerf gelaakte handelwijs te beter te kunnen regtvaardigen; doch de Algemeene Staten, zich verlatende op de wijsheid, het beleid en de dapperheid van dien vlootvoogd, hadden zulks telkens van de hand gewezen. 1 Met den aanvang van den tweeden Engelschen oorlog, schijnen die denkbeelden bij sommige leden der hooge Regering, met name bij den Raad- pensionaris JOHAN DE WITT, veranderd of verlevendigd te zijn, gelijk zulks gebleken is uit de aanbieding, door dien staatsman aan den Luitenant-Admiraal VAN WASSENAER, kort na den uittogt der vloot gedaan, om zich in persoon aan boord van dien opperbevelhebber te begeven , ten einde hem met raad en daad bij te staan, en aldus te beter te helpen dragen den ondank, aan welken men bij zulk eene gewig- tige betrekking dikwerf was blootgesteld. 2 Maar de weinige bijval, welken die aanbieding bij WASSENAER vond, en de gewapende finiten of transportschepen, welke de vloot van WASSENAER naar de Sont vergezelden, en onderscheidde zich toen door het nemen van drie Zweedsche vaartuigen. Later werd hij kapitein op een van 's Lands schepen en muntte in den jongsten zee- slag door dapperheid uit. 1 Dit is mij uit echte stukken, brieven van TROMP enz., gebleken. Zie voorts D. I, bi. 508. 2 De boven aangehaalde brieven van J. DE WITT aan den Luitenant-Admiraal WAS- SENAER, van 4, 6 en 9 Junij 1665. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 37 kort daarop geleverde zeeslag waren de oorzaak, dat zulks zonder gevolg bleef. Thans, nu de vloot weder in zee zou steken, werd deze zaak op nieuw in ernstige overweging genomen, en door de Algemeene Staten, op voordragt der Staten van Holland, die tot het doen van dat voorstel en corps in de vergadering van Hunne Hoog Mogenden ver- schenen, besloten, twee afgevaardigden tot dat doel te be- noemen, als namelijk, den Raadpensionaris JOHAN DE WITT en den bijna tachtigjarigen Gelderschen gedeputeerde, RUTGER HUYGENS , aan wie van wege de provincie Zeeland later een derde, de Middelburgsche oud-burgemeester JOHAN BOREEL toegevoegd werd. Aan deze mannen werd de ruimste vol verleend, en de uitoefening van het oppergezag over-magt 's Lands zeemagt in naam en van wege Hunne Hoog Mogen- den opgedragen. rrot betere uitoefening van den hun gegeven last, werden bij hen gesteld drie kolonels van de landmagt , die hun in alles wat het op de vloot ingescheepte krijgsvolk betrof, van raad zouden dienen, en daarenboven twee in het vak der zeemanschap en van den oorlog te water zeer ervaren mannen, aan wie de benaming van zeeraden gegeven werd, 1 en die bestemd werden, de afgevaardigden voor te lichten in alles wat voor den zeedienst nuttig en noodzakelijk zou worden geoordeeld. Met eene zeldzame bereidwilligheid en opoffering van eigene belangen, verbonden zich al deze personen, met name de drie afgevaardigden, tot het aanvaarden en vervullen van die moeijelijke en gevaarvolle taak. Doch dit liet niet na, dat deze zaak door sommigen, zelfs in de vergadering der Algemeene Staten, als eene ongehoorde en schadelijke nieuwig-

I Deze zeeraden waren JAN CORNBLISZOON VREK, Burgemeester van Monnikkendam, en SIMON WILLEM8ZOON, koopman te Middelburg. Zie BRANDT, Leven van de Ruy- ter, bl. 399. Twee dezer drie Landofficieren waren de kolonel os MAUREGNAULT en de majoor WIJNBERGEN; van de zeeraden, "werd SIMON WILLEMSZ. genoemd als een, seer ervaren ende couragieus ende geluckich ter zee persoon." (Brief van JOEL. BOREEL aan van KIN - SCHOT. 1 Aug. 1665). (Nagel. aant. van den overt. schrijver.) 38 GESCHIEDENIS VAN HET heid werd uitgekreten. DE WITT, aan wien men het ontwerp daarvan toeschreef, werd in het bijzonder beschuldigd, uit ijdelheid en eerzucht deze benoeming te hebben bewerkt, waarin hij ongetwijfeld het meeste gezag zou uitoefenen, en die hem, naar het oordeel zijner tegenstanders, met eene magt bekleedde, grooter dan die van den voormaligen Admi- raal-Generaal. In hoe verre dit gegrond zij , kunnen wij niet beslissen; doch de naaste aanleiding tot de benoeming der afgevaardigden schijnt gezocht te moeten worden in de jongste nederlaag en in de verheffing van CORNELIS TROMP tot opper- bevelhebber der vloot. De hoop, van door de tegenwoor- digheid der afgevaardigden grootere eensgezindheid bij de opperhoofden te bewerken, en aan de handelingen der vloot meerdere orde en eenparigheid bij te zetten, schijnt eene der voornaamste drijfveren tot de benoeming geweest te zijn. Eene tweede reden was gelegen in het wantrouwen, dat de Luitenant-Admiraal CORNELIS TROMP aan sommigen, bepaal aan DE WITT inboezemde. Dit wantrouwen ontstond-delijk geenszins uit twijfel aan zijne dapperheid, waarvan deze kloeke zeeheld veelmalen, en ook nog in den jongsten slag, on-

wedersprekelijke bewijzen had gegeven; maar zijne onbepaalde - gehechtheid aan het Huis van Oranje-Nassau, om welke hij, evenzeer als wegens zijne uitmuntende hoedanigheden , aan het zeevolk dierbaar was; zijne weinig inschikkelijke inborst en herhaalde wederstreving der bevelen van 's Lands Over- heden , wie hij geen goed harte toedroeg; zijne onberadenheid in den strijd, waarbij hij zich weinig aan voorschriften of bevelen stoorde, maar zich vaak door overmoed liet weg- slepen, zonder de lessen der voorzigtigheid in acht te nemen of te volgen: dit alles deed het min raadzaam oordeelen, aan hem het onbepaalde gebied over de zeemagt van den Staat toe te vertrouwen. Daarom was het, dat het denkbeeld, afgevaardigden van wege de Algemeene Staten met de vloot in zee te zenden, thans verwezenlijkt werd, hetgeen echter niet geschiedde, dan toen men, na tweemalen te vergeefs beproefd te hebben, een ander opperhoofd aan de spitse NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 39 der vloot te plaatsen, zich genoodzaakt had gezien, TROMP met die waardigheid te bekleeden. I Deze maatregel, als regtstreeks tegen hem gerigt, kon niet anders dan aan TROMP mishagen. Hij onderwierp er zich nogtans aan zonder tegenspraak, en beijverde zich, nu hein het opperbevel was opgedragen, om al hetgeen nog aan 's Lands vloot ontbrak, met alle vlijt in gereedheid te brengen, opdat zij onder zijn geleide zoo spoedig mogelijk zee zou kunnen kiezen. Welhaast waren alle schepen, op weinige na, vol- komen uitgerust, en de vloot was genoegzaam tot het uitloopen voorbereid, toen onverwacht het bergt ontvangen werd, dat de Luitenant-Admiraal DE RUYTER met zijn smaldeel be- houden te Delfzijl was aangekomen; eene gebeurtenis, welke groote veranderingen te weeg bragt, en aan TROMP geene geringe teleurstelling berokkende. Wij hebben vroeger gezegd, 2 dat DE RUYTER, na het her- overen der door de Engelschen van de Nederlanders ver sterkten op de Afrikaansche kust, van dáar, , in-ineesterde Lentemaand des jaars 1665, naar Amerika was overgestoken, om ook in die oorden den Britten zoo veel mogelijk afbreuk toe te brengen. Allereerst had hij eenen aanval op Barbados, een der Caribische eilanden, gedaan; doch tegen verwachting aldaar te sterken tegenstand vindende, om in zijne ontwerpen te slagen, was hij van dat eiland onverrigterzake vertrokken en meer westelijk gezeild. Hier bezocht hij onderscheidene andere aan de Britten toebehoorende eilander] , bij welke hij een aantal koopvaardij- en visschersschepen veroverde, die

1 DE GUICHE, b]. 80 en 81. Volgens dezen schrijver, zon DE WITT, vóór de be- noeming van TROMP tot opperbevelhebber der vloot, getracht hebben, eerst den Burge- meester van Purmerend, ROOTHOOFD, en daarna den Deensehen Vice- Admiraal, COURT ADELAER, een Nederlander van geboorte, over te halen, om het gebied der vloot op zich te nemen; doch beiden zouden dit van de hand hebben gewezen. Ofschoon mij deswege niets stelligs gebleken is, zoo bestaat er geene reden, om aan dit verhaal te twijfelen, daar, hoe dikwerf DE GUICHE in overdreven toon zich tegen DE WITT uit- laat, het mij voorkomt, dat de daadzaken, welke hij vermeldt, grootendeels op waar- heid gegrond zijn. Vergelijk verder BRANDT, Leven van de Ray/er, bl. 384 en WAGE- NAAR, Vise/eel. Hist., b]. 153.

2 D. I, bl. 607. 40 GESCHIEDENIS VAN HET hij echter meerendeels, als hein tot overlast strekkende, ver- brandde. In deze streken vernam hij , dat de oorlog tusschen Groot-Brittanje en Nederland ook in Europa was uitgebroken. Hij besloot dien ten gevolge, en omdat zijne schepen en manschappen, na zoo verren togt, niet wel langer zee konden bouwen, naar het Vaderland door het Noorden terug te keeren, zette dus den koers tiaar Terreneuve, waar hij ook weder eenige vijandelijke bodems vermeesterde, en vervolgde daarna zijne reis achter Schotland om, tusschen Hitland en Noor- wegen. Hier werd hij door uit Texel gezondene galjoten ver- wittigd van den uitslag des jongsten zeeslags, en vernam tevens, dat de Britsche vloot op hem kruiste; door welk berigt hij , wegens de zwakte zijner scheepsmagt, in geene geringe verlegenheid geraakte. Niet wetende op welk eene wijs het Vaderland in veiligheid te bereiken, riep hij den krijgsraad bijeen, door welken met eenparige stemmen be- sloten werd, om, daar Texel door de Engelschen bezet werd gehouden, zoo mogelijk in de Ooster of Wester-Eems binnen te loopen. Met even veel beleid als kloekmoedigheid werd dit besluit ten uitvoer gebragt. Bij dag begunstigd door mist , door de duisternis bij nacht beveiligd, geholpen door veranderlijke winden, gelukte het DE RUYTER onder den zegen des Allerhoogsten, dien hij als zijnen trouwen leids- man en behoeder op dezen hagehelijken togt roemde, al de aanslagen des vijands te ontduiken, en liet hij , na eene afwezigheid van ruim vijftien maanden, gedurende welke hij groote en veelvuldige gevaren uitgestaan, en zich ten hoogste verdienstelijk aan het Vaderland gemaakt had, met zijne twaalf oorlogsschepen, van welke de vlaggen der zes en twintig door hem veroverde of vernielde Engelsche schepen afhingen, met een behoefteschip, vijf prijzen en een' Nederlandschen koop- vaarder, alle met rijken buit beladen, op den 6 van Oogst- maand des jaars 1665, het anker voor Delfzijl, in de Wester- Eems, vallen. 1 De komst van den wijd vermaarden held klonk als eene

1 Zie over dezen togt in het breede Het Leven van de Ruyter, door BRANDT.

1 rr a nri9. /rinn pan .4l Ba1e1óigk. .Steend n. Steur rna(d F i1' u[n lvrr. Litte. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 41 blijde mare door het geheele Vaderland. De door de jongste nederlaag verslagen harten werden bij het vernemen van die heugelijke tijding opgebeurd, en algemeen rees eene nieuwe hoop in de gemoederen der ingezetenen. Men vertrouwde, dat, bijaldien DE RUYTER, die met eene kleine raagt zoo veel groots had verrigt , aan zoo veel gevaren was ontkomen, en zoo kennelijk door de Voorzienigheid was bewaard, aan het hoofd der zeemagt van den Staat geplaatst werd, het geleden verlies spoedig zou hersteld, de schande uitgewischt en de Britten voor den aan 's Lands vlag aangedanen hoon zouden getuchtigd worden. In dit gevoelen deelden vele staatslieden, deelde in het bijzonder de Raadpensionaris JOHAN DE WITT I clie zich in Landsdiep, ter verzorging van de vloot, bevindende, her- haalde malen en in de krachtigste bewoordingen aandrong op de verheffing van DE RUYTER, niet betuiging, dat hij hein beschouwde als den bekwaamsten van al de Neder vlootvoogden, en dat hij het als eene wezenlijke-landsche ramp voor het Vaderland zou aanmerken, wanneer DE RUYTER niet aan het hoofd van 's Lands vloot bij den aanstaanden togt gesteld werd. 2 Het leed dan ook niet lang, of aan dezen wensch werd voldaan. Want de Staten van Holland benoemden DE RUYTER , nadat hij slechts vier dagen hier te lande was teruggekomen, tot Luitenant-Admiraal van Holland en West- vriesland, in plaats van den gesneuvelden WASSENAER, en de Staten- Generaal verhieven hem den volgenden dag "tot eersten persoon en opperhoofd over 's Lands vloot", onder het oppergezag der drie afgevaardigden. 3 Op deze wijs verkreeg MICHIEL ADRIAENSZOON DE RUYTER, het gebied over 's Lands zeemagt, zonder zijn verzoek of

1 Ook BOREEL zijn medegedeputeerde geeft in zijne brieven zijnen wensch te kennen dat DE RUYTER tot opperbevelhebber zou benoemd worden, en toen die benoeming had plaats gehad, betuigde BoREEL daarover "zijne blijdschap en overgroote satisfactie." (Nagel. aant. van den over!. schrijver). 2 DE WITT schreef in dezen geest onderscheidene brieven aan den Dordschen Pensio- naris ViviaN, die gedurende zijne afwezigheid den post van Raadpensionaris waarnam. 3 BRANDT, Leven van de Ruyter, bl. 393. 42 GESCHIEDENIS VAN HET toedoen, maar alleen door zijne verdiensten en de voorspraak der staatsdienaren, die zijne uitmuntende bekwaamheden op hoogen prijs stelden en met hem in staatkundige gevoelens instemden. Zijne verheffing verwekte bij vele der hoofd- en andere bevelhebbers groote blijdschap, omdat zij overtuigd waren, dat het gebied aan geen beter opperhoofd kon toe- vertrouwd worden, en de Luitenant-Admiraal CORNELIS EVERT - SEN, verheven boven allen naijver, had zelfs de edelmoedigheid , zulks openlijk te verklaren. 1 Geheel anders dacht de Luitenant- Admiraal CORNELIS TROMP hierover. Deze zag, nu hij de vloot tot den uittogt toegerust en alle maatregelen tot hare ver rangschikking en orde genomen had; nu hij het-deeling, hein opgedragen opperbevel reeds had aanvaard en uitge- oefend; nu hij op het punt stond, om aan de spitse der zeemagt uit te loopen en hij de hoop en den wensch voedde om , naar het voorbeeld van zijnen doorluchtigen vader, den vijand de slagen van zijnen geduchten arm te doen gevoelen: — deze zag zich op eenmaal door de verheffing van DE RUYTER in al zijne verwachtingen te leur gesteld, zijne hoop ver zijne vurige wenschen verijdeld. Is het wonder,-dwijnen en dat deze dappere, in vele opzigten hoogstverdienstelijke, doch driftige, ja onbesuisde zeeman, die reeds door de benoeming der afgevaardigden, naar zijne meening, was vernederd ge- worden, zich thans dóor die verheffing in zijn eergevoel ge- krenkt en in zijne eerzucht beleedigd achtte ? Men had wel, voorziende den indruk, welken die verheffing op het gemoed van TROMP uitoefenen zou, de bepaling gemaakt, dat hij bij aflijvigheid of andere ongevallen, die aan DE RUYTER mogten overkomen, (lezen in het gebied zou vervangen, doch deze soort van eerbewijs kon den fieren TROMP niet te vreden stellen. Bij de eerste opwelling zijner drift, verklaarde hij rondborstig, niet te begeeren onder den Luitenant-Amiraal DE RUYTER te staan, niet van meening te zijn met de vloot

1 Dit schrijft DE WITT aan den Pensionaris v[viEx in eenen brief van den 12 Augus- tus. Deze daad was te meer edelmoedig, omdat de Staten van Zeeland er op hadden aangedrongen, dat aan genoemden EVEITSEN het opperbevel zou worden toevertrouwd. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 43 zee te kiezen, maar zijn ontslag voor dezen togt te zullen nemen. Dan de tusschenkomst zijner vrienden en de stand- vastige weigering zijnen wensch in te willigen, bragten hem weldra tot andere gedachten, deden hem het aangedane leed verkroppen en besluiten mede in zee te gaan. In afwachting dat DE RUYTER en de voornaamste der met hem terugkeerende bevelhebbers, van welke de meeste, zoo- als de Vice- Admiralen AERT VAN NES en JAN MEPPEL, de kapiteinen WILLEM VAN DER ZAEN, YSAAK SWEERS, JACOB CORNELISZE SWART en JAN VAN NES, zooviel door langdurige ervaring als beproefde dapperheid uitmuntten , 1 zich naar 's Lands vloot zouden vervoegen, zette men met onafgebro- ken' ijver de toerusting voort, opdat de zeemagt van den Staat met den meest mogelijken spoed zou kunnen uitgebragt worden. De bijzondere drijfveer hiertoe was de vrees, dat cle rijke Oostindische retourvloot, welke dagelijks verwacht werd, bij de minste vertraging, in de handen des vijands mogt vervallen. Die ramp wenschte men door het uitloopen der vloot te voorkomen, of men wilde, bijaldien de Brit- ten zich reeds van de verwachte schepen mogten meester gemaakt hebben, den vijand opzoeken, slag leveren en, kon het zijn, hein zijne prooi ontweldigen. Maar tegen dit spoe- dig uitloopen deed zich eene gewigtige zwarigheid op, te weten, dat er in dit jaargetijde meestal Zuiden-, Zuidwesten - en Westenwinden woeijen, met welke winden, naar het een gevoelen der loodsen, het onmogelijk was, de vloot-parig langs de gewone wegen, het Landsdiep of de Slenk in zee te brengen, waarvan het gevolg moest wezen, dat de zeemagt genoodzaakt kon zijn, dagen, ja misschien weken te blijven liggen , zonder zee te kunnen kiezen, tot een bijkans gewis verlies der rijke Oostindische schepen. Voor eenen man , ge- lijk JOHAN DE WITT, was dit denkbeeld ondragelijk, zoolang de onmogelijkheid van het in zee brengen der vloot op eene

1 D'ESTRADES zegt van deze ofcieren, dat zij allen in staat waren het gebied over eene vloot te voeren. Dit is misschien wat sterk; doch zeker is het, dat zij tot de uit Nederlandsche bevelhebbers van dezen tijd behoorden. -muntendste 44 GESCHIEDENIS VAN HET andere wijs, hem niet ten duidelijkste gebleken was. Er rees derhalve bij hem, die van zijne vroegste jeugd een beminnaar der wetenschappen was , en die nog te midden der beslommerin- gen van zijne staatkundige loopbaan de beoefening daarvan niet verwaarloosde, de gedachte, of de zeemagt niet langs eenen anderen weg, en wel bepaaldelijk door het Spanjaardsgat, in zee zou kunnen gebragt worden. De gebeurtenis, dat voor twaalf jaren de Vice-Admiraal WITTE CORNELISZOON DE WITT, onder de ongunstigste omstandigheden en midden in den nacht, een aantal van zeven en twintig oorlogsschepen langs dien weg, tegen het gevoelen der loodsen en zonder hunne medehulp, veilig in zee had geleid, schijnt in deze dagen, hoe vreemd zulks ook luidt, 2 niet meer bekend ge- weest te zijn; ten zij de stroom , waarvan echter niets blijkt, sedert dien tijd zoo verloopen ware, dat de loodsen 3 bet uit dien hoofde onmogelijk achtten, de vloot door dat zee- gat uit te brengen. Doch hoe dit zij, zeker is het, dat deze lieden beweerden, dat zulks thans wegens gebrek aan water niet kon geschieden. DE WITT het groote voordeel beseffen- de, dat het uitbrengen der vloot door het Spanjaardsgat kon ten gevolge hebben, sloeg zelf de hand aan het werk, peilde

1 Dit is mij uit onderscheidene brieven van den Raadpensionaris gebleken. Hij was vooral een liefhebber van de wis- en rekenkunde.

2 Het is boven allen twijfel, dat genoemde Vice-Admiraal in liet jaar 1653 zijn smal- deel door het Spanjaardsgat in zee bragt, zoo als twee tijdgenooten stellig getuigen (Zie D. I, bl. 511). Dit wordt ook nader bevestigd in eene brochure, gedrukt te's Gra- venhage in 1653, hetzelfde jaar toen dit gebeurde, en tot titel dragende: Warack ie1l verhael van den zeeslach tusschen de machtige vlooien van de Vereenigde provintien ende van het Parlement van Engelant, gesehiet op den 8 en 10 Auq. 1653. Vreemd is het, dat noch de Raadpensionaris DE WITT zelf, noch eenig schrijver in het verhaal van het uitbrengen der vloot in 1665 hiervan een woord gewagen. Maar vreemder nog, dat men de daad van nE W ITT zoo hoog verhief, daar toch, naar hetgeen AITZEMA , I). V, bl. 451, uitdrukkelijk zegt , de Schout-bij -nacht BANcKERS , voor weinige weken , met 17 oorlogssche- pen, drie jagten, één brander en drie galjoots, met een' West- Zuidwesten wind, dezelfde die nu woei, het Spanjaardsgat was uitgezeild. Deze schepen waren wel alle fregatten, doch nogtans vrij kloeke schepen. Naar ons oordeel, is de grootste verdienste van den Raadpensionaris bij het uitbrengen der vloot daarin gelegen, dat hij bewees dat de vloot met alle windstreken, vier uitgezonderd, zonder gevaar zee kon kiezen, iets dat tot dus verre onmogelijk geacht werd. 3 De klagten over het loodswezen waren in deze dagen gelijk vroeger en later veelvuldig. NEDEB.LANDSCHE ZEE WEZEN. 45 in eigen persoon de diepten en ondiepten, bevond, dat 's Lands schepen, zelfs de zwaarste, door dat zeegat gevoegelijk en zonder het minste gevaar konden worden uitgebragt, en bewees zulks aan de meest verstandige en minst hoofdige loodsen, ja overtuigde hen bovendien, dat de zeelnagt van den Staat voortaan steeds met alle streken van het kompas, op vier na, en niet enkel , gelijk tot dusverre beweerd werd, niet tien, uit het gat van Texel zee kon kiezen. 1 Thans door eigen nasporing geleerd, aarzelde de Raad geen oogenblik om, daar de wind niet toeliet-pensionaris door 's Landsdiep of de Slenk de vloot te doen uitloopen, haar door het Spanjaardsgat in zee te brengen. Hij zelf be- gaf zich op het voorste en zwaarste schip der geheele vloot, wees aan de overige den weg, en bragt aldus het meeren- deel der schepen op den 14 van Oogstmaand behouden in zee, zonder dat één enkel schip eenige schade leed. Het was ter herinnering aan deze voor het Vaderland gewigtige en hoogst nuttige daad , dat van nu af aan het Spanjaards- gat door vele zeevarenden, ter eere van den Raadpensionaris, de naam van Heer Jan de WÏtts Diep gegeven werd. Op deze wijs geraakte 's Lands vloot in zee, sterk 93 oorlogsschepen en fregatten , ruim 20 jagten en galjoten , 12 branders en ettelijke behoefteschepen , te zamen voorzien met 4337 stukken geschut, bemand met 15051 matrozen en 4583 mariniers en landsoldaten, en zich volgens de getui- genis van den Raadpensionaris, 2 bevindende "in zeer heer-

1 Zie BRANDT, Leven van de Rater, bl. 899 en 500. De Raadpensionaris schreef op den 17 Aug. 1665 eenen breedvoerigen en belangrijken brief aan den Pensionaris viviEN, waarin hij een omstandig verhaal geeft nopens zijne bevinding van het Spanjaardsgat en de gelegenheid voor het uitloopen der vloot bij alle winden, op vier na. BOREEL schreef den 10 Aug. 1665 uit het Nieuwediep "onder den Helder in een jacht aan den Raadsheer VAN RrNSCHOT: Is van dage het •panjaertsgat gepeijlt en be- vonden op hooch water ten minsten 18 voet, en het grootste schip gaet 1921 voet ende het opperwater is 5 voet, sodat weeder ende wint so blijvende alles in ordre is gesteld om op morgen zee te kiezen (dat God almachtig wil geven) met vijf h zes en tachen- tich schepen." (Nagel. aant , van den eves-i. schrijver).

3 Brief van den Pensionaris VIVIEN, 22 Aug. 1665. 46 GESCHIEDENIS VAN HET lijken stand "en vol couragie." Spoedig vervoegde DE RUYTER nevens zijne scheepsbevelhebbers en een aantal vrijwilligers, die den togt naar Guinéa hadden bijgewoond en nu ook wenschten de gevaren van hun verdienstelijk en geacht op- perhoofd te deelen, zich bij de vloot, waarover hij , onder het oppergezag der afgevaardigden, liet gebied aanvaardde. Zoodra hij aldaar was aangekomen, nam hij de meest doel- matige maatregelen tot bevordering der orde en handhaving der krijgstucht, en gaf de noodige bevelen, hoe zich te ge- dragen, in geval men den vijand mogt ontmoeten; verdeelende hij , onder anderen , de vloot, die tot dus verre uit drie eska- ders zamengesteld was, in vier srnaldeelen , waarvan een , aan welks hoofd DE RUYTER zelf zich plaatste, bijzonder bestemd werd om tot corps de reserve te dienen en in ge- vecht aan de overige d' ar , waar zulks het meest gevorderd werd, bijstand te verleenen; eene schikking, welke tot dus verre bij de zeemagt van den Staat onbekend was, en voor strekking had, om de krachten der vloot niet te-namelijk de vroegtijdig te verspillen , verzwakking of uitputting van een of ander smaldeel te voorkomen, en, de tijd gekomen zijnde, den vijand krachtdadig op het lijf te storten. 1 Met zoodanig eene vloot en onder zoodanig beheer, hoopte men de Oost- indische schepen weldra in veiligheid binnen te brengen of althans te ontzetten, de in het jongste gevecht geledene schande uit te wisschen en zich op den Brit te wreken. Maar gelijk zoo dikwerf, ondervond men ook hier, dat de hoop des menschen somwijlen onvervuld blijft, en zijne plan- nen, ook de best ontworpen, zonder den Goddelijken zegen, meermalen als damp verdwijnen! Reeds eenen vrij geruimen tijd vóór dat de Nederlandsche vloot was uitgeloopen, had de Britsche zeemagt zich op onze kusten vertoond, de krijgslieden van het Gemeenebest, als het ware, uitdagende andermaal den strijd te wagen. Van daar was zij naar het Noorden gestevend, om het smal-

1 Brief van den Raadpensionaris DE WITT aan den Pensionaris viviEN, van 22 Aug. 1665, en BRANDT, Leven van de Ruyler, bl. 404. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 47 deel van DE RUYTER te onderscheppen en de verwacht wor- dende Oostindische schepen te vermeesteren. Dan noch het eene, noch het andere was haar gelukt. Want DE Rv Y- TER was, niettegenstaande de waakzaamheid des vijands, behouden in het Vaderland aangekomen, en de Oostindische retourvloot, bij tijds gewaarschuwd, had benevens zestig Smyrnavaarders en andere kostelijk beladene schepen, eene schuilplaats gezocht en gevonden in de haven van Bergen in Noorwegen. Dezen rijken buit, dien hij als zijne wisse prooi beschouwd had, aldus zich te zien ontgaan, was voor den Britschen vlootvoogd niet te dulden. Hij besloot der- halve, met versmading der onzijdigheid, de Nederlandsche koopvaardijschepen binnen Bergen aan te tasten en zich op die wijs in het bezit te stellen van eenen schat, op welken hij reeds lang met vlammende oogen gestaard had. Een smaldeel, sterk veertien kloeke schepen, waaronder eenige van 60 stukken, drie branders en vier kitsen, werd, onder het gebied van den Schout-bij-nacht THOMAS TIDDIMAN, naar de genoemde haven gezonden, met last, om zich van de aldaar liggende Nederlandsche schepen meester te maken of die te vernielen. Deze zeevoogd, steunende op de tusschen den Engelschen gezant te Koppenhagen en de Deensche regering aangeknoopte onderhandelingen, of wel, gelijk som beweren, op de met die kroon reeds gesloten geheime-migen overeenkomst tot uitlevering der Nederlandsche schepen , 1 poogde in het eerst op eene vriendschappelijke wijs den Deen- schen bevelhebber der stad over te halen, die in zijne magt te stellen. Doch deze, niet tijdig van de gezindheid zijns Konings onderrigt, of wel door andere beweegredenen daartoe aangespoord, 2 weigerde zulks, waarop door TIDDIMAN

I BURNET en HUME beweren, dat er een geheim verdrag tusschen de Deensche rege- ring en den Engelschen gezant gesloten was, waarbij bepaald was, dat de Koning van dat rijk zich van de Nederlandsche schepen in Bergen zou meester maken, en den buit daarna met Engeland deelen. Bij onze schrijvers blijkt niets daarvan, alhoewel men later niet over het gedrag der Denen had te roemen. 2 HUME zegt, dat de Deensche Gouverneur de uitlevering weigerde, ten einde den buit alleen voor zijnen Koning te kunnen behouden. Bewijzen bestaan hiervoor niet, 48 GESCHIEDENIS VAN HET

de noodige aanstalten gemaakt werden, om de schepen met geweld aan te tasten en te vermeesteren. Zoodra de Nederlanders den vijand ontdekt hadden, namen zij de noodige maatregelen tot eene mannelijke verdediging. De Oostindische schepen, tien in getal, werden, als zijnde de zwaarste en met het meeste geschut voorzien, aaneen ge- koppeld en in den mond der haven geschaard , bij welke zich ettelijke der meest weerbare koopvaarders voegden. Al het geschut werd vervolgens aan de bedreigde zijde der sche- en geplaatst, en een aantal matrozen aan land gezet, ten einde het kanon te helpen bedienen op de kasteelen, waar- mede de Deensche bevelhebber toegezegd had, de Nederlan- ders te zullen beschermen. In den morgen van den 13 Augus- tus 1 begon de aanval en werd met de meeste hevigheid voortgezet. 2 Maar de Nederlanders aangevoerd door den dap-

doch het verdient opmerking, dat hij later veel moeijelijkheid maakte om de Neder te doen vertrekken, en dat hij daartoe geen verlof gaf, dan nadat de gansche zee--landers inagt van het Gemeenebest voor de kust was komen opdagen. 1 In de officiële berigten staat 13 Augustus, doch het is vreemd, dat men op de penningen , ter vereeuwiging dezer kloeke daad der Nederlandsche zeelieden geslagen, leest, dat deze gebeurtenis op den 10 Augustus voorviel, gelijk ook onderscheidene schrijvers melden. Zie VAN LOON, Nederl. Hist. penn. D. II, bl. 531. 2 Mij was, bij het beschrijven van dezen aanval der Britten op de Oost- Indische retourvloot in Bergen, onbekend, de Oostindische voyagie van WOUTER SCHOUTEN , Amsterdam 1670 , of liever ik wist niet dat SCHOUTEN , die chirurgijn was op het com- pagnie's schip de Rijzende zon, in dit zijn werk eene omstandige beschrijving gaf van de bysonder harde ontmoetingen met d'Engelse oorlogsvloot in Bergen in Noorwegen; welke beschrijving uitmunt door gespierden stijl en vele wetenswaardige bijzonderhe- den, en zeer verdient geraadpleegd te worden. Hieruit heeft een ongenoemde schrijver in het mengelwerk van den Recensent No. 7 Junij 1837 eene verhandeling zarnenge- steld tot titel voerende: de slag van Bergen in Noorwegen in 1665, welke niet onbe- langrijk is. Volgens SCHOUTEN werd het gevecht geleverd noch op den 10 noch op den 13 maar op den 12 Augustus en waren daarbij twee ousstandigheden gunstig voor de Nederlan- ders, als lo de aflandige wind, waardoor de Engelschen belet werden hunne branders op de onzen af te zenden; 2° een aanhoudende motregen, waardoor het gezigt aan de Engelschen grootendeels belet werd, en zij de onzen niet zoo juist konden treffen, als dit bij helder weder het geval zou geweest zijn, want zij schoten hierdoor meermalen over de schepen in de stad, waarbij nog kwam, dat door den aflandigen wind, al de kruiddamp naar de Engelsche schepen werd gejaagd, die hun het gezigt benam, terwijl de Nederlanders hiervan bevrijd des te beter doel konden treffen. (Nagel. aant. van den overl. schrijver). NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 49 peren Commandeur PIETER DE BITTER, en bijgestaan door de Deensche sterkten, waar de Nederlandsche matrozen het geschut met hunne gewone vlugheid en juistheid bedienden, verdedigden zich met eene mannelijke standvastigheid en onverzettelijken moed, zoo dat de Britsche zeevoogd na eenen strijd van bijkans vier uren, geen kans ziende, zijn oogmerk te bereiken, met zwaar verlies aan volk en veel schade aan zijne schepen, zich genoodzaakt zag, de-vuldige ankers te kappen en schandelijk de wijk te nemen , gaande bij dezen terugtogt twee zijner bodems te gronde. 1 Dit voorval had plaats een dag vóór het uitloopen der Nederlandsche vloot uit Texel, zoodat men hon vermoeden dat, daar zich geene scheeps- magt van liet Gemeenebest in die oogenblikken in zee be- vond, de Britten den aanval, waartegen de onzen zich echter hadden voorbereid, spoedig zouden herhalen. Dan, hetzij de tijding van de aanstaande komst der zeemagt van den Staat, hetzij eene verwoestende ziekte, welke op de Engelsche vloot heerschte, hetzij de overtuiging dat deze tweede poging even vruchteloos zou zijn al de eerste, of wel al deze redenen te zamen de Britten terug hielden; zeker is het, dat zij weldra de Noorweegsche kusten verlieten en zuidwaarts stevenden. Thans scheen men te kunnen verwachten, dat de beide vlo elkander zouden ontmoeten en er een zeeslag zou geleverd-ten worden, niet minder hevig dan de vorige. Doch de brand- wacht der Nederlandsche vloot ontdekte wel een der Brit- sche oorlogsschepen, maar hunne vloot werd niet gezien, en beide zeernagten liepen hoogstwaarschijnlijk elkander zeer digt voorbij , zonder zich aan te treffen. I)e hoop der Neder- landers, om zich over het geledene verlies in het jongste gevecht te wreken, werd dus te leur gesteld. Maar nog eene tweede en zwaardere ramp wachtte de Nederlanders. Want, toen de Oostindische schepen en de overige koopvaarders, na onder allerlei voorwendselen gedurende eenen geruiinen tijd door den Deenschen bevelhebber van Bergen opgehou-

1 AITZEMA, bl. 480 en VAN LOON 1. c., het Kort en bondigh verhael en anderen. 1ï 4 50 GESCHIEDENIS VAN HET den te zijn, eindelijk onder bescherming der vloot gekomen waren werd de zeemagt van den Staat bij haren terugtogt naar het Vaderland, in den nacht tusschen den 8 en 9 Sep- tember door eenen allergeweldigsten storm beloopen , welke ruim drie dagen en drie nachten onafgebroken aanhield. De gansche vloot werd, niettegenstaande de uiterste pogingen van den Luitenant-Adiniraal DE RUYTER en der verdere op- perhoofden , en niettegenstaande de wakkerheid van den Raad DE WITT, die in den nood eene zeldzame kloek -pensionaris aan den dag legde en wijzen raad mededeelde,-hartigheid vaneen gescheurd, uit elkander gedreven en naar alle zijden verstrooid. l)e meeste schepen werden zwaar geteisterd en beschadigd, twee branders vergingen, en twee der Oostin- dische , acht der schoonste oorlogsschepen , I twee branders en eenige koopvaarders, door den storm en gedeeltelijk door misleiding afgedwaald en onder den vijand geraakt, vervie- len in de handen der Britten, voor wier overmagt sommige echter niet dan na eenen heldhaftigen tegenstand bukten. Alzoo werd de hooggespannen verwachting omtrent de ver Nederlandsche vloot welke om hare magt,-rigtingen der toerusting en de aan haar bestede zorg zoo zeer geroemd was, ganschelijk verijdeld, en men zag in de ramp, aan die vloot overkomen, "hoe God de opperbestierder der dingen ," gelijk een schrijver zich uitdrukt, "al de raadslagen der menschen, hoe voorzigtig dat men ze ook beleidt, en al hunne naarstigheid en wakkerheid in korten tijd kan stuiten en vernietigen." 2 Deze ongelukkige uitslag van eenen togt, waarvan men zoo groote verwachting gevoed had, veroorzaakte niet weinig gemor in deze landen, en het ontbrak geenszins aan degenen, die naar de uitkomst oordeelende , of uit staatkunde vijandig tegen den Raadpensionaris gezind, de afgevaardigden van Hunne Hoog Mogenden openlijk beschuldigden, door het tegenwerken

1 Van deze acht, waren vijf door de Oostindische compagnie toegeruste oorlogsschepen. 2 BRANDT, Leven van de Ruj1er, bl. 422. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 51

der opperhoofden van 's Lands vloot de oorzaak der rampen te zijn, welke de zeemagt hadden getroffen. 1 Zelfs eenige staatsdienaren , mismoedig over de geledene ongelukken , spra- ken van het terugroepen der afgevaardigden en het opleg- gen der vloot. Doch DE WITT wist dit laatste te verhinderen, hopende door een of ander kloek bedrijf de geledene ver- liezen te vergoelijken. Men wendde derhalve alles aan wat mogelijk was, om de beschadigde schepen te herstellen. Zoodra DE RUYTER met een gedeelte zijner scheepsmagt voor de kusten was aange- komen , werden de wijd en zijd verstrooide schepen llerzameld, en de noodige maatregelen genomen, om de nog afgedwaalde tegen de raagt des vijands te beschermen, en de zeemagt wederom in staat te stellen, op nieuw zee te kiezen. Doch

1 Niet onbelangrijk is hetgeen men in een brief van den afgevaardigde BOkEEL aan den raadsheer van KINSCHOT omtrent de leefwijze der gedeputeerden leest: Maandach 17 Sept. op de kust van Bergen 6 mijlen van de wal "Nu sal ick beginnen te verhaelen onse oeconomie, welcke bestaat in een cajut daerin vijf personen ijder een bedt en voor alle raedtkamer, eetkamer, secreetkamer, halle of spijskamer, brootkamer, harinekkanier, keerskamer, kaeskamer, wijnkelder, byerkelder, apotheekerswinekel (doch deeze is nu geremoveert) financiekamer, kleerkamer, artillerykamer en wat sal iek seggen, het is een chäos ende woelt als een myereuest. Ten andre is al het water meest in de vloot beer stynekeude, ende heb dezen middach byna voor d' eerste maal een bouillon gegeten gekoockt van goet water. Alle het byer is seer snyr ende veel stynckende en omdat het in de sourer is gebrouwen. Het geeft ons all wonder te sien de gesontheyt ende dispo- sitie van den heer HUYGENS (hij was 78 á 79 jaren) die (hij was uit Gelderland) Hol overtreft in alles. Op eersen middach eet men gort,-lant (DE WITT) en Zeelant (N0REEL) harynck op den rooster gebraden, stoekvis, gesouten vleesch ende andere ruychten, ende alles smaeckt ende dat noch meer is bekompt ons alle wel. Het middach ende avontmael is altyt bezet ten minste met acht gasten: de nachtrust geinterrompeert door me- nichfuldige incidenten, behalve de domestike of schepelijke. De dagelijcksehe affaires geven ons niet veel leedigen tijt, den meesten is door noot van de hooghe zee en dan arbeiden wij voor een dubbel man, na ziel ende ligchaem!" Zulke bijzonderheden, die men elders zoo zelden aantreft zijn allerbelangrijkst voor de kennis van het leven op de vloot. Maar zij toonen tevens dat de betrekking van ge- deputeerde op de vloot, welke door zoovelen in die dagen werd benijd en gesmaad , alles behalve aangenaam was. Deze en de hierboven aangehaalde brieven van den Burgemeester J. BONNER aan den Heere VAN KINSCHOT werden mij in Januarij 1848 medegedeeld door den heer G. L. F. VAN KINSCHOT le. Lt. bij het regement grenadiers en jagers. Later is die briefwisseling in druk verschenen in de werken van het historisch genootschap te Utrecht. Nagel. aant. van den overt. schrijver. i'^ 52 GESCII1EDENIS VAN HET op den 29 September werd de vloot, voor Goedereede lig- gende , andermaal door eenen hevigen storm beloopen, in welken onderscheidene schepen van hunne ankers geslagen werden en andere schade werd veroorzaakt. Door zulk eene opeenstapeling van rampen liet men zich echter niet afschrik- ken. Het leed niet lang, of de vloot stak naar de Engelsehe kust over, met oogmerk om den vijand afbreuk te doen, waartoe het inloopen en opleggen van het meerendeel der Britsche schepen, ten gevolge der pest, welke sinds lang in dat rijk geheerscht en nu ook op de vloot zich geopenbaard had, eene gunstige gelegenheid scheen aan te bieden. Het ge- liefkoosde denkbeeld, dat door MARTEN HARPERTSZOON TROMP in vroegere jaren zoo treffelijk was ten uitvoer gelegd, en daarna zoo menigwerf te vergeefs beproefd was, om de reede van Duins te bestoken, kwam weder te berde en de noodige schikkingen werden gemaakt om liet te verwezenlijken. Dan dit ontwerp werd eerst door stilte en daarna door tegen verijdeld. Men zag zich dus genoodzaakt liet te laten-wind varen, en begaf zich naar het Koningsdiep, aan den mond der rivier de Teems, in de hoop dat, gelijk het ge- rucht wilde, de Britsche vloot eerlang zou uitkomen, en men haar slag zou kunnen leveren. Doch na een ver- blijf van achttien dagen, gedurende welken tijd de hoofd- rivier van Groot-Brittanje door de Nederlanders gesloten werd gehouden, en de Britten vruchteloos ten strijde waren uit- gedaagd, werd men ook in die hoop te leur gesteld, daar geene vijandelijke schepen zich vertoonden. Daarenboven be- gonnen zich op 's Lands vloot eene ziekte en sterfte te open- baren, welke van dag tot dag toenamen. Onder deze om- standigheden en bij het vergevorderde jaargetijde, oordeelde men het niet raadzaam , langer zee te bouwen, en de af- gevaardigden en opperhoofden besloten eenstemmig, naar het Vaderland terug te keerera , gelijk terstond daarna werkelijk gedaan werd. Weinige jaren komen er in 's Lands geschiedrollen voor, waarin de best berekende ontwerpen zoo dikwerf verijdeld NEDERLANDSCHF. ZEEWEZEN. 53 werden en waarin het Gemeenehest zoo vele rampen ter zee troffen, als het afgeloopene. Eenige bedrijven evenwel wer- den door eenen gelukkigen uitkomst bekroond, en strekten tot handhaving en verhooging van den nationalen roem. Het is de pligt van den geschiedschrijver deze niet met stilzwij- gen voorbij te gaan, opdat het donker tafereel althans door enkele lichtstralen worde verhelderd. Wij zullen hier in geene bijzonderheden treden omtrent het nemen van een aantal Britsche schepen door de com- missievaarders, als zijnde zulks van minder aanbeland;, ofschoon bij die gelegenheden meer dan eens bloedige gevechten gele werden. Het zij genoeg te zeggen, dat de Nederland--verd sche kapers ook weder gedurende dit jaar merkelijke afbreuk aan den Britschen handel toebragten , en dat zij dien niet slechts in de Noordzee en het Kanaal, maar ook in de Spaan langs de kusten van Portugal zeer verontrustten.-sche zee en Liever spreken wij van luisterrijker daden. En hiertoe be- hoort het wapenfeit van den Amsterdamschen scheepsbevel- hebber TOMAS TOBIAS. Deze, met het in den vorigen oorlog op de Engelsehen veroverde schip, de Luipaard, van 64 stukken, zich in Augustus dezes jaars uit 'Texel naar de vloot willende vervoegen, ontmoette op de kust van Schot- land den Britschen Vice-Admiraal der witte vlag, voerende een schip van 60 stukken, dien hij terstond aantastte. Den eersten dag 1 werd het gevecht door den nacht gestaakt, doch op den volgenden met verdubbelde woede hervat. Met het rijzen der zon ging het treffen weder aan , en duurde onafgebroken tot des middags ten half vier ure voort, wan- neer beide schepen eerst door stilte van elkander geraak- ten, en de Britsche zeevoogd, onvermogend den strijd voort te zetten, daarna met zwaar verlies de vlugt nam. Ongelukkig had het schip van den moedigen TOBEAS zoo- veel aan de zeilen geleden dat hij zich buiten staat vond den vijand te vervolgen; doch hij droeg de eere weg,

I Den 25 Augustus. 54 GESCHIEDENIS VAN HET mannelijk de Nederlandsche vlag te hebben verdedigd. I Eene fiere daad bestonden omtrent dezen tijd zeven uit Nederlandsche gevangenen te Harwich. Met een-gebroken bootje, dat zij te klein achtten om daarmede over zee te geraken, besprongen deze kloeke zeelieden eene vijandelijke kits, met 14 matrozen bemand, welk vaartuig, niettegen- staande de overmagt, zij vermeesterden en te Vlissingen op- bragten. 2 Ook elders bedreven de Nederlanders in dit rampvolle jaar moedige daden, van welke die van de kapiteinen DIRCK JANSSE DUYSENT en DOUWE HARCX waardig zijn vermeld te worden. Deze twee bevelhebbers behoorden tot die kapiteinen van Levantsche koopvaardijschepen, welke, bij het uitbreken van den oorlog, in Spanje ingehuurd waren tot het doen van afbreuk aan de Britten in de Middellandsche zee. Door toevallige omstandigheden waren DIRCK JANSSE DUYSENT en JACOB FIETERSSE TWISK, de een voerende het gehuurde schip de drie Koningen en de andere den Grooten St. Joris , in de haven van Puerto de Santa Maria, eene stad gelegen in Andalusië, tegen over Cadix , in Bloeimaand dezes jaars achtergebleven, terwijl de overige schepen van het Neder. landsche smaldeel zich ter kruistogt begeven hadden. Aldaar zich bevindende , vernemen zij, dat een Ennelsch schip van oorlog, de Kroon genaamd, met 48 stukken en 250 man, van 'Tanger komende, de haven nadert. Dit doet hen be- sluiten , ofschoon veel minder sterk dan de vijand, uit te loopen, den Brit op te zoeken en te bevechten. Maar TWISK het Engelsehe schip den pas willende afsnijden, vervalt op eene klip en raakt vast, waardoor aan DUYSENT alleen de keus overblijft, of om schandelijk te vlugten, of moedig den overmagtigen vijand aan te tasten. De kloeke bevelhebber, alhoewel zijn schip niet meer dan 30 stukken en 110 man voerde, twijfelt geen oogenblik en besluit tot het laatste.

1 SWINNAS, Eng., Nederl. en Munsl. Krakeelen, D. I, bl. 61; en Notulen der Admiraliteit van Amsterdam. 2 SWINNAS, cit. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 55

Met het ondergaan der zon stuift hij op den Brit aan, zoekt hem meermalen, doch te vergeefs, aan boord te leggen , en beschiet hem onophoudelijk, tot dat de vijand in het holle van den nacht een' stilstand van wapenen tot aan den dage vraagt, welke hem toegestaan wordt. Doch in plaats-raad van het gevecht te hervatten, vlugt de Brit lafhartig eerst in de baai van Cadix, daagt vervolgens, door den honen Spanjaarden daartoe gedreven, drie of vier-den spot der Nederland sehe schepen tot den strijd uit, maar neemt, toen deze door twee gewapende koopvaarders bereidwillig werd aangenomen , schandelijk de vlugt. Jammer dat dit roemrijke gevecht aan den dapperen DUYSENT, aan zijnen luitenant en ettelijke onderofficieren en matrozen het leven kostte! Doch de eer van den Staat werd daarmede luistervol gehandhaafd. De moedige daad van den kloeken Nederlandschen bevel- hebber werd door de Spanjaarden eensteinlnig toegejuicht, en hoe de zich te Cadix bevindende burgers van het Ge- meenebest over dit bedrijf dachten, kan hieruit worden op- gemaakt, dat de Nederlandsche natie aldaar, ter vereeuwiging van des vaders moedig bedrijf, aan de dochter van den gesneuvelden kapitein eenen gouden keten, als eene hulde aan zijne nagedachtenis, ten geschenke aanbood. 1 Weinige dagen na dit gevecht, werd door DOUWE HARCX een tweede en niet minder roemrijk wapenfeit bedreven. Met het Nederlandsche smaldeel op de hoogte van Tanger krui- sende, ontdekt HARCX, wiens schip 24 stukken en .100 man voerde, een Engelsch fregat van gelijke sterkte, cie SS'aaluinun- der geheeten , hetwelk hij terstond volgt, en na eene jagt van 36 uren onder het bereik van zijn geschut krijgt. Nu ontstaat er een kortstondig, doch hevig gevecht. DouwE klampt den Brit aan boord, entert hem en maakt zich, na eenen bloedigen strijd van vijf kwartieruurs, meester van

1 Brief van den 10 Mei 1665, van den Nederlandsehen Consul, orsuaacr ME [,S aan de Admiraliteit van Amsterdam. Vergelijk ook SWINNAS, cit bl. 39, en Kort en Bon- digle verhaal van 't Beene in den oorlogh Fussehen den Koningk van Engeland en de Slalen is voorgevallen, bi. 71. GESCHIEDENIS VAN HET liet schip. Ongelukkig geraakt het weinige oogenblikken na de verovering in brand en wordt eene prooi der vlammen; zoodat hem van dezen rijken buit niets overschoot dan de vlag, de gevangenen en het bewustzijn van als "een braaf held gevochten te hebben ". 1 Hoe jammervol derhalve het afgeloopene jaar voor de wa- penen van den Staat ook wogt geweest zijn, en hoe schau sommige bevelhebbers eed en pligt hadden vergeten,-delijk er waren toch eenige mannelijke daden door de zeelieden van het Gelneenebest bedreven, en meer dan één bevelhebber had de eer der Vaderlandsche vlag gehandhaafd. Doch deze daden, hoe loffelijk op zich zelve, waren gering in verge- lijking met hetgeen door het Nederlandsche zeewezen in het voor 's Lands roem steeds gedenkwaardig jaar 1666 verrigt werd, tot welks beschouwing wij thans overgaan. Bij het binnenvallen der vloot, had men het noodig ge- oordeeld , een smaldeel vooreerst in zee te laten tot bescherming van den handel, waarover het bevel aan den Schout-bij -Nacht YSAAC SWEERS werd opgedragen. Spoedig meende men echter, dat deze maatregel niet voldoende was, en er werd besloten, eene wintervloot uit te rusten, bestaande uit 36 schepen van 24 tot 40 stukken, over welke tot opperbevelhebber gesteld werd de Luitenant -Admiraal CORNELIS EVERTSEN, die wegens zijne dapperheid en zijn beleid voor deze taak allezins ge- schikt geacht werd. De bedoeling van deze uitrusting was niet alleen de bescherming van den handel, maar men wilde, door zelfs in het ruwe jaargetijde eene zoo aanzienlijke raagt in zee te houden, aan Europa toonen, dat Nederland, ondanks de rampen, welke het getroffen hadden, nog in staat was, den vijand te trotseren en afbreuk te doen. Met deze vloot bragt EVERTSEN, onder vele moeijelijkheden, den winter in de Noordzee en in de nabijheid der Vlaamsche kusten door, beveiligende den handel en de zeevaart, en weg-

1 Woorden, voorkomende in den brief van GYSBREGT n&ELs aan de Admiraliteit van Amsterdam, 24 Mei 1665. Vergelijk SWINNAs 1.1., wiens verhaal echter niet volkomen naauwkeurig is. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 57 nemende onderscheidene Britsche koopvaarders. Hij vertoefde aldaar tot in het midden van iF'ebruarij , wanneer een vijan- delijk eskader, dat het zijne verre in magt overtrof, kwam opdagen. Als een voorzigtig bevelhebber oordeelde hij het onraadzaam, het af te wachten en keerde met veel be- leid en geregeldheid weder. Ware in die oogenblikken aan zijne dringende verzoeken gehoor gegeven, en hem tijdig behoorlijke bijstand gezonden, de moedige zeevoogd zou waarschijnlijk de gelegenheid gehad hebben, den Britten eenen gevoeligen slag toe te brengen; doch de trage beraad Admiraliteiten en de veelvuldige bezwaren, daar-slagingen der tegen door meer dan een Collegie geopperd, verijdelden dat ontwerp, en deden zijn wel berekend plan in rook ver- dwijnen. 1 Ínmiddels hield men zich bezig met het uitrusten der vloot tegen de aanstaande lente. Volgens de bepalingen door de Algemeene Staten vastgesteld, zou die vloot, even als in het vorige jaar, uit twee en zeven«q sche- pen van oorlog zijn zamengesteld, doch deze zouden van grooter charter dan tot dusverre wezen, als, namelijk, de helft van 60 tot 80, en de andere helft van 40 tot 60 stukken. Daarenboven zouden er twaalf fregatten, met 24 tot 34 stukken, twaalf wel toegeruste branders, even zoo veel gewapende advijsjagten, twaalf advijsgaljoten en vier en twintig behoefteschepen in gereedheid worden gebragt; bij al welke schepen de Oostindische compagnie, gelijk in het vorige jaar, wederom twintig oorlogsschepen zou voegen. Dan in dit laatste kwam verandering. Deze maatschappij, in den zeeslag onder WASSENAER,, en vervolgens na den storm, welke op den togt naar het Noorden volgde, het meerendeel harer grootste schepen verloren hebbende, bevond zich buiten staat, aan hare verpligting binnen den bepaalden tijd te voldoen. Zij wendde zich uit dien hoofde tot de vergadering der Al-

' Vergelijk het Leven der EVERTSEN, bl. 227. Provincialistische naijver had hierop veel invloed. Zeeland verklaarde zich sterk voor het plan Van EVERTSEN, doch de Hol Admiraliteiten verzetteden er zich tegen. -landsche 58 GESCHIEDENIS VAN HET gemeene Staten, met het verzoek, dat de Admiraliteiten op zich zouden nemen de uitrusting der bedoelde sche- pen, biedende zij aan, daarvoor de vereischte gelden te zullen verstrekken. De inwilliging van dit verzoek vond geene zwarigheid, deels omdat men de gegrondheid der aan- gevoerde redenen besefte, maar ook deels en wel voorna- melijk, omdat de ondervinding geleerd had, dat de meeste bevelhebbers van de door de compagnie geleverde schepen weinig of geene geschiktheid hadden tot het deel nemen aan eenen geregelden zeeslag en dat op die schepen weinig krijgs- tucht heersehte , aan het gebrek waarvan te wijten was, dat sommige dier bodems in 's vijands handen gevallen waren. Bij den overvloed van eigene schepen, welke de Admiraliteiten, vooral die van Amsterdam, thans bezaten, gaf men dus ge- reedelijk de toestemming in het door de compagnie gedane verzoek, onder voorwaarde, dat zij, in plaats van de be- loofde schepen, de aanzienlijke som van één millioen twee maal honderd duizend gulden jaarlijks zou betalen. Ter betere bevordering van de uitrusting der vloot, werd het toezigt daarover door de Algemeene Staten, bij een afzonderlijk besluit, aan den Luitenant-Admiraal DE RUYTER in Holland en Westvriesland opgedragen, en in Zeeland en Vriesland aan den Luitenant-Admiraal CORNELIS EVERTSEN en TJERCK HIDDES DE VRIES, welke laatste onlangs van den rang van scheepsbevelhebber tot de waardigheid van Luitenant- Admiraal , in plaats van zijnen gesneuvelden voorganger, AUKE STEIJ.INGWERF , verheven was. Men hoopte, dat door die opdragt de schepen beter en spoediger dan in vorige jaren zouden worden toegerust en alles zoodanig zou worden in- gerigt , als voor 's Lands welzijn gevorderd werd. Groot belang toch stelde men er in, dat de zeemagt van den Staat thans in eenen ontzaggelijken toestand gesteld werd en zoo spoedig mogelijk in zee liep, niet alleen, omdat men het berigt had bekomen, dat de Britten alle krachten inspanden, om hunne vloot nog talrijker en sterker te maken dan in het afgeloopen jaar, maar ook, omdat de onlangs met Frankrijk en Dene- NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 59 marken geslotene verdragen het uitzift opleverden, dat men gezamenlijk met die mogendheden den gemeenschappelijken vijand zou kunnen bestrijden en hem de heerschappij der zee, welke hij openlijk aankondigde te bezitten, gewa- penderhand ontweldigen. Frankrijk, namelijk, dat reeds sedert vier jaren in naauwe verbindtenis met het Gemeenebest der Vereenigde Nederlan- den stond, had, eindelijk, na veelvuldige beleedigingen van Engeland ondervonden, en te vergeefs beproefd te hebben, om tusschen de oorlogvoerende mogendheden door bemidde- ling den vrede te herstellen, gehoor gegeven aan de drin gezant, en openlijk-gende vertoogen van den Nederlandschen den oorlog aan Groot-Brittanje verklaard. Te gelijk had de Koning van dat rijk het bestaande verbond met het Ge- meenebest vernieuwd, en verklaard, het met zijne gansche raagt , zoo te water als te land, bijstand te zullen bieden, bevelende aan den Hertog DE BEAUFORT, opperbevelhebber van zijne zeemagt, krachtdadig de uitrustingen te bevorde- ren en daarmede de Nederlanders in hunne krijgsbedrijven tegen de Britten te ondersteunen. De Algemeene Staten van hunne zijde, vaardigden het bevel uit, twaalf schepen in gereedheid te brengen, ten einde deze naar de Middel te zenden, om aan dien Hertog bijstand te-landsche zee bieden. Van den anderen kant, gaven zij last, de gewapende koopvaarders, die zich in die oorden ophielden, enkele uit- gezonderd, af te danken, als kunnende, hoe kloekmoedig sommige hunner zich ook gedragen hadden, in deze tij ds- omstandigheden weinig dienst bewijzen. Aan de overige sche- pen , zeven in getal, werd bevolen, zich onder het geleide van den Commandeur JOHAN GIDEONSZ VERBURGH, naar Toulon te begeven , en aan den Hertog DE BEAUFORT aan te sluiten, om niet dezen herwaarts te stevenen en den Britten af- breuk te doen. Het gedrag van Denemarken was lang weifelend geweest, ja FREDERIK III, ofschoon het behoud van troon en rijk aan het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden verschul- 60 GESCHIEDENIS VAN LIET digd, had de ondankbaarheid zoo verre gedreven, dat hij naauwe betrekkingen had aangeknoopt met Koning KAREL, en zich zelfs genegen betoond, de zijde van Brittanje tegen dezen Staat te kiezen. Dan langzamerhand was hij tot betere gedachten teruggekeerd, waartoe de openlijke schen grondgebied, en de minachting van-ding van het Deensche zijne regten als Souverein , door de Britten in de aantasting der Nederlandsche koopvaarders binnen de haven van Bergen betoond, voornamelijk aanleiding schijnen te hebben gege- ven. Koning FREDERIK verklaarde zich welhaast openlijk voor het Gemeenebest, vernieuwde zijne met den Staat aange- gane verbindtenissen, en sloot nadere verdragen, waarbij, onder anderen, bepaald werd, dat hij den oorlog aan En- geland verklaren; de Sont en Belt voor de Britsche oor- logsschepen sluiten, en eene vloot van 40 schepen uitrusten zou, bij welke de Algemeene Staten acht kloeke schepen zouden voegen, ter bestrijding der kosten waarvan, het Ge- meenebest aan Denemarken eenen aanzienlijken onderstand zou verleenen. l Geen wonder, dat de Nederlandsche staatsdienaren, na dit gebeurde en het sluiten dier verdragen, er grooten prijs op stelden, dat de vloot in eenen geduchten staat gebragt werd en spoedig zee koos; hopende zij, met den bijstand en de medewerking van Frankrijk en Denemarken, in dit jaar het trotsche Albion te zullen vernederen. Dan, de uit- komst voldeed in vele opzigten geenszins aan de verwach- ting. De Fransche vloot werd te Toulon wel in gereedheid gebragt, en het Nederlandsche smaldeel onder den Corn- mandeur VERBURGH voegde zich wel bij haar, doch de uitrustingen werden zeer traag voortgezet, en toen de vloot eindelijk in zee liep, werden er zoo vele en zoo velerlei be- zwaren en voorwendselen in het midden gebragt, dat de gewenschte vereeniging der beide zeemagten , hoe gemak- kelijk die ook had kunnen bewerkstelligd worden, achterwege bleef. De staatkunde van LODEWIJK XIV maakte zoodanig

1 Zie, onder anderen, deze traktaten bij AITZEMA, D. V, bl. 888 en vervolgens. NEOERLANL)SCIIE ZEEWELEN. 61 eene vereeniging niet raadzaam. Die Monarch stelde zich bij deze zijne handelwijs niets anders voor, dan om beide de groote zeemogendheden door eenen herhaalden en bloedigen strijd zich onderling te doen verzwakken; aan geene dier mogendheden door ontijdige hulp eenig overwigt te geven, en onder deze woelingen zijn pas ontloken zeewezen meer en meer in magt te doen toenemen , opdat, eenmaal de tijd gekomen zijnde, hij in staat zou zijn, zich in den rang der zeemogendheden te plaatsen en met Engeland of Nederland, of wel met beiden te zamen, over het gebied der zee eenen geduchten kamp- strijd aan te vangen. Hoe wel deze staatkundige inzigten aan LODEWIJK XIV, althans gedeeltelijk, gelukten, zal het vervolg der geschiedenis leeren. Thans zij alleen gezegd, dat, hoezeer de Fransche zeemagt steeds niet zorg den strijd ver uitrustingen en bewegingen nogtans, alhoewel-meed , hare zonder den wil van het Parijsche kabinet, eenen gunstigen invloed hadden op de verrigtingen der Nederlanders, die daaraan in dit jaar gedeeltelijk eene der luisterrijkste over- winningen te danken hadden, waarvan de geschiedenis mel- ding maakt. De verwachtingen omtrent Denemarken leverden geene betere uitkomst op. De Algemeene Staten voldeden naauw- gezet aan hunne verpligtingen in de opbrengst der toegezegde gelden. De acht beloofde schepen werden uitgerust en ver- trokken, met Nederlandsche officieren en matrozen bemand, onder bevel van den Rijks Admiraal COURT ADELAER, een Nederlander van geboorte , naar Denemarken. 1 FREDERIK III deed van zijne zijde de veertig oorlogsschepen, waaronder eenige van 70 tot 80 stukken, in gereedheid brengen; doch die aanzienlijke zeemagt verrigtte niets van eenig aanbelang en hield zich als het ware onzijdig; zoodat de hoop op bij- stand, welke de Nederlandsche staatsdienaren van die zijde hadden opgevat, ook ganschelijk in damp verdween, en de zeemagt van het Gemeenebest, aan zich zelve overgelaten , zich genoodzaakt zag, gelijk zij tot dusverre gedaan had,

1 Notulen der Admiraliteit van Anzalerdani. 62 UESUIIEDENIS VAN HET

den moeijelijken kampstijd tegen het magtige Brittanje alleen vol te houden. Hoe zij zich daarvan kweet, en op welke wijs zij de eer van den Staat daarbij handhaafde, zullen wij weldra zien. Tegen het einde van Bloeimaand geraakte de vloot in ge- reedheid en in de eerste dagen van Junij liep zij in zee, bestaande uit 85 oorlogsschepen en fregatten, 8 advijsjagten en 9 branders. Deze vloot was wel, wat de menigte van schepen betrof, minder talrijk dan die des vorigen jaars, als zijnde toen zamengesteld uit 103 schepen. Ook voerde zij min- der geschut, daar zij nu met slechts 4615 stukken was gewa- pend, terwijl die onder WASSENAER met 4869 stukken voorzien was geweest. Maar, behalve dat de tegenwoordige vloot ruim zoo veel manschappen telde, te weten 21,909 , zijnde onge- veer 300 man meer dan die in de vorige lente uitliep, zoo was deze vloot geheel uit Lands schepen zamengesteld, het- geen toen, tot groot nadeel der algemeene zaak, niet het geval was. Daarenboven bevond zich in deze vloot een veel grooter aantal zware schepen. Men vond thans daarbij twee schepen van 80 stukken, hoedanige in de vloot van WASSE- NAER niet aanwezig waren. Een van deze was het beroemde schip, de zeven Provincien , behoorende tot de twaalf groote, welke in het verleden jaar op bevel van de Staten- Generaal gebouwd waren; dat door de Admiraliteit van de Maze met de uiterste zorg was toegerust, treffelijk was van maaksel, uitermate wel bezeild, en 80 stukken metalen geschut en 475 manschappen voerde; dat in den vorigen herfst voor liet eerst zich bij de vloot had gevoegd; waarop alstoen de Luite- nant-Admiraal DE RUYTER zijne vlag had geheschen; waarop die held velerlei gevaren gedurende dezen en den volgenden krijg doorstond en trotseerde; welks naam hij bij den vijand geducht maakte, en waarmede hij de eer van het Gemeene- best waardiglijk handhaafde en den roem des Vaderlands met dien van zich zelven luisterrijk verhoogde. Bovendien bevonden zich in deze vloot elf zeventigers, hoedanige slechts twee aan den Lande en vier aan de Oostindische compagnie NEDER LANDSCHE ZEEWEZEN. 63 toebehoorende, bij de vloot van WASSENAER geweest waren; gelijk mede een en twintiq zestigers, van welke soort van bodems niet meer dan vijf bij eerstgenoemde vloot werden gevonden. Bijkans al deze schepe1i waren in de laatste jaren gebouwd, stevig gemaakt, regelmatiger en sterker gewapend en niet meerder manschappen voorzien dan tot dusverre hier te Lande gebruikelijk was; zoodat zij , uit dien hoofde, beter geschikt waren om tegen de zware schepen des vijands in eenerf geregelden zeeslag te strijden , dan de ligtere schepen, welke tot dusverre waren gebezigd. 1 De beschrijving, welke de Raadpensionaris DE WITT van de gesteldheid der vloot geeft, verdient hierbij gevoegd te worden. Deze schrijft des- wege in een zijner brieven aan den Nederlandschen gezant te Parijs, van BEUNINGEN: -De vlote van den Staet is jegen- woordich ten minste een derdepart considerabelder in macht als dezelve in den voorleden jaere oyt is geweest, hetwelck UEd. lichtelyck mede sal gelooven, als deselve sal wesen versekert, gelyck ick deselve mits desen in waerheydt kan verseeckeren , dat jegenwoordich meer dan dertich oorloch- schepen onder deselve vlote gevonden werden , capitaelder en van meerder force dan 't capitaelste, waermede wy in den voorleden jaere uitgevaeren syn, 'twelck doenmaels gevoert wierde bij den Luitenant-Admirael TROMP ende jegenwoor soo als oock meer andere van gelycke ende meerder-dich, force door particuliere capitainen gecommandeert worden, synde de hoofdofficieren, wesende sesthien in getaele, alsnu met beter ende capitaelder schepen geaccommodeert, alle met wel bevaeren, kloeck ende gesont volck bemant." 2 Aan het hoofd van deze magtige vloot was geplaatst de Luitenant-Admiraal MICHIEI, ADRIAENSZOON DE RUYTER, wien

1 Zie Bijlage V en VI, vergeleken met Bijlage I en II. Voor de bijzonderheden verwijze ik naar die Bijlagen en tot het gezegde in het vorige hoofddeel. 2 Brief van DE wrrr aan VAN BEUNINGEN, van 2 Junij 1666. In Benen brief aan den Graaf D'ESTRADES, van den 4 Junij, schrijft hij hetzelfde, met bijvoeging: "gee tons les officiers lont trés bien animés el parfailement Unis; le mondr, gay, comme s'il alluit aux napees". 64 GESCHIEDENIS VAN HET thans het opperbevel werd opgedragen, zonder bijvoeging van afgevaardigden uit Hunne Hoog Mogenden, waarschijnlijk ten gevolge van de ongelukkige uitkomst , welke de vorige togt had opgeleverd, en van den tegenstand , welke tegen zoodanig eenen maatregel gerezen was. Onder dezen waren tot opperhoofden gesteld, de Luitenant-Admiralen CORNELIS EVERTSEN de Oude, AERT JANSSE VAN NES, voor korten tijd, om zijne treffelijke daden tot die waardigheid bij de Admi- raliteit van de Maze verheven, en onlangs 1 tot opvolger van DE RUYTER in het opperbevel, bij ziekte, ongeval of alij- vigheid van dezen benoemd; CORNELIS TROMP, Op Zin ver- zoek, van de Rotterdamsche Admiraliteit naar die van Am- sterdanl overgeplaatst; JOHAN CORNELISZOON MEPPEL, en TJERCK HIDDES DE VRIES; de Vice-Admiralen JAN DE LIEFDE , VAN DER HULST, ADRIAEN BANCKERS, SCHRAM en COENDERS, en de Schouten-bij -Nacht, JAN VAN NES, broeder des Luitenant - Admiraals, YSAAC SWEERS, CORNELIS EVERTSEN, de Jonye, STACHOUWER en BRUYNSVELT; alle mannen, die van der jeugd af zich aan den zeedienst hadden toegewijd; die niet door geboorte of rang, maar door eigene verdiensten zich den weg tot de hooge waardigheden, waarmede zij thans bekleed waren, hadden gebaand, en van wie men, onder het geleide van zoodanig een' ervaren' en moedig' opperbevelhebber als DE RUYTER, mogt hopen, dat zij zich naar eed en pligt van hunne verschillende betrekkingen zouden kwijten, en voor het Vaderland zouden weten te leven en des noods te ster- ven. Met en onder deze voerden vele dappere kapiteinen het bevel over de schepen van 's Lands vloot, van welke een aantal zoo als WILLEM VAN DER ZAEN, HENDRIK ADRIAENSZE,

I Slechts korten tijd vóór het uitloopen der vloot was VAN NES, als eerste bevel- hebber der oudste Hollandsche Admiraliteit, met voorbijgang van den Luitenant -Admi- raal van Zeeland, CORNELIS EVERTSEN, tot opvolger Van DE RUYTER in het opperbevel benoemd, ingeval aan dezen iets menschelijks mogt overkomen. Kortheidshalve zwijg ik te dezer plaatse van de hevige geschillen, welke over deze benoeming ten koste van EVERT5EN, ontstonden, doch verwijze naar hetgeen dienaangaande door mij in het leven van laatstgenoemden held, bl. 288 , en de daarbij aangehaalde Notulen der Staten van Zeeland, gezegd is. n',i1i:r,n , rf'r,rul,mr/ral/iIJlrrr,rr/7irlín:rrvr,iÏrri,,Ln.irurrvr/1. lit llri••.rulrvu% Py 1,1 /, 1 /h

NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 65

PIETER SALOMONSZ, DE HAEN, de twee SWARTEN, HOUTTUYN, DIRK SCHEY, JACOB PENSE, SIMON BLOK, JAN MATHYSZOON en anderen, reeds sedert eene reeks van jaren aan het Ge- meenebest de gewigtigste diensten ter zee hadden bewezen; doch waarvan sonmmige , zoo als RUTH MAXIMILIAAN, 1 slechts voor korten tijd, oui hunne dapperheid, tot den rang van scheepsbevelhebber waren verheven, terwijl ettelijke, zoo als VAN GELDER, schoonboeder van DE RUYTER , PHILIPS VAN ALMONDE, later als Admiraal beroemd geworden, GOTSKENS, VAN AMSTEL, FABRICIUS, JAN BONT, HENDRIK VOLLENHOVEN, TRESLONG, JACOB PAUW en anderen, nog in den eersten bloei der jaren, met al de kracht, werkdadigheid en geestdrift der jeugd bezield waren, onder den Luitenant-Admiraal DE RUYTER en andere bekwame opperhoofden en bevelhebbers, als adelborsten en daarna als Luitenants waren opgeleid en gediend hadden, en aan wie, eerst kort vóór of na het uit- breken van den krijg, wegens hunnen moed en bekwaam- heid , het gebied over een schip van oorlog was opgedragen. Van zoodanig eene vloot, van zulk een' opperbevelhebber, van zoodanige opperhoofden en kapiteinen kon en wogt men iets goeds en groots verwachten. Dan, geleerd door de onder bij velen die verwachting geenszins zoo hoog-vinding , was gespannen als in het vorige jaar. Overtuigd van de hagche- lijkheid der oorlogskans en van de Inagt des vijands, zagen velen, ook de nicest verlichten, de toekomst niet angst te ge- moet, 2 en de blijde en roemvolle uitslag, waarmede de bedrij- ven der zeelieden kort daarna bekroond werden , vervulde daar- om dubbel de harten van allen met dankbaarheid en vreugde. Gelijk wij gezegd hebben, liep 's Lands vloot in de eerste dagen van Junij uit. Naauwelijks was zij in zee gekomen, of zij werd in drie eskaders, en elk dezer weder in drie

1 Ruru MAXIMILIAAN was in 1665 schipper van een der Smyrnasche koopvaardij- schepen, welke zich zoo heldhaftig tegen de Britten in de haven van Bergen verdedig- den. Hij muntte bij die gelegenheid boven anderen uit, en werd uit dien hoofde tot landskapitein benoemd, in plaats van een' scheepsbevelhebber, aan Wien, wegens onge- schiktheid, zijn afscheid gegeven werd. ° Dit is mij duidelijk uit de m. s. brieven van nj WITT gebleken. II 5 66 GESCHIEDENIS VAN HET

smaldeelen verdeeld. Te gelijk werden aan de opperhoofden en kapiteinen de noodige bevelen uitgereikt, waarnaar zij gehouden waren, zich zoo vóór en gedurende, als na het gevecht te gedragen. Aan het hoofd van het eerste eskader plaatste DE RUYTER zich zelven, en onder hem voerde de Luitenant-Admiraal VAN NES het bevel. Het gebied over het tweede eskader werd opgedragen aan den Luitenant-Admiraal CORNELIS EVERTSEN, en onder hem stond TJERCK RIDDES DE VRIES. De leiding van het derde werd toevertrouwd aan den Luitenant-Admiraal CORNELIS . TROMP, en bij hem was JAN CORNELISZOON MEPPEL gevoegd. Voorts werd de verzamelplaats der vloot en der bijzondere schepen, ingeval van rampen, vastgesteld en de Wielingen daartoe aangewezen, en werden verder alle maatregelen genomen,. welke men voor den dienst noodig en nuttig achtte. Door tegenwind en stilte eenige dagen voor Texel opge- houden, bereikte de vloot niet vóór den 10 Junij de Hoofden, waar men den volgenden nacht wegens aanhoudende stilte bleef drijven, zonder iets van den vijand, wien men ook het liefst in de vlakke zee slag wilde leveren, te vernemen. In den vroegen morgen van den 11 stak uit het zuidwesten eene harde koelte op, waardoor men, als wind en stroom tegen hebbende, genoodzaakt werd het anker te laten vallen tusschen Noord-Voorland en Duinkerken, op omtrent zeven of acht mijlen oost-zuidoost van de Engelsche kust. Hier liggende, werd de Britsche vloot des morgens vroegtijdig door de buitenwachten ontdekt. Onverwijld werd in de Neder schepen alles tot den strijd in gereedheid gebragt,-landsche en na verloop van weinige uren ving die gedenkwaardige vierdaagsche zeeslag aan , welke de schande van het vorige jaar geheel uitwischte, waarbij DE RUYTER, TROMP en andere opperhoofden en bevelhebbers zich eenen onsterfelijken roem verwierven, en die in 's Lands geschiedenis staat opgeteekend als eene der luisterrijkste wapendaden, welke immer door het Nederlandsche zeewezen verrigt zijn. De vijandelijke vloot, welke thans ten strijde kwam, stond NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 67 onder het opperbevel van den Generaal MONK, nu tot Hertog van Albemarle verheven, die, als Admiraal, den konink- lijken standaard van zijn schip, the Royal Charles, van 82 stukken en met 650 man voorzien, liet waaijen, en aan het hoofd van het eskader der roode vlag was. Onder hem voerde de Vice-Admiraal GEORGE AYSCUE, die zich op the Royal Prince, van 92 stukken, bevond, het gebied over het eskader van de witte vlag, terwijl het bevel over het derde of laatste eskader, dat van de blaauwe vlag, tijdelijk was opgedragen aan den Vice-Admiraal THOMAS AI,LEN , die aan boord van the Royal James, van 82 stukken, was. De eigenlijke be- velhebber van dit laatste smaldeel, Prins ROBERT, was in deze oogenblikken met een twintigtal schepen afwezig; want het was niet de geheele Britsche vloot, die thans tegen de Nederlanders kwam opdagen. De berigten aangaande de sterkte der Engelsehe vloot, toen zij vereenigd was, verschillen zoo wel als die omtrent hare magt, toen het genoemde ge- deelte zich had afgezonderd. Volgens sommige schrijvers, be- stond die vloot, terwijl zij bijeen was, uit 74, volgens anderen uit 78, volgens anderen weder uit 81 schepen van oorlog, welke laatste getuigenis voor de ware schijnt te moeten worden gehouden. De oorzaak van hare scheiding was de navolgende. Er was, namelijk, in Engeland, kort vóór of kort na het uitloopen der vloot, de tij ding ontvangen, dat de Hertog DE BEAUFORT met eene Fransche hulpvloot van veertig schepen Toulon verlaten had, de Straat van Gibraltar doorgezeild en naar het Kanaal gestevend was, om de Nederlanders in hunne krijgsbedrijven te ondersteunen. Dit gerucht, want het bleek later dat het niet meer dan een gerucht was, deed den Hertog VAN ALBEMARLE 1 besluiten om, niettegenstaande

1 UKORGE MONK, thans Hertog van Albemarle, was een uitstekend veldheer, maar, ofschoon hij in den vorigen oorlog eene luisterrijke overwinning ter zee behaald had, wordt hij er voor gebonden, weinig kunde van de zeezaken gehad te hebben. Opmer- kelijk is het, dat hij , die bekend stond voor een' der moedigste mannen uit Groot- Brittanje, zou bang was, voor zijne echtgenoote, de dochter van oenen smid, dat hij, gelijk een Engelsch schrijver zegt, meer bevreesd was voor haar dan voor een geheel vijan- delijk leger. Men zegt, voegt die schrijver er bij, dat zij aan den dapperen Generaal van tijd tot tijd oorvegen uitdeelde. 5* 68 GESCHIEDENIS VAN HET

de Vice-Admiraal GEORGE AYSCVE , die met de bekwaamheid en dapperheid van den Luitenant-Admiraal DE RUYTER van nabij bekend was, zulks ten stelligste afraadde, Prins ROBERT niet twintig schepen en vier branders naar het Kanaal te zenden, ten einde zich niet tien andere schepen te Plymouth te vereenigen, vervolgens den Hertog DE BEAUFORT te gemoet te zeilen en dezen den weg naar de Nederlandsche vloot af te snijden. Ongetwijfeld beging MONK I hiermede eenen groven misslag, welke hem door de Britten zeer ten kwade geduid werd, omdat hij aldus zijne hoofdmagt aan- merkelijk verzwakte, welke, toen zij de Nederlanders in het gezigt kreeg, volgens de Engelsche berigten, slechts uit 54 schepen van oorlog en 4 branders, maar volgens andere, meer geloofwaardige, uit 57, 58, 60 of mogelijk nog meerder schepen was zamengesteld, de kleinere vaartuigen niet mede - gerekend. Wat den Britschen Admiraal tot zulk eene daad op zoodanig een tijdpunt, toen de Nederlandsche vloot ieder oogenblik kon verwacht worden, bewogen hebbe, is min of meer onzeker. Er zijn er die meenen, dat hij, vertrouwende, dat de Nederlandsche vloot nog zoo spoedig niet in zee zou steken, van oordeel is geweest, dat Prins ROBERT den hem opgedragen last gemakkelijk zou kunnen volbrengen, alvorens de vijand zich zou vertoonen. 2 Anderen, daarentegen, en

1 Over deze verdeeling der vloot, welke eene der oorzaken was van de nederlaag der Britten, viel later veel te doen. Zeker schijnt het, dat uoNa daartoe het voorstel deed aan den Hertog VAN YORK, als Groot-Admiraal, en dat deze, of het goedkeurde, of daarin berustte. Deze laatste omstandigheid spaarde aan MONK verdere onaangenaam te Londen berigt kreeg van het aanvangen des strijds tasschen DE-heden. Zoodra men RUYTER en MONK, werd dadelijk van wege den Koning last gegeven, om in allerijl aan

Prins ROBERT het bevel toe te zenden, zich met den meesten spoed bij MONK te ver ; voegen; doch door eene onbegrijpelijke onachtzaamheid, werd dit bevel, in plaats van met een' renbode, met den gewonen post naar Portsmouth gezonden, waardoor het be- rigt van het gevecht zoo laat tot den Prins kwam, dat hij niet vdór den derden dag zich met MONK kon vereenigen. Memoirs of PEPY, T. I, p. 409 en 422. Deze kleine omstandigheid had eenen gewigtigen invloed op den uitslag van den strijd. 2 Dit is het gevoelen van den Raadpensionaris na wITT in eenen brief aan VAN BEU , waarin hij het aantal Engelsche schepen, dat den strijd tegen de Nederlanders-NINGEN begon, op 66 schatte. De kapitein RUTH MAXIMILIAAN begroot het op 58; DE RUYTER op 70, groot en klein; in het officieel verhaal van den zeeslag wordt gezegd, dat de NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 69 zoo het schijnt met meerder grond , beweren, dat de Hertog VAN ALBEMARLE, ruim deelende in de nationale minachting, welke de Britten tegen de Nederlanders voedden , de gansche magt van Groot-Brittanje onnoodig rekende, om de vloot van het Genleenebest te verslaan; tot welk gevoelen de overwin- ningen, door hem in den eersten oorlog behaald, en vooral de zege, door den Hertog VAN YORK in het vorige jaar be- vochten , hem niet weinig schijnen bewogen te hebben. Hierbij kwam, dat er een sterke naijver tusschen MONK en Prins ROBERT bestond, welke vermoedelijk ook eene der drijfveren was, waar- door eerstgenoemde bewogen werd, den Prins, onder voor- wendsel eener naderende Fransche vloot, te verwijderen. Doch hoe dit zij , zeker is het, dat MONK, volgens het oordeel van Engelsche schrijvers, den strijd, dien hij gemakkelijk had kunnen, en dien hij , naar hunne meening, wegens de over- magt der Nederlanders, had behooren te vermijden, aanving, in de hoop van alleen eene luisterrijke overwinning te zullen behalen. 1 De vijandelijke vloot, welke ten strijde optoog, was dus uit een minder getal schepen zamengesteld dan de Neder waarvan echter een der zwaarste, dat van VAN-landsche, GHENT, kort vóór het aanvangen van den strijd zoodanige zeeschade bekwam, dat het naar het Vaderland moest op- gezonden worden. Intusschen bevonden er zich eenige schepen in de Britsche vloot, welke in grootte, wapening en beman Nederlandsche overtroffen, zoo als de Sovereign-ning al de van 100, en de Prince Royal van 92 stukken, welke met 6 tot 700 man waren voorzien. Bovendien telde die vloot twee tachtigers', zeven zeventigers, dertien of veertien zestigers, en ruim twintig schepen van 50 tot 58 stukken. 2 Al deze

Engelsche vloot bij het begin van het gevecht omtrent SO zeilen sterk was. Zoo dit laatste niet wat overdreven is, zijn daaronder zeker de branders, galjoten en ander klein vaartuig begrepen.

1 Memoirs of Mr. SAMUEL PEPY, T. I, p. 422 en! Memorials of Sir w. PENN, ver ook erumE , History of Engeland. -gelijk 2 Bijlage XXXIV, Deel I. De meeste schepen waarmede Prins ROBERT naar het Kanaal werd gezonden, behoorden niet tot de grootste soort. 70 GESCHIEDENIS VAN HET schepen waren uitmuntend in hunne soort, met zwaar ge- schut gewapend en overvloedig bemand; zoodat, ofschoon de Nederlanders in getal van schepen de Britten overtroffen, hunne magt in der daad niet veel grooter was dan die des vijands, ja, men kan het er voor houden, dat de magt der vloten hij den aanvang des strijds genoegzaam gelijk was. De Nederlandsche vloot lag, gelijk wij gezegd hebben, bij het ontdekken van den vijand ten anker, en bleef aldus de Britten afwachten, omdat de harde wind en het holle water verhinderden de ankers te ligten. Zij was in eene linie, van het noordoosten naar het zuidwesten, tusschen het Noord-Voorland en de Vlaamsche kust geschaard. DE RUYTER bevond zich in het midden; TROMP, aan wien het bevel over de achterhoede was opgedragen, voerde het gebied over den linkervleugel; CORNELIS EVERTSEN maakte met de zijnen den regtervleugel uit. Omtrent twaalf ure des middags kwam de vijand sterk uit het westen voor den wind op het es- kader van den Luitenant-Admiraal TROMP afzakken, waarop door den Luitenant-Admiraal DE RUYTER het sein gegeven werd, de kabels te kappen, daar het holle water het ligten der ankers onmogelijk maakte. Dit geschiedde, en kort daarna nam de strijd een' aanvang. Het eskader van TROMP, dat eigenlijk de achterhoede was, werd nu de voorhoede, en moest den eersten aanval verduren. Vervolgens geraakte ook DE RUYTER met het meerendeel zijner schepen in gevecht, doch EVERT SEN, die ten noordoosten beneden den wind lag, kon niet dan later deel aan het gevecht bekomen. Wij zul- len niet in alle bijzonderheden treden omtrent dezen be- roemden zeeslag, omdat die door anderen 1 veelmalen en naauwkeuriger dan de meeste overige gevechten is beschre- ven , en ons alleen bepalen tot de belangrijkste gebeurtenissen. De strijd was op den eersten dag zeer hevig, gelijk mede gedurende de overige dagen. I)e Britsche zeemagt had op

1 Behalve bij BRANDT, in Het leven van de Ruyter, vindt men zeer omstandige berigten omtrent dezen vierdaagschen zeeslag, in het Leven van C. Tromp , bij AITZEMA , in den Hollandathen Mercurius en bij anderen. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 71 dien dag het voordeel van den wind, hetgeen voor haar onder andere omstandigheden zeer gunstig zou geweest zijn, doch thans te haren nadeele werkte. Want hare schepen, meest alle fregatsgewijs, dat is, scherp en rank gebouwd, hoog getuigd en bovendien te zeer met zwaar geschut ge- wapend, helden door den harden wind over bakboord zoo sterk over, dat men, uit vreeze, dat het water door de ge zou binnenloopen, genoodzaakt werd, de onder--schutspoorten ste batterij gesloten te houden; terwijl bovendien door dat hellen het rigten van het geschut zeer bezwaarlijk viel, aan vertraagd werd en vele schoten, in plaats van in de-merkelijk Nederlandsche schepen, in het water vielen. Deze omstan- digheid, welke aan het scherpziend oog van DE RUYTER 1 niet ontging, was zeer gunstig voor de Nederlanders, wier schepen door hunnen bouw steviger dan die der Britten lagen. Maar hunne schepen bovendien in lij liggende, helden min of meer door den harden wind aan stuurboord over, waardoor zij in staat gesteld werden, met het beste gevolg , den vijand te treffen. En het was uit dien hoofde, dat de Nederlandsche opperbevelhebber, hoewel nlisschien in de ge- legenheid om de loef van de Britten te winnen, haar aan hen op dezen dag tot hunne groote schade liet behouden. Van weerskanten werd inmiddels met gelijke kloekmoedig- heid gestreden, en aan beide zijden schepen zwaar beschadigd of ganschelijk vernield. Van de Nederlanders werd het schip van den Luitenant-Admiraal TROMP, die steeds aan de spitse der zijnen was, weldraoonbruikbaar; dat van den Zeeuwschen kapi- tein SIMON BLOK, gelijk mede dat van den Amsterdamsehen scheepsbevelhebber OTTO TRESLONG, geraakten in brand en vlogen in de lucht, en met deze verloor het Vaderland

1 Van daar, dat PE nUYTER schreef: "hebbende d'Enyelseh'n de loef lot harr ad- vanfagie, en wy de harde wint, daer mede wy onse onderste laag beier kosten ge- bruycken als zy." De kapitein RUTH MAXIMILIAAN drukt dit aldus uit: Zo 't scheen had den vyand d'advantagie door de wind op ons, maer ter contrarie was 't ons een groot voordeel, want door de harde wind de schepen op sy leggende, konden haer schut kwalyk gebruycken: daar en tegen aan ly konden ray met de onderste laag, te loefwaert uyt, lastig jlankeeren." 72 GESCHIEDENIS VAN HET twee dappere kapiteinen. Dit woelen duurde voort tot des middags ten 5 ure, wanneer de Britsche vloot, welke tot dusverre met de onze steeds zuidwest had gehouden, door de nabijheid der Vlaamsehe banken genoodzaakt werd van koers te veranderen en noordwest wendde. Dit wenden gaf aan de Nederlanders een groot voordeel, want, gebruik makende van het oogenblik, sneed het smaldeel van TROMP drie schoone vijandelijke schepen af, als namelijk the Slvifture, van 70 stukken, op hetwelk de Vice-Admiraal der witte vlag, Sir WILLIAM BERKELEY, het bevel voerde, the Royal George van 44, en de in het vorige jaar door de Britten genomen Zevenwolden , van 60 stukken, welke drie schepen, na eenen hardnekkigen strijd, door de drie Amsterdamsche kapiteinen, HENDRIK ADRIAENSZE, JACOB ANDRIES SWART en WILLEM VAN DER ZAEN 2 met mannelijken moed werden geënterd en vermeesterd.

1 Van dit weinig bekende geslacht zijn mij bij de Admiraliteit van Amsterdam vijf zeelieden voorgekomen, die alle meer of min uitmuntten. In de notulen der Admirali- teit van 1664 wordt gesproken van HENDRIK CLAAS SWART, zaliger, die twee zonen naliet, JAN en VOLCKERT. Nopens HENDRIK zijn met volle zekerheid geen bijzonder- heden bekend, doch het is niet onwaarschijnlijk, dat hij de moedige kapitein was, die in 1652, in den zeeslag tusschen VAN GALEN en BODLEY nabij het eiland Elba, strij- dende, het leven voor het Vaderland verloor (zie MONTANUS en Leven van TROMP). Zijn zoon JAN was in 1664 schipper, in 1666 eerste luitenant bij den Vice- Admiraal TROMP, en in dat zelfde jaar werd hij benoemd tot Kapitein-luitenant onder den kolo- nel PALM, om dezen bij te staan. VOLCKERT werd in 1666 benoemd tot kapitein op het schip van den Luitenant- Admiraal VAN GHENT, en voerde in den derden Engelschen oorlog het bevel over een van de zwaarste schepen der vloot. De in den tekst vermelde kapitein JACOB ANDRIES SMART was de schoonvader van JAN, en werd in dit gevecht gekwetst. Eindelijk komt nog voor de kapitein JACOB CORNELISZE SWART, die een zeer kundig scheepsbevelhebber was, en den togt van DE RUYTER naar Guinée bijwoonde, doch later zich niet behoorlijk van zijnen pligt kweet. Bij de Admiraliteit van de Maze worden te dezen tijde ook zeelieden van dien naam gevonden, doch deze schijnen tot dit geslacht niet te behooren. 2 Ook het geslacht van VAN DER EARN, dat insgelijks te Amsterdam te huis behoor- de, leverde onderscheidene dappere en kundige zeelieden. De hier vermelde is een der moedigste kapiteinen van dit tijdperk, die bijkans alle groote zeeslagen van den eersten en tweeden Engelsehen oorlog bijwoonde, vervolgens tot den rang van Schout-bij- Nacht bevorderd werd, en later als zoodanig in een gevecht tegen een' Turkschen roover sneuvelde. Meermalen werd hij met gouden ketenen en eerepenningen begiftigd. Zijn broeder JoRis muntte evenzeer uit, en liet het leven in den zeeslag van Portland des jaars 1653. Een derde broeder UUYBRECHT genaamd, was insgelijks kapitein in den NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 73

Naar het voorbeeld der Britten, wendde ook de Neder- landsche vloot en zette het regtstreeks op den vijand aan, van welke eenige schepen nevens hunnen opperbevelhebber, wegens de groote schade, die deze had bekomen, op zekeren afstand het anker hadden laten vallen. Bij het naderen der Nederlanders, kapten MONK en de zijnen het anker, en nu ontstond op nieuw een hevig en langdurig gevecht, waaraan de Luitenant-Admiralen CORNELIS EVERTSEN en TJERCK HIDDES DE VRIES met hun eskader insgelijks deel konden nemen. Gelijk al de overigen, muntten ook deze Nederlanders uit. Bovenal was de strijd hardnekkig tusschen den Zeeuwschen Luitenant-Admiraal en den Britschen Schout-bij -Nacllt , JOHN HERMANN, welke laatste, van zijne landgenooten afgesneden, zich, zelfs tot verbazing van zijne vijanden, met eene ver- wonderlijke kloekmoedigheid bleef verweren en Wien het, of- schoon van alle zijden genoegzaam omsingeld, nog einde- lijk gelukte , door de onzen zich eenen weg te banen. Met het laatste schot uit dat schip werd de Luitenant-Admi- raal CORNELIS EVERTSEN door midden geschoten, verliezende het Vaderland in hem een' kundig, onverschrokken en ver- standig held, en het zeewezen een van zijne schoonste sieraden en stevigste steunpilaren. Hiermede eindigde het gevecht van den eersten dag ; de duisternis scheidde de strij- denden . Van heide kanten maakte men van den nacht gebruik, om het beschadigde zoo veel mogelijk te herstellen, en zich tot eenen tweeden kampstrijd toe te rusten. De Luitenant- Admiraal DE RUYTER was er vastelijk op bepaald, den slag te leveren. MONK riep zijne bevelhebbers te zamen , om te over- wegen of het raadzaam ware, na zulk een hardnekkig ge- vecht, tegen de overmagt der Nederlanders den strijd voort te zetten. Doch zijn gevoelen , liever te sterven dan te vlie- eersten Engelschen oorlog. WILLEM had eenen zoon, die den naam van zijnen vader droeg, en HUYBRECHT, een, die CORNELIS HUYBRECHT was genoemd, welke beide tot den rang van kapitein opklommen, en zich den roem van hunnen geslachtsnaam waar betoonden: -dig 74 GESCHIEDENIS VAN HET den, vond bij allen bijval, en ook door de Britten werd eenparig besloten, het gevecht te hervatten. 1 Met het aanbreken van den dag waren de beide vloten omtrent twee mijlen van elkander verwijderd. De wind was thans west-zuidwest, doch het was veel stiller dan den vori- gen dag. Beide vloten hielden op elkander aan, de iNeder- landsclle naar het noordwesten, de Engelsehe zuidelijk. Op deze wijs togen de twee vijandelijke linien tweemaien langs elkander henen onder een geweldig vuur, waardoor de Britsche zoo wel als de Nederlandsche schepen aan zeilen, touwen en rondhout zeer veel leden. De toenemende kalmte deed vervolgens het gevecht gedurende eenigen tijd staken; doch ten elf ure de wind min of meer opstekende, werd de strijd met verdubbelde woede hervat. TROMP breekt aan liet hoofd van een gedeelte zijns smaldeels en bijgestaan door den Vice-Admiaal VAN DER HULST, de kapiteinen DE HAEN, VAN AMSTEL, PIETER SALOMONSZ en eenige weinige andere, met groote stoutmoedigheid, doch misschien onvoorzigtig, zeker zonder bevel van DE RUYTER, de linie van den vijand door. Terstond worden hij en de zijnen van alle kanten om- singeld. Het schip van PIETER SALOMONSZ geraakt in brand en zinkt; de Vice-Admiraal VAN DER HULST sneuvelt, en TROMP zelf met zijne lotgenooten worden zoodanig van alle kanten gebeukt, gedrongen en in de engte gebragt, dat het oogenblik scheen daar te zijn, dat zij zonder onderscheid voor de overmagt zouden moeten bukken. Gelukkig ontdekt de Luitenant-Admiraal DE RUYTER bij tijds den hagchelijken toestand, waarin zijne dappere landgenooten verkeeren , en is hij in staat hun bijstand te bieden. De bloedvlag wordt, als sein tot eenen algemeenen aanval, door hem opgeheschen , en nu stort de moedige held, door weinigen gevolgd, met verachting van eigen gevaar op den vijand in, breekt door de linie heen, baant zich eenen weg tot TROMP en de zijnen, en geniet de zelfvoldoening, hen te ontzetten.

1 HE&VEY, the Naval History of Great-BriUtain, T. II, p. 323. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 75

Hadden alle Nederlanders zich op dit gewigtig tijdstip zoodanig van hunnen pligt gekweten, als hun groote voor strijd ware vermoedelijk thans reeds ten-ganger deed, de voordeele van het Gemeenebest beslist geworden, en geene twee bloedige dagen zouden meer gevorderd zijn, om de zegepraal te behalen. Doch nu moest het gevecht worden vervolgd. DE RUYTER, zijne geheele magt, welke eeniger- mate vaneen was geraakt, weder verzameld hebbende, zet het op nieuw tegen den vijand aan. Tot driemalen trekt de Nederlandsche vloot onder het geleide van den Luitenant- Admiraal VAN NES, die tijdelijk het opperbevel voerde, om- dat de groote steng van het schip van DE RUYTER was af- geschoten, langs de Britten onder het hevigste vuur van beide kanten voorbij , en boort vijf of zes vijandelijke schepen van 50 tot 60 stukken in den grond. Zij wendt ten vier- denmale, om den aanval te herhalen, doch de vijandelijke opperhoofden vinden het niet geraden, dezen aanval af te wachten. Verstoken van eenige hunner beste schepen, die of verbrand of gezonken waren, van een aantal andere ver- laten, die, buiten staat langer deel aan het gevecht te nemen , de wijk hadden genomen; niet meer dan 28 schepen hij zich ziende; door de Nederlanders van alle kanten bedreigd, ge- drongen en aangetast, acht MONK het roekeloos, den strijd verder te vervolgen. Al wat goed kan doen, wordt door de Britten bijgezet, om hunne kusten te bereiken, hetgeen hun door de Nederlanders, wegens de toenemende kalmte en deft invallenden donker niet kan belet worden. Hadden de Britten op dezen dag veel geleden, de schade der Nederlanders was insgelijks groot. Wel was geen der schepen van den Staat in 's vijands handen gevallen, doch velen waren zwaar ontredderd; één was verbrand en vier der schoonste van de geheele vloot, waaronder dat van VAN DER HULST, en dat, waarop TROMP zich bevonden had, waren, als te eenenmale onbruikbaar, naar het Vaderland moeten opgezonden worden. Ofschoon hierdoor verzwakt, be- sloot DE RUYTER nogtans den volgenden dag den vijand te 76 GESCHIEDENIS VAN HET blijven nazetten. In den morgen van den 13 Junij, den grooten feestdag der grondvesting van de Christen kerk, werden de noodige bevelen gegeven tot beslechting van het bloedige pleit. Gelijk den vorigen avond werden de vlug volle zeilen achtervolgd, hetgeen door eenen-tenden met oostewind merkelijk begunstigd werd. De Britten zetteden, van hunne zijde, den aftogt voort, na eenige van hunne meest reddelooze en kwalijk bezeilde schepen, die hen in het wijken belemmerden, zelve in brand te hebben gestoken. Ter eere van MONK moet gezegd worden, dat hij zich bij dezen aftogt meesterlijk gedroeg. De schepen, welke het meest beschadigd waren, doch nog volgen konden, werden door hem vooraan geplaatst, en hij zelf met zestien der best bewaarde schaarde zich in eene linie daarachter, om hen alzoo te dekken. Thans bleek het voordeel, hetwelk de betere bezeildheid hunner schepen aan de Britten boven de Neder gaf. Want, alhoewel de onzen met bijzetting van-landers bram- en lij- zeilen en alles wat verder goed kon doen, hen onophoudelijk nazetteden, gelukte het hun echter niet, een van 's vijands bodems te achterhalen. Slechts sommige der meest bezeilde konden van tijd tot tijd eenige kogels met de Britten wisselen. Bij het naderen der kust, werd de aftogt voor de Engelsehen , uit hoofde van de veelvuldigheid der droogten, en dewijl de Nederlanders hen meer en meer nabij kwamen, moeijelijker, en ging met groote gevaren gepaard. Dit ondervond de Vice-Admiraal GEORGE AYSCUE, bevelhebber der witte vlag, wiens schip, the Royal Prince 1 van 92 metalen stukken en bemand met ongeveer 700 zeelieden, in den na vijf ure op de zandbank de Calloper,-middag tusschen vier en niet verre van den mond van de Teems, vastraakte. Terstond werden door den bevelhebber met geschut en vlaggen nood- seinen gedaan; doch hetzij het getijde den Hertog VAN ALBE verhinderde zijnen dapperen krijgsmakker ter hulpe-MARLE

1 De afbeeling van dit sehoone schip vindt men bij CHAiLNoex, Hist. of Marine drehitecture, T. II. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 77 te komen, 1 hetzij de gansche aandringende magt der Neder- landers hem zulks belette: AYSCUE werd aan zijn lot over- gelaten en, na door twee branders bedreigd te zijn, gedwon- gen, voor den Luitenant -Admiraal TROMP , die zich thans aan boord van den Schout -bij -Nacht SWEERS bevond, de vlag te strijken en zich over te geven. Roemrijk zou liet geweest zijn, dat schip, een der voortreffelijkste van de Britsche vloot, in zegepraal naar het Vaderland te' hebben kunnen mede voeren. Doch de Luitenant-Admiraal DE RUYTER, wiens schip hersteld was en die nu weder het opperbevel voerde, oordeelde dit, ofschoon tje Royal Prince kort daarna vlot raakte, 2 niet geraden in de omstandigheden , waarin 's Lands vloot zich bevond, en beval, tot groote spijt van den ver- overaar, dat het zou worden verbrand, gelijk oogenblik- kelijk geschiedde. Men weet, en wij zullen gelegenheid hebben daarop terug te komen, dat het aan DE RUYTER ten laste wordt gelegd, dit schip voornamelijk uit naijver tegen TROMP te hebben doen vernielen. Het is uit den aard der zaak moeije- lijk te beslissen , Of DE RUYTER zich door zoodanig eene drijf- veer hier heeft laten vervoeren. Zijne edele inborst kan zulks naauwelijks doen vermoeden ; zeker bestaan er geene de minste bewijzen voor. Meer waarschijnlijk is het, dat eene andere en hoogstgewigtige reden hem tot die daad bewogen hebbe. Het was namelijk, omtrent dezen tijd, dat eene vloot van ruim twintig schepen in het westen ontdekt werd, welke eerst voor de lang verwachte Fransche scheepsmagt , onder

I Dit wordt in het Engelsch verhaal van den zeeslag beweerd. De Royal Prince was gewapend met: 16 stukken van 48 T 14 31» 30 24' 16 12

14 6 11 De waarde van dit schip werd door TROMP op f417,230 geschat. 2 M. s. brief van den Raadpensionaris DE WITT aan VAN BEUNINGEN; BRANDT, Leven van de Ruyter, en het officieel verhaal in bet Leven Van TROMP, bl. 325. Vol- gens den Graaf DE QUICHE, wiens berigten echter omtrent den zeeslag met veel omzig- tigheid moeten gelezen worden, betoonde TROMP reeds des avonds zijn misnoegen aan DE RUYTER over het verbranden van dat schip. 78 GESCHIEDENIS VAN HET den Hertog DE BEAUFORT gehouden werd, doch die weldra bleek het smaldeel van Prins ROBERT te zijn , die door daartoe uitgezondene vaartuigen , hoewel eerst zeer laat, van het ge- vecht onderrigt, zijnen togt tegen de Fransche zeernagt ge- staakt had, en thans met zijne versche en van alles voor- ziene schepen kwam opdagen, om MONK en de zijnen in den hagchelijken toestand, waarin zij zich bevonden , bijstand te bieden, en de door eenen strijd van drie dagen afgematte en deels reddelooze Nederlanders, ware het mogelijk, te ver- slaan. Deze verschijning kan geweest zijn en was vermoedelijk de reden, waarom DE RUYTER het bevel tot het verbranden van den Royal Prince gaf, als voorziende hij, dat de strijd krachtdadig zou hervat worden , en vreezende, dat dit schoone schip, hetwelk zwaar beschadigd was, hem en de zijnen of zou belemmeren , of wederom in de handen der Britten mogt vallen. Wat DE RUYTER voorzag, gebeurde. MONK en Prins ROBERT vereenigden zich, en zetteden het terstond gezamenlijk op de Nederlanders aan. Doch toen deze, wel verre van, gelijk zij misschien verwacht hadden, te wijken, hun stout- moedig het hoofd boden, weken zij van hunne zijde, en alles duidde aan, dat de Britten bij het vallen van den avond hunne krachten niet wilden verspillen, maar zich toebereidden om, met vernieuwd geweld, den volgenden dag in het strijd- perk te treden. Thans was de magt der Britten en der Nederlanders ge- noegzaam gelijk geworden, als tellende de eerste zestig sche- pen, terwijl de vloot der laatste, door het opzenden en verliezen van ettelijke bodems, tot op vier en zestig ge Maar hierbij kwam, dat alle Nederlandsche-smolten was. schepen zonder onderscheid meer of min hadden geleden, en er in de Britsche vloot ruim twintig schepen zich bevonden, die tot dus verre geen deel aan het gevecht hadden genomen ; zoo dat het overwigt nu veeleer naar de zijde der Britten dan naar die der Nederlanders overhelde. Er stond derhalve aan de Nederlanders een moeijelijke, doch waarschijnlijk een NEDERLANDSCI3E ZEEWEZEN. 79 laatste kampstrijd te wachten. Want, zoo de Britten ook ditmaal de nederlaag bekwamen, er was niet aan te twijfelen, of zij zouden alsdan buiten staat zijn den strijd te hervatten. Maar het was ook noodzakelijk voor de Nederlanders, dat de kamp beslist werd, daar de manschappen door het lang- durig en telkens herhaald gevecht te zeer uitgeput, de meeste schepen te sterk beschadigd en de krijgsbehoeften te zeer verbruikt waren, dan dat een vijfde strijd zou kunnen door- gestaan worden. De Luitenant-Admiraal DE RUYTER, het groot belang van dit alles gevoelende, achtte het nuttig, vóór het aangaan van den strijd, al zijne bevelhebbers te zamen te roepen, om, gelijk hij zulks vóór het eerste gevecht gedaan had, hun in korte, doch mannelijke taal tot getrouwe be- trachting van hunnen pligt te vermanen. "Nog één dag" aldus sprak hij , "staat u met mij uit te houden, aan welken 's Lands wel- of kwalijk varen afhangt. Het is dezelfde vijand, dien gij gisteren voor onze magt hebt doen vlugten. Toont u dan als soldaten. Beter is het voor het Vaderland te ster- ven, dan, als schelmen loopende, hetzelve ten prooi der vijanden te laten. Indien gij malkander trouwelijk bijstaat, de over- winning is door Gods zegen in onze hand". I Na het hooren van deze rede, zegt de levensbeschrijver van den grooten zeevoogd, vertrok ieder welgemoed naar zijn boord; en dat deze taal niet vruchteloos werd gesproken, bewijzen de hel- dendaden , door de Nederlanders op dezen dag bedreven. Ten einde de droogten te vermijden en meerdere ruimte te hebben, was DE RUYTER gedurende den nacht eenigzins oostelijk geloopen; doch , na het houden van den krijgsraad, keerde hij, begunstigd door eenen zuid-zuidoosten wind, naar het westen terug, waar hij weldra den vijand zag opdagen. In zijne voorhoede bevond zich Prins ROBERT met de door hem aangevoerde versehe schepen. MONK had op nieuw het bevel over den middeltogt op zich geno- men, en de overige schepen volgden in de achterhoede. Ten acht ure ving, wederom tusschen het Voorland en de Vlaam-

I SWINNAS, I). II, bl. 38 ; en BRANDT, bi. 490. 80 GESCHIEDENIS VAN HET sche banken, het gevecht aan, dat in hevigheid , hard- nekkigheid en langdurigheid al de vorige overtrof, , en waar- in het meer dan eenmaal zeer twijfelachtig was, aan wien de overwinning zou blijven. "Om" gelijk een ooggetuige schrijft ,1 "zoo spoedig moge- lijk, een einde aan dezen strijd te maken," gaf DE RUYTER al dadelijk bij den aanvang van het gevecht het bevel, dwars door den vijand te loopen. Dit bevel werd door de Neder- landers, die den loef hadden, onmiddelijk ten uitvoer ge- bragt, brekende zij met hunne drie eskaders op drie ver- schillende plaatsen in de slagorde der Britten en slaande alzoo door den vijand henen. Hiermede ontstond eenige verwar bij den vijand; maar spoedig zich herstellende, rang--ring schikte hij zich op nieuw, waarop DE RUYTER zich andermaal naar hem toewendde. Beide vloten liepen thans tot driemalen tegen elkander aan, en begroetten zich onderling met zulk een verschrikkelijk vuur, dat de hemel beneveld werd, de zee, als het ware, schudde en met bloed werd geverwd. Gedurende het gevecht werd het schip van Prins ROBERT zeer doornageld en ontkwam naauwelijks het gevaar van eene prooi der vlammen te worden. Len ander vijandelijk schip werd verbrand. Van de Nederlandsche zijde werd het schip van den kapitein UTENHOUT , de Landman, door het vuur verteerd. Dat van den Vice-Admiraal DE LIEFDE werd geheel reddeloos geschoten. TROMP niet eenige van de zijnen werden zoodanig getroffen, dat zij buiten staat gesteld werden, vooreerst deel aan het gevecht te nemen. VAN NES, eindelijk, geraakte met veertien of vijftien schepen in een scherp ge- vecht met eenige van hunne hoofdmagt verwijderde Britten en vervolgde deze, doch werd daardoor van het gros der Nederlandsche vloot min of meer afgesneden. Dit was het hagchelijkste tijdstip van den vierdaagschen zeeslag; want nu kwam het voorname geweld des strijds neder op den opper- bevelhebber en de dertig of veertig schepen, welke zich bij

1 Kapitein RUTH MAXIMthIAAN. Zie zijnen brief in het Leven van C. TROIÜP , bl. 315. NEUERLANDSCHE ZEEWEZEN. gl hem bevonden. 1 Het minste ongeval, in deze oogenblikken aan den Nederlandschen Admiraal of aan diens schip over- komen, zou noodlottig geweest zijn, en eene nederlaag hebben berokkend, niet ongelijk aan die des vorigen jaars. Geluk werd DE RUYTER gespaard, en wist die voortreffelijke vloot-kig zich in dezen bedenkelijken toestand tegen de over--voogd magt des vijands zoo lang te handhaven, tot dat TROMP zijne schepen weder had in staat gesteld en VAN NES zich op nieuw bij 's Lands vloot voegde. Nu begreep DE RUYTER, dat de tijd der beslissing gekomen was. Bespeurende het dalen der zon , geeft hij , zonder acht te slaan op het voordeel van den wind, des middags ten vier ure, "het beroemde teeken, om met alle slagorde te gelijk in den vijand in te breken ," en dat een ieder zijn best zou doen. 2 Met wakkerheid en naauwgezetheid wordt het bevel onmiddellijk volbragt. DE RUYTER loopt met een gedeelte der vloot boven den vijand om en overvleugelt hem, terwijl een ander gedeelte, onder den Luitenant-Admiraal DE LIEFDE en de Schouten-bij -nacht JAN VAN NES en CORNELIS EVERTSEN den Jon beneden de Britten bleef. Te gelijk breken de Luitenant-Admiralen MEPPEL en TJERCK HIDDES DE VRIES, de Vice-Admiralen BANCKERS , SCHRAM en COENDERS en de Schout-bij -nacht BRUYNSVELT, stoutmoedig omtrent op de helft der Engelsehe vloot in 's vij- ands slagorde. Door dezen gerneenschappelijken , gelijktijdigen en wel uitgevoerden aanval, wordt de linie der Britten ge- broken en vaneen gescheurd, en een aanzienlijk gedeelte hunner schepen tusschen twee vuren geklensd. Verwarring vangt bij den vijand aan ; spoedig houdt alle orde op. Het is nu niet meer een geregeld gevecht van vloot tegen vloot, maar van schip tegen schip; ja meer dan een Engelsehe bodem wordt door twee of drie Nederlandsche schepen benaauwd. Aan

t De, GuiexE, die niet den Prins VAN MONACO zich op het schip van ne RUYTER bevond, geeft deswege het meest volledige verhaal. 2 SWINNAS, bl. 39, en BRANDT, bl. 492. Dit teeken was het uitsteken der roode of Bluedelag, hetwelk door swwNAs het beroemde• genoemd wordt, omdat de Neder- landers daaronder zoovele en zoo luisterrijke overwinningen hadden bevochten. Vergelijk bl. 337 van het eerste deel dezer geschiedenis. II 6 82 GESCHIEDENIS VAN HET

alle kanten verspreiden de onzen schrik en dood. Hier vallen stengen, daar raas; ginds worden zeilen aan flarden gescho- ten. Intusschen blijven de Britten, hoe hopeloos hun toestand ook ware, zich mannelijk verdedigen, tot dat de schepen van MONK en Prins ROBERT, ganschelijk ontredderd, buiten staat geraken den strijd verder vol te houden. Nu wenden alle Britten hunne stevens en zetten het met volle zeilen op de vlugt. Acht of tien van de witte vlag loopen voor, de overige van dat smaldeel niet die der roode en blaauwe vlaggen bij den wind, ieder naar mate liet gemoed ontsteld was, een goed heenkomen zoekende. De Nederlanders, vol moeds de vlugtenden achtervolgende, jagen na en klampen aan wat zij kunnen bereiken. Twee aan elkander vastgeraakte Britsche schepen, de Bul en de Essex, het eene van 40 en het andere van 58 stukken, worden te gelijk door den Schout- bij-nacht BRUYNSVELT geënterd en veroverd; doch niet genoeg bezet en daarna bevrijd, ten tweedenmale door kapitein PAUW vermeesterd, die den Essex in zegepraal binnenbrengt, doch den Bul voor zijne oogen ziet zinken. Eene andere vijandelijke bo- dern , de in het vorige jaar van de Nederlanders genomen JVagel- boom , van 62 stukken, strijkt de vlag voor den Vice-Admiraal COENDERS. De dappere RUTH MAXIMILIAAN vermeestert een vier- de schip, de Convertine van 54 stukken; twee andere worden eene prooi der golven. Alleen de bezeildheid der overige bodems redt de Britten, maar ook dit zou, bij de zware beschadigdheid der meeste schepen, hen niet hebben behouden, indien niet plotseling een dikke mist ware gevallen, welke, als het ware, een' scheidsmuur tusschen de overwinnaren en de overwon hetgeen aan den vromen DE RUYTER deed-nenen oprigtte, zeggen: "Dat het God was, die den vijand behield, en welke zijnen ganschen ondergang niet wilde voltooijen, maar hem alleenlijk voor zijnen hoogmoed had willen tuchtigen." I

1 DE 6UICHE, p. 265. * * Een brief van aARIA DE WITT, geschreven uit Dordrecht den 25 Junij 1666 aan haren neef n. VAN DER VOORT, te Amsterdam, en mij medegedeeld door den heer nACKER, is belangrijk om den toestand der vloot en de geestgesteldheid der schepelingen NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. ^?t3

Den dag na het gevecht geen der Britten, zelfs uit de stengen, lneer te zien krijgende, besloot DE RUYTER, naar het Vaderland weder te keeren en in de Wielingen binnen te loopen , daar er geen twijfel omtrent de behaalde over- winning kon bestaan, en de toestand van de lneeste schepen en het gemis van allerlei behoeften het onmogelijk Inaakte oln, naar het vroeger gegeven bevel, langer zee te bouwen. Dit bevel werd nog denzelfden dag ten uitvoer gebragt, zeilende de vloot, sterk zestig schepen , alle versierd met vlaggen en wimpels, in zegepraal de Wielingen binnen. Deze was de uitslag van den beroemden en altijd ge- denkwaardigen vierdaagschen zeeslag, waarin beide volken met dezelfde volharding en dezelfde dapperheid hadden ge- streden, doch waarin ten laatste de Britten voor het beleid, de ervarenheid en den moed van den Nederlandschen opper overige opperhoofden en kapiteinen hadden-bevelhebber en der moeten zwichten. Vier schepen van het gemeenebest waren te leeren kennen, na de behaalde overwinning. Zij vond te Vlissingen waarheen zij ter bezigtiging der vloot met haren broeder gegaan was, 60 schepen omtrent, `ieder omt schoonst; vele waren seer beschadigt, aent want en ronthout en eenighe coo doornaghelt, dat men sen geseyt hebben vant schip genaemt de Tromp, 't onmogelyck waer geweest boove waster te houden; geen schip in de geheele vloot waer oock soo gelapt. 't Schip Amsterdam, daer kappiteyn op is de heer VAN MEEUWEN, een neef van ons, die doot kranck lagh, selfs in't geveght, maer hadde hem laeten in een stoel voor den mast setten, dit schip was oock schrickelyk doornaghelt, en een groot stuk van de sey aff." Zij verwonderde zich dat op een schip van 290 menschen, maer twee dooden en 9 ge- kwetsten waren. "t Is onmogelyck sou men segghen, dat naer suleken schrickelyken ge- veght wy soo wynigh volck missen." De maets waren seer couragieus; hoorden er velen segghen, sy van harte verlangden om weer in zee te syn ende Baer vyanden weer te gaen vinden. Een sleght matroos seyde: wy hebben gevoyhten maer Godt heeft onse vlooth d'overwinninck gegeven en wij gebeen syu vaderlycke barmhartigheyd over once bewarinek. -- Waren seer verwondert zoo ruwen gast soo goddelyck te hopren spreken, maer wiert my van een Luitenant geantwoort dat deur de geheele vlooth sulken godt- saligheyt waer gepleeght in't slaen, en coo ter een oogenblick waer, sy kosten rusten, sy alle te samen Godt hadden te voet gevallen, en syn goddelycken seghen afgebeden." 're zag zij 10 onzer gedevaliseerde schepen, waaronder het schip van TROMP, "dat niet leeck als een romp, en waren drie schoone Engelsche pryssen, waer- onder het schip van Melort EERKLI vis-admiraal van de witte vlagh dat Beker waerdig te besien waer, om syn grootte en waer niet te veel doorschoten." Dit schip van lord BERKELEY was de swifture en gemonteerd met 70 stukken. (Nagel. cant. van den overl. schrijver.) 84 GESCHIEDENIS VAN HET

eene prooi der vlammen geworden, vele zwaar beschadigd, doch geen in 's vijands handen gevallen. Weinig bevelheb- bers waren gesneuveld, maar onder deze hoogstverdien- stelijke mannen, zoo als de kapiteinen TRESLONG en BLOK, de Schout-bij-nacht STACHOUWER, de Vice-Admiraal ABRa- HAM VAN DER HULST en de Luitenant-Admiraal CORNELIS EVERTSEN, voor welke beide laatsten het dankbaar Vader te regt praalgraven, ter hunner eere en nagedachtenis,-land oprigtte. 1 Het aantal dooden en gekwetsten was, gerekend naar de langdurigheid en hevigheid des strijds, insgelijks niet groot, beloopende te zamen nog geen twee duizend. Veel aanzienlijker was het verlies der Britten. Niet minder dan vijf of zes duizend man sneuvelde, waaronder de Vice- Admiralen WILLIAM BERKELEY, de Schout-bij -Nacht CHRIS- TOFFEL MINGS en onderscheidene kapiteinen. Het getal der gevangenen, onder welke de Vice-Admiraal GEORGE AYSCUE, 2 beliep drie duizend. Van hunne schepen werden zes veroverd. Zeventien andere, 3 waaronder het sieraad en de trots der Britsche zeemagt , the Royal Prince, waren verbrand, in den grond geschoten en gezonken. En hoedanig de naar de Engel- sche havens gevlugte schepen gesteld waren, leert een Britsch staatsman en geleerde, die zelf ooggetuige was en deswege

t Zie het praalgraf van den eersten in mijne Levensbeschrijving der EVERTSEN, en dat des laatsten bij COMMELIN Beschrijving van Amsterdam, en BIZOT, Medalisehe Historie. 2 ATscuR, een moedig en kundig zeeofficier, werd, sedert deze ramp, nimmer weder in dienst gesteld. Mixas, die in dit gevecht gewond werd en kort daarna overleed, was de zoon van een' schoenmaker, en door zijne dapperheid en bekwaamheid tot den rang van Schout-bij -Nacht verheven. Zijn dood was een gevoelig verlies voor het Brit- sehe zeewezen. Even gelijk Mlxas, waren meer andere Engelsehe hoofdofficieren van dezen tijd uit geringe ouders geboren, gelijk bijv. de Vice-Admiraal a. LAWSON, die de zoon van een' eenvoudig' visscher was. Dit hadden zij gemeen met vele Nederland- sche zeehelden. 3 De opgave deswege is, gelijk omtrent alle andere gevechten, zeer uiteenloopende; doch deze schijnt waarachtig te zijn. De Raadpensionaris DE WITT wijst dit bij eene gematigde berekening breedvoerig aan in eersen brief aan VAN BEUNINGEN, geschreven den 23 Junij 1666, waarin hij zegt, dat op den 11 twee Engelsche schepen gezonken, op den 12 zes gezonken en één verbrand, op den 13 vier verbrand, op den 14 drie ge- zonken en één verbrand zijn, te zamen uitmakende met de zes veroverde en opgebragte, drie en twintig schepen. De Engelsehen erkennen zelve, dat zij niet een schip van de Nederlanders hebben genomen. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 85 aldus schrijft: "l Ii begaf mij na het terugkeeren der vloot uit den vierdaagschen zeeslag, naar het strand te Sheerness, doch welk een jammerlijk schouwspel vertoonde zich aldaar aan mijne oogen! Meer dan de helft van dat heerlijk bol- werk 1 des Koningrijks was ellendig geteisterd; naauwelijks één schip was heel; alle schepen schenen zoo vele wrakken en hollen te zijn; zoo schrikkelijk hadden de Nederlanders ons gehavend !" 2 Met regt, derhalve , kon Nederland zich de eere der over- winning toeëigenen, al ware het ook dat Groot-Brittanje vreug- devuren ontstak en gebeden ten Hemel zond om voor de behaalde zegepraal te danken. 3 De glans dier vreugdevuren moest hunne nederlaag voor het oog der wereld bedekken , maar verborg die niet, en hunne gebeden worden door een' hunner landgenooten te regt als eene bespotting der Godheid uitgekreten. De eere dezer luisterrijke overwinning komt , naast Hein, die 's Lands wapenen gezegend had, toe aan de opperhoofden en verdere bevelhebbers der vloot van den Staat, die allen, zonder onderscheid, dapper hadden gestreden; doch, in het bijzonder, aan den opperbevelhebber MICHIEL ADRIAENSZOON DE RUYTER en aan de Luitenant - Admiralen AERT JANSSE VAN NES en CORNELIS TROMP. VAN NES had zich, gelijk altijd, uitmuntend van zijnen pligt ge- kweten; maar het was vooral op den tweeden dag des strijds dat zijne voortreffelijke hoedanigheden kenbaar werden, toen hij, in plaats van DE RUYTER, wiens groote steng was af- geschoten, de Admiraalsvlag overnam en met zoo veel beleid en dapperheid liet opperbevel over 's Lands vloot voerde, dat de afwezigheid van Neêrlands grooten zeevoogd voor den

1 Gallant bulwark of the kingdom; dus noemt hij de Engelsche vloot. EVELYN in zijn Diarij, aangehaald in de Memorials of WILL. PENN, T. II, p. 395. JoxN EVELYN, een verstandig en geleerd man, was een groot vriend van SAMUEL PF.PY. 3 1)it geschiedde op eene valsche tijding van het verslaan en op de vlugt jagen der Nederlandsche vloot. Doch weldra ontving men Sengten, die juist het tegendeel leerden, en duidelijk bewezen, aan wien de overwinning gebleven was. Toen vierde men geene feesten meer en er heerschte eene diepe verslagenheid aan het Hof. PEPY en andere tijdgenooten erkennen dan ook ronduit, dat de Britsche vloot geslagen was. PEPY'S j}1em of rs , T. I. p. 413. 86 GESCHIEDENIS VAN HET vijand onopgemerkt bleef. TROMP had, wat hij zoo lang reeds wenschte, in dit gevecht den dood zijns vaders gewroken. (lelijk een brullende leeuw, ontzag hij aan de spitse der zijnen, geen gevaar, drong in het midden van de dikste drommen der Britten door, beklom telkens, wanneer de bodem, op welken hij zich bevond, doornageld en onbruik geworden , eenen anderen , hervatte den strijd met-baar was dezelfde kloekmoedigheid, waarmede hij dien had aangevan- gen, en maakte bij den vijand zich zoo geducht, dat velen zijne vlag niet durfden naderen, en eenige vroegen: of er darr vijf of zes TROMPEN in de Nederlandsche vloot waren? De Luitenant-Admiraal DE RUYTER had, als opperbevelhebber van 's Lands zeemagt , evenzeer door beleid en voorzigtigheid als door dapperheid uitgemunt. Waar de slagorde verbroken werd, herstelde hij die. Wanneer sommigen door overmoed onder de Britten vervielen, werden dezen door hem ontzet. De plannen des vijands werden meermalen door hem ver hunne aanvallen door hem afgeslagen. Telkens zijne-ijdeld ; maatregelen naar de omstandigheden veranderende, rigtte hij die tot het meeste voordeel van 's Lands vloot in. Zelf met zijn schip de grootste dapperheid betoonende, verloor hij geen oogenblik de algemeene belangen uit het oog. Steeds zich zelven gelijk, steeds op God vertrouwende, bleef hij , ook in de grootste gevaren , kalm , en deelde rustig zijne bevelen uit. Maar beging de vijand eenigen inisslag, ontdekte zijn scherpziend oog eene gelegenheid om den Britten afbreuk te doen, dan ontbrandde die kalme, ernstige bevelhebber in ijver, en maakte onverwijld van dien misslag en die gelegen- heid gebruik. In één woord, DE RUYTER was, gelijk hij in zijnen tijd met zoo veel waarheid en nadruk gekenschetst werd, in dezen beroemden zeeslag, de ziel van 's Lands oorlogsvloot, de hand, die de maat sloeg in de grove muzijk van zoo veel duizende kartouwen. 1

I BRANDT, p. 496. Het verhaal van dezen slag is ontleend, behalve uit BRANDT, AITZEMA, het Leven van C. TROMP, DE GUICHE en meer andere bekende schrijvers, uit SWINNAS, de drie uitgaven van het Kort en Bondig/s verhael van 't geene in den NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 87

Dez e overwinning was in vele opzigten van het grootste gewigt; niet alleen omdat de hoogmoed der Britten daar- me e vernederd, en hen met daadzaken geleerd was, dat het gebied der zee hun niet, gelijk zij steeds beweerden, I uitsluitend toekwam, maar ook, omdat daarmede de schande des vorigen jaars was uitgewischt, en de aloude roem van het Nederlandsche zeewezen herkregen, ja, wat meer is, uitermate verhoogd was. Geen wonder dan, dat Neerlands staatslieden daarop grooten prijs stelden; dat hunne harten, even als die der ingezetenen, met dankbaarheid en blijdschap waren vervuld, en dat zij behoefte gevoelden, openlijke blijken daarvan te geven. Dien ten gevolge werd een algemeene dank- dag, op last der Hooge Overheid door het geheele Vader- land gehouden; vreugdevuren hier, en buiten 's Lands door de gezanten van het Gemeenebest ontstoken; aan DE RUYTER. en de overige opperhoofden ruime lof toegezwaaid, en de bevelhebbers, door wie de vijandelijke schepen waren ver- overd, overeenkomstig de gedane beloften, ruimschoots be- loond. Het is hier de plaats om, waarvan wij ons tot dusverre hebben onthouden , te spreken over de zoogenaamde nlanteuvres

Oorloglc lusschen den Koning van Engeland en de H. H. Mog. Heeren Staten is voor MAPix THOYRAS, ]list. cl'Angleterre, MUMM, die, hoezeer anderzins vrij on--gevallen, partijdig, in dezen onnaauwkeurig en eenzijdig is, als verhalende, onder anderen, dat de Nederlanders op den tweeden dag eenen bijstand van zestien versehe schepen zouden bekomen hebben, hetgeen bezijden de waarheid is, en die zoekt te verbloemen, dat de Britten zijn geslagen; Engelseh Verhael van den Zeeslagk, weinige dagen na den strijd op last der Britsche regering uitgegeven, en eenige andere gelijktijdige brochures; in. s. brieven van den Raadpensionaris DE WITT; Memoirs of Mr. SAMUEL PEPY, Memorials of w. PENN en anderen. 1 In dien geest waren nog het vorige jaar, na de overwinning op WASSENAER , onder- scheidene penningen en munten, met het borstbeeld van Koning KAREL, in Engeland vervaardigd. Op een dezer penningen zag men een schip in zee , met het opschrift: Nos penes imperium d. i. "Bij ons is het gebied." Op een andere, de Britsche maagd, en het rand- schrift: One/nor maria vindico. "Ik eigene mij vier zeeën toe." Op een derde, wordt Koning KAREL voorgesteld met den drietand in de hand, gezeten in eenen zegewagen, en door vier zeepaarden door de zee getrokken; in het verschiet eene vloot. Rondom leest men: Et pontes serviet. "Ook zal de zee hem of mij dienen." De gematigdheid, welke in de gedenkstukken van dien aard heerscht, welke na den vierdaagschen zeeslag in Nederland gemaakt werden, steekt daarbij treffelijk af. 88 GESCHIEDENIS VAN HET of groote bewegingen, welke te dezen tijde en vroeger, , sedert het ontstaan van het Gemeenebest, bij 's Lands zeemagt in het gevecht gebruikelijk waren, en die door de opperbevel vloten waren beraamd en op hun bevel door de-hebbers der gezamenlijke kapiteinen werden ten uitvoer gebragt. Meer bepaald willen wij spreken van die groote en beroemde manoeu- vre , bekend onder den naam van het doorbreken der linie, aan welker doelmatige beraming en uitvoering Nederland de beslissing van den vierdaagschen worstelstrijd had te danken. Voorzeker eene taak, welke ook voor den geoefenden zeeman, bij de duisterheid, onvolledigheid en tegenstrijdigheid der berigten, zeer moeijelijk iou zijn; doch aan welker goede volbrenging hij, die geen zeeman is, bijkans moet wanhopen. De aard dezer geschiedenis laat intusschen niet toe, deze ge- wigtige aangelegenheid geheel met stilzwijgen voorbij te gaan, en het is die overtuiging, en de hoop, van ook hiermede de eer onzer Vaderlandsche zeehelden te kunnen handhaven, welke het ons doen wagen, om niet in veelvuldige beschou- wingen ons te verdiepen , maar om de daadzaken op te zamelen , die ginds en elders wegens deze stoffe verspreid zijn, en eenige bijzonderheden mede te deelen, welke weinig of niet bekend zijn. Zoo lang het zeewezen hier te Lande in zijne kindschheid was, waren de eigenlijk gezegde bewegingen of manoeuvres van geheele vloten of van gedeelten der vloten ganschelijk onbekend, en bestonden de zeeslagen enkel in gevechten van schip tegen schip. Bij de ontwikkeling van het zeewezen en voornamelijk nadat onder KAREL V of PHILIPS II eene vaste zeemagt was opgerigt, geraakten die manoeuvres, gedeeltelijk, naar alle waarschijnlijkheid, ten gevolge van de vorderingen, welke het bestuur der legers had gemaakt en waarvan zij op het zeewezen werden toegepast, in gebruik, en werden, om dus te spreken, de grondslagen gelegd van dat stelsel, hetwelk later werd aangekleefd, en in onze dagen algemeen is aan- genomen. Deze manoeuvres waren intusschen te dien tijde weinig in getal, zeer eenvoudig, alleen op ondervinding ge- NEDERLANDSCHE ZEEWE ZEN. 89 grond en louter uitvloeisels van de omstandigheden. I Met het uitbreken van den opstand tegen Spanje, ging dit ge- deelte der wetenschap, zoo het schijnt, eer achter- dan voor nergens althans leest men van eenige manoeuvres. En-waarts , geen wonder: de meeste voorname gevechten toch werden op de Schelde of de Zuiderzee geleverd, welke wateren door hunne veelvuldige droogten en engte te eenenmale ongeschikt waren tot het uitvoeren van groote bewegingen. Daarenboven werden in deze gevechten rneerendeels kleine schepen en ook binnenvaartuigen gebezigd, welke onbekwaam waren om zulke manoeuvres te volbrengen. De gevechten op zee bestonden enkel in den strijd van een of meer schepen tegen elkander, en de eenige kunstmatigheid, door de Nederlanders daarbij in acht genomen, was, den vijand, die hen gemeenlijk door de grootte zijner schepen verre overtrof, aan boord te leg- gen, te enteren en aldus te vermeesteren. De geduchte on- overwinnelijke vloot werd door de Britten en de bewoners dezer gewesten op geene andere wijs bestreden, met uitzon alleen, dat onze overzeesche nab uren , tot bereiking-dering van hun oogmerk, zich van branders bedienden, en dat zij van de daaruit ontstane verwarring gebruik maakten om den vijand aan te klampen, te vernielen of te veroveren. De langdurige en moeijelijke oorlog met de Duinkerkers was niet anders dan een kampstrijd niet lieden , wie het meer te doen was om buit dan roem te behalen. De onnoemelijke gevechten, in dien strijd geleverd, bestonden, uit dien hoofde, grooten- deels uit een treffen tusschen twee, vier of eenige weinige meerdere schepen , waarbij het uitvoeren van maneeuvres weinig te pas kwam. Somwijlen echter hadden er bloedige gevechten tusschen talrijker smaldeelen plaats, en in dat geval schijnen de bevelhebbers van weerszijde zich niet enkel bepaald te hebben tot het aan boord leggen des vijands, maar getracht te hebben, door kunstinatige bewegingen voordeelen op hunne tegenstanders te bekomen , ten einde hen in het naauw te bren-

1 Zie D. I. bi. 90. 90 GESCHIEDENIS VAN HET gen en vervolgens met verdubbelde kracht en zeker gewin aan te tasten. De strijd van den Luitenant-Admiraal MARTEN HARPERTSZOON TROMP, op den 18 Februarij des jaars 1639, voor de haven van Duinkerken, waarin hij niet een smal- deel van elf schepen eene scheepsma.gt van twintig vijandelijke bodems overwon, schijnt hiervoor ten bewijze te strekken, toen TROMP twee Duinkerkers door zijne doelmatige bewe- gingen afsneed en tot de overgave noodzaakte. 1 Of en in hoe verre de Nederlanders, bij hunne veelvuldige gevechten en groote zeeslagen , welke zij aan de Spanjaarden en Portugezen in oost en west leverden, manoeuvres hebben uitgevoerd tot het verkrijgen dier luistervolle overwinningen, welke tot roem der Natie in onze geschiedboeken staan op- geteekend, valt moeijelijk te beslissen wegens de onvolledig- heid der verhalen nopens het gebeurde in die gevechten. Zeker schijnt het, dat vele der in die streken voorgevallen zeestrijden enkel, gelijk in deze gewesten, bestonden uit ge- vechten van schip tegen schip of van weinige tegen weinige. De talrijkheid van sommige vloten en de wijs, waarop eenige gevechten werden geleverd, geven nogtans gegronde aanlei- ding om te denken, dat alle zeestrijden in Oost- en Westindië niet uit zoodanige afzonderlijke gevechten hebben kunnen bestaan, maar doen vermoeden, dat de Nederlandsche zee- voogden, wier magt gemeenlijk door de kleinte en rankheid hunner schepen en door de zwakkere wapening en beman verre beneden die des vijands was, zich van middelen-ning, zullen bediend hebben, welke aan de overmagt hunner tegen konden opwegen; met andere woorden, dat zij , wat-standers hun aan stoffelijk vermogen ontbrak, aangevuld zullen hebben door geestkracht; dat zij door doeltreffende bewegingen met het geheel of riet een gedeelte hunner vloten voordeelen zullen hebben weten te behalen, waardoor zij in staat gesteld wer- den, de overmagt des vijands te verzwakken, zijne vloot vaneen te scheiden, en alzoo die overwinningen te behalen, waardoor

1 Leven van Prins Fredrik Hendrik, door COMMELYN. D. II, bl. 33. NEDESLANDSCHE ZEEWEZEN. 91 hun naam onsterfelijk geworden is. Dit vermoeden wordt tot eenige zekerheid gebragt door enkele omstandigheden, welke hier en daar vermeld worden. Men leest toch stellig, dat, in het bekende gevecht voor Goa, de onzen bij den aanval der Spaansche galjoenen , in eene linie geschaard, tegen den vijand opzeilclen en hem aldus achtervolgens aantastten; 1 en aangaande den beroemden zeeslag op de kusten van Bra- zilië des jaars 1639, wordt uitdrukkelijk gemeld, dat de Nederlandsche Admiraal WILLEM CORNELJSZ LOOS, de loef van de Spanjaarden krijgende, zeer sterk op hen aandrong, en midden door de Spaansche vloot, die wat van elkander verstrooid was, liep. 2 Kan en mag men hieruit niet opmaken, dat de groote bewegingen, het kunstmatig bestuur der vloten aan de Nederlandsche zeevoogden, welke in oost en west het bevel voerden , niet onbekend was P Maar meer nog: zou men ook hieruit mogen afleiden, dat het Nederlandsche zee- wezen, hetwelk in de eerste helft der zeventiende eeuw het bezit van eenen PIET HEYN en van andere voortreffelijke mannen verschuldigd was aan de Oost- en Westindische Maat- schappijen ; dat aan die mannen zoo vele verbeteringen in den bouw, de uitrusting, wapening, bemanning en krijgs- tucht had dank te weten; ook de kennis of althans de meerdere volkomenheid in de uitvoering der manoeuvres verpligt is aan die zeevoogden, welke, na van hunne vroegste jeugd in ver verwijderde zeeën een aanzienlijk gedeelte buns levens door- gebragt, langs alle trappen door geoefendheid, langdurige ondervinding, trotsering van gevaren en uitmuntende daden, zich den weg tot de eerste waardigheden gebaand, en op eenen overmagtigen vijand door eigendommelijke bekwaam meermalen gezegevierd te hebben, aan het hoofd van-heden dat zeewezen gesteld werden, en aldaar in gebruik bragten en niet voordeel ten uitvoer legden die kunstmatige bewe- gingen, door welke zij in de overige werelddeelen meermalen

1 Leven en Daden der Nederlandsche zeehelden, b]. 121. i Leven en Daden der Nederlandsche zeehelden, bl. 204 en coMMELYN, Leven van Prins Predrik Hendrik, D. II, bl. 84. 92 GESCHIEDENIS VAN HET den Spanjaard en Portugees hadden overwonnen ? Ofschoon niet bewezen, is de zaak geenszins verwerpelijk, vooral, wan- neer in aanmerking wordt genomen, dat het juist was om- trent den tijd, dat PIET HEYN en andere zijner Oost- en West- indische togtgenooten in dienst van het Nederlandsche zeewezen traden , dat het doen van manoeuvres bij zeegevechten hier te Lande schijnt in gebruik geraakt te zijn. Doch hoe dit zij: zeker is, dat dit gebruik vooral dagteekent van, of kort na den leeftijd van den Luitenant-Admiraal PIETER PIETERSE HEYN, en dat het zijn opvolger 141A RTEN HARPERTSZOON TROMP geweest is, die door dat middel eerst aan de Spanjaarden eene gevoelige nederlaag toebragt, en daarna den Britten man- nelijk het hoofd bood, of luisterrijke overwinningen op hen behaalde. De gevechten met de groote Spaansche vloot, welke den zeeslag van Duins voorafgingen, en die zeeslag zelve biedt de onwedersprekelijkste bewijzen voor dit gezegde aan. Men herinnere zich slechts, met hoe veel beleid TROMP te werk ging, toen hij voor het eerst de magtige Spaansche vloot ontdekte; met hoe groote bekwaamheden hij vechtende terug- trok; hoe wel gekozen zijne bevelen waren om, zonder zijne weinige schepen te zeer te wagen , den vijand gedurig af te matten; hoe hij aan zijne onderhebbende gelastte, zich bij dennachtelijken aanval zoo digt mogelijk gesloten te houden, ten einde door de menigte der vijandelijke schepen niet van- een gescheiden te worden, en hoe het hem op deze wijs gelukte, de Spaansche zeemagt, ofschoon deze hem verre in aantal, grootte en sterkte van schepen te boven ging, dwong eene toevlugt te zoeken onder het geschut der Britsche kas hij vervolgens, niettegenstaande die overmagt,-teelen ; hoe de Spanjaarden , door zijne wel beraamde maatregelen , te Duins gedurende vier weken opgesloten hield; hoe hij , aan versterkt zijnde, zijne onderhebbende vloot in zes-merkelijk smaldeelen verdeelde, waarvan vijf bestemd werden, den vijand aan te tasten, en waarvan aan het zesde werd opgedra- gen, de Britsche schepen, welke in zijne nabijheid lagen en NEDERLANDSC1iE ZEEWEZEN. 93 omtrent wier inzigten men onzeker was, gade te slaan; hoe hij, de dag der beslissing eindelijk gekomen zijnde, de meest gepaste bevelen gaf, om op de Spanjaarden los te gaan, en hoe dit, niettegenstaande de engte der plaats en het groot aantal der wederzijdsche bodems met zoodanige juistheid en snelheid werd ten uitvoer gebragt , dat het meerendeel der vijandelijke schepen aan strand gejaagd, vernield, verbrand of vermeesterd werd, en het aan weinige slechts gelukte, het algemeen verderf te ontkomen. 1 Men herinnere zich dit alles, en men zal overtuigd worden, dat TROMP hier niet enkel door geweld, maar, en wel voornamelijk, door beleid heeft gezegevierd; dat het zijn kunstmatig bestuur was, hetwelk over de stoffelijke magt des vijands triomfeerde. Zulk eene overwinning was op zoodanig eene wijs in het westelijk Europa nog niet behaald! Geen wonder, dat zij de aandacht van alle zeevolken tot zich trok en eenen merk- baren invloed had op de uitoefening van den oorlog ter zee. Dit was niet name het geval in Groot-Brittanje. Volgens de getuigenis van een' geacht' schrijver, 2 bestond in dat rijk, even als elders, vóór den slag van Duins de geheele kunst van oorlogen ter zee enkel in het aan boord leggen en enteren van den vijand, en was de zoogenaamde taktiek aldaar gan- schelijk onbekend. Doch met dezen slag, welke onder het oog der Britsche zeelieden werd geleverd, en waarin zij TROMP diens magt ordelijk in smaldeelen zagen verdeelen, den vijand kunstmatig zagen insluiten, aanvallen en vernielen, begon voor hen een nieuw tijdperk, en eene geheele her- vorming ving in hun zeewezen aan. "Een nieuw licht omtrent de taktiek" aldus drukt de boven vermelde schrijver zich uit, "rees op eens voor de bevatting der Britsche zeelieden, door hetwelk zij nieuwe lessen verkregen, die diep in het geheugen geprellt werden. Voor de eerstemaal aanschouwden zij, in plaats van eenen louter vermenigvuldigden strijd van

1 Zie hierover in het breede deel I, bl. 353 en vervolgens. 2 Memorials of the professional life and limes of Sir w. PENN, bij GRANVILLE PENN. Loud. I833, T. I, p. 408. 94 GESCHIEDENIS VAN HET schip tegen schip, waartoe hunne ondervinding zich tot dus verre bepaald had, den wel berekenden strijd eener vloot, en de vermenigvuldigde magt van het overleg of het beleid. 1 En toen ten laatste de tijd was gekomen, dat zij den kamp- strijd zouden binnen treden tegen dien kundigen en tevens geoefenden Admiraal (TROMP), waren zij , die tot de echte zee- lieden 2 behoorden, overtuigd geworden, dat zij de vroegere ondoelmatige manier van oorlogen moesten vaarwel zeggen , en hunne vloten besturen op eene wijs, overeenkomstig aan die van kunnen ,grooten tegenstander en leermeester;" 3 beslui- tende genoemde schrijver deze zijne gezegden met de edel verklaring, dat, gelijk het Britsche leger verpligt is-moedige te erkennen, dat het aan vreemden de verbetering der krijgs- kunst te lande verschuldigd was, het Britsche zeewezen zou moeten betuigen, dat het aan de Nederlanders , in den per- soon van MARTEN HARPERTSZOON TROMP, verschuldigd was de verbetering van de kunst des oorlogrs ter zee, ten opzirgte van het bestuur der vloten in grroote zeeslagen. Men mag het dus voor vast stellen, dat met en sedert den zeeslag van Duins de eigenlijke kunst van oorlogen ter zee, de taktiek, het uitvoeren van kunstmatige bewegingen of maneeuvres , bij de Nederlanders en hunne overzeesche na- buren, de Britten, en verder bij al de overige volken voor- namelijk in gebruik is gekomen, en dat hetgeen door MARTEN HARPERTSZOON TROMP vóór en in dien slag zoo meesterlijk ver werd, de grondslag geweest is, waarop hij zelf daarna-rigt gearbeid heeft en waarop anderen na hem hebben gewerkt. Het lijdt dan ook geen twijfel, of en de Nederlanders en de Britten hebben in den eersten Engelsehen oorlog meer- malen, naar het door hem gegeven voorbeeld, hunne vloten in de talrijke zeeslagen, welke gedurende dien bloedigen krijg geleverd werden, bestuurd.

1 The combined action of a fret, and the multiplied power of the combination. 2 In tegenoverstelling van de Shore-Admirals, waarvan nader. 2 And employ their fleets in a manner corresponding to that of their great anta- gouist and instructor. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 95

Tot veelvuldige twistschriften heeft bij onze overzeesche naburen het vraagstuk aanleiding gegeven, of de Nederland- sche en Britsche vloten , gedurende den eersten Engelschen oorlog, in de door hen geleverde gevechten, naar zekere kunstmatige verordeningen• werden bestuurd, dan wel, of hunne wijs van oorlogen in dat tijdsgewricht enkel, gelijk voorheen, in den strijd van bijzondere schepen tegen bijzon bestond, of ten hoogste in den regel, dat de kapiteinen-dere zich zoo veel mogelijk bij hunne vlag moesten houden. Som hebben het laatste krachtdadig beweerd, en deze zijn-migen zelfs zoo verre gegaan, van te willen betoogen, dat er niet alleen bij de gevechten van den eersten, maar ook zelfs bij die van den tweeden Engelschen oorlog geene de minste orde of regelmatigheid is in acht genomen, en dat de zee- slagen eenig en alleen door de overmagt of door den meer- deren moed van eene der strijdende partijen zijn beslist ge- worden. 1 Anderen vereenigden zich met dit denkbeeld, voor zoo verre zulks den eersten Engelschen oorlog betrof, maar waren van eene tegengestelde gedachte aangaande den tweeden krijg. 2 Daarentegen hielden anderen staande, dat en in den eersten en in den tweeden oorlog, de Nederlandsche en Engelsehe vloten gemeenlijk kunstmatig werden bestuurd; gewoonlijk in linie vochten, en dat sommige der voornaamste zeeslagen, bepaaldelijk in den tweeden Engelschen oorlog, door de beroemde manoeuvre van het doorbreken der linie beslist werden. 3 Het zou te ver afleiden indien wij ons verdiepten in al hetgeen voor en tegen deze stelling is aangevoerd, waarom wij ons alleen zullen bepalen tot de mededeeling van het- geen ons als het meest waarschijnlijk of als zeker is voorge- komen, om daarna meer bijzonder ons bezig te houden met de zoo even vermelde manoeuvre van het doorbreken der linie.

1 Dit beweert, onder anderen, de Schotsche schrijver cLERs, van Wien nader.

2 Dit is het gevoel van MACPHERSON, Bist. of Britain, T. I. p. 74 en van CHAR- NOCE, Hist. of Marine Architecture, T. I, praefatio, p. 89. 3 Dit is het oordeel van den meermalen aangehaalden GRANVILLE PENN. 96 GESCHIEDENIS VAN HET

Naar het ons toeschijnt, staat het, bij eene aandachtige en onpartijdige lezing der berigten omtrent de verschillende zeeslagen van den eersten Engelschen oorlog, vast, dat er in sommige dier gevechten weinig of geene taktiek, gelijk men die hedendaags verstaat, is in acht genomen, of liever, dat de vloten dikwerf in die zeeslagen geenszins in geregelde slagorde zijn geschaard geweest, veel minder aldus gestreden hebben. De vloten, in talrijke smaldeelen verdeeld, stortten op elkander eskadersgewijs in, doorliepen elkander, keerden terug, drongen ten tweedenmale op elkander aan, herhaalden zulks somwijlen ten derdenmale, waarna de opperhoofden en verdere kapiteinen, zonder zich aan eenige regelmatigheid te storen , eenen tegenstander zochten en ligtelijk vonden , tus- schen wie alsdan een hevige strijd, dikwerf op leven of dood, steeds tot handhaving der nationale eer en eigen roem ontstond , en die niet eindigde dan met de overgave, vernieling of het op de vlagt jagen van het vijandelijke schip, door het toe- schieten van eene overmagt , of met het staken van het ge algemeen. -vecht in het Wie tot zulk eene onordelijke wijs van strijden, nadat men met de groote voordeelen der manoeuvres was bekend geworden, aanleiding gegeven hebben , de Nederlandsche of de Britsche vlootvoogden, valt moeijelijk te bepalen. De weinige geoefendheid van onderscheidene der wederzijdsche opperbevelhebbers in de zeetaktiek en in de uitvoering der bewegingen; — de omstandigheid, dat zich in beide vloten schepen bevonden, die als oorspronkelijk ter koopvaart in- gerigt , minder geschikt waren om in geregelde slagorde , dan wel, gelijk voorheen, schip tegen schip te vechten; — de bijzonderheid, dat een aantal der kapiteinen, vooral der door de Nederlandsche directien aangestelde, nimmer een groot zeegevecht had bijgewoond, en die daardoor weinig bekwaamheid bezaten, om niet de vereischte juistheid en snelheid aan te sluiten, te wenden en andere dergelijke maat uitvoer te leggen: dit alles kan hebben mede--regelen ten gewerkt om, terwijl men, door met de vloten, in smaldeelen NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 97 verdeeld, eenen zekeren geregelden en zamenhangenden aan- val te doen, aan den eenen kant afweek van de voormalige wijs van vechten, enkel bestaande in den strijd van schip tegen schip ; men, van den anderen kant, na het uitvoeren van den aanval, zich vasthield aan de aloude manier van elkander afbreuk toe te brengen. Ondertusschen kan mis bijzondere oorzaak van deze ongeregelde-schien nog eene wijs van oorlogen in onderscheidene gevechten gedurende den eersten krijg worden aangevoerd. Men zal zich herinneren, dat de voornaamste opperhoofden der Britsche zeemagt ge- durende dien oorlog, met name BLAKE, MONK en DEANE, geene oorspronkelijke zeelieden waren, maar dat deze van veldheeren, ten gevolge der toen in Engeland plaats hebbende gebeurtenissen, op eens tot opperbevelhebbers der Britsche zeem.agt verheven werden, waarom hun ook niet oneigenlijk de naam werd toegevoegd van Leger-, Land of Strand-Ad- miralen. 1 Deze , onbekend met alles wat het zeewezen, be- paaldelijk wat de taktiek, welke nog in hare kindschheid was, betrof, en dikwerf, vooral de beide laatste bevelheb- bers, ongezind om den wijzen raad te volgen, welke hun door de hen omringende zeelieden gegeven werd, waren van oordeel, dat de uitvoering van manoeuvres onnut was en de uitkomst slechts vertraagde. Zij meenden uit dien hoofde, dat een zeeslag niet spoediger kon beslist worden dan met, gelijk zij zulks meermalen als veldheeren te lande hadden gedaan, op den vijand stoutmoedig in te storten, en hein bepaaldelijk, zonder inachtneming van eene algemeene orde , aan te tasten , waartoe, naar het hun toescheen , de meerdere grootte en sterkte der Britsche schepen boven de Nederland - sehe, eerie schoone kans aanboden. 2 En hieruit kan misschien het gemis van orde en geregeldheid in onderscheidene zee- slagen van vermelden oorlog insgelijks verklaard worden. Inmiddels is het zeker, dat niet in alle gevechten gedu-

1 drmy-, Land- Shore-Admirals. 2 Dit is het gevoelen van GRANVILLE PENN, in de femorials van W. PENN T. 1, p. 40G tot 408, en ik meen, dat er veel voor de gegrondheid van dit gevoelen pleit. II 7 98 GESCHIEDENIS VAN HET

rende den eersten Engelschen oorlog op zulk eene ongeregelde wijs gestreden is; maar dat bij onderscheidene en wel in de meeste zeeslagen de vloten, Irret name de Nederlandsche, in behoorlijke slagorde zijn geschaard geweest, en door haar deze onderscheidene bewegingen zijn uitgevoerd, welke op nieuw bewezen , welk groot voordeel daaruit voortsproot voor dengenen , die deze orde wel wist te bevelen en uit te voeren. Om zich hiervan te overtuigen, zal het alleen noodig zijn te herinneren, met welk beleid de Britsche en Nederland- sche opperhoofden , vooral de laatste, in verschillende zee- slagen te werk gingen. DE RUYTER'S magt was in den zee- slag tegen AYSCUE verre beneden die des vijands, en hij had het voornamelijk aan zijne welgekozene bewegingen te danken, dat hij de overwinning in dien hagchelijken strijd behaalde. Was het niet door de voortreffelijkheid zijner manoeuvres , dat TROMP voor Douver aan BLAKE den weg afsneed, hem tot den strijd noodzaakte, twee zijner schepen vermeesterde en hem op de vlugt joeg? En waaraan anders dan aan het beleid van dezen grooten Nederlandschen zeevoogd, en aan zijne doelmatige rangschikking der vloot in den vorm eener halve maan, was het Gemeenebest in den beroemden driedaagschen zeeslag van Portlandt verschuldigd, dat de zeemagt van den Staat, onder de ongunstigste omstandig- heden , zich mannelijk wist te verdedigen tegen de aandrin- gende overmagt des vijands, de talrijke koopvaarders, welke aan hare bescherming waren toevertrouwd, behield, en de eer en den roem der Vaderlandsche vlag uitmuntend handhaafde? Dat voorbeeld werd door de Britten in den volgenden slag gevolgd, die, insgelijks in den vorm eener halve maan ge- schaard, mannelijk en met orde streden. Door diezelfde ma- nceuvre, eindelijk, en door zijne slagorde zoo digt moge- lijk gesloten te houden, keerde TROMP in het gevecht, dat twee dagen zijnen dood voorafging, de herhaalde pogin- gen der Britten af, om tusschen de zijnen in te breken. I

1 Zie breeder over het voorgevallene in de vermelde zeeslagen, de beschrijving dier gevechten, voorkomende in het eerste deel, gelijk mede het belangrijke en zeldzame NEDERLANBSCHE ZEEWEZEN. 99

De aangehaalde daadzaken bewijzen onwedersprekelijk, dat er in onderscheidene der meest beroemde zeeslagen van den eersten Engelsehen oorlog orde en geregeldheid , zoo wel hij de Britten als bij de Nederlanders, heerschten , en dat der- halve de bewering van die Engelsehe schrijvers, welke van gevoelen zijn, dat in dat tijdperk geene de minste orde of regelmatigheid bij de gevechten werden in acht genomen , en overmagt of meerdere heldenmoed eenig en alleen den uitslag der zeeslagen beslisten, ongegrond is. Maar bestond, zal men vragen, dan de geheele taktiek van die dagen alleen uit de vorming dier halfmaansgewijze slagorde , waarvan de Britten, en bovenal TROMP zich met zulk een goed gevolg bedienden ? Het gemis van de noodige bescheiden maakt de beantwoording dier vraag bezwaarlijk. Naar het ons voor'- komt , lijdt het echter geen twijfel , of ook andere manceuvres zullen door de wederzijdsche vloten, bepaaldelijk door de Nederlandsche, zijn uitgevoerd, voor welk gevoelen wij voor voldoende bewijzen meenen te vinden in de kunst-namelijk manier, op welke TROMP vóór den zeeslag van Douver,-matige door doelmatige wendingen en andere bewegingen, aan den Admiraal BLAKE onder stormachtig weder den weg afsneed, hein tot het gevecht noodzaakte, overwon en op de vlugt joeg.

werk van le Père ftosTE l' Art des armées na vales, on Traité des évolations nava- les, Lyon, 1697, bl. 60 (eene tweede uitgave van 1727 is niet door mij gezien), waarin breedvoerig wordt beschreven de beroemde driedaagsehe zeeslag en de meester- lijke aftogt van TROMP in het begin van 1658. PAUL BOSTE, in 1652 geboren te Pont- de-Vesle, een uur van Macon gelegen, en in zijn 48ste jaar te Toulon, zijnde toen aldaar hoogleeraar in de wiskunde hij het koninklijk collegie, overleden, was een zeer geleerde Jesuit, die zich van zijne vroege jeugd met ijver toelegde op de wiskunde, zich door zijne uitgebreide kennis in dat vak de gunst verwierf van de Maarschalken n'ESTRtES en DE TOURVtLLE, met deze beroemde zeevoogden gedurende twaalf jaren op zee was, an al de togten en gevechten bijwoonde, welke door die opperbevelhebbers gedaan en geleverd werden. Het bovengenoemde werk, dat het eerste van dien aard was, hetwelk het licht zag, was de vrucht van zijne veeljarige waarnemingen en overdenkingen, en staat thans, niettegenstaande de groote verbeteringen, welke de taktiek heeft ondergaan, nog heden in zoo hooge achting, dat daarvan in 1834 eene tweede Engelsehe vertaling uitgegeven is, in één deel in 4°. te Edimburgh, door den Britsehen kapitein ter zee J. D. BoswALL, die het met belangrijke aanteekeningen en afbeeldingen verrijkt heeft. Een exemplaar van die vertaling berust in de boekerij van het departement van Marine. 7 100 GESCHIEDENIS VAN HET

Zeker bovendien schijnt het, dat zoo wel de Britsche als Nederlandsche vloten gedurende dit tijdperk nog in eene andere slagorde dan de halfmaansgewijze hebben gestreden, en wel in regtlijnige linie, ja hoogstvermoedelijk zelfs, of laten wij liever zeggen, bijna zeker is het, dat reeds te dien tijde is uitgevoerd de beroemde manceuvre van het door- breken der linie; eene maneeuvre, welke ongetwijfeld bij den tweeden en derden oorlog meermalen en met gelukkig ge- volg van beide kanten is volbragt. Er zijn sommige Britsche schrijvers 1 die beweren, dat noch in den eersten, noch in den tweeden Engelsehen krijg de Britsche of Nederlandsche vloten immer in linie gestreden hebben , zonder dat zij echter voldoende redenen voor dit gevoelen hebben bijgebragt. Intusschen staat het vast, dat die soort van slagorde van oude tijden af, ook zelfs toen het zeewezen nog in zijne kindschheid verkeerde, bekend was. Reeds bij de ouden schijnt liet scharen van vloten in linie, hoe verschillend de inrigtingen van hun zeewezen van die der hedendaagsche volken anderzins ook waren, in gebruik te zijn geweest. Althans de Carthaagsche vloot, welke in den tweeden Punischen oorlog door REGUL.us en MANLius bij Ecnorne overwonnen werd, was, indien men zich op de ge- tuigenis der schrijvers mag verlaten , in dusdanige slagorde geschaard. 2 Ook in de Middeleeuwen werd de slagorde som- wijlen , bepaaldelijk hier te lande, in gevecht op dusdanige wijs gerangschikt, gelijk de voorschriften aantoonen van den Nederlandschen Admiraal FILIPS VAN CLEEF, die in het begin der zestiende eeuw met die waardigheid bekleed was. Deze rekende het onder de pligten van den opperbevelhebber eener vloot, tegen het aanvangen van den strijd, aan zijne onder- hebbende kapiteinen het sein te geven, van hunne schepen zoo digt mogelijk bij elkander te brengen op eene lijn, met de

1 De boven vermelde CLERK, MACPUERSON en CHARNCCK; de beide laatsten echter houden zulks slechts ten opzigte van den eersten Engelsehen oorlog staande. Z Eene voorstelling van die slagorde is te vinden in den Allas de la Géographie aneienne histoiique van n'ANVILLE. NEDERL. NDSCHE ZEEWEZEN. 1.01 zwaarste in het midden , zonder dal het aan iemand veroor- loofd zou zijn, die ri1r ting te verlaten. 1 Ook in latere tijden bleef het scharen en strijden in linie in zwang. Zoo wel de Christen- als Turksche vloot was in den beroemden zeeslag van Lepanto in linie geschaard, waarvan de uiteinden eenig- zins gebogen waren, en in wier midden de twee opperbe- velhebbers zich hadden gesteld. 2 Het is dus boven allen twijfel verheven, dat het scharen in linie vóór den eersten Engelschen oorlog bekend en bij verschillende volken in ge- bruik was. Zonderliiig intusschen is het, en hieruit schijnt de bewering der boven vermelde Britsche schrijvers verklaard te moeten worden, dat die wijs van rangschikking en strijden in de eerste helft der zeventiende eeuw, zoo al niet geheel in vergetelheid, althans buiten gebruik geraakt was, en wel zoodanig, dat de Britsche Vice-Admiraal WILLIAM MONSON, omtrent dien tijd, s liet vechten in linie als bijkans onuloge- lijk, zeker ten minste als zeer ongeraden beschouwde. De weinige groote zeeslagen , welke sedert het beroemde gevecht van Lepanto , althans in Europa geleverd werden, en het daaruit voortvloeijende gemis van oefening, schijnen de naaste redenen van het buiten gebruik raken der bedoelde slagorde te zijn. Na het uitbreken van den eersten oorlog tusschen Neder- land en Groot-Brittanje schijnen die slagorde en wijs van strijden weder te zijn ingevoerd, en in dezen krijg waren, wat ook sommige Engelsche schrijvers mogen zeggen, de slagorden der beide volken meermalen aldus gerangschikt en streden hunne vloten op die wijs. Tndien er geene andere bewijzen voor de waarheid van deze stelling voorhanden waren, zouden wij die in de om- standigheid aantreffen, dat het scharen in linie terstond na den eersten Engelschen oorlog bij het Britsche zeewezen

1 D. I, bl. 150. 2 Le Père HOSTE, 1. c., p. 18. 3 MONSON stierf in 1643. Memorials of Sir w. PENN, T. I, p. 403. 102 GESCHIEDENIS VAN HET voorkomt als eene zeer bekende en gewone beweging. De Admiralen BLAKE, MONK, DISBROWE en WILLIAM PENN, vaar digden op den 31 Maart 1655 een bevelschrift uit tot betere rangschikking en zeilorde van de Britsche vloot, en gelast- ten daarbij, onder anderen, uitdrukkelijk aan de kapiteinen, om in bepaalde gevallen de vloot in linie te scharen , welk bevel in hetzelfde jaar door WILLIAM PENN, toen hij als opperhoofd eener vloot naar de Westindiën vertrok, herhaald werd. 1 Kan men vermoeden dat zoodanig een bevel nevens andere bevelen als eene gewone manoeuvre zou uitgevaar zijn, indien die manoeuvre niet reeds eenigen tijd, met-digd name in den oorlog tegen Nederland, waaraan de genoemde Admiralen zulk een levendig en luisterrijk deel namen, was in gebruik geweest? Maar er zijn nog stelliger bewijzen voorhanden. Onder de bevelen, welke door den Vice-Admiraal WITTE CORNELISZOON DE WITH, als opperhoofd van 's Lands vloot, in October 1652, aan zijne onderhebbende kapiteinen werd gegeven, behoorde en werd als een der belangrijkste aangemerkt, "dat zij allen bij den anderen en zoo diyt , als immer mogelijk ware, gesloten zouden blijven, ten einde alzoo met vereenigde magi te mogen uitvoeren , hetgeen waartoe zij in zee gezonden waren, en te voorkomen, dat gr éene separatie of afsnijding van schepen mogt geschieden in occasie van ge ht;" met bijvoeging, "dat zij elkander getrouwelijk be--vec hoorden bij te staan, vervangen en ontzetten dengenen, die heftig zou worden aangetast;" 2 uit welk bevel duidelijk schijnt te blijken, dat de slagorde in linie toen bij de Nederlan- ders in gebruik was, wordende onderscheidene kapiteinen, wegens het niet naleven van dit bevel in het daarop gevolgde gevecht , schuldig verklaard en gevonnisd. 3 Ook de Britten streden in dien zeeslag in dezelfde slagorde, hetgeen kan

1 Memorials of Sir W. PENN, T. I, p. 403-405 en T. II, p. 77-79. 2 Cokier van Eiseleen en Senten lien der wandevoirige kapi!einen Ao. 1652. a Dit wordt nader bevestigd door den Vice-Admiraal na WITT in zijn Journaal, waarin hij zegt: "dat hij zijn gros gesloten hield, zoo veel als konde bijbrengen;" en waarin hij klaagt, "dat door het afzakken en afhouden van vele schepen, zijn schip dadelijk de voorste werd." NEDERLANDSCII1 ZEEWEZEN. 103 bewezen worden uit de geregtelijke verklaring van eeu' der Nederlandsche scheepsbevelhebbers na het voornoemde gevecht, die getuigde dat bij den aanvang van den zeeslag, eerst eenige gewone Engelsehe schepen, zoo fregatten als andere, en vervolgens de Engelsehe Admiraal, Vice-A dmi- raal , Schout-bij -nacht , het schip de Souverein en voorts hunne bijhebbende schepen hem en de overige Nederlanders aan stuurboord te loefwaart passeerden of voorbij zeilden, en al te zamen heftig op hen schoten, en op gelijke wijs door de onzen beantwoord werden. 1 Deze verklaring laat geen twijfel over. En orn geene andere bewijzen bij te bren- gen, zoo strekke nog alleen tot bevestiging , dat, volgens de beschrijving van een' Fransch' edelman, die ooggetuige was van den zeeslag, waarin MARTEN HARPERTSZOON TROMP sneuvelde, de beide vloten zich vóór het aangaan van het gevecht, in twee liniën hadden geschaard en aldus den strijd aanvingen ; 2 gelijk zulks ook duidelijk te zien is in eené uitmuntende afbeelding van dien zeeslag, door onzen be- roemden zeeschilder w1I.I4EM VAN DE VELDE, op de plaats zelve vervaardigd. Het staat dus vast, dat de Nederlanders en Britten in den eersten Engelsehen oorlog somwijlen in linie geschaard

1 Verklaring van JAN JACOBSE VAN NES, alias OUDE BOER JAEP, kapitein op het schip Gorcuin , te vinden in het Collier van Tischen en Sententien . Ao. 1652, be- rustende op het Rijks Archief. a Le I'è•re MOSTE, p. 78. 3 Deze uitmuntende teekening berust in de rijke verzameling van schilderijen en prenten van Zijne Exell. den Baron VERSTOLK VAN SOELEN, Minister van Buitenland zaken, waarin men duidelijk de Nederlandsche vloot, in linie geschaard, den-sche strijd ziet aanvangen. Voor het overige meen ik hier nog te moeten bijvoegen, dat de halvemaansgewijze slagorde door den kundigen TROMP, voor zoo verre ik heb kunnen nagaan, alleen'werd gebezigd, wanneer hij verdedigenderwijs te werk ging; met andere woorden, wanneer hij retireerde. En te regt; want de zwaarste schepen zich gemeen- lijk in het midden van den halven cirkel bevindende, stuitte het grootste geweld van den vijand in zulk een geval op deze af, terwijl de ligtere schepen, die de beide vleugels uitmaakten, en zich aan de horens of uiteinden der halve maan bevonden, minder hadden te lijden. Bij den aanval met eene halvemaansgewijze slagorde had juist het omgekeerde plaats, en het schijnt daaraan voornamelijk toe te schrijven, dat TROMP bij eenen aanval aan de slagorde in regte linie de voorkeur gaf. 104 GESCHIEDENIS VAN HET zijn geweest, en in deze slagorde hebben gestreden; en wij kunnen er gereedelijk bijvoegen, dat zij zulks ook in den tweeden en derden oorlog 1 hebben gedaan, hetgeen on- derscheidene Britsche schrijvers ook toegeven, maar waar- voor bovendien zoo vele onwedersprekelijke bewijzen in de bekende verhalen der zeeslagen zijn te vinden, dat het niet noodig zal zijn, tot staving daarvan voorbeelden bij te bren- gen. Maar hebben de Nederlanders en Britten in den eer- sten en ook in den tweeden en derden krijg, de beroemde manceuvre van het doorbreken der linie ten uitvoer gebragt? Deze is eene vraag, welke nog te beantwoorden overblijft. De manoeuvre van het doorbreken der linie bestaat hierin, dat eene vloot •kolomsgewijs de vijandelijke linie nadert, in deze geheel of gedeeltelijk instort, en haar ook meestal met eenige schepen overvleugelt; dat zij hierdoor 's vijands vloot in twee helften scheidt of een gedeelte van haar af- snijdt ; dat zij hiermede des vijands linie verbrekende, hem zeer verzwakt, tusschen twee vuren brengt, hare geheele magt op zijne gescheidene deelen doet werken, en aldus de overwinning behaalt. Men heeft in Groot-Brittanje in de laatste helft der vorige eeuw beweerd, en velen zijn dit gevoelen aldaar nog toege- daan , dat deze beroemde, maar steeds gevaarlijke 2 manceuvre, aan welke Engeland zijne luisterrijkste overwinningen ter zee in de jongste vijftig jaren voornamelijk heeft te danken,

1 Uit vele bewijzen dienen deze weinige; dat in het Kort en Bondigh verhael van 't geene in den oorlogé tusechen den Koning van Engelant en de Moog Mogende. Heeren .Staten is voorgevallen, gedrukt te Amsterdam in het jaar 1667, uitdrukkelijk wordt gezegd in de beschrijving van den zeeslag van 1665, waarin WASSENAER sneu- velde: "dat beyde vloten niet met een halve maen, maer recht eene linie door mal- kander gepasseerd zyn;" dat volgens de eenparige getuigenis der Nederlandsche, En- gelsche en Frausche schrijvers, met name van den Graaf na nuices , die daarbij tegenwoordig was, de beide vloten gedurende den vierdaagsehen zeeslag in linie ge- schaard waren en aldus gestreden hebben, en dat dit insgelijks het geval was in den zeeslag van Augustus 1666, en van den 7 Junij 1672 in Soulsbay. BRANDT, b1. 667. 2 Naar het oordeel van bekwame zeeofficieren, is deze manoeuvre altijd gevaarlijk voor dengenen, die haar onderneemt, en kan zij alleen met goed gevolg worden verrigt, wanneer de aanvaller den verdediger in zeevaartkunde overtreft, loopende de aanvaller in het tegengestelde geval het grootste gevaar. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 105 in vroegere tijden, bepaaldelijk in de drie oorlogen tusschen Groot-Brittanje en Nederland, ganschelijk onbekend was, en eerie uitvinding is van veel latere dagen, waarvan de eer aan de Engelsehe natie toekomt. Deze eer heeft zich voornamelijk toegeëigend een Schot, CLERK genaamd, ter- wijl anderen die aan den bekenden Admiraal GEORGE RODNEY en weder anderen aan den scheepsbevelhebber Sir CHARLES DOUGLAS toeschrijven. De eerste, geen zeeman, maar een geacht geleerde , gaf in het begin des jaars 1782 een werk over de zeetaktiek 1 uit, waarin hij en zijne voorstanders beweren, dat het denkbeeld dier manoeuvre, welke, volgens hun gevoelen, nimmer was bewerkstelligd, naar theoretische beginselen het eerst geopperd, en de wijs van hare uitvoering beschreven werd, alhoewel, volgens hetgeen de zoon van Sir CHARLES beweert, deswege in die uitgave geen woord, diaar slechts in de tweede, welke acht jaren later het licht zag, gesproken wordt. Weinige maanden na de uitgave van boven vermeld werk, 2 beproefde en volbragt de Admiraal RODNEY deze manoeuvre met den besten uitslag in den beroemden slag bij het eiland Dominique tegen den Franschen zeevoogd DE GRASSE, in tegenwoordigheid en, naar hetgeen de zoon van Sir CHARLES beweert, op aanraden en aandrang van den scheepsbevelhebber DOUGLAS; en dit voorbeeld werd later door andere Britsche Admiralen, zoo als HOWE, JERVrs die later den naalp van ST. VINCENT droeg, DUNCAN en NELSON niet even gelukkigen uitslag nagevolgd. Doch ook nu rezen weldra hevige geschillen over de vraag , wie de eigenlijke uitvinder dezer voor Engeland zoo hoogst voordeelige manoeu- vre was, of, zoo zij in vroegere tijden mogt bekend ge- weest zijn, wie haar het eerst had doen herleven. CLERK en zijne voorstanders hielden staande, dat RODNEY liet denk-

1 De titel van dat boek, hetwelk op den 1 Januarij 1782 het licht zag, is: Naval Tactics. Op den 12 April 1782. Eene omstandige beschrijving van dien zeeslag, toegelicht door afbeeldingen, vindt men in de Mémoire du Comte DE GRASSE, in de hierna aan- gehaalde Naval Evolutions van Sir. H. DOUGLAS en in de reeds vermelde tweede En- gelsehe uitgave van le Père aosTE. 106 GESCHIEDENIS VAN HET beeld daarvan uit zijn werk ontleend had; deze en DOUGLAS beweerden integendeel, dat hun dat werk, in welks eerste uitgave bovendien, volgens hen, niets omtrent het doorbreken der linie voorkwam, bij het in zee gaan en ten tijde van den zeeslag met DE GRASSE ganschelijk onbekend was geweest, en dat de aanleiding en het besluit tot de uitvoering dier manoeuvre enkel het uitvloeisel was van de omstandigheden, welke zich bij het genoemde gevecht hadden opgedaan, eige- nende de zoon van Sir CHARLES bepaaldelijk aan zijnen vader de eer van het denkbeeld dier uitvoering toe. 1 Wij zullen ons niet verdiepen in het onderzoek naar het regt van een dezer drie Britten, hetwelk voor den Nederlander vrij onver- schillig is, vooral wanneer het zal gebleken zijn, dat CLERK geenszins als de uitvinder van deze manoeuvre kan worden aangemerkt, daar het met onwedersprekelijke geschiedkundige bewijsgronden zal kunnen worden gestaafd, dat het door- breken der linie reeds meer dan honderd jaren vóór den leeftijd van CLERK, RODNEY en DOUGLAS bekend en meer uitgevoerd is geworden; hoewel wij van den anderen-malen kant gaarne toegeven dat, nadat deze manoeuvre door RODNEY en DOUGLAS in den zeeslag van het jaar 1782 was verrigt , zij door de latere Britsche zeevoogden niet slechts, gelijk voorheen, enkel volgens de praktijk, haar naar theoretische beginselen is toegepast en op vastere gronden dan vroeger is uitgevoerd geworden. Het is eene oordeelkundige en juiste aanmerking van den

1 Er zijn hierover in de laatste jaren onderscheidene twistschriften in Engeland in het licht verschenen, onder anderen een, dat in den jare 1830 is uitgegeven door den Ge- neraal Majoor HOWARD DOUGLAS, zoon van Sir CHARLES DOUGLAS, en dezelfde, die zich hier te Lande eenen gernimen tijd heeft opgehouden, om aan Z M. den Koning, als scheidsman tusschen Groot-Brittanje en Noord-Amerika, de noodige inlichtingen te geven. Op dat werkje, waarin DOUGLAS het regt van zijnen vader poogt te handhaven, heeft de Eilimburger Review van April 1830 bij een belangrijk vertoog geantwoord , waarin de schrijver de regten van CLERK verdedigt, hetwelk nogtans, en zoo het schijnt op goede gronden, door HOWARD DOUGLAS in den jare 1832 weder )egd is in een tweede vlugschrift, tot titel dragende: Naval Evolutions, a memoir, containing a review and refutation of the principal essays and arguments advocating mr. CLERK'S claims, in relation to the manoeuvre of the 12 April 1782. Londen , I v. 8e. NEDEREANDSCIIE ZEEWEZEN. 107

1 evensbeschrijver van WILLIAM PENN, die met vrij wat meer- dere naauwkeurigheid en waarheidsliefde dan de meeste zijner landgenooten 1 deze zaak heeft onderzocht, dat, toen een wijs van manoeuvreren eener vloot in linie of kolom-maal de bekend en in gebruik was gekomen, er slechts weinig noodig was om een oplettend en stout zeevoogd, die besloten had de aanvaller te zijn , de beslissing te doen nemen, zijne linie door die van zijnen tegenstander te doen doorbreken, en zich te bedienen van de voordeelen, welke uit zulk eene wel uitgevoerde beweging voortvloeijen; dat na te sporen, wie deze wijs van aanvallen het eerst heeft uitgevonden , uit dien hoofde hetzelfde is, als te willen onderzoeken, wie het eerst uitvond, eenen vijand tot diens kennelijk nadeel aan te tasten; en dat men het dus onmogelijk met zekerheid kan zeggen, wie de manoeuvre van het doorbreken der linie oorspronkelijk heeft uitgedacht en het eerst uitgevoerd; maar dat men het daarvoor moet houden, dat zij het oogen- blikkelijke uitvloeisel of gevolg is geweest van gunstige om- standigheden , waarvan de een of ander bekwaam en moedig bevelhebber zich heeft bediend, zonder dat eenige kunstmatige regelen of voorschriften hem vroeger met den aard dier ma- nceuvre hadden bekend gemaakt. 2 Deze aanmerkingen als juist aannemende, waarvoor zeer veel schijnt te pleiten, en bewezen zijnde gelijk boven on-

1 Ik zeg de meeste, want HOWARD DOUGLAS schijnt zelf overtuigd, dat de bedoelde manoeuvre reeds ten tijde der oorlogen tusschen Engeland en Nederland is uitgevoerd , in welk gevoelen de Britsche zeekapitein, EOSWALL, de vertaler van het werk van

LE HOSTE, deelt. 1 * Men komt in Engeland nicer en meer terug van het denkbeeld, dat de man euvre van het doorbreken der linie, eerst in het laatst der 18e eeuw zou zijn uitgedacht. Dit blijkt mij uit de United service journal 1841 part. III p. 31 waar gesproken wordt van den zeeslag van Junij 1665 in welken de Luitenant-Admiraal van WASSENAER OBDAM in de lucht sprong, waarvan gezegd wordt; in which the evolution of breaking the line was for the first time successfully performed. (Nagel. aant. van den overt. schrijver. ° GRANVILLE PENN in de llemorials of Sir W. PENN, T. II , p. 355 en 356. Lon- don 1833. Te regt zegt die schrijver: "The difficulty does not lie in the conception, but in the execution." d. i. De moeijeljkheid is niet gelegen in het uitvinden van deze manoeuvre, maar in hare uitvoering. 108 GESCHIEDENIS VAN HET wedersprekelijk bewezen is, dat het manoeuvreren in linie reeds zeer vroeg, en bepaaldelijk gedurende den eersten Engel- sehen oorlog bekend en in gebruik was, zoo zal het, daar latende, of het doorbreken van de linie in vorige tijden reeds was uitgevoerd , en, wie deze manoeuvre oorspronkelijk uit- gedacht en voor het eerst uitgevoerd moge hebben, niet bevreemden, wanneer wij zien, dat het doorbreken der linie reeds gedurende den eersten Engelsehen oorlog meermalen geschied is, en dat zulks dikwerf, , in den tweeden en derden krijg, doch nimmer luisterrijker en met beter gevolg dan in den beroemden vierdaagschen zeeslag, is verrigt geworden. Het was de toenmalige Commandeur MICHIEL ADRIAENS- ZOON DE RUYTER, van wien het doorbreken der linie steeds eene geliefkoosde manoeuvre was, die kort na den aanvang van den oorlog het eerst in dien krijg deze manoeuvre schijnt ten uitvoer gebragt te hebben in den zeeslag tegen AYSCUE door wiens vloot hij tweemalen henen sloeg. 1 In Februarij des jaars 1653 sloeg de Luitenant-Admiraal MARTEN HAR in den zeeslag voor Portlandt, door en-PERTSZOON TROMP, door de Engelsehe schepen, die hij wel eene mijl wijdte in drie hoopen verstrooide. 2 In den zeeslag voor Nieuwpoort,

1 BRANDT, Leven van de Ruyter bi. 27. Opmerkelijk is het, dat LEDIARD in Zijne Naval History/, B. III, p. 545, van dezen zelfden zeeslag getuigt, dat AYSCUE met negen van zijne voorste schepen door de Nederlandsche vloot sloeg, eu aldus de loef won. (Sir GEORGE AYSCUE, with nine sail of his headnost ships, charged throag/e the Dutch fleet and got the weather gage). AYSCUE brak dus ook door onze linie. HOWARD DOUGLAS haalt deze woorden, onder anderen, aan, ten bewijze, dat CLERK geenszins als de uitvinder der manoeuvre van het doorbreken der linie kan worden aan HoYER in zijn Gesc%ichte der /rriegskunst, D. lI. p. 309, zegt dat de Lui -gemerkt. Admiraal DE RUYTER de uitvinder dezer manoeuvre schijnt te zijn; doch tot staving-tenant- van dit gevoelen, waarin de boven vermelde vertaler van LE ROSTE schijnt te deelen , worden door hem geene bewijzen bijgebragt, en zoodanige bewijzen zijn, uit liefde tot de waar moet ik dit er bij voegen, mij ook nergens voorgekomen. Niets meer is mij ge--heid bleken, dan (lat DE RUYTER in voornoemden slag van 1652 die manoeuvre schijnt volbragt te hebben; doch daar LEDIARD getuigt, dat AYsCUE onze linie in datzelfde gevecht ook doorbrak, zoo kunnen wij niet meer beweren dan dat, bijaldien de manoeuvre van het doorbreken der linie toen voor het eerst is uitgevoerd, waaraan ik echter twijfel, AYSCUE zoo wel als DE RUITER aanspraak op die uitvinding kan maken. Vergelijk de aangehaalde Britache vertaling van het werk van LE HOSTE , bl. 160 en vervolgens. 2 BRANDT, W. 40. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 109 welke in Junij van het genoemde jaar geleverd werd, brak de Vice-Admiraal JOHN LAWSON met veertig schepen door de Nederlandsche vloot, en sneed ettelijke bodems van deze af. I Eindelijk, om nog nader het gezegde te bevesti- gen , in den zeeslag van Augustus 1653, waarin TROMP sneuvelde, en omtrent welken men met zekerheid weet, dat de beide vloten in linie geschaard waren, stortte, volgens het officieel berigt van den opperbevelhebber MONK zelven , 2 het Engelsch Admiraalschip the Resolution, aan het hoofd der Britsche linie en gevolgd door het fregat tMe Worcester en de overige schepen, in de linie der Nederlanders, en "geleide al- dus" gelijk genoemde Britsche bevelhebber zich uitdrukt, "met eenen wanhopigen en dapperen aanval de Engelsche vloot door de geheele Nederlandsche scheepsmagt ," beslissende daar dag ; nadat TROMP zelf, in het begin-door het lot van den van den strijd , eenmaal door 's vijands schepen geslagen en terstond weder daarin gewend was, en nadat de verdere Nederlandsche opperhoofden , toen TROMP gesneuveld was, nog driemalen langs de vijandelijke linie getrokken, en daarin gebroken waren. 3 De beroemde manoeuvre van het doorbreken der linie was derhalve, ofschoon de Britsche schrijver CLERK en zijne voor onze dagen mogen beweerd hebben, haar te-standers in hebben uitgevonden, reeds in den eersten Engelschen oorlog bekend en werd meermalen uitgevoerd. En mogt men nog twijfelen , of dat doorbreken der linie wel diezelfde manoeuvre ware, welke wij hebben omschreven, en die in lateren tijd door de Britten zoo dikwerf en met zulk een goed gevolg werd ten uitvoer gebragt, zoo zal hetgeen deswege in echte stukken vermeld staat, en gedurende den tweeden Engelscheri oorlog is voorgevallen, allen twijfel wegnemen. Zeer duidelijk en omstandig wordt de genoemde manoeuvre

1 )Iemorials of w. PENN, T. II, p. 466. 2 Aangehaald in de Memorials of w. PENN, T. II, p, 356 en 357. 3 BRANDT cit., bl. 55 en 56. Vergelijk ook het verhaal van dien strijd in liet eerste deel van deze geschiedenis. 110 GESCHIEDENIS VAN HET omschreven in het reeds vroeger aangehaalde bevelschrift 1 van den Hertog VAN YORK, het opperhoofd van het Britsche zeewezen en tot bevelhebber benoemd der vloot van dat rijk, welke in het voorjaar van 1665 werd uitgerust , en waarmede hij op den 13 Junij daaraanvolgende die ramp- zalige overwinning behaalde, welke aan den Luitenant-Ad- miraal VAN WASSENAER het leven kostte. In dit bevelschrift, dat eene zamenvoeging was van vroegere bestaande bevelschriften van dien aard, wordt aan de scheeps- bevelhebbers gelast, "in alle gevechten met den vijand, zicl te rangschikken in eene linie, 2 en, zoo veel zulks maar im mogelijk is, in acht te nemen die order van bataille,-mer welke hun vóór den strijd zal bevolen zijn te houden ," — wordt hun voorgeschreven, "in het gevecht, wanneer het weder handzaam is , te trachten, om den een van den ande- ren op geenen verderen afstand dan van een halven kabel te blij ven ;" — wordt hun bevolen, dat de schepen , welke zwaar beschadigd worden, door de naast op hen volgende zullen worden bijgestaan, doelt dat de volgende zich niet zullen ophouden, maar hunne geleiders volgen , zielt aan de naast voorgaande schepen zoo na mogelijk aansluiten en eene wel geslotene linie bewaren; 3 — wordt hun eindelijk, omtrent het doorbreken van 's vijands linie, het navolgende opmer- kenswaardige voorschrift gegeven: "Ingeval de vijand den wind van den Admiraal en de vloot. heeft, en zij (de En- gelsche kapiteinen) zee-ruimte genoeg hebben, dan moeten zij het zoo kort mogelijk bij den wind houden tot op het oogenblik dat zij, in het kielwater of zog des vijands ge zijnde, gelegenheid zien, om de vijandelijke vloot te-komen verdeelen (door te breken.) En, als de voorhoede van Zijner Majesteits vloot ontwaart, dat zij het zog of kielwater van

1 Dit bevelschrift is gedagteekend 27 April 1665, dus zes weken v'ór den zeeslag, en te vinden in het tweede deel der Memorials of Sir w. PENN. 2 In all cases of fight with enemy, the commanders of H. M. ships are to keep the fleet in one line

3 In art. 14, 16 en 22. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 111 een aanzienlijk gedeelte des vijands gewonnen heeft, moet zij wenden, in8torten, en trachten '8 vijands geheele maat te verbreken (te verdeelen.) En dat eskader, hetwelk het eerst is doorgebroken, te loefwaart gekomen zijnde, moet dan afhouden naar de schepen, welke het aan lij of beneden 's winds van zich heeft; het middelste eskader moet zijn wind houden, om de bewegingen van 's vijands voorhoede gade te slaan; het laatste eskader moet dit hierin bijstaan, en beide deze eskaders moeten hunne uiterste pogingen aan om het eerste eskader, dat 's vijands vloot verdeeld-wenden (gescheiden) heeft, te helpen of te ontzetten. 1 Terwijl de eerst aangehaalde voorschriften ten duidelijk- ste toonen, dat in dezen geene andere slagorde bedoeld wordt, dan die in linie, geeft het laatste zulk eene omstandige beschrijving der manoeuvre van het doorbreken der linie en van hetgeen daarmede in verband staat, dat alle twijfel, of die manoeuvre wel dezelfde zij, welke wij beschreven en die later door de Britten is ten uitvoer gebragt, te eenenmale moet ophouden, en het dus als eene daadzaak kan en moet erkend worden, dat deze manoeuvre , ook al mogt nog door sommigen beweerd worden, dat het doorbreken van de linie in den eersten Engelschen oorlog van eenen anderen aard ware, hetgeen wij echter geenszins toegeven , in den tweeden Engelschen oorlog geene andere geweest is, dan die, welke CLERK meende te hebben uitgevonden , en die door RODNEY, DOUGLAS en andere Britsche opperhoofden daarna is uitge-

I Art 3 van de boven vermelde Instruction for the better ordening His Majestys fleet in fig//sing van den Hertog VAN Yoxx. Het artikel verdient in de oorspronkelijke taal hier te worden medegedeeld : "In case the enemy have the wind of the Admiral and fleet, and they have sea-room enough, then they are to keep the wind as close as they can lie, until such time as they see an opportunity by gaining their wakes, to divide the enemy's fleet, and if the van of H. M. fleet find that they have the wake of any considerable part of them, they are to tack and stand in, and strive to divide the enemy's body; and that squadron that shall pass first, being got to windward, is to bear down on those ships to leeward of them; and the middle squadron is to keep her wind, and to observe he motion of the enemy's van, which the last squadron is to second; and both of these squadrons are to do their utmost to assist or relieve the first squadron that divided the enemy's fleet." 112 GESCHIEDENIS VAN HET

voerd. Maar wat meer is: wijst deze omstandige beschrijving en hare opneming in de algemeene voorschriften voor de scheepsbevelhebbers der Britsche zeemagt niet aan, dat deze manoeuvre geenszins nieuw was, en aan den opperbevelheb- ber, die daartoe den last uitvaardigde, en aan de kapitei- nen , aan wie de uitvoering werd opgedragen, ten volle be- kend was? En wordt daardoor niet op nieuw bevestigd, dat deze maneeuvre ook in den eersten Engelsehen oorlog meer dit bevelschrift kan niet anders-malen was verrigt? Want worden aangemerkt dan als het uitvloeisel van vroegere onder daar het niet kan voorondersteld worden, dat in-vinding , een' tijd, toen de theorie bij het zeewezen weinig of niet werd beoefend, zoodanig een voorschrift op zulk eene wijs zou gegeven zijn, bijaldien de daarin omschrevene Inaneeuvre niet reeds vroeger meermalen ware ten uitvoer gelegd. Hetgeen de Hertog VAN YORK in deze voorschriften be- val werd in den naastvolgenden zeeslag naauwkeurig uitge- voerd. Niet slechts waren de Britsche en Nederlandsche vloten in het ongelukkig gevecht waarin WASSENAER zijn leven voor het Vaderland liet, beide in linie geschaard, liepen elkander in die slagorde twee- of driemalen voorbij en stre- den aldus gedurende ettelijke uren; maar de Graaf VAN SANDWICH , aan het hoofd van het smaldeel der blaanwe vlag, zich bedienende van eene opening, welke in 's Lands scheeps- magt was gekomen, brak, volgens de eenparige getuigenis van vele onzer schrijvers en van de Britsche, des namiddags ten één ure genoegzaam in het midden der Nederlandsche vloot in, scheidde haar vaneen, verzwakte daardoor merkbaar de laagt der Nederlanders, bragt onder hen verwarring en baande aldus den weg tot de zegepraal, door den Hertog v A N YORK op dien jammervollen dag bevochten. 1

1 Zie te zijner plaatse de meer omstandige beschrijving. "SANDWICH quam en sepa- reerde de Hollandsehe vloot in tweeën;" wordt gezegd in het meermalen aangehaald Kort en Bondigh verhaal van 't geene in den oorlogh ens., Amsterdam 1667, en in de Fransche vertaling van dat werk, Amsterdam 1668: "Le comte DE SANDWICH separa in flotte Hollandoise en deus." In het officieel Engelsch verhaal van dezen zeeslag NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 113

Doch behaalden de Britten door die manceuvre eene luister- volle overwinning, toen het bevel over de Nederlandsche zeemagt was toevertrouwd aan eenen man, die wel door dapperheid uitmuntte , maar minder ervaren was in de aange- legenheden van de zee: DE RUYTER , aan het hoofd van 's Lands vloot gesteld, wist hen , in den beroemden vierdaagscllen zeeslag zulks telkens te beletten, schikkende zijne vloot in zoodanig eene orde, dat de vijand, wat moeite hij daartoe ook deed, nooit kon inbreken, l terwijl hij zelf in dat lang- urig en hardnekkig gevecht, tweemalen in de Britsclle zee- magt inbrak, en ten laatste bij eenen algenleenen aanval ganschelijk hunne linie vaneen scheidde en de overwinning besliste. Door die manoeuvre redde de Nederlandsche opper tweeden dag van den strijd den Luite--bevelhebber op den nant-Admiraal CORNELls TROMP, die niet tien of twaalf schepen der voorhoede 's vijands linie, misschien met meerdere stout- nioedigheid dan voorzigtigheid, doorgebroken hebbende, door de Britten hard werd aangetast ei groot gevaar liep, van op zijne beurt te worden afgesneden. DE RUITER, met de overige schepen ten halve van de vijandelijke linie gekomen, bemerkte liet gevaar, waarop door hein het sein gedaan werd , om niet gezamenlijke laagt in de vijandelijke linie in te breken, hetgeen zoo wel en met zoo veel geluk werd ten uitvoer gebragt , dat TROMP ontzet werd. 2 In den namiddag van den vierden dag, ten vier ure, werd door diezelfde manceuvre liet zoo langdurigen thans weder hagchelijk geworden gevecht ten eeneninale beslist. "DE RUYTER." zegt sw1NNAS daaromtrent, "liet dalen der

wordt gezegd: "Ave engaged in a line; ... about one the clock we passed so near about the middle of them, that we divided their middle . fleet." B&SNAGE in zijne Annalen des Provinces Unies, wiens werk in 1719, en dus lang v66r dat van CLERK, het licht zag, zegt van dit gevecht: "Le Duc DE YORK perya an tracers des vaisseaux 11ollan dots. I BRANDT, bl. 495. = BRANDT, bl. 485, Mémoires da Comte DE GDICHE, p. 249-252. LE UDSTE p. 394. Leven van C. TROMP, p. 313 "Zoo heb ik" schrijft DE RIYTER zelf, "de rod vlag opgesteeken, ore aeneralyck in den vyand te breeken en dose vrienden te assis- teeren, hetwelke geefectuterd wierd." Il. S 114 GESCHIEDENIS VAN HET

zon bespeurende, gaf zonder aanzien van voordeel des winds, het beroemde teeken (het ophijschen der roode of bloed- vlag), om met alle slagorden gelijk in den vijand in te breken. Sommige der Nederlanders waren boven, sommigen beneden wind: de gelijke aanval beklemde d' Engelschen tusschen bei- den. Zij hierdoor omringd, deden nog anderhalf uur groot bot van tegenweer, , maar te mets verflaauwd, voor 't aan- klampen der Nederlanders bevreesd en in scheuring gebragt, wendden al hunne stevens en zetteden het ten tweedenmale , met alle zeilen bij, op de vlugt." I De dappere kapitein RUTH MAXIMILIAAN, die tot het smaldeel van den opperbe- velhebber behoorde, geeft van deze gewigtige gebeurtenis de navolgende beschrijving: 2 "Wy als toen de loef hebbende, namen de resolutie van er dwers door heen te loopen , om er een eind af te maaken, doch de Engelschen ontvingen ons met gelyke dapperheid. Eindelyck omtrent de klokke vier uren, doen liep de helft van onze schepen onder den Luitenant - Admiraal DE RUYTER boven den vyand, d' andere helft bene- den heen, en doen omtrent de helft van 's vyands vloot gepas- seerd waren, gingen van boven daar op los, divers door den vyand. Daarop raakte de confusie onder den vyandt; som kwijt stengen, ree en anders van boven neer,-migen raekten als gelyck by ons meest alle zeylen als netten geschooten. De klok zes uren begon de vyandt generaalyck te vluchten; wy achter aen 't jagen." En in het op last van Hunne Hoog Mogenden wegens dien zeeslag uitgegeven verhaal, 3 leest men dien aangaande: "De Generael DE RUYTER, alhoewel zijne vloot met een notabel aental van capitalen schepen was verswackt, niet te min ziende, dat de zon begon te dalen, heeft geresolveerd het beraemde seyn te doen, om,eneralyck en gelyckeliek niet alle de Esquaders in den vyant in te breken; waarop de Luitenant-

1 SwiNNAs, Eng.. Nederl. en Munstersche Krakeelen, D. II, bl. 39. 2 In den brief aan de Admiraliteit van de Maze, oorspronkelijk nog op het Depar- tement van Marine voorhanden, en gedrukt in het Leven van C. TROMP. 3 Zie dit verhaal in het Leven van C. TROMP, bl. 317 es volgende. De Raadhensio- naris DE WITT was de opsteller van dit staatsstuk. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 115

Admiralen VAN MEPPEL en DE VRIES, mitsgaders de Vice- Admiralen BANCKERS, SCHRAM en KOENDERS, als ook de Schout-by-nacht BRUINSVELT, en voorts alle de capiteynen die boven de windt waren, resolutelyck inbreeckende, en een ieder zyn debvoir doende, is 't gebeurt , dat de Luitenant VAN NES en de Vice •Admirael DE LIEFDE met de-Admirael Schouten-by-nacht VAN NES en EVERTSEN en noch eenige sche- en , wesende beneden de Enyelschen vloot, en de Generaal DE RUYTER met de verdere Nederlandsche schepen daerboven, het middelste gredeelte van de .Engelsche vloot tusschen hen beiden soodanig beklemt, en dezelve vloot voorts voor en achter in dier voegen geattaqueerd is geworden, dat de vy- andt, na een scherp gevecht van nog omtrent anderhalf uur tyds, zoo 't schynt niet gaarne door de Nederlandsche schepen geabordeert werdende, zich voor de tweedemael op de vlucht begeven heeft, en in dier voegen voorts t'eenenmale in scheuring ende in confusie geraeckt is." 1 Zoo er derhalve Britten wogten zijn, die heden ten dage aan CLERK, RODNEY of DOUGLAS de eere willen toeschrijven van het uitvinden of het ten eerstenmale uitvoeren der be- roemde manoeuvre van het doorbreken der linie; dat zij al de bijgebragte bewijzen lezen en overwegen, en, bijaldien zij voor overtuiging vatbaar zijn, dan zullen zij moeten er- kennen, dat die manoeuvre reeds lang vóór CLERK, RODNEY en DOUGLAS bekend was en uitgevoerd werd, en zien, dat Nederland aan niets anders dan aan die manoeuvre, door den grooten Nederlandschen zeeheld op het juiste oogen-

1 Vergelijk verder hierover BRANDT, bl. 492 en DE GuioxE, p. 263 die zegt: "RuTTER, voiant que les Anglois donnoient leurs dens bordées sur TROMP et sur nous, fit ce qu'il avoit déjá fait Ie Samedi; qui fut de met/re la flamme rouge et de (career la prone Aux ennemis. Le vent se renforga tellement, qu'il y fut porté dans pen, et ainsi en moins de rien, nous nous (becomes au milieu des dnglois, qui, efant allaqués des deux cóléz, furent mis en confusion ei virecf foul leur ordre rompu." Op dezelfde wijs spreekt de Graaf D'ESTRAnns, die in zijnen brief van den 17 Junij 1666 aan Koning LODEWYK XIV schreef: "Mais 1' Admiral DE RUYTER voyant que la victoire balancoit, fit wettre le Plague rouge, qui est le signal d'une attaque générale, et donna avee taut de vigueur dans la flotte ennemie, qu'il la perga deux foil, prit six vaisseaux et en conla quatre é fond." 116 GESCHIEDENIS VAN HET blik bevolen en door hein en zijne togtgenooten met be- kwaamheid en stoutheid volbragt, die heerlijke zegepraal verschuldigd is, welke in 's Lands geschiedenis met gulden letteren prijkt. Door die manceuvre liep de voorhoede der Nederlandsche zeemagt groot gevaar van te worden afgesneden, en scheidde de Luitenant -Admiraal TROMP met de achterhoede het eska- der der blaauwe vlag van de overige Engelsche schepen in den zeeslag van Augustus des jaars 1666. 1 Met deze manoeuvre boorde op den 4 Januarij 1667, tien mijlen van Texel, een Britsch smaldeel van 11 kloeke schepen in een Nederlandsch eskader van ligte fregatten, onder den Commandeur JAN DAVIDS BONT, en vermeesterde twee der Nederlandsche bodems terwijl een hunner in de lucht vloog. 2 Tegen die manoeuvre werden de Luitenant-Admiralen BANCKERS en de Vice-Ad- miraal SWEERS, na den zeeslag van Soulsbay, in 1672, door DE RUITER gewaarschuwd, en gelast, "zich beter te sluiten, opdat de vijand geene gelegenheid mogt vinden om door te breken," met bijvoeging dat, indien hij dat echter mogt doen, er van BANCKERS of SWEERS, wie van beiden best kon, verwacht werd, dat zij met hun eskader daartegen zouden aanwenden. 3 Om de gevaren, uit deze manoeuvre voort- spruitende, wanneer deze door den vijand mogt worden uitgevoerd, te voorkomen, werd in den algemeenen last- brief van den Luitenant-Admiraal DE RUYTER, in het begin

1 Leven van C. TROMP, bi. 339 en 343. 2 Dit bijkans onbekende gevecht wordt beschreven in eenen op het Rijks Archief berustenden brief van kapitein CORNELIS sPECIe, een der bevelhebbers van de Neder- landsche fregatten, die daarin duidelijk het vormen en het doorbreken van de linie aldus beschrijft: "De Commandeur BONT deede nein, warop wy ons vervolgden met on.s vier byhebbende °sehepen in 't gelid (d. i. waarop wy ons achter elkander in linie schaarden) en halsden met haer (de Engelschen) om. De Star (een der Neder schepen) was vooruyt; doen schoot onsen Commandeur twee schooten na de-landsche Star, dat by sonde wachten, 'twelckhy deede. Onse cours Oost met klein zeyl, wachten wy den Engelsman in. .D' Engelschen Commandeur boorde mischen my ende BONT in met noch vier Engelsche schepen; doen kreeg ik de laag van haer vier schepen. 3 BRANDT, bl. 677 en Journaal of Dagregieter van den Gevolmagtigde C. DE WITT Ac. 1672. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 117 des jaars 1673 uitgevaardigd, den kapiteinen uitdrukkelijk bevolen, "geene te groote separatie tusschen twee schepen te maken, opdat de vijand niet tusschen beide inbreke." 1 Die manoeuvre werd door DE RUYTER en BANCKERS op den 7 Junij 1673 uitgevoerd, toen zij, in den zeeslag tegen de vereenigde Britsche en Fran.sche zeemagt, met hunne beide eskaders dwars door den vijand henen boorden, hem aan het wijken kregen, boven wind liepen , de Britten in wanorde bragten, een merkelijk getal vijandelijke sche- pen van hun gros afsneden, en ongetwijfeld eene luisterrijke overwinning zouden hebben behaald, zoo het gevaar, waarin TROMP geraakt was, den opperbevelhebber niet had doen besluiten , zijn behaald voordeel te laten varen. 2 Die manoeu- vre , eindelijk, was DE RUYTER van meening, in den zee- slag, welke zeven dagen daarna voorviel, te herhalen, doch de vijand hield zich toen te zeer gesloten om daarin te kun- nen slagen. 3 Opmerkelijk is het, dat in alle groote zeeslagen, waarbij

I BRANDT, bl. 789. BRANDT, bi. 800. 3 BRANDT, bl. 815. Bij dit alles kan nog gevoegd worden, dat N1COLAES W[TSEN, die in dezen tijd veel deel nam aan de verzorging en toerusting van het zeewezen, en daarmede zeer naauwkeurig bekend was, in zijn beroemd werk over den Scheepsbouw, dat in 1671 het licht zag, wel niet de maneenvres van het zeilen en vechten in linie en het inbreken in de linie, als minder tot zijn oogmerk betrekkelijk, beschrijft, maar (lat hij daarvan echter duidelijk gewag maakt. Zoo zegt hij bl. 371: "leder schip wete, Wien by voor heeft te gaen of volgen sal; in 't schikken van een vloot, men kleyn zeyl te maken heeft, opdat zult te bequamer kan geschieden." — "I)en Admirael, met die onder hem gestemt zijn, voegen zich in de midden, 't zy men in 't lang, breed of in ren halve mezen zeilt." — "Den Admirael mengt na behooren zware en ligte schepen , waervan deze tot verweering en scheuring van 's vyants vloot dienen, en die om 'ten- teren, den vyand aen te klampen en te verwinnen." — "Len vloot dicht geslooten le houden, zoo, dat een vyandl dezer soo min als 't mogelijck is in booren kan, veel maal groote dienst heeft gedaan; als men dit van meening is te doen, de schepen klein zeyl moeten maken." — En bl. 372: Strydende vlooten zeylen door elkander zomtyts, 't zy in een rechte streep, trop, of halvemaensche wys eer men aanvalt, voet by stick hout en inbreeckt; 't geen op een of meerder plaetzen wert gedaen." Bovendien be- schrijft le Père xosTE, wiens werk in 1697 voor het eerst het licht zag, uitvoerig de manoeuvre van het doorbreken der linie, haalt daarvan voorbeelden aan en deelt er af- beeldingen van mede; en ook BASNAGE, wiens werk in 1719 in het licht verscheen , spreekt, gelijk wij gezegd hebben, er duidelijk van. 118 GESCHIEDENIS VAN HET

DE RUYTER , sedert hem het opperbevel over de Nederland- sehe zeemagt was toevertrouwd, tegenwoordig was, het den Britten en Franschen nimmer gelukte, in de linie der Neder - landers in te breken, terwijl DE RUYTER, TROMP en BANCKERS viermalen hunne vloot door die manoeuvre vaneen scheidden. Zoo iets de bekwaamheid van onze Nederlandsche bevel- hebbers, bovenal van DE RUYTER , bewijst, het is zeker deze omstandigheid. De oorzaak daarvan was hierin gelegen, dat hij grooter bevelhebber, en het meerendeel zijner kapi- teinen beter zeelieden dan hunne tegenpartij waren, hetgeen hem hetzelfde overwigt op den vijand gaf, hetwelk de Britten in onze dagen op de Franschen en Spanjaarden hadden, en waar- door zij , onder anderen, bij de zeeslagen van St. Vincent , Kam- perduin en Trafalgar slaagden in het wel uitvoeren dier zelfde manoeuvre, waarvan DE 1iUYTER hen in vroegere tijden de noodlottige gevolgen had doen ondervinden. Met dat scherp. ziend oog, waarmede de natuur hem had begiftigd, met dien krijgsmansblik, welken oefening en ondervinding bij hens hadden aangekweekt , wist hij 1 steeds de pogingen des vijands te verijdelen, en, ook in het hagchelijkste gevaar

1 DE RUYTER, hoewel de voorkeur gevende aan zekere manoeuvres, vooral aan die van het doorbreken der linie, volgde echter geen vast stelsel of theorie, maar handelde alleen naar de omstandigheden. Dit blijkt, onder anderen, uit eersen brief van den 27 Mei 1666 aan den Raadpensionaris DE WITT, in antwoord op eenige hem toegezondene ontwerpen, door een' onbekenden vriend des Vaderlands aan den Raadpensionaris voor- gedragen, zoo ten opzigte van de rangschikking en verdeeling der vloot, als van de wijze van aanvallen des vijands. Hierin zegt DE RUYTER: "Wat belanght de goede mey- ninge van dien vriendt, hoe men den vyandt, in zee zijnde, behoorde t' attaqueren in ordre, waere wel goat, soo het soo conde gepractiseert worden, gelyck men het schriftelyck op het pampier can stellen; maer daer comen soo veele voorvallen tusechen beyden, dat men die soo alle niet by geschrifte can vervatten, nochte op syn tyt can observeren. Myns oordeels sal best wesen, 's Lands vloote te verdeelen in vier esqua- dres, namenlyck, drie om den vyandt t' attaqueren, en het vierde te behouden tot een trouppe van reserve, om daeruyt de anderen drie te assisteren." Zijne taktiek was dus meer praktijk dan theorie. Wij achten het ten slotte nuttig, hier bij te voegen, dat het, naar het oordeel van deskundigen, volstrekt noodzakelijk is, dat, ingeval eene linie mogt zijn doorgebroken, hetgeen men zooveel mogelijk moet trachten te voorko- men, iedere kapitein op persoonlijke verantwoordelijkheid verpligt zal zijn, zijn man te kiezen, en niemand lijdelijk blijve. In dien geest werd, volgens de getuigenis van een oud vlagofficier, wien ik dit gedeelte van mijn werk voorlas, in 1799, in een gesprek tussehen den Schout -bij -nacht soy, en de kapitein CAPELLE, vale BRAAM en NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 119 die middelen te kiezen, welke het meest doelmatig waren. Nooit ging het juiste oogenblik voor hem verloren, en zijne medebevelhebbers en kapiteinen beijverden zich, op de ge wijs zijne bevelen te volbrengen. -schiktste Na deze uitweiding keeren wij tot het verhaal der ge- beurtenissen weder. Zoodra de Nederlandsche vloot, welke door de schade, die zij in den vierdaagschen zeeslag geleden had en door gebrek aan krijgsbehoeften, onmogelijk aan het verlangen der hooge Overheid om zee te blijven houden, had kunnen vol- doen, in de Wielingen was binnen gevallen, werden de noodige maatregelen genomen om haar binnen den kortst mogelijken tijd op nieuw uit te rusten , en zoo veel doenlijk te verster- ken. Met den meesten ijver ging men hiermede te werk. Eene deputatie uit Hunne Hoog Mogenden werd naar Zee- land gezonden om het herstel der vloot te bespoedigen. Leden uit de verschillende Admiraliteiten begaven zich met dat zelfde oogmerk derwaarts. Ook de Staten van Holland en Zeeland spaarden noch tijd, noch moeite , noch geld, om het ge doel te bereiken. De officieren en matrozen wed--wenschte ijverden om hunne schepen wederom in gereedheid te brengen. Maar het was vooral de Raadpensionaris JOHAN DE WITT, een der afgevaardigden van de algemeene Staten, die hier weder, gelijk altijd, de ziel en het leven was van al hetgeen gedaan werd. Hij zelf bezocht de schepen, nam in eigen persoon op wat zij noodig hadden, beraamde de maatregelen, welke moesten genomen worden, vaardigde de bevelen uit, welke moesten worden gegeven, en zorgde voor hunne naauwkeurige en spoedige uitvoering. Het gevolg van deze inspanning en zorg was, dat negen en vijftig schepen van oorlog en een brander, tot verbazing van geheel Europa, reeds op den 4 Julij, slechts negentien dagen 1 na den hard-

DE JONG (nu DE JONG VAN RODENBURGH) bepaald, om, ingeval men in zee mogt gaan, een sein, alleen daartoe betrekkelijk, daar te stellen. 1 De verdere middelen, tot zulk eene spoedige herstelling der vloot aangewend, zijn in het eerste deel in het breede aangewezen. 1 220 GESCHIEDENIS VAN HET nekkigen vierdaagschen zeeslag, weder in staat waren zee te kiezen; dat op den 6 dier maand dat getal tot 75 oorlogsschepen en fregatten en zeven branders kon vermeerderd worden, en dat de vloot weldra tot acht en tachtig oorlogsschepen en fregat- ten, twintig branders en tien advijsjagten aangroeide, in het geheel uitmakende een getal van 118 zeilen, behalve nog eenig klein vaartuig, gewapend met 4704 stukken geschut , en bemand met 17974 zeelieden, 1631 mariniers en 2720 soldaten, te zamen 22,325 man bedragende. Onder deze schepen bevonden er zich twee van 80 stukken, elf van 70 tot 78 , zestien van 60 tot 66 , negentien van 50 tot 58 en twee en twintig veertigers, terwijl de overige dertig, twintig en minder stukken voerden. 1 DE RUYTER was wederom als opperbevelhebber over deze vloot gesteld. Onder hein voerden op nieuw de Luitenant -Admiralen VAN NES, TROMP, MEPPEL en TJERCK HIDDES DE VRIES het gebied, en nevens deze was ook weder in die hoedanigheid opgetreden de kloeke Zeeuwsche held, JOHAN EVERTSEN, die, bij het vernemen van het sneuvelen zijns broeders , de hem aangedane be- leedigingen en miskenning vergetende, met eene waarlijk Romeinsche grootheid den Staten van zijn gewest had te kennen gegeven, ten uiterste begeerig te zijn, zich ander dienst des vaderlands te begeven; "wenschende"-maal in den gelijk hij zich uitdrukte, "zijn leven, de bestemde tijd daartoe gekomen zijnde, voor het Gemeenebest te mogen opofferen, gelijk zijn vader, één van zijne zonen en vier van zijne broederen allen het geluk reeds gehad hadden, in onder- scheidene gevechten tegen den vijand, op het bed van eer te sterven." 2 Dezelfde Vice-Admiralen, welke den jongsten

1 Zie Bijlage XXXV, le Deel. 2 Zie mijne Levensbeschrijving der EVERTSEN, bl. 140. Van de tegenkantingen, welke EVERTSEN ook bij deze gelegenheid van de zijde van den Raadpensionaris DE WITT onder- vond, spreek ik te dezer plaatse niet. Dat een man, als DE RTYTER, "met eene sonder- huge franchise en resolutheid verklaarde: gants geene repugnance off ongenegentheyt te hebben tegen zijne (EVERTSEN's) in dienststelling," strekt tot regtvaardiging van het vroegere gedrag van EVERTSEN. Vergelijk de Bijdrage tot zijn leven in het eerste deel NEDEli.I,ANDSCHE ZEEWEZEN. 121 zeeslag hadden bijgewoond, vervulden ook nu die waardig dappere YSAAC SWEERS was in dezen rang aan den-heid. De gesneuvelden VAN DER HULST opgevolgd, en de niet minder moedige WILLEM VAN DER ZAEN had SWEERS in zijne hoe- danigheid van Schout-bij -nacht vervangen; gelijk de kapitein GOVERT 'T HOEN in plaats van STACHHOUWER was opge- treden. Zoodra de vloot in zee was gekomen, werd zij door den Luitenant-Admiraal DE RUYTER in drie eskaders verdeeld. Ilet bevel over de voorhoede werd opgedragen aan JAN EVERT - SEN, dat der achterhoede aan COI NEILS TROMP, terwijl DE RUYTER het gebied over den middeltogt op zich nam. Men had het plan gevormd, zonder uitstel naar de Engelsche kust over te steken , ten einde , zoo mogelijk , de vijandelijke vloot , welke nog niet gereed was, te verrassen, of het een of ander te ondernemen tegen eene der zeehavens van Groot-Brittanje. Ook schijnt men zich gevleid te hebben, dat de reeds lang verwachte Fransche vloot van de gelegenheid, dat de Neder- landsche zeemagt zich voor het Kanaal ophield, gebruik zou maken , om zich met haar te vereenigen, en den vijand vervolgens gezamenlijk aan te tasten. Doch tegenwind, stilte en ongestadig weder vertraagden den uittogt der vloot ettelijke dagen , en bij de nadering der Engelsehe kusten deden zich zoo vele zwarigheden op tegen het doen eener onderneming, dat men het ongeraden vond, eene zeer onzekere kans te wagen. En wat de .Fransche vloot aan belangt: deze kwant , evenmin als vroeger, opdagen, daar de staatkunde van LODE- WYK XIV er sneer behagen in schepte, de beide zeeniogend- mijner verhandelingen en onuitgegeven stukken. Onwillekeurig herinnert men zich bij dit aanbod van EVERTSuN de schoone dichtregelen van SCELMERS:

"Hier nadert EVERTSEN! — verheft e, Landgenooten, "Voelt d' adeldom des status, waaruit gij zijt gesproten, — "Hier nadert EVERTSEN! enz. en verder: "Hij gaat: — beklimt de vloot! knot Englands dwinglandij! "En als zijn broedren, zoon en vader sneuvelt hij." 122 GESCHIEDENIS VAN HET heden zich onderling te doen vernielen, dan zijne ontluikende zeemagt aan eenen onzekeren strijd te wagen. Intusschen verliep er met het een en ander eenige tijd, en deze omstan- digheid gaf aan de Engelsehen gelegenheid, hunne scheeps- magt volkomen toe te rusten en zee te doen kiezen. Op den 3 Augustus kwamen beide vloten in elkanders gezigt, en den volgenden dag ving de strijd aan; een strijd, minder langdurig dan de vorige, maar niet minder hevig, en die door een' zamenloop van omstandigheden niet zoo gelukkig was als de vierdaagsche zeeslag, maar waarin nogtans de Nederlanders in het algemeen, en DE RUYTER in het bijzon hunnen verworven roem eervol handhaafden. -der, De nederlaag, in den jongsten hardnekkigen kampstrijd geleden, had eene diepe verslagenheid in Groot-Brittanje verwekt, doch tevens den nationalen hoogmoed gevoelig be- leedigd. Men besloot, het kostte wat het wilde, zich over den aangedanen hoon te wreken, en door daden te toonen, niet in naam, maar wezenlijk de meesters van de zee te zijn. Alle krachten werden dus ingespannen; om de zoo deerlijk gehavende vloot te herstellen en te versterken, en daar men hierin met geenen minderen ijver dan de Nederlanders te werk ging, werd de vloot binnen korten tijd in zoodanig eenen toestand gebragt, dat zij , volgens de getuigenis van een' Engelsch' schrijver, geacht mogt worden te zijn de beste vloot, zoo in grootte en getal van schepen en manschappen als in kracht van geschut, welke Groot-Brittanje immer had bezeten. 1 Zij was zamengesteld uit 89 schepen van oorlog, waarvan het minste 40 stukken voerde. 2 Onder deze vloot bevonden zich de grootste en sterkste schepen van het Brit- sche zeewezen, zoo als tje Soverein9 van 100, 115e Royal Charles van 90 stukken, verscheidene tachtigers en zeven- tigers, die alle meer dan overvloedig van hetgeen noodig was, bijzonder van manschappen, voorzien waren. 3

1 Memorials of S. PEPY, T. I, p. 433.

3 Id. Ibid. 2 Pept zegt 1. c., dat de vloot veertien dagen gereed lag, zonder iets te vragen; NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 123

Gelijk bij den vierdaagschen zeeslag voerde de Generaal MONK, Hertog VAN ALBEMARLE, het opperbevel over deze magtige vloot, doch op diens schip bevond zich ook Prins ROBERT, wiens dappere bijstand in den jongsten strijd de naijver, welke vroeger tusschen hem en MONK heerschte, schijnt te hebben weggenomen, en die nu te zamen vurig verlangden, zich te wreken over de geledene nederlaag. MONK, die de roode vlag en den koninklijken standaard voerde, had het gebied over den middeltogt op zich genomen. Het bevel over de witte vlag, uitrnakende de voorhoede, was aan den Vice-Admiraal THOMAS ALLEN, en dat over de blaauwe vlag of achterhoede, aan den Vice-Admiraal JEREMIAS SMITH opgedragen. De twee vloten ontmoetten elkander op de vlakke zee tusschen Duinkerken en het Noord-Voorland, acht mijlen ten zuidwesten van laatstgenoemde plaats. Reeds vroeg in den morgenstond ligtten beide vloten het anker; doch, ofschoon er enkele kanonschoten vroeger ge- wisseld werden, nam de eigenlijke strijd door de groote stilte niet eerder dan omtrent den middag een aanvang. De Luitenant-Admiralen JAN EVERTSEN en TJERCK HIDDES DE VRIES geraakten met de voorhoede het eerst in gevecht. Hen volgde DE RUYTER niet den middeltogt, doch op eenigen afstand, voornamelijk zoo het schijnt, door de steeds toe- nemende stilte, welke hem belette, vroeger liet anker te ligten , en die ettelijke schepen, zoo van zijn smaldeel als van dat van EVERTSEN, in lij deed vervallen , en andere ver- hinderde behoorlijk op te komen. Deze omstandigheid had al dadelijk eenen schadelijken invloed. Hierdoor toch werd de orde in de Nederlandsche linie verbroken , werden de beide smaldeelen min of meer van elkander gescheiden, en werd den Britten, die liet voordeel van den wind hadden, gelegenheid gegeven , in de eerste uren van het gevecht met al hunne strijdkrachten op de Nederlandsche voorhoede en zoo wel was zij voorzien. De Loyal London voerde 800 man, en aldus ook naar mate de overige schepen. Eene volledige lijst van de sterkte der Engelsehe zeemagt in dit gevecht is mij niet voorgekomen. 124 GESCHIEDENIS VAN HET middeltogt te storten, zonder zich veel te bekommeren oni de Luitenant-Admiraal TROMP, die eerst later met den vijand handgemeen raakte. Het Zeeuwsche en Vriesche smaldeel, waaruit de voorhoede was zamengesteld, leed bij den eersten aanstoot gewel- dig , doch het verdedigde zich gedurende eenige uren man- nelijk , tot dat een zamenloop van rampen zulk eene ver verwekte, dat de meeste schepen van dat eskader-slagenheid begonnen af te deinzen. De Luitenant-Admiralei JAN EVERTSEN en TJERCK HIDDES DE VRRIES benevens de Vice-Admiraal COENDERS, zich dapper kwijtende van hunnen pligt, werden doodelijk gewond of sneuvelden; en het schip van den Zeeuw - schen Vice-Admiraal ADRIAEN BANCKERS werd van alle zijden door de Engelsehen zoodanig omsingeld en getroffen, dat hij zich genoodzaakt zag, het in zinkenden toestand te ver- laten, en hij niet dan met lijfsgevaar een ander bereikte. 1 Hierdoor van hunne voornaamste hoofden verstoken, ver dappere Zeeuwen en Vriezen hunne ge--liezen de anderzins wone kloekmoedigheid. Welhaast begint de voorhoede te wijken, en verspreidt zich over de gezamenlijke schepen van het eskader zulk een schrik, dat noch de seinen des opper- bevelhebbers, noch eenige door hein op dat eskader gerigte ka- nonschoten, de kapiteinen tot staan kunnen brengen. Hadden de Britten van deze gunstige gelegenheid gebruik gemaakt , zij zouden vermoedelijk het meerendeel der schepen van de voor- hoede hebben kunnen afsnijden en vermeesteren; doch zij deden zulks niet, maar vergenoegden zich met den middel gezamenlijk aan te grijpen. -togt Terwijl dit met de voorhoede gebeurde, had MONK met zijnen middeltogt het smaldeel van DE RUYTER aangetast. De twee zwaarste schepen der vijandelijke vloot, de Sovereini en de Royal Cllrales, plaatsten zich te gelijk op de zijde van het

1 De Luitenant-Admiraal Ta. HIDDES DE VRIES, werd zeer gevaarlijk aan het been gewond. Hij werd daarna naar Vlissingen vervoerd en overleed aldaar ten huize van ABRAH: BISSCHOP. (Nagel. aant. van den overl. schrijver). NEDEELANDSCHE ZEEWEZEN. 125

Nederlandsche Admiraalsschip, de Zeven Provincien , tusschen welke een allerhevigst gevecht ontstond, waarin DE RUYTER zich met zijne gewone manhaftigheid verdedigde, en na eenen strijd van drie uren , de Britten noodzaakte, hem voor eenen tijd te verlaten. Dit gaf aan de Nederlanders eenige ver waarvan zij zich bedienden om de geledene schade,-ademing , zoo veel mogelijk, te herstellen. Dan deze rust, indien zij aldus mag genoemd worden, duurde niet lang. Want naauwe- lijks had de Britsche opperbevelhebber bij het opklaren van den rook ontdekt, dat de voorhoede der Nederlanders aan het wijken was, of hij viel met verdubbelde woede op DE RUYTER aan, die door de verliezen, welke zijn smaldeel door den dood van ettelijke dappere kapiteinen geleden had, en door het onbruikbaar worden van verscheidene schepen , thans zich met den dapperen Luitenant-Admiraal VAN NES en eenige weinige andere kloeke bevelhebbers aan het geweld van eenen overmagtigen vijand blootgesteld zag, zonder hoop, van door de vlugtende voorhoede, of door TROMP met den achtertogt in dit hagclielijk tijdsgewricht te zullen worden bijgestaan. Niet lang, nadat DE RUYTER tegen den vijand was op- gezeild, had ook TROMP met zijn smaldeel liet anker geligt. Doch , hetzij door de stilte, hetzij door andere oorzaken , sloot hij zich niet, gelijk hij had behooren te doen, aan den middeltogt aan, om met vereenigde magt de Britten aan te tasten. Dien ten gevolge ontstond er een ruimte tus- schen den middeltogt en de achterhoede der Nederlanders, van welke, volgens DE RUYTER, de Britsche opperbevelheb- ber der blaauwe vlag gebruik maakte, om tusschen die beide smaldeelen in te breken; doch van welke TROMP zich, naar hetgeen deze beweerde, bediende, om de vijandelijke ach- terhoede af te snijden. Dan, hoe dit zij , zeker is liet, dat er een afzonderlijk gevecht tusschen het smaldeel van TROMP en de Britsche achterhoede plaats greep, waarbij genoemde Nederlandsche Luitenant-Admiraal, gelijk altijd, uitstekende dapperheid betoonde, waarin de Luitenant -Admiraal MEPPEL, de Vice-Admiraal SWEERS , de Schout-bij-nacht VAN DER ZAEN , 126 GESCHIEDENIS VAN HET

de kapiteinen DE HAEN, VAN AMSTEI, en andere dapperlijk streden, en waarin het Engelsehe schip the Resolution, van 64 stukken , verbrand werd; doch waarin tevens TROMP zich meer en meer, , bij het nazetten van den vijand, van het gros van 's Lands vloot verwijderde, de Britten tot in de nabijheid hunner kusten vervolgde, en handelde zonder zich om liet overige gedeelte der zeemagt van den Staat te be- kommeren, als of hij geen opperbevelhebber had, en als of er geene bevelen waren uitgevaardigd, waarnaar hij zich in den strijd had moeten regelen. 1 Door dit bijkans onverklaarbaar gedrag van den Luitenant- Admiraal TROMP, zag DE RUYTER zich in de hagchelijke ge- steldheid , waarin hij verkeerde, van de hoop op bijstand verstoken. Oordeelende, dat het den voorzigtigen bevelheb- ber betaamt, voor de omstandigheden onder te doen , achtte hij het ongeraden, niet zijne weinige bijhebbende schepen de overmagt des vijands te trotseren. Hij besloot dus, ook omdat "al de zeilen, het staande en loopende want en rond- hout van zijn schip zoodanig beschadigd waren, dat hij hetzelve niet naar behooren kon besturen, of daaruit door de menigte zijner dooden en gekwetsten met zijn geschut geen ge- noegzame tegenweer kon doen ," 2 met klein zeil het meer zijner schepen en de wijkende voorhoede te volgen , ten-endeel einde zich met deze laatste te vereenigen, en aldus den

1 Er bevindt zich in het archief der stad Amsterdam een brief van den Luitenant- Admiraal MEPPEL van het noorderkwartier omtrent het gebeurde onder het eskader van TROMP, welke brief niet onbelangrijk is. Een brief van gelijken inhoud wordt ook gevonden in het Leven van C. TROMP bl. 340. In dien brief komt de volgende zinsnede voor: "alsoo dat niet geraden was langer voor de wint hem (den vijand) nae te loopen, son hebben wy gesamentlyck geresolveert mit de zuyt te wenden naar den heer vn RUITER, om te sien, hoe dat het met hem stopt, dien wy tot noch toe niet hebben vernomen, dan verstaen dat droevigh is, dat dien heer niet is bygestaen. Godt weet de waerheyt van de saeck, dat hier nader UEd. wel sal werden medegedeelt. P. S. Met haest uit 's Lants schip West-Vrieslant voor't gat van ter Veer, in't ge- sicht van omtrent 70 schepen die ons hebben vervolght, ende ouck nu verlaten den 6 Aug. 1666. Dagel aant. van den ocerl schrijver.) 2 Woorden, voorkomende in den brief van DE RuPTER aan de Staten- Generaal, van den ó Augustus 1666 NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 127 vijand beteren tegenstand te kunnen bieden. Strijdende en wijkende zakte dus de opperbevelhebber zachtkens zuidwaarts af, want de slappe koelte liet niet toe groote vaart te maken , welke, zoo als DE RUYTER schreef, ook niet door hem ge- zocht werd, omdat hij nog steeds de hoop voedde, dat TROMP met de achterhoede, onder begunstiging van den donker, zich bij hein zou voegen, wanneer hij vertrouwde, het werk den volgenden dag met meerdere gelijkheid en beter geluk te zullen hervatten. Dan, de kloeke zeeheld vond zich bij het aanbreken van den dag in zijne verwachting te leur gesteld. Want hij zag, toen de nacht geweken was, niet dan Engelsehen. De Brit- ten, hem als in een halve maan ingesloten hebbende, lagen aan loef, in lij en van achteren, terwijl hij , door weinig schepen vergezeld, zich genoegzaam alleen tusschen hen be- vond. Spoedig ving het gevecht op nieuw aan, waarbij de Britten de uiterste krachten inspanden, 0111 DE RUYTER en zijne bijhebbende schepen te vermeesteren of te vernielen , in de hoop , van dien beroemden vlootvoogd , dood of levend in zegepraal op te brengen; doch waarin de Nederlandsche opperbevelhebber, van zijne zijde, met het kleine getal helden dat hem bijstand bood, wonderen van dapperheid bedreef, en onder het uitstaan der vreesselijkste gevaren zich eenen weg tot het Vaderland baande. DE RUYTER het onmogelijk achtende, met zijne zeven of acht schepen, welke hij bij zich had, het hoofd aan de gansche voorhoede en middeltogt der Britten te bieden, oor- deelde dat hem niets anders overschoot dan op nieuw terug te wijken, om aldus, ware het mogelijk, zich en de zijnen te redden en de overige schepen, welke vooruit waren, tegen den vijand te beschermen en in behouden haven te brengen. Hij nam derhalve den terugtogt aan. Maar MONK en de overige Britten volgden hem van nabij , en legden het voornamelijk op het reeds zoo zwaar geteisterde schip van DE RUYTER toe, overtuigd, dat, zoo dat schip te gronde ging, of zoo de Nederlandsche • opperbevelhebber genoodzaakt werd te 128 GESCHIEDENIS VAN HET strijken, aan de overigen de moed zou ontzinken en deze vermeestering weinig moeite zou kosten. Om dit te bewer- ken, zond de Britsche zeevoogd een' grooten brander op DE RUYTER af, met het bepaalde doel, om het schip van den Nederlandschen opperbevelhebber in brand te steken. Ware die aanslag gelukt, het zou gedaan geweest zijn met den treffelijken verdediger van 's Lands vrijheid, eer, roem en waardigheid; het zou gedaan geweest zijn met de geheele Nederlandsche vloot! Dan het behaagde der voorzienigheid, die zoo dikwerf aan Nederland in den zwaarsten nood bij- stand had geboden, uit dit hagchelijk oogenblik den kloeken held te sterken en voor het lot te waken van hens die een der stevigste steunpilaren van den Staat was. Ziende het nakende gevaar, beval DE RUYTER, in allerijl vier sloepen uit zijn schip en uit de naburige schepen te bemannen, in welke zich, behalve andere vrijwilligers, vier zich aan zijn boord bevindende Fransche edellieden met een zeldzame kloek- moedigheid wierpen. Deze zetteden het regt op den gevrees- den brander aan, en kweten zich daarbij zoo ijverig en heldhaftig, dat door hunne hulp en door het juist tijdig wenden van zijn schip, DE RUYTER het dreigende gevaar ge- lukkig ontkwam. Verbitterd, zoo het schijnt, over het mis- lukken van dezen aanslag, verdubbelden de Britten thans hun geweld en drongen zoo op hem aan en beukten hem van alle zijden zoodanig met hun geschut, dat de kloeke held, aan wien de moed nimmer, ook in den grootsten nood, ontzonken was, hopeloos werd en als het ware in vertwijfe- ling verviel. Spoedig echter hervatte hij zich. Trouw bijge- staan door den Luitenant-Admiraal VAN NES , door diens broeder, den Schout-bij-nacht JAN JANSSE VAN NES, door de kapiteinen DAVID VLUG, VAN MEEUWEN, VOLLENHOVEN en eenige weinige andere moedige scheepsbevelhebbers , wier namen om den gewigtigen dienst, bij deze gelegenheid aan het Vaderland bewezen, verdienen onsterfelijk te zijn, sloeg hij de herhaalde aanvallen des vijands af, en bleef zich kloek tegen zijne tegenstanders verdedigen , tot dat de Britsche-hartig NE.EItLANDSCHE ZEEWEZEN. 129 schepen bij het naderen der banken, het eene voor en het andere na, hem verlieten, en hij behouden de Wielingen binnenzeilde, zonder een der schepen, welke dezen laatsten zwaren kampstrijd met hem hadden doorgestaali , te hebben verloren. 1 Hier vond hij het meerendeel der Zeeuwen en Vriezen, uit welke hij terstond een sinaldeel onder den Vice- Admiraal BANCKERS zamenstelde, om de in zee zijnde schepen te beschermen. Intusschen was TROMP niet zijn geheel es- kader nog steeds afwezig. Eerst den volgenden dag kwam hij in de Wielingen opdagen, nadat hij, het vijandelijke smaldeel van de blaauwe vlag lang vervolgd hebbende, ein teruggekeerd om het overige gedeelte van 's Lands-delijk was vloot op te zoeken, en na niet moeite ontkomen te zijn aan het gevaar van door de gansche magt der Engelschen bij zijnen terugtogt onderschept, afgesneden, genomen of vernield te worden. Dit was de uitslag van den strijd, in welken men hier te lande gehoopt had eene dergelijke zegepraal te behalen als in den vierdaagschen zeeslag. Natuurlijk verwekte deze uitkomst verslagenheid; doch men had tevens reden, zich te verheugen over de geringe verliezen, welke de zeelnagt van den Staat in zoo zwaren en ongelukkigen strijd had ge- leden , als wordende slechts twee schepen van de geheele vloot gemist, van welke niet één in 's vijands handen ge maar die beide eene prooi der golven geworden-vallen was, waren. Men nlogt zich verblijden over het behoud der vloot, welker toestand, volgens de bekentenis van DE RUYTER zelven, 2

1 Het getal der dooden op de schepen van de Maze bedroeg 45 soldaten en 125 matrozen. Gekwetsten 74 soldaten en 274 matrozen. (Nagel. sant, van den overt, schrijver). 2 Deze bekentenis doet on nuYTER, in zijnen brief aan Hunne Hoog Mogenden, geschreven den 5 Augustus; doch de woorden, waarbij hij dit doet, zijn uitgelaten uit den gedrukten brief, zoo als deze in het Leven van C. TROMP en elders voorkomt. Zij zijn in den oorspronkelijken brief, berustende op het Rijks Archief, doorgeschrapt en met moeite door mij ontcijferd. Zij moeten geplaatst worden tusschen de woorden cannonneren en sy lrgdent, en luiden aldus: "Ende voorwaer, Hoog Mogende Heeren, het stondt so geschapen, dat ick niet anders voor oogen sach als een totale ruine van 's Lands byhebbeude echepeu, indien de vyant synen plicht hadde betracht ende II 9 13O GESCHIEDENIS VAN HET

vooral op den laatsten dag des strijds zoodanig was, `adat hij. daarvan niets anders dan de totale ruïne voor oogen zag ," en wier redding hij naast de Voorzienigheid, alleen aan de flaauwe pligtsbetrachting der Britten toeschreef, die in plaats van naar behooren op de Nederlanders in te vallen, meeren - deels zich vergenoegd hadden, op hen uit hunne boegstukken te schieten. Men had bovenal ruime stof tot dankbaarheid voor het behoud van hem, die het roer en de ziel van 's Lands zeemagt was, en van wien men mogt hopen en verwachten, dat hij eenmaal in staat zou zijn , den Britten het geledene duur te doen betalen. Ondertusschen had liet Vaderland ook zware verliezen te betreuren in den dood van onderscheidene mannen, die sieraden waren van het Neder- landsche zeewezen. De moedige Schout-bij -nacht GOVERT 'T HOEN, de dappere scheepsbevelhebber RUTH MAXIMILIAAN, die zich eerst als koopvaardijschipper en daarna als lands- kapitein bij alle gelegenheden uitmuntend van zijnen pligt had gekweten; de niet minder dappere kapiteinen HUGO VAN NYEUHOFF, 1 JURIAAN POEL, HENDRIK VROOM en meer andere moedige scheepsbevelhebbers waren, strijdende voor het vaderland, gesneuveld. Maar bovenal was het overlijden te betreuren van den Vice- Admiraal COENDERS en van de Luitenant -Admiralen TJERCK HIDDES DE VRIES en JAN EVERT- SEN. De eerste van deze drie zeehelden had meermalen, en in het bijzonder in den vierdaagschen zeeslag, toen hij twee vijandelijke bodems nam of hielp vermeesteren en vernielen , naar behooren waeren ingevallen; maer sy leydent" ene. Eene dergelijke uitlating, uit eenen brief van den Luitenant -Admiraal TROMP, waarschijnlijk gelijk hier, om het groote gevaar, waarin 's Lands vloot verkeerd had, te verbergen, is ons ook vroeger voorgekomen; een nieuw bewijs voor de nuttigheid van de vergelijking der oorspronke- lijke bescheiden met de gedrukte. 1 Het geslacht van NYEuHoFF of NYHOFF heeft drie zeelieden in dit tijdperk opge- leverd. Huao, die bijkans al de zware zeeslagen van dezen en den vorigen oorlog bij- woonde en altijd door dapperheid uitmuntte, had twee broeders, waarvan de een in 1665 als luitenant gesneuveld was; de derde, WILLEM geheeten, werd na dit gevecht, door de Admiraliteit van Amsterdam tot Commandeur van de soldaten benoemd, ten respecte can de inerite van sine broeders, beide in rescontre tegen den vyandt ge. sneuvelt. Not. Adm. Amst., 5 Maart 1667. Zij schijnen van Texel afkomstig te zijn. . NEDEItLANDSC.HE ZEEWEZEN. 131 ontegenzeggelijke proeven van zijnen moed gegeven. Van den tweeden wordt getuigd, dat hij begaafd is geweest met vele uitmuntende hoedanigheden, om zijne betrekking van Luitenant-Admiraal waardiglijk te bekleeden, en dat hij in de uitvoering daarvan menigvuldige bewijzen gegeven heeft, niet alleen van soldaat- en zeemanschap, maar ook van goede orde en conduite, mitsgaders van prornpte expeditie. 1 lle derde, eindelijk, liet hoofd van het heldengeslacht der EVERTSEN werd door de Staten van Zeeland, uit hoofde zijner veel diensten, aan liet vaderland gedurende bijkans vijf -vuldige jaren ter zee bewezen , waardig geacht, op eene plegtige-tig wijs ter aarde besteld en nevens zijnen broeder in één praal te worden, op hetwelk zij te zauzen in-graf nedergelegd mariner zouden worden uitgehouwen, ten einde hunne na- gedachtenis en daden aldus aan de nakomelingschap tot opwekking en navolging inogten worden overgebragt. 2 Aan vier oorzaken is het verlies van dezen zeeslag toe te schrijven: aan de groote stilte waardoor de smaldeelen zich niet bij tijds aan elkander konden aansluiten en verschillende schepen genoodzaakt werden aan lij te blijven; aan het bij gelijktijdig sneuvelen van de voornaamste bevelhebbers-kans der voorhoede en aan het zinken van het schip van den Vice-admiraal BANCKERS; aan de flaauwe pligtsbetrachting van ettelijke kapiteinen; eindelijk, aan het afzonderlijk gevecht van TROMP tegen en zijne ontijdige vervolging van het vijandelijke smaldeel van de blaauwe vlag. Om- trent de twee eerste oorzaken hebben wij reeds genoeg ge- zegd , en de nadeelige gevolgen daarvan voor 's Lands vloot

1 Woorden, voorkomende in eenen brief der afgevaardigden van Hunne Hoog Mogen- den te Vlissingen, aan de Staten van Vriesland, van 26 Augustus 1666; te vinden in het Trer6aal dier afgevaardigden, Ao. 1666 en 1667. 2 Vergelijk mijne Levensbeschrijving der FVEITSEN, bl. 245, voor welke het praal gebroeders staat afgebeeld. IIet verhaal van dezen zeeslag is ontleend uit-graf der twee snANJT, Leven van de Ru?fiter; Leven van C. Tromp; AITZEMA, Saken van Staet en Oorlog; SWINNAS, Ilollandsche Mereurius; Kort en Bondigh l'erhael, ens; verschil gelijktijdige brochures en onderscheidene brieven en andere bescheiden, op het-leude Rijks Archief berustende. 132 GESCHIEDENIS VAN HET aangewezen. Wat de derde oorzaak belangt, staat het vast, dat er onderscheidene kapiteinen zich niet behoorlijk van hunnen pligt hebben gekweten, doch de meeste hunner, behoorende tot de voorhoede, wisten zich te verontschuldi- gen met de verwarring en het gebrek aan behoorlijke bevelen, ten gevolge van het sneuvelen der voornaamste opperhoofden, zoodat geen hunner gestraft werd, iets hetgeen zij onder andere omstandigheden wel zouden hebben verdiend. Ook schijnt men tot vermijding van opspraak en om de gemoe- deren der menigte, welke over den uitslag des gevechts zeer misnoegd was, niet in beweging te brengen, geen scherp onderzoek gedaan te hebben. Intusschen is het zeker, dat de flaauwhartigheid van ettelijke kapiteinen als eene der oorzaken van het verlies des zeeslags moet worden aange- merkt, en dat zoo de Zeeuwsche en Vriesche scheepsbevel- hebbers, ook zelfs na hun eerste wijken, hadden stand ge- houden, en bijaldien onderscheidene Hollandsche kapiteinen op den tweeden dag hunnen opperbevelhebber niet hadden verlaten, DE RUYTER beter tegenweer aan de overmagt des vijands zou hebben kunnen bieden; dat hij en de weinige getrouwen welke hem in dien hagchelijken toestand bijble- ven , althans niet aan een schrikkelijk gevaar zouden bloot- gesteld geweest zijn, als waarin zij zich op dien dag gebragt vonden. Over de vierde oorzaak, het afzonderlijke gevecht van TROMP tegen en zijne ontijdige vervolging van het vijandelijke smaldeel der blaauwe vlag, is veel geschreven en getwist, zonder dat deze gebeurtenis, welke ongetwijfeld eenen beslissenden in- vloed op het lot van den zeeslag gehad heeft, tot dus verre met onpartijdigheid onderzocht en voldoende opgehelderd is. Er zijn sommigen die beweren, dat TROMP tot deze handel- wijs bewogen werd door inblazing van eenige hevige voor- standers van den jeugdigen Prins VAN ORANJE, die, vreezende dat, bijaldien DE RUYTER andermaal eene zoo luisterrijke zegepraal mogt verwerven, als hij in den vierdaagschen zee- slag behaald had, de zaak van dien Vorst daardoor grootelijks NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 133 zou verachterd, en het thands bestaande stadhouderlooze bewind te zeer zou bevestigd zijn geworden. Zij gaan verder, en verdenken TROMP, met de Britten in verstandhouding gestaan te hebben, bewerende, dat de vlugt van het smal- deel der blaauwe vlag enkel een gevolg dier verstandhouding was, ten einde aldus aan TROMP de gelegenheid te geven, zich van DE RUYTER af te scheiden; terwijl zij tot staving van dit hun gevoelen bijbrengen, dat de terugtogt aan TROMP ligtelijk door den vijand zou hebben kunnen belet worden, doch dat de Britten, in erkentenis van den door hem be- wezen dienst, hem dien aftogt gemakkelijk hebben gemaakt. 1 Dan, behalve dat het uit de Engelsche berigten zelve blijkt, dat de Britsche vlootvoogd alle pogingen aanwendde, om TROMP bij zijnen zeer gewaagden terugtogt af te snijden, en dat hij alleen door wind en getijde daarin werd verhinderd: zoo bestaan er geene de minste bewijsgronden voor deze hatelijke en onteerende verdenkingen. Doch bovenal strijdt zoodanig eene handelwijs geheel en al tegen de inborst van den Luitenant-Admiraal, die, het is waar, ganschelijk niet van gebreken is vrij te spreken, maar bij wien de grondslag van het karakter was rondheid en vurige vaderlandsliefde; zoo dat wij deze beschuldiging alleen beschouwen als vuilen laster, voortvloeijende uit eene partijzucht, welke niets ont- zag, om den eerlijken naam des moedigen zeevoogds te be- vlekken, 2 Anderen, efi het gevoelen van dezen vond en vindt ook nog in onze dagen meerder bijval, schrijven de handelwijs

1 In het breede vindt men deze gevoelens uiteengezet in twee brochures van dien tijd, tot opschrift voerende: Den opregten Hollandsen bootsgesel, vertoond in een. t' :amensnraak tasschen drie personen. Rotterdam, 1666.

2 Men vergelijke over deze zaak de verdediging van het gedrag in den zeeslag van den 4 Aug. 1666, gehouden door CORNELIS TROMP Luitenant-Admiraal van Holland en West- Vriesland; door P. SCHELTEMA in zijn werk: oud en nieuso uit de vaderl. ge- schiedenis en letterkunde 2e. deel bl. 165 very., Amsterdam 1847, waarin wel niet veel nieuws voorkomt, doch waarin de zaak op nieuw wordt onderzocht en een paar belang- rijke anecdoten op bl. 186 en 187 gevonden worden, die over het karakter van TROMP licht verspreiden. De schrijver komt nagenoeg tot hetzelfde resultaat als ik. (Nagel. aunt, van den overt. schrijver). 134 GESCHIEDENIS VAN HET

Van TROMP aan haat en naijver tegen DE RUYTER toe, Op wien hij zich aldus zou hebben willen wreken, omdat, toen het opperbevel van 's Lands vloot hem in het vorige jaar was opgedragen, hij dit aan DE ROYTER had moeten afstaan, nadat de vloot van den staat geheel door hem in gereed stond zee te kiezen; en-heid was gebragt en op het punt dewijl hij aan DE RUYTER niet kon vergeven het doen ver zeeslag-branden van het door hem in den vierdaagschen vermeesterde schoone schip, the Royal Prince, niettegen- staande het kort na de verovering, van de bank, waarop het zat, los was geraakt. Het kan niet ontkend worden, dat er weinig overeenstem- ming tusschen TROMP en DE RUYTER was. De inborst van deze beide dappere mannen was te zeer uiteenloopende, om zoodanig eene overeenstemming te kunnen doen bestaan. TROMP was hooghartig, hevig, opvliegende en handelde vleestal zonder op de gevolgen na te denken; DE RUYTER, integendeel, nederig, zachtaardig, doorgaans de beheerscher zijner driften , en deed bijkans nimmer iets zonder alvorens wel te hebben overwogen, welke gevolgen uit zijne daden konden voort- spruiten. Hierbij kwam , dat zij in het staatkundige zeer in gevoelens verschilden. Terwijl TROMP, even als weleer zijn vader, met zijne gansche ziel eene vurige liefde toedroeg aan het vorstelijk huis VAN ORANJE- NASSAU, en zich bij elke ge een verklaard voorstander van het stadhouderlijk-legenheid bewind betoonde, was DE RUYTER, daarentegen , ofschoon zich weinig met staatkunde bemoeijende, minder met dat huis ingenomen , en helde over tot den stadhouderloozen vorm der regering, zoo als deze thands was. TROMP haatte en zag met verachting neder op den Raadpensionaris DE WITT, merkte diens bemoeijingen omtrent het. zeewezen, gelijk die van alle anderen die geen zeelieden waren, als het werk van onkundigen aan, en sloeg hunne vermaningen en be- velen dikwerf in den wind. DE RUYTER, daarentegen, achtte hoog en bewonderde den Raadpensionaris DE WITT, stelde er een genoegen in, met dien staatsman te beraadslagen over NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 135 alles wat tot het zeewezen betrekking had, rekende het zich tot eene eere, dat deze hem op zijne togten vergezelde, en schikte zich niet welgevallen naar de maatregelen , welke door de voornaamste staatslieden aangaande het zeewezen genomen werden. Was liet wonder, dat er, bij zulk eene gesteldheid der gemoederen , en bij zoodanig een verschil van gevoelens en inzigten, twist onstond tusschen deze beide mannen, die door hunne wederzijdsche betrekkingen telkens met elkander in aanraking kwamen? Was het wonder, dat TROMP, wiens hevige inborst en gevoel van eigene waarde geene terugzet- ting dulden kon, aan DE RUYTER ten kwade duidde, dat deze, alhoewel genoegzaam zijns ondanks daartoe gedrongen , het opperbevel over 's Lands vloot opnam, toen het hein was opgedragen? Was het wonder, dat TROMP, bij zulk eene gezindheid, aan wangunst toeschreef het verbranden van het door hem veroverde schip, en het daartoe gegeven bevel aanmerkte, als van DE RUYTER uit naijver tegen hem voort -gesproten ? Maar volgt uit dit alles, dat het afzonderlijke gevecht van TROMP en zijn ontijdig nazetten van een gedeelte des vijands bij den jongsten zeeslag, uit haat en naijver tegen DE RUYTER geschied is , met het bepaalde oogmerk, om DE RUYTER te benadeelen, en hem door den vijand te doen vallen? Wat men deswege ook moge beweerd hebben of no beweren , hij, die niet onpartijdigheid de geschiedenis onderzoekt, zal daarvoor niet één afdoend bewijs vinden. Wanneer men met bedaardheid het gebeurde overweegt, bestaat er geen de minste grond om te vooronderstellen , dat TROMP zoodanig een oog- merk gevoed heeft. Hiermede bragt hij toch niet slechts den persoon van DE RUYTER in gevaar, maar ook verscheidene zijner vrienden en eensdenkenden, met name den Luitenant- Admiraal JAN EVERTSEN en de gansche voorhoede, zamen - gesteld uit Zeeuwen en Vriezen, wier verkleefdheid aan liet huis van Oranje en het stadhouderlijk bewind herai bekend was. Wat meer is, hiermede bereidde hij aan het meeren - deel der zeemagt van het Vaderland, hetwelk zoo vurig door 136 GESCHIEDENIS VAN HET hem bemind werd, genoegzaam een' gewissen ondergang; en hetgeen hier alles afdoet, hiermede stelde hij zich zelven en de zijnen, indien men hem althans niet van landverraad. wil verdenken, aan hetzelfde, ja nog grooter gevaar dan DE RUYTER bloot. Immers, hoe de uitslag van het gevecht ook ware, kon en moest TROMP vooronderstellen, dat DE RUYTER zich altijd met den vereenigden middeltogt en voorhoede beter tegen den vijand zou kunnen verdedigen, dan hij, die alleen de achterhoede onder zich had, en die, door zich van het overige gedeelte van 's Lands vloot af te scheiden en door het vervolgen van het smaldeel der blaauwe vlag tot op de Engelsche kusten , bij het welgelukken van zijn vermeend oogmerk, den ondergang namelijk van DE RUYTER , zich en de zijnen aan een wis verderf bloot gaf. Want het was te verwachten, dat de zegevierende Britsche voorhoede en middeltogt , na het verslaan van DE RUYTER , zich op hem en zijn smaldeel zouden werpen, hij daardoor tusschen die vijandelijke smaldeelen en de achterhoede zou worden inge- klemd, en aldus op gelijke of nog ergere wijs dan DE RUYTER geslagen of veroverd zou worden. Zonder afdoende bewijzen, en deze ontbreken geheel, kan en mag men zoodanig een vooruit berekend, of liever dwaas plan niet vooronderstellen in een' man gelijk TROMP, die een gezond verstand en lang- durige ondervinding had, en wiens gemoedsgesteldheid wel hevig was, doch die ook veel regtschapenheid bezat en van geen veinzen wist. En dit laatste mag niet uit het oog ver- loren worden. TROMP was in toorn ontstoken, toen hij vernam, dat aan hem het opperbevel over de vloot ontnomen en aan DE RUYTER opgedragen was; doch kort daarna onderwierp hij zich aan deze voor hem harde beschikking, en er is geen spoor, dat deswege daarna tusschen beide vlootvoogden ge- schil ontstaan is. Voedde TROMP dienaangaande een wrok tegen DE RUITER, waarom wreekte hij zich daarover juist nu , en niet in den vierdaagschen zeeslag, toen hij bij dien lang hardnekkigen en meermalen twijfelachtigen strijd,-durigen, NEDEILLANDSGHIi ZEEWEZEN. 137 v eelvuldige gelegenheden zou gevonden hebben , den geleden hoon aan zijnen tegenstander betaald te zetten. Maar hij deed dit niet, kweet zich uitnemend van zijnen pligt, en was een der voornaamste werktuigen, waardoor die luisterrijke over- winning behaald werd. En wat betreft de andere grief van T ROMP tegen DE au YTER , het verbranden namelijk, van den Royal Prince: het laat zich gemakkelijk begrijpen , dat hij daarover zeer getroffen was, voornamelijk, omdat dit schip nog tijdig"los was geraakt en al de verdere veroverde schepen behouden in het Vaderland werden gebragt. Doch mag men zonder voldoende bewijzen, en deze bestaan er volstrekt niet, daarom aannemen, dat TROMP, terwijl toch de eere der ver dat schip hem werd toegekend, en de waar--meestering van de er van hein en de zijnen, ingevolge de besluiten der algemeene Staten , als veroveraren, werd voldaan, alleen om een weinig meerder eer, DE RUYTER opzettelijk zou hebben verlaten, en 's Lands vloot, ja wat meer is, zich zelven, opzettelijk in den uitersten nood zou hebben gebragt? Wij kunnen ons, bij het volkonten gemis van afdoende be- wijzen, met dat gevoelen geenszins vereenigen, te meer, omdat het zelfs niet blijkt, dat TROMP , na in de eerste oogenblikken zijn misnoegen over het verbranden van liet schip te hebben te kennen gegeven, 1 immer daarna klag- ten daarover heeft aangeheven. Om dat gevoelen te kunnen bevestigen, zou men in TROMP weder geveinsdheid moeten vooronderstellen; eene ondeugd, welke , hoedanig ook zijne andere gebreken mogen geweest zijn, niet in hem gevon- den werd. Na een onpartijdig onderzoek, komt het ons voor, dat de vreemde en in geenen deele verschoonbare handelwijs van

1 DE Guionz, bl. 222, van zijne Memoires zegt er van ' L'on peut dire, que ce sujet de chagrin (bet verbranden van het schip) pour TROMP Contre RUYTER n'étoit pas fort mal fondé. Il en donna des marques le soir même, lorsga' il vint au conseil." De toon, waarop DE QUICHE, die zich aan boord van DE RUYTER bevond, spreekt, schijnt te beteekenen, dat TROMP wel er zich over beklaagde, doch geenszins hevig uitliet; en dit was toch in de eerste oogenblikken. 138 GESCHIEDENIS VAN HET

TROMP noch aan verraad of verstandhouding niet den vijand, noch aan haat of wrok tegen DE RUYTER moet worden toe- geschreven, maar op de navolgende wijs moet verklaard worden. Na lang wachtens, ten gevolge der stilte en het daaruit voortgevloeide vertraagde opzeilen van DE RUYTER met den middeltogt, geraakt TROMP, ongeduldig over zijne werke- loosheid , eindelijk met het eskader der blaauwe vlag in ge- vecht, en tast het met zijne gewone heftigheid zoodanig aan, dat hij het van het overige - gedeelte des vijands afsnijdt, terug dringt, tot wijken noodzaakt en eindelijk op de vlugt jaagt. Onder dit vervolgen wakkert de wind aan, en de hoop doet zich op, dat het meerendeel van het vijandelijke smal- deel nevens de aanvoerder, die vreesselijk is geteisterd, in zijne handen zal vallen. Dit spoort TROMP, wien in de hitte van het gevecht niets dan de bereiking van dat luister- vol oogmerk voor oogen zweeft, aan, het vervolgen voort te zetten , zonder aan de gegevene bevelen te denken, of te overwegen , welke de gevolgen van deze zijne handelwijs voor de beide overige smaldeelen van 's Lands vloot konden zijn. Inmiddels wordt het op nieuw stil, en nu schijnt het aan TROMP in de gedachte gekomen te zijn, of het zijn pligt ware terug te keeren. Laten wij zien wat hij zelf deswege tot zijne verantwoording schreef. "D'advantage op den vyandt dus hebbende, ende het considerabelste Esquadre van den vyandt synde, hebbe geoordeelt naer soldaet- en zeeman- schap (den vijand) niet te kunnen verlaeten, maer onse victorie, dus verre gebracht, te achtervolgen. Want indien den boven niet en hadde vervolgkt , en den Luitenant -genielden vyandt DE RUYTER. hadde gaen secondeeren, niettegenstaende-Admirael liet stil was, sonde ongetwyfelt oirsaecke gegeeven hebben, dat de scheepen onder de Luitenant-Adiniraelen DE RUYTER en EVERTSEN de vlught confuselyck souden genomen hebben , terwyl deselven geoordeeld souden hebben, dat wy net ons Esquadre van den vyandt weecken, ende wy .sou- den niet alleen onse scheepen gediscourageert, maer oock NEDER I,ANDSCHE ZEE WEZEN. 13,9 onse party gecourageert hebben , om ons te vervolgen." 1 Op deze wijs kan het gedrag van TROMP, zonder hem van verraad of haat en wrok te verdenken, zeer wel ver- klaard worden. Eenmaal het vijandelijke smaldeel van de overige Britten gescheiden hebbende, werd hij door de hitte des gevechts al verder en verder vervoerd , daartoe aangedreven door het reeds behaalde voordeel en door de hoop op de ver vernieling der gansche sclleepsmagt, riet welke-meestering of hij doende was. En toen hij eindelijk bedacht werd terug te keeren , was zijne gesteldheid door de ingevallene stilte zoodanig, dat hij het in de gegevene omstandigheid hoogst nadeelig achtte, zich bij het overige gedeelte van 's Lands vloot te vervoegen, van welks gesteldheid, en dit moet niet uit het oog verloren worden, en dus ook van de rampen, aan de voorhoede overkomen, hij te eenenmale onkundig was, en die hij oordeelde ten volle bekwaam te zijn aan de roode en witte vlag het hoofd te kunnen bieden, gelijk hij zulks tot dusverre met zulk een gelukkig gevolg aan de blaauwe gedaan had, voornamelijk, omdat eenige schepen van den middeltogt der Engelschen zich ook bij het vijandelijke smal- deel, dat hij bestreed, bevonden , en omdat hij zich door die omstandigheid overtuigd hield, dat de raagt , over welke DE RUYTER kon beschikken, meer dan voldoende was om tegen die der Britten op te wegen. 2 Wij willen hiermede geenszins de gegrondheid van dit gevoelen van TROMP billijken, noch zijne handelwijs regt- vaardigen; wat meer is, wij veroordeelen zelfs zijn gedrag, en meenen , dat hij , door zich aldus van het overige gedeelte

1 Woorden Van TROMP, voorkomende in zijnen brief aan H. H. Mog., van den 13 Aug. 1666. Deze brief verdient in zijn 'geheel gelezen te worden, daar bij , ofschoon in het slot op hevigen toon geschreven, een verhaal van het gebeurde bevat en door TROMP tot zijne verantwoording geschreven werd. Hier mag bijgevoegd worden, dat de Raadpensionaris DE WITT op den 9 Aug. aan den Pensionaris viviEw schreef, dat hij met TROMP, niet de andere hoofdofficieren en verscheiden kapiteinen van deszelfs eskader gesproken had, en dat al de officieren van dat smaldeel meenden, wel gedaan, en lof en geen blasme te meriteren. 2 Aangehaalde brief van TROMP. 14O GESCHIEDENIS VAN HET der vloot af te zonderen en den vijand onnadenkend te ver krijgswetten schond, de gegevene bevelen over--volgen, de trad, en de schuld van het verlies dès zeeslags gedeeltelijk. op zich laadde. Maar dit erkennende, oordeelen wij tevens, na deze eenvoudige en natuurlijke toelichting, te kunnen en mogen volhouden, dat geen verraad, of haat of wrok de drijfveren van deze zijne handelwijs waren, en meenen zijne nagedachtenis van dezen door de partijdigheid hem aange- wreven blaam te kunnen en mogen vrijwaren. En dat weinig naleven van bevelen, dat opvolgen van eigen zin, dat roeke- loos te werk gaan, indien wij het aldus noemen zullen , waaraan TROMP zich in dezen zeeslag schuldig maakte, was geenszins vreemd in hem, ja stemt volkomen overeen met zijne vroegere daden. Wij vinden hiervoor een bewijs in zijn gedrag in het najaar van 1657 , toen hij , als Schout-bij -nacht met een smaldeel in de Noordzee gezonden, om op de ver- wacht wordende Oostindische schepen te kruisen, zonder eenig bevel daartoe bekomen te hebben, zelfs tegen den hem uitdrukkelijk gegeven last, eigendunkelijk zijne stand- plaats verliet en naar Texel terugkeerde 1 Herinneren wij ons daarenboven, hoe hij , in den zeeslag des jaars 1665 , nadat WASSENAER opgesprongen , CORTENAER gesneuveld , en het opperbevel aan JAN EVERTSEN gekomen was, niet, gelijk hij had behooren te doen, laatstgenoemden vloot- voogd gehoorzaamde, noch, gelijk was voorgeschreven, naar Goedereede volgde , maar eigendunkelijk de Admiraals- vlag opheesch en zich naar Texel begaf, niettegenstaande aan EVERTSEN, het opperbevel toekwam, en hij 's Lands vloot, met naar Texel te stevenen, aan de grootste gevaren blootstelde. Herinneren wij ons, hoe hij, aldaar gekomen, weigerde de herhaalde bevelen der afgevaardigden van Hunne Hoog Mogenden te gehoorzamen, tegen hunnen uitdrukke- lijken last met zijne onderhebbende schepen binnenliep en zich willekeurig aan het voorzitterschap van den krijgsraad

1 Journaal van den Vice-Admiraal WITTE CCRNELIsZCCN DE WITH, van 14 Aug. tot 14 Nov. 1657. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 141 onttrok. Herinneren wij ons, eindelijk, hoe hij telkens in den vierdaagschen zeeslag, in welken hij anderzins zoo zeer uitmuntte, onberaden en zonder last van den opperbevel- hebber zich in het midden des vijands stortte, en DE RIYTER sneer dan eenmaal noodzaakte, buitengewone en hagchelijke maatregelen te nemen om hem uit het gevaar te redden. En zal het ons dan bevreemden , dat een man, die vroeger aldus handelde , thans in dezen zeeslag zich door zijne too- melooze dapperheid en door zijnen onbedachten moed liet vervoeren? Stemt integendeel zijn gedrag in dezen strijd niet volkomen overeen niet zijne vroegere daden, en vinden wij daarin niet de bevestiging, dat noch haat, noch wrok de drijfveren van TROMP's handelwijs in dezen zeeslag zijn geweest, maar dat zijn gedrag alleen aan eigenzin en ver heldenmoed is toe te schrijven?-voering van ontembaren Tot verdere regtvaardiging van TROMP zou nog het denk- beeld kunnen worden geopperd, of het Britsche smaldeel van de blaauwe vlag ook met opzet teruggetrokken zij, om aldus den man, die zich in den vierdaagschen zeeslag zoo geducht had gemaakt , en van wien men gevraagd had, of er dan zes TROMPEN in de Nederlandsche vloot aanwezig waren, aldus van het overige gedeelte van 's Lands zeemagt af te zonderen, in de hoop, van op deze wijs gemakkelijker de overwinning te behalen. Dan dit is niet meer dan een denkbeeld, hetwelk wel eenige waarschijnlijkheid heeft, doch dat op geene geschiedkundige gronden rust. Hoe dit zij: wij meenen den goeden naam en eer van TROMP in het aange- voerde genoegzaam te hebben gehandhaafd, en wenschen, dat het iets moge toebrengen, om in het oog der nakome- lingschap eenen held te zuiveren, aan wien het vaderland , ondanks al zijne gebreken, de grootste verpligting heeft. Aan welke oorzaak de handelwijs van TROMP toe te schrijven zij , zeker is het, dat niet alleen hij , maar al de hoofdbevel zijn smaldeel, bij hunne terug--hebbers en kapiteinen van komst, meenden wel gedaan te hebben, en wel verre van afkeuring, lof te verdienen. Dan in dit gevoelen deelden 142 GESCHIEDENIS VAN HET

velen niet, vooral niet de Luitenant-Admiraal DE RUYTER en de Raadpensionaris DE WITT, alhoewel deze aanvankelijk I vrij gunstig aangaande TROMP schijnt gedacht te hebben. Eerstgenoemde, dezen zeevoogd aanmerkende als de voorname oorzaak van de ramp, aan de vloot overkomen , en van het groote gevaar, waarin hij verkeerd had, bejegende, tegen zijne , gewoonte in gramschap ontstoken, TRUMP bij diens eerste komst op zijn schip met harde en ook eenige zeer onbetamelijke woorden, "en" zooals de Raadpensionaris DE WITT, uit een' van wiens brieven aan den Dordrechtschen Pensionaris VIVIEN wij deze omstandigheid ontleenen, zich uitdrukt, `t gene noch meer te beklaegen is, maekte torts daerna, oock met gelijcke hevichheyt ende impetuositeyt, boven op het half verdeck ende sulx in presentie van al het scheepsvolck, uyt den Schout-by-nacht swEERS ende capitein VAN DER SAEN, d' een als Vice-Admirael, ende d.' ander als Schout-by-nacht van TROMP's esquadre geageert hebbende , mitsgaders noch eenige van de capiteinen van 't solve esquadre, die in allen gevallen niet anders hebben connen doen als hunne vlagge volgen." 2 Deze noodlottige ontmoeting maakte eenen diepen indruk op het ligt ontvlambare gemoed van TROMP. Nogtans gehoorzamende aan de bevelen der afge- vaardigden van Hunne Hoog Mogenden, begaf hij zich na

I Dit blijkt uit een' brief van den Raadpensionaris DE WITT aan den Pensionaris VIVIEN van den 9 Augustus 1666, waarin niets ten nadeele, en integendeel veel ten voordeele van TROMP wordt bijgebragt, en waarin, onder anderen, gezegd wordt, dat TROMP aan hem en zijne ambtgenooteu de minuut vertoond had van twee brieven, door hem gedurende het vervolgen van de blaauwe vlag aan den Luitenant.Admiraal DE RUYTER geschreven, de een van den 5 en de ander van den 6 Augustus, waarin hij den Luitenant-Admiraal meldt: "dat hij het voors. Esquader tegen den avond op de vlugt gekregen had en vervolgde; dat hij hoopte hetzelve te ruineren, en hem Luite- nant- Admiraal dan nog weder ter hulpe te komen, met bijvoeging, dat hij het voors. berigt zou gelieven te gebruiken, om het volk van zijne beide Esquadres te encoura- geren en met geduld zijn secours te doen afwachten, zoo de zaak zulks mogt vereischen." Beide brieven waren echter aan DE RUYTER niet ter hand gekomen. Toont deze tot dusverre onbekende bijzonderheid ook niet, dat TROSIP door geen verraad, haat of wrok gedreven werd? 2 Brief van den Raadpensionaris DE WITT aan den Pensionaris VIVIEN, van den 11 Augustus 1666. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 1.43 het gebeurde een en andermaal naar het schip de Zeven Provincien, en woonde aldaar den krijgsraad bij , zonder dat het blijkt, dat tusschen hem en DE RUYTER nieuwe geschil- len rezen. 1 Doch deze bedaarde gemoedsgesteldheid duurde niet lang. TROMP, misschien vernomen hebbende, dat de RUY- TER zijne daden in den jongsten strijd had verkleind, en hem als Bene der oorzaken van het verlies des zeeslags bij de Algemeene Staten genoegzaam had aangeklaagd, 2 of wel door gedienstige vrienden opgezet, schreef kort daarop eenen brief aan Hunne Hoog Mogenden, waarin hij reken aflegde van hetgeen door hem in het laatste gevecht-schap was verrigt; en waarin hij zijne daden verantwoordde, maar waarbij hij tevens in bittere taal zich over den Luitenant- Admiraal DE RUYTER uitliet, hein van plietverzuim, eenzij naijver tegen zijn' persoon beschuldigde, en op-digheid en hoogen toon herstelling zijner eer, of zoo hij deze niet kon bekomen, zijn afscheid vorderde. 3 Dit schrijven verwekte een hevig misnoegen bij de algemeene Staten; doch in het bijzonder bij de Staten van Holland, onder wie TROMP wegens zijne staatkundige gevoelens weinig of geene vrienden telde. Laatstgenoemden begrepen, dat het voorgevallene van dien aard was, dat, zonder 's Lands vloot aan de ernstigste onlus- ten, en den Staat aan de grootste onheilen bloot te stellen ,

1 Verbael der gedeputeerden van H. H. Mog. tot de zaken van de zee, 1666-1667. 2 Zie de brieven van DE RUYTER in het Leven van C. TROMP, bl. 337 en 341. s Deze belangrijke, maar noodlottige brief is gedagteekend den 13 Augustus, berust nog in het oorspronkelijke op het Rijks Archief, en is ook te vinden in het Leven van TROMP, bl. 343 en vervolgens. Hij schreef daarin, onder anderen, aan H. H. Mogenden: "Omdat Godt Almachtig met kleiner macht my op den vyand advantagie heeft gegeven ende hem (na RUYTER) met een grooter macht desadvantagie, voor oor voor een schelm gedecriëerd te worden, is my onlydelyck; en-zaake der nederlaage en zo geen reparatie daervan kryge, ben ik incapabel om het Vaderland te konnen dienen ; want zo nu niet wel gedaan heb, meene nooit wel te zullen doen. Ende 't is geen tyt om schelmen te employeren, maar wyze, voorzichtige couragieuze zeehelden, die voor 't vaderland ende haar eige reputatie bereydt zyn goed en bloed op te zetten; welke ik meene tot noch toe zoo wel door Gods genadigen zegen te hebben geconser- veerd, dat ik geen Luitenant -Admirael DE RUYTER, noch eenig mensch ter wereld, zo lang ik leeve, capabel achte my die te zullen ontsteelen," enz. Men ziet, hoe verbol- gen TROMP by het schrijven van dezen brief was. 144 GESCHIEDENES VAN HET

DE RUYTER en TROMP onmogelijk te zamen den rang, waar zij bij de zeemagt bekleed waren , konden blijven be--mede houden , maar dat een van beiden van zijn ambt behoorde te worden verlaten. I)it lot trof natuurlijk TROMP. Om de aangevoerde redenen, en uit overweging "dat door TROMP bij vorige gelegenheden verscheidene onordentelijkheden en inobedientien gepleegd waren ," werd op den 20 Augustus door de Staten van Holland zijne aanstelling van Luitenant- Admiraal in dat gewest, onder het Admiraliteits-collegie van Amsterdam, ingetrokken, en in zijne plaats tot die waardigheid verheven WILLEM JOSEPH VAN GHENT, Kolonel van een der regementen mariniers. Dit besluit werd intusschen voorloopig geheim gehouden, en inmiddels bij Hunne Hoog Mogenden bewerkt, dat TROMP door de algemeene staten naar 's Gra- venhage opontboden werd, om zich voor dezen te verant- woorden. 1 Hier komende, was, geheel overeenkomstig aan zijnen aard, de drift, welke hem zoo zeer ,vervoerd had, geheel verdwenen, ja hij legde eene edelmoedigheid aan den dag, welke hein een beter lot dan hein wachtte, waardig maakte. Hij betoonde zich onderworpen en nederig, verkla- rende bereid te zijn, aan den Luitenant-Admiraal DE RUYTER zoodanige voldoening en zulke blijken van onderwerping te geven, als de Staten van Holland zouden goedvinden. Hij voegde daarbij , dat hij wel mogt lijden, zoo het die Staten welgevallig ware, dat zijn smaldeel voor den aanstaanden tot door een ander bevolen en geleid werd, stellende zich te vreden, om voor zijn' persoon met zijn onderhebbend schip

1 Naar het oordeel van den reeds bovengenoemden Middelburgschen burgemeester JOHAN BOREEL, beging men acne groote ouvoorzigtigheid met zich in te laten met den twist tussehen DE RUYTER en TROMP "Het ontbieden TROMPT neer den Haech, (dus schreef hij in oenen brief van 22 Aug. 1666 aan den beer VAN KINSCHOT) "in deesen tyt ende dat de vloot staat om zee te kiezen , te gaan oordeelen ende determineeren een querelle de fumeé tusschen de twee hoofden, daer alle de matroozen haer interest van hebben gemaeckt; mijns geringe oordeels het ware beter deselve te pallieren met vrient- schap ende ooglayckinge. -- TROUPIï daden ende onvoorsichtigheyt primariï konnen ongemack geven; veel schrijven ende wrijven onder die helden is niet goet, heere beste kennisse ende employ is 't handelen, het jas eanonicum. Nagel. aunt, van den overt, schrijver. FIf lVt,issenhruch j}z L"I<

I

NEDERI,ANDSCH E ZEEWEZEN. 145 als seconde of medehelper van den Luitenant -Admiraal DE RUYTER aan den strijd deel te nemen, wanneer hij, zoo als hij zich uitdrukte, Irret der daad zou doen blijken, dien vloot nooit te willen verlaten, maar zijn leven gaarne voor-voogd hein te willen opofferen. 1 Doch deze aanbieding en beloften vonden geen ingang, en wel omdat men meende zich daar wegens het veranderlijk en hevig karakter van TROMP-op niet te kunnen verlaten , en omdat men hein aanmerkte als een' man, die in zijne driften (passien) vervallende, zelf niet in staat was haar te bedwingen. 2 Men bleef dus bij - het genomen besluit volharden , hetwelk aan TROMP werd medegedeeld, niet last, om, daar men wist, hoe zeer hij bij het volk en vooral bij de zeelieden beinind was, tot nader bevel in 's Gravenhage te verblijven, verbiedende men hem daarenboven naar de vloot te gaan of te schrijven, onder be- dreiging van, bij overtreding daarvan, als een Inuiter te zullen worden beschouwd en gestraft. Op deze wijs geraakte de Luitenant-Admiraal CORNELIS TROMP, ZOOn van den beroemden MARTEN HARPERTSZOON, na gedurende zestien jaren schitterende bewijzen van zijne heldhaftigheid gegeven, en zich veelmalen voor het welzijn van den Staat aan de grootste gevaren blootgesteld te heb als een slagtoffer van eigene drift en van den naijver-ben , en de staatkunde van anderen, uit den dienst van het Vader Dat Vaderland echter, ofschoon TROMP naar zijne meening-land. miskend en mishandeld werd, bleef hij steeds vurig beminnen, en hiervan gaf hij een luisterrijk blijk, toen hij kort daarna liet aanzoek van den gezant van Frankrijk, om tot den dienst van dat rijk, met genot van eerie zeer aanzienlijke jaarwedde, over te gaan, van de hand wees, en liever ver-

I Deze belangrijke bijzonderheid, welke TROMP in zulk een gunstig licht doet kennen is ontleend uit een' brief van den Raadpensionaris DE WITT, van den 26 Augustus, aan den heer VAN BEITNINGEN, Gezant bij het Fransche hof. Men vindt deze bijzonder- heid, doch gebrekkig, bij BRANDT, Leven van de Ruyter, bi. 537. = Zinsnede, voorkomende in denzelfden brief. 3 Leven can Tnoier. bi. 315. I1. 10 146 GESCHIEDENIS VAN HET

koos als een vergeten burger in Nederland te leven en het Vaderland getrouw te blijven, dan eer en voordeelen van eenen uitheemschen vorst te genieten. 1 Hoe hij voor deze getrouw- heid, na verloop van zes jaren, door de herstelling in zijne vorige waardigheid beloond werd, zullen wij te zijner plaatse zien. Terwijl deze zaak de staatsvergaderingen bezig hield, trof het (xemeenebest op nieuw eene zware ramp. De Britsche zeemagt, na den jongsten strijd nog eenige dagen als in zegepraal voor de Zeeuwsche kusten gelegen hebbende, stevende noordwaarts en zette het eerst op Texel en daarna op het Vlie aan. Hier gekomen zijnde, werd de Schout-bij-nacht ROBERT HOLMES, dezelfde die de vijandelijkheden in dezen oorlog het eerst op de kust van Guinée had aangevangen , door den opperbevelhebber der Britsche vloot, aan wien het be- kend was geworden, dat onze noordelijke zeegaten genoeg zonder verdediging waren, op den 19 Augustus met-zaam negen fregatten en andere ligte oorlogsschepen, vijf branders en zeven kitsen, ruim met manschappen voorzien, binnen gezonden , omn de talrijke aldaar liggende weerlooze koop-gaats te vernielen. Pot dat einde was hein al -vaardijschepen geleider toegevoegd een eerlooze landverrader, LAURENS HEEMSKERK genaamd, voormalig scheepsbevelhebber bij het Nederlandsche zeewezen, maar die, wegens zijne lafhartig gevecht onder den Luitenant-Admiraal VAN WAS--heid in het SENAER, in het vorige jaar, regterlijk vervolgd, uit het land gevlugt en daarna op doodstraf verbannen was. Door eenen noordenwind en den vloed begunstigd, steven binnen, en nu werden allereerst-den de Britten het Vlie twee konvooijers aangevallen en na eenige verdediging ver hetgeen zulk eenen schrik onder de koopvaarders-brand; verwekte, dat zij in allerijl de ankers kapten, in de hoop van door den vloed nog bij tijds naar binnen te drijven en aldus het nakende gevaar te ontkomen. 1)it echter gelukte

i Leven van TRO tr, bi. 349. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 147 slechts aan weinigen. Want de Britten, twintig sloepen uit hebbende, zetteden niet kracht van riemen de vlugte--gezet lingen na, en staken niet minder dan honderd veertig, meest rijk beladene schepen in brand. Intusschen verdedigden drie kapers en één Guineesvaarder zich treffelijk, en bescherni- den tien of twaalf koopvaardijschepen, welke op deze wijs behouden werden. Deze waren dan ook de eenige, die geene prooi der vlammen werden. Eene poging, om op Vlieland te landen, werd door het onstuimig weder verhinderd, doch zulks gelukte den volgenden dag beter op Ter Schelling , wanneer de vijand het geheele Westeinde uitplunderde en in kolen legde, en daarna behouden en niet buit beladen naar de vloot wederkeerde. Het behoeft niet gezegd te worden, dat deze jammerlijke gebeurtenis onder de ingezetenen des lands groote ontsteltenis verwekte, bijzonder onder degenen, die daarbij schatten ver liet misnoegen, dat in vele steden over de thans-loren. bestaande regering heerschte, werd daardoor niet weinig aangewakkerd, en men beschuldigde deze openlijk van na- latigheid. Intusschen moet tot hare regtvaardiging gezegd worden , dat het bestuur misschien wel had kunnen en moeten zorg dragen voor de versterking der zeegaten, doch (lat de verdediging daarvan niet oorlogsschepen, terwijl de vloot zich in Zeeland bevond, bijkans onmogelijk was. Van den anderen kant, hadden de algemeene Staten, vermoedende het ont- werp des vijands, bij herhaling de koopvaardijschippers ge- waarschuwd, en hun uitdrukkelijk bevolen, op te zeilen, waartoe opzettelijk eenige afgevaardigden naar'1'exel gezonden waren. Doch deze vermaningen en bevelen werden in den wind geslagen, zoodat de ramp, aan den handel bij deze gelegenheid overkomen, grootendeels aan de stijfhoofdigheid dier lieden was te wijten. Spoedig werd men bedacht, om, ware het mogelijk, den Britten deze brandstichtingen betaald te zetten , waartoe zich eerlang eene gunstige gelegenheid aanbood. Twee Nederland- sehe konvooijers, ADAM VAN BREDERO])E en AUSKE FOCKES, 10' 148 GESCHIEDENIS VAN HET

op de Elve liggende, ten einde den vijand in die oorden gade te slaan, vielen, negen dagen na liet gebeurde in het Viie, onverhoeds op zeventien in die rivier liggende Engel- sehe koopvaarders aan, van welke zij drie in brand staken en twee veroverden, en die zij alle zouden vermeesterd of vernield hebben, bijaldien de Engelsche vaartuigen geene veilige schuilplaats in de haven van Hamburg hadden gevonden, of liever, zoo twee andere konvooijers lien bij tijds den weg hadden afgesneden, gelijk zij hadden kunnen en behooren te doen. Weinige dagen na het verbranden der koopvaarders in het Vlie , verliet de Britsche vloot, van welke onderscheidene schepen in den jongsten slag te veel hadden geleden om langer zee te kunnen bouwen, en op welke eene aansteke- lijke ziekte meer en nicer toenam , onze kusten , en keerde naar de Engelsehe havens weder. Daarentegen stak de Neder- landsche vloot korten tijd daarna op nieuw in zee. De ijver, waarmede men aan de herstelling der zeemagt had gearbeid, was door het gebeurde in het Vlie en op Ter Schelling ver- dubbeld, en alle krachten waren ingespannen, om de vloot. zoo spoedig mogelijk toe te rusten, ten einde den vijand met geweld van de kusten te verdrijven , de zeegaten te be- schermen, den handel van verderen overlast te bevrijden en aldus ook aan de Oostindische retourschepen , welke eerst- daags verwacht werden, eenen veiligen weg te banen..Door dezen onafgebroken ijver liep 's Lands vloot op den 5 Sep- tember, juist eene maand na het jongste noodlottige gevecht, in zee, enn telde, na verloop van eenige dagen, 79 oorlogs- schepen en fregatten en zes- of zeven en twintig branders. Aan het hoofd van deze vloot bevond zich wederom de Luitenant-Admiraal DE RUYTER , wiens terugtogt, wel verre van zijnen roem te hebben verminderd, dien bij vriend en vijand I uitermate had verhoogd; waarvan hij omtrent

1 , 1 I)e Engelsehe geschiedschrijver numn zegt van dezen terugtogt, dat na RUITER dien met zoo veel bekwaamheid ten uitvoer bragt, dat deze hem niet minder tot eere strekte, dan wanneer hij de luisterrijkste overwinning had bevochten. "Wich he con- ducted with such skill, as to render it equally hononrable to himself as the greatest victory." NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 149

dezen tijd een uitstekend bewijs ontving, toen hem van wege den Koning van Frankrijk, als een hulde aan zijne voortreffelijke hoedanigheden , de orde van St. Michiel, 's Vor- sten met kostbare diamanten omzette beeldtenis , hangende aan een' gouden keten, en een gedenkpenning van het- zelfde metaal, zinspelende op zijne dapperheid in den jong- sten strijd, werden geschonken. Onder hein voerden het bevel de Luitenant-Admiralen VAN NES, MEPPE[ en de Kolonel der zeesoldaten, WILLEM JOSEPH VAN GHENT, die tot diezelfde waardigheid, in plaats van TROMP, doch niet zonder ernstige tegenkanting van zijne zijde, als zijner weinige ervarenheid in de zeezaken bewust, verheven was, gelijk mede de Luite- nant-Admiraal ADRIAEN VAN TRAPPEN, gezegd BANCKERS, die, als een waardig opvolger der gebroeders, EVERTSEN, in Zeeland als zoodanig was benoemd. Voorts bevonden zich in de vloot de meeste overige hoofdofficieren , welke den jong- sten togt hadden bijgewoond. YSAAC SWEERS was thans in den hem voorloopig opgedragen rang van Vice- Admiraal bij het Collegie van Amsterdam bevestigd ; als vaste Schout- bij -nacht bij dat Collegie trad de kapitein JAN GIDEONSZOON VERBURGH, in plaats van den tijdelijk benoemden wiLLEM VAN DER ZAEN op, en aan DAVID VLUG, den trouwen bij DE RUYTER in den nood, was ter belooning-stander van van zijne dapperheid, diezelfde betrekking bij de scheeps- magt der Admiraliteit van het Noorderkwartier, in plaats van den gesneuvelden 'T IIOEN , opgedragen. De moedige CORNELIS EVERTSEN, zoon van den Luitenant -Admiraal JAN EVERTSEN, verving BANCKERS in zijne hoedanigheid van Vice- Admiraal, en werd als Schout-bij -nacht bij het Zeeuwsche smaldeel opgevolgd door den dapperen kapitein JAN MATHYSSEN. Het Luitenant-Admiraalschap van Vriesland, door den dood van TJERCK HIDDES DE VRIES opengevallen, was tot dusverre onvervuld gebleven , maar tot Vice-Admiraal van dat gewest was, op uitdrukkelijk verzoek der Staten van Groningen , de plaats van Vice-Admiraal ter begeving aan DE RUYTER overgelaten, die een bekwaam opvolger van COENDERS meende 150 GESCHIEDENIS VAN HET te vinden in den kapitein ENNO DOEDES STAR, een' man, die bij veelvuldige gelegenheden blijken van moed en erva- ring gegeven had. 1 Met tweederlei bedoeling werd de vloot, welke weinig minder magtig dan de vorige was, maar op welke zich, reeds bij het uitloopen, eene ziekte onder het scheepsvolk begon te openbaren, in zee gezonden, namelijk, om, zoo mogelijk, de Britsche zeemagt , welke thans nog in hare havens lag, te overvallen en te vernielen, en, bij het mislukken daarvan, om zich met de reeds zoo lang verwachte Fran- sche vloot te vereenigen, en daarna de Britten, zoodra zij in zee zouden verschijnen, met vereenigde krachten aan te tasten en, kon het zijn, te verslaan. Dan, het bereiken van het eerste oogmerk werd deels door tegenwind, deels en wel voornamelijk door het spoedig uitloopen der En- gelsche vloot belet, welke weinige dagen na de Neder- landsche zee koos. Beide vloten ontmoetten elkander op den den 11 September nabij Boulogne, en nu daagde DE RUYTER den vijand ten strijde uit. Doch, bij het naderen der onzen, deinsden de Britten af, en er viel niets anders voor, dan dat een kloek Engelsch oorlogsschip, the Loyal Charles van 56 stukken, dat door onweder zijn' fokkemast en boegspriet verloren had, door de Vice-Admiralen SWEERS en EVERTSEN vermeesterd en op last van den opperbevelhebber verbrand werd. Inmiddels werd van de Fransche zeemagt onder den Hertog DE BEAUFORT, welker vereeniging met de Nederlandsche vloot reeds zoo dikwerf en nu weder op de stelligste wijs was toegezegd, weinig of niets vernomen. Allerlei zwarigheden, zoo als over den rang der hoofdofficieren, over het voeren der vlag en andere dergelijke meer, werden door het Fransche

1 ENNO DOEDES veroverde in 1660 onderscheidene kapers in de Bogt van Frankrijk en het Kanaal; doch werd, extra-ordinaris kapitein zijnde, kort daarna buiten dienst gesteld, wanneer hij, met verlof der Admiraliteit van Amsterdam, als schipper ter koopvaardij ging varen. Met het uitbreken van den tweeden Engelschen oorlog trad hij weder in zijnen ouden rang op. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 151

kabinet in het midden gebragt, waaruit het voor den onbe- vooroordeelde duidelijk was dat LODEWIJK XIV geen ander oogmerk had, dan de beide strijdende mogendheden zich onderling te doen verzwakken en zijne eigene zeemagt te sparen, om eenmaal, de tijd daartoe gekomen zijnde, van haar voor zich zelven een nuttig gebruik te maken. Ofschoon deze listige staatkunde hier te lande geen algemeen geloof vond, en de Raadpensionaris DE WITT in het bijzonder aan de goede trouw van het Fransche kabinet niet schijnt te hebben getwijfeld, 1 zoo baarde nogtans het wegblijven van den Hertog DE BEAUFORT groot misnoegen. Dit, en eene ernstige ongesteldheid , waardoor DE RUYTER, ten gevolge van liet invliegen eener gloeijende pluis van eene lont in zijne keel, werd aangetast, en de dagelijksche toeneming van het ge- tal der zieken op de vloot, deden de Algemeene Staten op den 21 September besluiten, om, daar er geen vooruitzigt was, den vijand gedurende het najaar, waarin ook de zee- magt van het Gemeenebest nu reeds telkens met stormen had te kampen, eene wezenlijke afbreuk toe te brengen, de vloot terug te roepen, en alleenlijk 24 schepen in zee te laten, ten einde de verwacht wordende Oostindische schepen in behouden haven te brengen. Dan naauwelijks was dit besluit genomen, of men ont- ving het berigt van den schrikkelijken brand, waardoor de hoofdstad van Groot-Brittanje omtrent dezen tijd grooten- deels verwoest was. Hopende, dat daaruit eenige gunstige verandering in het staatkundige zou voortspruiten, en dat de zucht naar vrede, welke onder de Britten dagelijks meer veld won, door deze volksramp zou bevorderd worden, trokken de Algemeene Staten het voor vijf dagen genomen besluit

1 Dit was voornamelijk door den invloed van den bekwamen Franschen Gezant, n'ESTRADaS, die in groote mate het vertrouwen van na WITT bezat. Deze werpt in zijne brieven de schuld van het niet vereenigen der beide vloten bij deze gelegenheid op DE RUYTER; doch voor den onpartijdigen lezer is het ook uit die brieven duide- lijk, dat er andere oorzaken bestonden van het niet opdagen der vrij magtige vloot van den Hertog DE BEAUFORT, welke thans 45 kloeke schepen van oorlog telde. 152 GESCHIEDENIS VAN HET wegens de terugroeping van 's Lands vloot weder in 1 en gaven bevel, dat zij nog eenige weken zou in zee blijven. Te gelijk werd besloten, daar de RUYTER bij voortduring ziek bleef, en, volgens zijne eigene verklaring, zich buiten staat bevond, het gebied over 's Lands vloot naar behoo- ren te voeren, zonder uitstel drie afgevaardigden uit Hunne Hoog Mogenden, als één uit EIolland, één uit Zeeland en één uit Vriesland naar de vloot te zenden, roet volmagt om, zonder ruggespraak, aldaar de zaken te besturen, en wel met het bepaalde doel, om 's Lands zeemagt zoo spoe- dig mogelijk met de Fransche vloot te doen vereenigen en den vijand te water en te lande afbreuk te doen. Op voor provincie Holland, werd de Raadpensionaris JOHAN-dragt der DE WITT tot een' dier afgevaardigden benoemd, welke, zonder de twee nevens hem te verkiezen 2 ambtgenooten af te wachten, zich in allerijl naar de vloot begaf. Aldaar gekomen, nam de Raadpensionaris, in het bij- zonder nadat DE RUYTER, wiens toestand zijn langer ver- toeven in de vloot niet toeliet, naar het Vaderland was teruggekeerd, het voorname bewind op zich; van welke moeijelijke taak hij zich niet zoo veel kloekmoedigheid en bekwaamheid kweet, dat dit schrander hoofd, alleen voor de behandeling van staatszaken opgeleid, duidelijk toonde, niet slechts geschikt te zijn om aan het roer van den Staat te staan, maar ook om eene magtige vloot te besturen. Weinige dagen na zijne aankomst, en nadat 's Lands zee- magt meermalen, doch door tegenwind en stilte telkens te vergeefs beproefd had, de Hoofden door te zeilen, ten einde zich met de Fransche vloot te vereenigen, kwam de Brit- sche vloot opdagen, en nu werden door DE WITT en den

1 Het besluit van den 21 September wegens het terugroepen der vloot was bij meer- derheid van stemmen, zeer tegen den zin van DE WITT, doorgegaan, die het echter toen niet kon verhinderen. Doch, volgens D'ESTRADES, in zijnen brief aan den Koning, van 30 Sept. 1666, hield de Raadpensionaris dat besluit eenige dagen op, en verzond het niet dan te gelijk met het besluit van den 26, waarbij het vroeger besluit werd in- getrokken. D'ESTRADES had hierin ook de band. 2 Deze verkiezing bleef achter. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 153

Luitenant-Admiraal VAN NES, aan wien onder den Raadpen- sionaris het opperbevel over de vloot in plaats van DE RUYTER was opgedragen, de noodige maatregelen genomen, om den vijand in goede orde af te wachten en slag te leveren. Doch de Britten , bemerkende in welke goede gesteldheid, 's Lands vloot zich bevond, en ziencle , dat, ofschoon zij de loef had- den, de harde wind hun niet gunstig tot eenen aanval was, wendden spoedig af, waarna de beide vloten door een kort daarop volgenden storm vaneen werden gescheiden, en 's Lands zeemagt merkelijk verstrooid werd. Inmiddels was de hoop op eene vereeniging met de Fransche vloot geheel vervlogen , dewijl deze in plaats van oostelijk naar de Nederlanders op te komen, westelijk afgezeild en in Brest binnengevallen was. Dit, het verloopen van het jaargetijde, het gebrek aan de noodige levensmiddelen en het groot aantal zieken, waarmede de vloot beladen was, deden de Staten- Generaal eindelijk besluiten , de vloot terug te roepen. Hieraan werd dan ook eerlang voldaan, en het gros der vloot keerde in het midden der maand October naar de verschillende zeegaten terug, dragende de Raad DE WITT den lof weg van, gedurende zijn ver-pensionaris vloot, door voorzigtigheid, wijsheid en kloek--blijf op de moedigheid te hebben uitgemunt. Over dit invallen der vloot werden thans van wege Frankrijk hevige klagten ingeleverd, en D'ESTRADES beweerde, dat daardoor de vereeniging der beide vloten verhinderd was geworden; doch de meeste staats- lieden, door de ondervinding wijzer geworden , wisten die klagten op regten prijs te stellen, zoodat zij weinig ingang vonden. Intusschen bleven twee smaldeelen, het eene van zeven onder ENNO ROEDES , en het andere van veertien schepen onder WILLEM VAN DER ZAEN, nog eenigen tijd in zee , ten einde den handel en de scheepvaart tegen de aanslagen des vijands te beschermen , en de Britten , zoo veel mogelijk af- breuk toe te brengen. Hiermede eindigden de krijgsbedrijven in dit voor Neder- land gewigtige jaar, waarin het Gemeenebest wel zware tegen- 154 GESCHIEDENIS VAN HET spoeden had geleden, doch waarin tevens door de magt, welke het had ontwikkeld, door de luisterrijke overwin- ning, in den vierdaagschen zeeslag behaald, en door den eervollen terugtogt van den Luitenant-Admiraal vE RUYTER, zijn aanzien en roem onder de volken van dit werelddeel niet weinig waren gerezen. De kostbare oorlog drukte zoowel het Gemeenebest als Groot-Brittanje. Beider handel en zeevaart leden daarbij zeer veel; de ingezetenen gingen gebukt onder zware lasten , en de schatkisten waren uitgeput, zonder dat iets beslissends was voorgevallen, waardoor het uitzigt op vrede kon bevor worden. Deze omstandigheden hadden reeds voor eenige-derd maanden den wensch tot het staken des oorlogs bij de staats- lieden hier te Lande, maar voornamelijk bij Koning KAREL doen ontstaan. Deze laatste werd daartoe voornamelijk ge- dreven door de rampen welke zijne onderdanen in pest en brand hadden ondervonden, door hun misnoegen over het voortduren des krijgs en over het inwendige bestuur, , maar bovenal door den moeijelijken toestand, in welken hij verkeerde ten gevolge zijner verspillende leefwijs en prachtige hofhouding. Het een en ander had aanleiding gegeven, dat reeds voor eenige maanden van wege Koning KAREL, geheime onderhandelingen waren aangeknoopt, welke aanvankelijk wel niets goeds beloofden, doch die in het begin des jaars 1667 zulk eenen keer namen, dat Breda tot de plaats der zamenkomst gekozen werd, en van beider zijde, gelijk mede van Frankrijk en andere Mogendheden , gevolmagtigden be- noemd en derwaarts gezonden werden. Deze gesteldheid van zaken belette geenszins, dat de krijgs- toerustingen hier te lande met denzelfden ijver als in de vorige jaren werden voortgezet, ja men scheen alle krach- ten te willen inspannen om eene nog ontzaggelijker houding aan te nemen, opdat door deze magtsontwikkeling de vrede, kon het zijn, des te meer zou worden bevorderd en bespoe- digd. Reeds op den 24 December des jaars 1666 was door de Algemeene Staten het besluit genomen, dat tegen de NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 155 aanstaande lente zouden worden toegerust 72 kapitale schepen van oorlog, de eene helft gewapend met 60 tot 80, en de andere met 40 tot 60 stukken , 12 fregatten, 24 branders, 12 nieuw te bouwen jagten en verder al zulk klein vaar- tuig, als voor krijgs- en levensbehoefte wogt noodig zijn. Bovendien werd bepaald, dat in de zeegaten nog zouden gehouden worden 18 kapitale schepen van oorlog, zoo veel mogelijk gewapend en volkomen uitgerust, om na het leveren van eenen algemeenen zeeslag of andere ongelegenheden, door eene spoedige verwisseling te kunnen dienen tot ver schepen, welke verloren of onbruik--vanging van zoodanige baar geworden waren. Eindelijk werd nog vastgesteld dat, behalve deze schepen, door de Admiraliteits-collegien voor de Oostindische compagnie, overeenkomstig de met die maat geslotene overeenkomst, 16 kapitale schepen zouden-schappij worden in gereedheid gemaakt, waarvoor zij, even als dit jaar, eene som van twaalf tonnen gouds zouden genieten. Voor al deze uitrustingen werd door de gezamenlijke pro- vincien eene som van negen millioen viermaal honderd duizend gulden toegestaan. Ten gevolge van dit besluit, zou dus de zeemagt van den Staat in het jaar 1667 zijn zamengesteld uit niet minder dan 106 schepen van oorlog, met 40 tot 80 stukken gewapend, uit 12 fregatten, 24 branders, 12 jag- ten en verder klein vaartuig; 1 eene raagt , welke elke andere overtrof, die tot dusverre door het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden sedert zijnen oorsprong uitgerust was. Terwijl men zich met de uitrusting dezer vloot bezig hield, viel het een en ander op zee, zoo in de nabijheid dezer ge- westen, als in ver afgelegene oorden voor, hetgeen waardig is te dezer plaatse te worden vermeld. Op den 3 Januarij des jaars 1667 werden vijf fregatten door het Collegie der Admiraliteit van Amsterdam in zee gezonden, om in de nabijheid van Doggersbank te kruisen en den handel te beschermen. Deze fregatten, staande onder

1 Resolutie van H. H. Mog., 24 December 1666. Secrete Resolutie van H. H. Mog., van denzelfden dag. 156 GESCHIEDENIS VAN HET het bevel van den commandeur JAN DAVIDS BONT, ontmoetten reeds den volgenden dag een smaldeel van elf kloeke Britsche schepen, behoorende tot •een sterk vijandelijk eskader, dat uit de Sont terugkeerde, en onder welke zich twee van 50 stukken bevonden. Niettegenstaande de overmagt der Britten, besloten de Nederlanders, hun eenen dapperen tegenstand te bieden. Zij schaarden zich in linie en wachtten aldus met klein zeil den vijand af. Dan, hunne pogingen werden met geen gelukkig gevolg bekroond. Want de Engelsehen, op hen aanzettende, doorboorden de Nederlandsche slagorde, schoten een hunner schepen in brand, 1 en vermeesterden twee andere, terwijl de overige het gevaar naauwelijks door de vlugt ont- kwamen. 2 Gelukkiger waren twee Zeeuwsche kapiteinen DIRCK JOBSE KIELA en WILLEM HENDR,ICSE. Deze beide bevelhebbers, die meest al de zware zeeslagen van den tegenwoordigen oorlog hadden bijgewoond, ontdekten den 15 Februarij, op eenen kruistogt in het kanaal, ten zuiden van den Teems, een kloek, nieuw Engelsch koningsschip, de Patrick genaamd, met 48 stukken en 200 man voorzien, benevens een' vijandelijken brander. 3 Terstond wendden zij met hunne

1 Het schip, namelijk van den commandeur BERGEN, hetwelk in de lucht sprong. De schepen, die genomen werden waren dat van den bevelhebber PONT, genaamd de kleine Harderin voerende 34 stukken en 136 man, en dat van den commandeur BLAN- KENBUEG, welke bevelhebber in het gevecht sneuvelde. Nagel. aanl. van den overl. echrijver. 2 Van dit weinig bekende gevecht vindt men gewag gemaakt bij SWINNAS, en in het meermalen aangehaalde Kort en Bondigh Verkael; doch een meer volledig verslag daar- van heb ik gevonden in den op het Rijks Archief berustenden en reeds vermelden brief Van CORNELIS SPECK, bevelhebber van een der Nederlandsche fregatten. Opmerking ver- dient het, dat deze officier, van nabij vervolgd door een der vijandelijke schepen, met staande zeilen het anker op 16 vademen waters deed vallen, waardoor de Brit mis- leid werd, en deze, terwijl het zeer stil was, met de eb voorbij SPECK dreef. Wij zullen van zoodanig eene krijgslist, met een sterk eskader of liever vloot, later nog een voorbeeld aanvoeren. * * De hier genoemde kapiteit e. SPECK, voerende het jagt Popkenasburg werd vermoedelijk wegens wan. gedrag bij dit gevecht, uit 's lands dienst ontslagen. De kapitein VAN vEEN di mede tegenwoordig was werd gecasseerd. Nagel. ramt. van den avert, schrijver. 3 In een handschrift berustende op het Rijks Archief en voerende den titel van: Me- morien van Resolutien soo in den Raet ter idmiraliteyi als by de Gedep. , mijl de NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 157 beide fregatten, de Delft van 34 en de Schakerloo van 28 stuk- ken , naar het koningschip toe, achterhaalden het, legden het aan boord, veroverden het "na een hard, scherp en gevaarlijk gevecht van drie uren, waarin meer dapperheid was betoond dan gemeenlijk kan geschieden in gevecht en in gedrang van vloten ," 1 en bragten liet in zegepraal te Vlissingen binnen. 2 Dan dit wapenfeit, hoe roemrijk op zich zelf, was niet te vergelijken niet de krijgsbedrijven, door eenen anderen Zeeuw - schen bevelhebber omtrent dezen tijd in de Westindiën verrigt. Het was in vorige jaren noodig en nuttig geoordeeld, na het invallen van de zeemagt , eene wintervloot, gemeenlijk uit 24 schepen van oorlog bestaande, in zee te houden, ten einde daarmede gedurende het ruwe jaargetijde den handel te beschermen , de zeegaten van vijandelijken overval te be- vrijden en den Britten afbreuk te doen. Hierover echter waren in het afgeloopene jaar eenige geschillen gerezen, en ten laatste was er besloten, geene wintervloot in zee te houden, maar de Admiraliteits-collegien te magtigen , hunne schepen afzonderlijk in zee te mogen zenden, en daarmede den vijand, zoo veel mogelijk, te beschadigen. Dit besluit be- woog de Staten en de Admiraliteit van Zeeland, begeerig ,

Respectieve collegien genomen 1665-1669 vinde ik aangeteekend dat de Engelsche kapitein van de Patrick genaamd was ROBERT SANDERSON en dat hij in het gevecht doodgeschoten werd; alsmede dat KIELLA of KIELA met de eerste laag 21) zoo dooden als gekwetsten kreeg, en den Engelschman aan boord legde. Nagel. aant. van den oven, schrijver. 1 Woorden voorkomende in de Notulen der Admiraliteit van Zeeland, 23 Febr. 1667. Vergelijk ook Notulen van H. H. 111og., 25 l+ebr, van dat jaar. S %INNAS, de ldollandsche J1ecesrins en liet Kort en Bbndig/ss l'erhael geven ook een verhaal van dit gevecht, gelijk mede PEPY in zijne Memoirs, T. M, p. 12. De Patrick was het vorige jaar gebouwd, en aldus gewapend: 20 vier en twintigponders, 2 achttienponders, 22 achtponders, 4 vijfponders; de Delft 14 twaalfponders, 14 zesponders, 2 vierTon- ders, 4 drieponders en 140 koppen; de Schakerloo, 8 achtponders, 18 zesponders, 2 vierponders en 110 man. De Engelsche brander nam geen deel aan het gevecht. 2 In Aug, 1667 verviel ook nog kapt. PIETER MAGNUS onder vier Engelsehe oorlogs- schepen en verloor daarbij schip en leven. Nagel. aant, van den overt, schrijver. 158 GESCHIEDENIS VAN HET

de in het begin des oorlogs door de Britten vermeesterde volk- plantingen te herhoveren, en gedachtig aan de roemrijke daden door de ingezetenen dier provincie gedurende den oorlog tegen Spanje, in Westindië bedreven, eenige schepen derwaarts te zen Mei des vorigen jaars waren door den Raadpensio--den. Reeds in naris van Zeeland, PIETER DE HUYBERT, een schrander en kun

staatsman, aan den Raadpensionaris JOT-IAN DE WITT 1 voor--dig stellen gedaan, om met gezamenlijke krachten iets van gewigt tegen de volkplantingen der Britten in Westindië te onder- nemen. Doch deze voorstellen, aan het oordeel der zooge- naamde Haagsche Besoigne of vergadering der afgevaardigden van de gezamenlijke Admiraliteit onderworpen zijnde, vonden aldaar weinig of liever geen bijval, zoodat het scheen, dat het gemaakte plan, hoe nuttig ook, zonder gevolg zou blijven. De Staten en de Admiraliteit van Zeeland dachten er echter anders over, en besloten, het ontwerp alleen ten uitvoer te brengen. Men dat oogmerk werden door laatstgenoemde vijf fregatten en een boot uitgerust, over welke tot bevelhebbers werden aangesteld de kapiteinen LONCKE , DE MAUREGNAULT , LE SAGE en KEUVELAER, terwijl het oppergebied over deze scheepsmagt werd toevertrouwd aan den kapitein ABRA1.BAM CRYNSSEN, wien in die hoedanigheid de rang van commandeur toegekend werd. ABRAHAM CRYNSSEN behoorde tot een dier Zeeuwsche geslachten, van welke onderscheidene leden zich aan den zeedienst toewijdden. Een van dat geslacht had onlangs, strij- dende, zijn leven voor het Vaderland in den vierdaagschen zeeslag gelaten. 2 ABRAHAM was een moedig en bekwaam bevel-

1 Brief van PIETER DE HUYBERT aan DE WITT, berustende op het Rijks Archief. 2 Deze was kapitein JAN CRYNSSEN, die reeds in den eersten lEngelschen oorlog het gebied over een schip voerde en als bevelhebber van het fregat Schakerloo, in den vierdaagschen zeeslag sneuvelde. Zijn zoon, insgelijks JAN gehecten, werd kort daarna tot tweeden schipper of Luitenant benoemd, en wel, "omdat zijn vader lang het land in verscheidene officien gediend had. Not. Adm. van Zeeland, 1 Julij 1666. Buiten de drie genoemde, komt nog een vierde zeeman uit dit geslacht voor, LAUIENS CRYNSSRN genaamd, die deel nam aan de groote zeeslagen van den eersten Engelschen oorlog, en in 1666 reeds overleden was. Waarschijnlijk was deze een broeder van ABRAh^AM. Het ge- slacht der CRYNSSEN behoorde te Zierikzee te huis. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 159 hebber, die in den oorlog tegen de Duinkerkers reeds had uitgemunt, toen hij , als een der zoogenaamde Nieuwe Geu- zen, zich bij den vijand zeer ontzaggelijk maakte, en hem eene merkelijke afbreuk toebragt. Hij woonde ook den roem- rijken zeeslag van Duins in 1639 bij , waarin de groote Spaansche vloot vernield werd, en toen de eerste Engel- sche oorlog was uitgebroken, was hij tegenwoordig bij de meeste groote zeeslagen van dien, gelijk mede van den vol- genden krijg, en onderscheidde zich steeds door moed en beleid. Deze zijne daden maakten hens boven anderen geschikt, om de plannen der Zeeuwsche Admiraliteit uit te voeren, en het was daarom, dat aan hem het opperbevel over het bovengenoemde smaldeel opgedragen werd. 'Tegen het laatst van December des jaars 1666 liep hij met zijne zes bodems in zee, bestaande uit twee schepen van 34, twee van 20 en één van 14 stukken, op welke zich drie honderd uitgelezene krijgslieden, onder het bevel van de kapiteinen JULIUS LIGTENBERGH en MAURICE DE RAME bevonden. Hij begaf zich allereerst naar de westelijke kusten van Afrika, om, zoo mogelijk, eenige kostbare Engelsche koopvaarders, die in (lat jaargetijde aldaar gemeenlijk voorbij zeilden, te onderscheppen. Van daar stak hij , toen heal zulks niet gelukt was, naar Amerika over, en zette liet, ingevolge den last der Admiraliteit , regt op de rivier van Suriname aan, alwaar de Britten, na eenmaal dat oord verlaten te hebben, voor ettelijke jaren, onder Mylord WILLOUGHBY, op nieuw eene volkplanting hadden gesticht, welk thans aan volkrijk mogt genoemd worden, en die verdedigd-zienlijk en werd door eene vijfhoekige sterkte, Paramaribo genaamd, met dikke muren en vijftien stukken geschut voorzien. Voor de rivier gekomen, heesch CRYNSSEN de Engelsche vlag op, en naderde, den vijand aldus misleidende, het fort. Doch, door gebrek aan seinen ontdekt, opende het kasteel een hevig vuur tegen de Nederlanders, die nu ook van hunne zijde de sterkte begonnen te beschieten, krijgsvolk aan land zetteden en de noodige toebereidselen tot den storm 160 GESCHIEDENIS VAN HET maakten. De Britten, hierdoor vervaard geworden, meen- den , ofschoon genoegzame middelen tot verdediging bezit- tende , den storm niet te kunnen afwachten, en gaven zich op den 28 Februarij des jaars 1667 over. Op deze wijs viel, bijkans zonder bloedvergieten, door de kloekmoedigheid en het beleid van ABRAHAM CRYNSSEN, de volkplanting Suriname met alles wat zich daarin bevond, in de magt der Nederlanders; eene volkplanting, welke wel kort daarna door de Britten heroverd werd, doch die, ten gevolge harer vermeestering door den Zeeuwschen bevelhebber, bij den vrede van Breda aan Nederland werd afgestaan; sedert, zoo lang het Gemeenebest in wezen bleef, nimmer van het moeder- land meer werd afgescheiden, en die door hare schoone plan- taadjen en menigvuldige voortbrengselen eene der rijkste bronnen voor den handel, de scheepvaart en welvaart van het Gemeenebest in het algemeen, en voor Zeeland in het bij- zonder , geweest is. Na de sterkte beter dan tot dusverre bevestigd, haar van de noodige bezetting, krijgs- en levensbehoeften voorzien , en van de ingezetenen den eed van trouw afgenomen te hebben , verliet ABRAHAM CRYNSSEN Suriname. IIij zette den koers naar Essequebo, waar in vorige jaren door de Zeeuwen eerie volkplanting was gesticht, doch die in dezen oorlog eerst door de Engelschen genomen , vervolgens door de Fransche geplunderd en daarna verlaten was geworden. Hier herstelde CRYNSSEN het Nederlandsche gezag, nam de noodige maat verdediging, liet eene bezetting achter en onder--regelen tot wierp aldus ook deze belangrijke kolonie aan liet Vaderland. Van daar begaf hij zich naar het eiland Tabago , eene volkplanting, aan de Vlissingsche kooplieden LAMSINS toe- behoorende, doch in het begin van dezen oorlog mede door de Britten vermeesterd, later door de Franschen heroverd, doch daarna door deze ganschelijk uitgeplunderd, en nu , gelijk het bleek, door hen verlaten. Dit vruchtbaar eiland werd door CRYNSSEN op nieuw in bezit genomen en eene kleine sterkte aldaar aangelegd , waarna hij langs de eilanden NEDERLANDSCHE ZEEPEZEN. 161

Grenada, St. Vincent en St. Lucia den steven naar Marti- nique wendde. Hier sloot hij eene overeenkomst met den Luitenant-Generaal DE LA BARRE, opperbevelhebber van de Fransche zeemagt in die wateren, waarbij bepaald werd, dat zij gemeenschappelijk den vijand in deze streken zouden bestrijden, en wel op zoodanig eene wijs, dat de gansche magt in niet meer dan twee eskaders zou worden verdeeld, waarvan het eene onder het gebied van den Franschen be- velhebber, en het andere onder den commandeur CRYNSSEN zou staan. Op den 14 Mei verliet deze vereenigde magt, sterk 18 schepen, waaronder sommige van 30 en de overige van minder stukken, de reede van Martinique, met het oogmerk om de Britsche zeemagt, welke niet verre verwijderd was, op te zoeken en slag te leveren. Eerlang ontmoette zij den vijand bij het eiland Nives, sterk 12 schepen van oorlog, en dus minder in getal dan de vereenigde magt, maar haar in grootte van schepen en aantal van geschut verre overtreffende. Nu ontstond er een hevige strijd, waarin CI YNSSEN en de zijnen waardiglijk den Nederlandschen roem handhaafden, en waarin door de vereenigde magt gewis eene luisterrijke overwinning zou behaald zijn, bijaldien de Franschen zich beter van hunnen pligt hadden gekweten. Want, nadat het schip van den Brit- sehen opperbevelhebber, Lord WILLOUGHBY, denzelfden , aan wien Suriname door den koning van Groot-Brittanje in eigen afgestaan, door CRYNSSEN zoodanig was toegeta--dom was keld , dat het genoegzaam weerloos was geworden, een ander Engelsch schip gesprongen , een derde tegen den wal ge verwarring onder de vijandelijke scheepsmagt-loopen , en was ontstaan, stortte de Nederlandsche commandeur, aan het hoofd van zijn smaldeel, op de Britten met zulk een geweld in, dat, zoo hij behoorlijk ondersteund ware, hoogstwaar- schijnlijk al de vijandelijke schepen vermeesterd of tegen de klippeel des eilands vernield zouden zijn geworden. Dan in dit beslissend oogenblik ontzonk de moed aan de Franachen , of onttrokken zij zich opzettelijk aan den strijd, waardoor den Ir 11 16a dESbHIEIENIS VAN HET

Britten gelegenheid gegeven werd zich te herstellen en met vereenigde krachten op CRYNSSEN en de zijnen aan te vallen. Deze verdedigde zich mannelijk, maar zich verlaten ziende, werd hij genoodzaakt voor de overmagt te wijken, hetgeen hij echter met zoo veel beleid deed, dat geen der zijnen in 's vijands magt viel, en hij zich zelven met roem overlaadde. Vermoedelijk zal CRYNSSEN na dit gebeurde weinig ge- negenheid gevoeld hebben, met zoodanige bondgenooten langer vereenigd te blijven. Althans hij scheidde zich kort daarna van hen af, en zeilde naar de kusten van Virginië, waar hij, de Britten onvoorziens in de rivier de James overvallende, een kloek Engelsch oorlogsschip van 46 stukken, the Elisabeth genaamd, benevens drie geladene en een ledig vijandelijk koopvaardijschip veroverde en in brand stak, en zich van elf andere rijke prijzen meester maakte. Met deze schepen en nadat hij er een, zijnde een groot schip, behoorlijk had gewapend, nam hij de terugreis naar het Vaderland aan, en kwam den 25 Augustus des, jaars 1667 behouden te Vlis- singen binnen, den lof wegdragende, van met eene kleine magt zeer groote daden te hebben verrigt. Geen wonder, dat de Staten van Zeeland, aan welk gewest CRYNSSEN gedurende zijnen togt zulke- gewigtige diensten had bewezen, regtmatige hulde aan zijn beleid en aan zijne dapperheid toebragten. Weinige dagen na zijne terugkomst werd door de genoemde Staten een besluit genomen, waarbij aan den commandeur ABRAHAM CRYNSSEN hun dank betuigd werd "over zijne naar goede conduite, promtitude en couragie in het uit--stigheid, voeren van zijnen last ," en waarbij bepaald werd, dat hij met eenen gouden keten versierd, en met eenen gedenkpen- ning van hetzelfde metaal, zou worden vereerd; terwijl hem verder werd toegezegd, dat men voor zijne bevordering zou zorg dragen, en aan de Admiraliteit inmiddels bevolen, hem van een goed schip te voorzien, en nevens andere lof veel mogelijk, in dienst te houden. I-waardige kapiteinen, zoo

1 Notulen der Staten van Zeeland, van 22 September 1667. Ik ben omtrent de NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 163

Inmiddels had men zich in het Vaderland ijverig bezig gehouden met de uitrusting der vloot, ten einde die vroeg in het voorjaar naar zee te kunnen zenden, ter bevorde- ring waarvan al het scheepsvolk den geheelen winter in dienst was gehouden. Eene langdurige vorst en eene in het midden van Lentemaand plotseling op nieuw invallende strenge koude, waardoor de rivieren en zeegaten ten tweedenmale ganschelijk met ijs bedekt of bezet werden, vertraagde nog- tans de uitrusting en belette de uitvoering van dit voornemen. Hierdoor géraakte 's Lands zeemagt eerst in Bloeimaand in gereedheid en liep niet vóór den 6 Junij in zee. Alvorens echter, ondernam de Luitenant-Admiraal VAN GHENT met een twintigtal oorlogsschepen en fregatten, vier branders en ettelijke galjooten eenen togt naar het Noorden, om eene vloot van 150 koopvaarders achter Schotland benen te begeleiden. Dit werd door hem zonder eenige ontmoeting volbragt; doch terugkeerende, liep hij van Hitland naar de rivier van Edimburgh, om, ware het mogelijk, de Schotsche kapers, die aan den Nederlandschen handel eene geweldige afbreuk deden, geheel of gedeeltelijk te vernielen. Hij zond te dien einde den moedigen kapitein THOMAS TOBYAS met drie schepen, twee branders, eenige galjooten en onderscheidene gewapende sloepen de rivier binnen, om de aldaar liggende konings- schepen te vermeesteren, en de kapers en andere schepen, roemrijke bedrijven van CRYNSSEN in eenige meerdere bijzonderheden getreden, omdat deze of niet, of zeer kort en onvolledig bij onze meeste schrijvers voorkomen. Bij WAGENAAR wordt er slechts met weinige woorden, en in Neêrlands heldendaden ter zee, in het geheel geen gewag van gemaakt. Daarentegen spreekt de verdienstelijke LA RUE, in zijn Heldhaftig Zeeland, er vrij omstandig van. Ook vindt men zijne daden kort, doch niet zeer naauwkeurig vermeld bij SWINNAs, in den Hollandschen Mercurius en het Kort en Bondigh Verhael. De voorname bronnen, waaruit ik geput heb, zijn een belangrijke brief der Admiraliteit van Zeeland van 5 September 1667 aan Il. H. Mogenden, voorkomende in de Notulen van die Admiraliteit, en zekere gelijktijdige bro- chure, tot titel voerende: Waerachtich verhael van de heerlgcke overwinning van Pir- meriba ende de reviere Seranam.e, nevens 't weder veroveren van Psequepe„ Boume- rona en Tabago, onder het commando van den Commandeur cRYNSSEN. 's Gravenhage, in 40•, Ao. 1667. Vergelijk ook LuzAC, Hollands rijkdom, D. II, bl. 159 en 244, en VAN KAMPEN, Geschiedenis der Nederlanders builen Europa, U. II, bl. 170 en volgende, die vrij breedvoerig van de daden van CRYNSSEN spreekt. 11;' 164 GESCHIEDENIS VAN HET

welke in Bruntylandt lagen, te veroveren of te verbranden. Van dezen last kweet TOBYAS zich met veel ijver, maar met weinig geluk: want , de menigte van droogten en klippen verhinderde hem eerst drie koningsschepen, die hun heil in de vlugt zochten, op de rivier te achterhalen, en toen hij daarna, onder het hevig beschieten der stad, zijne branders gelastte de haven in te zeilen, en de aldaar liggende vijan- delijke bodems te vernielen, ontzonk de moed aan de aan hij zich genoodzaakt zag,-voerders der branders, zoodat onverrigterzake weder te keeren. Deze aanslag aldus mislukt zijnde, zeilde 'AN GHENT' naar het Vaderland terug, alleenlijk mede brengende zes of zeven prijzen , onder welke één der Schotsche kapers. 1 Zoodra VAN GHENT met zijn smaldeel was teruggekeerd, werden de toerustingen voor de vloot met verdubbelden ijver voortgezet, en wel zoodanig, dat DE RUYTER, , die na lang eindelijk van zijne ziekte hersteld was, zich-durige sukkeling, in staat gevoelde, op den 4 Junij met de schepen der Adnli- raliteit van de Maze naar Texel te zeilen waar het lneeren- deel van het Amsterdamsche eskader, zeven Noordhollandsche en een Vriesch schip zich bij hein voegden, niet welke ge- zamenlijke magt hij op den 6 Junij de reede van Texel verliet. Het was alleen aan de boven vermelde omstandigheden, en aan het bij de meeste Admiraliteits-collegien heerschende geldgebrek toe te schrijven, dat 's Lands vloot niet eerder zee had gekozen. Want van de dijde van hen, die aan liet roer van den Staat stonden, was niets nagelaten, om het uitloopen der zeemagt zooveel doenlijk te bevorderen. Deze toch waren met eerie vurige begeerte bezield, om de vloot

L Uit eenen orn,tandigen brief van den Luitenant-Adrniraal VAN GHENT aan den Raad DE W ITT , van den 19 Mei 16117, en liet daarbij gevoegd oorspronkelijk Rap- -peuisionaris port van den tiapilein THOMAS TOBYAS, beide in het Rijks Archief berustende. Elen der boven vermelde brander-commandeers werd later, wegens pligtverzuim, onbekwaam verklaard om den lande te dienen en voor vier jaren naar het rasphuis verbannen; een tweede in zijne bediening geschorst. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 165 onverwijld in zee te zenden, ten einde haar, ware het mogelijk, iets groots en luisterrijks te doen verrigten, waarin zij op deze oogenblikken een dubbel belang stelden. De onderhandelingen te Breda, namelijk, welke aanvanke- lijk eenen spoedigen vrede schenen te voorspellen, hadden door de eindelooze vertragingen en gedurige bezwaren der Britsche gevolmagtigden, en door de weifelachtige en dub- belzinnige handelwijs der gezanten van Neêrlands bondgenoot, den 1ranschen Koning, zulk een' ongunstigen keer geno- men, dat men hier te lande aan eene goede uitkomst begon te wanhopen , en men niet zonder reden beducht werd, dat Frankrijk, het Gemeenebest trouweloos verlatende, eenen af- zonderlijken vrede met Engeland sluiten zou. Hierbij kwam, dat er nieuwe verwikkelingen ontstaan waren, ten gevolge der eischen van i,oDEWIJK XIV op de Spaansche Nederlan- den en van den inval diens Konings in de genoemde gewesten. Deze laatste gebeurtenis werd te regt door de Nederlandsche staatsdienaren als eene zaak van zeer bedenkelijken aard voor de vrijheid en de rust van het Gemeenebest aangemerkt, en wakkerde te meer bij hen de begeerte op, om de Britten , aan wie de inval van LODEWYK ook niet anders dan zeer onbehagelijk kon zijn, door eene of andere luisterrijke krijgs- verrigting der vloot van den Staat, tot het sluiten van den vrede te noodzaken. Met deze inzigten was het, dat de Raadpensionaris DE WiTT 1 en eenige weinige andere, naauw met hem verbon- den staatslieden, reeds vroeg in het voorjaar, alles wat in hun vermogen was, hadden in het werk gesteld, om de vloot ten spoedigste zee te doen kiezen, ter uitvoering van een door hem ontworpen plan, waarvan de volbrenging door

1 D'ESTRADES beschuldigt DE WITT, opzettelijk de onderhandelingen slepende te hebben gehouden, en neemt het hem zeer kwalijk, de vloot volstrekt te hebben willen doen uitloopen en den voorslag tot eenen wapenstilstand van de hand te hebben gewezen. Le/tre au Roi, 5 Mai 16117. Het eerste is misschien waar, maar dit, zoo wel als de beide andere punten stonden in verband met de uitvoering van zijn grootsch ontwerp. Hoe meer men het gedrag van DE WITT in deze dagen leert kennen, des te meer bewondert men zijne schranderheid! 166 GESCHIEDENIS VAN HET den langdurigen winter en bijkomende omstandigheden tot dusverre was vertraagd geworden. Reeds in het begin des oorlogs was in den schranderen en stouten geest van DE WITT het denkbeeld opgerezen, dat het eenige middel, om een spoedig einde aan den oorlog te maken, was, de Britten in hunne eigene havens te besto- ken, en hunne zeemagt door eenen onverhoedschen overval geheel of gedeeltelijk te vernielen. 1 De loop der gebeurte- nissen had de uitvoering van dit grootsch ontwerp aanvan- kelijk verhinderd, doch reeds in het vorige jaar zou het vermoedelijk volbragt zijn, bijaldien gemis aan de noodige kennis der gronden en diepten op de Engelsche kust, den Luitenant-Admiraal DE RUYTER en den krijgsraad te dien tijde niet van de beproeving daarvan had terug gehouden. 2 Thans, nu de verwezenlijking van dit grootsche plan voor het Vaderland de heilrijkste gevolgen voorspelde, was dat ont- werp bij den Raadpensionaris DE WITT op nieuw verlevendigd en werd door hem met. den meesten ijver bevorderd, en wel voornamelijk, omdat het wel slagen van zijn plan meer dan immer te voren door verschillende omstandigheden scheen begunstigd te zullen worden. Tot dus verre had Koning KAREL II telken jare eene aanzienlijke magt in zee gezonden, welke, indien zij behoorlijk aangevoerd werd, in getal, grootte en sterkte van schepen, meer dan voldoende was om tegen de Neder- landsche vloot te kunnen opwegen en alle aanslagen tegen eene der rivieren of havens van zijn rijk te verijdelen. Dan

1 Dit is mij uit de Notulen der Admiraliteit van Amsterdam gebleken, waarin ik lees, dat genoemde Admiraliteit, op den 12 Maart 1665, gelast werd, eenige loodsen en stuurlieden op te sporen, die ervaren waren op de rivier van Londen en in andere stroomen en havens van Engeland. Duidelijker blijkt dit nog in eenen brief van den Raadpensionaris DE WITT aan den Luitenant-Admiraal DE RUYTEJ, van den 7 Julij 1666, waarin, zonder evenwel de plaats te noemen, waar het op gemunt was, duide- lijk gesproken wordt van het inzeilen eener plaats, daar het zoo ruim en diep is, dat de grootste Engelsehe schepen, daar wel in- en uitvaren, ja dat ook geheele vloten dikwijls daarin ankeren, en waarin hij hem eenige middelen aan de hand geeft, om dat groote dessein uit voeren. 2 Vergelijk het Leven van DE RUTTEE, bl. 503 en 504. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 167 dit jaar was door den Koning besloten, geene vloot in zee te zenden, zich enkel te bepalen tot het vormen van kleine smaldeelen , en tot het doen uitloopen van eenige afzonder- lijke schepen, maar al de groote schepen te doen opleggen. Twee redenen bestonden er, waardoor KAREL en zijne staats- dienaren voornamelijk tot deze vreemde handelwijs bewogen werden. In naauwe betrekkingen met Frankrijk door geheime onderhandelingen gekomen, hielden KAREL en zijne staats zich overtuigd, dat het alleen van hen afhing den-dienaren vrede te sluiten, wanneer hun dit behaagde, en dat het in hunne magt stond, de krijgsverrigtingen te doen ophouden, wanneer zij zulks inogten verkiezen. Zij beschouwden den oorlog reeds als geëindigd, of merkten dien aan als eene zaak van zeer weinig aanbelang, als een stilstand van wapenen die hunne zorg niet nicer vereischte. De uitrustingen der Nederlanders werden, uit dien hoofde, door den Koning aangezien als weinig beduidende, en slechts gehouden voor eene ijdele vertooning, welke zijne oplettendheid niet ver- diende. Met eene onbegrijpelijke loszinnigheid, de grondtrek des karakters van dien Vorst, gaf KAREL zich ganschelijk aan zijne vermaken over, zonder te duchten de vreesselijke rampen, welke hem en zijn volk boven het hoofd hingen, veel min de noodige maatregelen tot afwering dier rampen te nemen. Van den anderen kant was het groote geldgebrek eene der beweegredenen, waarom door Koning KAREL dit jaar geene toerustingen tot het in zee zenden eener vloot gedaan werden. Het Parlement kan geenszins beschuldigd worden, den Koning door ontijdige spaarzaamheid tot dien bedenke - lijken maatregel te hebben genoodzaakt. Het stelde hem integendeel met eene lofwaardige vrijgevigheid, door het verleenen van eenen zeer aanzienlijken onderstand, in staat, de eer en waardigheid van Groot-Brittanje naar behooren te handhaven. 1 Doch KAREL, met zijn gansche hof in schande-

1 Het Parlement had voor den oorlog ter zee van Sept. 1664 tot Sept. 1666 toegestaan 5,590,000 E Sterling (nagenoeg 67 millioen Nederlandsch), doch hiervan werd alleenlijk 168 GESCHIEDENIS VAN HET lijke weelde en wellust verzonken, bezigde de toegestane gelden geenszins tot het in zee brengen eener Inagtige vloot, maar verspilde die in uitbundige vermaken en toomelooze losbandigheid, of hield ze terug, om dringende schulden voor zich, zijne gunstelingen en minnaressen te voldoen. Het bestuur van het zeewezen, dat onder den last der on- voldane gelden van vorige jaren reeds gebukt ging, werd daardoor buiten staat gesteld, iets wezenlijks te verrigten. Het was onvermogend schepen uit te rusten of de bevel- hebbers, van welke vele sedert vier jaren geene betaling hadden genoten, te voldoen, en het zag zich genoodzaakt, aan de zeelieden, voor hunne vervallene soldij, in plaats van geld, papieren merkteekenen 1 uit te reiken, waardoor geene geringe ontevredenheid onder de matrozen ontstond, velen verliepen, en oproer op de weinige in dienst gestelde schepen uitbrak. De eenige persoon, die de belangen van het zeewezen nog min of meer ter harte nam, was 's Konings broeder, de Hertog VAN YORK, die in zijne hoedanigheid van Groot- Admiraal ten naauwste met de gesteldheid daarvan bekend was. Dan, behalve dat hij deelde in de loszinnigheid zijns broeders, en zich meer met de jagt en andere vermaken dan met staatszaken bezig hield, was zijn invloed ten hove te dezen tijde te gering om iets van gewigt te kunnen uit- werken. Intusschen schijnt hij nogtans den Koning bewogen te hebben, eenige maatregelen tot beveiliging der zeemagt van Groot-Brittanje te nemen. Althans, toen het gerucht zich verspreidde, dat de Nederlanders een ontwerp gevormd hadden, om het een of ander tegen eene der voorname zee- plaatsen van het Vereenigde Koningrijk te ondernemen, werd er besloten, Sheerness, Portsmouth en andere steden te ver-

door het zeewezen omtrent de helft gebruikt en het overige aan andere uitgaven be- steed. In Oct. 1666 stond het Parlement op nieuw 1,800,000 2 toe, maar ook dit werd voor andere einden gebezigd. rErs's Memoirs, T. I. p. 468 en 489. 1 Kaartjes of Tickets. PEPY's Memoirs, T. II, p. 63. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 169 sterken, langs de Medway of rivier van Rochester, bepaal nabijheid van Chatham, batterijen aan te leggen,-delijk in de alle schepen hooger op te doen loopen, eene keten over de rivier te spannen en eenige branders uit te rusten. Wat meer is, de Koning en de Hertog begaven zich in eigen persoon derwaarts, om het plan der versterkingen te maken , en men sloeg in der daad de handen aan het werk. Doch eerlang deden geldgebrek en schandelijke achteloosheid den arbeid staken en de Britsche schepen bleven onverdedigd liggen. Ook het maken van branders werd verzuimd en niet aan- gevangen dan toen het te laat was. In één woord, alles wat tot beveiliging der kostbare oorlogsschepen had kunnen strek- ken, werd nagelaten. 2 Deze gesteldheid, der dingen ontging niet aan het scherp- ziend oog van den Raadpensionaris DE W ITT , die door geheime zendelingen en briefwisselingen naauwkeurig met den toestand der Engelsche kusten en zeemagt bekend was, en bijna dagelijks deswege nadere berigten ontving. Hierop werd door hem besloten, van die gunstige omstandigheden een nuttig gebruik te maken , ten einde zijn reeds lang ont- worpen plan uit te voeren, en den Britschen Koning aldus tot den vrede te noodzaken. Hij deelde zijn grootsch ontwerp aan eenige weinige zijner vertrouwdste vrienden en medebe- stuurders mede, 4 met wie door hem de noodige maatregelen

I PEPY, T. II, p. 81, zegt: "And indeed all their care they now take is to fortify themselves, and are not ashamed of it." 2 PEPY's Memoirs, p. 21 , 24 en 31. Reeds in Februarij 1667 maakte men het plan tot het ten uitvoer leggen der vermelde maatregelen; doch tusschen dien tijd en de gebeurtenissen bij Chatham, in Junij, werd nagenoeg niets gedaan. 3 Dit is mij duidelijk uit zijne brieven gebleken. 4 Uit de brieven van den Raadpensionaris aan zijnen broeder den Ruwaard blijkt, dat niemand der Hooge Regering van het plan, ook zelfs niet, nadat de vloot reeds in de rivier van Londen was aangekomen, wist, dan drie of vier zijner vertrouwdste vrienden, behoorende tot de leden van Hunne Hoog Mogenden, die belast waren met de geheime behandeling der zeezaken. Hij vermaande daarom zijn broeder, die wat on- nadenkend schijnt geweest te zijn, een en andermaal, niets daarvan, ook niet zijdeling in zijne brieven aan de Staten- Generaal te melden, en verzocht hem zelfs, die brieven onder omslag aan hem toe te zenden, om die des noods te kunnen terug houden of slechts gedeeltelijk mede te deelen , gelijk bij met sommige ook deed. Het goede 170 GESCHIEDENIS VAN HET genomen werden, om dat plan ten uitvoer te brengen. Om daartoe te geraken, spande hij de uiterste krachten in tot bevordering der uitrusting van de vloot, welke nogtans zeer vertraagd werd, zoo door de herhaalde ongesteldheid van DE RUYTER en door de langdurige vorst, als door de onwil- ligheid van sommige gewesten, die den uittogt der zeemagt in deze oogenblikken schadelijk achtten, en de kuiperijen van den Franschen gezant. Doch DE WITT liet zich noch door deze noch door andere bezwaren afschrikken. Op zijne aansporing werd de uitrusting met kracht voortgezet. Eene groote menigte mariniers en soldaten werd in Hellevoetsluis vereenigd, om op de vloot ingescheept en bij de landing gebruikt te worden. Een aanzienlijk getal wel voorziene bran- ders en gewapende sloepen werd in gereedheid gebragt, om de vijandelijke schepen te kunnen aantasten en in brand steken. Vele galjooten en ander klein vaartuig werden ook ingehuurd en toegerust, om den dienst op de rivier van Londen te kunnen verrigten. Eindelijk, stuurlieden of loodsen werden opgezocht en gevonden, die met de gelegenheid dezer rivier naauwkeurig bekend, en in staat waren, 's Lands vloot in die gevaarlijke wateren veilig den weg te wijzen, waar- toe , bij voorkeur, eenige Engelschen aangenomen werden. 1 doel en de vorm der regering verontschuldigen deze handelwijs waartoe DE WITT ander- zins, als Raadpensionaris, geen regt had. 1 Van twee zoodanige Engelsche loodsen, die zich op 's Lands vloot bevonden, wordt in de brieven der gebroeders DE wiTT gewag gemaakt, te weten van ROBERT HOLLANDT, geboortig van Boston, in het Graafschap Lincoln, en van zekeren SIDERACQ. Er moet zich nog een ander persoon op de vloot bevonden hebben, waarvan dikwerf door DE WITT in zijne brieven gesproken, doch wiens naam niet genoemd wordt. Deze was pas uit Engeland gekomen, en aan zijne inlichtingen werd zeer veel gewigt door den Raad gehecht. Ook eenige Hollandsche en Zeeuwsche loodsen, die wel met de-pensionaris Engelschen gronden bekend waren, bevonden zich op de vloot. Aan ROBERT HOLLANDT werd door de Algemeene Staten, op den 20 November 1670, na het advijs van den Luitenant-Admiraal DE RUYTER en de afgevaardigden der Admiraliteiten ingewonnen te hebben, eene som van 200 zilveren dukatons toegelegd, "in erkenlenisse van zijne ge- dane diensten, als loods in den vorigen oorlog, en van zijne menigvuldig geleden on- gemacken." Uit deze woorden schijnt men te moeten opmaken, dat bij in Engeland is vervolgd geworden, wegens hetgeen hij bij den togt naar Chatham had gedaan, het- welk mij ook van elders gebleken is. Later schijnt hij om zijne aan de Nederlanders gedane diensten nog vervolgd te zijn; ik lees ten minsten van zekeren kapitein HOLLANDT, NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 171 Het kwam er nu maar alleen op aan, een' staatsman te vinden, die met de aangelegenheden van de zee bekend was, die door zijnen moed berekend was, de leiding eener onder- neming van dit gewigt op zich te nemen; die het volle ver- trouwen van den Raadpensionaris bezat; van wien men kon verwachten , dat hij de beste overeenstemming met den opper- bevelhebber van 's Lands vloot zou onderhouden, en die door al deze hoedanigheden geschikt kon geacht worden, het grootsch en geheim ontwerp op eene voldoende wijs uit te voeren. Het is buiten twijfel, dat de Raadpensionaris, die, als vertegenwoordiger der Hooge Regering, reeds twee zee- togten had bijgewoond, en in het afgeloopene jaar, terwijl DE RUYTER tot herstel zijner gezondheid zich aan land had begeven, het voorname bestuur over 's Lands zeemagt ge- voerd had, oorspronkelijk voornemens is geweest, zelf het door hem ontworpen plan uit te voeren. De veelvuldige bemoeijingen, voortgevloeid uit de ingewikkelde vredesonder- handelingen, en vooral de toebereidselen van Frankrijk tot eenen inval in de Spaansche Nederlanden, maakten echter zijne tegenwoordigheid hier te lande noodzakelijk, en bewogen hem, dat voornemen te laten varen. 1 Hij moest dus eenen anderen staatsman opsporen, die de boven vermelde hoe- danigheden in zich vereenigde en naar zijn oordeel voor zulk eene moeijelijke taak geschikt was. En dezen meende hij te vinden in zijnen broeder, , , Ruwaard van die in 1672 in den Tower opgesloten werd, omdat hij in den toenmaligen en vorigen oorlog in Holland gediend had, en als spion gebruikt was. 1 DE WITT schrijft in dien geest aan zijnen broeder den Ruwaard, op den 15 Mei 1667, zeggende: "Naedemael de jegenwoordige desseinen van de Franschen van soo groeten wtsien ende van soo vervaerlycken naedruck beginnen te worden, dat ick niet en kan oordeelen door myne presentie jegenwoordich op zee meerder dienst dan binnen 's Lands te sullen connen doen, soo vertrouwe ick ooek, dat d'electie van Commissaris op de Vlote op myn persoon niet en sal vallen." Dit vertrouwen was zoo veel, als of hij zeide, dat hij het niet raadzaam achtte, en dus zorgen zou, dat hij niet zou be- noemd worden; want, ingeval hij zulks gewenscht had, zouden de middelen hem daartoe geenszins hebben ontbroken. Uit eenen brief van DE RUYTER aan den Raadpensionaris, van den 23 Mei, blijkt het duidelijk, dat DE WITT oorspronkelijk voornemens was ge- weest, hem op den aanstaanden togt te vergezellen. 172 GESCHIEDENIS VAN HET

Putten en Burgemeester van Dordrecht, een' man, die wel niet met dat verheven genie begiftigd was, waardoor de Rantipei, ionaris zoo zeer uitmuntte, maar die gedurende vele jaren lid der Admiraliteit van de Maze geweest was, en in die betrekking groote bekwaamheden en onvermoeiden ijver had aan den dag gelegd; die bij den veidtogt tegen den Bisschop van Munster, als gevolmagtigde, vele blijken van moed en geschiktheid had betoond; wiens kloeke inborst tot waarborg strekte, dat hij de noodige rustigheid bezat, om de leiding van eenen gevaarlijken togt op zich te nemen; die aan den Raadpensionaris niet slechts door de banden des bloeds, maar ook door hartelijke toegenegenheid verbonden was; die vol- komen met diens staatkundige gevoelens instemde, hoogen eerbied voor de uitstekende talenten zijns broeders voedde, en aan dezen eene soort van kinderlijke gehoorzaamheid toedroeg; 1 en die, eindelijk, door de vriendschap, welke hij aan DE RUYTER toedroeg, en door de bewondering, welke de voortreffelijke hoedanigheden van dien uitstekenden zee- voogd bij hem verwekten, in alle opzigten bekwaam mogt gerekend worden, om gemeenschappelijk met dien ervaren en kloeken opperbevelhebber de aan hem toevertrouwde onder- neming naar wensch te volbrengen. Ten einde dit oogmerk te bereiken, werd, ten gevolge van het door de vergadering van Hunne Hoog Mogenden ge- nomen besluit, om eenige cordate en standvastige mannen van kennis en beleid, tot twee of drie in getal, uit de Hooge Regering, naar het voorbeeld der beide vorige jaren , als gevolmagtigden met 's Lands vloot in zee te zenden, 2 coR- NELIS DE WITT, op den 20 Mei door de Staten van Holland van wege hunne provincie tot een dier afgevaardigden be-

1 Dit laatste merkt men duidelijk uit hunne onderlinge briefwisseling. De Raad- pensionaris geeft hem daarin meermalen raadgevingen, meer in den toon eens vaders dan van eenen broeder, en de Ruwaard volgde deze gewillig zonder tegenspraak op. Dat DE RUYTER tegen zijne benoeming zou zijn ingenomen geweest, zoo als sommigen be- weerden, is onjuist. Het tegendeel blijkt uit eenen brief van dien Admiraal. 2 Res. van H. H. Mog., 12 Mei 1667. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 173 noemd, en weinige dagen 1 vóór het uitloopen der zeemagt door de algemeene Staten als zoodanig bevestigd, met last, zich in allerijl naar de vloot te begeven. Zeeland 2 en Vries- land stelden de twee andere gevolmagtigden niet aan, en het blijkt ook niet, dat van wege Hunne Hoog Mogenden die provincien aangezocht zijn geworden, om aan hunne benoeming gevolg te geven. Het verlangen van den Raadpensionaris JOHAN DE WITT, om zijnen broeder eenig en alleen als gevolmagtigde op 's Lands vloot gesteld te zien, werd aldus volkomen vervuld. Hierbij kwam, dat, daar deze met een zeer uitgestrekt ge- zag, hetwelk aan geene bepaalde voorschriften was onder bekleed was, de Raadpensionaris zich in staat zag-worpen , om , van den eenen kant, door den grooten invloed, dien hij op de staatsaangelegenheden in het algemeen, op die van de zee in liet bijzonder, en meer regtstreeks op zijnen broeder had, zijn grootsch ontwerp geheel naar zijne inzigten te doen verwezenlijken, en om, waarvan het welgelukken geheel af- hing , van de andere zijde, den aanslag zoo geheim te houden, dat , niettegenstaande de loopende geruchten, het ware oog- merk voor ieder, zelfs voor eenen D'ESTRADES, verborgen bleef. 3 Spoedig na zijne benoeming, verliet CORNELIS DE WITT 's Gravenhage, en begaf zich naar 's Lands vloot in Texel, waarmede hij op den 6 Junij in zee stak. Deze omtrent eene mijl van wal zijnde, werd door de afgevaardigden en ge-

1 Res. van H. H. Mug., 27 Mei 1667. 2 De Staten van Zeeland hadden zich vroeger tegen het afvaardigen van zoodanige gevolmagtigden verklaard, en deden dit nu op nieuw, voornamelijk, omdat zij zeer tegen C. DE WITT waren ingenomen. 3 In een' zijner brieven geeft DE WITT te kennen, dat dit voor hem de moeijelijkste zaak was. Uit de brieven van D'ESTJADES, zie, onder anderen, dien van den 9 Junij 1667, blijkt het, dat die slimme staatsman wel vermoedde, dat men voornemens was, eenigen aanslag doen, doch dat het hem te eenenmale onbekend bleef, waarhenen het gemunt was. Overigens was het uitloopen der Nederlandsche vloot zeer onaangenaam aan D'ESTEADES, en zocht hij, onder voorwendsel, dat zulks het sluiten van den vrede zou vertragen of misschien wel verhinderen, na WITT daarvan af te brengen; doch te vergeefs. 174 GESCHIEDENIS VAN HET volmagtigden van Hunne Hoog Mogenden, aan wie het toezigt over de uitrusting en het gebruik maken van de vloot was opgedragen, en die uit den Raadpensionaris DE WITT en eenige weinige zijner meest vertrouwde vrienden bestonden , alvorens het boord van den Luitenant-Admiraal DE RUYTER te verlaten, aan dien opperbevelhebber en aan CORNELIS DE WITT, een uitvoerige lastbrief ter hand gesteld , 1 in welken het doel van den togt kenbaar gemaakt en duidelijk om- schreven werd. Daarbij werd, onder anderen, bevolen dat, zoodra zich bij de vloot zouden gevoegd hebben de uit Zee- land en andere verwacht wordende oorlogsschepen, gelijk mede het krijgsvolk, hetwelk op de Hoogte van de Maze met verschillende behoeften zou worden aangebragt, "ge- noemde vloot zonder 'verwijl naar de Engelsche kust zou oversteken, onder Godes toelating, de rivier van Londen in- zeilen, en de rivier van Chatham of Rochester met gewapend klein vaartuig, branders en zoo veel oorlogsschepen , als doen zou zijn, oploopen, om aldaar, onder Godes genade en-lijk zegen, 'te vermeesteren of te vernielen zoodanige Engelsche schepen, als voor of omtrent Chatham en elders op de rivier van Rochester zouden worden aangetroffen , mitsgaders ook te verbranden of op andere wijs onbruikbaar te maken de koninklijke magazijnen, voorraad of krijgsbehoeften , welke daar ter plaatse zouden worden gevonden. Dat verder het krijgs- volk, de scheepssoldaten of mariniers met een aantal matrozen aan wal zouden worden gezet, zoo om te bemagtigen de forten en blokhuizen, welke de uitvoering van het ontwerp zouden kunnen verhinderen of bemoeijelijken, als om de onderneming

1 Alvorens waren de overige Admiralen geseind, om aan boord van den opperbevel- hebber te komen, waar hun een gedeelte van den bedoelden lastbrief of instructie were voorgelezen, doch met uitlating van de voornaamste punten, "om redenenen, alzoo 't op den eedt verboden was, daervan te vermaenen; hebbende daervan oock geen copie gekregen." Journael, gehouden op 's Lands schip d Eendracht door ART aArsz VAN NES, Luitenant-Admiraal van Hollandt ende IVestvrieslandt, sorterende onder 't Col- legie ter Admiraliteit tot Rotterdam, van den 8 Mei tot den 25 October 1667; een hoogstbelangrijk stuk, in het Rijks Archief berustende, hetwelk veel licht over de zee- zaken van dit jaar verspreidt. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 175 zelve met meerder nadruk en kracht te helpen ten uitvoer leggen ; wordende nogtans aan den gevolmagtigde in de vloot overgelaten om, na den Luitenant-Admiraal DE RUYTER en de overige hoofden der zeemagt gehoord te hebben, omtrent de zaak zelve in het algemeen, en aangaande de bijzonder- heden, bepaaldelijk ten opzigte van de orde en wijs der uit- voering , alles te doen en te werk te stellen, wat hij ten meesten dienste van den lande bevinden zou te behooren." 1 Van dezen lastbrief voorzien, liep DE RUYTER met de vloot langs de Hollandsche kust tot voor de rivier de Maze, waar het verwachte krijgsvolk, eene menigte oorlogsbehoeften, pal- lissaden, schoppen en andere voor eene landing benoodigde werktuigen, door de ijverige pogingen van -den Raadpensio- naris DE WITT, die over dag en nacht zich van Texel te lande naar Hellevoetsluis had begeven, aan boord gebragt werden. Vervolgens zakte de vloot naar Schooneveld af, in de hoop, dat de Zeeuwsche schepen onder den Luitenant- Admiraal BANCKERS zich te dier plaatse bij haar zouden voegen. Dan, niettegenstaande 's Lands zeemagt zich door storm en tegenwind genoodzaakt zag, ettelijke dagen aldaar te verblijven, kwamen de Zeeuwen niet opdagen. Aan twee oorzaken was het wegblijven van deze schepen voornamelijk toe te schrijven. De Admiraliteit van Zeeland had zich tot dus verre getrouw van hare verpligtingen ge haar aandeel aan de zware uit--kweten , en naauwgezet rustingen van deze jaren geleverd. Doch de meer en meer toenemende traagheid der landprovincien in het opbrengen

1 Instructie voor de gevolmagtigden op 's Lands vloot, voorkomende in de Resolutien ende Verbael van het gebesoigneerde van den Heere CORNELIS DE WITT, Gedeputeerde en Gevolmachtichde in 's Lands vloot, van 27 Mey tot 12 Sep. 1667, berustende in het oorspronkelijke op het Rijks Archief, en gedeeltelijk in den jare 1668 in druk uit- gegeven in één deel, in 40. Vergelijk ook Leven van DE RUYTER, bl. 564. Deze In- structie werd eerst den 28 Junij, en dus na het volbrengen van den togt, aan de vergadering der Staten- Generaal medegedeeld, welke, hetgeen zij wel niet anders kon, toen verklaarde, "zich alles wel te laten gevallen en de heeren Gedeputeerden en Gevolmagtigden tot de expeditie van de vloot, voor de genomene moeite ie bedanken!" Res. van H. H. Rog. van dien dag. 176 GESCHIEDENIS VAN HET

van de voor het zeewezen verschuldigde gelden had thans dermate de schatkist van dat collegie uitgeput, dat het buiten de mogelijkheid geweest was, al zijne schepen behoor- lijk te wapenen en uit te rusten, en er slechts een klein gedeelte in staat was zee te kiezen. Hierbij kwam een volslagen gebrek aan de noodige manschappen, waartoe in het bijzonder aanleiding gaf een besluit, in het laatst des vorigen jaars door de Algemeene Staten genomen, waarbij de vaart, welke tot dus verre verboden was geweest, onder voorwaarde van zeker getal manschappen voor de oorlogsschepen te leveren, voor den koophandel was opengesteld geworden. Dien ten gevolge misten de Zeeuwsche schepen zulk een aanzienlijk getal matrozen, dat zij in die gesteldheid onmogelijk zich onder 's Lands vlag konden begeven. Om hierin te voorzien, had men zich tijdig tot Hunne Hoog Mogenden gewend, met het dringend en herhaald verzoek, dat, gelijk gemeenlijk in zoodanige gevallen geschiedde, aan de noodige soldaten be- vel zou worden gegeven, zich op de bedoelde bodems in te schepen. Na lang dralens werd eindelijk hieraan gehoor gegeven en het bevel uitgevaardigd, dat het krijgsvolk uit de naast gelegen frontieren, dat is, uit Zeeland zelve, Staats-Vlaanderen en andere in de nabijheid liggende steden en plaatsen daartoe zou genomen worden. Dan dit achtten de Gecommitteerde raden van Zeeland, bij den steeds toenemen- den voortgang der Fransche wapenen in de Spaansche Neder- landen, voor hun gewest te gevaarlijk, weigerden daaraan gevolg te geven en leverden hiertegen verschillende vertoogen in. Maar de Algemeene staten volhardden in het eenmaal genomen besluit, I en door dezen ellendigen twist werd de aanzienlijke Zeeuwsche scheepsmagt verhinderd zich te dezen tijde bij 's Lands zeernagt te voegen, en werden de moedige Zeeuwsche opperhoofden en scheepsbevelhebbers verstoken van de eere, om aan de roemrijke bedrijven, kort hierna op de rivier van Rochester door 's Lands vloot verrigt , deel te nemen.

1 Not. der Adm. van Zeeland en Resol. van H. H, Mog., van 27 Mei, 3 en 5 Junij 1667. NEDERLANDSCIIE ZEEWEZEN. 177

Misschien gaf ook nog eene derde oorzaak aanleiding tot het vertragen der uitrustingen in Zeeland, het geschil, name- over de vredesonderhandelingen en de plaats, waar zij zouden gehouden worden. Zeeland wenschte den vrede en betoonde, even als de meeste landprovincien, weinig genegenheid om den oorlog ter zee dit jaar krachtig door te zetten. Hieraan moet mogelijk ook gedeeltelijk toegeschreven worden de trage uitrusting der zeemagt van dit gewest. En is dit zoo, dan zijn de Zeeuwsche overheden niet vrij te pleiten van door eigene schuld de zeelieden van hun gewest verhinderd te heb- ben, den roemrijken togt naar Chatham bij te wonen. Zonder naar de Zeeuwsche schepen, evenmin als naar de Vriesche, welke als nog niet volkomen gereed, te Texel waren achtergelaten, te wachten, zette de vloot, na door storm en tegenwind onderscheidene dagen te zijn opge- houden, eindelijk op den 14 Junij koers naar Brittanje, waar zij, op vier of vijf mijlen van de kust, in den vol- genden nacht door eenen hevigen zuidwestelijken storm overvallen werd, door welke vele schepen van hunne ankers werden geslagen en de vloot grootendeels verstrooid ge- raakte. Gelukkig bedaarde het weder spoedig, en nu werden de noodige maatregelen beraamd tot uitvoering van dat groot stoute ontwerp waarvan de wereld weldra gewaagde.-sche en De Nederlandsche vloot , welke thans voor den mond van de rivier den Teems vereenigd lag, was door het achter- blijven der Zeeuwsche en Vriesche schepen, welke laatste evenwel nog vóór de groote gebeurtenissen kwamen opdagen en daardoor nog min of meer deel daaraan namen, niet zoo talrijk als de vloten van den staat gemeenlijk in dezen oor- log waren. Zij telde slechts een en vijftig oorlogsschepen, drie fregatten, zes gewapende advijsjagten, veertien branders en ettelijke galjooten , te zamen een getal van ruim 80 schepen uitmakende. Dit getal was echter in de tegenwoordige om- standigheden, nu de Britten geene magt in zee hadden, ter uitvoering van de voorgenomene onderneming meer dan voldoende, vooral nadat op den tweeden dag des aanvals II 12 178 GESCHIEDENIS VAN HET bij de vloot zich nog gevoegd hadden enkele Hollandsche schepen en het Vriesche smaldeel, onder den Luitenant-Ad- miraal HANS WILLEM VAN AYLVA, die voor eengen tijd, of- schoon Kolonel bij het krijgsvolk te lande, 1 tot bovenge- melde waardigheid door de Staten van Vriesland, in plaats van den gesneuvelden Luitenant-Admiraal TJERCK HIDDES DE VRIES verheven was. Door die schepen en dit smaldeel, sterk tien oorlogsschepen, één advijsjagt , één brander en drie galjooten, was de zeemagt van den Staat tot 64 oor getal, de branders en het kleine-logsschepen, en het geheele vaartuig medegerekend, tot bijkans honderd aangegroeid. Dan, ofschoon de vloot niet zoo talrijk was in oorlogssche- pen als bij de overige togten , was zij echter in soort van schepen niet minder, ja overtrof zij de voorgaande, daar zij thans onderscheidene nieuwe, slechts in dit jaar vol- bouwde bodems telde, welke in grootte en sterkte van wape- ning en bemanning niet alleen aan de grootste en sterkste, die tot dusverre in 's Lands vloot gevonden werden, ge- lij k waren, maar, wat meer is, deze te boven gingen. Bij den vierdaagschen zeeslag waren slechts twee schepen van 80 stukken tegenwoordig geweest, waarvan het best be- inande nog geen 400 man telde: thans bevonden er zich in de vloot zes schepen van 80 tot 84 stukken, alle met de meeste zorg vervaardigd en ruim van het noodige voorzien, waarvan het minste 440 en het meeste 550 ma- trozen, mariniers en soldaten voerde. Voorts was de vloot zamengesteld uit zeven schepen van 70 tot 78, uit twintig schepen van 60 tot 68, uit elf schepen van 50 tot 58, uit dertien schepen van 40 tot 48, uit acht schepen en fregatten , van 30 tot 36, en uit eenige andere van

1 Dit was nu de derde landofficier, die zich bij 's Lands vloot bevond, namelijk de Luitenant-Admiralen VAN AYLVA en VAN OJENT, en de Luitenant-Kolonel PALM. Ofschoon deze drie bevelhebbers zich behoorlijk van hunnen pligt kweten en zelfs uitmuntten, strekt hunne verheffing, met voorbijgang van zoo vele bekwame en dappere zeelieden , ten bewijze, hoezeer de provincialistische, en ik mag er bijvoegen, de aristokratische geest in deze dagen heerschte, zelfs nadat het voorbeeld van WASSENAER geleerd had, welke schadelijke gevolgen zulks voor het Vaderland had. NEDEILLANDSCIIE ZEEWEZEN. 179 minder charter, bedragende het getal der stukken geschut over de geheele vloot 3330, en dat der manschappen 17416, die der galjooten en ander klein vaartuig en het krijgsvolk, dat op de schepen verdeeld was of in loodsbooten medege- voerd werd, niet daaronder begrepen. 1 In der daad eene aanzienlijke wagt , welke in staat was, schrik in Groot-Brit- tanje te verspreiden en aan het overige Europa eerbied in te boezemen, voornamelijk, wanneer men bedenkt, welke inspanningen door het Gemeenebest gedurende dezen oorlog reeds gedaan, hoe vele zeeslagen reeds geleverd, en hoe groote verliezen geleden waren, en dat aan deze vloot nog ontbrak het eskader eener provincie, welke na Holland de meest belangrijke uitrustingen deed. 's Lands vloot in den avond van den 17 Junij voor den mond van den Teems in het koningsdiep het anker hebbende laten vallen, werden nog dienzelfden avond aan de hoofdofficieren der vloot, en den volgenden morgen zeer vroegtijdig aan de voornaamste bevelhebbers van het krijgsvolk, waarvan de aan aan den Kolonel THOMAS DOLMAN was opgedragen -voering, de inhoud van den lastbrief des gevolmagtigden en van den opperbevelhebber der vloot wegens het ontwerp op de rivieren van Londen en Rochester medegedeeld, en met hen de middelen beraamd, om die gewigtige onderneming ten uit- voer te brengen. Dien ten gevolge werd bepaald, dat een smaldeel zou worden gevormd, zamengesteld uit 17 schepen van oorlog, als: twee van 60, zes van 50, vier van 40 tot 46 en vijf van 32 tot 36 stukken, zijnde de meest geschikte tot het doen van den voorgenomen togt, zoo wegens hunne ligtheid, als uit hoofde van hunne sterkte om de krijgsbe- drijven krachtdadig te ondersteunen. Aan dat smaldeel, bij hetwelk vijf gewapende advijsjagten, het noodige getal branders en al de aanwezige galjooten gevoegd werden, werd opge- dragen, eerst in den Teems te loopen , de aldaar liggende schepen, zoo mogelijk, te veroveren of te vernielen, daarna de rivier van Rochester in te stevenen, het fort Sheerness

1 Zie Bijlage XXXVI le Deel. 12* 180 GESCHIEDENIS VAN HET

met bijstand van het krijgsvolk te vermeesteren , en eindelijk de zich in laatstgenoemde rivier bevindende vijandelijke bodems aan te tasten, te verbranden, in den grond te hakken of te belnagtigen. Voorts werd vastgesteld, dat de overige smal rivier zouden oploopen tot omtrent de droogte van-deelen de de Middelgronden; dat, ingeval de vijand van de zeezijde mogt komen opdagen, de Luitenant-Admiraal DE RUYTER twee schoten met grof geschut zoude doen, waarop de schepen uit de rivier zouden wederkeeren, en dat, bijaldien het genoemde smaldeel eene te sterke vijandelijke magt in de rivier mogt ontmoeten, het zou terug wijken en zich bij 's Lands vloot voegen. Het beleid van dezen togt werd aan den Luitenant-Ad- miraal WILLEM JOSEPH VAN GHENT toevertrouwd, op wien, ofschoon minder ervaren in zeezaken dan andere hoofdofficieren van 's Lands vloot, boven deze de keus schijnt gevallen te zijn, omdat hij de opperbevelhebber was van de schepen der Admiraliteit van Amsterdam, die verreweg het meeren- deel der vloot uitmaakten, en misschien ook, omdat hij als landofficier, in het aantasten der forten met de krijgsmagt, gewigtige diensten kon bewijzen. Onder hein werden de Vice- Admiraal JAN DE LIEFDE en de Schout-bij -nacht DAVID VLUG gesteld, beide mannen , die van der jeugd af zich aan den zeedienst hadden toegewijd, en wier dapperheid en kunde beproefd waren, terwijl tot scheepsbevelhebbers aan wie het bijwonen van deze gewigtige, maar hagchelijke onderneming vergund werd, bij voorkeur meest zoodanige kapiteinen ge- nomen werden, die in de kracht des levens waren, hunne opleiding, aan DE RUYTER zelven hadden te danken, of door heldendaden bij eene of andere gelegenheid hadden uitgemunt. Terstond werden de noodige maatregelen genomen tot het opvolgen en uitvoeren der gegevene bevelen. De Luitenant- Admiraal VAN GHENT verliet zijn schip van 84 stukken, den Grooten Doiphyn , ging over en heesch de Admiraalsvlag op de Agatha van 50 stukken, over welk schip de moedige HENDRIK VAN VOLLENHdVEN , een der weinige kapiteinen , die NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 1-81

DE RUYTER bij den jongsten zeeslag in den nood trouwelijk hadden bijgestaar[, het bevel voerde. Bij hem scheepte zich de gevolmagtigde der Algemeene Staten, CORNELIS DE WITT in, met oogmerk om, overeenkomstig zijnen eigenen wensch , en naar het uitdrukkelijk verlangen 1 van zijnen broeder, den Raadpensionaris, in eigen persoon de onderneming bij te wonen, en VAN GHENT met raad en daad bij te staan, waar en wanneer zulks mogt vereischt worden. Alles werd zonder verwijl tot den gewigtigen togt gereed gemaakt. De schepen, welke daartoe bestemd waren, werden bijeen gebragt, het krijgsvolk, dat in dezen togt zou gebruikt worden, werd over de schepen verdeeld; sloepen werden vooruit gezonden om de diepten te peilen, en nu ging het smaldeel des morgens ten vier ure van den 19 Junij , met den voorvloed en eenen zuidwesten wind onder zeil, en laveerde het Koningsdiep op. Daar de gelegenheid niet gunstig was, kon men gedurende (lit getijde niet verder komen dan een weinig beneden de Middelgronden , waar het anker werd uitgeworpen. Doch aldaar eenigen tijd gelegen hebbende, liep de wind naar het zuidoosten met eene redelijke koelte , zoodat besloten werd, van die gunstige omstandigheid ge- bruik te maken om het Koningsdiep op te loopen, gelijk ook werkelijk gedaan werd. DE RUYTER, van zijne zijde, maakte van deze gelegenheid insgelijks gebruik, en zeilde met het gros der vloot tot aan den oostkant der Middelgronden op, waar hij eenige schepen, tot het naauw insluiten der rivier, uit- zette, en daarna het anker liet vallen. Aldus met spoed den togt vervolgende, hoopte VAN GHENT eenige vijandelijke fregatten en rijk beladene koopvaarders, welke, volgens berigten, in de Hope, op den Teems, niet verre van Gravesand lagen, te verrassen, aan te tasten en te vermeesteren. I)an de wind tegen den avond verslappende, zag hij zich in die verwachting te leur gesteld en vond zich genoodzaakt, niet het smaldeel op anderhalve mijl van laatst-

1 Dit had de Raadpensionaris uitdrukkelijk aan zijnen broeder in zijne brieven aan -bevolen. 182 GESCHIEDENIS VAN HET genoemde plaats ten anker te komen, waardoor den vijand gelegenheid gegeven werd, te ontvlugten. Onder deze om- standigheid, meenden DE WITT en VAN GHENT zich niet langer op den Teems te moeten ophouden, maar het voor- name doel der onderneming, het binnenloopen van de Medway of rivier van Rochester zonder dralen ten uitvoer te moeten leggen , ten einde aldaar de Britsche koningsschepen te ver- nielen of te vermeesteren. Met dit oogmerk zakte het smaldeel, na door DE RUYTER, , tot alle zekerheid, nog met tien oorlogsschepen en twee branders versterkt te zijn, tegen den middag van den 20, met het begin van de ebbe den Teems tot voor de rivier van Ro- chester af, bij welks nadering een vijandelijk fregat, be- nevens eenige branders hunne ankers kapten en niet overhaas- ting de rivier opliepen. Thans kregen de kapiteinen JOHAN VAN BRAKEL, PIETER MAGNUSSEN en ELAND DU BOIS het bevel, zich met hunne schepen naar de op den hoek van het eiland Chepay gelegene sterkte Sheerness te begeven, en deze sterkte krachtdadig aan te tasten, van welken last zij zich mannelijk kweten. Zij plaatsten zich regt voor dat fort, en beschoten het hevig, waarop, onder de bescherming van hun geschut, de tot landing bestemde soldaten en mariniers, met den Kolonel DOLMAN aan het hoofd, aan wal stapten. Intusschen was de tegenstand, welken de vijandelijke be- zetting hier bood, alhoewel de sterkte met vijftien stukken voorzien was, zeer flaauw. Na anderhalf uur het geweld der Nederlandsche schepen te hebben doorgestaan, verlieten de Britten, bemerkende dat het Nederland sehe krijgsvolk zich tot den storm gereed maakte, plotseling het fort en sloegen op de vlugt. Kort daarna beklommen eenige rappe matrozen den muur, haalden de Britsche vlag af en heschen in hare plaats de Nederlandsche op, en nu volgde ook spoedig het

1 In het boven reeds aangehaalde handschrift: Memorien en Resolutien van den Raat der Admir. van de Maze 1665-1669, wordt gezegd, dat dit door zekeren CORNELIS IER - RITS vos gedaan werd, die daarvoor 100 ducatons als eerre belooning ontving. Hij was de eerste in het fort Sheerness en leverde de vlag aan CORNELIS DE WITT. (Nagel. aant. van den overt. schrijver). NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 183 krijgsvolk, dat de poorten openbrak en zich meester van de plaats maakte. Aanzienlijk was de voorraad in rondhout, zoo masten als raas en stengen, die men in het fort vond, en van welken zoo veel werd ingescheept als vervoerbaar was. Het overige werd verbrand, aan stukken gehakt en onbruikbaar gemaakt. Inmiddels rees de vraag, of de sterkte zelve houdbaar was, vooral bij het gemis van een aanzien- lijk gedeelte van het krijgsvolk, dat in den jongsten storm met de loodsbooten van de vloot was afgeraakt. Na rijpe overweging werd die vraag ontkennend beantwoord, zoo dat, op last van den gevolmagtigde, het geschut geborgen, de magazijnen vernield, de wallen geslecht en het fort den vol dag verlaten werd. -genden Dit werk in allerijl volbragt zijnde, werden, alvorens den gelukkig aangevangen togt voort te zetten, twee advijsjagten en eenige booten en sloepen de rivier opgezonden, om de diepten te peilen, vanwaar deze, na tot in de nabijheid der Britsche schepen geweest te zijn, behouden wederkeer- den. Aldus met de gesteldheid der rivier gedeeltelijk bekend geworden, en verzekerd, dat de schepen van het smaldeel veilig hunnen weg konden vervolgen, besloten DE WiTT en VAN G14ENT den volgenden dag, onder Gods zegen, het ge- wigtige werk met het vernielen of vermeesteren der groote koningsschepen te voltooijen. De tijding van het verschijnen der Nederlandsche zeenlagt voor den Teems, en vooral het berigt van de verovering van Sheerness, had eindelijk het Britsche hof uit den slaap, waarin hk,t gezonken lag, doen ontwaken, de harten van allen met sc;arik vervuld, en het nakende gevaar, waaraan de luister de' Britsche zeemagt blootgesteld was, doen beseffen. Nu we'd de verwaarloozing van het zeewezen diep, doch te laat, beklaagd ; nu werden alle middelen aangegrepen om, ware het mogelijk, de schoone schepen op de rivier van Rochester nog te behouden, en aldus Groot-Brittanje voor schande en schade te behoeden. Dan de thans bevolen maatregelen bleken welhaast in de gegevene omstandigheden onvoldoende te zijn, 184 GESCHIEDENIS VAN HET en de algemeene ontsteltenis maakte de uitvoering daarvan zeer moeijelijk of verijdelde die geheel en al. Op bevel des Konings snelde de Generaal MONK, Hertog VAN ALBEMARLE, als opperhoofd der zeemagt en Luitenant-Generaal van den Hertog VAN YORK, wien het gebied over de land- en zeemagt was opgedragen, ijlings naar Chatham toe, voorzien van den ruimsten last, om te doen wat strekken kon tot verde- diging des lands en der bedreigde schepen. Doch hier ge- komen, vond hij alles in de deerlijkste verwarring en de grootste vreeze. Kruid, lood , geschut, sloepen tot het op- boegseren der ontwapende en onttakelde schepen, in één woord, alles wat in deze oogenblikken tot afwering of stuiting van den vijand voorhanden moest zijn, ontbrak. De werk- lieden, ganschelijk verslagen, waren naauwelijks te bewegen tot den arbeid; de zeelieden weigerden genoegzaam de hand aan het werk te slaan , en riepen om hunne soldij en; de amtbenaar, I aan wien de zorg voor het dok van Chatham was opgedragen, meer bezorgd voor zijne eigene belangen, dan voor die van het rijk, kweet zich kwalijk van zijnen pligt. Bij zoodanig eene gesteldheid der dingen viel het, ook voor eenen man als MONK, bezwaarlijk, iets wezenlijks te verrigten. Hij deed echter wat in zijn vermogen was. Reeds voor eenigen tijd was over de rivier eene dikke, ijzeren keten gespannen, welke aan beide de oevers aan palen en voor anker liggende vlotten stevig was vastgehecht, en die bovendien van afstand tot afstand, ter betere beves- tiging, nog met eenige in den bodem der rivier geslagene masten voorzien was. 2 Dan deze keten werd op geenerlei wijs verdedigd. MONK, het groot belang, dat hierin gelegen was, ten volle beseffende, gaf oogenblikkelijk bevel tot het aanleggen van twee batterijen aan de beide uiteinden van den ketting. Doch tot het doen van dit werk, dat in het gezigt des vijands moest volbragt worden , werden de noodige

1 Het lid der Admiraliteit FETT, aan wien daarna een regtsgeding uit dien hoofde werd aangedaan. 2 Zie over de wijs, waarop deze keten gespannen was, mijne denkbeelden in Bijlage I•

Lei 11 r.^ t^

✓ 1, ,.

1 ...t ^ i r ^ ,ill 1 _ I de

Llbtu}' ^ÍI

^ aan de gesteldl lie iii glei • ! 1 She c i iie s. : { c.^•.1v^^y^^11d Vh'/Ik'1?1,:1:\'/).S'C' II/s 1'L 00T e j - S te SIlt:ERNIss eli bij ILVI'II 1 ) '\. op den2o, 21.22 • 23Jiinij 16(7.1^

( 7' l inu• vu' r/r/^ il[ dlgr' /;i. firhr /,r.'/,,•rrirl JIJ nrrt ./ /S'rrr'^i/ll, rrruu%nnrrrrr/.' nr ri' 1 , - 0iiet iiboroliv^Ii .I/rnluir:.• /7",, .V•. /i tri '• ^ {

oral/p/u" ` {fir iiiiliaiii ......

^ ,r

is l J0 I (/,//,,,,/, a,,, iiIt í ,$IIa iii S\

I r .1;.lri, r.nrr ,/,w /(n,./../r

M1 ^^•^ }^/ • Murr .l.r/io%^Irrrb^•r:c. bi l/r ^^.q,. r/ Il.r ^•.^ ..i r /^•ru;i/.

L}L 1..-' r' .ï %ir "r•,p•.,,u/••,'rl FrIq. .,r•/rr,,,'rl. ri l), l.aln/ ,n. !i //rl/i/r , rr:•rrrrl. . Jij i //'/ii/i i //r'./,uu,, s.i /1. I,ru.,unr/.:pz,.rr/.'u J l J i /!r /;l,.,, //i /4• l;dh,uvcr.,,.•znulsor. n /ior /,'/ mr! ;1.clre/6•rn

.^%/•^Iq/ -• 1 rd/IUnLer'/fir rrq'// • /i / • /,4, 1.177r7r/vd/rvv,ve nrrll rl• /7 M'/ >, •f /. rc. I) /5 y;, S' Nu ./9s /ndl. rlr _. _ .__. ':'i •^;1 1-M ^^ .I ,,,,, •,,,,/r/rvr nnrl .• F,'! /Ir /I/r/ . /,nlrr.• /7/ 't _I ,•rr r/i .cNr6•Aru

j , /1„ I/anulrvuN/r. '„ // /i•innr/r/r In I pon ! rs/.' /•/ .ra/iyr rr /b- /rui,fl/I/iru•/:.•. _/ I),'/i.riuh;urr. ! /r rqur rr u'" rn / r//, //h 'Xi

1h,,,!" 1,//i. rrrul (' II. • .l /ir/jliq le.%. /nle

NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 185 behoeften en werktuigen, bij de algemeene verwarring, niet gevonden , en aan geene andere lieden , bij het gemis van be - kwame arbeiders, dan aan onbedreven soldaten kon deze arbeid worden opgedragen. De batterijen kwamen echter tot stand, en nu meende MONK, dat er weinig vreeze voor de groote sche- pen bestond. Om echter niets te verzuimen, versterkte hij de bezetting van het in de nabijheid van den ketting liggende Upnor-Castle , ten einde de Nederlanders, bijaldien zij over den ketting mogten geraken, het verder doordringen te be- letten. Bovendien deed hij vóór de keten twee groote schepen en vijf der van Sheerness geweken branders zinken, 1 terwijl zij aan dien kant daarenboven beschermd werd door het van voor Sheerness gevlugte fregat de Unity. Onmiddellijk achter den ketting lagen de Carolus Quintus en de Matt/das, en op een' eenigzins meer verwijderden afstand was een derde groot schip , the Mommouth geheeten, geplaatst. Tevens gaf MONK bevel, het Koninklijke Admiraalsschip, den Royal Charles, een der zwaarste en schoonste Britsche schepen, opwaarts te voeren, doch door misverstand, en vooral door gebrek aan sloepen , werd dat bevel niet uitgevoerd. Eindelijk ge- lastte hij , een ander schip, vroeger op de Nederlanders ver- overd , en toen het Slot van Honinyen , nu de Mary genaamd, op eene bepaalde plaats te doen zinken; maar door de on- wetendheid of onachtzaamheid der loodsen op eene andere plaats 2 aan den grond vast geraakt, kon het niet verder gebragt worden, en werd hierdoor, gelijk de Engelschen daarna beweerden, aan de Nederlanders juist de noodige

1 Het zinken dezer branders werd MONK zeer kwalijk geduid, daar men niet zonder reden beweerde, dat hij deze, in plaats van te doen zinken, veeleer tegen de Neder schepen had moeten gebruiken. Doch de verwarring was zoo groot, dat hij-landsche daaraan niet gedacht schijnt te hebben. 2 Eene naauwkeurige afbeelding der rivier van Rochester, van de positie der Neder- landsche en Britsche schepen, en van de door de Engelsehen aangelegde sterkten tot afwering der Nederlanders, vindt men in het bijgevoegde kaartje, ontleend uit de Me- moirz Of S. PEPY, en tijdens de expeditie door zijn vriend, JOHN EVELYN, vervaardigd. De nette afteekening daarvan ben ik verschuldigd aan de verpligtende vriendelijkheid van den heer J. z. MAZEL, Referendaris bij het departement van Buitenlandsche Zaken 186 GESCHIEDENIS VAN HET ruimte overgelaten om dieper in de rivier door te dringen, hetgeen hun, bijaldien de Mary op de behoorlijke plaats ware gezonken, onmogelijk zou geweest zijn. 1 Het was voor de Nederlanders, onder zulke omstandig- heden, bij zoodanig eene gesteldheid der rivier en terwijl van alle zijden een groot aantal vijandelijke troepen aanrukte, eene zeer bedenkelijke en hagchelijke zaak, de Medway, die over het algemeen naauw, op sommige plaatsen zelfs zeer eng, en met vele droogten bezet was, en waarvan de vaart door de gezonken schepen nog meer belemmerd werd, 2 op te loopen, en de krijgsverrigtingen tegen de Britsche zee- magt voort te zetten. Deze veelvuldige moeijelijkheden waren echter niet in staat, mannen gelijk CORNELIS DE WITT en VAN GRENT schrik aan te jagen, veel min hen van het ontworpen plan te doen af zien. Het denkbeeld, dat zij met de overwinning van al deze bezwaren het Vaderland eenen gewigtigen dienst zouden bewijzen, en de overtuiging , door de uitvoering der ontvangene bevelen, voor zich zelven eenen onsterfelijken roem te zullen inoogsten, spoorde hen veeleer aan, die moeijelijk- heden te trotseren, en de gevaren, hoe groot en menigvuldig ook, te verachten. Door schoon weder, eenen frisschen noordoostelijken wind en springvloed 3 begunstigd, ligtte het smaldeel in den morgen

1 Rapport van den Generaal MONK, Herlog VAN ALBEaIARLE, op den 10 Februarij 1668 aan het Parlement gedaan, en onder anderen, te vinden in de Memorials of Sir W. PENN, T. II, p. 442. Vergelijk ook PEPY'S Memoirs, T. II, p. 71. 2 De Fiscaal van 's Lands vloot, OTTO DE V000HT, die den togt bijwoonde, beschrijft in eenen gedrukten brief, geschreven den 1 Julij 1667, en te vinden in de Bibliotheca Duncaniana, aldus den toestand der rivier: "De voornoemde rivier loopt seer krom, soodat men het halve compas moet omzeylen, om omtrent Chatham te komen. Sy is op veel plaetsen, ten aansien van Baer bequame diepte, niet veel breeder dan de Rotter ook de ligtste fregatten gebruikten, om daerin te zeylen. De-damsche Schie, dies wy Engelsehen hadden de rivier gestopt met seven Brandtschepen, die allen overdwars ge• sonken lagen; indien zy er noch één hadden doen sineken, wy souden de rivier niet hebben kunnen opzeylen want het gat tusschen het landt en de gesonke wracken niet wyder was als de Haegsche vaart, waerop iek lagchende zey (siende veel Engelsehe paerden gaen weyden), laten wy Jachtschuyten van de schepen maecken ende deselve van de paarden doen doortrecken." • Dit laatste getuigen de Engelsehe schrijvers, en hieraan schrijven deze gedeeltelijk NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 187

van 22 Junij ten zeven ure het anker, en liep van voor Sheerness de rivier op. De kapitein THOMAS TOBYAS was met vier oorlogsschepen, drie gewapende advijsjagten en twee branders reeds den vorigen avond vooruitgezonden, en deze geraakten gelukkig voorbij de vijandelijke gezonken schepen, achter welke wrakken de Luitenant -Admiraal VAN GHENT, in afwachting van hetgeen verder zou gebeuren, met het overige gedeelte van het smaldeel het anker liet vallen. Nu ontstaat op genoemden morgen tusschen de schepen van TOBYAS en het Britsche fregat de Unity, dat voor den ketting ligt, en de verdere vijandelijke schepen en batterijen, een hevig vuur, hetwelk een' geruimen tijd aanhoudt, doch zonder iets te beslissen; want de Nederlandsche kapiteinen, weifelende, zoo het schijnt, door de grootheid van het gevaar en de onover- komelijke zwarigheden , zetteden den aanval niet oogenblik- kelijk zoo door als gewenscht werd. Dit weifelen verdriet den dapperen kapitein JOHAN VAN BRAKEL, die als comman-

het welslagen van de onderneming der Nederlanders toe. Onze gelijktijdige schrijvers en ook de officiële bescheiden zwijgen er van. VAN KAMPEN spreekt er van, in zijne Verkorte Geschiedenis, die zulks echter ook uit een Engelsch schrijver ontleend heeft. De zaak is intusschen waar. Dit blijkt uit een eclipsentafel van PINGRÉ, voorkomende in 1' Art de vérifier les dates, waar opgeteekend staat, dat er op den 21 Junij 1667 een zon -eclips, welke zigtbaar was in een groot gedeelte van Europa, heeft plaats ge- had. Naar hetgeen de heer VERDAM, lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, mij dienaangaande heeft medegedeeld, is er, volgens die aanteekening, springvloed tusschen den 21 en 23 Junij geweest, en zal de vloed in den namiddag van den 22 Junij, juist ten tijde toen de onderneming van den eersten dag werd volbragt, op de rivier van Rochester het hoogste geweest zijn, hetgeen voorzeker de onderneming onzer landge- nooten, die zulks ongetwijfeld alvorens berekend hadden, heeft begunstigd. Intusschen zal de springvloed niet buitengewoon geweest zijn, ten zij, en de opzetting des waters door den wind, die uit zee kwam, en de toestand der gronden, daartoe krachtdadig hebben medegewerkt, want de maan bevond zich op voormelden tijd niet bij of in het perigeum (het digtste punt bij de aarde), wanneer die omstandigheid tot verhooging van het springtij zou hebben moeten bijdragen, maar nabij het apogeum, of verste punt van den aardhol, wanneer de springvloed gewoonlijk niet buitengewoon is. Dat het springtij de onderneming moet begunstigd hebben, is daaruit duidelijk, dat in alle stukken over de ondiepten der rivier geklaagd wordt, en de meeste schepen bij de ebbe aan den grond raakten. Groote schepen, zooals de Engelsche Admiraalsschepen, liepen deze rivier wel op, doch alvorens werd het meerendeel van het geschut en andere zware lasten er uit geligt; maar voor de Nederlandsche schepen, die al hun geschut voerden en van alles ruim voorzien waren, leverde zulks natuurlijk veel bezwaren op. 188 GESCHIEDENIS VAN HET deur van eenen brander in den vierdaagschen zeeslag reeds had uitgemunt, ter belooning van zijnen toen betoonden moed tot scheepsbevelhebber was verheven, en wiens stoute geaardheid nog onlangs bij de verovering van Sheerness ge- bleken was. Deze Rotterdamsche kapitein, wegens het aan land doen gaan van eenige zijner manschappen tegen het uitdrukkelijk bevel van den gevolmagtigde, in hechtenis ge- steld, biedt, bij het vernemen van het oponthoud der onder- neming aan, te trachten, om met zijn schip de Vrede , van 40 stukken en 125 man, doch slechts met geschut van ligt kaliber voorzien , 1 de overige schepen, want het zijne lag een der achterste, voorbij te zeilen, aan dezen den weg te wijzen, twee branders tegen de Britten aan te voeren en den naast liggenden vijandelijken bodem te vermeesteren, om aldus, binnen korten tijd, onder Gods zegen ‚-het werk te volbrengen. 2 Dit aanbod wordt aangenomen. De Vice- Admiraal DE LIEFDE, aan wien het bevel over de voorhoede was opgedragen, belooft aan VAN BRAKEL, en neemt de noodige maatregelen, om hem met al zijne bijhebbende sehe. pen, branders en jagten te ondersteunen, en nu kapt VAN BRAKEL het anker. Hij zet vooruit, raakt gelukkig voorbij de achter de wrakken liggende Nederlandsche schepen en door de eenige en naauwe opening, welke tusschen de gezonken vij- andelijke schepen en het land was overgebleven , loopt, door twee branders gevolgd, onder het heftige en verdubbelde vuur der vijandelijke bodems en batterijen , doch zonder te antwoor- den, regt op het vóór den ketting liggende Britsche fregat de Unity aan, geeft dat schip, op een musketschot genaderd, de laag met zijne boeg- en voorste stukken, klampt het aan, en verovert dien zeilvaardigen en hem in sterkte overtreffenden bodem in weinige oogenblikken. Thans was de weg gebaand. Een der beide door VAN BRAKEL aangevoerde branders, de

I De Vrede was een oud schip, en werd in 1669 verkocht en gesloopt omdat het onbekwaam was langer te dienen. (Nagel. aant. van den overl. schrijver.) Verbael van c. DE WITT, en de brief van den Vice- Admiraal na LIEFDE van den 28 Junij 1667. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 189

Susanna, zeilt op den ketting aan, maar deinst terug. De tweede, Pro Patria geheeten en geleid door den comman- deur JAN DANIELSZOON VAN DE RYN, is gelukkiger. Ook deze zet het op den ketting aan, zeilt dien aan stukken, hecht zich aan het achter den ketting liggende schip de Matthias van 52 stukken, en steekt het zoodanig aan brand, dat het kort daarna met eenen vreesselijken slag opspringt. 1 Inmiddels komen de overige branders en ook de advijs op een door VAN BRAKEL gegeven sein, opzetten, en-jagten, al de schepen, welke zelve insgelijks volgen, zetten sloepen en booten uit, ten einde het zoo wel begonnen werk te voltooijen. De Carolus Quintus, die niet verre verwijderd is, ligt thans aan de beurt. Twee branders beproeven het schip aan boord te leggen, maar worden achtereenvolgens voor zijnen boeg in den grond geschoten. De laatste dezer ontsteekt nogtans het vijan- delijke schip, dat na lang smeulens in den loop van den vol nacht eindelijk door de vlammen wordt verteerd. Bijna-genden gelijktijdig met de komst van deze branders was VAN BRAKEL, zijne eigene sloep en booten verloren hebbende, in eene der voorbij varende sloepen van den kapitein NAELHOLIDr gespron- gen , en nevens eene andere naar den Carolus geroeid. Met stoutmoedigheid beklimt hij dat schip, dringt met den sabel in de vuist er in, velt eenige der vijanden neder, wondt eenige andere, maakt zich meester van den bevelhebber en het meerendeel der manschappen, hakt den reeds smeulenden bodem in den grond, en verlaat dien, belast met een zes gevangenen. -tigtal Tot dus verre waren de batterijen, welke tot dekking van den ketting opgerigt waren, nog in de magt des vijands

1 Men zal het vreemd vinden, dat ik niet zeg, dat VAN BRAKEL over den ketting zeilde en daarna de Unity veroverde, maar dat dit laatste schip vóór den ketting lag en aldaar door hem werd vermeesterd. Op welke gronden ik dit gedaan heb, en hoe het met het aan stukken zeilen van den ketting is toegegaan, heb ik, als te breedvoe- rig om in den tekst te worden opgenomen, uiteengezet in flu/aye I, en daarin, zoo ik meen, op geschiedkundige gronden bewezen, dat het verhaal, dat VAN KRAKEL over den ketliny gezeild is, niet anders dan als een sprookje aan te merken is, en te eenen- male tegen de geschiedkundige waarheid strijdt. ]9O GESCHIEDENIS VAN HET en ondersteund door het krijgsvolk, hetwelk zich daarin en nabij bevond en dat met de batterijen hevig schoot, maak- ten zij het doordringen nog altijd zeer moeijelijk. Om van dien overlast bevrijd te worden , begint VAN BRAKEL, toen hij aan zijn boord was teruggekeerd, hevig te vuren, waarin de advijsjagten en sloepen, welke opzettelijk voor eene lan- ding gebouwd en elk met twee stukken gewapend waren, hem trouwelijk ondersteunen. Ook dit wordt met een geluk- kige uitkomst bekroond. De Britten, wier moed door de stoutheid der Nederlandsche zeelieden en door het verlies van drie schepen reeds aanmerkelijk verflaauwd was, ver- laten , na kortstondige tegenweer, de batterijen en nemen met overhaasting de vlugt, waarna de Nederlanders landen, en een magazijn, hetwelk zich in eene der batterijen bevindt, in brand streken. Alle beletselen, welke tot dusverre den doortogt verhin- derd hadden, waren met het doen zwijgen der vijandelijke batterijen en de vlugt van het Britsche krijgsvolk opgeruimd, en nu zeilt de Agatha, aan welks boord CORNELIS DE WITT, gevolmagtigde van de algemeene Staten, en de Luitenant - Admiraal VAN GHENT, opperbevelhebber van het smaldeel, zich bevinden, met den standaard van den Staat in top, den ketting voorbij , en zet het regt op den Royal Charles aan, welk Koninklijk Admiraalschip echter reeds in handen der onzen gevallen was. De Vice-Admiraal DE LIEFDE , getrouw aan de aan VAN BRAKEL gedane belofte, was onder de voorste geweest der. genen , die hem na de verovering der Unity ter hulpe toe- snelden, en had met dien held het dreigende gevaar gedeeld, om door het vuur of het water om te komen , toen de Matthias onverwacht naast hunne zijde opsprong. Maar, evenmin als VAN BRAKEL door dit ongeval vervaard, roeit hij op den Royal Charles aan, om, ware het mogelijk, dezen Konink- lijken bodem te vermeesteren of te vernielen. Doch reeds anderen waren hem voorgekomen. De moedige kapitein THOMAS TOBYAS, en de dappere Luitenant van den Vice-Admiraal DE NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 191

LIEFDE, BARTHOLOMEUS JACOBS, hadden kort te voren en genoegzaam gelijktijdig dat schip bereikt, hetwelk, ofschoon met 32 stukken geschut voorzien, door al de manschappen, enkele slechts uitgezonderd, na eenige schoten, met de booten of zwemmende schandelijk verlaten was, en thans door twee Nederlandsche sloepen wordt vermeesterd. Weinige oogen- blikken daarna komt aan zijn boord de Vice-Admiraal DE LIEFDE, en nu wordt de Britsche Admiraalsvlag nedergehaald en, ten blijke der overwinning, onder de Nederlandsche uit volgen spoedig CORNELIS DE WITT en VAN-gestoken. Hem GHENT, waarvan de eerste, weinig uren na het gebeurde, uit het boord van het Admiraalschip des Konings van Groot- Brittanje, dien vermeenden beheerscher der zeeën, aan de algemeene Staten berigt geeft van de heerlijke overwinning, welke de Nederlandsche wapenen op dezen roemrijken dag, onder den zegen des Allerhoogsten, behaald hadden. Gedurende de verwarring, welke natuurlijk met zoodanige gebeurtenissen gepaard gaat, was het den k[ommouth , alhoe- wel slechts half opgetakeld, gelukt, door middel van den vloed de rivier op te loopen, waardoor deze aan het gevaar ontkwam; doch zulks was aan de .Mary, die vast zat, niet mogelijk. De sloep van den kapitein JACOB PHILlrsz, bevel- hebber van het gewapende advijsjagt de Brak, stevende der- waarts en nam dezen bodem in; wordende dit schoone schip van 70 stukken, dat gemakkelijk had kunnen behouden worden, kort daarna door misverstand in brand gestoken en eene prooi der vlammen. Welk een schouwspel de rivier van Rochester op dezen voor Nederland gedenkwaardigen dag opleverde, laat zich verbeelden, maar naauwelijks beschrijven. Het gewoel der tallooze met zeelieden opgevulde jagten, sloepen en booten, die met elkander wedijveren om het eerst bij den vijand te komen; de branders, welke met hun vuur tusschen de vijan- delijke schepen zwerven of daaraan reeds gehecht zijn; het gebulder van het geschut, het knallen van het schietgeweer, het gekerm van de gewonden en stervenden, het angstge- 192 GESCHIEDENIS VAN HET schrei der vlugtenden en overwonnenen, het gekletter der wapenen, het gebazuin der trompetten, het roeren der trom- men, het hourrah der aanvallers, het hoezee der overwin- naren, het gekraak der brandende schepen, de aan alle kanten opstijgende vlammen, de dikke rook ,° die in kolommen de zegepraal der Nederlanders aan Brittanjes inwoners aan- kondigt, het ontploffen des kruids, het springen der schepen: — dit alles leverde een schouwspel op, eenig in zijne soort, waarvan de geschiedenis nog geen voorbeeld opleverde, en dat daarna alleen in onze dagen, doch met minder roem, in de baai van Navarino hernieuwd is! Vol geestdrift door de behaalde voordeelen, wenschte een ieder de overwinning te vervolgen, doch zulks was op dezen dag onmogelijk; want het water was inmiddels zoo sterk ge- vallen, dat de meeste Nederlandsche oorlogsschepen aan den grond zaten, zonder wier hulp de verdere krijgsbedrijven onmogelijk konden worden ondernomen. Men besloot dus het werk van dezen roemrijken dag te staken, doch den aanval den volgenden dag voort te zetten. Te dien einde werden de noodige maatregelen genomen, waarin bijzonder te stade kwam de raad van den Luitenant- Admiraal DE RUYTER, 1 die op uitdrukkelijke begeerte van den gevolmagtigde, CORNELIS DE WITT , zich inmiddels van Quinenburg, waar het gros der vloot lag, naar de plaats van den strijd had begeven, en aldaar juist na het staken der krijgsbedrijven was aangekomen. Drie der grootste schepen van de Britsche zeemagt, elk van 80 stukken, the Royal Oak, voerende de vlag van den Vice-Admiraal der roode vlag, the Loyal London, het Ad- miraalsschip van de blaauwe vlag, en the Royal of Old James, het Admiraalsschip van de witte vlag, lagen hooger de rivier

I Men meent doorgaans, dat DE RUYTER op den eersten dag bij het doorbreken van den ketting, het verbranden der Engelsche schepen en de verovering van den Royal Charles tegenwoordig was, en dusdanig is hij ook voorgesteld in de fraaije prent van LANGENDIdCK; doch zulks strijdt regtstreeks tegen de geschiedkundige waarheid. Men zie daarover Biilage I. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 193 op, en het was de vernieling van deze Koninklijke Admi- raalsschepen , welke men zich op den volgenden dag voor- stelde. Dan de uitvoering daarvan was, zoo mogelijk, aan nog meerdere bezwaren onderworpen, dan hetgeen tot dus- verre verrigt was. De rivier werd, hoe meer men haar op- liep, enger. Aan den regteroever lag het met vier torens voorziene Upnor-Castle, omringd door batterijen, welke MONK met zwaar geschut had doen beplanten, en waarin zich eerre talrijke bezetting bevond, die in den loop van den nacht nog met een aantal krijgslieden , zee- en land-officieren en vrijwilligers aanmerkelijk versterkt werd, en die onder het bevel stond van den dapperen Vice-Admiraal SPRAGG. Naast en over dit kasteel, aan den linkeroever, lagen twee andere batterijen , welke even als Upnor-Castle , de rivier bestre- ken en den doortogt niet weinig belemmerden. 1 Dan, al deze moeijelijkheden, hoe groot en veelvuldig ook, waren niet in staat, de Nederlanders hun ontwerp te doen opgeven. Den kapitein NICOLAES NAELHOCDT werd gelast, als commandeur of bevelhebber, niet de scheepsbevelhebbers ELANDT DU BOIS , PiETER JACOBSZE NANNINGH en CORNELIS JOOSTEN SMIENT, benevens drie advijsjagten, de noodige branders tegen den vijand aan te voeren, liet kasteel te be- schieten, en niet hun geschut voor de branders eenen weg te banen tot de drie Admiraalsschepen, wier vernieling zou beproefd worden. Door DE WITT en DE RUYTER ernstig tot pligtsbetrachting vermaand, gaan deze scheepsbevelhebbers, wederom begun- stigd door eenen noord-oostenwind, die nu aanhoudend sedert drie dagen tot merkbaar voordeel van de Nederlanders woei, tegen den middag van den 23 Junij met den voorvloed onder zeil. Ten twee ure komen zij in de nabijheid van Upnor- Castle aan , waar zij , niettegenstaande het hevige vuur uit de sterkte en de daarbij liggende batterij , rustig het anker laten vallen, gevolgd door den gevolmagtigde der Algemeene

1 Zie het Kaartje. II 13 194 GESCHIEDENIS VAN HET

Staten, door de Luitenant-Admiraals DE RUYTER en VAN GHENT, door den Vice-Admiraal DE LIEFDE en den Schout-bij -nacht vI,UG , die allen, in sloepen gezeten, door hun voorbeeld en door hunne taal de reeds blakende geestdrift der bevelheb- bers en van de manschappen der opzeilende schepen nog meer opwekken en met koelbloedigheid te midden van het grootste gevaar hunne bevelen uitdeelen. Under eene hagelbui van kogels zeilt de moedige brander- commandeur van de Maas, CORNELIS JACOBSZEN VAN DER HOEVEN, het eerst tusschen het kasteel en de daarover lig batterij door, klampt den Loyal London aan en zet-gende (lat schip in vuur, hetwelk al brandende afdraait en zich hecht aan de galerij van den Admiraal der witte vlag. Idem volgt een Vries, MEYNDERT JENTJES gehegten , die met zijnen brander, de Princes, den Royal Oak 1 aan boord legt en eene prooi der vlammen doet worden. Een derde brander, de Groene Draak genaamd, en gevoerd door den Amster- (lamschen commandeur wILLEM. WILLEMSEN, zet het op den Old James aan, en ontsteekt ook dat schip, hetwelk, gelijk mede de Loyal London, door nog twee andere branders, van SYMON POPPINGA en JAN BAPTIS'1'A DE GRAEF, verder ontstoken , beide met den Oak onder het oog van den Her- tog VAN YORK, van Prins ROBERT en den Generaal MONK, die zich aan wal bevonden, door het vuur worden verteerd. 2 Ten drie ure in den namiddag was het groote werk vol- tooid en stonden de drie vermelde schepen in lichtelaaije vlam. Nu oordeelde de gevolmagtigde en opperbevelhebber der

1 Dit schip werd, even als de beide andere, schandelijk door het Britsche scheeps- volk verlaten. l)e bevelhebber van de Oak, kapitein DOUGLAS, bleef echter aan boord van het hem toevertrouwde schip, ofschoon hij gemakkelijk had kunnen ontsnappen, en kwam in de vlammen om. "Het was nog niet gezien," zeide hij, "dat een DOUGLAS, zonder daartoe bevel bekomen te hebben, zijn post verliet!" 13UbtE. 2 Ik beu hierin de Res. van H. H. Mog. , van den 7 Nov. 1667, gevolgd, waarin uitdrukkelijk de branders genoemd worden, die zich bij deze gelegenheid zoo zeer onder "Soodat wy nu," schreef de Luitenant-Admiraal VAN cf{ENT, van het ver--seheidden. branden dezer schepen sprekende, "door Gods zegen van die groote beesten, die aoo ongemakkelijk op de zyde vallen (die zoo moeijeljk te bevechten zijn) verlost zijn." NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 195 vloot, ofschoon er nog ettelijke vijandelijke schepen hooger in de rivier lagen, voldaan te hebben aan den hun opge- dragen last en de onderneming te moeten eindigen. De voor redenen, welke hen daartoe bewogen, waren de na--name volgende. Alle branders, die zich bij de vloot bevonden, twee uitgezonderd, waren gebruikt, en wat kon zonder het behulp van deze soort van schepen, waarmede het werk tot dusverre noodzakelijk verrigt was, gedaan worden ? Maar hierbij kwam, dat de rivier hoe langer hoe enger werd en de droogten in deze ineer en meer toenamen. Men moest, om den vijand te achterhalen , met de oorlogsschepen eene zekere bogt omzeilen, met welke men geheel onbekend was, maar waarvan men echter wist, dat zij zoodanig met zand- banken bezet was, dat één schip niet dan niet moeite al- daar kon voorbij geraken. Daarenboven lagen hier en daar nog in de rivier schepen gezonken, en de oevers aan beide zijden, maar vooral de Chathamsche werf waren in zulk eenen geduchten staat van verdediging gebragt, dat het, al ware men tot aan die plaats doorgedrongen, nog hoogst twijfel vermeesteren der aldaar liggende schepen-achtig was, of het naar wensch zou gelukken, en of men niet genoodzaakt zou zijn met verlies en schande te wijken. Bij dit alles deed zich de bedenking op, dat het smaldeel, hetwelk bij den tegenwoordigen wind de rivier niet kon aflaveren, maar afdrijven moest, gemakkelijk bij een verder doordringen en dus langer vertoeven, door het geschut der van alle kanten aanrukkende vijandelijke krijgsmagt in den terugtogt zou kunnen geteisterd, en de schepen daardoor welligt aan ver- nieling, of althans aan merkelijke schade konden blootge- steld worden. Het een en ander deed het raadzaam achten, de onderneming niet verder voort te zetten, en DE wiTT en DE RUYTER besloten eenstemmig, den volgenden dag met het smaldeel de rivier af te zakken, gelijk zulks in der daad, nadat de gezonken vijandelijke schepen verbrand en de ketting afgehakt was zonder het minste verlies bewerkstelligd werd. I)e beide veroverde schepen, de Unity en het Koninklijk 13* 196 GESCHIEDENIS VAN HET

Admiraalsschip de Royal Charles werden in zegepraal mede- gevoerd, en kort daarna onder het geleide van den kloeken VAN BRAKEL, wien men deze eere boven anderen waardig keurde, wegens zijne uitstekende dapperheid, aan welke de overwinning grootendeels te danken was, naar het vader- land gebragt. 1 Dit was het uiteinde van den vermaarden togt naar Chatham, welke reeds vóór twee jaren door den Raadpensionaris DE WiTT was ontworpen, en die, na door velerlei omstandighe- den tot nu toe verhinderd te zijn geworden, thans op zulk eene wijs was geslaagd, dat de uitkomst verre de verwach- ting zelfs der vlotelingen overtrof, en een hunner als in verbazing deed uitroepen : "Nooit heeft God Nederland zoo gezegend; het is de Heere, die voor ons heeft gestreden; Hij is alleen geweest onze stuurman , in Zijn naam is alleen dit werk gewrocht, het is geen menschen werk , Hem alleen is de eere! — Nooit grooter victoria voor Nederland !" 2 Terwijl deze overwinning aan Nederland niet dan eenige branders en naauwelijks vijftig man kostte, werd daarbij het fort Sheerness met al zijne magazijnen vernield; werden zes der schoonste en grootste schepen van de Engelsche zeemagt eene prooi der vlammen; werden door de Britten zelve, om den doortogt te verhinderen, ettelijke schepen in den grond

1 Behalve uit de gewone bronnen, is het verhaal van dezen togt voornamelijk ont- leend uit SWINNAs, uit het meermalen aangehaald Kort en Bondigh verhael, uit de gedrukte brieven van de Luitenant- Admiralen DE RUFTEE en VAN GUENT, van den Vice- Admiraal DE LIEFDE, uit het uittreksel van het Journaal van VAN BRAKEL, voor- komende in den Hollandsehen Arercurius, uit onderscheidene brieven, zich op 's Rijks Archief bevindende, uit het Journaal van den Luitenant-Admiraal VAN NES, maar voornamelijk uit de Resolutie ende Verbael van 't gebesoigneerde van den Heere ooR- NELIS DE wITT , Gedeputeerde en Gevolmachtigde in 's Lands vloot, van 27 Mei tol 12 Sept. 1667, in het oorspronkelijke in 's Rijks Archief berustende, door hem zelven onderteekend en op den 3 Maart 1668 door hem aan H. H. Mog. overgegeven; al welke bronnen zijn vergeleken met de Engelsche berigten van vEFY, PENN, het rap- port van MONK en anderen. 2 Dit schreef NoAcH FRANCKEN, predikant (of Pastor Marinus, zooals hij zich noemt) van den Vice- Admiraal DE LIEFDE, aan zijnen vader. Hij woonde met nog een ander predikant den gebeelen togt bij, en kreeg voor zich als aandeel uit den buit van het schip, den Royal Charles, een Japansehen rok of japon! NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. I97

gehakt , en werden twee andere , als luistervolle zegeteekenen , door de Nederlanders medegevoerd. Maar wat meer was: door dien togt werd de vernedering, bij de jongste neder- laag ondergaan, uitgewischt, de hoogmoed der Britten ge- fnuikt, de maát van Nederland op eene uitstekende wijs in het licht gesteld, de dapperheid en het beleid der Nederland- sche vlootvoogden en zeelieden aan Europa eervol kenbaar ge- maakt, de roem en het aanzien des Vaderlands verhoogd, de vrijheid der zee gehandhaafd, en de weg tot eenen eer vrede gebaand! -lijken Geen wonder, dat deze gebeurtenis eenen diepen indruk in Groot-Brittanje maakte. Men kan zich naauwelijks een denkbeeld vormen van den schrik en het misnoegen , welke de krijgsverrigtingen der Nederlanders op de rivier van Roches- ter onder de ingezetenen van geheel het rijk, doch voor onder de bewoners der hoofdstad verwekten. Koning-namelijk KAREL zijner eigene schuld bewust, was daarover diep ver zijne staatsdienaren en hovelingen stonden daarover-slagen; als verstomd. De menigte, hoorende het gebulder van het geschut, en de vlammen ziende oprijzen uit de verbrande schepen, bestormde de bank , en vorderde op hoogen toon de vertrouwde gelden. Wat landwaarts vlugten kon, bleef niet binnen de stad. Het volk riep van verraad, en beschul regering, de oorzaak te zijn der rampen, welke-digde de het rijk overkwanten ; zelfs den eersten ambtenaar van den

Staat werden openlijke smaadheden aangedaan. 1 De ver algemeen over de geledene schande en-ontwaardiging was de ondergane verliezen. Maar niets vervulde de harten meer met spijt dan het wegvoeren van den Royal Charles, dat Koninklijk Admiraalsschip, hetwelk door CROMWELL gebouwd, als de Naseby, , 2 reeds in den eersten oorlog tegen de Neder-

1 PEPY's Memoirs, T. II, p. 67-71. PEPY, die klerk of secretaris van de Admi- raliteit was, zegt zelf, dat hij in deze dagen zoo bevreesd werd dat hij al zijn goud landwaarts inzond en zijnen uitersten wil maakte! 2 De &aseby, naar eene der bekende overwinningen van CROMWELL aldus genoemd, werd in 1655 gebouwd, was 131 voeten lang, 42 voeten wijd en 20 voeten 8 duim 198 GESCHIEDENIS VAN HET landers aan de spitsen der Britsche slagorde had gestreden en meer dan eene overwinning had helpen bevechten; dat later den Koning uit zijne ballingschap naar het Vaderland had teruggebragt en daarvoor den naam van zijnen Konink- lijken meester had bekomen; van hetwelk in dezen oorlog telkens de vlag van den opperbevelhebber der vloot had gewapperd, en hetwelk deel had genomen in den voor- en tegenspoed van den tegenwoordigen krijg. Dat heilige schip, dat bolwerk van den Staat, gelijk een der Britsche dichters het noemt, nu als slaaf door eenen verachten overwinnaar te zien medeslepen, de Nederlandsche kleuren van zijnen top te zien waaijen, het tot spot en verheffing van den vijand te zien worden: dat was te veel voor den trotschen Brit en maakte de ramp van Chatham dubbel onverdra,gelijk In Nederland maakte de tijding der heugelijke overwin-

hol, was groot 1229 tonnen en werd gehoord voor 100 stukken. Vóór op het galjoen zat CROMWELL, die door de faam met eenen laauwerkrans versierd werd, te paard, vertrappende een' Schot, een' Ier, een' Nederlander, een' Franschman, een' Spanjaard en een' Engelechman. Onder stonden de woorden God with us (God met ons). Voor Scheveningen liggende, om Koning KAREL af te halen, ontving het den naam van Royal Charles, waarna de genoemde trotsche zinnebeelden door de Engelsche matrozen afgehakt en verbrand, en het hoofd der beeldtenis van CROMWELL opgehangen werd. Memorials of sir W. PENN, en PEPY'S Memoirs. Eene scheepsbouwkundige beschrijving van den Royal Charles wordt medegedeeld door WITSEN cit., bl. 208. De Luitenant- Admiraal VAN NES zegt in zijn Journaal er van, "dat hij nooit soodanigen schip meer had gesien." 1 ANDREW MARVEL in een gedicht, voorkomende in de Memorials of sir w, PENN. 2'hat sacred keel, that pleasureboal of war, noemt hij het, onder anderen. Now a cheap spoil, and the mean victor's slave. Ik meen mijnen landgenooten geen' ondienst te bewijzen, met hierbij te voegen eene afbeelding van het wapen, waarmede de spie- gel van den Royal Charles, bij de vermeestering, versierd was, als zijnde het eenig overgebleven gedeelte van bet schip, en een belangrijk gedenkstuk van onzen nationalen roem. In 1673 werd de Royal Charles gesloopt, deels omdat men dat schip als voor den Staat onbruikbaar aanmerkte, deels uit hoofde van staatkundige redenen. Sedert bleef het wapen van den spiegel in een der magazijnen te Hellevoetsluis in een vergeten hoek liggen, tot dat wijlen de Sehout-bij -nacht J. S. MAY het voor eenige jaren naar Rotterdam deed overbrengen, en op de wapenkamer in het groote magazijn der marine boven de deur plaatsen, waar het zich nog bevindt. De keurige afteeke- ning van dit belangrijk gedenkstuk ben ik verpligt aan den kolonel en kapitein ter zee, equipagiemeester in het hoofd-departement der marine van de Maze, Q. R. M. VERHEUL, die zelf de moeite heeft genomen, haar voor mij te vervaardigen. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 199 fling natuurlijk eenen juist tegenovergestelden indruk. Terwijl aller harten op de vloot met diepe erkentelijkheid aan den Allerhoogsten vervuld waren over den in zoo vele opzigten , met name, in wind en vloed, merkbaar veelvoudigen zegen van 's Lands wapenen, en aan die gevoelens bij eenen pleg- tigen dankdag lucht werd gegeven: zoo verspreidde het be- rigt der zegepraal eene onuitsprekelijke vreugde door alle gewesten, steden en plaatsen des Vaderlands. Ook dáár ge- voelde men de behoefte , om den Heer der Heerscharen te loven en te prijzen voor zijnen genadigen bijstand. De alge als waardige voorgangers der natie, schreven-meene Staten, terstond na het ontvangen der heugelijke tijding, eenen dank- en bededag uit, welke door het geheele land met diepen eerbied en groote plegtigheid gehouden werd. Tegelijk werden vreugdevuren ontstoken, de klokken geluid en het geschut gelost, om de overwinning te vieren. Duizenden snelden naar den mond der Maze, om zich in het aanschouwen van het Koninklijke Adiniraalsschip, weleer de schrik der zee, te ver dichters bezongen in verheven toon de helden-lustigen. 1)e Nederlanders, en de kunstenaren wedijverden, om-daden der door penseel, graveernaald en stempel den roemrijken togt van Chatham tot de laatste nakomelingschap over te brengen. 1 Te midden dier blijdschap, werden de helden, door wier dapperheid en beleid de zegepraal was bevochten , geenszins door 's Lands overheden vergeten. Aan den gevolmagtigde op 's Lands vloot, CORNELIS DE WITT, werd de dank der algemeene Staten schriftelijk betuigd voor zijne kloekheid,

1 1)e fraaije schilderij, dien togt voorstellende, welke op last der Admiraliteit van Amsterdam door den beroemden zeeschilder WILLEM VAN DE VELDE vervaardigd werd, bevindt zich thans in het hotel van het Departement der Marine alhier. Eene andere schilderij, hetzelfde onderwerp voorstellende, door BONAVENTITRA PETERS, is in het Rijks Museum te Amsterdam aanwezig. Vreemd is het, dat er slechts eigen. lijk één gedenkpenning, opzettelijk voor dien togt vervaardigd, bestaat, welke aan VAN

LOON onbekend schijnt geweest te zijn, en die door den heer s. DE VRiES en ruij in het Tweede heel van ons gemeenschappelijk penningwerk zal medegedeeld worden. Al dc overige zijn te gelijk op dien togt en den vrede wan Breda gemaakt, alsof de kunste- naren daarmede, zoo als ook inderdaad het geval was, hebben willen te kennen geven, dat die vrede door den togt van Chatham was bekomen. 200 GESCHIEDENIS VAN HET ijver, wakkerheid, moed en standvastigheid, zoo bij het in- zeilen der rivieren van Londen en Chatham, als in het vol- brengen van den aanslag. Aan den Luitenant-Admiraal DE RUYTER, als opperbevelhebber van de vloot, en aan den Luitenant-Admiraal VAN GHENT, als aanvoerder van het af- gezondene smaldeel, werd het welgevallen van Hunne Hoog Mogenden kenbaar gemaakt voor de zonderlinge couragie, ijver en vigilantie, door hen in de bevordering van het ont- werp aan den dag gelegd. 1 Aan de drie genoemde kloeke helden werd van wege de Staten van Holland op gelijke wijs medegedeeld het zonderling genoegen, dat deze in hunnen ijver, dapperheid en voorzigtig beleid geschept hadden, en tevens aan ieder hunner een gouden kop of beker vereerd, waarop kunstmatig waren afgebeeld het luisterrijk wapenfeit en de verkregene overwinning, "niet om te dienen tot eene belooning, maar alleenlijk tot een gedenkteeken in hun ge- slacht en tot herinnering voor de nakomelingschap." 2 De kapitein JOHAN VAN BRAKEL, die wegens zijne stoute daden ook door de algemeene Staten voor een der voornaamste be- werkers van het welgelukken des aanslags gehouden werd, ontving van hen eene gouden keten en gedenkpenning van hetzelfde metaal, en werd, nevens zijn scheepsvolk, met twaalf duizend gulden boven de waarde van het door hem veroverde schip, de Unity begiftigd, terwijl hij daarenboven kort daarna , op uitdrukkelijken last van Hunne Hoog Mogen- den, tot bevelhebber over een der zwaarste schepen der zee-

1 Res. van H. M. Mog. van 28 Junij 1667. 2 Gelijk ik reeds in mijn werkje over de Nederlandsche vlag gezegd heb, is de aan na RUYTER geschonken kop of beker thans in het bezit van den Graaf VAN GOLTZ, alhier te 's Gravenhage. Het verbranden der Britsche schepen op de rivier van Rochester is daarop zeer fraai in email voorgesteld. Die van den Ruwaard, C. DE WITT, be- rust onder den heer mr. H. P. HOOG, te Dordrecht, als gehuwd met vrouwe MARIA DE WITT, laatste en eenig overgebleven afstammelinge van het geslacht van DE WITT. Die aan VAN GHENT geschonken werd, is, zoo als de heer SCHELTEMA mij schrijft, in 1795 of 1796, bij gelegenheid der gedwongene opbrengst van het gemaakte goud en zilver, door een der leden van de familie van VAN SCUWANTZENBEEG, die meende, dat zulk een gedenkstuk vrij van de heffing moest zijn, uit wrevel vertrapt en vernield, hoezeer er duizend gulden boven de innerlijke waarde voor geboden werd. .1'00,.

NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 201 magt verheven werd. 1 Tien commandeurs van branders, welke hunne schepen loffelijk hadden besteed, werden met aan geldsommen beschonken. 2 Eindelijk, de Luitenant--zienlijke Admiraal VAN GHENT, de Vice-Admiraal DE LIEFDE, de Schout-bij -nacht VLUG en de kapitein THOMAS TOBYAS werden ieder door Hunne Hoog Mogenden, wegens het aandeel, hetwelk zij aan de verovering van het Koninklijk Admiraals- schip , tke Royal GI arles hadden gehad, niet eene naar mate van hunnen rang min of meerder kostbaren gouden keten en eenen gedenkpenning van hetzelfde metaal vereerd, welke aan de voorzijde met het gekroonde wapenschild van het Gemeenebest prijkte, en wiens keerzijde versierd was met een opschrift waarin hunne roemrijke daad vermeld stond. 3

1 Res. van H. H. Mog., 23 Junij 1667 en Not. der Admir. van de Maze. 2 BRANDT zegt zeven, maar uit de Res. van 1-I. H. Mog. van 7 Nov. 1667 blijkt , dat het tien waren. Die de schepen boven Upuor-Castle verbrand hadden, werden met 6000 gulden, de overige met 5(100, 4000 en minder beloond. 3 Res. van H. II. I(Iog., 21 Dec. 1667. De aan VAN GHENT geschonkene medaille werd, eenige jaren geleden, door mij voor het Ron. Kabinet van Penningen aangekocht. Daar deze Dimmer is uitgegeven, laat ik hier het opschrift van de keerzijde volgen. liet luidt aldus: 1667. De Staten-Genera el der Vereenighde Nederlanden hebben goet gevonden aan den Luitenant-Admirael VAN' ( MENT als en (.'hef gecomrnandeert hebbende 't gros van Fregatten doer mede het fameux exploict den 21. 22. 23 Juni) 1667 op de rivieren van Londen en Rochester is in 't werde gestelt, te vereeren een goude Keelen met een Medaille lot een gedenekteeken in spine familie en voor de posteriteit. De keten was niet meer aanwezig. Bij Resolutie van H. H. Mog. van 15 November 1667 werd besloten dat het kanon van den Royal Charles of den prijs daarvan zou gegeven worden aan dengenen, die na ingewonnen advijs bevonden zon worden zulks te meriteren en aan de verovering deel genomen te hebben. Hierover rees, volgens 'tgeen mij blijkt nit het reeds vroeger aan handschrift (Memorien van resolutien 1665-1669) vrij wat twist tusschen-gehaalde verschillende officieren, die allen beweerden dat schip vermeesterd te hebben. Het hand- schrift zegt daaromtrent het volgende onder dagteekening van 7 December 1667. ''DE LIEFDE segt dat hij alleen heeft verovert de Royal tikarles, dat hij alleen eerst daerby is gecomen, alleen haer gedreicht heeft met branders aen te comen." Attestatie van tapt. IRAECKEL ; segt dat geen ander vaertuich omtrent de Charles is geweest als de sloep van DE LIEFDE. Attestatie van eenige personen op 't schip van CORNELIS DE LIEFDE, als capitein BRAECKEL: staken heer mutsen op (namelyk de Engelschen op den Royal Charles) en by gafse quartier, seggende datter er geen vaartuich omtrent was. 202 GESCHIEDENIS VAN HET

Terwijl aan onze zeehelden op deze wijs eene regtmatige belooning werd toegekend voor hunne dappere daden, bleef

Officieren van de Vice-Admiraal DE LIEFDE verclaeren dat THOMAS TOBYAS met zyn chaloup after den Vice-Admiraels chaloupe is tomen vaeren; voorts als hier vooren. Eenige branders van Rotterdam verclaeren seggende dat sonder ne LIEFDE het succes niet sonde gevolgt hebben. "Request van DAVID FLUG (vrunis). Schout- bij -nacht den 8 Nov. segt dat hy de Royael Charles meende aen te tasten; doch dat de Vice Admirael omdat hij hem die eere niet gunde, hem terugge riep. "Attestatie van 't volck van vLUCH, verklaeren het voorschr. waer te zyn. ELANDT nu sols Lt. pretendeert mede op de Royal Charles, segt dat (hij) de eerste over de ketting (is) geseilt (namelyk met zijne sloep), dat eerst het schip Royal Charles heeft ingenomen met zijne chaloup en gedwongen met syn canon. Capt. NAELIIOUT pretendeert mede de Royal Charles genomen te hebben, veel ma- trozen en officieren van sijn schip verclaren sulks. Post meridiem (van 7 Dec). Tones TOBYAS pretendeert mede op de Royal Charles by een requeste, seer ampel geëxtendeert, seggende dat de Vice-Admirael DE LIEFDE met impersuasie hetselvepreten- deert. Sijn Journael segt hetselve; heeft de capiteins doen loten wie vóór seilen sonde. Attestatie van drie capiteinen, seggende dat hy (TonYns) de eerste is geweest die aen de Royal Charles is gekomen. Noch eene attestatie 't selve. Noch een 't selve; noch een van eenige van syn volck, seggende niemant als haer sloep gesien te hebben; noch een attestatie als vooren en seggende dat de Vice-Admirael DE LIEFDE na Baer aen boort gecomen is; noch eene attestatie als vooren. enz. Jovis 8 December 1667. Is geleesen project 't geen men oordeelt dat de pretendenten op de Royal Charles be- hoorden te genieten. De Vice-admirael DE LIEFDE pretendeert eenige Extra-ordenaris belooninge, die van Amsterdam contradiceeren het, als haer selve niet wel geinstrueert vindende, maer stellen alles ter dispositie van H. H. Mog. Hierop volgt een los vel papier waarop geschreven staat: "Noch cone attestatie seggende, dat nae het schip St. Matheus verbrand was geen schoten van musquetten of canon uit de Royael Charles geschoten syn en hetgeen den Vice-Admirael DE LIEFDE daer tegen zegt, dat het vals en onwaer is. De heeren meenen meest dat men met accomodatie dese saecken behoort af te doen. In Februarij 1668 werd het kanon van den Royal Charles in het openbaar verkocht ten voordeele der veroveraars, doch hoe het geschil tusschen deze is geëindigd of be- slist blijkt mij niet. Men ziet uit een en ander, hoe uitéénloopende de verklaringen van ooggetuigen zijn, en van personen die zelve werkzaam zijn geweest. Is het dan nog vreemd dat de berigten wegens het zeilen over en het aan stuk breken van den keten, even als over zoovele andere bijzonderheden dezer expeditie, tegenstrijdig zijn. Uitsluitend het eigen daarvan als reden op te geven, is moeijelijk, nog minder kwade trouw; maar de-belang rook, het schieten, de woeling van het gevecht, zullen wel voornamelijk aanleiding tot deze tegenstrijdige berigten hebben gegeven. Zooals ik het gebeurde met den Royal Charles in den tekst schreef, komt mij de toe- dragt der zaak als het meest waarschijnlijk voor. (Nagel. aant. van den overl. schrijver). NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 203

's Lands zeemagt niet werkeloos. De vloot, versterkt door de komst van den Luitenant-Admiraal BANCKERS met vijf groote schepen en vier branders nit Zeeland, en kort daarna nog met andere bodems vermeerderd, beliep thans een getal van 84 schepen van oorlog. Van deze werd terstond, nadat de vloot de rivier van Rochester was afgezakt , een smaldeel, uit 18 schepen en fregatten , één behoefteschip en drie gal- jooten bestaande, onder het bevel van den Luitenant-Admiraal VAN GHENT, naar Hitlandt gezonden, om, ware het moge- lijk, dat eiland te vermeesteren , en daarna de verwacht wordende Oostindische retourschepen in veiligheid naar het Vaderland te brengen. Een ander smaldeel, met den Vice- Admiraal CORNELIS EVERTSEN aan het hoofd, werd gelast, tusschen Harwits en de Hoofden te kruisen. Len derde eskader, onder den Schout-bij -nacht VAN DER, ZAEN, kreeg bevel, zich tusschen Harwits en het Koningsdiep op te houden, den vijand alle mogelijke afbreuk te doen en op de bewegingen der Britsche zeemagt een wakend oog te houden. DE WITT en DE RUYTER, bleven inmiddels met het gros der vloot nog eenige dagen voor Quinenburg, doch verlieten daarna die reede, ten einde 's Lands zeemagt niet aan noodelooze en bijkans onvermijdelijke gevaren, welke haar bij het opdagen van vijandelijke branders dáár ter plaatse bedreigden, bloot te stellen, en begaven zich buiten de rivier van Londen. Hier nam de vloot zoodanig eene stelling , dat de Teems in den vollen zin van het woord ingesloten werd, en aan alle schepen het uit- en inloopen werd belet, tot geene geringe verne- dering van het trotsche Albion, en tot groote belemmering van de bewoners der Britsche hoofdstad, die daardoor met schaarste en ongehoorde stijging van de prijzen der levens andere behoeften 1 gekweld werden, terwijl de-middelen en kustbewoners van een aanzienlijk gedeelte des rijks door de tegenwoordigheid der Nederlanders, steeds in angst en schrik werden gehouden.

1 Eene maat kolen, die gewoonlijk 15 Engelsche schellingen kostte, steeg tot 7 pen- den Sterling. SwiNNAs, D. III, bi. 52. 204 GESCHIEDENIS VAN HET Ondertusschen werd in het Vaderland geoordeeld, dat er nog meer tegen den vijand kon gedaan worden. Hopende, dat door eenen nieuwen aanslag op den Teems de vredes- onderhandelingen te Breda, welke sedert den togt naar Chatham reeds aanmerkelijk waren vooruitgegaan, verder zouden be- vorderd en tot een spoedig en gelukkig einde kunnen gebragt worden, vaardigden de algemeene Staten het bevel aan coR- NELIS DE WITT en DE RUYTER af, om andermaal den Teems op te loopen en de zich aldaar bevindende vijandelijke schepen te veroveren of te verbranden. Eene der beweegredenen tot dat bevel was de hoop die men hier te Lande voedde, dat, niettegenstaande de dubbelzinnige rol, welke Frankrijk in dit en het vorige jaar gespeeld had, de Koning van dat rijk voor zulk eene of dergelijke onderneming zijne zeemagt onder den Hertog DE BEAUFORT, op welke men zoo lang te vergeefs gewacht had, doch voor wie thans de zee openstond, zich bij die van den Staat zou voegen, in welk geval het overwigt der bondgenooten zoo groot zou geweest zijn, dat deze iets van veel aanbelang zouden hebben kunnen ver ofschoon terstond door den gevolmagtigde op-rigten. Dan, 's Lands vloot aan den Hertog kennis was gegeven van de op de rivier van Chatham behaalde overwinning, bleef deze stil in de haven van Brest liggen, en spoedig bleek het, dat de onderhandelingen van Frankrijk met Groot-Brittanje zoo ver gevorderd waren, dat men zich van dien kant met geene ondersteuning kon vleijen. De gevolmagtigde en de opperbevelhebber van 's Lands vloot, het bovenstaande bevel bekomen hebbende, begrepen daaraan, zonder op Franschen bijstand te wachten, gevolg te moeten geven. Dan de uitkomst was, even als zij voor- speld hadden, niet gunstig. Want de Britten, van de ver dagen gebruik hebbende gemaakt om batterijen-loopene op te werpen, schepen te doen zinken en hunne overige bodems hooger op de rivier te voeren, vonden zich thans in staat, aan de Nederlandsche vloot behoorlijken tegenstand te bieden, zoodat deze, na ettelijke vergeefsche pogingen, NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 205 genoodzaakt werd, van voor Gravesand, werwaarts zij op- gezeild was, onverrigterzake tot aan den mond der rivier weder te keeren. Een tweede aanslag tegen het fort van Harwits, korten tijd hierna ondernomen, gelukte niet beter. Op den 12 Julij werd dit kasteel door een gedeelte der vloot van de zee- zijde, en door het krijgsvolk, dat onlangs niet een regement uit het Vaderland versterkt was, van den landkant manne- lijk aangetast. Doch een zamenloop van omstandigheden deed deze wel overlegde onderneming mislukken. De ondiepten bleken grooter te zijn dan men vermoed had, waardoor de schepen belet werden, genoegzaam de sterkte te kunnen naderen. Ook het fort was in beteren toestand dan men meende, en werd door eene talrijke bezetting verdedigd, welke zoodanig eene tegenweer bood, dat men, na eenig verlies, zich genoodzaakt zag, de aan land gezette troepen wederom in te schepen en de onderneming op te geven. Nu keerde 's Lands zeemagt van Harwits weder naar den Teems terug, alwaar DE RUYTER de vloot in twee hoofdeska- ders verdeelde , over een van welke hij het gebied bleef be- houden, terwijl het bevel over het andere door hem aan den Luitenant-Admiraal VAN NES opgedragen werd. Met het onder zijn bevel staande eskader, uitmakende de helft der vloot, liep de RUYTER, vergezeld door CORNELIS DE WITT, het Kanaal in. Hier vertoonde hij zich voor onder- scheidene havens, op sommige waarvan hij aanslagen be- raamde, doch die door de natuurlijke gesteldheid of door de versterking der plaatsen zonder gevolg bleven. Enkele vijan- delijke schepen werden door hem op dezen togt verbrand , de geheele zuidelijke kust van Groot-Brittanje in alarm gebragt, en onrust en angst onder de bewoners verwekt. Maar nergens, welke pogingen ook in het werk gesteld werden om die op te sporen, mogt het DE RUYTER gelukken, eenig vijandelijk eskader of vloot te ontmoeten; want even als voor vijftien jaren, onder den Luitenant-Admiraal MARTEN HARPERTSZOON TROMP, waren de Nederlanders thans meester van de zee, en 206 GESCHIEDENIS VAN HET durfde geene Britsche scheepsmagt zich hier of elders vertoonen. Bij de andere helft der vloot, welke nog steeds de rivier van Londen bezet hield, en waarover de Luitenant-Admiraal VAN NES het gebied voerde, hadden in dien tusschentijd gewig- tige gebeurtenissen plaats gevonden. Met ettelijke oorlogs- schepen en onderscheidene branders versterkt, was VAN NES, op uitdrukkelijk bevel der Algemeene Staten, den 2 Augustus voor de derdemaal de rivier den 'Teens binnengezeild, met oogmerk, om den Britschen Vice- Admiraal SPRAGG, die met vijf fregatten, waaronder van 50 stukken, zeventien bran- ders en eene groote menigte klein vaartuig voor de Hope lag, van daar te verdrijven , zijne schepen te vermeesteren of te vernielen. Vijf Nederlandsche oorlogsschepen en twaalf branders onder den Luitenant-Admiraal MEPPEL werden be- stemd om den vijand aan te tasten, welke door het gros der vloot onder den Luitenant-Admiraal 'AN NES, die zich in eigen persoon met eene sloep naar onze branders -begaf, , om hen te beter aan te moedigen, gevolgd en ondersteund zouden worden. De dappere kapitein NICOLAAS NAELHOUDT, die zich door zijnen moed reeds bij vroegere gelegenheden en nu laatstelijk bij den togt naar Chatham had onderschei- den, werd met acht branders vooruitgezonden. Het scheen, dat de vijand besloten had, zich over de geledene schande te willen wreken, en den Nederlanders eene kloeke tegenweer te zullen bieden. Zijne branders hielden althans eenigen tijd stand; doch toen zij ontwaar werden, met welk eene onversaagd NAELHOUDT zijne branders aanvoerde, ontzonk hun de-heid moed. Zij kapten het anker en liepen naar de koninklijke fregat- ten, die, door vreeze bevangen, insgelijks in overhaasting de vlugt namen. Maar NAELHOUDT liet den vijand geene rust. In allerijl volgde hij hem, en nu ontstond er een hevig gevecht tus- schen de Nederlandsche en Britsche oorlogsschepen en bran- ders, waarin NAELHOUDT, door de vijandelijke branders omsin- geld, groote kloekmoedigheid aan den dag legde, maar zich tevens aan het uiterste gevaar blootgesteld zag. Vier Neder- landsche branders vernielden even zoo veel Engelsehe bran- NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 207 ders, zeven andere werden door vijandelijke kogels in den grond geschoten of verlaten, na alvorens ten prooi aan de vlammen te zijn overgegeven. De gansche rivier was met damp overdekt en scheen één vuur te zijn; doch door stilte gelukte het niet , de Britsche oorlogsschepen te bereiken. Ten laatste deinsde de vijand af, en werd door VAN NES, MEPPEL, NAELHOUDT en de overige bevelhebbers tot onder het geschut van Gravesand vervolgd, welke sterkte de wijken krachtdadig beschermde. Ten blijke der behaalde zege--den praal, lieten de Nederlanders des avonds het anker vallen ter plaatse, waar de Britten des morgens gelegen hadden. 1 Intusschen was dit gevecht hoe roemrijk ook, den Nederland- ders duur te staan gekomen, daar van de twaalf branders, welke zich bij dit gedeelte van 's Lands vloot bevonden, elf door het vuur verteerd waren. VAN NES, een even voorzigtig als kloek zeevoogd, en daarin zeer gelijk aan zijnen grooten voorganger en vriend, den Luitenant -Admiraal DE RUYTER, oordeelde het onder deze omstandigheden niet raadzaam, langer te dezer plaatse te blijven, daar hij begreep, dat men zonder branders aldaar niets kon verrigten en zich noodeloos blootstelde aan het gevaar, , om door de vijandelijke bran- ders van twee kanten te worden bestookt. Hij gaf dus, na overleg met den krijgsraad , bevel, dat de gezamenlijke schepen wederom de rivier zouden afzakken en zich voegen bij den Vice-Admiraal ENNO DOEDES STAR, die met zes der zwaarste schepen voor Sheerness was achtergelaten, om aan den vijand het uitloopen der rivier van Rochester te beletten. Deze terugtogt werd met de meeste geregeldheid volbragt, en de herhaalde pogingen der Britten, om een of meerdere van onze schepen te achterhalen en in brand te steken, werden niet veel beleid afgeweerd, ja den vijand telkens, wanneer hij te nabij kwam, kloekmoedig het hoofd geboden en met het geschut verdreven. 2

1 Journaal van den Luitenant-Admiraal VAN NES, Leven van DE auYTER, Hol Mercurius en andere. -landicáe 2 Journaal van den Luitenant- ddiniraal VAN NES. 208 GESCHIEDENIS VAN HET

Thans in ruimer water gekomen, rangschikte de Luitenant- Admiraal 'AN NES de vloot in eene halve maan over de ge- heele uitgestrektheid der rivier van Londen, ten einde aldus zoo wel den Teems als de rivier van Rochester naauw be- sloten te houden, de vereeniging der vijandelijke schepen en branders, welke zich in beide die rivieren bevonden te ver- hinderen, en naar mate van de omstandigheden , de Britten te kunnen aanvallen of zich van beide zijden behoorlijk te kunnen verdedigen. Dan aldus liggende, deed zich onver- wacht een dreigend gevaar op van eenen kant, van welken men zulks weinig schijnt vermoed te hebben. In den morgen van den 5 Augustus werden een en twintig zeilen ontdekt, die van buiten de rivier inliepen, en welke welhaast bleken te zijn vijf Koningsfregatten, veertien bran- ders en twee galjooten , die met eene stijve koelte voor den wind en voor - tij uit Harwits, onder bevel van den Schout - bij -nacht JOSEPH JORDAN , op de onzen dapper kwamen aan- zetten. In allerijl werd de krijgsraad bijeengeroepen, en nu ontstond het moeijelijke vraagpunt, of men zou wijken, dat tot oneer van de zegevierende vlag van den Staat zou strek- ken , en vermoedelijk niet zonder verwarring en verlies kon geschieden; dan wel, of men zou blijven ter plaatse waar men zich bevond, hetgeen de vloot, bij het groot aantal vijandelijke branders, waarmede zij van alle kanten bedreigd werd en bij het volslagen gemis van deze soort van schepen (want de laatste was bij het afzakken van den Teems onge- lukkig vastgeraakt en in brand moeten gestoken worden), aan groote en, zoo het scheen, bijna wisse gevaren bloot stelde. Met kloeken moed werd tot het laatste besloten , en aan alle kapiteinen last gegeven, ten anker te blijven, twee sprinkels op te steken' om over en weder te kunnen halen en gieren, en de Britten aldus af te wachten. Ook nu lag de kapitien NAELHOUDT wederom de voorste.

1 Men noemt dit ook op den spring liggen, d. i, aan een anker liggen met een touw voor en achter uit, om door middel van het kappen of opwinden van een dier touwen, het schip aan eene zijde te doen afdrijven of springen. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. ZO9

Twee branders naderen hem en trachten hem aan te klam- pen, doch met eene zeldzame tegenwoordigheid van geest doet hij een zijner sprinkels in allen spoed kappen, waar zijn schip zwaait; hij weert vervolgens beide, schoon-door zeventig van zijn volk uit schrik over boord springen, dap- per af, en ontkomt aldus, tot verwondering en blijdschap van allen, het nakende gevaar. Nu legt de moedige Zeeuw Schout-bij-nacht, JAN MATHYSSEN, aan de beurt. Deze-sche krijgt een' brander voor den boeg, die hem zijn boven blindesteng wegneemt. Maar deze zeeman, die reeds zoo vele gevaren getrotseerd had, verliest hierdoor geenszins den moed. Ook hij doet zijn schip gieren 1 en weert den vijan- delijken brander af, die, gelijk degene, welke het op NAEI,- HOUDT hadden gemunt, door eigen vuur verteert. De overige branders drijven tusschen de Nederlandsche schepen. De Luitenant-Admiraal VAN NES wordt voor en achter door hen bedreigd, maar een wordt in den grond geschoten, en de andere vinden overal kloeken tegenstand. Dit doet den moed aan de aanvoerders ontzinken; zij zetten het in verwarring op de vlugt, en worden door de advijsjagten en het verder klein vaartuig der Nederlanders zoo fel gejaagd, dat twee branders afgesneden worden, waarvan de een ge- noodzaakt wordt zich zelven in brand te steken, en de ander in een nabij gelegen haventje zich naauwelijks redt. 2 Op deze wijs ontkwam dit belangrijke gedeelte van 's Lands zeemagt aan een der grootste gevaren, waaraan immer eene vloot is blootgesteld geweest. De eere daarvan komt , naast God , aan het beleid en den rustigen moed der opperhoof- den en verdere bevelhebbers, en in het bijzonder aan den Luitenant-Admiraal VAN NES toe; want ware er bij het naderen

1 Schielijk wenden, zwaaljen. 2 Het verhaal van deze beide gevechten is voornamelijk ontleend uit het Journaal en den brief van den Luitenant-Admiraal VAN NES aan H. H. Mog., van den 9 Augustus, beide nog in het Rijks Archief berustende, en uit den brief van den Luit.- Admiraal MRPPEL, voorkomende in den Hollandscken Mercurius, in het Kort en Bondigh Verhael en in het Leven van C. TROMP. Vergelijk ook swxNNAS cit., D. III, blz. 58, en BRANDT, Leven van de Ruyter, bl. 600-602. II 14 210 GESCHIEDENIS VAN HET

der vijandelijke branders slechts de minste verwarring ont- staan; hadden VAN NES en de verdere opperhoofden en ka- piteinen geen zoo kloek besluit genomen, en zich niet allen zonder onderscheid van hunnen pligt gekweten, er valt niet aan te twijfelen, of een gedeelte van de vloot ware eene prooi der vlammen geworden. Minder loffelijk was het gedrag der Britsche bevelhebbers, met name van den Schout-bij -nacht JORDAN en den Vice- Admiral SPRAGG. Eerstgenoemde wordt door zijne landge- nooten zelve 1 beschuldigd , van met weinig moed en beleid de brandschepen , die zich doorgaans wel kweten, aangevoerd te hebben; en aan den laatsten wordt verweten, dat hij, ziende dat JORDAN op de Nederlanders instortte, werkeloos liggen bleef. Hadden beiden door onderlinge verstandhouding een gemeenschappelijk plan ontworpen, om de Nederlanders aan te tasten, hadden zij dit plan met mannelijken moed ten uit- voer gebragt; hadden zij gelijktijdig van de zeezijde, uit den Teems en de rivier van Rochester met ruim dertig branders, over welke zij beschikken konden, de Nederlandsche vloot aangevallen , de dapperheid der onzen zou te kort geschoten en 's Lands schepen tot één toe vernield zijn. loch de Aller- hoogste verhoedde die ramp, en de Britsche vlootvoogden , de Nederlanders afzonderlijk aantastende, werden telkens met schande en verlies terug gedreven. Na het ontkomen van dit ontzettend gevaar, oordeelde de Luitenant-Admiraal VAN NES het ongeraden, langer binnen de rivier te vertoeven; wat meer is, hij achtte het pligt haar zoo spoedig mogelijk te verlaten. De vloot-matig, ging dus onder zeil door de Middelgronden naar het Konings- diep, hetgeen, ofschoon men zulks met tegenwind onder het oog des vijands en bij zijne gedurige vervolging bewerk- stelligde , en niettegenstaande de menigvuldige droogten, welke men moest vermijden, met zoo veel orde, kennis en bekwaamheid verrigt werd, dat het den Hertog VAN YORK

1 prpY's Memoirs; T. II, p. 100. NEDERI,ANDSCHE ZEEWEZEN. 211 in verwondering deed uitroepen : 'Pat de Britten zelve dit nooit aldus hadden gedaan, en ook niet zouden durven on- dernemen," 1 en aan een' kundig' Engelschman deze voor onze landgenooten vereerende bekentenis afperste: °Dat de Nederlanders in alles, in wijsheid, dapperheid, magt, kennis der Engelsehe vaarwaters, en in het welslagen hunner onder overtroffen." 2 Gelukkige dagen, waarin-nemingen de Britten de vijanden van Nederland door de kracht der waarheid tot zoodanig eene erkentenis gedwongen worden! Gelukkig volk, dat zulk eene lofspraak waarlijk verdient! Inmiddels waren de onderhandelingen te Breda door de gebeurtenissen op de rivier van Chatham zoodanig bevor dat de Britsche gezanten, die zich tot dusverre onhan--derd, delbaar betoond hadden, van dat oogenblik af eene opregte genegenheid tot het staken van den krijg begonnen aan den dag te leggen. De vrede werd dan ook eindelijk, na nog eenige raadplegingen , op den 31 Julij, en dus nog vóór de beide laatstvermelde gevechten, gesloten. Hiermede wer- den echter de vijandelijkheden niet terstond gestaakt; want bij het verdrag was eene bepaling gevoegd, dat het niet dan binnen eene maand na de sluiting zou worden uitge- wisseld, en dat de oorlog tot dien tijd in de Noordzee en het Kanaal, en elders nog langer zou voorduren, al naar mate van den afstand en de ligging der bij het traktaat op- genoemde plaatsen. De vijandelijkheden werden dus, ook na het teekenen van den vrede, voortgezet; doch er viel weinig meer van aanbe-

1 That never was nor would have been undertaken by ourselves. PEPY cit. , T. II, p. 102. a Thus in all things, in wisdom, courage, force, knowledge of our own streams and success, the Dutch have the best of us, and do end the war with victory on their side." PFrY, T. I1, p. 102. Wat iEPY hier zegt van de kennis, welke de Nederlanders omtrent de Engelsehe vaarwaters zich hadden eigen gemaakt, is aangaande den Teems in den vollen zin van het woord waarheid. CoRNELIs an wtTr schreef daar- omtrent te dezen tijde aan zijnen broeder, dat men den mond van die rivier naauw- keurig had opgenomen, gepeild en kaarten daarvan had gemaakt, zoodat hij meende, dat onze zeeofficieren daarmede thans even goed bekend waren als met de Nederland- sche zeegaten. 1113 212 GESCHIEDENIS VAN HET lang voor. De moedige kapitein PIETER MAGNUSSEN, door den Luitenant-Admiraal VAN NES met eenige behoefteschepen naar VAN GHENT, die nog steeds benoorden Groot-Brittanje op de verwacht wordende Oostindische retourschepen kruiste, gezonden, verviel in Oogstmaand onder vier Engelsche Ko werd door deze overmagt zoo hevig aan--ningsschepen , en getast, dat hij, na eene mannelijke verdediging, schip en leven verloor. 1 Twee andere Nederlandsche schepen, die de Moscovievaarders huiswaarts geleidden, moesten voor het ge- weld van zes Britsche oorlogsschepen bukken. 2 Daarentegen werden ettelijke vijandelijke koopvaarders door de onzen ge- nomen en opgebragt. DE RUYTER zwierf bestendig in het kanaal, en zich dan hier, dan daar vertoonende, zette hij de gansche kust bij voortduring in angst en vreeze. Een aanslag op de Sorlingsche eilanden en tegen eenige havens bleef zonder gevolg. VAN NES, van zijne zijde, hield ondertusschen den Teems nog steeds gesloten, en handhaafde het overwigt der Nederlandsche vlag; doch VAN GHENT keerde, wegens gebrek aan levensmiddelen, naar het Vaderland weder, zonder iets van aanbelang te hebben kunnen verrigten. Aan dit wederzijdsch woelen stelde de uitwisseling van het vredesverdrag en de vervulling van den bepaalden tijd nopens het staken der vijandelijkheden, eindelijk paal en perk. Het meer Nederlandsche schepen bleef nog wel eenige weken-endeel der in zee, doch geene vijandelijkheden werden meer gepleegd, en in Wijnmaand keerde de gansche zeemagt niet den Lui Admiraal DE RUYTER en de verdere opperhoofden in-tenant- de havens weder, nadat de gevolmagtigde der Algemeene Staten, CORNELIS DE WITT, reeds eenigen tijd te voren naar liet Vaderland teruggekomen was. En hiermede eindigde de tweede Engelsche oorlog , die onder vele afwisselingen van voor- en tegenspoed, besloten werd met Benen eerlijken vrede voor den Vereenigden Staat.

1 Not, der Adm. van Amsterdam. SWIN,NAS, D. III. bi. 59 Kort en Bondigh verhaet bi. 249. SWINNAS, D. III, bi. 60. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 213

Die vrede was het Gemeenebest voornamelijk aan het zeewezen verschuldigd; aan het zeewezen, dat sedert den eersten Engel- schen krijg, door de zorg van den Raadpensionaris DE WITT, ver- wonderlijk was ontwikkeld, uitnemend versterkt, in alle opzigten verbeterd, en dat, onder de leiding van den grootsten zeevoogd zijner eeuw, in staat werd gesteld, niet slechts aan den Brit het hoofd te kunnen bieden, maar als zijns gelijke, mededinger en overwinnaar op te treden; dat aan Brittanje gevoelige slagen toebragt, de schoonste schepen in de rivieren van dat rijk zelve verbrandde of wegsleepte, de bewoners van Londen deed beven , den Teeins gedurende twee maanden gesloten hield, de vrijheid der zee handhaafde, aan Albion de wille toegeëigende heerschappij der zee ontwrong en zelf-keurig uitoefende, en ten laatste den trotschen KAREL noodzaakte, tot eenen vrede toe te treden , welken hij zoo dikwerf op hoogen toon versmaad had! Jammer dat het Gemeenebest, door de weifelende en tevens dreigende houding van Frankrijk, in naam de bondgenoot, maar heimelijk de benijder en vijand van den Staat, zich, na zulke treffelijke bedrijven, tot meer dan Bene opoffering, ja tot vernedering gedwongen zag. Het vruchtbare en veel belovende Nieuw-Nederland moest aan Brittanje worden af- gestaan. Maar hetgeen voor de nationale eer nog grievender was: de bij den Westmunsterschen vrede gedane erkenning der opperheerschappij van Groot-Brittanje in de Britsche zeeën werd door de afgezanten van Koning KAREL, te Breda, op nieuw gevorderd, en wat ook de Raadpensionaris DE WITT, wat BEVERNINGK daartegen in het midden bragten, de eens begane misslag was niet te herstellen, en de staatsdienareii van het gemeenebest, welks vlag nog onlangs op de rivieren van Rochester en Londen wapperde, en welks zeemagt den Teems op denzelfden stond, waarop de vrede onderteekend werd, nog ingesloten hield, zagen zich genoodzaakt, of zou- den wij haast zeggen, konden van zich verkrijgen, op nieuw toe te staan, dat alle schepen der Vereenigde Gewesten in de Britsche zeeën de vlaggen zouden strijken en het mars- 214 GESCHIEDENIS VAN HET zeil doen vallen, niet slechts voor vloten , maar voor elk gewapend schip van den Koning van Groot-Brittanje! Onbe- grijpelijke daad, voorwaar, , van mannen, gelijk DE WITT en BEVERNINGK, en waarvan de ontschuldiging in den drang der omstandigheden en in den toestand der dingen, zoo van binnen als van buiten, schijnt te moeten worden gezocht, doch die, bij den luistervollen toestand, waarin zich het zege- vierende Gemeenebest in deze oogenblikken bevond, naauwe- lijks geheel kan geregtvaardigd worden!

KRIJGSBEDRIJVEN EN VERDERE GEBEURTENISSEN NA HET SLUI- TEN VAN DEN BREDASCHEN VREDE, TOT AAN HET BEGIN VAN DEN DERDEN ENGELSCHEN OORLOG. 1667-1672.

Zoodra 's Lands vloot, ten gevolge van het sluiten des Bredaschen vredes, in October van het jaar 1667 in de zeegaten en havens binnengevallen was, werden alle schepen van de eerste en tweede grootte, en een gedeelte dergenen die van minderen rang waren, buiten dienst gesteld, ont- takeld en opgelegd, terwijl de branders verkocht werden. Tevens werd het scheepsvolk, gelijk mede al de comman- deurs der schepen, die gedurende den jongsten oorlog tot buitengewone versterking der zeemagt waren benoemd, vele luitenant-kapiteins en alle overbodige luitenants , schippers en schrijvers afgedankt. De afdanking dezer officieren ge- schiedde echter aldus, dat zij aan 's Lands dienst verbonden bleven, en de toezegging ontvingen van, de gelegenheid zich daartoe aanbiedende, weder vóór anderen te zullen wor- den in dienst gesteld; 1 waarvan de reden hierin te zoeken is, dat men het nuttig rekende, deze officieren, onder welke zich vele bekwame en dappere mannen bevonden, en waar-

i Not. der Adm. van Amsterdam, Oct. en Dec. 1667. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 215 van sommige treffelijke diensten hadden bewezen, niet naar elders te doen verhuizen en aldus voor het zeewezen van den Staat verloren te doen gaan. lnttisschen werd, om hun de gelegenheid te verschaffen tot het bekomen van een eerlijk bestaan, en tevens om zich verder in de zeevaart te kun- nen oefenen, aan onderscheidene dier officieren het verlof gegeven, tijdelijk in den dienst der Oost- en Westindische Compagnie over te gaan, zoo als ook door velen gedaan werd. Doch, ofschoon dus het meerendeel van 's Lands vloot opgelegd, het scheepsvolk afgedankt en vele bevelhebbers buiten dienst gesteld werden, ontwapende men zich niet geheel. De toestand van Europa maakte zulks onraadzaam, en de bescherming, welke handel en zeevaart noodig hadden, gebood, dat men een aantal schepen in dienst zou houden. Slechts weinige maanden, namelijk, waren er na de be- krachtiging van het Bredasche vredesverdrag verloopen, of de staatkundige gezigteinder werd op nieuw beneveld en het Vaderland scheen wederom met eenen verwoestenden oorlog bedreigd te zullen worden. Dit had ten gevolge, dat niet alleen een vrij aanmerkelijk getal schepen tot bescherming van den handel en de zeevaart, in deze onzekere omstandighe- den, bij voortduring moest worden in dienst gehouden, maar dat 's Lands overheden besloten, eene aanzienlijke vloot te doen uitrusten. De gedurige voortgang der Fransche wapenen in de Spaansche Nederlanden gaf tot deze uitrusting aan Niet zonder bekommering toch, sloegen de voor--leiding. naamste staatsdienaren van deze gewesten dien voortgang gade, en de Raadpensionaris JOHAN DE WITT vooral was van oordeel, na reeds gedurende eenige maanden vruchteloos op minnelijke wijs beproefd te hebben, LODEWIJK XIV van zijne heerschzuchtige ontwerpen te doen afzien, dat er krach middelen moesten bij de hand worden genomen, om-tige den Franschen Koning in zijne overwinningen te stuiten, en den vrede tusschen dien vorst en den Spaanschen Monarch te herstellen, opdat aldus een magtige en gevaarlijke nabuur 216 GESCHIEDENIS VAN HET van de grenzen des Vaderlands zoo verre mogelijk mogt ver- wijderd blijven. Met dat inzigt werden door hem onderhan- delingen met Groot-Brittanje aangeknoopt, waaruit, na kort- stondige, doch afdoende raadplegingen tusschen hem en den Ridder WILLIAM TEMPLE, beide te regt voor de uitstekend- ste staatslieden van hunnen leeftijd gehouden, dat vermaarde verbond voortsproot, hetwelk, na de toetreding van Zweden, onder den naam van Triple Alliantie bekend werd, en dat door een' der bekwaamste geschiedschrijvers van onzen tijd, 1 als het meesterstuk der staatkunde van die dagen geroemd wordt. Bij dit verbond, dat deels de strekking had de onderlinge verdediging tegen de Fransche heerschappij , en waarvan deels de bedoeling was om, ter handhaving der vrijheid van dit werelddeel, des noods gewapend tusschen Frankrijk en Spanje te treden, was onder anderen bepaald dat, ingeval Groot- Brittanje of de Nederlanden een van beiden bedreigd of aan- getast mogten worden, deze landen elkander met veertig sche- pen van oorlog van 36 tot 80 stukken zouden bijstaan; ver- bindende de twee Mogendheden zich bovendien in een geheim verdrag om, wanneer de Koning van Frankrijk geen gehoor wilde geven aan de billijke voorwaarden, door de verbondenen aangeboden, Groot-Brittanje en de Nederlanden alsdan aan Frankrijk den oorlog te water en te lande zouden aan- doen, en dwingen, op die voorwaarden den vrede met Spanje te sluiten. 2 Ter voldoening aan den inhoud van dit verbond, werden de Admiraliteiten door Hunne Hoog Mogenden op den 18 Februarij des jaars 1668 gelast, 3 het bij het verdrag bepaalde

getal schepen uit te rusten, waaromtrent nader '- bepaald werd, dat het zou bestaan uit zestien oorlogsschepen van

, HEEREN, Handbuch der Geschichte. 2 Zie hierover, onder anderen, WAGENAER, Vaderl. Hist. D. XIII, bi. 303 en volg., en de belangrijke Akademische Verhandeling van den heer AEN. MACKAY. De Triplici Foedere, Traj. ad Rhenum Ao. 1829. 3 Res. van H. H. Mogenden. 4 Res. van H. H. Mog. van 29 Maart 1661. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 217

60 tot 70, uit zestien van 40 tot 50 en uit zestien van 30 tot 40 stukken, benevens twaalf roei-fregatten, met 16 tot 20 stukken gewapend, en twaalf branders, te zamen be- mand met ruim elf duizend matrozen en mariniers of zee- soldaten. Zonder uitstel sloegen de Admiraliteiten de handen aan het werk, zoodat tegen het voorjaar het meerendeel der schepen in gereedheid was, over welke, even als in vroegere jaren de Luitenant-Admiraal DE RUYTER tot opperbevelheb- ber werd benoemd. 1 Op last der Algemeene Staten zakten de verschillende smaldeelen dezer vloot, welke, boven de gewone manschappen, met 2000 krijgslieden voorzien werd, naar de zeegaten af, om op het eerste bevel in zee te steken , en zich, hetzij geheel, hetzij gedeeltelijk, met de Britsche vloot te vereenigen, ten einde, naar mate de omstandigheden zulks vorderden, tegen Frankrijk en Spanje te kunnen han- delen. De gunstige keer, welke de onderhandelingen namen, maakte intusschen het uitloopen onnoodig. Want de beide genoemde mogendheden tot meer vredelievende gezindheden gebragt door de krachtige taal, welke de Britsche en Neder- landsche gezanten voerden, en vooral door de magt, welke Engeland en het Gelneenebest , zoo te land als ter zee ontwikkelden, gaven eindelijk gehoor aan de herhaalde en dringende vertoogen, zoodat de lang gewenschte vrede op den tweeden van bloeimaand des jaars 1668 te Aken tot stand kwam. Hiermede verviel het oogmerk der uitrusting van 's Lands vloot, en sommigen meenden , dat deze nu ook zonder uit- stel kon worden afgedankt. De Algemeene Staten nobtan's deelden niet in dit gevoelen en besloten, met overleg van den Koning van Groot-Brittanje, haar nog eenigen tijd in dienst te houden, opdat de voorwaarden van den vrede te beter zouden worden uitgevoerd en zij zich in staat zouden

1 Het is vreemd, dat BRANDT, in het leven van DE RUYTER, hiervan in het geheel niet spreekt, alhoewel de Luitenant-Admiraal eenige maanden aan boord van zijn schip in de Maze doorbragt, en deze uitrusting hem vele bemoeijingen kostte. 218 GESCHIEDENIS VAN HET bevinden om, bijaldien zulks noodig logt zijn, andermaal en wel nadrukkelijk te kunnen tusschen beiden treden. Dien ten gevolge bleef de vloot, ganschelijk toegerust, in de zee- gaten liggen tot in de helft der maand Julij , 1 wanneer zij, daar de rust volkomen hersteld was, ontbonden, het meer schepen buiten dienst en opgelegd, en het grootste-endeel der gedeelte van het volk afgedankt werd. Er bestonden gewigtige redenen, waarom niet de geheele vloot , maar slechts het meerendeel der schepen buiten dienst gesteld werd. De bewoners, namelijk, der Barbarij sehe kusten hadden zich de moeijelijke omstandigheden, waarin het Vader- land door den oorlog tegen Groot-Brittanje verkeerd had; ten nutte gemaakt, om de bestaande verdragen te schenden en, even als gedurende den eersten krijg tegen Engeland en gedurende de geschillen in het Noorden, alle schepen van dezen Staat welke zij ontmoetten, aan te tasten en te ver Na het sluiten van den Bredaschen vrede, waren zij-overen. op deze wijs blijven te werk gaan, en het scheen dat, bij de herleving des handels, hunne roofzucht verdubbelde. De geheele Middellandsche zee en de kusten van Spanje en Por waren, als het ware, bedekt met Algerijnen en andere-tugal Barbaren, die soms met twintig en meerdere schepen te gelijk in zee staken, en wie het wagen durfde, zonder behoorlijke bescherming naar die oorden te stevenen, was bijkans zeker eene prooi van de roofzucht en wreedheid der Mahomedanen te zullen worden. Ettelijke Nederlandsche koopvaarders vielen op deze wijs in de magt der Barbaren, en honderde inge- zetenen dezer gewesten zuchtten onder het slavenjuk. Het was van oude tijden af hier te lande een vast be- ginsel, aan den handel en de zeevaart, niet slechts in oor- logstijden, maar ook gedurende den vrede, zoo veel mogelijk, bescherming te verleenen, en men beschouwde zulks als een der voornaamste middelen tot de bevordering van den bloei dezer beide takken van welvaart. Hieraan getrouw, hadden de Admiraliteiten zich, zoodra de Bredasche vrede gesloten

1 Res. van H. H. Mog. 12 Julij 1669, en Notulen der Admiraliteiten. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 119 was, beijverd om, nu de handel op Frankrijk, Portugal, Spanje, de Middellandsche zee en de Levant wederom een nieuw leven kreeg, daaraan behoorlijk konvooi te geven, waartoe aan alle koopvaarders welke zich derwaarts begaven, een of meerdere oorlogsschepen toegevoegd werden. Boven- dien was de Vice- Admiraal SWEERS met een klein smaldeel ter meerdere beveiliging van den handel, door de Admira- liteit van Amsterdam naar de Spaansche en Portugesche kusten gezonden, die maanden lang aldaar heen en weder kruiste. Dan, ofschoon hierdoor aan de rooverijen der Bar- barsche ingezetenen wel min of meer paal en perk gesteld werd, waren deze maatregelen onvoldoende, om ze geheel te doen ophouden, menig Nederlandsch schip viel nog in hunne magt, en uit de handelsteden verhieven zich voort luide klagten over de gevaren, waaraan de scheep-durend blootgesteld was. -vaart Om aan deze klagten te gemoet te komen, en krachtdadiger dan tot dus verre geschied was, den overmoed der Algerij- nen, Tripolezen en andere bewoners van noordelijk Afrika te beteugelen, was het, dat de Algemeene Staten het bevel gaven, niet de geheele vloot, maar slechts het meerendeel der schepen buiten dienst te stellen. Achttien schepen, waar- van zes met 60 stukken of daarboven gewapend, zes van 40 tot 50, en zes van 30 tot 40 stukken, werden bestemd om voor het naauw der straat van Gibraltar, omtrent kaap St. Vincent en langs de westelijke kusten van Spanje en Portugal te kruisen, tot vernieling der roovers en tot be- scherming van alle gaande en komende koopvaardijschepen. 1 Naar aanleiding van deze bevelen, verlieten achtervolgens onderscheidene schepen en kleine smaldeelen de havens en zeegaten dezer landen, en liep de Schout-bij-nacht WILLEM VAN DER ZAEN, aan het hoofd van een eskader van zeven Amsterdamsche schepen van oorlog, op den 1 Augustus des jaars 1668 in zee. Dan in den loop van dit jaar werd weinig of niets van eenig belang door hem verrigt, daar of de Bar-

1 Not. van H. H. Moq. van 12 Julij 1668. 220 GESCHIEDENIS VAN HET barijsche roovers binnen hunne havens bleven, of door de meerdere bezeildheid hunner schepen, aan de vervolging der onze wisten te ontkomen. Het gelukte alleen aan den Amsterdamschen kapitein THOMAS DE SITTER, een Portu- geesch koopvaardijschip uit de magt der Algerijnen te be- vrijden, waarvoor hij door den beheerscher van Portugal met eenen gouden keten begiftigd werd. 1 Ook verdient vermeld te worden het kloeke bedrijf van een' koopvaardijschipper, JACOB JAN VOLCKERTS, bijgenaamd de Kaper. Deze met zijn schip de Vrede van Breda, gewapend met 18 gotelingen en slechts met 30 zeelieden bemand, den 23 November op de hoogte van Kaap St. Vincent zeilende, werd door een Al- gerijnsch fregat van 28 stukken en 400 man aangetast en geënterd. Honderd vijftig Turken sprongen dadelijk over, die meest naar boven vliegende, alles wat zij konden aan stuk- ken kapten, om aldus het ontsnappen onmogelijk te maken. Doch de kloeke VOLCKERTS en zijne manschap verloren in dezen hagchelijken toestand geenszins den moed. Zij bleven zich uit den bak en de hut met musketten en geschut ver- dedigen, en hielden dit gedurende anderhalf uur met zoo onwankelbare standvastigheid en met zulk eene gelukkige uitkomst vol, dat de overgesprongen vijanden, na zware verliezen, genpodzaakt werden het boord te ontruimen, en de Algerijn ten laatste zich gedwongen zag, zijn vermeende prooi te verlaten. 2 Intusschen werd de wakkere VAN DER ZAEN niet ontmoedigd door het kwalijk slagen zijner onvermoeide pogingen. Hij zette zijnen kruistogt onophoudelijk voort, hopende eenmaal in staat te zijn, den verwaten roovers het geweld van zijnen geduchten arm te doen gevoelen. Eindelijk brak de gewenschte dag aan. Nabij het eiland Alboran met den kapitein JACOB CORNELIS SWART en JAN VAN LIER kruisende, ontdekt hij op den 16 Maart 1669 drie Algerijnsche fregatten, van welke het eene met 40 stukken en 400 man , en de overige met

1 Not. der ddm. van Amsterdam. 2 Hollandsche Mercurius 1668, bl. 188. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 221

30 en 32 stukken voorzien waren. Terstond zet hij daarop aan en vervolgt hen met zijn wel bezeild schip zoo kracht- dadig, dat hij , begunstigd door eenen oost-zuid-oosten wind, het grootste der vijandelijke schepen, op welke zich het Al- gerijnsche opperhoofd bevindt, in den nanacht bij de kaap Tres Forcas achterhaalt. Met dezen Algerijn vangt nu een hevig schutgevaarte aan, dat den geheelen nacht en ook den volgenden morgen voortduurt. Ondertusschen komen ook de beide Nederlandsche kapiteinen opdagen , die de twee andere Turken achtervolgen, welke, alles bijzettende wat goed kon doen, het gevaar ontvlugten. Des namiddags legt de Schout- bij-nacht VAN DER ZAEN het Algerijnsche Admiraalsschip aan boord, en het oogenblik scheen nabij , dat de Turk zou ge- noodzaakt worden te strijken, toen de kloeke Nederlandsche zeeheld, door eenen kogel doodelijk getroffen, nederstort, en den geest geeft, na zijne ziel Gode aanbevolen, en zijnen kapitein en opvolger tot pligtsbetrachting nadrukkelijk vermaand te hebben. Maar deze kapitein, PIETER DE BARRY geheeten, flaauw door SWART en VAN LIER bijgestaan, kwijt zich kwalijk van zijnen pligt. In plaats van het gevecht niet dezelfde kloekmoedigheid voort te zetten, waarmede VAN Dr R ZAEN het had aangevangen, laten hij en zijne togtgenooten den roover ontsnappen, die in eene inham aan de kust wijkt, en onder de bescherming van een klein, aldaar liggend fort aan het dreigende gevaar ontkomt. 1 Met het sneuvelen van VAN DER ZAEN verloor het Vader een zijner moedigste en bekwaamste zeeofficieren. Uit-land lagen stand geboren, gelijk zoo vele onzer zeehelden, had hij door ijver, naauwgezetheid en getrouwe pligtsbetrachting, zich den weg tot het gebied over een schip van oorlog ge- baand, in welke hoedanigheid hij al de zware zeeslagen van den eersten en, tot Schout-bij-nacht verheven, ook die van den tweeden Engelschen krijg bijwoonde. Steeds door dap- perheid uitmuntende, had hij in die beide oorlogen getoond,

I Boll. Mercurius 1669, bl. 68 en Not. der Admiraliteit van dmaterdam. 222 GESCHIEDENIS VAN HET een der voortreffelijkste kapiteinen van 's Lands vloot te zijn, voor welken hij door DE RUYTER , die onbepaald vertrouwen in hem stelde, erkend werd. Meermalen naar de Middel gezonden, was hij telkens de schrik der Alge- -landsche zee rijnen, Tunezen en Tripolezen, van wie hij onderscheidene schepen in den grond boorde of vermeesterde. De westkust van Afrika was, gelijk het Noorden van Europa, ook ge zijne onversaagheid, en hij was en bleef een moedig-tuige van verdediger der Nederlandsche vlag, tot dat hem strijdende voor de eer en het welzijn van den Staat, hetzelfde lot trof, hetwelk een zijner broeders voor zestien jaren ondergaan had. I De nagedachtenis van zulk een' man verdiende ver- eerd te worden. Was hij door de Admiraliteit van Amster- dam gedurende zijn leven vijf malen met gouden ketenen 2 begiftigd geworden; na zijnen dood wenschte diezelfde Ad- miraliteit een gedenkteeken ter zijner eere te doen vervaardigen, hetwelk zijnen roem tot, het nageslacht zou overbrengen. Op haar bevel en ten haren koste werd een praalgraf in de Oude Kerk te Amsterdam opgerigt, dat nog in onze dagen ten getuige strekt der heldhaftigheid van WILLEM VAN DER ZAEN, en van de regtmatige dankbaarheid zijner tijdgenooten voor de veelvuldige door hem bewezene diensten. 3 Beloonde de Admiraliteit van Amsterdam op deze wijs de dapperheid van haren Schout - bij-nacht, de flaauwhartigheid der drie scheepsbevelhebbers, die zich na zijn sneuvelen kwalijk van hunnen pligt hadden gekweten, werd, anderen ten voor gestraft. SLAART, VAN LIER en DE BARRY-beelde, strengelfjk werden, terstond na hunne komst in het Vaderland, in hech- tenis genomen en daarna gezamenlijk van hunne posten ont-

1 Zijn broeder goals VAN DER ZAEN sneuvelde in 1653. 2 Drie dezer gouden ketenen, met de daaraan behoorende eerepenningen, de kogel, waarmede hij doodelijk gewond werd, de brief der weduwe van VAN DER ZAEN, ten geleide van het lijk van haren echtgenoot, benevens zijne afbeelding en die zijner vrouw, heide ten voeten uit, berusten thans op de kweekschool voor de Zeevaart te Amsterdam. 3 Zie dit praalgraf bij COMMELIN, Beschr. van Amsterdam, 1). I. bl. 422 en in BIZOT, Medalische Hist ; zijne beeldtenis en levensbeschrijving komen voor bij KOK, Vadert. Woordenboek. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 223 zet. 1 Hoe verschillend is dikwerf het gedrag en het lot der menschen! De twee eerste toch dezer bevelhebbers waren tot hiertoe onder de kloekste kapiteinen van 's Lands zeemagt gerangschikt, en SWART in het bijzonder, behoorende tot een geslacht, dat onderscheidene dappere zeelieden opleverde, had in den jongsten Engelsehen krijg al de zware zeeslagen bijgewoond en steeds veel moed betoond. 2 De geschiedenis van het Nederlandsche zeewezen levert meer dan één voor- beeld van zulk een tegenstrijdig gedrag en van dergelijke lotverwisseling, ook in omgekeerden zin, op. Hetgeen in dit zelfde jaar met den Rotterdamsehen kapitein JAN JACOBSE VAN NES, gezegd OUDE BOER JAAP, in een ander gevecht met zes Algerijnsche roofschepen voorviel, strekt voor dit laatste ten bewijze. JAN JACOBSE VAN NES, gezegd OUDE BOER JAAP, behoorde tot het heldhaftig geslacht van dien naam, waarvan onder- scheidene leden, en in het bijzonder de Luitenant- en Vice- Admiralen AERT JANSSE en JAN JANSSE, Wier OOM hi was, zich eenen regtmatigen roem verwierven. Hij was dezelfde kapitein, aan Wien in den ongelukkigen zeeslag van October des jaars 1652, na bij den aanvang van het gevecht dap- per gestreden te hebben, de moed ontzonk, en die zijn schip verliet, of door eene toevallige omstandigheid daarvan werd afgesneden. 3 Om dat pligtverzuim van zijne waardig- heid vervallen verklaard en den lande gedurende twaalf jaren uitgebannen, zwierf hij , zoo het schijnt, buiten de grenzen dezer gewesten tot aan de vervulling zijner straf, wanneer hij, op uitdrukkelijke aanbeveling van DE RUYTER, die reeds bij het hem overkomen ongeval zijne voorspraak geweest was, tot een' der kapiteinen op het schip van den Luite- nant-Admiraal aangesteld werd. Sedert dien tijd beantwoordde VAN NES ten volle aan de verwachting van den grooten kenner

1 Not. 4dm. van Amsterdam, 4 Mei en 3 September 1669, VAN LIER en SWART werden iutusschen later weder in hunne waardigheden her- steld, en kweten zich sedert altijd getrouw van hunnen pligt. 3 Zie hierover breeder Bijlage XXV van het le Deel. 224 GESCHIEDENIS VAN HET der menschen. 1 Tot bevelhebber over een oorlogsschip be- noemd, betrachtte hij steeds getrouwelijk zijnen pligt, en dat hij kunde en dapperheid bezat, . zoo als DE RUYTER in zijne aanbeveling gezegd had, dit toonde hij in het gevecht, waarvan wij nu zullen gewagen. In Augustus des jaars 1669 door de Admiraliteit van de Maze met het schip de Princes Louize, voerende 36 of 40 stukken en 140 man, naar Spanje en Portugal tot het be- geleiden van eenige koopvaarders gezonden, ontdekt hij , na eenen geruimen tijd heen en weder gekruist te hebben, in den middag van den 24 November, op zes mijlen afstands der bergen van Vigos, zes schepen, die nu eens Fransche, dan Engelsehe , dan weder andere vlaggen deden waaijen, doch welke VAN NES, dewijl zij het steeds op hem aanhiel- den en poogden te loefwaart van hem te geraken, weldra voor Algerijnen herkende. Terstond heesch hij de Prinsevlag 2 op, om te doen zien, dat hij niet schroomde te toonen, tot welke natie hij behoorde. Tegen den avond vermaande hij vijf koopvaarders, welke onder zijn geleide waren, voor hem uit te zeilen en zoo veel mogelijk binnen zijn kanon te blijven, stekende in den nacht twee vuren op, om te beter de koopvaarders bijeen te houden. Ondertusschen zette VAN NES, het pligt rekenende, kon het zijn, eenen zoo over- magtigen vijand te ontwijken, zijnen togt voort. Doch de Algerijnen haalden hem spoedig in. Reeds kort na midder- nacht lagen zij op zijne zijde, doch zoo het schijnt, het ge- vecht bij donker niet willende aanvangen, begonnen zij den aanval niet vóór het aanbreken van den morgen. Inmiddels hadden twee koopvaarders van de duisternis gebruik geinaakt om te ontsnappen, en de manschappen van twee andere,

1 Het is mij uit vele omstandigheden gebleken dat DL RUYTER een uitstekend men- schenkenner was, en voornamelijk den goeden aanleg van jongelieden wist te onder- scheiden, hoedanige ook zeker waren van zijne bescherming. 2 Zoo noemt vAN NES in zijn Journaal de Nederlandsche vlag, een bewijs, dat zij niettegenstaande de pogingen der Staten van Holland, deze oude benaming bij de zee- lieden had behouden, gelijk zij die behield tot aan 1795. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 225

waaronder de Margaretha , van Vlissingen, op hetwelk ABRA- HAM KRYNSSEN, de moedige veroveraar van Suriname 1 zich bevond, kwamen in den vroegen morgen tot VAN NES over, liever hun leven aan zijn boord tot het uiterste verdedigende , dan zich met hunne onweerbare schepen aan eene wisse sla- vernij bloot te stellen. Hierdoor bleef slechts één Hamburger, met 18 stukken gewapend, over, welk schip, na zich lang en kloek verdedigd te hebben, door de Turken genomen werd. Een half uur vóór zonneopgang ving de strijd tusschen VAN NES en de Algerijnen aan. Een der laatsten zet het regt op den Nederlandschen kapitein aan, en loopt met zijnen boegspriet , welke vol volk zat, door het bezaantswant van VAN NES, meenende hein aldus te enteren. Doch de onzen ontvangen hein kloekmoedig, en vuren zoo geweldig met het geschut en uit het klein geweer, dat hij spoedig geheel reddeloos wordt, en na eenigen tijd genoodzaakt is, VAN NES met groot verlies te verlaten. Dan naauwelijks is deze ge een ander, die grooter was, komt aan boord,-weken, of tusschen wien en VAN NES mede een hevige strijd ontstaat, doch die insgelijks zoodanig wordt toegetakeld, dat ook deze zich welhaast verpligt ziet de ruimte te kiezen. Nu klampen twee nieuwe vijanden en daarna een derde VAN INES aan, maar ook deze worden na eenen schrikkelijken strijd afge- slagen en zoodanig beschadigd, dat zij krengen 2 moesten. Maar thans wordt VAN NES door eene andere ramp bedreigd. Terwijl zijn schip door zoo vele herhaalde aanvallen bijkans reddeloos geschoten was, geraken eenige kardoezen in brand

1 Deze bijzonderheid komt in de Notulen der ddmiraliteit van de Maze voor. ABRAHAM KRYNSSEN wordt aldaar wel niet de veroveraar van Suriname genoemd, maar daar hij gezegd wordt in Zeeland te huis te behooren, er te dezen tijde geen ander zeeman van dien naam bekend was, en het in deze dagen zeer gewoon was, dat scheepsbevelhebbers in vredestijd ter koopvaardij voeren, meen ik gerustelijk te mogen aannemen, dat hij dezelfde geweest is, die in 1667 zich zoo dapper in Westindiën kweet. 2 Krengen is eigenlijk het schip op zij of aan eene zijde halen; hier beteekent het, zich verwijderen, om de bekomene schade te herstellen. II 15 226 GESCHIEDENIS VAN HET

en zetten de hut in lichtelaaije vlam, zoodat 's Lands bodem nu met drie vijanden, water, vuur en Algerijnen, had te kampen. Het gelukte nogtans den opperstuurman en eenige anderen, de vlam te blusschen, waardoor VAN NES in staat gesteld wordt, het opperhoofd der Turken, dat tegen hem kwam opzetten, wederstand te bieden. Deze zich zeer digt bij de Princes Louize plaatsende, opent een geweldig vuur, hetwelk door de Nederlanders niet onbeantwoord blijft, en doet sein aan de overige Turken, om op te komen en gezamen- lijk eenen nieuwen aanval te wagen. Dan vier der zijnen waren zoo reddeloos, dat zij aan dat bevel niet konden voldoen, waarop de twee overige, wanhopende den moedigen verde- diger van de Nederlandsche vlag voor hun geweld te doen bukken, het overstaag naar de andere schepen werpen ,1 en de dappere VAN NES en zijn moedig scheepsvolk uit het dreigendste gevaar gered wordt. In dezen hagchelijken strijd, welke omtrent vijf uren geduurd had, kweten allen zonder onderscheid zich uitmuntend van hunnen pligt. Ook het overgekomen scheepsvolk der beide koopvaarders bewezen gewigtige diensten, en de mariniers, die veel moed betoonden, bevestigden het nuttige der in- rigting van een corps vaste soldaten. Maar bovenal verwierf JAN JANSSE VAN NES door dit gevecht eenen regtmatigen roem. Ofschoon telkens door nieuwe vijanden, waarvan drie twee lagen voerden en grooter waren dan de Prinses Louize, aangetast, verloor hij niet één oogenblik den moed, en noch de reddeloosheid van zijn schip , noch het aanmerkelijk getal van dooden en gekwetsten welke hij rondom zich zag vallen, was in staat hem te doen wankelen. Het gevaar nogtans was zoo groot , dat hij, geenszins zich zelven lof toekennende, het behoud van schip, volk en leven aanmerkte als eene gebeurtenis , die miraculeus en tellen alle 7nenscl elijke ap- parentie was, en waarvan de eere alleen aan God toe- kwam, die hem en de zijnen `zoo genadiglijk uit de

1 Over staag werpen of loopen, is van de genomen streek tegen wind aanloopen. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. áNÍ handen der roofgierige Turken verlost en bewaard had." 1 Mogt er wegens het vroeger gebeurde nog eenige twijfel omtrent den moed van VAN NES bestaan hebben, deze treffe- lijke daad schonk hem niet slechts ten volle zijnen goeden naam weder, maar verbreidde zijnen roem. De Luitenant-Admiraal DE RUYTER achtte deze daad zoo hoog, dat hij, in een' op- zettelijk daartoe geschreven brief, de Admiraliteit van de Maze geluk wenschte met den gunstigen uitslag van dat gevecht, 2 en deze Admiraliteit rekende het van haren pligt, het bedrijf van VAN NES ter kennisse van de Algemeene Staten te brengen, °°opdat dezelve zoude kunnen beoordee- len , hoe getrouw en heldhaftig de genoemde kapitein en zijn scheepsvolk zich in de voorschreven actie van oorloge hadden gedragen;" 3 betuigende zij aan VAN NES in persoon, "dat zij met zonderling vergenoegen zijn verslag had ont- vangen, en de vrome en getrouwe actien, door hein en zijn volk in het afweren van den vijand en het behoud van 's Lands schip bewezen, ten hoogste waren estimerende." 4 Men zou verwachten dat, na zoodanig eene goedkeuring en lofspraak, VAN NES, ter belooning van zijne dapperheid, met eenig eerbewijs zou begiftigd zijn geworden; doch hiervan blijkt niets. 's Lands overheden, getrouw aan de van ouds be- staande wetten, schonken geene eerbewijzen dan bij het veroveren van vijandelijke bodems; zelfverdediging, hoe dap- per ook, werd niets meer dan pligt geacht. Het gebeurde met VAN NES had gewigtige gevolgen. Nooit hadden de bewoners der Afrikaansche kust hunne stout- heid zoo verre gedreven. Veelmalen, ja bijkans zoolang als het Gemeenebest bestond, hadden zij den handel en de zee-

1 Extract uit het Journaal, gehouden bij Capt. JAN VAN NES DEN OUDEN, eom- manderende het schip, genaamt de Princesse Louyse, berustende in het Rijks Archief; welk extract bijkans woordelijk ook te vinden is in den Hollandsehen Mercurius van 1669, bl. 159-161.

2 Deze brief berust in het Archief van het Departement van Marine. 3 Brief der Admiraliteit aan Hunne Hoog Mogenden, van den 10 Decemb. 1669. 4 Not. der Idmiraliteit, van 10 December 1669. 15* 228 GESCHIEDENIS VAN HET

vaart dezer gewesten verontrust, en een groot aantal koop- vaarders, waaronder goed gewapende, was ook nog in deze jaren door hen overvallen, vermeesterd en weggesleept. Doch 's Lands vlag had hun steeds eerbied ingeboezemd en de oorlogsschepen van den Staat waren, ofschoon somwijlen zwakker dan zij zelven, altijd door hen ontzien. Door den nood daartoe gedrongen, hadden zij zich wel kloekmoedig tegen onze oorlogsbodems verdedigd, doch die nimmer, gelijk zij nu het schip van VAN NES hadden gedaan, aangevallen. Geen wonder dat het gebeurde met dezen scheepsbevelhebber eenen diepen indruk maakte, en men doordrongen werd van de noodzakelijkheid, afdoende maatregelen te nemen. Op voor- stel der provincie Holland, 1 werd de zaak bij de Algemeene Staten in overweging genomen en de Admiraliteiten daar- over geraadpleegd, waaruit voortvloeide, dat de Collegien, die door den uitstekenden bloei des handels daartoe in staat waren, bevel kregen of op zich namen, uit hunne gewone middelen, boven hunne gewone konvooijers, een zeker aan- tal oorlogsschepen naar de kusten van Portugal en Spanje, en naar de Middellandsche zee te zenden, ten einde den koop- handel en de zeevaart in die oorden te beschermen, en be- paaldelijk de Turksche roovers te vermeesteren of te vernielen. Reeds vóór dat dit besluit genomen werd, was met dat oogmerk door de Admiraliteit van Amsterdam een klein smal- deel, uit vier schepen bestaande, naar Cadix en de Middel gezonden, waarover het gebied was toevertrouwd-landsche zee aan den kundigen en moedigen kapitein DIRK SCHEY. In October des jaars 1669 uit het Vaderland vertrokken, kruiste SCHEY eerst eenigen tijd op de kusten van Portugal en Spanje, begaf zich vervolgens naar de Middellandsche zee, keerde van daar naar zijne vorige standplaats weder, en hield zich aldaar ettelijke maanden op, waarna hij de terugreis naar deze gewesten aannam, zonder dat het hem evenwel mogt gelukken , niettegenstaande zijnen onvermoei-

1 Notulen der Staten van Holland, van den 21 Dec. 1669. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. ^J den ijver, eenig vijandelijk schip te nemen of te vernielen. 1 Men begreep intusschen, dat het genoemde smaldeel on- voldoende was, om, gelijk de ondervinding ook bewees, de Afrikaansehe kapers te beteugelen, en het was uit dien hoofde, en ten gevolge van de bij de Algemeene Staten gehoudene raadplegingen , dat de Luitenant -Admiraal WI1,LE,I JOSEPH VAN GHENT en de Vice-Admiraal JAN DE LIEFDE in de lente des jaars 1670 door de Admiraliteiten van Amsterdam en de Maze naar de genoemde streken gezonden werden; de eerste aan het hoofd van een smaldeel van zes, de laatste van drie kloeke schepen, en fregatten. Uit Zeeland vertrok- ken bijna gelijktijdig de Vice-Admiraal CORNELIS EVERTSEN en eenige andere oorlogsschepen, welke zich mede ter be- scherming van den handel naar de Middellandsche zee be- gaven. 2 Er verliep een geruime tijd, alvorens deze zeevoogden en hunne kapiteinen er in slaagden, iets van eenig aanbelang tegen de Algerijnen of andere roovers te verrigten. Aan de Vice-Admiralen JAN DE LIEFDE 3 en EVERTSEN, beide be- kwame en dappere zeelieden, mogt het zelfs niet eens ge- beuren, een' dier roovers te ontmoeten, niettegenstaande zij maanden lang heen en weder kruisten en alles in het werk stelden wat zeemanschap toeliet , om den vijanden der Chris- tenheid afbreuk toe te brengen. Het geluk diende VAN GHENT beter. Reeds meermalen had deze Luitenant - Admiraal het berigt bekomen, dat zeven kloeke Algerijnsche fregatten zich sedert

1 Not. der Adm. van Amsterdam 1669-1670, en originele brief en Journaal van D. scuEY, in het Rijks Archief berustende. 2 Notulen der Admiraliteiten van 1670 en brieven van den Vice- Admiraal c. EV FITSEN. Het is mij niet gebleken, dat Vriesland eenige schepen naar de Middellandsche zee zond; de Admiraliteit van het Noorderkwartier deed dit zeker niet, en wel, omdat hare kas ganschelijk uitgeput was en zij onder de lasten van den Engelsehen oorlog nog gedrukt ging.

3 Een aantal niet onbelangrijke brieven van den Vice- Admiraal J. DE LIEFDE aan de Admiraliteit van de Maze, gedurende dezen togt, welke van 1 Mei 1670 tot in het begin van Januarij 1671 duurde, berust in het Archief van het Departement van Marine. 23() GESCHIEDENIS VAN HET eersen geruimen tijd buiten de straat van Gibraltar langs de Spaansche kust ophielden en aldaar af en aan kruisten, in de hoop, van op de verwacht wordende Nederlandsche en andere koopvaarders een' goeden buit te zullen maken. Veelvuldige pogingen waren door VAN GHENT aangewend, om deze fregatten op te sporen, en eenmaal had hij hen, gelijk mede vier andere Turken in het gezigt gekregen; doch de gelegenheid was te ongunstig en hunne bezeilheid te groot geweest, om ze te kunnen achterhalen. Dit mislukken ontmoedigde hem in- tusschen niet, ja hij werd veeleer daardoor aangevuurd, om de uiterste krachten in te spannen. Vermoedende , dat de Algerijnen wegens gebrek aan leeftogt weldra zouden genood zijn, de zee te ruimen en de straat door te zeilen,-zaakt om zich in hunne stad op nieuw van levensmiddelen te voorzien, verliet VAN GHENT, na in allerijl eenige aan zijn schip bij het vervolgen der Turken bekomen schade her- steld te hebben, op den 20 Augustus Cadix, met achter- lating zelfs van twee zijner schepen, die nog niet gereed waren. Hij begaf zich met zijne vier schepen, de Spiegel van 64 stukken, aan welks boord hij zelf was, de Essen en de Leeuwen van 50 stukken, over welke de kloeke kapi- teinen JOOST vERSCHUU1t en TOMAS TOBYAS het bevel voer- den, en de Leijden van 32 stukken, welke onder GILLIS SCHEP 1 stond, regtstreeks naar de straat van Gibraltar, met liet doel, om den Britschen Vice-Admiraal ALLEN, welke in die wateren insgelijks tegen de Algerijnen kruiste, en tus- schen wien en den Nederlandschen Luitenant-Admiraal in deze oogenblikken de beste verstandhouding heerschte, op te zoeken en met dezen de middelen te beramen, om den gelneenschappelijken vijand te onderscheppen en met voordeel te bestrijden. Ter hoogte van kaap Spartel gekomen, ont-

1 Wij zullen in het vervolg dezer geschiedenis meermalen gelegenheid hebben te gewagen van dezen held, die tot een geslacht behoorde, hetwelk onderscheidene dappere zeelieden opleverde; wiens vader nine soaEY, een der bekwaamste en dapperste kapi- teinen van 's Lands zeemagt was; die thans voor het eerst het bevel over een schip van oorlog voerde, later zich dikwerf onderscheidde en tot den rang van Vice- Admiraal opklom. NEJ)ERLANDSCHE ZEEWEZEN. 231 moette hij inderdaad den Britschen vlootvoogd, met wien nu bepaald werd, dat VAN GHENT met zijne schepen tusschen die kaap en Trafalgar zou blijven kruisen, en dat eenige Engelsche schepen (de Vice-Admiraal ALLEN moest zich noodwendig in persoon naar Gibraltar begeven om schoon te maken) tusschen den hoek van Ceuta en Gribraltar af en aan zouden houden, ten einde aldus de zeeëngte zoowel van buiten als van binnen te bezetten en het ontsnappen aan de Algerijnen schier onmogelijk te maken; wordende tevens de seinen vastgesteld, welke bij het ontmoeten van den vijand wederzijds zouden gedaan worden. Naauwelijks had VAN GHENT twee dagen op de bepaalde plaats gekruist, of hij ontdekte reeds zes der zeven ver- wachte Algerijnen. In den middag van den 24 Augustus werden zij he eerst gezien, waarop de Luitenant-Admiraal om hen tot zich te lokken, eenen witten wimpel en vleugels van dezelfde kleur opzette. Deze krijgslist gelukte naar wensch. Meenende waarschijnlijk, dat het Fransche schepen waren, kwa- men de Algerijnen af; doch digter bij gekomen, bespeurden zij het bedrog, smeten het overstaag en zetten alle zeilen bij. De Nederlanders deden hierop hetzelfde en joegen hen dien avond en den geheelen volgenden dag na, hun uiterste best doende, om hen te bereiken, waarin de kapiteinen VEJrscxuuR en TOBYAS in zoo verre slaagden, dat beiden te loefwaart van den vijand geraakten en hem zoo nabij kwamen, dat zij eenige schoten op henn doen konden. Ook op den derden dag werd het vervolgen ijverig voortgezet, wanneer de Algerijnen door allerlei wendingen vruchteloos poogden te ontsnappen, en somwijlen de houding aannamen, de Nederlanders te zullen afwachten, doch bij hunne nadering zich wederom op de vlugt begaven. Den 27, zijnde de vierde dag, trachtten zij, steeds heftig door de onzen achtervolgd en van tijd tot tijd be- schoten, met eene mooije koelte uit den westen de straat van Gibraltar in te loopen; doch omtrent Arzilla, op de westelijke Moorsche kust gekomen, ontdekte de Luitenant- Admiraal VAN GHENT vijf der tot het smaldeel van ALLEN 232 GESCHIEDENIS VAN HET behoorende Britsche schepen, die van kaap Spartel kwamen opzeilen en aan wie de Nederlandsche opperbevelhebber ter- stond het vastgestelde sein deed. Thans van twee kanten ingesloten , was het ontsnappen voor de Algerijnen bijna onmogelijk geworden. Drie hunner beproefden wel, door de Britsche schepen henen te breken , doch werden door deze zoo lustig ontvangen, dat zij terug deinsden. Twee andere trachtten in eene kleine baai te ont- vlugten, doch werden door de onzen zoodanig begroet, dat zij dit ontwerp moesten laten varen. Gezamenlijk trachtten zij meermalen de ruimte te winnen, dan de Nederlanders joegen hen telkens naar de kust terug; zoodat zij , van alle kanten bezet en geene uitkomst ziende, des avonds omtrent 10 of 11 ure met hoog water tegen den wal aanliepen, opdat, zoo er dan geene ontkoming mogelijk ware, zij ten minsten leven en vrijheid zouden behouden en de schepen voor de over- winnaren onbruikbaar maken. Zoodra VAN GHENT door eenen Engelschen slaaf die, zwem- mende, van een der Algerijnsche schepen aan zijn boord kwam, hiervan onderrigt was, liet hij het anker dwars van den vijand vallen, hetgeen door den kapitein SCHEY insgelijks gedaan werd. VERSCHUUR en TOBYAS, van hunne zijde, bleven op last des Luitenant-Admiraals ten zuiden van den vijand onder zeil , om hem het ontsnappen van dien kant te beletten; terwijl de vijf Engelsche schepen, over welke de kapitein BITS het bevel voerde, de Algerijnen aan de noordzijde bezet hielden. Nu werd alles in gereedheid gebragt om den vijand bij het aanbreken van den dag met de ligtste schepen of met gewapend klein vaartuig aan te tasten. Reeds vóór het rijzen van het zonnelicht begaven zich de booten en sloepen, met de kloekste matrozen en mariniers bemand en aangevoerd door officieren , naar de Turksche schepen, van welke vier door de onzen, en het vijfde door de Engelschen zonder slag of stoot werden genomen, dewijl de Turken, die het zesde in brand hadden gestoken, des nachts naar land gevlugt NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 233 waren. Men bevond hunne schepen dus geheel verlaten, behalve door een twintigtal Turken en door 144 Christenslaven, waar- onder 50 Nederlanders en Duitschers, van welke enkele reeds veertien tot zestien , en de overige twee, vier, vijf of meer jaren in wreede slavernij gezucht hadden, en die thans on- verwacht de vrijheid herkregen. De schepen zelve werden onbruikbaar bevonden , als zijnde gebarsten en grootendeels vol water, zoodat zij , met gemeen overleg van den krijgs- raad, die het afbrengen onmogelijk achtte, na door het volk te zijn uitgeplunderd, in brand werden gestoken. Door deze luisterrijke overwinning, welke aan de Neder- landers weinig of geen bloed kostte, werd aan de Algerijnen een zoo gevoelig verlies toegebragt, als zij sinds jaren niet hadden ondervonden. De zes verbrande schepen toch, van welke drie 40 tot 46, twee 36 en een 32 stukken voerden, waren de beste van dien rooverstaat, zoodat hunne ver- nieling als eene aanmerkelijke vermindering van hunne magt kon worden aangemerkt, en deze gebeurtenis tevens te regt door VAN GHENT beschouwd werd als eene omstandigheid, die aan den zeeman groote gerustheid geven zou. 1 Sedert dezen tijd vertoonden de Algerijnen zich dan ook niet meer eskadersgewijze op zee, en was de handel, alhoewel nog geenszins volkomen beveiligd, niet meer aan zoodanige, bij- kans onvermijdelijke gevaren blootgesteld, als waarmede deze gedurende de laatste jaren steeds was bedreigd geweest. Dat zulk eene overwinning, welke voor den handel zoo nuttig was, niet onbeloond bleef, laat zich gemakkelijk be- grijpen. De Luitenant -Admiraal VAN GHENT, in het begin der maand November des jaars 1670 met zijn smaldeel in het Vaderland teruggekeerd, deed den 1 Januarij 2 van het

1 Onderscheidene brieven van vAN GHENT aan de Admiraliteit van Amsterdam over zijnen togt, en ook de oorspronkelijke, waarin hij een omstandig verhaal zijner over- winning geeft, en welke ik op de verkooping van den heer JACOBUS KONING kocht, zijn onder mij berustende. Een daarmede in vele opzigten overeenstemmende, doch min volle- dige brief aan Hunne Hoog Mogenden, wordt gevonden in den Hollandsehen Mercurius van het jaar 1670, bl, 115-119. 2 Op den 1 Januarij 1671. Not. der Admiraliteit van Amsterdam. Waarom hij zoo 234 GESCHIEDENIS VAN HET volgende jaar in persoon een omstandig verslag aan de Ad- miraliteit van Amsterdam nopens de vernieling der zes Alge schepen, gelijk mede aangaande alle verdere voorvallen,-rijnsche welke hem of zijnen kapiteinen waren overkomen, waarop hem door den voorzitter plegtig de dank des Raads betuigd werd en hij "voor zijn aangewende devoir en gepleegde goede conduite in het vervolgen en ruineren der zes Algerijnsche roofschepen hoogelijk werd geprezen." Tevens werd door de Admiraliteit het besluit genomen, dat tot erkentenis der bewezene diensten, de Luitenant -Admiraal met een eere- teeken ter waarde van 800 gulden, en de kapiteinen die den togt hadden bijgewoond en welke thans de vlaggen der veroverde schepen overbragten, elk met eenen gouden keten en eenen gedenkpenning van hetzelfde metaal ter waarde van 500 gulden zouden begiftigd worden,' gelijk die hun daarna werden uitgereikt. 2 Onder deze begiftigde kapiteinen bevonden zich, behalve de drie scheepsbevelhebbers, welke de Algerijnen hadden helpen vernielen, ook de kapiteinen JACOB BINCKES en ENGEL DE RUYTER , die beiden bij het vertrek van VAN GHENT uit Cadix aldaar hadden moeten vertoeven. De eerste hunner was een der kloekste officieren van 's Lands zeernagt, van wiens dappere daden wij in dit tijdperk nog meermalen mel- ding zullen maken; de laatste was de loffelijke zoon van den boven allen lof verheven Luitenant -Admiraal MICHIEL ADRI RUYTER , die thans nog maar den ouderdom-AENSZOON DE van 21 jaren had bereikt, eerst als kadet of appointê en daarna als Luitenant den Staat had gediend, in het begin des jaars 1668 tot extraordinair kapitein onder de Admira- liteit van Amsterdam was aangesteld, en in Herfstmaand van 1669 tot gewoon kapitein bij dat collegie bevorderd laat rapport deed, is mij niet gebleken; waarschijnlijk is hiervan de reden, dat hij, na een kortstondig verblijf te Amsterdam bij zijne aankomst, zich voor eenige maanden naar Gelderland heeft begeven, gelijk hij meermalen deed.

1 Notulen der Adm. van dmiterdam , 1 Jan. 1671. 2 Idem, 13 Maart 1671. NEDERLANI)SCHN ZEEWEZEN. 235 was. Deze beide kapiteinen hadden, om de vermelde reden, den kruistogt tegen de zes Algerijnen niet kunnen bijwonen, doch hadden zich desniettemin zeer verdienstelijk gemaakt. JACOB BINCKES had vóór het verbranden der genoemde Turk- sehe schepen een' Saleeschen kaper vernield, en weinig tijds daarna nog een ander roofschip van dien Staat, welke, evenzeer als Algiers, den Nederlandschen handel kwelde, genomen. Beiden joegen vervolgens een derde schip uit diezelfde stad op strand, hetwelk de Turken ook toen nog zochten te verdedigen, doch dat door ettelijke Nederland- sche matrozen, die zich met groot levensgevaar zwemmende derwaarts begaven, met den sabel in de vuist vermeesterd en in brand gestoken werd. Het was om deze bedrijven, dat ook aan hen een gouden keten en penning door de Admi- raliteit van Amsterdam werd toegekend, welke bovendien hunne dappere zeelieden naar verdiensten beloonde. 1 Terwijl het een en ander in of nabij de Middellandsche zee voorviel, genoot men in deze gewesten de meest wen- schelijke rust. De koophandel, zeevaart en visscherijen bloeiden zoo welig, als naauwelijks naar menschen geheugen immer te voren had plaats gevonden. Talrijke vloten van koopvaar- ders, bestemd naar alle oorden der wereld, verlieten de havens en zeegaten dezer gewesten , en pas waren deze ver- trokken, of zij werden door andere vervangen, die van oost of west, uit het zuiden of noorden terugkeerden. Ook de menigte Groenlandsvaarders en haringbuizen, welke te dezen tijde uit- en inliep, was buitengewoon en overtrof die van vroegere jaren. Natuurlijk had deze levendigheid des handels, der zeevaart en der visscherij eenen weldadigen invloed op het welzijn der ingezetenen, en bleef ook, hoe- wel zijdelings, niet zonder gevolg voor het zeewezen. De geldmiddelen der Admiraliteiten, welke door den laatsten krijg en de traagheid van sommige gewesten, voornamelijk der landprovincien, in het voldoen van het verschuldigd

1 Notulen der Adm. van Arnsterd. 16 Sept. en 21 Oct. 1670 en 7 Jan. 1671. De matrozen ontvingen eene belooning in geld. 236 GESCHIEDENIS VAN HET aandeel in de oorlogslasten waren uitgeput, herstelden zich door de ruime opbrengst der in- en uitgaande regten, en de collegien I werden in staat gesteld, een gedeelte der ge- maakte schulden af te lossen, en de belangen van het zee- wezen en des handels op eene in vredestijd ongewone wijs te behartigen. Hieraan zijn toe te schrijven de aanzienlijke uitrustingen voor de Middellandsche zee en de kusten van Portugal en Spanje, welke de Admiraliteiten zonder buiten- gewone ondersteuning uit eigene middelen gedurende deze jaren deden. Hieraan, dat de Admiraliteit van Amsterdam te dezen tijde voortging met het bouwen van ettelijke oor- logsschepen, meest snelzeilende fregatten ; dat zij eene meer- dere uitbreiding aan hare werven gaf; dat zij hare magazijnen rijkelijk voorzag van hout, geschut, kogels, kruid en andere voor den zeedienst noodzakelijke behoeften. Hieraan, einde- lijk, dat ook de andere collegien, met name dat van de Maze, zich in meerdere of mindere mate beijverden, dat voorbeeld te volgen. 2 Maar het waren de Admiraliteiten niet alleen, welke zich in deze jaren van vrede de belangen van het zeewezen aantrokken. Ook de Staten van Holland, voor- gelicht door den Raadpensionaris DE WITT, meenden van deze rustige tijden gebruik te moeten maken om verbete- ringen daar te stellen. De sluis voor het dok te Hellevoet, wegens de grootere soort van oorlogsschepen, welke sinds de laatste jaren gebouwd waren, te eng geworden zijnde, werd op last dier Staten door eene nieuwe vervangen , en zoo wijd gemaakt, dat de grootste schepen met gemak tot in

1 Dit was voornamelijk het geval met de Rotterdamsche en bijzonder met de Amster- damsche Admiraliteit. De overige collegien deden insgelijks wel vele schulden af, doch waren zoodanig belast door de groote uitgaven van den vorigen oorlog, dat zij zelfs niet in staat waren, gedurende deze gelukkige jaren al hunne loopende schulden te betalen. In zoodanig eenen toestand bevond zich met name het collegie van het Noorderkwar- tier, hetwelk in 1670 nog niet aan de hoofdofficieren en verdere bevelhebbers de kost zelfs ook niet de jaarwedden der jaren 1665, 166fí en 1667-gelden en grootendeels voldaan had. De in die jaren gebouwde schepen, zelfs de sjouwers en andere werklieden, waren mede niet afbetaald. Resolutien der Adm. van Westvriesl. en het Noorderkwar- tier. 16 April, 16 Mei 1669, 2 Junij, 28 Mei en 10 Julij 1670, 2 Notulen der Admiralileilen van de jaren 1668 tot 1671. NEDERLANDSCI3E ZEEWEZEN. 237 het dok konden doorschieten en aldaar bewaard worden. Dit belangrijke en kostbare werk, met ijver aangevangen, werd binnen zeer korten tijd tot groot voordeel van het zeewezen voltooid. 1 Deze gelukkige tijden waren echter, helaas! slechts van korten duur. Naauwelijks had het Vaderland de weldaden van den vrede drie jaren genoten, of nieuwe rampen begon- nen het te bedreigen. Het sluiten van het Drievoudig Verbond had den Koning van Frankrijk ten uiterste tegen het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden verbitterd, en LODEWIJK XIV, die zich daardoor in den loop zijner over- winningen gestuit zag, had van dat oogenblik af gezworen, dit op deze gewesten, wier staatsdienaren hij wist de voor- naamste ontwerpers van dat verbond te zijn, te zullen wre- ken. Sedert dien tijd was door hem alles in het werk ge- steld, om aan dezen Staat vijanden te berokkenen, en hij had zich vooral beijverd, de beide deelgenooten van de Triple Alliantie, Engeland en Zweden, tot zijne zijde over te halen. Met het eerstgenoemde rijk slaagde LODEWIJK spoedig naar wensch, en het laatste volgde het voorbeeld van Groot-Brittanje. Koning KAREL II, die zoowel wegens staatkundige als godsdienstige gezindheden nimmer aan het Genieenebest een goed harte toedroeg, had zich alleenlijk door den drang der omstandigheden tot liet sluiten van het Drievoudig Verbond laten bewegen, zoodat het aan den Franschen Monarch weinig moeite kostte, dien ligtzinnigen Vorst, wien vastheid van karakter geheel ontbrak, en die de speelbal van kwalijk gekozen raadslieden en van aan Frankrijk verkochte minnaressen was, dat verbond trouwe- loos te doen verbreken. Een geheim verdrag kwam in 1670 door tusschenkomst van KARELS zuster, de gemalin des broe- ders van Koning LODEWIJK , tot stand. Hierbij verklaarden de beide Monarchen, "den hoogmoed van de Staten-Generaal der Vereenigde Nederlanden te zullen fnuiken, en de magt

1 In 1671. Not. der Admiraliteit van de Maze, 1670 en 1671. De nieuwe sluis was 46 voeten wijd. 238 GESCHIEDENIS VAN HET

te vernietigen eener natie, welke dikwerf eene zwarte on- dankbaarheid jegens de stichters en grondleggers van het Gemeenebest had aan den dag gelegd, en die zelfs thans de stoutheid bezat, zich op te werpen als den hoogsten scheidsman en regter over al de overige mogendheden." Verder verbonden zij zich daarin, gemeenschappelijk het Ge- meenebest, zoo ter zee als te land, den oorlog te zullen aandoen, tot welk einde Koning KAREL, onder anderen, eene magtige vloot zou uitrusten, bij welke een Fransch smaldeel zich voegen zou, en tot welker onderhoud LODEWIJK jaarlijks eene aanzienlijke som zou bijdragen. Het dadelijke gevolg van dit verdrag, hetwelk een' geruimen tijd zeer ge- heim gehouden werd, was, dat LODEWIJK, die onder den schijn van het Gemeenebest te willen bijstaan, reeds gedu- rende den laatsten oorlog tegen Engeland zich gewapend had, nu meer in het openbaar zich vijandig tegen onzen Staat begon te vertoonen, zoowel door het boven mate belasten der Neder- landsche koopwaren, als door het op de been brengen van een aanzienlijk leger, waarmede hij in Lotharingen een inval deed. KAREL, van zijne zijde, die zich nog altijd als de getrouwe bondgenoot dezer gewesten gedroeg, ving aan, eene magtige vloot uit te rusten, gelijk hij voorgaf, tot handhaving van het Drievoudig Verbond, doch inderdaad om met Frankrijk tegen het Gemeenebest zamen te spannen. In deze bedenkelijke gesteldheid der dingen, waarvan het hoogst gevaarlijke, dat daarin voor het Vaderland gelegen was, nogtans niet door alle gewesten en alle staatsdienaren werd ingezien, meenden de Algemeene Staten maatregelen van voorzorg te moeten nemen, bepaaldelijk omtrent de verdediging van de belangen des Vaderlands ter zee. Reeds in de laatste helft des jaars 1670 werd door de provincie Holland 1 een voorstel gedaan, om eene aanzienlijke vloot tegen het voorjaar in zee te brengen, welke, onder anderen, zou moeten dienen, "tot bezorging van de vereischte defencie van den

I Op den 6 October 1670. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 239

Staat en van de bondgenooten, mitsgaders tot handhaving van rust en vrede in de nabuurschap." Dan, hetzij de pro- vincien daartoe niet te bewegen waren, omdat tot de uit- rusting en het onderhoud van zoodanig eene vloot buiten- gewone onderstand vereischt werd; hetzij dat zij deelden in die onbegrijpelijke zorgeloosheid en in dat blinde ver- trouwen op de goede gezindheden van KAREL I1 en op de regtschapenheid van LODEWIJK XIV, waarmede sommigen hier te lande in deze dagen veel op hadden: zeker is het dat alle pogingen welke werden aangewend, om de pro- vincien tot de uitrusting van zoodanig eene vloot over te halen, in den loop van dat jaar vruchteloos bleven. Eerst in het volgende jaar, nadat de trouweloosheid van den Koning van Groot-Brittanje naauwelijks meer kon betwijfeld worden ; eerst nadat LODEWIJK zijne vijandelijke inzigten tegen deze gewesten meer openlijk had aan den dag gelegd, en de oorlog bijkans onvermijdelijk scheen geworden te zijn, werd door de provincien die toestemming verleend. Het was op den 7 Maart des jaars 1671, nadat de af- gevaardigden der provincien door Holland nogmaals ernstig vermaand waren dat een besluit van dien aard bij de Al- gemeene Staten eindelijk zijn beslag kreeg. 1 Hierbij werd bepaald, dat er eene vloot zou worden toegerust, zamenge- steld uit 36 kapitale oorlogsschepen, 12 fregatten 12 bran- ders en 12 galjooten, om voor den tijd van acht maanden in zee te houden, en dat bovendien iiog 36 andere kloeke schepen van oorlog zouden worden schoongemaakt, gekiel- haald en gereed gehouden waarvoor aan de Admiraliteiten eene som van drie millioenen, als buitengewone onderstand, zou verleend worden. Tevens werden de Admiraliteiten ge- last, met allen mogelijken spoed de hand aan het werk te slaan, en zoodanige maatregelen te nemen , dat de vloot met den eersten van Bloeimaand in staat zou zijn, zee te kiezen.

1 Not. van H. H. Mog. van dien dag. 240 GESCHIEDENIS VAN HET

De Admiraliteit van Amsterdam, door de Staten van Holland daartoe aangespoord en gedreven door eigen' ijver, had reeds sedert het najaar de noodige toebereidselen gemaakt, om haar aanzienlijk deel aan de vloot, wanneer zulks mogt ge- vorderd worden, spoedig te kunnen leveren. 1 Na het ont- vangen van het boven vernielde besluit, zette zij krachtdadig het werk voort, terwijl ook de overige collegien alles deden wat in hun vermogen was, om zich van den bekomen last behoorlijk te kwijten. Door verschillende omstandigheden , meest door het niet of kwalijk opbrengen der toegezegde gelden, liep het echter tot in het begin van Junij aan, eer de vloot in gereedheid geraakte om zee te kunnen kiezen, en wat de overige zes en dertig oorlogsschepen betreft, welke moesten schoon gemaakt en gekielhaald worden, daaromtrent werd, zoo het schijnt, om dezelfde reden, niets verrigt. 2 De kostbaarheid des vorigen oorlogs, waaronder de gewes- ten nog gebukt gingen, en de vrees van sommige provin- cien , ook van de landzijde te zullen worden aangevallen, maakten de meeste gewesten schroomvallig, om zich te zeer van geldmiddelen te ontblooten. De vloot liep eindelijk in zee, sterk 37 oorlogsschepen, 9 fregatten , 6 branders en 11 advijsjagten en galjooten, voorzien met 2379 stukken geschut, 8090 zeelieden en 2768 soldaten, te zamen een getal van 10858 man uitmakende. 3 Over deze vloot was wederom de Luitenant-Admiraal MICHIEL ADRIAENSZOON DE RIIYTER , als opperhoofd gesteld, en onder hem voerden het gebied de Luitenant-Admiralen ADRIAEN VAN TRAPPEN, gezegd BANCKERS, AERT JANSSE VAN NES en VAN GHENT. Even als, vóór het uitbreken van den tweeden Engelschen oorlog, aan den Luitenant-Admiraal VAN WASSENAER gelast was, zich niet verre van den wal te begeven , en zich zorg plegen van vijandelijkheden te onthouden,-vuldig van het

1 Not. dier Admiraliteit, van Oct. en Nov. 1670. 2 Hiervan blijkt althans niets, ook niet uit de Notulen der Admiraliteiten. 3 BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 630 en 631. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 241 maar echter, ingeval van vijandelijken aanval, de waardig- heid van den Staat te handhaven: zoo ontving de Luitenant- Admiraal DE RUYTER thans het bevel, zich tusschen de Maze en Ostende, zoo veel mogelijk in het gezigt van den wal, op te houden en alle vijandelijkheden zorgvuldig te vermijden, doch te gelijk de eer van het gemeenebest bij eenen vijan- delijken aanval te handhaven, zich zelven in zoodanig geval krachtdadig te verdedigen, ja ook de aanvallers te bevech- ten en ware het mogelijk, te veroveren of te vernielen , zich met zijne onderhebbenden daarin kwijtende, zoo als aan eer- en eedlievende soldaten en zeelieden betaamde. 1 Overeenkomstig deze bevelen, hield DE RUYTER zich ge- durende den geheelen zomer en een gedeelte van den herfst ter bepaalde plaats, af- en aankruisende, op, gedurende welken tijd hij zijne bevelhebbers oefende in het in orde en rang zeilen, wenden en keeren en in het verrigten van andere manoeuvres. Meermalen had 's Lands vloot gedurende dien tijd met hevige stormen te kampen, waarin zij, voorname- lijk wegens de nabijheid van den wal en het nioeijelijke vaar- water, zich somwijlen aan groote gevaren blootgesteld zag; doch gelukkig leden de schepen geene andere dan onbeduidende schaden. Tot in den herfst vertoefde de vloot aldaar, wan- neer zij teruggeroepen en van een gescheiden werd. In al deze maanden had er tusschen de Nederlandsche en Britsche zeemagt , met welker toerusting en versterking Koning KAREL steeds voortging, geene ontmoeting plaats gehad , en het scheen, dat er dit jaar tusschen de beide mogendheden niets ter zee zou gebeuren, dat aanleiding tot het uitbreken van den oorlog zou kunnen geven; toen een op zich zelf weinig te beduiden voorval daarvan de oorzaak werd, of liever van de zijde des Britschen Monarchs tot voorwend- sel genomen werd, om zijne vijandelijke gezindheden tegen Nederland te openbaren. Wij bedoelden het voorval met het Engelsche Koningsjagt de Merlin. De Britten waren, door hetgeen bij den vrede van Breda

BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 626 en 627. IT 16 242 GESCHIEDENIS VAN HET omtrent het strijken der vlag op nieuw was vastgesteld, in hunnen hoogmoed op dat punt en in hunne denkbeelden aangaande de Souvereiniteit der zee versterkt en gestijfd, niet vernederingen, welke zij, gedurende den-tegenstaande de jongsten oorlog in de rivier van Rochester en op en voor den Teems ondergingen. Het scheen zelfs, dat zij zich over die vernederingen wilden wreken. Immers hadden zij sedert den genoemden vrede, ofschoon zij de bondgenooten van dezen Staat. waren, dat regt zoo wijd uitgebreid en zoo strengelijk uitgeoefend, als nimmer te voren geschied was. Slechts weinige maanden na het sluiten van dien vrede onder Admiraal ISAAC SWEERS hiervan een bewijs,-vond de Vice- dat maar al te zeer de jammerlijke gevolgen deed kennen van de te groote inschikkelijkheid der Nederlandsche staats- lieden omtrent die aangelegenheden. Deze, in het begin des jaars 1668, met een smaldeel van vijf oorlogsschepen, welke tot geleide van eenige kostbare koopvaarders verstrekten, van Cadix naar het Vaderland wederkeerende, ontmoette tusschen Heyzand en Lezard den Engelschen Vice-Admiraal THOMAS ALLEN, die aldaar met eenige oorlogsschepen kruiste. Zoodra SWEERS in de nabijheid van dien vlootvoogd gekomen was, begroette hij hem, volgens den inhoud van liet Breda- sehe verdrag, met het strijken van zijne vlag en het schie- ten van eereschoten, hetgeen door ALLEN alleenlijk met eere- schoten beantwoord werd. Doch de Britsche bevelhebber, niet te vrede met de eerbewijzen door SWEERS gedaan, zond zijnen kapitein aan boord van den Nederlandschen vloot zijnen naam aanzeide: "dat hij (swEEns)-voogd, die hem in gedurende dat zij bij den anderen zouden zeilen, niet weder- om zou willen laten waaijen zijne vlag als Vice-Admiraal, of dat hij genoodzaakt zou zijn, daar naar te schieten, het- geen hij ongaarne doen zou;" 1 waardoor hij (swEERs) gelijk in zijn verslag aan de Admiraliteit van Amsterdam er bij wordt, "bewogen was geworden, bij den tegen--gevoegd

1 Not, der Adm. van Amsterdam, 1 Mei 1668. Vergelijk ook BRANDT, Leven van DE RUYTER, bi. 615. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 243 woordigen toestand van zaken, de vlag in te houden gedu- rende de tegenwoordigheid van den Britschen Vice-Admiraal, die de vlag van de groote steng liet waaijen. 1 Wij zullen niet in bijzonderheden treden aangaande de bemoeijingen, welke uit deze ongehoorde, en voor eenen vrijen, op zee zoo lnagtigen Staat als Nederland, onverdrage- lijke gebeurtenis voortsproot, noch de getuigenissen aanhalen der Nederlandsche zeeofficieren omtrent (het voormalig gebruik in het strijken der vlag, waaruit de onregtmatigheid der handelwijs van den Vice-Admiraal ALLEN ten duidelijkste bleek. 2 De vermelding der daadzaak zelve is genoeg, om te doen kennen de denkbeelden , welke te dezen tijde in Groot- Brittanje aangaande die aangelegenheid in zwang waren, en strekt, vooral bij de tegenwoordige gezindheid van Koning KAREL, ter verklaring van het daarop gevolgde voorval met het jagt de Merlin. Dit Engelsche Koningsjagt, waarmede de echtgenoote van den gewezen afgezant WILLIAM TEMPLE naar Engeland werd over- gebragt, liep den 24 Augustus des jaars 1671 uit de Maze komende, met een Koninklijke Britsche vlag van top, dwars door de vloot van den Staat, welke op zes of zeven mijlen van Westkappel ten anker lag, en begroette den Luitenant- Admiraal DE RUYTER niet eenige eereschoten. Dan deze juist bezig zijnde met zijn schip te krengen, kon daarop niet terstond antwoorden, waarop de Luitenant-Admiraal VAN GHENT, langs wien het jagt het digtste heen voer, zulks deed met zeven eereschoten, hetgeen kort daarop door DE RUYTER met nog eenige andere werd gedaan. Doch de kapitein van het Koningsjagt stelde zich met de gegeven eerbewijzen niet te vreden. Terstond nadat VAN GHENT gegroet had, schoot hij op het schip van den Luitenant-Admiraal met scherp, omdat deze zijne vlag niet gestreken had en zijn topzeil niet vallen liet, dringende de kapitein bij den Luitenant-Admiraal VAN

1 Not. der Adm. van itmslerdam, 1 Mei 1668. Vergelijk ook BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 615. 2 zie BRANDT, Leven van DE RUYTER bi. 613--619. 16* 244 GESCHIEDENIS VAN HET

GHENT nader daarop aan, toen hij in het jagt was gekomen ter begroeting van mevrouw TEMPLE. VAN GHENT maakte echter zwarigheid aan deze vordering te voldoen, betuigende, eene zaak van zulk een groot gewigt, als was het strijken voor een enkel Koningsjagt op de Nederlandsche kusten , zonder een bepaald bevel daartoe , niet op zich te durven nemen. Groot gerucht maakte dit voorval. Naar hetgeen sommigen beweren, zou de kapitein van het Koningsjagt, vóór zijn vertrek uit Engeland, van de Britsche Admiraliteit in last gekregen hebben, de vloot van het Gemeenebest op te zoeken, en door het schieten met scherp tot strijken te noodzaken, in de hoop, dat daaruit eenige onaangename ontmoeting zou voortsprui- ten , waarvan de Britsche regering zich zou kunnen bedienen tot het ten uitvoer leggen van hare ontwerpen. Of deze be- wering ten volle op waarheid gegrond zij , valt moeijelijk te bepalen, doch zij is niet onaannemelijk en schijnt door het anderzins overmoedig gedrag des bevelhebbers van het Koningsjagt gestaafd te worden; ook geachte Engelsche schrij.. vers verzekeren zulks. 1 Doch hoe dit zij: Koning KARE[, en zijne raadslieden, ten einde de Britsche natie, welke geens- zins tot eenen oorlog met Nederland gezind was, in hunne belangen te winnen, bedienden zich van dit voorval, om luide klagten over de handelwijs van VAN GHENT, welke bovendien verdraaid en ten breedste uitgemeten werd, aan te heffen. Men riep, dat de standaard der Koninklijke ma- jesteit daarmede gesmaad, het bij den vrede van Breda be- vestigde regt der vlag geschonden en de souvereiniteit der zee van Groot-Brittanje miskend was. Wat men van deze zijde daar tegen tot regtvaardiging van het gedrag van VAN GHENT in het midden bragt; hoe duidelijk men ook betoogde,

1 Vergelijk $RANDT, Leuen van DE RUYTER, bi. 632. en WAQENAER, Vaderl. Hist., bi. 444. De Engelsche geschiedschrijver xuai. getuigt dit ook uitdrukkelijk. Hij zegt, dat het Koningsjagt gezonden werd, om Vene aanleiding tot twist te zoeken (á ground of quarrel was sought), en dat de kapitein bevel had bekomen, om de Nederlandsche vloot op hare kust te doen strijken en op haar te vuren, tot dat zij dit deed. Omdat de kapitein dit laatste niet ten volle had uitgevoerd, werd hij, volgens nuME, na zijne terugkomst in den Tower gezet. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 245 dat nergens in eenig verdrag, ook niet in het Bredasche, was bepaald, dat eene geheele vloot voor een enkel Konings- jagt behoorde te strijken; welke gronden men aanvoerde om te bewijzen, dat de plaats, waar het vooral gebeurd was, niet onder de Britsche zeeën kon begrepen worden; welke kiesche maatregelen men hier te , lande ook nam, met onder anderen, Exlgelsche wapenschilden van de in den vorigen krijg veroverde oorlogsschepen te doen afnemen: 1 dit alles hielp niets. Koning KAREL en zijne raadslieden vonden in het gebeurde eene te schoone aanleiding tot den oorlog, dan dat zij die, bij de inzigten en stemming welke het Britsche kabinet thans bezielden , ongebruikt zouden hebben laten voor oorlog, ofschoon nog voor eenigen tijd uitge--bijgaan. Die steld , was van dit oogenblik af besloten, en het voorval met het Koningsjagt moest voor het oog van Europa als reden tot regtvaardiging, althans tot voorwendsel en dekmantel daar- van strekken. Terwijl over deze netelige zaak onderhandeld werd, en de Algemeene Staten niets nalieten om door toegefelijkheid omtrent het vraagstuk der vlag, welke zelfs zeer verre ge werd, 2 het van alle zijden rondom het Vaderland-dreven zamentrekkende en dreigende onweder af te wenden, begon men tevens te raadplegen over de middelen , welke tot ver voorouderlijk grondgebied behoorden bij de-dediging van het hand gpnolnen te worden. De uitrusting eener magtige vloot tegen het voorjaar, nu Groot-Brittanje en Frankrijk den Staat, zoo het scheen, gemeenschappelijk van den zeekant wilden bespringen , kwam natuurlijk hierbij in de eerste plaats in aanmerking. De afgevaardigden der vijf Admiraliteiten , met den Luitenant-Admiraal DE RUYTER aan het hoofd, leverden

1 Dit geschiedde reeds te Amsterdam in Oct. 1669, met de Swifture , om redenen, zoo als de Notulen der Admiraliteit zeggen, en op den 9 Dec. 1670 werd door de Admiraliteit van de Maze besloten, "dat het schip de Royal Chart's (hetwelk te Helle - voetsluis lag) 't eenemael ontbloot morde van de wapenen (wapenschilden), die aan het- zelve noch bevonden worden." Bij het opkomen van den storm, wenschte men alle voorwendselen zelfs uit den weg te ruimen. 1 Zie daarover BRANDT, Leven van nu RUYTER, bl. 641. 246 GESCHIEDENIS VAN HET dienaangaande in het begin van Wintermaand des jaar 1671 een uitgewerkt plan aan Hunne Hoog Mogenden in, waar- bij door hen werd voorgedragen de uitrusting van 72 sche- pen van oorlog, met 40 tot 80 stukken gewapend, van 24 fregatten en even zoo veel branders, galjooten en snaauwen of ander dergelijk klein vaartuig; en waarbij werd aange- drongen op de dadelijke werving van tien duizend matrozen; welke uitrusting en werving door hen berekend werd, ge acht maanden, te zullen kosten eene som van nage--durende noeg acht millioen guldens. 1 I)an , gelijk de maatregelen ter verdediging van de landzijde, in deze dagels van verdeeld- heid, door het twisten over het al of niet aanstellen van den jeugdigen Prins VAN ORANJE tot Kapitein- en Admiraal- Generaal, en over andere meer of min gewigtige vraagpunten, tragen voortgang hadden, zoo verliepen er ook twee kostbare maanden, zonder dat omtrent de uitrusting ter zee iets be- slist werd. Eerst op den 4 Februarij des volgenden jaars, toen men bijkans algemeen overtuigd was geworden, dat het behoud des vredes onmogelijk was, besloten de bondgenooten hunne toestemming tot de uitrusting eener vloot te geven, welke echter niet, zoo als oorspronkelijk was voorgeslagen, uit 72, maar slechts, even als in het vorige jaar, uit 48 oorlogsschepen zou bestaan. De tegenstand, welke het oor- spronkelijke voorstel bij sommige gewesten, vooral bij de landprovincien, gevonden had, was daarvan de oorzaak; waar- toe de mindere belangstelling in de aangelegenheden van de zee, en de zucht om voor eigen behoud, door buitengewone vermeerdering van het leger en het versterken der vestingen , te zorgen, voornamelijk aanleiding gaven. Er werd dien ten gevolge vastgesteld: dat tegen het voorjaar eene vloot zou worden uitgerust, zamengesteld uit 36 schepen van oorlog , met 60 tot 80 stukken gewapend en door elkander bemand met 320 matrozen en 80 soldaten; uit 12 andere oorlogs-

1 Dit voorstel, dat nog in het oorspronkelijke in het Rijks Archief berust, werd den 4 December aan H. H. M. ingediend. De kosten beliepen eigenlijk f 7,893,992. Verge- lijk ook BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 639. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 247 schepen, het naast in grootte en sterkte komende aan de voorgaande, en door elkander voorzien met 200 matrozen en 50 soldaten; uit 24 branders, ieder bemand met 22, en uit 24 snaauwen met 25 koppen bemand, benevens 24 in te huren galjooten , tot het overbrengen van berigten , aanvoer van levensbehoeften en wat dies meer zij ; wordende verder de Admiraliteiten gemagtigd, zonder uitstel, tien duizend ma- trozen in mindering der geheele bemanning te werven; voor welke uitrusting, die voor zeven maanden berekend was, eene som van vier millioen zeven honderd zes en zeventig duizend twee honderd acht en veertig gulden toegestaan werd. 1 De toestemming tot deze uitrusting was voorname- lijk veroorzaakt door het mislukken der onderhandelingen met den nieuwen Britschen gezant, GEORGE DOWNING, die herwaarts was gekomen, zoo het heette, om voldoening te vorderen voor al de door de Nederlanders aan den Koning van Engeland aangedane beleedigingen, maar inderdaad, om openlijk met dezen Staat te kunnen breken, wanneer zulks noodig mogt geacht worden. Dan, hoe noode deze toestem ook was verleend, zag men, bij het meer en meer-ming naderen van het gevaar, spoedig in, dat de vastgestelde uitrusting te eeneninale onvoldoende was, niet slechts om de eer en waardigheid van het Gemeenebest tegen de vereenigde raagt van Groot-Brittanje en Frankrijk te handhaven, maar om het Vaderland zelfs tegen het geweld dier beide mogend behoorlijk te verdedigen. Overtuigd geworden, dat-heden het weldra het zijn of het niet zijn van den Vereenigden Staat zou kunnen gelden, meenden de bondgenooten de uiterste krachten te moet inspannen. Reeds vóór dat de ge- westen hunne toestemming tot de gezegde uitrusting hadden gegeven, was het denkbeeld geopperd, om nog eene nadere uitrusting te doen, en in dien geest werd door den Raad van State een voorstel gedaan. 2 Doch het liep weder twee

I Resol. van H. H. Mogenden, 4 Februarij 1672. Vergelijk ook BRANDT, Leven van DE RUYTER, bi. 644. 2 Op den 28 Januarij 1672. 248 GESCHIEDENIS VAN HET maanden aan, alvorens de provincien zich deswege konden verstaan. Niet dan nadat de vrede openlijk van de zijde van Engeland reeds geschonden was, het Fransche leger in optogt geraakt, en men het berigt had ontvangen, dat in beide rijken ontzaggelijke vloten werden in gereedheid gebragt, besloten de Algemeene Staten tot deze nadere uit- rusting. Het was op den 28 Maart 1672 , dat zoodanig een besluit werd genomen, waarbij bepaald werd, dat boven de vloot van 48 schepen, nog zouden worden toegerust 12 schepen van oorlog van 60 tot 80 stukken, 12 andere, in grootte en sterkte het naast aan de vorige grenzende, en 24 fregatten met 20 tot 30 stukken gewapend en bemand met 80 matrozen en 20 soldaten, waarvan de kosten op nagenoeg twee millioen en twee tonnen gouds berekend werden. 2 • Hiermede kon de zeemagt van den Staat op eenen acht- aren voet gebragt worden en mogt men zich vleijen, hoe bezwaarlijk de kampstrijd ook zou zijn, onder de leiding van eenen DE RUYTER en bij de medewerking van zoovele andere zeelieden, wier moed beproefd en wier ervarenheid zoo dik- werf gebleken was, het hoofd te kunnen bieden aan de ver vloten van KARET, en LODEWIJK, de gezworen vijan--eenigde den van het vrije Gemeenebest. Nu toch zou de vloot van den Staat zamengesteld zijn uit 48 schepen van 60 tot 80 stukken, uit 24 schepen van het naastvolgende charter, uit 24 fregatten en even zoo veel branders, uitmakende een getal van 120 oorlogsschepen, fregatten en branders, onge- rekend de ligtere vaartuigen, en te zamen bemand met 23208 matrozen en 5520 mariniers of soldaten. 3 De snelle uitrus- ting van deze zeemagt werd aan de Admiraliteits-collegien op het nadrukkelijkst aanbevolen, en de Luitenant-Admi- ralen DE RUYTER, BANCKERS en AYLVA werden gelast, ieder

1 Eigenlijk f2,196,520. Rea. H. H. M. Daar het van belang is, om de huishouding van het zeewezen in deze dagen, waarin zulke groote krachten werden ontwikkeld, naauwkeurig te kennen, deel ik onder Bijlage II een' Staat der berekening van de kosten voor de twee vermelde uitrustingen mede. 2 Op voorstel van de afgevaardigden uit de Admiraliteiten en den Lt.- Admiraal ne RUYTER, werd in April 1672 door den Raad van State eene derde petitie gedaan, tot NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 249 in hunne provincie, het toezigt over die uitrusting te hou- den , opdat zij met spoed en naar behooren werd ten uit- voer gebragt. En opdat deze uitrusting des te beter en te gemakkelijker met de noodige manschappen zou kunnen voorzien, aan den vijand de gelegenheid tot wegneming onzer koopvaarders zou benomen, de noodige krijgsbehoeften voor de vloot hier te lande zouden behouden worden, en aan den vijand daarvan geen toevoer zou geschieden, werden, naar het voorbeeld van den vorigen oorlog, door de Algemeene Staten omtrent dezen tijd verschillende besluiten genomen , waarbij de scheepvaart naar de Oostzee, Noorwegen, op Engeland en Frankrijk en door het Kanaal gestrengelijk ver- boden werd; waarbij aan alle onderdanen van den Staat de vrijheid ontzegd werd, in vreemden dienst te treden en gelast, indien zij zich daartoe verbonden hadden, dien zonder uitstel te verlaten, en waarbij de uitvoer van kruid, lood en andere krijgsbehoeften, bepaaldelijk de uitvoer van deze artikelen naar Engeland en Frankrijk, verboden werd. De gebeurtenis, welke tot het nemen van deze krachtda- dige maatregelen voornamelijk aanleiding gaf, en die dan ook het uitbarsten van den krijg ten gevolge had, was de navolgende: Koning KAREL besloten hebbende, in weerwil zijner on- derdanen , die het behoud van den vrede en van het ver- bond met Nederland wenschten, den oorlog aan de Vereenigde Gewesten gemeenschappelijk met Frankrijk aan te doen, was reeds sedert eenen geruimen tijd begonnen met het toerusten van eene aanzienlijke vloot, waartoe hij door het Parlement was in staat gesteld, hetwelk hem, op zijne verklaring, dat deze vloot alleen tot handhaving van het Drievoudig Ver- bond moest dienen, de noodige geldmiddelen verleend had. uitrusting van nog 18 oorlogsschepen van 40 tot 80 stukken, 24 kleine branders, 6 fluiten en 6 galjootcn , ter vervanging van zoodauige schepen, welke in den oorlog of door andere rampen mogten onbruikbaar worden. Doch de toestemming der meeste pro- vincien, die meenden reeds onder te zware lasten gebukt te gaan, bleef achterwege, en de snel opvolgende gebeurtenissen, waardoor vier gewesten in 's vijands handen vielen, maakten daarna de toestemming onmogelijk. Res. H. H. Mog. , van 14 en 29 April 1672. 250 GESCHIEDENIS VAN HET

Dan die geldmiddelen en de onderstand, door Koning LODE- WIJK tot uitrusting der zeemagt gegeven , schoten weldra te kort, daar zij deels gebruikt werden tot het afdoen van schulden, deels aan de weelderige hofhouding en ongebon- denheid des Konings ten offer werden gebragt. KAREL zag zich dus verpligt, zouden zijne geheime bedoelingen bereikt worden, tot andere middelen de toevlugt te nemen, waar- toe onderscheidene maatregelen binnen het rijk genomen wer- den, 1 welke als willekeurig en onwettig een algemeen mis- noegen verwekten. Doch daar ook deze onvoldoende waren om in de bestaande behoeften te voorzien, ontzag de Monarch zich niet, een ander hulpmiddel aan te grijpen, waarmede wel het regt der volken openlijk geschonden, doch zijne schat- kist, ten koste der gehate Nederlanders zou gevuld worden. Koning KAREL, namelijk, onderrigt, dat eene Nederland- sche koopvaardijvloot, komende van Smyrna en andere oorden in de Middellandsche zee, en welker waarde op anderhalf millioen werd geschat, verwacht werd, meende, dat deze rijke prooi juist geschikt was tot de bereiking van zijn oog- merk. Niet afgeschrikt door het mislukken van eenen der- gelijken aanslag vóór het uitbreken van den vorigen krijg, toen de Nederlandsche oorlogsschepen en koopvaarders, op het onverwachtst door den Commodore THOMAS ALLEN in de nabijheid van Cadix besprongen, mannelijk den vijandelij- ken aanval afsloegen , 2 gaf hij aan den Schout-bij -nacht ROBERT HOLMES het bevel, onverwijld met ettelijke schepen zee te kiezen en op de verwachte vloot te kruisen. Deze bevelheb- ber, wiens bedrijf op de kusten van Guinée en in de West- indiën aanleiding tot den tweeden oorlog tusschen deze gewes- ten en Groot-Brittanje had gegeven, zag zich nu bestemd , om wederom het werktuig te zijn tot liet aanvangen van den aanstaanden krijg. Hij beijverde zich, aan het hem ge-

1 Bij voorbeeld, bet sluiten van de Exchequer of Bank en het gebruiken van de zich aldaar bevindende gelden, welke ongeveer één millioen driemaal honderd duizend ponden Sterling beliepen; een maatregel, welke zeer velen in het verderf stortte. 2 Zie D. I, bl. 613, en volg. NEDER1.ANDSCHE ZEEWEZEN. .2í51 geven bevel te voldoen, en liep met negen kloeke oorlogs- schepen uit. Hiervan voerde zijn schip 80, een tweede 76 en een derde 66 stukken. 1 Op den 23 Maart des jaars 1672 ontmoette HOLMES , nabij het eiland Wight, de Nederlandsche vloot, sterk 72 schepen, doch hieronder bevonden zich niet meer dan zes oorlogs- schepen, waarvan het grootste slechts met 50, twee niet 44, één met 40, één met 38 stukken gewapend waren, en waarvan het zesde een zeer ligt fregat was. Al de overige schepen waren koopvaarders, doch vier en twintig dezer vaar- tuigen waren naar de wijze verordeningen, welke in de vroegste tijden van het Gelneenebest voor de Straatvaarders en voor de schepen op de Levant waren vastgesteld, 2 met geschut en weerbare, hoewel weinige manschappen voorzien. Een hunner voerde 40, een ander 30, tien 20 tot 28, en de overige 10, 12, 14 tot 18 stukken, zijnde zij, naarmate van hunne grootte, met 18, 24, 30, 40 tot 50 en een enkel met 95 matrozen bemand. De magt der Nederlanders was dus, op zich zelve, beschouwd, niet onaanzienlijk, en het getal hunner schepen vooral vrij groot, doch in vergelijking met de magt der Britten , schoten zij in alle opzigten te kort. De schepen toch der Britten waren wel minder in getal dan de onze, maar alle oorspronkelijk ten oorlog uitgerust, ter- wijl het meerendeel der onzen enkel gewapende koopvaarders waren, geladen niet eene rijke vracht, welke de verdediging belemmerde. Onder de l+,ngelsche schepen bevonden zich zeer sterke en met zwaar geschut voorziene bodems, die pas in zee waren gestoken, terwijl geen van onze oorlogsschepen, die reeds sedert vele maanden waren in zee geweest, tot de grootste soort behoorde. Bovendien waren de Britsche schepen niet belast, gelijk de onze, met de bescherming van een groot aantal weerlooze koopvaarders, hetgeen natuurlijk de taak der Nederlanders dubbel moeijelijk maakte. Het stond

1 Hollandsche Mercurius 1672, bl. 18 en innvif, the Naval History of Great Britain T. II, p: 254. 2 Zie B. I, bl. 459. 252 GESCHIEDENIS VAN HET dus te vreezen, dat de uitkomst in het voordeel der Britten zou zijn, te meer, omdat deze, nabij hunne kusten zich bevindende, elk oogenblik nieuwen onderstand konden be komen, gelijk ook werkelijk geschiedde. Dan al deze ongunstige omstandigheden waren niet in staat, om het kloek gemoed van de Nederlandsche zeelieden en scheepsbevelhebbers te doen wankelen. Mogt het hun on- mogelijk zijn, zich tegen de overmagt des vijands te handhaven , zij hadden besloten, zich tot het uiterste te verdedigen, en dat besluit werd niet slechts door hen ten uitvoer gebragt, maar met eene uitkomst bekroond, welke aller verwachting overtrof. Zoodra men hier te lande de zekerheid had bekomen van de vijandelijke gezindheid van Koning KAREL , waren eenige snelzeilende vaartuigen, zoo uit onze zeegaten, als uit Calais door den Agent DE GLARGES, door het Kanaal aan de uit het Westen komende Nederlandsche koopvaarders te ge- moet gezonden, om deze te waarschuwen en aan te be- velen, op hunne hoede te zijn. Gelukkig trof een dier vaar- tuigen tusschen kaap Maria en St. Vincent de Smyrnasche vloot aan, en nu riep de opperbevelhebber, ADRIAEN DE HAESE, alle kapiteinen en schippers aan boord, om te over- leggen wat er gedaan moest worden. Met eene zeldzame onverschrokkenheid werd besloten, de reis door het Kanaal voort te zetten, doch tevens de verdedigingsmiddelen beraamd. De vloot werd in drie smaldeelen verdeeld, waarvan het gebied over de voorhoede aan den kapitein EI AND DU sols , een' der dappere voorvechters van 's Lands vloot op de rivier van Rochester; dat over den middeltogt aan den kapitein en opperbevelhebber, ADRIAEN DE HAESE, en dat der ach aan den kapitein CORNELIS EVERTSE,N den Jongen,-terhoede moedigen zoon van den voor het Vaderland gesneuvelden Zeeuwschen Luitenant-Admiraal van dien naam, opgedragen werd. Verder werd de zeilorde bepaald, de wijs van het vormen der linie, ingeval van ontmoeting des vijands, en van verdediging vastgesteld, en de plaats aan de weerlooze schepen bij gevecht aangewezen; in één woord, alle maat- NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 253 regelen, welke soldaat- en zeemanschap schenen te vorderen werden met wijsheid en beradenheid genomen. 1 Gelijk wij gezegd hebben, ontmoetten de Britten op den 23 Maart nabij het eiland Wight de Smyrnasche vloot. Al- vorens had HOLMES een' groven misslag begaan, welke zijne onderneming grootendeels deed mislukken. In het opzeilen, namelijk, had hij den Vice-Admiraal EDUARD SPRAGG ont- moet, die met een smaldeel uit de Middellandsche zee terug- keerende, hem den aantogt der Smyrnasche vloot, welke hij in de Spaansche zee gezien had, bekend maakte. Bijaldien HOLMES aan den Vice-Admiraal zijnen last geopenbaard had en zij gezamenlijk op de Nederlanders losgegaan waren , zeer waarschijnlijk zou het niet hen gedaan zijn geweest. Doch HOL- MES, vlammende op meerder eer en voordeel, hield den opge- dragen' last voor SPRAGG verborgen, en vervolgde tot groot geluk der Nederlanders, den togt alleen met zijne schepen. 2 Zoodra hij in de nabijheid der Smyrnasche vloot was gekomen, zette hij , met de 12 schepen welke hij thans bij zich had , het regt op den Nederlandschen opperbevelhebber aan , wien hij vriendschappelijk toeriep, tot hem over te komen. Doch DE HAESE, op zijne hoede zijnde, ging zelf niet, maar zond een' zijner officieren met de sloep naar den Britschen Schout- bij-nacht. Naauwelijks was deze aan boord gekomen, of hij bemerkte terstond, dat er eenig kwaad voornemen was, en riep zijnen roeijers toe, af te houden. De Britten, dit ziende, gaven dadelijk vuur met musketten op de sloep , en kort daarna de volle laag aan DE HAESE. Te gelijker tijd had de Graaf D'OSSERY, tweede bevelhebber der Britten, beproefd, den kapitein DU BOls aan zijn boord te lokken. Maar deze had zulks evenzeer geweigerd, en hem geantwoord, dat zoo hij hem spreken wilde, hij zelf maar moest overkomen. Daarop gaf D'OSSERY insgelijks de volle laag, hetgeen door de Neder-

1 l)it besluit des krijgsraads wordt medegedeeld in het On(roerd Nederland, 1). 1, bl. 83 en door andere schrijvers. 2 De opmerkelijke omstandigheid wordt door onderscheidene geloofwaardige Britscbe schrijvers vermeld. 254 GESCHIEDENIS VAN HET landsche kapiteinen niet onbeantwoord gelaten werd, zoodat het gevecht spoedig algemeen werd en van des middags ten twaalf ure tot omtrent anderhalf uur vóór zonnenondergang met groote hevigheid werd voortgezet. Alstoen weken de Britten af, oin de geledene schade, welke bij sommige zeer aanmerkelijk was, te herstellen en krijgsraad te houden. Geheel dezen dag hadden alle Nederlanders zonder onder zich uitmuntend van hunnen pligt gekweten. Het ge--scheid vecht was, niettegenstaande de overnlagt des vijands, met zeer veel geregeldheid door hen uitgehouden; niet een der schepen was reddeloos geschoten, en ook geen der koopvaar vijand genomen. Jammer, dat tegen het-ders was door den einde van den strijd de opperbevelhebber, kapitein ADRIAEN DE HASSE, doodelijk getroffen, den geest gaf. Het Vaderland verloor in dezen kloeken Zeeuw, die al de zware zeeslagen van den eersten en tweeden Engelschen oorlog bijwoonde, en zich menigwerf, , met name in den strijd voor Douver in 1652 , voordeelig onderscheiden had, een' trouwen, dapperen en kundigen zeeman. Met zijn overlijden kwam het opper Op DU Bols , doch om het sneuvelen van DE HASSE-bevel voor den vijand verborgen te houden en verwarring in de vloot zelve te voorkomen, gelastte hij aan TOBIAS POST, schipper of luitenant van den overleden' opperbevelhebber, den wimpel van de steng te blijven voeren. Deze officier betoonde zich dat vertrouwen den volgenden dag ten volle waardig, streed als een eerlijk soldaat, en werd daarna ter belooning, in plaats van DE HAESE, tot den rang van kapi- tein bevorderd. 1 Des anderen daags omtrent negen uur des morgens, werd de strijd door de Britten, wier schepen nu tot 14 of 15 waren aangegroeid, met verdubbelde hevigheid hervat. 'Thans liep HOLMES met zijnen tachtiger in lij van Du sols , en twee

1 Notulen der Adm. van Zeeland, van 26 Maart, en van I. II. M., van 29 Maart 1672. Hieruit heb ik den naam van dezen kloeken zeeman leeren kennen, welke in het verhaal, voorkomende in den IHollandachen Mercurius en in het Ontroerd Nederland, niet genoemd wordt. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 255 fregatten tastten dien bevelhebber te loefwaart aan, met voor- nemen , zoo het scheen, om zijn schip van beide kanten aan te klampen. Doch de dappere Rotterdamsche kapitein ont- ving den vijand zoo mannelijk met zijn geschut en klein geweer, dat HOLMES , reddeloos geschoten, genoodzaakt werd af te deinzen, en vervolgens, gelijk zijn tweede bevelhebber den vorigen dag, buiten gevecht te blijven, terwijl de beide fregatten zich insgelijks verwijderden. De strijd werd intusschen voortgezet en duurde den geheelen dag, in welken den rnoedi- gen DU Bols tegen den middag de linkerhand werd afgeschoten. Dan hiermede verflaauwde het gevecht niet. Want de kapitein der mariniers, GEROLF ISSELMUYDEN, het gebied over het schip aanvaard hebbende, verdedigde het met dezelfde kloek- heid, waarmede DU Bols zulks had gedaan. Minder gelukkig was JAN JACOBSE VAN NES, gezegd oude BOER JAEP. Deze grijze zeeman, die zich voor ruim twee jaren zoo heldhaftig tegen zes Algerijnen had verdedigd, voerde thans een oud schip, Klein Hollandia genaamd, dat wel met 44 stukken, doch meest van ligt kaliber, gewapend, en sober bemand was. Hij kweet zich intusschen , op beide dagen, treffelijk van zijnen pligt. Zijn schip, gansch reddeloos geschoten, dreigt te zinken; vijftig zijner manschappen sneuvelen, bijna even zoo veel worden gekwetst; hij zelf wordt tweemalen gewond ; doch desniettegenstaande blijft hij onversaagd de zijnen door voorbeeld en woorden ten strijde aanmoedigen, tot dat hij, in den middag van den tweeden dag, door eenen kogel getroffen, nederzijgt, en zijn in lotgevallen zoo afwis- selend leven voor het Vaderland eindigt. 1 Na zijn sneuvelen 1 waren de schepelingen van VAN NES niet lang in staat, zich te verdedigen. Door een der Britsche schepen geënterd, werd het schip met den sabel in de vuist genomen; doch aan alle kanten doornageld, zonk liet kort daarna met vriend en vijand.

1 Zie over hem Bijlage XXVI, D. I. In het verhaal van dit gevecht, zoo als het in den Holl. Mercurius en ook elders voorkomt, wordt eenige verdenking omtrent het door VAN NNs bij deze gelegenheid gehouden gedrag geopperd, doch blijkbaar berustende op onnaauwkenrige berigten, en voortspruitende uit de omstandigheid, dat zijn schip het 256 GESCHIEDENIS VAN HET

Door deze gebeurtenis geraakte het smaldeel, waarover VAN NES gebood, eenigermate in verwarring, hetgeen ten gevolge had, dat drie koopvaarders afgesneden werden. Maar ook deze waren de eenige van de talrijke en kostbare vloot, welke, niettegenstaande de herhaalde aanvallen der Engelschen, verloren-werdeu. Begunstigd door eenen zuid-zuidwesten wind, bereikten de Nederlanders, die al vechtende hunnen koers steeds hadden voortgezet , tegen den avond de Hoofden , welke zij, beveiligd door eenen opkomenden mist, die door velen te regt als eene weldadige beschikking der Voorzienigheid aangemerkt werd, in den nacht doorzeilden, nadat HOLMES en de zijnen, de hoop, zoo het schijnt, opgevende van in hunne onderneming te zullen slagen, hen reeds vroeger ver hadden. -laten Groot was de blijdschap hier te lande over het behoud van deze rijke vloot, wier dappere bescherming zelfs door de Britten erkend, ja hoogelijk geroemd werd. Doch van den anderen kant was men ontsteld en verontwaardigd over de handelwijs van Koning KAREL, daar uien die als de zekere voorbode van het uitbreken des oorlogs, en als eene open- lijke schending van het regt der volken aanmerkte. De Brit- sche Monarch, van zijne zijde, vond zich door de uitkomst van het gevecht jammerlijk in zijne verwachting te leur gesteld. Hij zocht zijne handelwijs aanvankelijk wel te verontschul- digen, voorgevende, dat de ontmoeting was toe te schrijven aan toevallige omstandigheden en aan de weigering der Neder bevelhebbers, om eere te bewijzen aan de Britsche-landsche vlag; doch HOLMES zelf durfde dit niet staande houden , 1 eenige oorlogsschip was, dat genomen werd. In de Nut. der Adm. van de Maze, van 24 Aug. 1672, wordt eeue meer billijke hulde aan zijne gedachtenis gedaan, waarin men leest, dat: °`nademael key in hel eonvoreren van de Smirnase vloot, manlijk levens d'Engelse veglende, syn leven in dienste van den Lande heeft verloren," aan zijne weduwe een jaargeld, van het oogenblik van zijn sneuvelen af, werd toegelegd. Bij SILVIUS en VALKCNIER wordt zijn lof mede vermeld. Overigens dient gezegd te worden, dat sommige Engelsche schrijvers, waaronder zelfs fUMr, zeer verkeerdelijk melden, dat de Admiraal VAN Nxs het gebied over de Nederlandsche vloot voerde. 1 Dit zegt HUMR, die met zijne gewone onpartijdigheid de toedragt van dit gevecht NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 257 en KAREL zag zich eerlang gedwongen te erkennen, dat het bevel tot den aanslag door hem gegeven was. Regtvaardiger dan haar Koning, veroordeelde de Britsche natie, daaren- tegen, bijna eenstemmig den aanval, en het opbreekt niet aan Engelsche schrijvers, die, even als de onze, den aan- slag Irret den naam van trouweloosheid, verraad en roof brandmerken. Dan dit algemeene gevoelen was niet in staat, om eene vredebreuk te voorkomen. Het gebeurde had daartoe te veel opzien gebaard, en Koning KAREL, die zich overi- gens weinig aan het oordeel zijner onderdanen stoorde, had zich bovendien te verre niet Koning LODEWIJK ingelaten. Beide Monarchen, den ondergang van Nederland besloten hebbende, verklaarden achtervolgens, weinige dagen na den mislukten aanval op de Smyrnasche vloot, den oorlog aan de Vereenigde Gewesten. De beweegredenen daartoe waren, vooral van de zijde van Groot-Brittanje, gezocht en van luttel waarde. Het niet strijken van de vlag door den Luitenant -Admiraal VAN GHENT voor het Koninklijke jagt de Merlin, een ge- denkpenning en eene schilderij , 2 waarop het verbranden der Britsche schepen op de rivier van Rochester verbeeld werd, waren de voornaamste gronden, op welke Koning KAREI. be- tuigde Nederland den oorlog aan te doen. Onder zulke voorwendselen werd het Gemeenebest in eenen oorlog gewikkeld, waarin Zweden en Keulen zich aan de zijde der vijanden van den Staat schaarden; waarin de Ver Provincien van den landkant door Frankrijk en den-eenigde Bisschop van Munster besprongen werden; waarin de zeemagt van KAREL en LODEWIJK 's Lands vloot herhaalde malen poogde mededeelt. Overigens zijn de bijzonderheden deswege ontleend, behalve uit genoemden schrijver en den reeds aangehaalden IIERVEY, uit I;URNET, RAPIN THOYRAS, den Holl. Mercurius 1672, het Ontroerd Nederland, uit de Franse, Engelse, 1Keulse, Man- terse en Nederlandse Oorlogen, D. II, Amsterdam 1 673 ; uit de Notulen der Ad- miraliteiten en andere geschreven bescheiden. Vergelijk ook mijne l'erhandelingen en Onuitgegeven Stukken, D. I, bl. 332, waarin de brief aan de Staten van Holland voorkomt, in welken de Raadpensionaris DE WITT verslag geeft van dit gevecht. 2 De bekende penning op den Vrede van Breda en de schilderij ter cere van CORNELIS

DE WITT. II 117 258 GESCHIEDENIS VAN HET

te vernielen; waarin verwarring, tweespalt en oproer van bin- nen , zwakheid in de maatregelen naar buiten heerschte, en waardoor het Vaderland tot op den rand van het verderf gebragt werd. Te midden van al deze rampen bleef, dank zij de kloekheid van den onsterfelijken DE RUYTER en zijne dappere krijgsmakkers, het Nederlandsche zeewezen wat het van den eersten oorsprong des Gemeenebests geweest was. Het verdedigde met standvastigheid en beleid de veiligheid des Vaderlands in dezen bloedigen strijd; het handhaafde de eer en waardigheid van den Staat tegen zijne overinagtige vijanden; het verwierf zich eenen nieuwen roem, en was , onder den zegen des Allerhoogsten, een der voornaamste middelen, waardoor Nederland behouden werd en het Neder- landsche volk niet ophield eene plaats onder de natien van dit werelddeel te bekleeden. De ontwikkeling van hetgeen door het Nederlaiidsche zeewezen in dezen fellen krijg, waarin 't het zijn of niet zijn der gewesten gold, verrigt werd, is de taak waartoe wij nu overgaan. 1

1 Ofschoon in geen regtstreeksch verband met de geschiedenis van het zeewezen staande, meen ik, als tot het uitbreken van dezen oorlog betrekking hebbende, hier te moeten opteekeneu, dat VAN BISUNINGEN, in eenen brief, gedagteekeud 's Graveuhage 23 Maart 1673, aan zekeren hier DE LA VOLrILIERE , doctor in de godgeleerdheid, die hem in eene zijner Odes: la Rollande aua pieds du Rai, deswege had beschimpt, stellig ontkent, dat bij den beruchten gedenkpenning, voorstellende JOZUA, die de zon doet stilstaan tstetie sol etc ) Zie VAN LOON, Nederl. Distoriepenningen, D. III, bl. 18, heeft doen vervaardigen, en zelfs er bijvoegt, dat hij van niemand had kunnen verne- men, dat er zoodanige medaille bestond; gelijk nmede, dat LIONNE in eerie depêche aait den Franschen gezant te Londen, COLBERT DE CROISSY, op den 1 Junij 1669, in den- zelfden geest schrijft, dat men wel zulk een' penning op rekening van VAN BEUNINGEN gesteld, doch dat niemand dien gezien had. Zie dien brief en depêche bij suE, Bist. de la Marine Française, T. II, p. 265. Intusschen bestaat die medaille toch, zoo als VAN LOON ook getuigt, maar zij is zeer zeldzaam. Er berust een exemplaar in het Lion. Kabinet van Penningen te 's Gravenhage, Irraar het is ook het eeuige, hetwelk ik immer zag. Do wijs van bewerking schijnt nogtans aan te duiden, dat zij veel later dan in 1668 of daaromtrent gemaakt is; zij heeft veel overeenkomst met de Duitsche gedenkpeuniugen van 1700-1713, en ik boude het er voor, dat zij in dat tijdvak en dus eenige jaren na den dood van VAN BEUNINORN, naar aanleiding van hetgeen dienaangaande in de geschiedenis vermeld werd, in 1)uitschlaud vervaardigd is. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 259

AANVANG VAN DEN DERDEN OORLOG MET GROOT -BRITTANJE, EN VAN DEN EERSTEN KRIJG MET FRANKRIJK, IN DEN JARE 1672.

Zoodra de Smyrnasche vloot vijandelijk door de Britten aangetast, en de oorlogsverklaring door de beide mogend gedaan was, hield alle onzekerheid, welke in de maat-heden Overheden tot dus verre, op hoop der-regelen van 's Lands bewaring van den vrede, geheerscht had, op, en krachtige en doelmatige besluiten werden genomen , tot handhaving der eer van den Staat en tot behoud der vrijheid van het Vaderland. Het reeds vernielde bevel tot de aanzienlijke ver vloot 1 was een der eerste gevolgen van deze-meerderin; der veranderde denk- en handelwijs. rl'e gelijk werd aan de Ad- lniraliteits-collegien en andere bevoegde overheden gelast, alle zich hier te lande bevindende Engelsehe koopvaarders in beslag te nemen, 2 en alle Britsclle schepen, waar men die ontmoette , aan - te grijpen en te verineesteren , bepaal - (lelijk clie , welke zich thans op de Elve bevonden. 3 Ook werden de Oost- en Westindische compagnien gelnagtigd , om de schepen, sterkten en andere bezittingen der Britten en l+ranschen, zoo wel in Europa als in Azië, Afrika en Amerika, aan te tasten, en, zoo mogelijk, te veroveren. 4 Verder werd aan de Admiraliteits-collenien het bevel gege- ven , de tonnen, kapen en bakens in of nabij de zeegaten te doen wegnemen , het peilen dier zeegaten door den vijand te beletten , en eeniáe fregatten en ander klein vaartuig in den mond der rivieren tot (lat einde te leggen , -5 gelijk ook

1 Zie bl. 16. 2 Deze werden echter naderhand vrijgegeven. a Res. van H. H. Nog., van 28 Maart 1672. 4 Dezelfde Resolatien , van 2 en 13 April 1672. lies. van H. H. Mog. , van 1 1 en 18 April. 17 .. 260 GESCHIEDENIS VAN HET om te voorkomen eenen onverhoedschen aanval der Britten, die zich, volgens de ingekomene berigten, voorstelden, op deze wijs, zich te wreken over den te Chathatn geleden Boon. Verder werd de Admiraliteit van de Maze gewaar hoede te zijn, omdat men meende, dat-schuwd op hare de vijand het oog op Helvoetsluis en de zich aldaar bevin- dende magazijnen en oorlogsschepen gerigt had; tot wiens afwering reeds sedert eenige weken onderscheidene schepen van oorlog op stroom gebragt, gewapend, bemand en onder het gebied van een' der hoofdofficieren van het Collegie gesteld waren, het veroverde Britsche Admiraalsschip, de Royal Charles dwars in, en eenige vlotten en kettingen voor de haven gelegd en gespannen waren. 1 Overigens werden de noodige maatregelen genomen, om zich te verzekeren van den toestand der Engelsche zeemagt, en, onder anderen, daartoe, een persoon te Ostende aangesteld, aan wien werd opgedragen de vereischte berigten in te winnen en mede te deelen. Maar hetgeen, waarmede 's Lands overheden zich vooral in dit hagchelijk tijdsgewricht bezig hielden, was de spoedige uitrusting der zeemagt, hare behoorlijke verzorging en de uitvaardiging van bevelen, welke voor de orde en krijgstucht op de vloot bevorderlijk konden zijn. Er was voor twee jaren eene ongeoorloofde verstandhou- ding van eenige in dienst der Algemeene Staten zijnde ambte- naren met buitenlandsche hoven ontdekt, en ofschoon som hunner gestrengelijk gestraft waren, klaagden de Neder--niige landsche afgezanten in deze dagen nog gedurig , dat alle, zelfs de in de geheime vergaderingen behandelde aangelegenheden schier even spoedig en naauwkeurig aan de vreemde staats bekend werden als aan hen zelven. Dit bewoog-dienaren Hunne Hoog Mogenden , om in de bedenkelijke omstan- (liglie(len, waarin het Vaderland verkeerde, en bij de geva- ren , welke het van alle kanten bedreigden, maatregelen van voorzorg te nemen. Het is in dien geest, dat er door Hunne

1 Not. der Adm van de Maze Februarij en Maart 1672. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 261

Hoog Mogenden, onder anderen, besloten werd, uit hun mid- den een zeker getal leden te benoemen , aan wie met de ruimste volmagt werd opgedragen, over de gewigtigste zaken , liet zeewezen betreffende, te beraadslagen en dienaangaande zonder ruggespraak met de vergadering der Algemeene Staten , zoo- danige besluiten te nemen en ten uitvoer te leggen , als zij voor het welzijn van het Gemeenebest incest voegzaam en raadzaam zouden oordeelen. Aan het hoofd van dit ße1 eira Besoiine, want onder dien naam was deze afzonderlijke ver bekend, stond de tijdelijke voorzitter der Staten-gadering Generaal, welke door den Griffier van Hunne Hoog Mogenden bijgestaan werd; doch, gelijk in de meeste overige staat vergaderingen te dezen tijde, was de Raadpensio--kundige naris van Holland, JOHAN DE WITT, er de ziel en het leven van, die tot weinige dagen vóór zijnen gruwelijken (lood, aan deze vergadering, welke bijna uitsluitend het bewind over de zeezaken uitoefende, zulk eenen ijver, geheimhou- ding en eenstemmigheid wist in te boezernen , als tot hier- toe bij dergelijke aangelegenheden onbekend waren, en waar- door geene geringe kracht in deze moeijelijke dagen aan het zeewezen werd bijgezet. 1 Per bevordering van de spoedige uitrusting der vloot, waarin het hoogste belang gesteld werd, werden door dat Besoigne de Admiraliteits-collegien dringend en bij herhaling aangeschreven en vermaand, hunne uitrustingen over dag en nacht voort te zetten, en bij de liefde, welke zij aan de behoudenis des Vaderlands toedroegen, vermaand en ge-

1 Er bestaat op het Rijks Archief een geschreven Boekdeel, tut titel dragende Llegislrr der Rrsel alien van de Secrete :eenalten , genomen bij de H. M. !leeren Slates- Generaal der 1'ereenigde 1Vederlanden, beginnende met den 19 Maart en eindigende met den 13 Augustus 1672, met welken laatstgenoemden dag dit zoogenaamde Besoigne, dat som- mige provincien als strijdig met de Unie aanmerkten, ten gevolge der veranderde ucn- standigheden ophield. In vermeld Register komen de aanteekeningen van al het verhan- delde in deze geheime vergaderingen voor, welke natuurlijk voor de geschiedenis van het zeewezen van dit jaar van het hoogste belang zijn. Die aanteekeningen worden overigens ook in het Register der Secrete Notulen van H. H. Mogendeu , achter de notulen van de gewone besluiten gevonden, doch zijn aldaar zeer verspreid, als zijnde elk op hare dagteekening geplaatst. 262 GESCHIEDENIS VAN HET smeekt, zoo niet alle, ten minste een aanzienlijk gedeelte der grootste schepen niet den meesten spoed in gereedheid te brengen en naar het Viie, zijnde de vastgestelde verza- melplaats, te zenden. Tevens werden naar ieder der Collegien twee of meer afgevaardigden uit de vergadering der Alge gezonden, om aan deze vermaningen meerder-meene Staten klem bij te zetten, den toestand der uitrustingen op te nemen, de middelen ter harer bevordering met de Admi- raliteiten te beramen , en al zulke maatregelen te nemen, als noodig en nuttig zouden worden geoordeeld. 1 De bedoeling, welke men bij deze spoedige uitrusting zich voorstelde, was van tweederlei aard. Behalve dat men het, in het algemeen, bij den bedenkelijken toestand, waarin het Vaderland verkeerde, van groot belang achtte, de vloot van den Staat zoo haast mogelijk in zee te brengen, ten einde tegen allen onverhoedschen aanval gereed te zijn, en tevens den vijand ontzag in te boezenien; zoo waren er nog andere drijfveren, welke, naar het oordeel der voornaamste staatslieden, het spoedig uitloopen van 's Lands zeemagt wenschelijk maakten. Het was, namelijk, te vreezen dat, wanneer de Britsche en Fransche zeemagt zich eenmaal zou vereenigd hebben, de vloot van den Staat alleen tegen die over- magt niet opgewassen zou zijn; dat zij althans in zulk een geval zou blootgesteld zijn aan eenen zeer gevaarlijken kamp- strijd, waarvan de gelukkige uitslag naauwelijks denkbaar was, en waarbij de gevolgen eener nederlaag het gewis ver Vaderlands na zich zouden slepen. Het was van-derf des het uiterste gwigt , alle krachten in te spannen , ten einde de vereeniging der zeemagt van de beide rnogendheden , kon het zijn, te verhinderen. En hiertoe achtte de raadpensionaris DE w1TT, die uit het welslagen van den togt op de rivier van Rochester geleerd had, welk eenen schrik en verslagen een stout bestaan kan verwekken, en door hoedanige-heid zegenrijke uitkomst zoodanig eene onderneming kan bekroond worden, geen beter middel, "dan een zeker getal der zwaarste

1 Reg. der Bes. van de Secrete zeesaken. van 2, 18, 21 en 26 April 1672. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 263 schepen, al ware het maar dertig ten spoedigste in zee te brengen, en daarmede met de hulpe van God Almagtig , de schepen der vijanden van den Staat aanstonds op te zoeken en aan te tasten." 1 Twee ontwerpen daartoe zweefden den ondernemenden staatsman voor den geest. Hij stelde zich in de eerste plaats voor, 's Lands vloot, zoodra zij in zee zou gestoken zijn, regelregt het kanaal te doen doorloopen, en het op de Fransche haven Brest, of op eene of andere aan, of nabij de rivier de Charente gelegen stad te zetten, om de aldaar liggende oorlogsschepen van ; Koning LODE WIJK , vóór hunne ver vloot, te vernielen; 2 of wel, om,-eeniging met de Britsche naar liet voorbeeld des jaars 1667, andermaal de rivier van Londen of eenige andere Engelsehe haven binnen te loopen, de aldaar zich bevindende Britsche oorlogsschepen onvoorziens op het lijf te vallen, te verbranden en te vermeesteren; of, zoo de Engelsehe vloot te vroeg zee mogt gekozen hebben , om zulk een' aanslag ten uitvoer te brengen, deze in de nabijheid harer kusten of in de Noordzee aan te tasten , of zelfs bijaldien zij het Kanaal mogt binnengestevend zijn tot het bewerkstelligen der vereeniging met de Fransche zee- magt , haar te volgen en slag te leveren, alvorens die ver kon plaats vinden. 3 -eeniging Dan de uitrustingen geschiedden niet overal zoo spoedig , als men gewenscht had, en ook het uitloopen der vloot werd door verschillende omstandigheden vertraagd. De langdurige beraadslagingen der bonclgenooten over het getal der in zee te brengen oorlogsschepen, en de moeijelijkheden, welke de beslissingen deswege tot het einde van Lentemaand deden verschuiven, waren daarvan gedeeltelijk de oorzaak. Eene andere oorzaak was het gebrek aan de noodige geldmiddelen

I Register der Res. van de Secrete zeelaken, van 26 April 1672. Dit ontwerp, waarvan nergens anders gesproken wordt, vindt men in den brief van den Raadpensionaris aan zijnen broeder, van den 29 Maart 1672, uitgegeven in het eerste deel mijner t erhandelingen en Onuilgegeven stukken, bl. 331. 3 Brieven van den raadpensionaris JOHAN DE WITT aan zijnen broeder, in mijne boven aangehaalde Ver/eandelingen en Onuitgegeven Stukken, D. I, bi. 346-359. 264 GESCHIEDENIS VAN HET waarmede de meeste Admiraliteiten hadden te strijden, voor voortspruitende uit den last der oude schulden, waar--namelijk onder zij ten gevolge der nalatigheid van de landprovincien nog gebukt gingen, en uit het onvermogen dierzelfde gewes- ten en ook van Holland en Zeeland, om in deze oogen nu het vervallen leger op nieuw opgerigt en de-blikken, verwaarloosde vestingen versterkt en van alles verzorgd moesten worden, naar behooren in de behoeften van het zeewezen te voorzien. Het gevolg van dat gebrek aan de noodige geldmiddelen was natuurlijk, dat de oorlogsschepen niet zoo spoedig konden hersteld en uitgerust worden als de Al- gemeene Staten verlangden , en dat het geschut en de ver- dere krijgsvoorraad, waar die ontbraken, niet dan langzaam konden worden aangekocht. En bij dit alles kwam nog, dat de toeloop van het bootsvolk bij sommige Admiraliteiten zeer gering was, en dat het noodige krijgsvolk tot aanvulling van de ontbrekende matrozen bezwaarlijk was te bekomen in deze tijdsgelegenheid, nu het krijgsvolk zoo zeer benoo- digd was tot verdediging van het Gemeenebest aan de land- zijde. De Admiraliteiten van Amsterdam en Rotterdam, welke, vooral de eerste, over ruimer middelen te beschikken hadden, en wier mQgazijnen beter dan die der overige collegien waren voorzien, hadden het minst met deze moeijelijkheden te kampen, zoodat beide in staat waren , weldra een aanzienlijk getal groote en kleinere oorlogsschepen gereed te maken. De Amsterdamsche Admiraliteit slaagde er zelfs in, dewijl bij haar de aanwerving van matrozen boven verwachting uit- viel, al hare schepen, met uitzondering van weinige, vol- komen toegerust en bemand, vóór het einde van Gras- maand te leveren. 1 Doch niet zoo gunstig was het gesteld

1 Not. der Adm. van Amsterdam, van April 1672. Door het gedurige lage water en den aanhoudenden oostenwind kon een gedeelte der Amsterdamsche schepen niet over Pampus geraken, waarop de Admiraliteit, vurig verlangende, dat de schepen in zee staken, op den 8 April den Equipagiemeester magtigde, "om tot 's Lands kosten, een proef te nemen van de voorgeslagene ineen(ie van het winden van 's Lands schepen over Pampus." Not. der Adm. cit. Volgens de beschrijving dier inventie, zoo als men die bij VALKENIER, Verward Europa, bl. 365, vindt, geschiedde dat winden met vier NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 265 met de collegien in Vriesland en het Noorderkwartier, voor- namelijk niet in Zeeland. Bij de twee eerstgenoemde collegien deden zich de nadeelige gevolgen van het geldsgebrek zoo sterk gevoelen , dat toen de vloot , eindelijk , in de eerste dagen van Bloeimaand zee koos, er zich niet meer dan één schip uit Vriesland en vier uit het Noorderkwartier, benevens twee fregatten en een brander bij deze konden voegen. 1 De Ad- miraliteit van Zeeland beijverde zich wel, om haar aandeel op den behoorlijken tijd toe te rusten; maar de uitrusting werd door - gebrek aan geld, geschut en matrozen vertraagd. Het zeevolk, steeds hopende, dat de kaapvaart, dat ge- liefde handwerk der Zeeuwen, hetwelk nu verboden was , zou geopend worden , weigerde in dienst te treden, ja dreef de stoutheid zoo verre, dat eenige kapers, niettegenstaande het herhaalde verbod der hooge overheid, heimelijk in zee staken. 2 Hierdoor zag de Admiraliteit zich in geene geringe verlegenheid gebragt. Ten laatste kwamen echter zes kloeke oorlogsschepen , twee fregatten , vier branders en twee snaauwen in gereedheid, wier ontbrekende manschap men met mariniers en ander krijgsvolk wilde aanvullen. Doch dit vond een' ge- weldigen tegenstand bij de Staten van het gewest, die meenden, dat krijgsvolk tot eigen verdediging volstrekt noodig te hebben. zeer groote kisten, "die zoo wel na de forme der schepen waren geaccommodeert, dat twee voor onder den boeg en d'andere twee aan 't achterschip vastsloten. Als men die wilde gebruiken, liet men ze door 't uittrekken van een prop, zoo vol water loopen, dat zij nog even konden vlotten, wanneer zij onder de schepen met ketenen vastgebonden zijnde, werden leeg gepompt, die door haar noodzakelijk rijzen de schepen wel twee voeten uit de modder ligtten." Waren die kisten niet een soort van Kamee Ik geloof ja; maar komt dan de eer der uitvinding van de kameelen uitsluitend-len? toe aan MEEUwES MEINDERTSZOON BAKKER, die gezegd wordt ze in 1788 of daarom- trent te hebben uitgevonden P Moet hij niet veeleer slechts als een verbeteraar der kameelen worden aangemerkt? Wie de uitvinder in 1672 was, wordt niet gezegd; maar de uitvinding was nieuw, althans WITSEN, die zijn werk in 1671 uitgaf, spreekt er niet van. Men gebruikte bij deze gelegenheid ook nog andere middelen. Sommige schepen werden met balken uit de geschutpoorten door dommekrachten op zware bokken opge- wonden. Nog andere uitvindingen werden gedaan, waarover men VALKENIER 1. c. kan nazien. I BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 652 en Notulen der Adm. van het Noor -derkwartier. 2 Not, der Admiraliteit van Zeeland. 266 GESCHIEDENIS VAN HET

Eindelijk nogtans zouden de schepen zich naar de verzamel- plaats der vloot vervoegen. Dan nu werden door de Admi- raliteit en door de Staten van Zeeland zwarigheden geopperd tegen het uitloopen der vloot. Men vreesde de schepen bloot te stellen aan de overmagt des vijands en was beducht , bij hun vertrek, de provincie zonder verdediging te laten. Dit een en ander bewoog de genoemde Staten , in strijd met de uitdrukkelijke en herhaalde bevelen der Staten-Generaal, aan den Luitenant-Admiraal van hun gewest te gelasten, niet eerder met de Zeeuwsche schepen uit te loopen, dan nadat hij de zekerheid zou bekomen hebben, dat 's Lands vloot uit Texel was gezeild en inderdaad zee had gekozen. 1 Welke nadeelige gevolgen uit deze handelwijs voortsproten, zullen wij te zijner plaatse zien, liet zij hier genoeg te zeg- gen , dat de toerusting en het uitloopen der zeenlagt van den Staat door de vermelde omstandigheden aanmerkelijk werden vertraagd, en de uitvoering der welbedachte ont- werpen van den raadpensionaris DE WITT door het gedrag der Staten van Zeeland verijdeld werd. Terwijl men met dezen tegenspoed had te worstelen , gaf de Raadpensionaris DE WITT geenszins de door hem ontworpen plannen op, maar stelde alles in het werk wat mogelijk was, om de uitgeruste schepen in zee te brengen. Ter bevordering daarvan was hij, zijn broeder, de Ruwaard CORNELIS DE WITT en nog twee of drie andere afgevaardigden van wege Hunne Hoog Mogenden gelast, de gereed zijnde schepen der

1 Uit verschillende brieven der afgevaardigden van Hunne Hoog Mogenden in Zeeland aan de Staten- Generaal, voorkomende in het Register der Secrete Zersaken, en uit eenen brief van diezelfde afgevaardigden aan de gevolmagtigden op 's Lands vloot, van den 10 Mei 1672. Deze laatste brief komt voor in een hoogst belangrijk handschrift, bestaande uit drie doelen in folio, afkomstig uit de Koninklijke bibliotheek en thans in het Rijks Archief berustende, hetwelk tot opschrift draagt: Joarnel of/e Dagregisler van al hetgeene in 's Lands vloote, onder de superintendentie nfte oppergesag van de Ed. leere CORNELIS DE WITT, specialgek by Hoer Hoog Mogenden doer toe gecom- mitleerl , in den jaere 1672 is aoorgeeallen; beginnende dit Journaal of Dagregister niet den 4 April, den dag, waarop besloten werd, eenige afgevaardigden naar de vloot te zenden, en eindigende met den 22 Junij , den dag, waarop de Ruwaard wegens ziekte de vloot verliet. Dit handschrift, dat tot dus verre niet gebruikt werd, is eene der rijkste bronnen voor de geschiedenis van het zeewezen van dit jaar. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 267

Admiraliteiten van Amsterdam, van het Noorderkwartier en Vriesland met allen spoed te pressen, en was diezelfde last gegeven omtrent de schepen der Admiraliteiten van de Maze en Zeeland aan eenige andere gedeputeerden. I)e Lui Admiraal DE RUYTER, die weder tot eersten persoon-tenant- en opperhoofd over 's Lands vloot was benoemd, stak op den 29 April niet de schepen van de Maas in zee, en begaf zich naar Texel , waar nu de verzamelplaats , in stede van het Vlie, was vastgesteld. Het uitloopen der overige Hol schepen leverde meer bezwaar op. Men-landsche en Vriesche had den Raadpensionaris DE WITT berigt gegeven , dat het Vlie eene uitmuntende gelegenheid tot liet verzamelen en uitloopen der vloot aanbood, dewijl de toegang daartoe zeer gemakkelijk was, en men daaruit genoegzaam met alle winden in zee kon steken. Dien ten gevolge was, om het oponthoud, hetwelk men in het zeegat van Texel mogt kunnen ondervinden, te vermijden , het Vlie aanvankelijk tot verza- melplaats der vloot bestemd, en begaven zich de Amster- damsche , Noordhollandsche en Vriesche schepen naar de Middelgronden , om van daar langs den Schieringshals naar het Vlie te stevenen en aldus in zee te geraken. Dan weldra bleek het, dat deze berigten te eeneninale onnaauwkeurig waren en 's Lands vloot in een zeer gevaarlijk vaarwater ver- vallen was. Drie der zwaarste schepen geraakten aan den grond en werden niet vlot dan na liet ontladen van het ge- schut en verdere zware lasten, en nog andere moeijelijkheden deden zich op, welke van dien aard waren, dat de uittogt schier onmogelijk scheen, en zeker zeer vertraagd zon zijn geworden, ingeval deze niet door eenen goeden wind ware begunstigd, en bijaldien de raadpensionaris DE WITT, die in persoon tegenwoordig was, niet met zijnen rusteloozen ijver alle hulpmiddelen, welke zijn scherpzinnig verstand en veeljarige ondervinding aanboden, daartoe had aangewend. 1

1 Brieven van C. en s. DE WITT en J. na MAUeEGNAULT, afgevaardigden van de Algemeene Staten aan den Griffier van H. H. M., van 30 April, 1 en 3 Mei 1672 voorkomende in het Register van Secrete Zeesaken. 268 GESCHIEDENIS VAN HET

Op deze wijs geraakte, na een oponthoud van ettelijke dagen, een aanzienlijk gedeelte van 's Lands zeemagt uit het Vlie en alzoo voor Texel, waar zich de Luitenant -Admiraal DE RUYTER met de schepen van de Maas bij haar voegde. Zonder verwijl zakte nu de vloot langs de kusten naar Zeeland af, in de hoop en niet het vaste vertrouwen, dat de Luitenant-Admiraal BANCKERS haar met de Zeeuwsche schepen zou komen te gemoet zeilen of althans terstond zee zou kiezen, zoodra zij in de nabijheid van dat gewest zou gekomen zijn. Dan, ofschoon aan dien Luitenant-Admiraal met een snelzeilend vaartuig kennis van het uitloopen der vloot gegeven was, en hij nogmaals dringend en bij her- haling vermaand en gebeden werd, zee te kiezen, daagde die vlootvoogd niet op, ten gevolge van den vermelden last der Staten van zijne provincie. Hierdoor verliepen twee kost- bare dagen, en werd het voordeel van den gunstigen nu waaijenden oostenwind verloren, tot groot nadeel van den Staat. Want bijaldien de Luitenant-Admiraal BANCKERS tijdig zee gekozen had, en 's Lands vloot daardoor niet ware op- gehouden, zou vermoedelijk het door den raadpensionaris DE WITT ontworpen plan, om de Britten te overvallen, zijn ten uitvoer kunnen gelegd, hoogstwaarschijnlijk ten minste de vereeniging van de vloten der verbonden Koningen kunnen verhinderd zijn geworden, en ,men aan de Engelsehe zeemagt alleen slag hebben kunnen leveren. 1 Een nieuw bewijs, voor zeker,, van den schadelijken invloed van een verdeeld be- stuur en van de provincialistische geestgesteldheid, waardoor menigwerf de dierbaarste belangen des Vaderlands op het spel gezet werden! 1)e geschiedenis van het zeewezen heeft meerdere voorbeelden hiervan opgeleverd. Eindelijk voegde BANCKERS zich op den 12 Mei bij 's Lands vloot, en nu werden alle, reeds vroeger beraamde, maatre- gelen ten uitvoer gelegd. De zeemagt, tot dus verre bij voor-

1 Journaal ofte Dagregister van c. DE WITT, en meer bepaald een daarin voorko- mende brief van dien gevolmagtigde aan H. H. Mog., van den 11 Mei 1672. Vergelijk ook BRANDT, Leven van DE RUYTER bl. 656. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 269 raad in drie smaldeelen verdeeld , werd thans naar behooren en onder de verschillende hoofden gerangschikt. Aan ieder der bevelhebbers van de smaldeelen en aan al de kapiteinen in het bijzonder werd de zeilorde bekend gemaakt, en schrif- telijk zoodanige nadere bevelen medegedeeld, als tot het in acht nemen der goede orde en tot naleving der bepaalde voorschriften waren vastgesteld. Vervolgens werden alle opper scheepsbevelhebbers op het schip van den Luite--hoofden en nant-Admiraal DE RUYTER te zamen geroepen, alwaar de Ruwaard, CORNELIS DE WITT, 1 die, even als voor vijf jaren bij den togt naar Chatham, zich als gevolmagtigde van de Algemeene Staten op 's Lands vloot had ingescheept, hen allen in het gemeen en een ieder in het bijzonder, ernstig tot getrouwe pligtsbetrachting in de aanstaande bejegening van den vijand vermaande, den dapperen belooning toezeg lafhartigen met straffe bedreigende. 2 In welk-gende en den eene gemoedsgesteldheid de Ruwaard hen vond, leeren wij uit hetgeen hij nog dienzelfden dag deswege aan Hunne Hoog Mogenden meldde, schrijvende: "dat alle officieren en gemeene matrozen en soldaten zich zeer wel bemoedigd en genegen betoonden, om ten dienste van den Staat en tot behoud van deszelfs wettige regering en vrijheid, alles op te zetten, als volkomen overtuigd, dat van den uitslag van het eerste hoofdtreffen ter zee, de welstand van het Gemeenebest en de vrij goede ingezetenen te eenenmale afhingen." '-heid van deszelfs3 Na het nemen dezer maatregelen, werd onverwijld het sein tot het vervolgen'van den togt gegeven , en de vloot zette koers naar het noordwesten, om nog eenige verwacht wor-

1 Even als in 1667 was men voornemens geweest, ook uit de andere zeeprovincien een of meerder afgevaardigden naar de vloot te zenden, doch dit werd niet sterk aan- gemoedigd en bleef achterwege. C. DE WITT verklaarde zich voer zijn vertrek en later in een' zijner brieven krachtig daar tegen , en betuigde zelfs in dat geval de vloot te zullen verlaten, hetgeen door velen hem zeer ten kwade geduid, en zelfs door zijnen broeder, den geslepen' staatsman, afgekeerd werd. Zie 1). I mijner l'erhandelingen en onuitgegeven stukken, bl. 372 en vooral 385, 2 Brief van c. DE wirr aan H. H. Mog. in zijn Journaal. Zie ook BRANDT, bl. 567. 3 Brief van C. DE WITT aan H. H. Moy., van 12 Mei 1672, en zijn Journaal of Dagregister. 270 GESCHIEDENIS VAN HET

dende schepen op te zoeken, en daarop naar de Engelsche kust over te steken, ten einde den vijand, zoo hij nog niet mogt uitgeloopen zijn, te overvallen, of, bijaldien hij reeds ware uitgeloopen, slag te leveren. Hierbij had de vloot weder Irret tegenspoed te kampen, daar zij door stilte en dikken mist omtrent twee dagen werd opgehouden. Van den anderen kant gelukte het den Rotterdamschen kapitein LAUCOURT, geholpen door den moedigen commnandeur coRNELIS JACOBSEN VAN DER HOEVEN, het Engelsehe fregat the French Victory, van 38 stukken, te verovereren ; welk schip , dat meest met geprest volk bemand was, zonder slag of stoot werd geno- men. Korten tijd te voren had men het bergt ontvangen, dat de I3ritsche vloot, waarvan het genomen schip was afge- dwaald, sterk omtrent 50 zeilen de rivier van Londen ver- laten had en in zee gestoken was. Hierdoor de zekerheid bekomen hebbende, dat de kans van het overvallen der Engelsche zeemagt in den Teems voorbij was, besloten de gevolmagtigde en opperbevelhebber de uiterste krachten in te spannen , onl binnen Disins , waar men zich vleide , dat voornoemde vloot zich nog zou bevinden, te geraken, en haar aldaar aan te tasten en te vernielen. In den middag van den 15 kwam 's Lands zeemagt op de hoogte van die reede, en nu werd alles tot den aanval gereed gemaakt, wordende aan het scheepsvolk liet handgeweer uitgereikt, omdat men besloten had, zonder hevig schutgevaarte te hou vijand op het lijf te vallen , te enteren en aldus te-den , den veroveren. 1 Doch naderbij gekomen, bevond men, tot groot leedwezen van alle zeelieden, dat de vijandelijke vloot niet op de reede van Duins lag, en dat er ook geene andere schepen , dan zes kleine, aanwezig waren. Hierop liep de vloot weder zeewaarts in, achter Goodwinzand om, en de krijgsraad, te zamen geroepen zijnde, was van oordeel, dat in de gegeven omstandigheden niets beter kon gedaan worden, dan de Engel- sche vloot onverwijld in het kanaal tot Portsmouth of het eiland

1 Brief van C. DE WrTT aan H. H. A1og., van den 15 Mei 1672, in zijn Journaal of Dagregister, en BRANDT, Leven van DE RaYTEI, hl. 658. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 271 Wight, werwaarts men, naar de ingekomen berigten, meende, dat zij gestevend was, te volgen en haar aldaar aan te grijpen. Doch twee uren na het nemen van dit besluit ont- ving men de tij ding, dat de vereeniging der Britsche en Fransche zeemat in den middag van den 14, beoosten het pas genoemde eiland, reeds had plaats gehad. Hiermede ver- viel dus het ontwerp van den raadpensionaris, om vóór die gewigtige gebeurtenis de Engelsehe vloot alleen aan te tas geen gering verdriet van den Luitenant-Adnli--ten , tot raal DE RUYTER en den gevolmagtigde CORNELIS DE WITT, welke laatste daarvan voornamelijk de schuld op rekening van het oponthoud der Zeeuwsche schepen stelde, en zich daar een' zijner brieven aan de Algemeene Staten aldus-omtrent in uitlaat: "Het is zeer beklagelijk en verdrietig, dat door het oponthoud van de Zeeuwsche schepen, tegen de uit aanschrijving der afgevaardigden van Hunne Hoog-drukkelijke Mogenden in Zeeland geweest zijnde en ons voor Texel ter hand gekomen, aan de vijanden tot de voorschreven ver gelegenheid gegeven is." 1 Thans rees de be--eeniging de langrijke vraag, wat, na het bekomen van deze hoogst ge- wigtige tijding, behoorde gedaan te worden? De afgevaar- digde der Algemeene Staten en de Luitenant-Admiraal I E RUYTER oordeelden, dat het best ware, vooreerst den togt niet verder voort te zetten, maar de schepen bijeen te trek- ken, waartoe de noodige seinen en bevelen onverwijld gegeven werden , om vervolgens te beraadslagen over de te nemen maatregelen. Men ankerde dus regt voor Dover, en de krijgs- raad werd bijeen geroepen; doch door storm beloopen, ge-

1 Brief aan H. H. Mog., van den 1672, in bet Journaal of Dagregister van c. DE WITT. Hoe gegrond deze klagt ook ware, keurde zijn broeder de Raadpensionaris ten hoogste af, dat hij die in eersen officiëlen brief gedaan had, daar hij meende, "dat het niet dan ondienst kon doen , eene Sonvereine provincie in de publycque brieven te irriteren." Hij raadde hem daarom aan, in het vervolg dergelijke zaken in de aan hem afgaande bijzondere brieven te laten invloeijen. Mijne Verhandelingen en On- uitgegeven Stukken, 1). I, bi. 359. Aan zulke onvuurzigtigheden maakte c. DE WITT zich meermalen, ook in den vorigen oorlog, schuldig en werd hem zulks telkens door zijnen broeder onder het oog gebragt. In omzigtigheid schoot CORNELIS bij zijnen broeder zeer te kort. 272 GESCHIEDENIS VAN HET raakten onderscheidene schepen van hunne ankers of leden schade, zoodat het tot den 17 aanliep, eer dat de leden van den krijgsraad aan boord van het Admiraalsschip de Zeven Provincien konden komen. In den lastbrief, welke door het geheim Besoigne, vóór het uitloopen der vloot, aan den gevolmagtigde en den opper gegeven werd, was, onder-bevelhebber van 's Lands zeemagt anderen, bepaald geworden, dat, ingeval buiten vermoeden, de Fransche vloot zich met de Engelsche mogt vereenigd hebben, en zulks met zekerheid bleek, een hoofdtreffen met de vereenigde vijandelijke magt zou worden vermeden, ten ware de gevolmagtigde en opperbevelhebber oordeelden, dat zich eene gunstige gelegenheid aanbood, om den vijand met hoop op eene gelukkige uitkomst, aan te tasten. De leden van den krijgsraad, dit voorschrift in acht nemende, en overwegende, "dat door de vereeniging der vloten van de beide mogendheden, de magt van de twee kapitale vijanden zoo merkelijk was gesterkt, dat het voor den dienst van den Staat in geenen deele zou geraden zijn, in het Kanaal, ter plaatsè waar 's Lands vloot zich nu bevond, of omtrent liet eiland Wight eenen zeeslag te wagen, daar voor de schepen van den Staat, die inasteloos en reddeloos zouden worden geschoten, geene haven te bekomen of te bezeilen zou zijn dan omtrent St. Sebastiaan of in de Corunha, zijnde bijna 150 mijlen van het eiland Wight;" waren eenparig van gevoelen, "dat men behoorde met 's Lands vloot wederom in de Noordzee te loopen en zich tus- schen de Wielingen en de Maze omtrent vijf of zes mijlen van den wal te plaatsen, om aldaar de schepen van oorlog, welke bij de verschillende Admiraliteits-collegien nog wer gereed gemaakt, in te wachten en met deze versterkt-den zijnde, den vijand, onder Gods genadigen zegen, het hoofd te bieden en aan te tasten." 1 Van dit besluit werd terstolyd

1 Besluit van van krijgsraad, gehouden op den 17 Mei 1572, en brief van c. DE WITT aan H. H. Mog., van dezelfde dagteekening, voorkomende in het meergemeld Journal of Dagregister. Vergelijk ook BRANDT, Leven van DE RUYTER bl. 659. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 273 kennis gegeven aan de Algemeene Staten, en tevens drin- gend verzocht, dat de Admiraliteiten zouden worden aan- gemaand, de nog ontbrekende schepen, behoorlijk toegerust, ten spoedigste naar de vloot te zenden, en vooral zoo veel branders, als mogelijk ware, daar de hoofdbevelhebbers van gevoelen waren, dat van deze laatsten een zonderlinge dienst te verwachten was. I Overeenkomstig dit besluit keerde de vloot naar de Noordzee terug en zette bij voorraad den koers naar Calais. Inmiddels zat men in het Vaderland niet stil. Zoodra de vloot in zee gestoken was, had men zich beijverd, de ach schepen, wier getal aanzienlijk was,-tergebleven ongereede toe te rusten, en toen het berigt van de vereeniging der Britsche en Fransche zeemagt was ontvangen, had men dien ijver verdubbeld. De Admiraliteiten werden bij herhaling ver gedrongen, met den meest mogelijken spoed de-maand en schepen uit te pressen, en bevelen werden aan haar uit- gevaardigd, dat zij boven het bepaalde getal branders, nog vier en twintig andere gereed zouden maken, ten einde des te beter aan de magtige vijanden van den Staat afbreuk te kunnen doen. De uitwerking van deze maatregelen was, dat 's Lands vloot reeds op denzelfden dag, dat zij naar de Noordzee terugkeerde, met ettelijke oorlogsschepen en branders versterkt werd, welke bijna dagelijks door andere werden gevolgd, wier gelukkige en spoedige komst door eenen aan oosten- of noord-oosten wind uiter--houdenden en frisschen mate begunstigd werd, terwijl diezelfde wind de vijandelijke zeemagt belette het Kanaal op te komen. 2 Gelijk altijd, onderscheidde de raadpensionaris JOHAN DE WITT zich in deze gewigtige omstandigheden door zijne on- vermoeide zorg tot bevordering der aangelegenheden van de zee. Maar bovendien peinsde hij , bewust, van hoe groot belang het in de hagchelijke omstandigheden des Vaderlands zou zijn , dat er iets goeds door de vloot verrigt werd, dag

1 Dezelfde aangehaalde brief van C. DE WITT. ' Register der Resolutien van de Secrete zeezaken. 11 18 274 GESCHIEDENIS VAN HET

en nacht op middelen tot het wel doen slagen der onder -nemingen van 's Lands zeemagt. Het berigt van het uitloopen der Engelsche vloot had zijne verwachting omtrent het over- vallen des vijands te leur gesteld, doch zijn vroeger ontwor- pen plan niet ganschelijk, zoo als hij meende, verijdeld. Naar den geest van het, door den raadpensionaris reeds vóór het uitloopen van 's Lands zeemagt gemaakte ontwerp, was in het berigtschrift, dat aan den gevolmagtigde van de Algemeene Staten, toen de vloot zee zou kiezen, werd ter hand gesteld, uitdrukkelijk verklaard: "dat het de meening en het besluit der Algemeene Staten was, dat met de vloot, onder Gods toelating , de rivier van Londen zou worden in- gezeild eu de vijand aldaar aangegrepen, ook denzelven onder Gods zegen alle mogelijke afbreuk gedaan, bij zoo verre eenige Engelsche oorlogsschepen in de voorschreven rivier mogten worden gevonden." I Bij dat bevel werd vooronder- steld, dat de Britsche vloot nog niet was uitgeloopen, dat men haar in den Teems zou overvallen , aangrijpen en geheel of gedeeltelijk vernielen. Doch toen de vloot tegen verwach- ting eerder was uitgezeild dan de zeemagt van den Staat die rivier kon bereiken, hadden de Ruwaard en ook de Luitenant-Admiraal DE RUYTER geoordeeld, dat het bevel van de Staten-Generaal wegens het inloopen van den Teems vervallen was, en hadden zij gemeend, dat het welzijn des Vaderlands boven alles vorderde, de Britsche vloot achter na te zetten , om, zoo mogelijk, hare vereeniging met het Fran- sche eskader te verhinderen. Dan de raadpensionaris JOHAN DE WITT, alhoewel deze laatste daad niet misbillijkende, was van gevoelen, dat het eerste niet moest nagelaten wor- den. In onderscheidene brieven droeg hij deze denkwijs aan zijnen broeder, den gevolmagtigde, voor. Daarin gaf hij te kennen, dat het hem uit alle berigten voorkwam , dat slechts een gedeelte der vijandelijke vloot was uitgeloopen; dat op den Teems nog vele kapitale schepen achter gebleven waren,

' Journaal of Dagregister van c. nu WITT. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 275 en onder anderen, het allergrootste en best gewapende t/e Royal Prince, een geheel nieuw, doch nog niet volkomen gereed schip van 120 stukken; dat het hem uit dien hoofde, ofschoon hij door het uitloopen der Britsche vloot van zijne voorname verwachting, om haar onvoorziens op het lijf te vallen, was verstoken, toescheen , dat welligt aan den Koning van Groot-Brittanje , vooreerst, nog geene grootere af breuk zou kunnen gedaan worden, dan met de rivier den Teems op te loopen, de aldaar achtergebleven schepen van oorlog en branders, gelijk mede de schepen , welke in de dokken lagen of op stapel stonden, met Gods toelating, te ver te vernielen of te verbranden; dat dat bedrijf,-meesteren , met de uiterste kracht ondernomen en uitgevoerd wordende, ongetwijfeld zoo groote verslagenheid te Londen zou verwek- ken , dat daaruit wel wonderlijke gevolgen ten goede van dezen Staat zouden voortspruiten , misschien tot het verlaten van Sheerness door de Britten, en tot het innemen dier ves- ting door de onzen, en tot oproer onder de ontevreden ge- nleente der hoofdstad zou aanleiding geven; zeker althans tot groot voordeel en uitstekenden roem van het Gemeenebest zou verstrekken. 1 Dit schrijven van den raadpensionaris deed, nadat 's Lands vloot uit het Kanaal naar de Noordzee tot voor Calais was teruggekeerd, het uitvoeren van de door dien staatsman ont- worpen, en door de Algemeene Staten bevolen onderneming bij den gevolinagtigde en den Luitenant-Admiraal DE RUYTER andermaal in overweging komen, en een krijgsraad werd door hen belegd, ten einde over dit belangrijk vraagpunt te raad bedenkingen werden daartegen in het mid--plegen. Gewigtige den gebragt. De eerste bestond hierin, dat, volgens de ingeko- men berigten, al de groote schepen, ook met name 11 e Royal

1 De twee gewigtige brieven, waarin de raadpensionaris deze denkbeelden ontwik- kelt, zijn beide van den 15 Mei, en te vinden in mijne Verhandelingen en Onuilge- gevec stukken; D. I, bl. 346-352. Zij komen niet in het Journaal of Dagregisler van c. na WITT voor, waarin overigens verscheidene der door mij uitgegeven brieven van de gebroeders gevonden worden. Die brieven en het Journaal maken te zamen een zeer belangrijk geheel voor de geschiedenis van het zeewezen des jaars ]672. 18 276 GESCHIEDENIS VAN HET Prince, reeds den Teenis hadden verlaten, en er slechts tien of twaalf van de ligtste fregatten op die rivier waren achter er °`behalve de brandstichting van de arme-gebleven, zoodat boeren," niets belangrijks dan tegen de genoemde fregatten zou kunnen verrigt worden. Vervolgens kwam in aanmerking, dat die fregatten, onze schepen vernemende, ongetwijfeld tot aan de stad Londen zouden opzeilen, of wel zoo hoog als zij water zouden vinden. Bovendien was het bekend, dat op eenen kleinen afstand boven Gravesend, ter plaatse waar de rivier het naauwste was, ter wederzijde van de rivier, in den jare 1667 , twee zeer groote en sterke forten en batte- rijen, ieder voorzien met 80 of 90 stukken geschut, waren opgerigt, welke tot op dezen tijd goed onderhouden waren. Men was wel van gevoelen, dat het, hoezeer niet zonder gevaar, doenlijk zou wezen, deze batterijen en forten met eenige ligte fregatten en klein vaartuig onder begunstiging van een' goeden wind voorbij te stevenen , doch men hield zich , van den anderen kant, overtuigd , dat de meergemelde vijandelijke fregatten met wassend water de rivier in dat geval zouden oploopen, waardoor het den onzen onmogelijk zou worden, hen te benadeelen. Behalve dit moesten de Neder- landsche schepen , hetzij zij de vijandelijke fregatten na- zetteden of niet, altijd eenen goeden wind afwachten, om de rivier weder af te zakken en voorbij de batterijen en sterkten laveren of drijven , hetgeen men als zeer gevaarlijk beschouwde, voornamelijk voor de schepen, die masteloos of reddeloos mogten zijn geschoten. Maar hetgeen het zwaarste bij den gevolmagtigde, den opperbevelhebber en de verdere leden van den krijgsraad woog, was hierin gelegen, dat, al kon het op- en afloopen der rivier met gemak en zonder groot gevaar volbragt worden , de vereenigde Britsche en Fransche vloot met eenen westelijken wind, die de Nederlandsche schepen uit den Teems moest uithelpen, binnen vier en twintig uren en zelfs in minder tijds, van Portsmouth, waar zij zich nu bevond, vóór of binnen het Koningsdiep eene zeer voordeelige stelling zou kunnen, en ontwijfelbaar zou NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 277 komen nemen, waardoor het zou gebeuren, dat de Neder- landers achter elkander 1 den vijand over de gevaarlijke Middel zouden moeten voorbij trekken, tegen de gan--gronden sche vloot van den vijand in deze ongunstige gesteldheid inbreken, of zich binnen de rivier laten insluiten en aan gebrek en allerlei hagchelijke omstandigheden blootstel- len. "Indien wij ," zoo eindigde de Ruwaard, die deze beden aan zijnen broeder mededeelde , 2 absolute meesters-kingen van de zee waren, zou ik het mede niet ondienstig oordeelen; maar die rivier in te loopen, en zoo magtigen vijand zoo nabij buiten te laten, vinde ik ten hoogste bezwaarlijk." Ten gevolge dezer allezins gegronde bedenkingen, werd van het ontwerp, om met de geheele zeemagt van den Staat zich in het Koningsdiep of op den Teems te begeven, afgezien; doch het geopperde gevoelen van den raadpensi- onaris, omtrent het inloopen dier rivier, en hetgeen hij er namens de regering had bijgevoegd, "dat men vertrouwde, dat de vloot met zeilen en drijven den tijd niet zou door- brengen ," maakte echter zoo diepen indruk bij den gevolmag- tigde en de opperhoofden , dat zij besloten 3 niettegenstaande de bestaande bezwaren en de weinige hoop op eenen goeden uitslag, een smaldeel van vijftien der ligtste oorlogsschepen en fregatten, zeven gewapende advijsjagten, acht branders en zes galjooten uit 's Lands vloot te kiezen en gereed te houden , om daarmede, de gelegenheid zich daartoe aan rivier van Londen in te loopen, en in oogen--biedende, de schouw te nemen en te voltrekken hetgeen aldaar tot schade en afbreuk van den vijand te weeg zou kunnen gebragt worden; wordende tot bevelhebber over het genoemde smal-

I 11 In file, Zegt CORNELIS DE WITT. 2 CORNELIS DE WITT schreef deze bedenkingen in eenen zeer nitvoerigen en belang. rijken brief, gedagteekend voor Calais, den 19 Mei, en te vinden in de door mij nit gegeven Briefwisseling der gebroeders, in 1). I , bl. 364 —371 van mijne Verhandelingen en Onuitgegeven stukken. 3 Dat het schrijven van den raadpensionaris de eenige beweegreden tot het genoemde besluit was, zegt C. DE WITT uitdrukkelijk in den brief van 26 Mei aan zijnen broeder. Zie mijne l'erhand. en Onuilgegeven stukken, D. I, bl. 401 en 402. 278 GESCHIEDENIS VAN HET deel benoemd de Luitenant -Admiraal WILLEM JOSEPH VAN GHENT, en onder hem de Vice-Admiraal CORNELIS EVERTSEN en de Schout -bij -nacht JAN JANSSE VAN NES. 1 Na het nemen van dit besluit, ging de vloot onder zeil, om naar het Koningsdiep te stevenen; doch weldra werd zij door eenen dikken mist overvallen, die verscheidene schepen in gevaar bragt, en welke haar noodzaakte, een geheel etmaal ten anker te blijven. Eindelijk kwam men tegen den avond van den 23 ter bestemde plaats, en nu werd meer bepaald besloten tot het zenden van het smaldeel onder den Luitenant- Admiraal VAN GHENT naar de rivier van Londen, en de plaats vastgesteld, waar 's Lands vloot zich gedurende dien togt zou ophouden. Bij de aanzienlijke versterkingen , welke de zeemagt van den Staat achtervolgens, en ook nog in de laatste dagen, bekomen had, oordeelde men, den vereenigden vijand thans gerustelijk te kunnen afwachten, en besloot dus tot nader bevel, post te vatten bij het Koningsdiep voor den Teems, houdende den hoek van Olphernes noordelijk in het gezigt. 2 Te gelijk werd eene nieuwe verdeeling der vloot gemaakt, aan de kapiteinen de noodige bevelen gegeven en brandwachten uitgezet, om tegen allen overval des vijands beveiligd te zijn. Het smaldeel, dat tot den togt op de rivier van Londen bestemd was, kreeg nu het bevel, zich gereed te hou- den , om den volgenden dag de onderneming te beproe- ven. De Ruwaard had gewenscht, zich, even als voor vijf jaren, aan de spitse te stellen, doch de eenparige betui- ging der hoofdofficieren, dat hij bij de vlag behoorde te blijven op eenen tijd, waarop men de magtige vloot der vijanden elk uur kon verwachten, had hem daarvan doen afzien , 3 zoodat het beleid van dezen togt aan den Luite-

1 Besluit van den krijgsraad, gehouden aan boord van het schip de Zeven Provincien, op den 20 Mei 1672, en de daaruit voorgevloeide akten, voorkomende in het Journaal of Dagregister van C. DE WITT. 2 Besluit van den krijgsraad, van 23 Mei, in het Journaal of Dagregister cit. 3 Brief van C. DE WITT aan H. H. Mog., van 24 Mei 1672, in zijn Journaal of Dagregister. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 279 nant-Admiraal VAN GHENT uitsluitend toevertrouwd bleef. Met den dageraad van den 24 Mei, liep het smaldeel het Koningsdiep op, voerende de Vice-Admiraal EVERTSEN de voorhoede, de Luitenant -Admiraal VAN GHENT, die op het fregat de Leeuwen was overgegaan, den middeltogt, en de Schout - bij -nacht VAN NES de achterhoede aan. Reeds den vorigen avond, toen de vloot te dezer plaatse was aange- komen, hadden zich elf vijandelijke bodems, waarvan zes of zeven kloeke oorlogsschepen en de overige branders waren, zich in het Koningsdiep vertoond, wier vervolging het eerste werk was, dat door het smaldeel ondernomen werd. Door eenen frisschen oost-zuidoosten wind begunstigd, zetteden de Nederlanders de vijandelijke schepen, die de rivier opliepen, al schietende, na, en joegen hen aldus voor zich uit tot digt onder de sterkte Sheerness, waar zij voor het eerst stand hielden. Hier werden de onzen met een hevig vuur zoo uit het fort als uit de schepen begroet, waarop VAN GHENT aan zijne ligte schepen sein deed, terug te keeren, terwijl hij zelf met de zwaardere te dezer plaatse bleef liggen, zich ver- zekerd houdende , dat de Britten met de eh, welke toen begon, zouden afzakken, om hem en de zijnen aan te vallen. Dan het tegendeel geschiedde, daar de vijandelijke schepen het alle digt achter Sheerness zetteden. De Luitenant-Admi- raal dit ziende, en zich overtuigd hebbende, dat er noch op den Teems, noch op de rivier van Rochester, veel min tegen het fort, dat sedert den togt der Nederlanders in 1667 aanmerkelijk versterkt was, iets met hoop op eenen goeden uitslag kon verrigt worden, besloot, overeenkomstig de hem gegeven bevelen, de rivier en het Koningsdiep zachtkens af te drijven en zich weder bij 's Lands vloot te vervoegen; hetgeen door hem en zijne bijhebbende schepen gelukkig volbragt werd , zonder door den vijand te worden vervolgd. 1 De uitkomst bewees dus, dat de bedenkingen van den Ruwaard en der

I Extract uit het Journaal van den Luitenant - Admiraal VAN GHENT en brieven van C. DE WITT. 280 GESCHIEDENIS VAN HET bevelhebbers van de vloot gegrond waren, toen zij den nu gedanen togt onraadzaam achtten, ten minste voorspelden, dat deze in de tegenwoordige -omstandigheden geene ge- wigtige gevolgen zou opleveren. Na het terugkeeren van het smaldeel, bleef 's Lands vloot nog gedurende twee dagen I voor het Koningsdiep kruisen, terwijl de wind, die nu reeds tien dagen uit het oosten had gewaaid, steeds in denzelfden hoek bleef, tot groot voordeel van onze vloot , welke daardoor wederom met ettelijke schepen uit het Vaderland had kunnen versterkt worden, doch tot nadeel van den vijand, die door aanhoudenden tegenwind steeds werkeloos te Portsmouth had moeten blijven liggen. Op den 27 liep de wind, eindelijk, eerst naar het noorden en vervolgens naar het zuiden, en hiervan maakte de ver Engeland en Frankrijk onverwijld gebruik,-eenigde magt van om zich uit het Kanaal naar de Noordzee te begeven. Te middernacht van genoemden dag kreeg de gevolmagtigde hiervan de tijding door den kapitein PHILIPS VAN ALMONDE, een der scheepsbevelhebbers, die op de brandwacht tusschen de Duinkerksche banken en het Noord Voorland gezonden waren. Deze berigtte, dat hij tot op eene mijl afstands bij den vijand geweest was, die zich thans in het zuid-westen, vijf mijlen van de Nederlandsche vloot, bevond. Naauwelijks was deze tijding, ontvangen, of de Luitenant- Admiraal DE RUYTER deed sein het anker te ligten en het oostelijk te houden, in welken koers de vloot den geheelen nacht voortzeilde. De voorname beweegreden tot dat bevel

1 Te dezen tijde werden de drie Advocaten - Fiscaal gelast, ieder met een galjoot het smaldeel, waartoe zij behoorden, rond te zeilen, ten einde naauwkeurig op te nemen, of de schepen zich wel op den hun aangewezen post en rang bevonden. Journaal of Dag- register van C. DE WITT. Gewoonlijk was er in 's Lands vloot slechts één Advocaat- Fiscaal, maar de gevolmagtigde had kort te voren, nit hoofde van de talrijkheid der schepen, er nog twee tijdelijk bijgevoegd. Het was ook te dezen tijde, dat de Ruwaard het galjoot Holland ter beschikking stelde van den beroemden scheepsteekenaar en schil- der WILLEM VAN DE VELDE, om, gelijk hij in de twee vorige Engelsehe oorlogen reeds gedaan had, "daermede te loopen voor, achter, in en door de vloote, daer by aal oor te wesen." Journaal of Dagregister van C. DE WITT.-deelen tot syn teykeninghen dienstich NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 281 was, dat men het onraadzaam achtte, met 's Lands vloot, die op slechts vier mijlen van de Engelsche kust geankerd lag, met den thans waaijenden zuidenwind, op een' lager wal slag te leveren. 1 In de zekere verwachting, dat den volgenden dag een hoofdtreffen zou plaats vinden, werden de noodige maatre- gelen genomen; doch tot groote bevreemding en leedwezen van allen, werd de vijand bij het aanbreken van den dag nergens gezien; waaruit men vermoedde, dat hij zich naar den Teems had begeven, om zich met de aldaar be- vindende schepen te vereenigen. Hierop werd door den krijgs- raad besloten , den aangevangen koers tot op de hoogte van Duinkerken voort te zetten, niet voornemen, om aldaar den vijand af te wachten, dewijl die plaats voordeeliger werd geoordeeld dan degene, waar men zich nu bevond. I)en 29 werd de vijand wederom gezien, en nu, daar de Britsche en Fransche vloot zeer nabij de onze was en elk oogenblik, uit hoofde van den gunstigen wind, in staat was den strijd aan te vangen, werden alle hoofdofficieren, kapiteinen en commandeurs aan boord van den opperbevelhebber geroepen, alwaar zij door den gevolmagtigde der Algemeene Staten ernstig tot het zich wel kwijten van hunnen schuldigen pligt vermaand werden. Dan ook deze dag ging voorbij , zonder dat de vijandelijke zeemagt van de gunstige gelegenheid , welke zich aanbood, gebruik maakte om 's Lands vloot aan te tasten, terwijl mist en harde wind den volgenden dag beletteden, den strijd te beginnen. Deze onverklaarbare handel - wijs des vijands, welke den 31 weder herhaald werd, gaf tot allerlei gissingen aanleiding, maar tevens eenen gunstigen invloed op de Nederlandsche zeemagt: want, de zeelieden ziende, hoe de vijand, onder de gunstigste omstandigheden, den strijd tot tweemalen toe zorgvuldig vermeden had, meen zulks aan gebrek aan moed te moeten toeschrijven, het--den geen niet weinig den hunnen aanwakkerde. Voor de opper-

1 Brief van C. DE WITT aan zijnen broeder, van den 28 Mei. Zie mijne Verhande- langen en Onuitgegeven stukken, D. I, bl. 398. 282 GESCHIEDENIS VAN HET hoofden van 's Lands vloot was het gedrag der Britten en Franschen even onverklaarbaar; doch ,• te gelijk bezield met eenen vurigen ijver om het Vaderland nuttig te zijn, namen zij het kloeke besluit: "niet van de vijanden te wijken, maar het met de vloot van het Gemeenebest tusschen Ostende en Walcheren te houden tot den tijd, dat men den wind zoo voordeelig zou krijgen, dat de vijanden zouden kunnen be- zeild worden, hetgeen alsdan zonder eenig uitstel volbragt en zij met alle magt aangegrepen zouden worden." 1 Terwijl een aanhoudende westelijke wind belette dit besluit uit te voeren, werden er eenige van de meest bezeilde fre- gatten en advijsjagten uitgezonden, om den vijand, die den 31 Mei zich uit het gezigt verwijderd en sedert niet vertoond had, op te sporen. In afwachting der terugkomst van die schepen, hield de vloot af en aan tusschen de voor plaatsen, wordende zij inmiddels nog met eenige oor--zeide logsschepen, branders, matrozen en zeesoldaten versterkt. Eindelijk ontving men op den 6 Junij door twee advijsjag- ten het berigt, dat de vijandelijke vloot zich naar Solebay had begeven en dat zij zich aldaar nog ophield, waarop de krijgsraad dadelijk werd bijeengeroepen, door welke met eenparige stemmen, naar aanleiding van dat bergt, en uit overweging, dat met den thans waaijenden noordoosten- wind voorspoedig reis zou kunnen gevorderd worden, met vooruitzigt om, dezelve blijvende waaijen, de loef te behou- den , besloten, "de vloten der vijanden, onder Godes ge zegen, te Solebay te gaan aantasten, en tot 's Lands-nadigen meesten dienst wat goeds trachten te bevechten. 2 Tevens werd het besluit genomen, dat men uit ieder smaldeel van de drie eskaders twee schepen van oorlog en twee bran- ders zou kiezen ,' aan welke zou worden opgedragen om, wanneer de vloot tot den vijand zou genaderd zijn, ge-

1 Besluit van den krijgsraad, van den 31 Mei 1672, in het Journaal of Dagregister van C. DE WITT. 2 Besluit van den krijgsraad, van den 6 Junij 's middags, in het Journaal of Dag- register van C. DE WITT. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 283 zamenlijk een weinig vooruit te steken, ten einde, onder begunstiging van de kracht en den rook van het geschut, zoo van hunne als van de vorige schepen, de genoemde branders met voordeel te besteden; tot welke gevaarlijke, maar roemrijke taak, onder anderen, door den gevolmagtigde en den opperbevelhebber bestemd werden de kapiteinen JAN VAN BRAKEL, wiens onvergelijkbare stoutheid op de rivier van Rochester gebleken was; ENGEL DE RUYTER, waardige zoon van Neêrlands eersten zeevoogd; de Luitenant-Kolonel PALM en PHILIPS VAN ALMONDE, beide insgelijks uitstekende mannen, en de brander-commandeur JAN DANIELSZOON VAN DE RYN, dezelfde, die den ketting te Chatham had aan stuk gezeild. I Eindelijk werden de opperhoofden der eska- ders gelast, aan de onder hun gebied gestelde kapiteinen kennis te geven van de genomen besluiten, en hen ernstig te vermanen en aan te bevelen, hunnen schuldigen pligt, tot 's Lands meesten dienst en afbreuk van de vijanden, ten uiterste te willen betrachten; 2 gelijk door die opper- hoofden ook gedaan werd, en waarbij zij alle scheepsbevel- hebbers wel gemoedigd vonden, en bereid voor het Vaderland zulks gevorderd wordende, hun bloed te storten. Het kloek besluit, door den gevolmagtigde en den opper- bevelhebber der vloot genomen, om de vereenigde zeemagt der Britten en Franschen, wier ontmoeting men in het Kanaal en in de nabijheid der Britsche stranden om gegronde redenen ontweken had, thans op de kusten van Engeland, in eene der baaijen van dat Koningrijk, te gaan opzoeken en aan te tasten, kan voornamelijk aan twee oorzaken worden toe- geschreven : 1 0. aan de herhaalde goedkeuring der hooge regering van het hiertoe door den gevolmagtigde en den op- perbevelhebber gehouden gedrag, en aan de dien ten gevolge hun verleende onbegrensde volmagt; 2 0. aan de aanzienlijke versterkingen, welke 's Lands vloot achtervolgens had be-

1 Missives van C. DE WITT, van den 6 Junij, in zijn Journaal of Dagregialer. Zie ook BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 666. a Journaal of Dagregister van C. DP. WITT. 284 GESCHIEDENIS VAN HET komen, en waardoor zij thans, naar het scheen, op kon wegen tegen de vereenigde vijandelijke magt. De hagchelijke toestand waarin het Vaderland verkeerde, en het gerucht van de groote magt der vereenigde vijande- lijke vloot had bij sommige der meest invloed hebbende staatslieden eene zekere beschroomdheid verwekt, waarin zelfs de anderzins zoo kloekhartige raadpensionaris van Holland min of meer deelde. De vrees , dat 's Lands zeemagt niet in staat zou zijn, zich tegen de Britten en Fran sehen behoor- lijk te handhaven, en de overtuiging, dat de gevolgen eener nederlaag voor het Gemeenebest onberekenbaar waren, ja het welzijn en de vrijheid der ingezetenen daarmede groot gevaar zouden loopen: dit alles deelde eene zekere flaauw- heid en onzekerheid aan de raadplegingen en besluiten mede. In dezen geest was door het geheim Besoigne een besluit genomen, toen 's Lands vloot zich voor den Teems bevond, en de raadpensionaris DE WITT had in dergelijken zin aan zijnen broeder geschreven. Er straalde in dat besluit en in dat- schrijven wel geen mistrouwen in de kunde, dapperheid en het beleid van den gevolmagtigde en van den opperbe- velhebber door; men gaf ook niet regtstreeks het bevel, den strijd te ontwijken; maar er werden nogtans vele bedenkin- gen tegen het leveren van eenen zeeslag geopperd, en niet onduidelijk werd te kennen gegeven, dat men het in deze oogenblikken boven alles raadzaam achtte, de vloot tot op de kusten van het Vaderland te doen terugkeeren en aldaar slechts verdedigenderwijs te werk te gaan. I)it besluit en dat schrijven hadden ligtelijk eenen nadeeligen invloed op de denkwijs en het gedrag van den gevolmagtigde en den opper- bevelhebber kunnen uitoefenen en hen hebben kunnen bewe- gen, om met 's Lands vloot van voor Calais naar de kusten dezer gewesten terug te trekken. Doch gelukkig behielden, in dit beslissend oogenblik, en CORNELIS DE WITT en DE RUYTER hunne gewone zelfstandigheid, hoezeer beiden mede overtuigd waren, van het hagchelijke dat er in gelegen was, aan de vereenigde vloot der vijanden met de magt, welke NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 285 men toen nog maar vereenigd had, het hoofd te bieden. Zonder door de bedenkingen der hooge regering en die van den raadpensionaris van hun eenhaal genomen besluit af- gebragt te worden, hielden zij zich vast aan de met den krijgsraad vastgestelde bepaling, de 1 ranschen en Britten af te wachten, zoodat zij met de vloot bleven ter plaatse, waar zij zich toen bevond, en er reeds te dien tijde een alge treffen zou zijn geschied, bijaldien omstandigheden,-meen van hen niet afhangende, en de weêrzin des vijands zelven om slag te leveren, zulks niet hadden verhinderd. Deze handelwijs van den gevolmagtigde en den opperbe- velhebber bewerkte eenen geheelen omkeer in de gevoelens der staatslieden en ook in die van den raadpensionaris. De kloekheid van CORNELIS DE WITT en DE RUYTER deelde zich aan de hooge vergadering mede, en hun tot hiertoe ge- houden gedrag werd ten volle goedgekeurd en geprezen. Gelijktijdig werden twee besluiten genomen, waarbij aan DE wi'r'r en DE RUYTER ganschelijk toevertrouwd en overgelaten werd, hoe en in wat voege zij zouden oordeelen met 's Lands vloot tegen de vijanden van den Staat te moeten worden geageerd;" met bijvoeging, "dat Hunne Hoog Mogenden van die resolutheyt waren, dat dezelve, onder den zegen van God Almagtig en Zijner Goddelijke Majesteits hulpe en bijstand over hunne regtvaardige zaak, een hoofdtreffen zouden durven afwachten, indien de gevolmagtigde met overleg van den opperbevelhebber, en des noods mede der andere hoof- den van 's Lands vloot zou oordeelen, dat daartoe zou behooren overgegaan te worden." 1

1 Resolutien en brieven van het Besoigne voor de Secrete zeezaken, van 22, 27 en 31 Mei 1672 en van laatstgenoemden dag des namiddags, in het Register der Secrete zeesaken, en oorspronkelijk in het Journaal of Dagregister van C. DE WITT; zie ook, wat de brieven van den raadpensionaris betreft, mijne Iterh rndelingen en Onuitgegeven stukken, D. I, bl. 363, 338, 304, 393, 401 en 417. De raadpensionaris gevoelde naderhand, dat hij onvoorzigtig gedaan had, met bedenkingen, als waarvan boven ge- sproken is, te maken, en schreef daarom later (2 Junij) "dat hij zich wel zou wach- ten, iets in zijne brieven te laten invloeijen van zijn oordeel omtrent hetgeen verder met 's Lands vloot ondernomen of in het werk gesteld zou kunnen of behooren te worden, omdat hij bespeurd had, dat zoodanige brieven den Ruwaard al in eenige bekommeringen hadden gebragt." 286 GESCHIEDENIS VAN HET Door zulk eene goedkeuring in hunne eenmaal ontworpen plannen bevestigd, en voorzien van zoodanig eene ruime volmagt, aarzelden CORNELIS DE WITT en DE RUYTER niet, thans gevolg te geven aan het door hen in den krijgsraad genomen besluit, om den vijand bij de eerste gunstige ge- legenheid op te sporen en aan te tasten, waartoe hun, naar het scheen, de tegenwoordige gesteldheid van 's Lands vloot de vrijheid gaf. De zeemagt van het Gemeenebest, toen zij de kusten in Bloeimaand verliet, telde niet meer dan 81 zeilen, als, name- lijk, 41 oorlogsschepen, 13 fregattten, 16 branders, 9 advijs- jagten en 2 snaauwen. Gelijk wij gezegd hebben, had men daarna de uiterste krachten ingespannen, om de vloot zoo spoedig mogelijk te versterken, hetgeen met zulk een ge- lukkig gevolg geschied was, dat zij , toen het besluit ge- nomen werd, de vereenigde vijandelijke magt in Solebay te gaan opzoeken, uit 133 zeilen, behalve ettelijke galjooten , was zamengesteld. Deze bestonden uit 61 schepen van oor- log, 14 fregatten, 22 gewapende advijsjagten en 36 branders, voerende te zamen 4484 stukken geschut en 20,738 man- schappen. 1 Hieronder bevonden zich drie schepen van 80, veertien van 70 tot 78, zes en twintig van 60 tot 68 en twaalf van 50 tot 56 stukken. Over het algemeen genomen, kan deze vloot, ofschoon minder geschut en minder man- schappen voerende dan de vloten , welke in den jare 1666 aan de Britten slag leverden, 2 zeer aanzienlijk en ontzagge- lijk genoemd worden, vooral uit hoofde van het groot aan- tal schepen van den eersten en den tweeden rang, en van de menigte branders, waarvan er nog nooit zoo velen bij de zeemagt van den Staat waren geweest. 3 In de groote

1 Bijlage II. 2 In den vierdaagschen zeeslag telde 's Lands vloot 4615 stukken geschut en 21,909 man; in het gevecht van Augustus 1666, 4704 stukken geschat en 22,325 man. Ver- gelijk Staat XXII en XXV van het le deel. 3 In den vierdaagschen zeeslag was het getal der lachtigers één minder dan un, de zeventigers bedroegen slechts 11, de zestigers 21, terwijl deze thans ten getale van 14 en 26 aanwezig waren. In het gevecht van Augustus 1666 waren er niet meer dan NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 287 schepen toch was de eigenlijke kracht der zeemagt gelegen, en met de branders, die in zulk eene menigte aanwezig waren, en waarvoor de vijand, naar men bij ondervinding wist, zeer bevreesd was, hoopten de bevelhebbers van 's Lands vloot aan de vijandelijke Inagt, nu men deze op hare eigene kusten ging bestoken, eene merkelijke afbreuk toe te brengen. Geen wonder, dat de gevolmagtigde en de opper- bevelhebber met zoodanig eene vloot, die naar zij meenden , t van alles ruim voorzien was, en aan welke niets dan eene voldoende bemanning op sommige schepen ontbrak, geens- zins schroomden de Britten en Franschen te gemoet te zeilen, en dat zij , bezield door den vurigen wensch, om voor het Vaderland in de hagchelijke omstandigheden, waarin het verkeerde, iets gewigtigs te verrigten, het besluit namen , den vijand te gaan aantasten, "om tot 's Lands dienst wat goeds trachten te bevechten." Naauwelijks was dit besluit genomen of de togt werd aangevangen. Tegen den avond van den 6 Junij stelde de vloot, nadat zij in den loop van den dag bijeengezameld, en in rang en orde geschikt was, den koers noordwest, welke koers door haar den geheelen nacht gevolgd werd. In het begin van de dagwacht werden eenige schepen vooruit ge- zien , die men wegens de seinschoten, welke zij deden, ver dat tot de vijandelijke vloot behoorden, waarop-moedde, alles wat tot een hoofdtreffen noodig was, werd in gereed- heid gebragt. Welhaast werd men de Engelsche kust gewaar, en deze nog meer genaderd zijnde, kreeg men de ver voor Solebay in-eenigde zeemagt der Britten en Franschen het gezigt, tusschen wie en de Nederlandsche vloot weinige uren daarna, een hardnekkig en bloedig gevecht ontstond.

11 zeventigers en I6 zestigers tegenwoordig. Bij den togt naar Chatham was het getal der tachtigers grooter, als zijnde zes, doch er waren slechts 7 zeventigers en 20 zestigers. Wat de branders betreft, het grootste getal, dat tot dusverre bij 's Lands vloot geweest was, beliep 20, bij gelegenheid van den zeeslag van Augustus 1666. In de overige gevechten waren er slechts 9, 11 of 15 tegenwoordig; nu telde men er 36. Vergelijk Staat XVIII, XXII, XXV en XXVI van het le deel. 1 Na den slag bleek het tegendeel omtrent verscheidene schepen. 288 GESCHIEDENIS VAN HET

De vijandelijke magt, welke alhier verzameld lag, en die de Nederlanders thans voornemens waren aan te tasten, was zeer aanzienlijk. Deze vloot bestond uit 152 schepen, waar- van 87 eigenlijk gezegde oorlogsschepen en fregatten waren, bestaande de overige uit 13 kleinere gewapende vaartuigen, 24 branders en 28 kitsen en fluiten; te zamen voerende 5100 stukken geschut en ruim 33,000 manschappen. Sedert het sluiten van den Bredaschen vrede, waren in Nederland geene nieuwe oorlogsschepen van den eersten, tweeden of derden rang aangebouwd, zoo uit hoofde van de groote menigte van dat charter, welke gedurende den jongsten krijg vervaardigd en nog ten volle bruikbaar waren, als wel voornamelijk wegens de uitputting van de schatkist der Ad- miraliteiten , ten gevolge van dien krijg, en de onwilligheid der gewesten, met name der landprovincien, om buitenge- wonen onderstand tot dat einde te verleenen. De zeemagt van den Staat bevond zich dus, bij den aanvang van den derden Engelschen oorlog, geheel in dezelfde gesteld- heid , waarin zij bij het sluiten van den vrede te Breda was. Geheel anders was het met die van Groot-Brittanje gelegen. Zoodra de vermelde vrede tot stand was gekomen, had men de hand aan het werk geslagen, om de zware verliezen te herstellen, welke in den vierdaagschen zeeslag, bij den voor de Nederlanders zoo roemrijken togt op de rivier van Rochester en in andere gevechten geleden waren; wat meer is, men spande de uiterste krachten in, om het zeewezen magtiger te maken dan het immer te voren geweest was. Bij ondervinding wetende, dat de groote kracht eener vloot in zware, sterk gewapende en talrijk bemande schepen be- staat, legden de Britten er zich op toe, voornamelijk schepen van het eerste en tweede charter te bouwen. Het gevolg hiervan was, dat de Britsche vloot, welke thans voor Sole- bay lag, hoewel niet zoo talrijk als die, welke in den vori- gen krijg den Nederlanders slag hadden geleverd, de onze verre overtrof in groote, sterk gewapende en bemande schepen. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 289

Terwijl tot dus verre de Souverein van de zee het eenige schip van het Engelsche zeewezen was, dat honderd stukken voerde , . was dat rijk, ten gevolge dier inspanningen, thans in het bezit van drie schepen van die soort, namelijk the Royal Prince van l 20, the Royal James en the Sovereiyn van 100 stukken, welke, benevens nog vier van 90 tot 96, één tachtiger en drie zeventigers, meest nieuw gebouwde schepen, in de vloot voor Sólebay vereenigd waren, terwijl men daarbij ook nog 24 schepen van 54 tot 68 , en 20 ligtere van 22 tot 56 stukken telde, benevens eenig klein vaartuig en 16 branders. 1 Al deze schepen waren overvloedig be- mand , voerende die van den eersten rang 750 tot 850, van den tweeden 420, 500 tot 600, van den derden 340 tot 400 man, en de overige naar evenredigheid van hunne grootte en wapening. Intusschen liet die bemanning veel te wenschen over. Bij gebrek aan het noodige scheepsvolk be- vond zich eene menigte soldaten aan boord der schepen, die natuurlijk minder voor den zeedienst geschikt waren. Daaren- boven was een groot aantal der zeelieden niet geweld tot den dienst gedwongen en onbedreven in de zeevaart, of koesterde eenen hevigen tegenzin tegen liet bevechten der Nederlanders met bijstand der Franschen , aan welke laatsten zij eenen nationalen haat toedroegen , terwijl zij omtrent de eersten van oordeel waren, dat hun door Koning KAREL een onregt- vaardige oorlog werd aangedaan. De vloot was overigens van alles ruim voorzien , waartoe de Koning door de uit Frankrijk ontvangen gelden bijzonder was in staat gesteld. De Hertog VAN YORK, die het gebied over de Engelsche zeemagt voerde, had in eigen persoon zorg gedragen voor de behoorlijke uitrusting, en moedigde liet volk door zijn voorbeeld tot pligtsbetrachting aan. Ook Koning KAREL had , vóór liet uitloopen der vloot, zijne belangstelling getoond, en alle schepen in oogenschouw genomen, terwijl onderscheiden edellieden uit de aanzien- lijkste huizen, hunnen meester zoekende te behagen, zich hadden ingescheept, in de hoop, van door hunnen invloed

1 Bijlage II. Vergelijk omtrent de wapening Bijl. 1II, D. I. 11 19 290 GESCHIEDENIS VAN HET en hunne daden de zeelieden tot dapperheid aan te sporen Onder den Hertog VAN YORK voerden de Admiraal EDUARD MONTAGU, Graaf van Sandwich, de Vice-Admiralen SPRAGG en JORDAN, de Schouten-bij-nacht JOHN HARMAN en KEMP- THORNE, de kapiteinen HOLMER, D'OSSERY en andere mannen het bevel, die door veeljarige ondervinding zich uitstekende bekwaamheden hadden verworven, en wier beproefde moed menigwerf gebleken was. De Fransche vloot of liever het Fransche smaldeel, dat zich met de Britten vereenigd had, bestond uit 26 eigenlijk ge- zegde oorlogsschepen, 4 fregatten, 5 kleine gewapende vaar- tuigen, 8 branders en 4 fluiten, waarvan het Admiraalsschip , le St. Philippe, 78 stukken geschut en 600 man, zeven schepen 70 stukken en 400, 480 tot 500 man, drie 60 tot 68 stukken en 350 tot 600 man, en de negentien overige 38 tot 58 stukken en 240 tot 350 man voerden. 1 Dit was de eerste maal sedert het zeewezen in de meeste Staten van Europa eene geheele omwenteling had ondergaan, dat eene Fransche vloot of een eskader deel zou nemen aan eenen geregelden zeeslag. Bij het aanvaarden der regering door HENDRIK 1V , bevond zich de Fransche zeemagt in eenen deerlijken toestand, of liever, er bestond geen eigenlijk gezegd zeewezen. Deze wijze vorst, misschien door het voorbeeld der Nederlanders en Britten daartoe opgewekt , en overtuigd van het groot belang, hetwelk daarin voor Frankrijk, dat van drie zijden door de zee ingesloten is, gelegen was, vatte, op raad van zijnen verdienstelijken staatsdienaar, SULLY, het voornemen op, om het zeewezen uit de nietigheid, waarin het ver- keerde, te verheffen, Hij gaf te dien einde, onder anderen, aan zijnen gezant in de Nederlanden, den president JEANNIN , bevelen, in Holland de noodige inlichtingen tot verwezen- lijking van dit ontwerp in te winnen, en hem uit deze ge. westen geoefende zeeofficieren over te zenden. Doch de on- rustige regering van dien voortreffelijken Koning en zijn vroegtijdige dood verhinderden, dat deze maatregelen werden

I Bijlage IV. NEDERI,ANDSCHE ZEEWEZEN. 291 ten uitvoer gebragt. Het was voor LODEWIJK XIII, of liever voor den kardinaal DE RICHELIEU bewaard, het Fransche zeewezen te doen herleven en de grondslagen te leggen van die zeemagt, welke daarna met zulk eene verwonderlijke snelheid aangroeide, dat zij nog vóór het einde der zeven- tiende eeuw in staat was, zich met de vereenigde vloten van Nederland en Groot-Brittanje niet alleen te meten , maar zelfs overwinningen op deze te behalen. Met het overlijden van dien staatsman geraakte het pas herboren zeewezen we- derom in verval, en, ofschoon de kardinaal DE MAZARIN eenige pogingen aanwendde, om daaraan een nieuw leven te schenken , verkeerde het, toen LODEWIJK XIV de teugels van het gebied had opgevat, wederom in zoodanig eene jammerlijke gesteldheid, dat er niet meer dan acht groote oorlogsschepen aanwezig waren, van welke de meeste onbruikbaar werden bevonden. Deze monarch, bezield met eene vurige begeerte, om niet slechts te lande te overwin- nen, maar Frankrijk ook ter zee ontzaggelijk te maken, sloeg de hand onverwijld aan het werk, daarin voorgelicht en kracht- dadig ondersteund door zijnen uitmuntenden minister COLBERT. Door de zorg van dien staatsman werden eerst schepen buiten 's Lands, voornamelijk in Holland, gebouwd en aangekocht , om tot voorbeeld te kunnen strekken, waartegen de over- heden van het Gemeenebest zich niet alleen niet verzetteden , maar hetgeen zij , onvoorzigtig genoeg, begunstigden, in de hoop van den Franschen Koning, dien men tijdens den tweeden Engelschen oorlog voor den trouwsten bondgenoot van den Staat hield, daardoor naauwer aan zich te verbinden. Vervolgens ving men aan, in Frankrijk zelve, met de hulp van vreemde, meest Nederlandsche werklieden, schepen te ver- vaardigen. Te gelijk werden in de voornaamste aan zee gelegen steden, havens, werven en dokken aangelegd, magazijnen en arsenalen opgerigt, welke laatste met allerlei krijgs- en zeebehoeften uit Holland voorzien werden. I Ook werden er

1 Men vindt omtrent hetgeen de Nederlanders voor de oprigting der Fransche zee- magt onder LODEWIJI XIV gedaan hebben, zeer belangrijke bijzonderheden bij sits, 19* 292 GESCHIEDENIS VAN HET scholen voor het onderwijs in den zeedienst daargesteld; wijze en doeltreffende verordeningen gemaakt, waardoor aan Frankrijk steeds een overvloedig getal zeelieden, tot spoe- dige en behoorlijke bemanning der vloten , werd verzekerd, l en wetten voor het zeewezen ingevoerd, welke deels uit de Nederlandsche, 2 deels uit de Britsche ontleend waren, en waaraan eenige jaren later dat beroemde bevelschrift van Ko- ning LODEWIJK 3 zijnen oorsprong te danken had, hetwelk nu nog voor een staatsstuk van groote waarde gehouden wordt, en nog in onze dagen den grondslag uitmaakt der Fransche wetten en verordeningen omtrent het zeewezen. 4 Dit alles werd, niettegenstaande de menigvuldige bezwaren,

Hist. de la Marine Franfaise, T. I, p. 136 en 137, en men leert daaruit, aan de eene zijde, de listigheid van het Fransche hof ten deze, maar ook van den anderen kant, het blind vertrouwen onzer staatslieden en de schandelijke winzucht van velen onzer land- genooten. Hetgeen surr deswege zegt, schijnt geloof te verdienen; anderzins moet dit werk, hetwelk in 1835 is begonnen uitgegeven te worden, met groote omzigtigheid ge- lezen worden, daar het te midden van zeer gewigtige en tot dus verre onbekende bescheiden en bijdragen, veel behelst, dat met uitstekende begaafdheid voorgesteld, maar louter verzonnen of verkeerd voorgedragen is. Zoo is het meeste, wat hij in de drie eerste deelen van JEAN BART zegt, verdicht, gelijk mede de gesprekken, die hij aan DE RUYTER en andere zeehelden in den mond legt. Gaarne erken ik nogtans, dat hij in die gesprekken veeltijds den geest des tijds wel gevat heeft, en dat hij aan den moed en het beleid der Nederlandsche zeelieden eene hulde bewijst, welke hun tot hiertoe slechts zelden bij vreemden is te beurt gevallen.

1 Ik bedoel hier de instelling der Classes, of inschrijving van alle zeelieden, en de verpligting. welke op hen, rustte, om naar vaste bepalingen het rijk ter zee te moeten dienen. In 1665 werd hiervan door COLBERT de eerste proef genomen in drie provincien; in 1668 werd zulks tot alle provincien uitgebreid, en in 1670 en 1673 werd deze maatregel, aan welken Frankrijk zijne magt ter zee gedeeltelijk verschuldigd is, nader gewijzigd en verbeterd. Men kan over dit onderwerp en over al hetgeen verder door COLBERT voor het zeewezen verrigt werd, nazien de Memorie, ten titel voerende ; Principes de M. COLBERT Sur la Marine; welk belangrijk stuk het eerst is uitgegeven door SUE I.I. als bijlage tot het eerste deel van zijn werk. 2 De Franschen erkennen dit zelve, en het blijkt ook uit den inhoud dier wetten en verordeningen. Dat de Franschen veel uit ons zeewezen ontleend hebben, blijkt overigens uit een aantal benamingen, welke bij hen nog in gebruik zijn, zoo als: lofer (loeven), babord (bakboord), foe (fok), vole (jol), cancbrwe (kombuis), anspecl (handspaak), en meer andere. 3 In 1689.

4 A. JAI. in de France Maritime van 1831, p. f15, een zeer belangrijk Journaal over het zeewezen, waarin verscheidene oficiereu van de marine schrijven, en dat wel verdiende hier te lande nagevolgd te worden. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 293 waarmede COLBERT te kampen had, met zulk eene kracht en volharding doorgezet en tot stand gebragt, dat Frank- rijk reeds binnen weinige jaren zich in het bezit van eene zeer aanzienlijke zeemagt mogt verheugen. Drie jaren 1 vóór het uitbreken van dezen oorlog, telde dit rijk, niet mede gerekend de branders, galeijen en andere, bijzonder voor den dienst der Middellandsche zee bestemde vaartuigen, onder zijne vlag niet minder dan 92 schepen van oorlog, waarvan vijf met 104 tot 120, vijf met 80 tot 90, twee met 70, drie en twintig met 60 tot 66, dertien met 50 tot 54 en de overige met 40, 80, 20 tot 12 en 8 stukken gewapend waren, voerende te zahlen 4094 stukken geschut en 31,610 zeelieden en mariniers. 2 Door deze groote krachtsontwikkeling was LODEWIJK XIV reeds gedurende den tweeden oorlog met Groot-Brittanje in staat geweest, eene vloot van 45 kloeke oorlogsschepen, tot bijstand van het Gemeenebest onder het bevel van den her tog DE BEAUFORT, in zee te zenden, welke echter, gelijk wij te zijner plaatse gezien hebben, uit hoofde van staat- kundige redenen, niets van eenig aanbelang verrigtte en den strijd zorgvuldig vermeed. De vloot of het smaldeel, het-

1 In 1669. 2 Uit eene bij H. H. Mog. op den 7 Maart 1671 ingekomen lijst der Fransche zee- magt, welke ook voorkomt bij DASSIÉ, l' Architecture navale, p. 110-114. Vergelijk verder over de vroegere geschiedenis van het Fransche zeewezen le Père DANIEL , His- loire de la milice Françoise, T. II, p. 451, 478-488, DE soisMELé Mist. générale de le Marine, T. II, in zijne beschrijving der Frausche zeemagt, en PONCET DE LA GRAVE, Précis historigee de Ia Marine Royale de Prance, T. I. De schepen van 104-120 stukken waren met 1000-1200 man voorzien; de 70, 80 en 90gers voerden 600-700, en de 50 en 60gers 300, 350, 400, 450--500 man. SuE, D. I, p. 138 in zijn boven-

vermeld werk, deelt eene lijst mede der Fransche zeemagt in 1666 ; wanneer zij nog maar bestond uit 4 schepen van 80---84; zes van 60-68; drie van 56-58; zeven- tien van 36-42, en drie van 26-28 stukken, behalve de twaalf oorlogsschepen van den eersten rang, die in Nederland in aanbouw waren, de galeijen, branders enz.; doch sedert was men steeds met den grootsten ijver voortgegaan met het bouwen, hetgeen natuurlijk, nadat de werven en andere inrigtingen eenmaal tot stand waren gekomen, spoediger voortging dan in vroegere jaren. 3 Ik heb dit reeds hiervoor ontvouwd; doch soE leert nader en vollediger op ver plaatsen de schandelijke staatkunde van LODEWIJK XIV omtrent Nederland-schillende in dat tijdsgewricht kennen; onder anderen op p. 231 van het le deel, waar voorkomt 294 GESCHIEDENIS VAN HET welk zich nu bij de Britsche zeemagt gevoegd had, scheen bestemd, om inderdaad deel aan den oorlog te nemen , dewijl men meende, dat de staatkunde van den Franschen Koning zulks vorderde; doch hoe het zich hiermede toedroeg zullen wij te zijner plaatse vernemen. Het gebied over dit smaldeel was toevertrouwd aan den Vice-Admiraal JEAN D'ESTRÉES , voortgesproten uit een oud adellijk geslacht van Picardie en zoon van ANNIBAL D'ESTREÉS , maarschalk van Frankrijk, tot welke waardigheid, nevens die van hertog en pair, de Vice-Admiraal insgelijks ver werd. Voor den dienst te lande opgeleid, had deze-heven moedige krijgsman zijne jeugd en een gedeelte zijner man- nelijke jaren in de legers des Konings doorgebragt, zonder immer, zoo het schijnt, er aan gedacht te hebben, om in den zeedienst te treden. Doch na het sluiten van den Pyre- neschen vrede, werd hij door verschillende redenen, waar voornaamste was de vijandschap van den Minister-van eene der LOUVOIS, die zijne bevordering bij de landmagt belette, be- wogen om tot het zeewezen over te gaan. Hierbij werd hij terstond, dat is, twee jaren vóór het uitbreken van den oorlog tegen Nederland, met den rang van Vice-Admiraal bekleed, alhoewel hem de noodige bekwaamheden daartoe geheel en al ontbraken. Van nu af legde hij zich toe, om de vereischte kunde in dat vak te verwerven, waartoe hij geene moeite of koste spaarde, en tot welk einde hij , onder anderen, eene reis naar de gewesten van Groot-Brittanje ondernam. Kort hierop werd hij, aan het hoofd van een smaldeel, naar Amerika gezonden, en het was thans voor de

de Instructie van den markies DE RUVIGNY, die na den vrede van Breda als afgezant naar Londen zou vertrekken. Hierin werd bij gelast aan koning KAREL te betuigen: "Que quand elle (S. Majesté le Roi de France) a été enfin forcé par son honneur 1 faire une déelaration de guerre (au Roi de in Grande-Bretagne) ga n'a été qu'un par- chemin, ayant envoyé sa flotte aus noces de la reine de Portugal, sans jamais avoir voulu faire joindre ses vaisseauz á ceux des Hollandais, ce qui leur a fait perdre des batailles." De verschillende brieven sur la prétendue jonction des flottes Franpaise et Hollandaise in 1666, door suE, als bijlage tot zijn eerste deel, medegedeeld, doen de inzigten en het gedrag van het Fransohe Kabinet nader en zeer omstandig kennen. NEDER1,ANDSCIII: ZENS \EZEN. 2J5 tweedemaal dat D'ESTRÉES het gebied over eene scheepsmagt voerde. I Onder hem voerden het gebied de Luitenant-Generaal ABRAHAM DU QUESNE, een geoefend zeeman en dapper sol- daat , de kapiteinen DE GRANCEY, GABA RET , DE BLENAC, DE TOURVILLE en andere; alle mannen van eenen onbetwist- baren moed, en waarvan sommigen, met name DE TOURVII.LE, zich later eenen onsterfelijken roem verwierven. Doch de meeste, zoo niet al deze officieren, DU QUESNE misschien alleen uit- gezonderd , muntten, ook de opperbevelhebber zelf, meer door dapperheid dan door kennis, en vooral door ondervin uit, hebbende geen hunner immer eenen geregelden-ding zeeslag bijgewoond, hetgeen hen dan ook na den afloop van het gevecht deed erkennen , dat zij nu voor het eerst geleerd hadden , eene vloot behoorlijk in den strijd te rangschikken. 2 Bij zulk eene gesteldheid was het voor de Franschen, hoe groot hun moed en hoe goed minne schepen ook waren, eene zware taak, zich te meten met de Nederlanders, wier dapperheid en geoefendheid algemeen erkend waren, en die bovendien door de eerste zeevoogden van dien leeftijd, door eenen DE RUYTER en zoo vele andere beproefde helden aan- gevoerd werden. De uitslag daarvan zou niet twijfelachtig geweest zijn, bij

vloot op zich zelve gestaan had ; hetgeen-aldien de Fransche de schrik, welke de zeelieden van dat rijk beving, toen zij voor het eerst de Nederlandsche zeemagt meenden te ont- dekken , bewijst. :3 Maar vereenigd met de Britten, en staande onder de leiding van kundige Britsche opperbevelhebbers, was de magt van die vloot geenszins te versmaden, zoo dik-

J Vie de JEAN et VICTOR-MARIE D'ESTRÉES, par as. RICHER, en SIDE 1. 1. T. 11, p. 285. 2 DANIEL, Mil. Franc., T. II, p. 489, zegt, deze bijzonderheid van een' der hoofd- officieren van de Fransche Marine vernomen te hebben.

3 Volgens een' brief uit Londen, aan H. H. Mog. , van den 20 Mei, waren de Franschen, toen zij, voor Portsmouth liggende, de Engelsche vloot zagen opkomen, om zich met hen te vereenigen , maar die voor de Nederlandsche hielden , zoodanig verschrikt geworden, dat zij alle toebereidselen maakten, om in allerijl de vlugt naar hunne kusten te nemen, en had het Koning KAREL, die aldaar tegenwoordig was, veel moeite gekost, hen tot andere gedachten te brengen. Journaal of Dagregister van C. DE WITT. 296 GESCHIEDENIS VAN HET werf het haar ernst was, aan den strijd deel te nemen. Zoodanig was de gesteldheid van de vereenigde vloot der Britten en Franschen, welke DE RUYTER voornemens was aan te tasten. Zij bevond zich, toen hij kwam opdagen, in eene baai of inham, Solebay 1 genaamd, op de oostkust van Engeland, in het Graafschap Suffolk, even bezuiden het stadje Southwold gelegen , waarnaar zij ook wel den naam van Southwold of Southwoodbay draagt. Zij had zich der- waarts begeven, nadat zij de Nederlandsche zeemagt op de Vlaamsche kust verlaten had, om zich aldaar van water en andere behoeften te voorzien , en vervolgens eerst naar de Hollandsche kusten te loopen, ten einde alles aldaar in rep en roer te brengen, en daarna post te vatten op Doggers- bank, met oogmerk , om of de Nederlandsche vloot tot een gevecht in de vlakke zee uit te lokken, of wel te dier plaatse alle Nederlandsche koopvaarders, bepaaldelijk de Oostindische retourvloot, te onderscheppen. 2 In deze baai lag de vereenigde vloot verdeeld in drie eskaders, waarvan de opperbevelhebber, de Hertog VAN YORK , het gebied over den middeltogt, zijnde het smaldeel van de roode vlag, voerde; de Graaf VAN SAND- WICH, aan wien het gebied over het eskader van de blaauwe vlag was opgedragen, lag op den linkervleugel, terwijl de Vice-Ad- miraal D'ESTRíES met de Fransche en eenige Engelsche schepen den regtervleugel uitmaakten en de witte vlag deden waaijen. De gesteldheid, waarin de vereenigde vloot zich bevond, op het oogenblik, dat de Nederlandsche zeemagt kwam op- dagen, was tot het bevechten van eenen dapperen vijand hoogst ,ongunstig. In plaats van behoorlijk gerangschikt te zijn, lagen de schepen meest door elkander, en waren voor den strijd te eenenmale ongereed. Deze zorgelooze toestand was daaraan toe te schrijven, dat de Hertog VAN YORK in

1 Solebay en niet Souwis- of Soulsbaai, zoo als zij door BRANDT en meest al onze schrijvers genoemd wordt. Deze laatste benaming is bij geen der Engelsche schrij- vers en ook niet op de Engelsche kaarten bekend. De Britsche schrijvers noemen ze alle Solebay; D'ESTRÉES in zijn verslag van het gevecht, Soutliwoodbay.

2 Brieven van den Franschen gezant COLBERT DE CROISSY en van D'ESTRÉES bij SUE, T. II, p. 357 en 364-358, NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 297 het denkbeeld verkeerde, dat de Nederlanders naar Texel gestevend waren, en het onmogelijk achtte, dat onze land- genooten zich zouden verstouten, de zeernagt der beide koningrijken te dezer plaatse te komen aantasten. De Graaf VAN SANDWICH, een dapper en geoefend bevelhebber, had den Hertog VAN YORK den vorigen dag wel oplettend ge- maakt op het gevaar, waaraan de vloot door dien toestand was blootgesteld, doch zijne waarschuwing was in den wind geslagen, en hem zelfs, naar men beweert, door den Hertog te kennen gegeven, dat de waarschuwing meer uit gebrek aan moed dan uit voorzigtigheid voortvloeide. 1 De plotse- linge verschijning der Nederlandsche vloot bevestigde maar al te zeer de gegrondheid der meening van den Graaf VAN SANDWICH, en zonder de wakkerheid van den Franschen fregats-kapitein DE COGOLIN, had de versmading van zijnen wijzen raad misschien de geheele of gedeeltelijke vernieling der vereenigde zeemagt kunnen kosten. De kapitein, op de buitenwacht uitgezonden, ontdekte bij het aanbreken van den dag de Nederlandsche vloot. 2 In allerijl naar Solebay terugkeerende, kondigde hij met zijn kanon, schietgeweer, trom, trompetten en vlaggen het berigt van deze gewigtige omstandigheid aan. Nu ontstond er geene geringe verwarring. Een ieder snelde naar den heul aangewezen post, en onder- scheidene bevelhebbers waren, om dien te bereiken , ge anker te kappen. Gelukkig voor de Britten-noodzaakt het en Franschen, dat DE RUYTER door gebrek aan wind niet dan langzaam kon opkomen, en daardoor buiten staat was , den vijand door het daartoe bestemde smaldeel met de branders onverwacht op het lijf te vallen, wanneer welligt, niettegenstaande den ijver van DE COGOLIN, een groot gedeelte der vereenigde zeemagt eene prooi der vlammen zou geworden zijn. Nu had zij nog juist de gelegenheid

1 HumE, Hislorg of Engeland. 2 Verslag van den Vice- Admiraal D'ESTRtES, te vinden, onder anderen bij sus. Schoon wordt die togt van DE conoLIN door suE beschreven; jammer maar, dat hij hier, gelijk zoo dikwijls, meer roman- dan geschiedschrijver is. 298 GESCHIEDENIS VAN HET om de baai uit te loopen en zich in slagorde te scharen. De Nederlandsche vloot was, even als die der Britten en Franschen, in drie eskaders verdeeld. De Luitenant-Admiraal DE RUYTER voerde het gebied over den middeltogt, de Luite- nant-Admiraal BANCKERS over den linker-, en de Luitenant- Admiraal VAN GHENT, over den regtervleugel. Onder hen was het gebied over de verschillende smaldeelen der eskaders opgedragen aan den Luitenant-Admiraal AERT JANSSE VAN NES, 1 de Vice-Admiralen DE LIEFDE, YSAAC SWEERS, VOLCKARD ADRIAENZE SCHRAM, CORNELIS EVERTSEN en ENNO DOEDES STAR, en de Schouten-bij-nacht JAN VAN NES, DEN HAEN, JAN MATTHYSSEN , VLUGH en BRUINSVELT , alle mannen, wier moed en beleid bij vele gelegenheden proefondervindelijk ge- bleken was. Het bevel over de bijzondere schepen was toe- vertrouwd aan kapiteinen, waarvan de meeste de groote zee- slagen van den vorigen krijg reeds hadden bijgewoond, en waarvan vele bij dien andere gelegenheden uitstekende bewijzen van dapperheid en kunde hadden gegeven. De schepen , waar- over zij het bevel voerden, waren alle uitmuntend in hunne soort, en van het noodige voorzien. De matrozen en mariniers, welke zich daarop bevonden, waren kloek en vol moed, en boven deze waren nog ettelijke vrijwilligers , onder welke van den aanzienlijksten stand, 2 aanwezig, die, bereid goed en bloed voor het Vaderland op te offeren, met een aantal op hunne kosten aangenomen zeelieden, zich op de vloot hadden ingescheept, en door voorbeeld en woorden het scheepsvolk tot getrouwe pligtsbetrachting aanspoorden.

I Het verdient opmerking, dat in plaats van den voor eenigen tijd overleden Luite- nant-Admiraal MEPPEL geen ander Luitenant -Admiraal werd aangesteld, evenmin als voor den Luitenant-Admiraal AYLVA , die zich van den dienst ter zee verontschuldigd had, omdat zijne tegenwoordigheid, als Generaal, te lande noodig was. Dit zal wel daaraan moeten worden toegeschreven, dat uien door ondervinding geleerd had, dat het getal der Luitenant-Admiralen te groot was. Vergelijk D. I, bl. 687, 688 en 709. 2 Onder anderen bevonden zich als vrijwilligers op de vloot CIENRAAD VAN HEEMS- KERCK, zoon van den raadsheer van dien naam en neef van den beroemden VAN BEUNINGEN, met 50 door hem aangeworven bootsgezellen; GERARD HASSELAER, uit het manhaftig geslacht van dien naam, met 40 matrozen; JoHAN VAN DEN BERG, met 8 matrozen, een majoor der krijgsmagt, RUYTENBURGH, en anderen. NEDFRF ANDSCIIE ZEEWEZEN. 299

De vloot van den Staat was dus behoorlijk toegerust, van alles wel voorzien, stond onder uitmuntende opperhoofden en kapiteinen, en was misschien beter dan immer te voren ge- schikt om den strijd te leveren aan de vijanden van het Gemeenebest, hoezeer de strijd wegens de overmagt der Britten en Franschen steeds hagchelijk bleef. 'fegen acht ure in den morgen nam het gevecht een' aan drie eskaders der Nederlandsche vloot kwamen, elk in-vang. De hunnen rang, bijna in eene regte linie nevens elkander aan- zetten; DE RUYTER in het midden, BANCKERS aan de linker-, en VAN GHENT aan de regterzijde. Vóór elk der eskaders zeilden , na hetgeen vroeger bepaald was, twee oorlogsschepen en twee branders uit ieder smaldeel, te zamen 18 oorlogs- schepen en even zoo veel branders uitmakende. In deze slagorde tastten de opperhoofden den vijand aan: BANCKERS de witte vlag, onder D'ESTRÉES , DE RUYTER de roode vlag, onder den Hertog VAN YORK, en VAN GHENT de blaauwe vlag, welke door SANDWICH ten strijde geleid werd. De Luitenant-Admiraal DE RUYTER zet het met zijn schip, de Zeven Provincien, regt op het Engelsehe Admiraalsschip Ike Royal Prince aan en geeft het de volle laag , het- geen door den Hertog VAN YORK op dezelfde wijs beantwoord wordt, en nu ontstaat tusschen de beide vlootvoogden een allerhevigst gevecht, dat twee uren duurt, en waarin de zeelieden van den Nederlandschen opperbevelhebber zich zoo ijverig kwijten, dat het geschut met dezelfde gezwindheid gelost wordt, als of er met musketten werd geschoten. Hier- door lijdt het schip des Hertogs geweldig, en ten laatste wordt zijn groote steng met de Admiraalsvlag afgeschoten. Dit beweegt den Britschen opperbevelhebber, van DE RUYTER af te wijken, en op een der naast bijliggende schepen, de St. Michiel, waarover ROBERT HOLMES het gebied voert, over te gaan, van waar men den Koninklijken standaard tot aan den avond zag waaijen , toen de Hertog zich genoodzaakt vond, ook dat schip te verlaten en zich aan boord van de London begaf. 300 GESCHIEDENIS VAN HET

Inmiddels wordt ook de Luitenant -Admiraal VAN NES in eenen fellen strijd met den Vice-Admiraal der roode vlag gewikkeld, en een vijandelijk schip van 80 stukken the Royal Catherine, vermeesterd, hetwelk echter door de nalatigheid en het ontijdig plunderen der onzen kort daarna door de Britten heroverd wordt. ' Bijna gelijktijdig verlaat de dappere held van Rochester, JAN VAN BRAKEL met zijn schip Groot Hollandia, meer aan zijne onbeperkte stoutheid dan aan de regelen der krijgs- tucht gehoor gevende, den middeltogt waartoe hij behoorde, en voert den commandeur DE MUNNICK, met het brandschip Gorkum, tegen het schip van den Admiraal der blaauwe vlag, den Graaf VAN SANDWICH, aan, hetwelk hij voor zich uit ziet liggen in de nabijheid van den regtervleugel der Nederlanders. Zonder één schot te doen, zeilt hij onder een hagelbui van kogels ettelijke Britsche schepen voorbij , stuift op den vijandelijken zeevoogd aan, legt hem aan boord, en geeft hem toen eerst uit al de kracht van zijn geschut de laag. Thans vangt tusschen de Groot Hollandia, een schip van slechts 60 stukken en 300 man, en the Royal James, met 100 stukken en 800 man voorzien, een gruwzame, maar zeer ongelijke strijd aan. Het schip van ' VAN BRAKEL ligt als eene boot tegen het groote schip van SANDWICH. Maar de onversaagde held beukt, desniettegenstaande, en ofschoon zijn bodem deerlijk gehavend, het bovendek meermalen door den vijand is ingenomen, en zeer velen der zijnen gekwetst worden of sneuvelen, den Britschen Admiraal gedurende anderhalf uur zoodanig, dat MONTAGU gansch magteloos wordt, en zich vermoedelijk zou hebben overgegeven, bijaldien VAN BRAKEL eene vlag gevoerd had. Kort daarop komen eenige Nederlandsche schepen den moedigen zeeheld te hulp. Nu wendt MONTAGU, die reeds door drie branders was bestookt, doch deze telkens in den grond had geschoten, de uiterste pogingen aan, om van VAN BRAKEL ontslagen te worden, waarin hij ten laatste door het loshakken der enterdreggen slaagt. Maar de bevrijding van dat schip, hetwelk genoeg- NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 301 zaam reddeloos en met twee derde dooden en gekwetsten wegdrijft, baat den Britschen vlootvoogd weinig. Want nu daagt de verbreker der keten van Rochester, JAN DANIELS- ZOON VAN DE RYN niet zijnen brander op. Deze zet het, onder het vuur van den Vice-Admiraal SWEERS, regt op den Royal James aan, hecht zich aan dien Koninklijken bodem en zet dien in weinige oogenblikken in lichtelaaije vlam. Bij honderden springen de matrozen uit het brandende en half zinkende schip. Ook MONTAGU meent zich met een' zijner zonen in eene sloep te redden, doch door de groote menigte volks overladen, gaat zij te gronde, en de dappere vlootvoogd, een der sieraden van het Britsche zeewezen, vindt met zijnen zoon jammerlijk den dood in de golven. De Luitenant-Admiraal VAN GHENT was van deze zijde reeds voor eenige uren ingelijks gesneuveld. Verbitterd over het gebeurde niet het jagt de Merlin, was hij met ongemeene kloekmoedigheid op de blaauwe vlag ingestort, waaronder hij een' grooten schrik verwekte. Maar naauwelijks had het ge- vecht een half uur geduurd, of hij werd door eenen kanons getroffen, die hem het leven en het Vaderland een van-kogel zijne kloekste zeelieden benam. Zijn dood deed den moed der zijnen min of meer verflaauwen, verzwakte althans den ijver van het eskader, dat nu van zijn opperhoofd verstoken was. Hierdoor kregen ettelijke schepen van de blaauwe vlag gelegenheid om zich bij de roode te voegen, waarmede de zwaarste last van het gevecht op DE RUYTER kwam. Maar spoedig werd de orde hersteld: want, de kapitein der mari- niers van het schip van VAN GHENT, VAN PANHUYS, aan boord van den opperbevelhebber gekomen, en het sneuvelen des Luitenant-Admiraals hebbende bekend gemaakt, ontving van den gevolmagtigde der Algemeene Staten den last, de vlag te blijven voeren en aan den Staat den meesten dienst te be- wijzen. Hieraan voldoende, wendde VAN PANHUYS met het eskader wederom den boeg tegen den vijand, en kweet zich trouwhartig van zijnen pligt, tot dat een kogel hem het eene been verbrijzelde en het andere deerlijk kwetste. 302 GESCHIEDENIS VAN HET

Inmiddels had de Luitenant-Admiraal BANCKERS niet stil gezeten. Deze tastte, zoodra het gevecht een' aanvang nam, het eskader van de witte vlag onder den Graaf D'ESTRáES , hetwelk meest uit Fransche schepen was zamengesteld, heftig aan. Spoedig echter wendde dat eskader, tegen het uitdrukkelijk bevel van den Hertog VAN YORK, om de zuid, waardoor eene tusschenruimte tusschen dit eskader en de overige vijandelijke magt ontstond. BANCKERS zette met zijne Zeeuwen en Vriezen de Franschen krachtdadig achterna, en stelde alles wat mo- gelijk was in het werk, om met hen in een geregeld gevecht te geraken, met . name den Vice-Admiraal D'ESTRÉES 1 aan boord te leggen. Doch zij ontweken zorgvuldig zulk eenen strijd, zoodat de Luitenant-Admiraal hen niet anders dan tot op zekeren afstand kon naderen en bevechten. Hij gaf echter daarbij de hoop niet op, van hen te zullen achter- halen, vervolgde hen gedurig, maakte een van hunne schepen reddeloos, beschadigde andere en dreef hen voor zich uit, tot de avond een einde aan het gevecht maakte. Intusschen was de strijd, ook bij de overige eskaders, den geheelen voormiddag zeer ongeregeld. Reeds bij den aanvang van den slag was er zoo weinig wind, dat vele schepen buiten de mogelijkheid waren, op den hun aangewezen rang en orde aan den vijand te komen of zich daarop te houden, in welk geval de vijand insgelijks verkeerde. En toen het gevecht eenmaal met kracht werd voortgezet, werd de weinige wind, die er nog was, door het hevig kanonneren dood geschoten, zoodat de vloten door den anderen dreven, zonder dat de schepen behoorlijk konden bestuurd worden, en men, gelijk de gevolmagtigde der Algenleene Staten zich uitdrukt, 2 pêle-

I Aan boord van den Vice-Admiraal bevond zich de voormalige Nederlandsche kapi- tein HECMSKERRK, die in 1665 om zijne lafhartigheid. op doodstraf, uit den lande ver naar Engeland vlugtte, aan de Britten in het volgende jaar den weg wees-bannen was, bij hunne brandstichtingen in het Vlie, en nu weder tegen zijne landgenooten bij de Franschen diende. Verslag van n'xsTEÉES omtrent dit gevecht bij suE 1.1. T. II. p. 387.

2 Brief van C. DE WITT aan zijnen broeder den raadpensionaris, van den 8 Junij, te vinden, onder anderen, in mijne Verhandelingen en Onuitgegeven stukken, D. I, bi. 433 en ook Journaal van C. DE wirT van dien dag. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 303 méle onder den anderen geraakte. Maar juist deze omstan- digheid maakte den strijd uiterst hevig en langdurig: want de schepen elkander eenmaal genaderd zijnde, verlieten elk- ander niet, maar bleven uren lang den strijd voortzetten met eene volharding, welke geene palen scheen te kennen. Dit was vooral het geval bij het eskader van den Luitenant-Admiraal DE RUYTER. Deze opperbevelhebber werd met de zijnen, na het af- wijken van den Hertog VAN YORK, niet slechts door het eskader van de roode, maar ook door ettelijke schepen van de blaauwe vlag fel aangegrepen. Zijn eigen schip liep toen groot gevaar, door twee branders vernield te worden, welke echter beide door de kloekheid van den kapitein, later om zijne kunde en moed tot Luitenant-Admiraal verheven PHILirs VAN ALMONDE, afgeweerd werden. Ook de Britsche Schout- bij-nacht, JOHN HERMANN, bestookte eenen geruimen tijd met eenige schepen den Nederlandschen vlootvoogd, doch deze, bijgestaan door zijnen trouwen krijgsmakker, den Luite- nant-Admiraal AERT JANSSE VAN NES, door diens broeder, den Schout-bij-nacht, en door andere dappere bevelhebbers, weerde de herhaalde aanvallen met even veel moed als be- leid af, en bragt den vijand merkelijke schade toe. Dit woelen duurde uren lang, in welke de beide partijen de uiterste krachten inspanden, om zich onderling, voorname- lijk door middel der branders, de meest mogelijke afbreuk toe te brengen. Maar verschillende aanslagen van dien aard mislukten. Negen of tien Nederlandsche branders verbrand- den vruchteloos 1 of werden in den grond geschoten; doch een ontstak het Engelsche schip the Henry, van 74 stuk- ken , gevoerd door kapitein FRANCIS DIGBY, hetwelk daar-

1 De Ruwaard zegt in eenen brief aan zijnen broeder, dat zulks daaraan vooral was toe te schrijven, dat onderscheidene branders • vooral die der Admiraliteit van Amster- dam, zeer kwalijk waren toegerust geweest, zonder welke omstandigheid ontwijfelbaar meer schepen van den vijand eene prooi der vlammen zouden geworden zijn. Ettelijke bran- ders hadden te loefwaart vast gelegen en waren in brand gestoken, doch een half uur blijven liggen smoken , waardoor de Engelschen den tijd hadden , hen nog af te weren. Juurnaal van C. DE WITT. 304 GESCHIEDENIS VAN HET

op door de onzen vermeesterd, maar later hernomen werd. Twee andere groote schepen zouden omtrent dezen tijd ins- gelijks gezonken zijn. I Kapitein WYNBERGEN van het Noor kapitein FRAN90IS VAN AERSSE uit de Maze,-derkwartier, en waarvan de eerste een schip van 70 stukken, doch de laatste slechts een fregat voerde, maakten zich ieder meester van een groot vijandelijk schip, welke echter, toen de Britten van alle zijden tot ontzet toeschoten, wederom, zonder dat er gelégenheid was ze te verbranden, moesten verlaten worden, nadat een aantal gevangenen daaruit geligt was. 2 Daarentegen werd één Nederlandsch schip, de Jozua, ge stukken, kapitein JAN DICK, in den grond-wapend met 60 geschoten, en een ander, Stavoren geheeten, van 48 stuk- ken en gevoerd door den kapitein DANIEL ELSEVIER, na kloeken tegenweer, veroverd. Des namiddags, wakkerde de koelte een weinig aan, en de schepen geraakten daardoor eenigzins meer uit elkander. Toen besloot de Luitenant-Admiraal DE RUYTER, hoorende het kanon van BANCKERS en D'ESTRÉES , met de beide an- dere smaldeelen om de zuid te wenden, ten einde zich met het derde eskader weder te vereenigen en daarna het gevecht met gezamenlijke magt voort te zetten. Dit werd, steeds strijdende, te werk gesteld en gelukkig volbragt , bereikende DE RUYTER met de beide eskaders tegen den avond liet smal- deel van BANCKERS , waarna de Britten ten noorden van hen afliepen, en de nacht een einde aan het gevecht maakte. Naar de getuigenis van den Luitenant-Admiraal DE RUYTER en van de meeste overige officieren van 's Lands vloot, was deze zeeslag de scherpste en langdurigste, welke tot hiertoe

I Het vernielen van the Henry werdt door c. DE WITT in zijne brieven en ook elders stellig verzekerd, met name in eens Engelsche brochure, doch in het rapport van den Hertog VAN YORK even stellig ontkend. De berigten nopens de twee andere schepen zijn onzeker, alhoewel zij ook bij onderscheidene schrijvers staan opgeteekend, en DE WITT in meer dan een' brief verklaart, dat er vier Engelsche schepen zijn vernield of gezonken. 2 C. DE WITT schrijft dit aan zijnen broeder op den 9 Junij; in een' onuitgegeven brief, voorkomende in liet Journaal van den gevolmagtigde. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 305 immer was geleverd. Alle Nederlandsche bevelhebbers, en onder deze in het bijzonder de Luitenant-Admiralen VAN NES en BANCKERS, de Vice-Admiralen DE LIEFDE, SWEERS en de Schouten- bij-nacht, VAN NES en DEN HAEN, hadden zich zonder uitzondering behoorlijk van hunnen pligt gekweten , en velen hadden uitstekende blijken van onwrikbaren moed aan den dag gelegd. Maar niemand had zoo zeer uitgemunt als de opperbevelhebber zelf, wiens loffelijk gedrag niet beter kan worden uitgedrukt dan door de gezegden van een' ge- vangen Britsch' officier die, ziende zijne kalmte, zijnen moed, zijnen ijver en zijn beleid, opgetogen uitriep; Is dat een Admiraal! Dal is een Admiraal, een Kapitein, een Stuur- man, een Matroos en een soldaat! Ja, die Man, die Held, is dat alles te gelijk! Ook de gevolmagtigde der Algemeene Staten, CORNELIS DE WITT , had, te midden van het hagche- lijkste gevaar ontegenzeggelijke bewijzen van rustigen moed gegeven. Vóór zijn vertrek naar de vloot was hij door de Staten-Generaal gemagtigd om, naar hetgeen reeds ten tijde van het verblijf des raadpensionaris DE WITT en zijne twee ambtgenooten in de vloot ten jare 1665 , 1 en gedurende den togt van den tegenwoordigen gevolmagtigde naar de rivier van Rochester geschied was, 2 zoo veel bevaren mannen als hij eenigzins zou kunnen bekomen , te mogen aannemen, welke hem, gedurende zijn verblijf in de vloot, als ,gardes mari- times op het schip en omtrent zijn persoon ten dienste zouden

1 Dit was de eerste maal, dat zoodanig eene garde aan gevolmagtigden van Hunne Hoog Mogenden bij de vloot gegeven werd. Zij bestond toen uit 24 kloeke en ervaren zeelieden. Not. der Admiraliteit van Amsterdam, van den 30 Julij 1665. 2 Dit wordt door het, bij den Ruwaard C. DE WITT gedurende dien togt gehouden Verbaal bevestigd, waarin men leest, dat de gecommitteerde raden van Holland, en dus te dien tijde niet de Staten- Generaal, hadden goedgevonden, aan genoemden ge- volmagtigde toe te voegen eene garde maritime van 50 of zestig man, welke te dien einde te Dordrecht, waar na WITT met de burgemeesterlijke waardigheid bekleed was, geworven werden. De toeloop schijnt echter niet groot geweest te zijn, daar DE WITT eenigen tijd daarna zegt, dat genoemde garde bestond uit 31 man. Hierover stelde hij tot commandeur aan JAN PIETERSSE raiNS, burger der stad Dordrecht, dezelfde, die nu tot vice-cornmandeur benoemd werd, en onder dezen twee kwartiermeesters. Deze garde was geheel uit zeelieden zamengesteld, en schijnt geene bijzondere kleeding te hebben gehad. lTerbaal cit. II 120 306 GESCHIEDENIS VAN HET staan, t over welke manschappen, bedragende een getal van 94 matrozen, hij een' burger van Dordrecht, JORIS ROELANTS genaamd, tot commandeur of bevelhebber, en een' ander burger uit diezelfde stad, JAN PIETERSE PRINS geheeten, tot vice-commandeur aangesteld had. 2 Boven deze 3 garde mari- time was hem, vermoedelijk 4 door de Staten der provincie Holland nog eene lijfwacht toegevoegd van twaalf soldaten en een' serjant, welke als hellebardiers toegerust, en in roode rokken niet gele voering, verbeeldende, zoo het schijnt, de liverei van Holland 5 uitgedoscht waren. Te midden van deze laatste hield zich de gevolmagtigde gedurende het gevecht voor de stuurmanshut op, dan eens staande, ten einde alles wel gade te kunnen slaan, dan eens, wanneer hij vermoeid werd, zich op eenen met het wapen van den Staat ver stoel nederzettende, en bleef onwankelbaar te dier-sierden plaatse den ganschen dag door, ofschoon de kogels elk oogen-

I Res. van H. H. Mog. , van den 20 en 25 April 1672. Het verdient aangeteekend te worden, omdat het den geest des tijds doet kennen, dat de Admiraliteit van Zeeland op den 3 Februarij van dit jaar aan den Luitenant- Admiraal BANCKERS toestond 50 man, waaronder een schipper (Luitenant), stuurman, secretaris en chirurgijn , aan te nemen, "om Zijn Ed. als een lijfwacht te volgen." Men wilde niet minder dan Hol zijn. -land 2 Journaal van C. DE WITT. 3 VAN WYN heeft in het Bijvoegsel op WAGENAER, D. XIV, bl. 19 te regt ver- moed, dat de aan DE WITT toegevoegde lijfwacht onderscheiden was van de garde maritime. Zij komen onder die verschillende benamingen duidelijk in bet' Journaal van C. DE WITT voor. Bovendien bestond de eerste uit soldaten, de laatste uit matrozen. 4 Ik zeg vermoedelijk door de Staten van Holland, doch deswege is mij uit de staats- stukken niets met zekerheid gebleken. 5 Ik zeg, zoo het schijnt, de liverei van Holland. BRANDT, Leven van DE RUYTER, bi. 669, verzekert dit stellig, en in zijne navolging anderen; doch ook dienaangaande blijkt niets stelligs uit de staatsstukken. Opmerkelijk intusschen is het, dat een oog bekende geschiedschijver WICQUEFORT, zegt, dat deze gardes, waren vêtus-getuige, de des couleurs de l'Éfal. Waarom zegt hij niet, de la province d'Hollande, bijaldien zij het liverei van Holland hadden gedragen P Rood en geel waren zoowel de kleuren der Staten-Generaal als van Holland. Overigens wekte deze lijfwacht bij velen een hevig mis- noegen tegen de of WITTEN. Men beschouwde die wacht als eene aanmatiging, welke aan geen' ingezetenen van een Gemeenebest paste, en die alleen toekwam aan een vorst, zoo als de Prins van Oranje. Zie VAN WYN, Bijv. cit., D. XIV, bl. 19; in brochures van dien tijd vaart men daar ook zeer tegen uit. Voorzigtig was deze ijdele vertooniug zeker niet, welke nieuw voedsel aan den haat tegen de gebroeders DE WITT gaf. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 307 blik voorbij zijn hoofd snorden, en drie zijner lijfwachten doodelijk gekwetst werden. 1 Het verlies van beide kanten, in dezen zeeslag geleden, was aanmerkelijk, doch dat des vijands overtrof nogtans in vele opzigten dat der Nederlanders. Gelijk wij gezegd heb- ben, misten de onzen slechts twee schepen, maar onder- scheidene andere waren zwaar beschadigd. De Groot-Hol- landia , de bodem van den dapperen VAN BRAKEL, was deerlijk geteisterd, moest naar de Wielingen gesleept worden en bereikte ter naauwernood de stad Veere. De Ridderschap en de Oranje, van de schouten-bij-nacht JAN VAN NES en MATHYSSEN , de Jaar8veld en het fregat de Haas waren ook zeer gehavend; eeni- ge anderen waren , even gelijk deze, verpligt binnen te loopen, omdat de schade op zee niet kon worden hersteld. Elf branders waren eene prooi der vlammen geworden of gezonken. Het Vaderland betreurde een' dapperen held in WILLEM JOSEPH Baron VAN GHENT, voortgesproten uit een zeer oud adellijk Geldersch geslacht, maar nog voortreffelijker door zijne uit- stekende hoedanigheden en bedrijven. Niet voor de zee op- geleid, had hij nogtans , zoo lang hij in zeedienst was, steeds uitgemunt, en in de hooge betrekking van Luitenant-Admi- raal van Holland meermalen aan den Staat gewigtige diensten bewezen. De togt op de rivier van Rochester, waar hij liet opperbevel voerde, strekt daarvoor ten bewijze. Getuige hier- van ook de vernieling van het Algerijnsche smaldeel op de kust van Afrika; getuige de kloekheid, waarmede hij in dezen zeeslag den vijand aantastte. Eene regtmatige hulde werd aan zijne nagedachtenis en verdiensten door de Admi- raliteit van Amsterdam bewezen, toeli deze weinige dagen 2 na den strijd besloot, ter zijner eere een praalgraf te doen oprigten, waarmede de Domkerk te Utrecht nog in onze

1 ik volg hier C. DE WITT zelven in den brief aan zijnen broeder, en niet BRANDT, die zegt, dat er drie sneuvelden, twee of drie doodelijk gekwetst en een de beenen af- geschoten werd.

2 Op den 15 Junij 1672. Not. der genoemde Admiraliteit. 20* 308 GESCHIEDENIS VAN HET dagen prijkt. 1 Behalve deze Luitenant -Admiraal was er niet een eenig scheepsbevelhebber gesneuveld; alleen JoosT MICH ELS CUYCQ, kapitein van het fregat de Windbond, overleed daarna aan zijne wonden. 2 Doch verscheidene waren zwaarder of ligter gekwetst, zoo als de Luitenant-Admiraal BANCKERS, die ligt aan het been gewond was, ENGEL DE RUYTER , de dappere zoon van den opperbevelhebber, DAVIDT SWEERS, GEROLF 1SSELMUYDEN , dezelfde, die zich bij het aantasten der Smyrnasche vloot zoo kloekmoedig had gekweten, en meer andere. Het getal der dooden en gewonden van het scheepsvolk was vrij aanzienlijk, doch geenszins naar mate van de hevigheid en langdurigheid van den strijd. De Lui Admiraal DE RUYTER, op wiens schip alleen ruim-tenant- 20,000 pond buskruid en scherp naar evenredigheid verbruikt werd, 3 telde niet meer dan 28 dooden en 36 zwaar gekwet- sten; de Luitenant-Admiraal VAN NES 19 dooden en 20 zwaar gewonden; de Schout-bij -nacht DEN HAEN 34 dooden en 36 gekwetsten, en al de overige meestal minder. Een schip was echter deerlijk geteisterd , namelijk dat van JAN VAN BRAKEL, op hetwelk door de honderd vuurmonden van MON- TAGU geene geringe verwoesting was aangerigt. Hij zelf was ligt gekwetst, zijne twee luitenants gedood, en van de 300 man, waaruit zijne equipage bestond, waren niet minder dan 150 man gesneuveld of zwaar gewond en 50 andere ligt gekwetst. 4

1 Zie de afbeelding van dit praalgraf in BIZOT, Medalische Historie, en de beschrij- ving daarvan in het Leven van C. TROMP en KOK, Vaderlandsck Woordenboek. Een brief door VAN OIIENT op den dag vódr het gevecht geschreven, waarschijnlijk zijn laatste, komt voor in het Journaal van c. DE WITT. Gelijk men ziet, doe ik ten volle hulde aan de verdiensten van VAN GRENT, maar om hem met BILDERDYE., Ge- .rchied. des Vaderl., D. IX bi. 215, de ziel der geheele vloot te noemen, is te sterk en eenzijdig.

2 Sommige buitenlandsche geschiedschrijvers en ook enkele van de onze, zeggen, dat de Vice- Admiraal CORNELIS EVERTSEN in dit gevecht gesneuveld is; doch dit is eene dwaling. 3 Dit zegt c. DE WITT in een' zijner brieven aan H. H. Mogenden. Er was na het gevecht nog eene gelijke hoeveelheid kruid en scherp over. 4 Generale lijst ran de dooden en de gequet,sten in de jonghste bataille, voorko- niende in het Journaal of Dagregister van C. DE WITT, en brief van den schipper CAREL JANS, van de Groot-Hollandia, aan dien gevolmagtigde. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 309

Het smaldeel der Franschen, dat meestal wijkende gestre- den had, verloor een' brander, en ettelijke Fransche sche- pen waren zeer beschadigd, waarvan een in bijkans zinkenden staat naauwelijks de rivier van Londen bereikte. Eenige offi- cieren, waaronder de Schout-bij -nacht DE LA RABESINIÉRES , die kort daarna aan zijne wonde overleed, werden gekwetst, en het verlies aan volk was vrij aanzienlijk. Veel grooter was het verlies der Britten. Met de vernieling van den Royal James miste Engeland een van zijne schoonste en sterkste schepen. Nog twee andere werden in den grond geboord, en onderscheidene van het zwaarste charter hadden zoo veel ge- leden, dat zij terstond na het gevecht noodwendig naar den Teems moesten gezonden worden. Behalve den Graaf VAN SANDWICH, een der dapperste en bekwaamste zeevoogden van het rijk, sneuvelden ettelijke moedige kapiteinen, wier getal door sommigen op niet minder dan op 16 of 18 begroot wordt; hetgeen evenwel overdreven schijnt. 1 Negentien andere scheepsbevelhebbers, officieren van minderen rang of vrijwil hoogste aanzien, werden zwaar gekwetst, en-ligers van het het getal der dooden en gewonden van het scheepsvolk wordt op ruim 2500 man geschat; zijnde bovendien een vrij aan- merkelijk getal uit den Royal James en andere schepen, waaronder de kapitein van de Royal Catkerine, door de onzen gevangen genomen. In het algemeen mag men het er dus voor houden, dat het voordeel in dezen bloedigen en hardnekkigen zeeslag aan de zijde der Nederlanders geweest is. De onpartijdige Brit- sche geschiedschrijver HUME schroomt niet zulks te erkennen. Hij komt er edelmoedig voor uit, dat het verlies der Britten zwaarder was dan dat der Nederlanders, en rekent het te regt onzen zeelieden tot eere, met eenig voordeel te hebben gestreden tegen de vereenigde vloten van twee zoo magtige volken, als de Britten en Franschen. 2 Van den anderen kant

1 In een gelijktijdig Engelsch vlugschrift en in het Ontroerd Nederland, worden er negen opgenoemd, welk getal evenwel vrij aanzienlijk is. 2 De woorden van auME in de oorspronkelijke taal luiden aldus: "It might be deemed 310 GESCHIEDENIS VAN HET behoort gezegd te worden, dat de Engelsche zeemagt zich heldhaftig in dezen zwaren slag had gedragen, en dat, bij- aldien het Fransche smaldeel zich evenzeer van zijnen pligt had gekweten, de strijd, uit hoofde van de overmagt des vijands, voor de Nederlanders zeer hagchelijk zou geweest zijn. Geen gering misnoegen ontstond er dan ook in Groot- Brittanje op het vernemen der handelwijs van den Graaf D'ESTRÉES , en men beschuldigde Koning LODEWIax openlijk , bevelen aan zijnen vlootvoogd te hebben gegeven, waarbij deze gelast werd, zijne schepen, zoo veel mogelijk, te sparen. 1 hounourable for the Dutch to have fought with some advantage the combined fleets of two such powervul nations." De Fransche gezant COLBERT DU CROSBY erkent insgelijks in den brief, welken hij eenige dagen na den slag aan den minister COLBERT schreef, , dat het voordeel aan de zijde der Nederlanders geweest was. Zie suE 1.1., T. II. p. 414. 1 De voornaamste bronnen, waaruit het verhaal van dezen zeeslag ontleend is, zijn: het Leven van DE RUYTER en C. TROMP; VALCKENIER, het Verwerd Europa; het Ontroerd Nederland; de Hollandsche Mercurius; sYLVius, Hist, onzes tijds; Franse, Engelse Nederl. Oorloge 1671-1673, II D.; RAPIN THIOIRAS, Hist. d'Anglet.; auME Hist. of England; LEDIARD; RERVEY, Naval History of Gr. Britain; ilistoire des progrès de la puissance navale de l'Angleterre; DANIEL, de la Milice Françoise; PONCET DE LA GRAVE, Précis historique de la Marine royale de France; een gelijk- tijdig Engelsch vlugschrift, in 1673 uit die taal in het Nederduitsch overgezet, tot titel dragende: Appendix van Engelands apèl en beroep; de briefwisseling van de ge- broeders DE WITT, in mijne Verhandelingen en Onuitgegeven stukken, en eindelijk het Journaal of Dagregister van C. DE WITT, en SUE, Rist. de la Marine Frangaise. De heer Baron VERSTOLK VAN SELEN bezit in zijne rijke verzameling drie fraaije teeke- ningen of uitvoerige schetsen van w. VAN DE VELDE, in den smaak van die, welke onder bl. 25 vermeld zijn. De eerste stelt dezen zeeslag voor in den morgen, niet verre van Solebay, toen de Franschen nog in de nabijheid der Engelsehen streden; in de twee laatste wordt het gevecht vertoond op eenen meer gevorderden tijd van den dag, toen het Fransch eskader reeds uit het gezigt geraakt was. Op de eerste ziet men den galjoot, waarin VAN DE VELDE zich bevindt, voerende eens vlag met den Holland- sehen Leeuw. De heer J. T. BODEL NYENRUIS bezit mede twee fraaije teekeningen of schetsen van VAN DE VELDE, welke denzelfden slag voorstellen, ten twee uer nae de noen, en ten vier tot vijf uer omtrent duerende na de noen, zoo als de kunstenaar zulks eigenhandig daarbij geschreven heeft. Deze zijn, na hetgeen hij daarbij vermeldt, op order van den Koning van Engeland en den Hertog VAN YORK vervaardigd, ten einde daarnaar tapijten te doen vervaardigen. Op deze wordt de Britsche vloot ver- beeld, de Nederlandsche vervolgende. Dit is zeker vreemd; doch tot verdediging van VAN DE VELDE kan dienen, dat zij waarschijnlijk na den vrede van 1674 gemaakt zijn; dat zijn vader in Engeland sedert eenige jaren met der woon gevestigd was, en dat hij zelf ook in betrekking met het Engelsche hof stond. Het kan ook zijn, dat zij door den vader, die in 1672 zich te Londen ophield, vervaardigd, en later door den zoon opgeteekend zijn. Zie overigens IIOUBRAREN, Leven der schilders, D. I, bl. 354, D. II, bl. 324. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 311

Natuurlijk zochten de Franschen, in het bijzonder de Fran- sche gezant aan het hof van Londen, deze beschuldiging af te weren; maar de bescheiden die deswege, ook nog in onze dagen ,1 in het licht zijn gegeven, bewijzen zoo duidelijk de gegrondheid der beschuldiging, en het volgende gedrag der Fransche zeemagt bevestigt die zoo sterk, dat er niet aan valt te twijfelen, of Koning LODEWIJK had, even als in den jare 1666, aan zijnen zeevoogd het bevel gegeven, den strijd, zoo veel mogelijk, te ontwijken, opdat de beide zee- mogendheden , Nederland en Groot-Brittanje, zich onderling zouden vernielen, geene hunner de bovenhand zou bekomen, en hij zijne zeemagt mogt behouden, ten einde daarvan in volgende tijden een beter gebruik te maken. Ofschoon er dan ook geene beslissende overwinning behaald was, verwekte nogtans het berigt 2 van den uitslag des ge- vechts in het Vaderland geene geringe vreugde en kwam juist te stade tot opbeuring van de gemoederen der over- heden en ingezetenen, die diep verslagen waren over de snelle vorderingen, welke de Fransche wapenen te lande maakten, en over het verlies van Wezel, Buderik en andere grensvestingen. Terstond werd door de Algemeene Staten een besluit 3 genomen, waarbij aan den gevoln^agtigde en aan den opperbevelhebber der vloot verklaard werd: "dat Hunne Hoog Mogenden zeer voldaan waren over de mannelijke dap- perheid , courage en devoiren, in dezen tegen den vijand aangewend, en dat zulks aan hen zeer aangenaam was." Tevens werd daarbij bepaald, het berigt wegens den uitslag van het gevecht mede te deelen aan de afgevaardigden te velde, aan

1 Door suE 1. 1., T. II. p. 412 en volgende, waarin zeer belangrijke stukken voor- komen. Onder de bijlagen van genoemd deel geeft SUE nog een' brief van den ridder CHARLES DE FEUQUItRE, die, als vrijwilliger, het gevecht aan boord van nu QUESNE had bijgewoond. Hierin zegt deze met ronde woorden: •'Que M. le comte D'ESTREES avait abandonné vilainement les Anglais." 2 Dat berigt gaf de Ruwaard alleen aan zijnen broeder, en niet aan 's Lands hooge overheid, hetgeen door den raadpensionaris zelven afgekeurd en door velen hem zeer ten kwade geduid werd. Onnadenkendheid schijnt eene hoofdtrek in het karakter van den Ruwaard geweest te zijn. Wij hebben er meeranalen blijken van aangetroffen. 3 Op den 9 Junij 1672. 312 GESCHIEDENIS VAN HET den Prins VAN ORANJE, als Kapitein-Generaal , en aan de regering der door de Fransche legermagt bedreigde stad Ny- megen, opdat deze door dat berigt in hunnen moed mogten gesterkt worden; terwijl, eindelijk, werd vastgesteld, alle mid- delen bij de hand te nemen, om de vloot van de ontbre- kende behoeften zoodra mogelijk, te voorzien, ten einde zij wederom zou in staat zijn, den vijand mannelijk het hoofd te bieden, gelijk zij in den jongsten zeeslag gedaan had. In denzelfden geest betuigden ook de Staten van Holland en Zeeland hunne tevredenheid over den uitslag van den strijd. Gedurende den nacht na den zeeslag, zeilde 's Land vloot met een' oostenwind zuid-oost aan, en hielden de bevelheb- bers van al de schepen zich bezig om het beschadigde zoo veel mogelijk te herstellen, daar men voorzag, dat het ge- vecht vermoedelijk den volgenden dag zou hervat worden. Tegen den morgenstond overkwam aan het schip Wesleryoo, dat door kapitein IDE HILCKES COLAERDT gevoerd werd, eene noodlottige ramp, gerakende door verzuim of bij ongeluk in brand, waarop het kort daarna in de lucht vloog; gelukkig werd nog een aantal manschappen tijdig gered. Met het opgaan der zon werd men te loefwaart den vijand gewaar, doch deze kwam niet af, en wendde zelfs, na verloop van eenigen tijd, om de noord van de Neder- landsche vloot af. Hierop besloten de gevolmagtigde en de Luitenant-Admiraal DE RUYTER, den vijand na te zetten; maar de Britten en Franschen, die in het eerst niet ver waren, doch zich nu weder hadden zamengevoegd,-eenigd betoonden geenen lust te hebben den strijd op nieuw aan te vangen: want, de Nederlanders hen min of meer genaderd zijnde, wendde de vijandelijke vloot zuidwaarts over, en kwam, toen de onzen ook dien koers hadden genomen, niet af, hoewel de beide magten slechts op eene mijl van elkander verwijderd waren, en niettegenstaande de vijand het voor- deel van den wind had , en hij ten volle in staat was, de onzen te komen aantasten, bijaldien het hem behaagde. 1

1 Journaal of Dagregister van C. DE WITT , en BRANDT, Leven Van DE RUYTER, bl. 676. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 313

Intusschen ontstond in den namiddag een dikke mist, welke het gevecht, al had de vijand het willen aanvangen, scheen te zullen beletten. Doch korten tijd daarna klaarde de lucht op, wanneer de vloot van den Staat nogmaals zoo hoog als zij kon, het naar de Britten en Franschen, die steeds te loefwaart op eene mijl afstands waren, toezette. Dan het bleek nu op nieuw, dat de vijand niet voornemens was, het gevecht te hervatten, daar hij aanhoudend met 's Lands vloot een en denzelfden koers bleef houden, zonder af te komen. Dit duurde tot des avonds omtrent negen ure. Toen wend- den de Britten en Franschen het van de onzen naar het noordwesten af, wanneer DE RUYTER hen andermaal nazette en tot middernacht vervolgde, waarna hij, geen kans ziende hen te achterhalen, het vervolgen staakte. 1 Deze dag ging dus voorbij, zonder iets gewigtigs op te leveren, doch was voor de eer en waardigheid van het Gemeenebest van hoog belang. Want nu was het duide- lijk geworden, wie in den bloedigen en hardnekkigen zeeslag van den vorigen dag de bovenhand had behouden. De Brit- ten en Franschen toch, herhaalde malen ten Strijde uit- gedaagd, ontweken dien zorgvuldig en zeilden ten laatste weg. De Nederlanders, daarentegen, wendden alles aan, om het gevecht te hervatten, en hielden niet slechts de zee, maar vervolgden de wijkende vloot der twee magtige bond- genooten !

1 Journaal Van C. DE WITT cit. en BRANDT, Leven van DE RUYTER 1. 1. zoo als gewoonlijk, beweerden de Britten van hunne zijde, dat de Nederlanders den strijd ont- weken hadden, doch de Hertog VAN YORK ontkent in zijn verslag niet, dat de ver vloot de loef had, en schrijft het aan toevallige omstandigheden toe, dat hij de-eenigde onzen niet had kunnen aantasten. Uit , alles is het intusschen blijkbaar, dat de zaak zich waarlijk heeft toegedragen, zoo als die boven vermeld is, en zeer omstandig in het Journaal van den gevolmagtigde geboekt staat. DE WITT schreef in denzelfden geest aan zijne vrouw, in eenen brief van den 9 Junij, voorkomende in eene kleine verzame- ling afschriften van brieven van den Ruwaard, van de hand van P. BIRMANNUS sECUN- DUs, mij door den hoogleeraar x. w. TYDEMAN medegedeeld, waar men leest: "Giste- ren syn de vijanden weder den ganschen dach boven ons lon/waeris geweest omtrent een halve myle, sonder dat hebben willen ofte derven uitkomen, en hebben omtrent den avont van ons weder afgewent." 314 GESCHIEDENIS VAN HET

Inmiddels waren er door den gevolmagtigde en den opper- bevelhebber eenige noodzakelijke maatregelen genomen. Dewijl het eskader van den Luitenant-Admiraal VAN GHENT, door het sneuvelen van dien zeevoogd, van zijn opperhoofd ontbloot was, moest in de tijdelijke waarneming van deze gewigtige betrekking voorzien worden. Te dien einde werd en het bevel over dat eskader en de hoedanigheid van Luitenant-Admiraal, bij voorraad, opgedragen aan den Vice-Admiraal ISAAC SWEERS. In zijne plaats werd tot tijdelijken Vice-Admiraal benoemd de Schout-bij -nacht JAN DEN HAEN, en ter vervanging van dezen werd de commandeur JACOB VAN MEEUWEN tot Schout- bij -nacht verheven. Voorts werden de opengevallen plaatsen van eenige scheepsbevelhebbers vervuld, die wegens hunne bekomen wonden niet in staat waren, dienst te doen. Boven- dien werd er bevel gegeven, de zwaar gekwetsten met gal- jooten naar het Vaderland te doen vervoeren, en meer andere schikkingen gemaakt, welke men noodig en nuttig achtte en wier uitvoering in de tegenwoordigheid van den vijand mo- gelijk geoordeeld werden. Maar boven dit alles werd het besluit genomen, naar de kusten van het Vaderland terug te keeren, en met de vloot voor de Zeeuwsche zeegaten op Schooneveld post te vatten. 1 De beweegredenen tot dit besluit waren driederlei: voor- eerst, omdat men onderrigt was geworden, dat onderschei- dene schepen zeer weinig kruid en scherp overig hadden, het geen begrepen werd, daarna spoediger en gemakkelijker op de kust dan in volle zee bezorgd te kunnen worden; ten tweede, omdat de meeste schepen aan rondhout , staand en loopend want zeer waren beschadigd en onderscheiden lek waren, al hetwelk men oordeelde, beter voor of in de zee- gaten dan in zee te kunnen hersteld worden; en, ten derde, om den vijand te noodzaken, 's Lands vloot op de kusten

1 Uit BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 677, zou men opmaken, dat dit besluit eerst den 9 Junij genomen werd, doch uit het Journaal van C. DE WITT blijkt duide- lijk, dat het reeds den 8 werd genomen. De verschijning van den vijand had daarop geen' invloed. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 315 van het Gemeenebest te bevechten, hetgeen, naar het ge- voelen der hoofdofficieren zeer voordeelig was, daar hierdoor steeds de gelegenheid zich zou aanbieden, de reddelooze schepen van den Staat gemakkelijk in veiligheid te kunnen brengen; waarvan het bezwaarlijke in den jongsten zeeslag ondervon- den was, terwijl 's vijands beschadigde schepen ligtelijk daar- door in ongelegenheid zouden geraken. I Ten gevolge van dit besluit, zette de vloot gedurende den nacht den togt naar de bestemde plaats voort, en liet in den morgen van den 9 het anker vallen buiten de gronden , op vier mijlen afstands van de eilanden Walcheren en Schouwen. Deze terugtogt van 's Lands vloot gaf tot menigvuldige en scherpe aanmerkingen aanleiding. Er waren velen die het terugtrekken aan den Ruwaard ten kwade duidden, en in door den druk gemeen gemaakte schriften 2 werd hem ver- ten, dat die terugtogt, na den roemrijken zeeslag voor Solebay, schandelijk was, voortsproot uit de zucht, om de Fransche zeemagt, welke naar hun oordeel ook in dat ge- vecht kennelijk verschoond was, aan geene verdere gevaren bloot te stellen, en een gevolg was van de heillooze bevelen, hem uit 's Gravenhage toegezonden. Het zal wel niet noodig zijn te zeggen, dat deze beschuldigingen op geene bewijzen rustten en louter uitvloeisels waren van de verbittering, welke thans bij zeer velen uit allerlei standen tegen den Ruwaard en zijnen broeder heerschte. 3 En wat belangt het verschoonen der Fransche zeemagt in het jongste gevecht: zoo CORNELIS DE WITT in persoon tegen deze gestreden had, men zou met eenigen schijn van waarheid hebben kunnen beweren, dat hij haar had zoeken te sparen; doch nu de Luitenant- Admiraal BANCKERS , aan het hoofd der Zeeuwen en Vriezen,

1 Journaal of Dagregisler van C. DE WITT, en BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 677. 2 Deze beschuldigingen komen voor in onderscheidene brochures of zoogenaamde blaauw- boekjes van dien tijd, onder anderen, te vinden in de Bibliotheca Duncaniana. 3 Men kan zich geen beter denkbeeld van die verbittering maken dan uit de zoo even aangehaalde blaauwboekjes, welke nit dat oogpunt zeer belangrijk zijn. De opgewonden- heid tegen de beide broeders was zoo groot, dat hun ellendig einde toen reeds bijna te voorspellen was. 316 GESCHIEDENIS VAN HET die bekend stonden, der stadhouderlooze partij geenszins, en nog veel minder den Franschen toegedaan te zijn, de zee- magt van Koning LODEWIJK had bestreden, op de vlugt ge- jaagd en vervolgd, zonder dat DE WITT tijdens het gevecht zelf van de omstandigheden van dien strijd onderrigt was, vervalt die beschuldiging geheel en al. 1 Maar zou het toch niet raadzamer geweest zijn, met de vloot in de nabijheid der Engelsche kusten te verblijven , liever dan tot voor onze zeegaten terug te trekken P Zeker zou dit voor de eer en den roem des Vaderlands wenschelijk geweest zijn, en het blijkt ook, dat 's Lands overheden aanvankelijk zulks verlangden. 2 Dan, in den hagchelij ken toestand, waarin het Gemeenebest zich, vooral van de landzijde bevond, was het zeer beden- kelijk om de vloot, welke thans de voornaamste steun van den Staat was, andermaal aan eenen krijgskans te wagen, daar het verlies van eenen zeeslag het Vaderland, dat nu reeds op den rand des verderfs stond, in den afgrond kon en waarschijnlijk zou storten. Maar daarenboven liet de ge- steldheid der vloot het niet toe, zee te blijven bouwen, en de ondervinding leerde, wat meer is, weldra, dat de zee- magt, met den vijand op den dag na het gevecht van Solebay andermaal den strijd aan te bieden, reeds aan al te groote gevaren was blootgegeven. Naauwelijks toch had men het anker voor onze zeegaten doen vallen, of het werd open- baar, dat onderscheidene der zwaarste schepen zoodanig in den jongsten strijd waren beschadigd, dat zij bezwaarlijk eenen nieuwen strijd zouden hebben kunnen volhouden, en dat

1 Zie overigens den brief van DE RUYTER aan de Staten van Holland over het ge- drag van C. DE WITT in en na den slag van Solebay, bij BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 719. Vreemd intusschen is het, dat BANCKERS, die den wind van de Franschen had, hen niet tot een scherper gevecht heeft kunnen noodzaken. Bij de Fransche zee- lieden schijnt het denkbeeld te hebben bestaan, dat de Zeeuwsche Luitenant- Admiraal in last had hen te sparen, (zie brief van D'ESTR> ES bij suE 1. 1. , T. II, p. 385); doch misschien werd dit door D'ESTRÉES enkel' vooruitgezet, om te beter zijne geheime bevelen te bedekken. Bewijzen voor zulk een' last aan BANCKERs bestaan er even min. als dat die Luitenant-Admiraal zich niet behoorlijk van zijnen pligt zou hebben gekweten. 2 Dit wordt, onder anderen, te kennen gegeven in de Resolutie van H. H. Mog., van 9 en 10 Junij 1672. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 317 ettelijke bodems naar de Wielingen en voor Veere en Vlis- singen moesten worden opgezonden, omdat zij onmogelijk in volle zee konden hersteld worden. Hierbij kwam, dat het meerendeel der schepen bevonden werd in het jongste ge- vecht een groot gedeelte van hun kruid en bijna al hun scherp, waarvan velen, gelijk nu bleek, kwalijk voorzien waren geweest, verschoten te hebben. De schepen der Ad- miraliteiten van Amsterdam, het Noorderkwartier en Vries- land hadden daaraan voornamelijk gebrek, en wel zoodanig , dat de kapiteinen eenparig, op weinigen na, verklaarden, dat al hun scherp thans op den overloop lag, en onderscheidene hunner betuigden, niet meer dan acht of tien schoten rondom te kunnen doen. 1 Voegt men hierbij, dat er door de ge gekwetsten eene wezenlijke behoefte bestond-sneuvelden en tot aanvulling der bemanning, welke ook bij den uittogt der vloot niet overvloedig was , en dat in onderscheidene sche- pen het geschut veel geleden had en zelfs gedeeltelijk on- bruikbaar was geworden, zoo als b. v. op het schip van den Vice-Admiraal ENNO DOEDES STAR, waar niet minder dan 23 stukken gesprongen of onbekwaam geworden waren; dan zal men daarin voldoende redenen voor den terugtogt viii- den, de beschuldigingen tegen CORNELIS DE WITT, die hierin niet dan op raad van den opperbevelhebber gehandeld had, aanmerken , als alleen uit haat en partijzucht voortgesproten , en veeleer de voorzigtigheid van den gevolmagtigde prijzen. Zoodra de vloot voor de zeegaten was aangekomen, beijverde men zich om de schepen in allerijl te herstellen, en zoo veel mogelijk, in de verdere behoeften te voorzien; doch de druk der tijden vertraagde zulks in vele opzigten en maakte de

1 Brief van C. DE WITT aan H. H. Mog., van den 11 Junij 1672, voorkomende in zijn Journaal of Dagregister. Drie dagen daarna schreef hij aan zijnen broeder, den raadpensionaris, de volgende opmerkelijke woorden: "... Gelyck iek oock eene sonder- huge genaede van Godt Almachtich moet opnemen, considererende de excessive defec- ten, voornaementlyck van boschpulver ende scherp, dat de vyanden den tweeden dach, soo schoone occasie gehadt hebbende, ons niet aangetast hebben; alsoo ontwyffellyck vele van once schepen' in een uur tyts buyten alle middelen van defentie geweest syn." Vergelijk voorts den boven aangehaalden brief van DE RUYTER. 318 GESCHIEDENIS VAN HET verzorging der behoeften zeer moeijelijk. De tweedragt welke de ingezetenen verdeelde, het doordringen der Fransche leger afneming van het gezag en den invloed en daarna-magt, de de aftreding van den raadpensionaris DE wiry, de schaarsch- heid van krijgsbehoeften en het gemis van de noodige geld- middelen bewerkten dat er niet met den in dezen dagen anderzins gewone ijver aan de herstelling der schepen ge- arbeid werd of kon worden, en dat er weken verliepen, alvorens zij gedeeltelijk weder in staat werden gesteld, zee te kiezen. Ter voorziening in het gebrek aan krijgsbehoeften, werd in de eerste oogenblikken eene vrij aanzienlijke hoe- veelheid kruid en kogels van wege de Staten van Holland en door de Admiraliteiten van de Maze en Zeeland naar de vloot gezonden, maar deze was ganschelijk onvoldoende om alle schepen behoorlijk toe rusten, en de toestand der maga- zijnen, die voor het leger en de vestingen uitgeput waren , liet niet toe meerder te verschaffen. Men zag zich dus ge- noodzaakt, de toevlugt te nemen tot de Oostindische Com- pagnie, en aan den gezant VAN BEUNINGEN te Brussel werden bevelen gezonden, om al het kruid, dat hij in de Spaansche Nederlanden kon bekomen, voor de vloot op te koopen. Natuur- lijk veroorzaakte dit alles vertraging; dan wat erger was, de toenemende bekommering voor 's Lands veiligheid, na de vermeestering van onderscheidene vestingen door den vijand, noodzaakte de regering niet slechts, het toezenden van krijgs- behoeften te staken, maar zelfs een gedeelte van het reeds toe- gezondene uit de vloot terug te ontbieden. Hierdoor werd het weder uitloopen van de zeemagt vooreerst onmogelijk , hetgeen ook in de tegenwoordige omstandigheden, nu een gezant naar Engeland gezonden was, om in dezen uitersten nood den Koning van dat rijk tot vrede te bewegen, min raadzaam schijnt geacht te zijn. 1 De vloot, welke inmiddels met eenige, gedurende den

1 In dezen geest schreef C. DE WITT, op den 20 Junij aan zijnen broeder. Journaal of Dagregister. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 319 uittogt toegeruste schepen versterkt was, bleef dus voor de Wielingen kruisen, zonder iets tegen den vijand te onder- nemen, maar ook zonder van dezen verontrust te worden. Dit laatste schijnt veroorzaakt te zijn, deels omdat de Brit- sche en Fransche zeemagt in het jongste gevecht zoo veel geleden had, dat zij zich niet wel in staat bevond, de onzen dadelijk aan te tasten; maar deels ook, omdat de vijandelijke opperhoofden het onraadzaarn oordeelden, met hunne zware schepen 's Lands vloot ter plaatse, waar deze zich thans bevond, slag te leveren. Inmiddels werden onder- scheidene fregatten en advijsjagten dezerzijds uitgezonden, om kondschap van de gelegenheid des vijands in te winnen, tusschen een van welke en twee Britsche fregatten een scherp gevecht plaats vond. 2 In deze gesteldheid van zaken, welker spoedige verande- ring niet te verwachten was, kon CORNELIS DE WITT, de gevolmagtigde der Algemeene Staten, weinig van aanbelang verrigten en zijne tegenwoordigheid op de vloot werd min noodzakelijk. Daarbij kwam, dat de Ruwaard, die reeds vóór het vertrek der vloot en ook gedurende den togt min of meer ongesteld was geweest, thans zoodanig door zinkingen 3 gekweld werd, dat het geraas op het schip en de beweging der zee hem onuitstaanbaar waren geworden. Dit, en mis- schien het kwetsen van zijnen broeder, en het vooruitzigt

1 Onder anderen, met het Zeeuwsche schip Domburg, waarover het bevel voerde Mr. ABRAHAM BISCOP, behoorende tot een aanzienlijk geslacht der stad Middelburg, en die uit ijver en liefde tot dienst van het Vaderland," op den 16 Mei van dit jaar aan de Admiraliteit van Zeeland had aangeboden, "uni met een suilsant schip van oorlog in zee te gaan en preuve te mogen geven van zijne couragie." Zijn schip was echter te laat in gereedheid, om den zeeslag van Solebay bij te wonen. Omtrent dienzelfden tijd bood een kapitein van de krijgsmagt te lande, GILLIS DE MAUREGNAULT geheeten, tot een aanzienlijk geslacht van Ter Veere behoorende, zich aan, om met 60 kloeke matrozen, die hij op zijne kosten had aangeworven, zich naar 's Lands vloot te begeven , hetgeen hem werd toegestaan. Not, der ddm. van Zeeland, van 16 Mei en 8 Junij 1672. 2 Journaal van C. DE WITT. 3 Zoo wordt de ziekte genoemd, doch deze schijnt wel het podagra geweest te zijn; DE WITT klaagt ten minste in een' brief aan de Staten- Generaal over hevige pijnen in de schouders, armen en handen. 320 GESCHIEDENIS VAN HET van de aanstaande omwenteling in het bestuur 1 deden hem besluiten, tot herstel zijner verzwakte gezondheid, de vloot te verlaten, na daarvan kennis gegeven te hebben aan de Staten-Generaal, die zulks vervolgens goedkeurden, en te gelijk de Staten der provincien uitnoodigden, eenige andere cordate en standvastige mannen als afgevaardigden naar 's Lands vloot te zenden , 2 waaraan echter geen gevolg ge- geven werd. DE W1TT verliet dus de vloot op den 22 Junij, vergezeld van zijne bedienden, lijfwacht en garde maritime, meer dan honderd personen sterk, 3 en begaf zich naar zijne vaderstad Dordrecht, waar hij, tot belooning der gewigtige diensten, welke hij nu en vroeger aan het Vaderland had bewezen, weldra zijn leven, dat hij zoo moedig voor het Gemeenebest gewaagd had, door de volkswoede in gevaar gebragt zag. 4 Twee dagen na het vertrek van den Ruwaard, 5 besloten de Algemeene staten, op voordragt der provincie Holland, de vloot met omtrent een derde deel te verminderen , en gelastten, dat zij tot op 48 kapitale schepen van oorlog en 18 fregatten gebragt en de overige buiteii dienst gesteld zouden worden. Te gelijk gaven zij het bevel, dat al de mariniers of zeesoldaten der b uiten dienst te stellen schepen en der bij de vloot blijvende fregatten, gelijk mede twee derde van het krijgsvolk uit de 48 blijvende oorlogsschepen ge- ligt en naar de verschillende zeegaten gezonden zoude worden, ten einde vervolgens daarhenen te worden gerigt, werwaarts de Staten der provincien Holland, Zeeland, Vriesland en

I Deze beweegredenen worden niet opgegeven, maar komen mij waarschijnlijk voor, ten zij de ziekte, waarover DE WITT in geen zijner vorige brieven aan den Staat of aan zijne vrouw klaagt, op eenmaal zeer verergerd zij. 2 Res. van H. H. Mog., van den 23 Junij 1672. 3 Met de vermelding hiervan eindigt het belangrijk Journaal of Dagregister van den gevolmagtigde.

4 Ik zwijg hier van het lasterlijk verhaal, dat DE WITT zou genoodzaakt zijn geweest de vloot te verlaten wegens eenen hevigen twist met DE RUYTER, waarin hij door ge- noemden opperbevelhebber zelfs zon gewond zijn; men kan hierover nazien: BRANDT, Leven van DE RUYTER , bl. 719.

5 Op den 24 Junij. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 321

Stad en Lande zulks zouden goedvinden. Tot aanvulling van deze manschappen, waarmede de vloot een aanzienlijk getal geoefende krijgslieden miste, werd bevolen, de matrozen der af te danken schepen te verdeelen over die bodems, welke onder de vlag zouden blijven. Eindelijk werd nog door de Algemeene Staten bevolen, de krijgsbehoeften uit de in- vallende schepen door galjooten binnen de onderscheidene zeegaten te doen brengen , om daarvan gebruik te maken, wanneer en waar zij zulks zouden noodig achten. De aanleiding tot deze maatregelen, aan welke onver- wijld gevolg gegeven, maar waardoor tevens 's Lands zee- magt merkelijk verzwakt werd, was gelegen, deels in de aangevangen onderhandelingen met Groot-Brittanje, met wel gelukkige uitkomst men zich vleide, en die men door-ker de verrigtingen der vloot niet wilde storen; deels in het groote geldsgebrek, veroorzaakt door het verlies van vele steden en geheele provincien en de oprigting en het onder- houd van eene menigte krijgsvolk; deels en wel voorname- lijk, in den jammerlijken toestand, waarin het Gemeenebest te dezen tijde van de landzijde geraakt was, en waardoor men, wel verre van de vloot van het noodige te kunnen voorzien, zich gedwongen zag, toevlugt te nemen tot de hulpmiddelen, welke zij aanbood om, ware het mogelijk, het zinkende Vaderland te redden. Binnen den tijd van weinige weken was LODEWIJK XIV tot in het harte des Lands doorgedrongen. Niet minder dan vier en twintig sterkten en vestingen hadden binnen twintig dagen voor de wapenen van den Franschen Koning en van zijnen bondgenoot, de Bisschop van Munster, gebukt, en drie der Vereenigde Gewesten ware door hen vermeesterd. Een vierde gewest, welks hoofdplaats, Groningen, fel beschoten werd, was gedeeltelijk ook in de magt des vijands gevallen, en nu werd Holland, het gewigtige Holland, van welks behoud het zijn of niet zijn van het aloude en beroemde Gemeene- best afhing, aan de grenzen bedreigd en bestookt. Alles, wat mogelijk was, moest dus worden opgezet en bijgebragt, II 21 322 GESCHIEDENIS VAN HET om die provincie, het laatste bolwerk van den Staat, tegen de aanvallen van den overwinnaar te beveiligen. Maar hiertoe ontbraken in vele opzigten de middelen. Het meerendeel van het geschut en der krijgsbehoeften was naar de grens gezonden, en thans eene prooi des vijands. Een-vestingen zeer aanzienlijk gedeelte van het leger, tot bezetting van die vestingen gebruikt, was krijgsgevangen gemaakt of ver schatkist, door vele buitengewone uitgaven-loopen. 's Lands uitgeput en door de vermeestering van zoo vele gewesten en plaatsen van onderstand ontbloot, was ledig. De magazij- nen waren onvoorzien van geschut, wapenen, buskruid, en alles wat verder tot verdediging noodig was, en de aan- vulling van buiten was, bij de stremming des handels, ondoenlijk. Is het vreemd, dat men bij zulke omstandig onder zoodanig eenen druk der tijden het oog-heden en vestigde op 's Lands vloot? Door tot hare vermindering te besluiten, zou de schatkist merkelijk verligt worden; door de mariniers grootendeels van deze af te nemen, zou men eene vrij aanzienlijke magt van kloeke en geoefende krijgs- lieden bekomen, welke in staat zouden zijn, de grenzen der vier overgebleven gewesten en voornamelijk van Holland te helpen verdedigen; door de afdanking van ettelijke schepen zou men kunnen beschikken over eenen aanzienlijken voor kruid, kogels en wapenen , waaraan zoo dringende be--raad hoefte was. Zonder verwijl werd dan ook aan deze maatregelen gevolg gegeven. Door afgevaardigden uit Hunne Hoog Mogenden werden de daartoe bestemde oorlogsschepen afgedankt en de zich daarop bevindende matrozen op de andere over geplaatst. De mariniers, ten getale van ongeveer twee duizend man, verlieten de schepen en werden onder bevel van hunne dap- pere aanvoerders, den Luitenant-Kolonel PALM en den Graaf VAN HOORN I naar de grenzen van Holland, Zeeland en Vries-

I Deze Was JOHAN BELGICUS, Graaf DE HORNES Of VAN HOORN, broeder van WIL- LEM ADRIAAN, Graaf VAN HOORN, Generaal der artillerie, die in dit jaar den Lande gewigtige diensten bewees. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 323 land gezonden, waar zij vervolgens gewigtige diensten bewezen. Het kruid en de verdere krijgsbehoeften werden naar de magazijnen en vestingen gebragt, waar deze wel te pas kwamen. Op deze wijs werd het zeewezen van den Staat, terwijl het door de omstandigheden weinig ter zee kon vérrigten , een der hoofdmiddelen tot behoud van het Gemeenebest. Maar men bediende zich daarvan nog op eene andere wijs, tot bereiking van hetzelfde doel. Reeds gedurende den winter, toen de vrees voor eenen oorlog met Frankrijk iederen dag grooter werd, had men zich bij sommige Admiraliteiten bezig gehouden met liet bouwen en toerusten van een aantal platboomde en andere vaartuigen, ter verdediging van Maas, Waal, Rijn en IJssel, en ten einde aan den vijand den overtogt over deze rivie- ren te betwisten. Met het uitbreken van den krijg werd dat getal aanmerkelijk vermeerderd, en daarbij later gevoegd eene groote menigte gewapende Groenlandsche sloepen en booten, welke gedeeltelijk met kloeke matrozen, gedeeltelijk met mariniers bemand, en over welke moedige bevelheb- bers gesteld werden, waaronder men de dappere brander- commandeurs JAN DANIELSZOON VAN DE RYN en CORNELIS VAN DER HOEVEN, en den Luitenant, naderhand, om zijrle kunde en dapperheid, tot Admiraal verheven, GERRIT VAN CALLENBURGH 1 telde. Bij de eerste aannadering des vijands, vielen eenige dier gewapende vaartuigen of uitleggers in de magt der Franschen , en eenige andere werden door hunne bevelhebbers in brand gestoken, ten einde niet door den vijand vermeesterd te worden. Dan dit was meer aan de lafhartigheid der bezet- ting van de steden, in welker nabijheid de uitleggers lagen, toe te schrijven, dan aan de bevelhebbers dier vaartuigen.

1 Not, der ddrn. van Amsterdam en de Maze des jaars 1672. De vermeerdering der Witleggers, sloepen en booten geschiedde op uitdrukkelijke begeerte van den Prins VAN ORANJE, die zich niet storende aan de ontschuldigingen der Admiraliteit van de Maze, met allen ernst die vermeerdering doordrong. ,j:K 324 GESCHIEDENIS VAN HET

Doorgaans kweten dezen zich getrouw van hunnen pligt, en eenige hunner onderscheidden zich door hunnen moed en bragten aan den vijand merkelijke afbreuk toe. In lateren tijd bewezen die gewapende vaartuigen gewigtige diensten. Het behoud van Gorcum en Schoonhoven, twee der voor- naamste verdedigingspunten van het veege Vaderland, was gedeeltelijk aan den ijver en de waakzaamheid der zich op die vaartuigen bevindende zeelieden te danken. In het begin van Herfstmaand dezes jaars werd het versterkte huis Poude- royen door eenige dier uitleggers veroverd en vernield, en in het scherp gevecht, dat omtrent dien tijd bij het gehucht Capel aan de Lek tusschen het Fransche en Nederlandsche krijgsvolk plaats vond, verleenden de bevelhebbers van eenige aldaar liggende uitleggers krachtdadigen bijstand. Bovendien werden, bij de groote schaarschheid van het krijgsvolk, tot verdediging van den Vaderlandschen grond in deze hagchelijke oogenblikken, ettelijke Compagnien matrozen in dienst genomen , wier getal, nadat de vloot was opgelegd, te Amsterdam zoodanig vermeerderde, dat deze zeelieden in regementen ingedeeld, en onder het gebied van hoofd gesteld werden. Onder degenen, die-officieren der zeemagt kort na den slag van Solebay hunnen dienst in zoodanige betrekking aanboden, ontmoet men den dapperen kapitein JAN VAN BRAKEL, aan Wien, daar zijn schip onbruikbaar was geworden, het bevel werd opgedragen over 150 zee- lieden , die, met snaphanen, pistolen, houwers en pieken gewapend, met hunnen geliefden aanvoerder naar een' der meest bedreigde posten trokken, en zoo wel te land als op de onder water staande gronden het Vaderland moedig hielpen verdedigen. 1 Geen minder gewigtige diensten bewezen de te Amsterdam opgerigte regementen zeelieden. Deze hielpen ge- durende een groot gedeelte van den winter die belangrijke stad tegen den overval der Franschen bewaren. Maar daarenbo- ven deden zij, onder geleide van den Vice-Admiraal swEERS ,

I Not. der Adm. van de Maze, 1672. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 325 den kapitein ENGEL DE RUYTER en andere aanvoerders, van tijd tot tijd togten buiten de stad, waarbij zij meer dan eenmaal den vijand merkelijke afbreuk toebragten en telkens met veelvuldige voor de inwoners onmisbare behoeften weder 1 -keerden. De twee duizend mariniers, die van de vloot genomen waren, en wier getal tot drie duizend na het opleggen van de zeemagt aangroeide, kweten zich mede voortreffelijk. Oude - water, na door de Franschen te zijn verlaten, werd door hen ijlings hernomen , versterkt en tot eene niet onbelang- rijke grensvesting gemaakt, waaruit zij dikwerf onder het ge- leide van hunnen Luitenant -Kolonel, Graaf JAN VAN HOORN, gelukkige togten tegen den vijand deden. Maar het was voornamelijk in het hardnekkig gevecht, hetwelk op den 12 October dezes jaars nabij Woerden voorviel, dat de zeesol- daten blijken van hunne onverschrokkenheid gaven. Met den Generaal WILLEM ADRIAAN VAN HOORN en den Luitenant- Kolonel PALM aan het hoofd, storten eenige compagnien mariniers op de Franschen in, ontzetten het bijkans over- wonnen krijgsvolk van den gesneuvelden ZUYLESTEYN, slaan mannelijk de herhaalde aanvallen des vijands af, heroveren een door de onzen verloren vaandel, nemen eenen standaard der Franschen, maken een aantal gevangenen, en overladen zich zoo zeer met roem, dat de Prins VAN ORANJE, ter be- boning hunner heldhaftigheid, den Luitenant-Kolonel PALM, die met den sabel in den vuist met zijne zeesoldaten op den vijand was losgegaan , tot Kolonel der mariniers verhief , , in plaats van den in den zeeslag van Solebay gedooden Luite- nant-Admiraal VAN GHENT. 2 Terwijl onze zeelieden op deze wijs werkzaam waren tot

1 Not der Admiraliteit van Amsterdam, 1672 en Leven van DE RUYTER. Zie hierover svLvius, Hist. onzes Tide, D. I, bl. 459 en 460, Ontroerd Weder- land, D. I, bl. 402-406 en Franscl e , Engelsehe en Nederl. oorlogen, D. II, bl. 281-284. Zestien mariniers drongen gedurende dit gevecht tot over de valbrug van de hofpoort, welke de Franschen, onvoorzigtig genoeg, open gelaten hadden, en zouden waarschijnlijk de stad hebben ingenomen, bijaldien hun tijdig bijstand ware verleend. Nu keerden zij terug; doch een hunner deed dit niet, dan na een' gesneuvelden kapi- 326 GESCHIEDENIS VAN HET behoud van het Vaderland, zoo op genoemde rivieren als te lande, waren er ook maatregelen genomen tot beveiliging van Zeeland, maar voornamelijk om Amsterdam en Noord- holland van den kant der Zuiderzee tegen eenen aanval te verzekeren, en tevens om den vijand van die zijde te bestoken. Een gedeelte der Fransche legermagt was tot in Staats- Vlaanderen doorgedrongen, en men was met reden beducht, dat zij van daar eenen aanslag op de Zeeuwsche eilanden zouden trachten te doen. Om dit te verhinderen, werden ettelijke gewapende vaartuigen, Drummelaars genaamd, in dienst gesteld, die tot in het najaar op de Schelde ter wacht bleven liggen, of af en aan kruisten. Ook eenige compagnien matrozen en mariniers werden onder den Schout -bij -nacht JAN MATHYSSEN naar Biervliet en Aalburg gezonden, om die beide grensvestingen, van welke de laatste den overmagtigen vijand onlangs mannelijk had afgeslagen, te helpen bewaren. De uitrustingen voor de Zuiderzee waren van veel gewig- tiger aard, van grooteren omvang , en berekend naar de mate van het gevaar, waarmede Amsterdam en de naburige steden en gewesten bedreigd werden. Zoodra de vijand zich van Gelderland en Overijssel had meester gemaakt, werd men ernstig bedacht, Amsterdam van den zeekant te beveiligen. Allereerst werden vier fregatten met den meesten spoed in gereedheid gebragt, welke op het IJ ter wacht gelegd, en nog met eenige andere oorlogsschepen en tien advijsjagten en snaauwen uit 's Lands vloot versterkt werden. Vervolgens werden, zoo door de Admiraliteit van Amsterdam als die van het Noorderkwartier, een aantal kleine vaartuigen, meest tjalken, gewapend. Eindelijk werd aan de ingezetenen verlof verleend, om op de Zuiderzee ter kaap te varen, hetgeen ook door velen gedaan werd, en waarbij aan den vijand merkelijke afbreuk werd toegebragt, doch waarbij tevens zulke buitensporigheden togen de inwoners van het gemeenebest zelve gepleegd werden, dat men weldra tein ganschelijk te hebben uitgeplunderd, niettegenstaande de Franschen geweldig van de wallen op hem vuurden. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 327 zich genoodzaakt zag die kaapvaart af te schaffen en te ver- bieden. 1 De op de Zuiderzee vereenigde scheepsmagt werd in twee deelen gesplitst. De groote schepen en eenige advijs- jagten werden naar Texel gezonden , 2 ten einde aldaar het doordringen te beletten der Engelsche en Fransche vloten , welke dat zeegat, volgens de loopende geruchten, zouden trachten binnen te zeilen. Het andere gedeelte, bestaande uit een of twee kleine fregatten, de verdere advijsjagten, snaauwen , tjalken, roeibooten, eenige vlottende batterijen of geraseerde schepen en enkele branders, hield zich dan hier dan daar in de Zuidzee op, doch voornamelijk tusschen Schok- land en het Enkhuizerzand, welke plaats de geschiktste ge werd om de vijandelijke aanslagen uit Gelderland-oordeeld en Overijssel te verhinderen, en van waar men liet gemak- kelijkste en met den meesten spoed hulp kon verleenen, waar die benoodigd mogt zijn, en den vijand op alle punten aan- tasten. 3 Het opperbevel over deze gezamenlijke scheepsmagt was toevertrouwd aan JACOB LOBS, afgevaardigde uit de ge- committeerde raden der Staten van Holland en het Noorder - kwartier, die als zoodanig met den titel van Admiraal bekleed was, of althans dien titel voerde. 1 Deze hield zich dan eens bij de groote schepen in Texel of het Nieuwediep op, dan eens bij Schokland of in het Kamperdiep, al naar mate de omstandigheden zulks vorderden. De verrigtingen der groote schepen of van het eerste smal- deel waren weinig, en bepaalden zich enkel tot de bewaking van het zeegat van Texel en de bescherming van den handel en de zeevaart in de nabijheid van dit eiland. -Van meer gewigti- gen aard waren de bedrijven van het tweede sinaldeel of der kleinere schepen, over welke, onder het opperbevel van den

1 Not, der Admiraliteit van Amsterdam en het Noorderfewarlier, 1672. 2 Not. der Admiraliteit van Amsterd. van 19 Julij 1672. 3 Not. cit., van 28 Junij 1672, 4 Not. cit., van 19 Julij en 22 Nov. 1672, en Ontroerd Nederland, 1). I, bi. 456. Het blijkt niet duidelijk, of aan LOBS den titel van Admiraal gegeven was, dan of hij alleen onder die benaming bij de zeelieden bekend stond. 32S GESCHIEDENIS VAN HET

Admiraal LOBS, het gebied door den Kapitein ter zee, PIETER CLAESSE DECKER, op het fregat Bommel, gevoerd werd. 1 Gedurig op de Zuiderzee en langs de door den vijand ver kusten kruisende, hielden deze schepen genoemde-meesterde zee geheel vrij , bewaarden Amsterdam en Noordholland tegen allen overval, en verontrustten zonder ophouden de in de omstreken gelegerde Fransche en Munstersche troepen. Doch hiermede stelden onze zeelieden zich niet te vreden. Van tijd tot tijd deden zij kleine landingen en strooptogten, waarbij zij de stoutheid zeer verre dreven, en waarvan zij meer dan eenmaal, met rijken buit beladen, terugkeerden. Op den tweeden September volbragten zij eene even moedige als gelukkige onderneming. In vereeniging met eenige Vriesche krijgsmagt, tastte een zeker getal kruisers eene schans nabij Blokzijl aan, en wel met zoo veel dapperheid, dat zij die spoedig vermeesterden. De inwoners der genoemde stad, hier beweging gebragt en aangemoedigd, vielen op de-door in Munsterschen, welke aldaar in bezetting lagen, aan, open- den met geweld eene der poorten voor de Vriesche aanruk- kende krijgslieden, en ontweldigden aldus Blokzijl aan het juk des vijands. 2 Hoe min beduidend deze gebeurtenis op zich zelve ware, was zij in de tegenwoordige omstandigheden en na den val van zoo vele steden en sterkten, van eenig gewigt, omdat het heroveren van Blokzijl de eerste kloeke daad sedert den intogt der Franschen was, en den neder- geslagen ingezetenen des Vaderlands nieuwen moed deed scheppen. Minder gelukkig was een aanslag op Nàarden en Swarte- sluis. De Prins VAN ORANJE had in Herfstmaand het ont- werp gevormd, eerstgenoemde stad door overrompeling te vermeesteren, en wenschte daartoe zich ook van een gedeelte der uit de vloot teruggekeerde zeelieden onder den Vice- Admiraal SWEERS te bedienen, die, onder anderen, bestemd werden om eenige vlottende batterijen tegen de vesting aan te

1 Not. der Adm. van Amsterdam van 28 Junij en op andere plaatsen. 2 SYLVtus, Historien onses Tijds, D. I, bl. 428. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 329 voeren. Doch deze onderneming, hoe doelmatig overlegd, mislukte door stilte en andere toevallige omstandigheden. Niet beter slaagde de onderneming tegen Swartesluis, welke omtrent te zelfder tijd gedaan werd. De Amsterdamsche com- mandeur MULLER trachtte met eenige gewapende jagten en andere vaartuigen die plaats bij verrassing te veroveren, doch hij werd door tegenwind opgehouden en de aanslag ontdekt. Hiermede gaf men echter de hoop niet op. Ruim twee nlaanden daarna werd eene andere uitrusting in gereedheid gebragt, welke ditmaal bestond uit drie kloeke schepen van oorlog, zeven gewapende tjalken, eenige vlottende batterijen en bran- ders , en eene groote menigte andere vaartuigen, waarin zich ongeveer duizend man krijgsvolk bevond. Hiermede zou Swar- tesluis, in welks vermeestering men groot belang stelde, omdat het de sleutel van Overijssel en eene voor de veilig- heid der Zuiderzee gevaarlijke plaats was, van de waterzijde, onder het gebied van den Admiraal LOBS, en nicer bepaald onder dat van den scheepskapitein FREDERIK SWARr, aange- tast worden, terwijl het gelijktijdig aan den landkant door Vriesche troepen zou worden aangegrepen. Doch stilte en het wegblijven van de troepen deden dezen aanslag wederom mislukken. , Een gedeelte van het aan boord zijnde krijgs- volk werd wel ontscheept en viel op de stad aan; ook de schepen en vlottende batterijen openden hun vuur tegen de vesting; maar daar de verwachte onderstand niet opdaagde, werd men genoodzaakt de onderneming te staken. 1 Terwijl het een en ander voorviel, hadden er staatkundige gebeurtenissen plaats gevonden, welke ook voor het zeewezen gewigtige gevolgen hadden.

1 SYLvtos. cit., D. I. bI. 486 en 487; Ontroerd Nederland, D. I, bi. 456--459; Fransclle, Eng. en Nederl. oorlogen, I). II, bi. 305. In de aangehaalde schrijvers worden sommige zeelieden beschuldigd, zich niet naar behooren van hunnen pligt te hebben gekweten. Dit schijnt van enkele bevelhebbers der tjalken waar te zijn, doch het gedrag van den kapitein FREDERIK SWAM', die mede beschuldigd wordt, werd door den advocaat Fiscaal onderzocht, en dien ten gevolge door de Admiraliteit van Amst. goedgekeurd. Not. van 30 Dec. 1672. 330 GESCHIEDENIS VAN HET

Door het meerendeel der ingezetenen van Holland en Zee- land was reeds sedert eenige jaren de wensch geopenbaard, dat Prins WILLEM III , die thans den ouderdom van twee en twintig jaren bereikt had, tot de waardigheden mogt verheven worden, waarmede zijne voorvaderen waren bekleed geweest. Doch de vervulling van dien wensch was telkens door de staatslieden , welke het bewind des Lands in handen hadden, en voornamelijk door den raadpensionaris JOHAN DE WITT, tegengewerkt en verijdeld. Die tegenkantingen had liet verlangen naar de verheffing van den Vorst, wel verre van uit te blusschen , meer en meer aangewakkerd, en eenen onverzoenlijken haat verwekt tegen degenen, die de verheffing wederstreefden, bijzonder tegen den raadpensio- naris. De hagchelijke toestand, waarin het Vaderland met den aanvang dezes jaars geraakte, toen het met eenen zwaren oorlog zoo van de land- als zeezijde bedreigd werd, nood- zaakte eindelijk de staatslieden en ook den raadpensionaris toe te geven, en Prins WILLEM werd tot Kapitein-Generaal voor den aanstaanden veldtogt benoemd. Maar de groote meerderheid der natie hield zich hiermede niet te vreden. Zij vorderde , naar mate de vijand dieper in het harte des Vaderlands doordrong en de toestand van het Gemeenebest bedenkelijker werd, op hooger en hooger toon, dat de jonge Vorst tot Stadhouder en vasten Kapitein- en Admiraal-Generaal zou worden verheven. Eindelijk barstte de volkwoede uit, en de noodlottigste gevolgen waren te duchten geweest, bij aan den bijkans algemeenen wensch geen gehoor-aldien men hadde gegeven. De staten van Zeeland besloten dus, en twee dagen daarna ook die der provincie Holland, Prins WILLEM tot de waardigheden, welke zijne voorvaderen hadden bezeten te verheffen, welke verheffing spoedig door een ge- heelen ommekeer in het bestuur gevolgd werd. Op deze wijs werd in Hooimaand des jaars 1672 ook de waardigheid van Admiraal-Generaal, welke na den dood van Prins WILLEM II. vervallen was, hersteld, en hiermede de regten en het gezag, welke aan de vermelde waardigheid NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 331 van de vroegste tijden af verbonden, doch na het overlijden van genoemden Vorst, deels door de Staten-Generaal, deels door de Staten der bijzondere gewesten uitgeoefend waren, op nieuw aan Prins WILLEM III opgedragen, en twee jaren daarna 1 zelfs de opvolging daarin en in zijne verdere hooge waardigheden aan zijne wettige mannelijke nakomelingen toe- gekend. Dien ten gevolge oefende die Vorst van nu af, nevens de Staten-Generaal, de hoogste magt over het zee- wezen uit; werden door hem of op zijn raad en met zijn overleg alle scheepsbevelhebbers en opperhoofden der zee- magt benoemd, en verder alle regten en voorregten door hem bezeten en genoten, in welker bezit en genot de vroegere Stadhouders geweest waren. Men zou zich hebben mogen vleijen, dat de volkshaat , nu de voorname oorzaak van het misnoegen, het niet ver WILLEM uit den weg geruimd was, verflaauwd-heffen van Prins zijn zou, en dat het misnoegen tegen de voornaamste staats- dienaren, met name tegen den raadpensionaris JOHAN DE WITT en diens broeder, den Ruwaard, zou afgelegd zijn, dat althans aan dien haat geen bot zou gevierd zijn gewor- den. De geschiedenis leert, helaas! het tegendeel, en het jammerlijk uiteinde van het doorluchtige broederpaar ge- tuigt, dat de volkswoede niet eerder verzadigd was, dan nadat beide mannen als hare slagtofers gevallen waren. Met den moord der gebroeders verloor het zeewezen twee zijner stevigste steunpilaren. Wie zij voor het zeewezen waren, wat zij daarvoor deden , hoeveel de zeemagt van den Staat aan hen verpligt is, hebben de gebeurtenissen sedert den eersten Engelsehen oorlog, voornamelijk die van den tweeden en derden krijg tegen Groot-Brittanje, geleerd. Zoo wij dien- aangaande in bijzonderheden wilden treden, de stoffe daartoe zou niet ontbreken. Maar getuigt niet elke bladzijde dezer geschiedenis na den vrede van Westinunster, dat de raad- pensionaris JOHAN DE WITT de ziel en het leven van het

1 Op den 2 Febr. 1674. 332 GESCHIEDENIS VAN HET zeewezen was; dat de ontwikkeling, welke het verkreeg, en de verbeteringen, welke daarbij werden ingevoerd, zijn werk waren; dat hij de ontwerper was van de voornaamste onder- nemingen tegen den vijand, en dat aan zijn verheven genie is te danken het denkbeeld van den luistervollen togt op de rivier van Rochester, welke met gulden letteren in 's Lands historiebladen staat opgeteekend? 1 Getuigt ook deze ge- schiedenis niet den ijver, de werkdadigheid, de standvastig- heid en den moed van den Ruwaard, en eerbiedigt het nageslacht niet in hem, al keurt het zijnen eigenwaan en zijne onvoorzigtige tentoonspreiding van gezag niet goed, den trouwen uitvoerder der ontwerpen en bevelen van zijnen broeder ? Hun afsterven, dat aan eenen DE RUYTER • wiens verheffing tot Luitenant-Admiraal en Opperbevelhebber der zeemagt het Vaderland aan den raadpensionaris DE WITT ver tranen deed storten, was dus een onherstelbaar-pligt is, verlies voor het zeewezen. Intusschen bloeide dat zeewezen nog lang, ook na hunnen dood, en groote heldendaden werden er nog door bedreven. Maar wie was daarvan eene der voornaamste oorzaken? Was het niet JOHAN DE WITT, wiens geest nog bij het zeewezen leefde, en door wiens verbeterde inrigtingen, wetten en verordeningen het zijne aloude kracht en luister nog gedurende bijkans een halve eeuw behield? Eene van de eerste gevolgen der verheffing van den Prins VAN ORANJE tot Stadhouder en Admiraal-Generaal was de openstelling der commissie- of kaapvaart. Bij herhaalde be- velen der algemeene Staten was, sedert het uitbreken van den oorlog, het uitloopen van bijzondere personen tot het doen van afbreuk aan den vijand strengelijk verboden, op grond, dat met de toelating der commissievaart de beman-

I Niet evenwel in de zoogenaamde Geschiedenis des Vaderlonds door BILDERDIJK, D. IX, bl. 180 en Bijvoegselen, die de roem van dezen togt, welken hij met de stroop Noormannen in zeker opzigt schijnt gelijk te stellen, op allerlei wijs zoekt-togten der te verkleinen, alleen omdat deze door eenen no WITT ontworpen, en door eenen DE WITT uitgevoerd werd. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 333 fling der vloot onmogelijk zou worden. Slechts aan eenige weinige schepen, die zich in Suriname, te Cadix en in de Middellandsche zee ophielden, was bij wijze van uitzondering het verlof daartoe gegeven, onder uitdrukkelijke voorwaarde, dat voor deze bodems geen volk in deze landen mogt worden aangeworven. 1 Deze ongewone maatregel, ofschoon niet zonder voorbeeld, 2 verwekte bij velen een hevig misnoegen , vooral in Zeeland, waar men van oude tijden af zich met ijver op de kaapváart had toegelegd, en waar men de hoop voedde, ditmaal, even als in den vorigen oorlog, een' rijken buit te zullen behalen, ja rijker nog dan in vroegere dagen, nu niet slechts de handel en zeevaart van Groot-Brittanje, maar ook die van Frankrijk het uitzigt op vele en kostbare prijzen gaven. Dien ten gevolge weigerde het zeevolk volstandig bij de vloot dienst te nemen, en de reeders zetteden, niettegen- staande het verbod, hunne uitrustingen voort, deden sommige hunner schepen in het geheim of onder alllerlei voorwendsels zee kiezen, terwijl anderen zich gereed maakten dat voor- beeld te volgen. Dit ging zoo verre, dat de Zeeuwsche Ad- miraliteit het noodig achtte, zulks krachtdadig te beletten. Op eenige der uitgeruste commissievaarders werd beslag gelegd, en de Luitenant-Admiraal DE RUYTER werd door de Admiraliteit uitgenoodigd, eenige oorlogsschepen voor de zeegaten te doen kruisen, of binnen gaats te zenden, "om fregatten en volken te dwingen, die, tegenstrijdig aan de bevelen, zouden willen of pogen te vertrekken, en om dezelve in verzekering te helpen nemen." 3 Dan deze maat- regel bewoog het volk geenszins tot het dienst nemen bij 's Lands zeemagt, en verbitterde slechts de gemoederen tegen de bestaande regering. Met de verheffing van Prins WILLEM tot Stádhouder en Admiraal-Generaal kwam hierin verandering. Op voorstel der

1 Not. der ddm. van Zeeland. 2 In het begin van den tweeden Engelschen oorlog werd de Commissievaart ook een tijdlang verboden. 3 Not der ddm. van Zeeland, van 27 Junij 1672. 334 GESCHIEDENIS VAN HET

Admiraliteit van Amsterdam en op aanraden van den Prins, besloten de Algemeene Staten op den 22 Julij , 1 de commissie- of kaapvaart open te stellen; onder voorwaarde nogtans, dat door de reeders aan het land zouden behooren geleverd te wor- den zoo veel bevaren matrozen, als uitmaakten de helft der bemanning van al de door hen uit te rusten schepen, of wel eene daarvoor bepaalde som; welke voorwaarde echter, die zeer drukkend was, eenigen tijd daarna, 2 op voordragt en aandrang van den Admiraal-Generaal, die te dien einde opzettelijk in de vergadering van Hunne Hoog Mogenden verscheen, opgeheven werd. Groote blijdschap verwekte de intrekking van het verbod der commissievaart, hetwelk thans, nu een aanzienlijk ge- deelte van 's Lands vloot was afgedankt en opgelegd, min doelmatig geworden was. Met ijver sloegen de ingezetenen in alle zeeplaatsen de hand aan het werk. Weldra liepen er commissievaarders van Amsterdam , Rotterdam, uit het Noor Vriesland uit, welke onderscheidene vijande--derkwartier en lijke koopvaarders veroverden. Maar het waren vooral wederom de Zeeuwen, die de Vrije of Reine Nering, gelijk zij het noemden , 3 na het opheffen van het verbod, sterk dreven. Er vormde zich ditmaal (liet te Vlissingen of op eenige andere plaats eene maatschappij of particuliere Directie der Kruis , 4 zoo als in den vorigen oorlog geschied was, maar-serie vele bijzondere personen rustten alleen of met eenige andere vereenigd, een grooter of kleiner getal schepen ter kaap- vaart uit. Volgens sommigen, 5 zouden op deze wijs niet minder dan ongeveer twee honderd schepen alleenlijk in de provincie Zeeland dit jaar zijn uitgerust. Misschien is dit

1 Not. der Adm. van Amsterdam, van den 15 Julij en van H. H. M., van den 22 Julij 1672. 2 Op den 17 Aug. De Prins had bij zijn eerste zittingnemen in de Admiraliteit van Amsterdam beloofd, daartoe zijne uiterste pogingen te zullen aanwenden. 3 Ontroerd Nederland, D. III, bl. 80. 4 Vergelijk D. II, bl. 3. 5 Fransche, Engelsche en Nader , oorlogen, D. II, bl 336. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 335 overdreven, doch het staat vast, dat een zeer aanzienlijk getal commissievaarders uit de havens van dat gewest in zee liep om fortuin op den vijand te zoeken. Omtrent zeventig namen van Zeeuwsche kapiteinen die in den loop van dit jaar van den Admiraal-Generaal verlof bekwamen, om op den vijand te kruisen, komen in echte bescheiden 1 voor, en hun getal was ongetwijfeld veel grooter , Deze commis- sievaarders begaven zich of afzonderlijk in zee, of te zamen met een, twee of meer andere. Eenigen hielden zich voor- namelijk in de Noordzee op en liepen tot in het kanaal, maar het meerendeel deed veel verdere togten. Deze be- gaven zich of naar het Noorden, of liepen het kanaal door langs de Engelsche, lersche, Fransche en Spaansche kusten, of staken de Middellandsche zee in, waar zij alomme den Britschen en Franschen handel en zeevaart eene geweldige afbreuk toebragten, alle schepen, welke hen ontmoetten, zoo zij niet door een te sterk konvooi beschermd werden, aantastten, vermeesterden, in den grond boorden of weg- sleepten. Aldus werd eene vloot Britsche Barbadosvaarders door twee Zeeuwsche kapers aangetast, zeven prijzen van deze vloot hier te lande binnen gebragt, de meeste overige schepen uit grond gehakt. Eene talrijke vloot Schot -geplunderd en in den kolenschepen werd ook door Zeeuwsche kapers aange--sche grepen , en vele dezer schepen vernield, niettegenstaande zij twee kloeke fegatten beschermd werden. 2 En om uit vele voorvallen nog van eenige weinige te gewagen: de Middelburg kaperkapitein, ISAAC ROCHUSSEN , maakte zich na een-sche scherp gevecht bij de Sorles, op den 7 Julij dezes jaars, meester van het kostbare Engelsche Oostindische retourschip den Gouden Valk, dat anderhalve tonne gouds waardig ge- schat, en door hem, na vele gevaren , te Amsterdam behouden binnengebragt werd. 1 Kapitein JAN SPRINGER, van Vlissingen,

1 In de Not, der ,4dm. van Zeeland. Z SYLvIUB cit., D. I. bl. 466, Verwerd Europa, bl. 812; Ontroerd Nederland, D. I, b1.417; Franache, Engelache en Nederl. oorlog, D. II, 836, Holl. Mereurius 1672, bi. 178; BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 760 en 763. 3 Not. der Adm. van Zeeland, van den 2 en 10 Nov. 1672. Door de vriendelijke 336 GESCHIEDENIS VAN HET ontmoette een zeer rijk geladen Engelsch koopvaarder, van Londen naar de Levant bestemd, tastte dien, ofschoon zijn schip slechts 14, dat des vijan,dg 26 stukken voerde, aan, veroverde het en bragt het te Vlissingen op. 1 De twee commissievaarders PIETER LEENDERTS en GILLIS CASEN maakten in den loop van dit jaar niet minder dan 26, meest rijke prijzen, waaronder de zoo even vermelde Bar- badosvaarders, en vernielden nog onderscheidene andere. 2 rIOBIAS ADRIAENSEN veroverde zeven, LUCAS BOUDEWYNS negen Engelsehe en Fransche koopvaarders of vischschepen, en aldus meer andere. 3 Welke groote voordeelen de Zeeuwen hiermede behaalden, en welke zware verliezen de vijand die den Nederlanders bij de stremming des handels en der zeevaart weinig schade kon toebrengen, leedt, valt gemak- kelijk te begrijpen. Naar hetgeen sommigen beweren, zouden de prijzen, gedurende dit jaar door de Zeeuwsche kapers in Zeeland opgebragt, ongerekend degene, die in de Spaan werden binnen-sche havens Bilbao, Vigos en St. Sebastiaan gevoerd, wier getal en rijkdom zeer aanzienlijk was, niet minder dan eene waarde van drie honderd twintig tonnen gouds bedragen hebben. 4 Vermoedelijk nogtans is dit ver- groot ; doch hoe dit zij , zeker is het, dat de door de Zeeuwen tusschenkomst van den heer JACOB HARTSEN te Amsterdam, werd mij ter bezigtiging toegezonden een gouden gegraveerde penning, welke, waarschijnlijk door zijne reeders, aan RocaussEN voor die daad vereerd werd. Op de voorzijde staat afgebeeld het ge- vecht tusschen het schip van onzen kaperkapitein en den Gouden Valk, ziende men nog in de verte drie of vier andere schepen in strijd. Op de keerzijde leest men: Ge ISAAC ROOKESEN over een Engels 0ostindies Retoerschip,-denkpennincic van Cappiteyn de Goude Valk, twelck by naer een dapper en mannelick gevecht uyl erachte van commissie van haar Ed. Hog. op de Engelsehe verovert heeft den 7 July d°. 1672 en tot A,restelredam opgebracht. Dit belangrijk gedenkstuk behoort thans aan den heer ISAAC RocxussEN te Rotterdam, zijnde een afstammeling van den dapperen commissie- vaarder. Er zijn onder dat geslacht nog voorhanden diens portret en twee schilderijen, voorstellende de vermelde gebeurtenis. Sommige meenen, dat de familie ROCRUSSEN, en dus ook onze dappere zeeman, afstamt van dien RooriUS , welke in het dichtstuk de Geuzen, van VAN HAREN voorkomt, en die een der veroveraars van den Brie! was. I SYLVIUS, D. I, bl. 532. 2 Not. der Jdm. van Zeeland, en BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 760. 3 Not. der Adm. van Zeeland, 1672. 4 BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 763. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 337 in dit jaar gemaakte buit zeer aanzienlijk was, hetgeen daaruit kan worden opgemaakt, dat twee il 'Ziddelburgsche reeders , BENJAMIN RAULE en LAURENS WILLEMSEN VERPOORTE, ZiCh Op den 27 September dezes jaars tot de Admiraliteit van Zee- land wendden niet het verzoek, dat, daar hunne Kapiteinen in de Spaansche provincie Biscaye een getal van meer dan dertig, zoo Fransche als En elsche prijzen, alle geladen en omtrent tien tonnen ,ouds waardig , hadden opgebragt , er eene aanzienlijke magt van oorlogsschepen onder een bekwaam hoofd derwaarts gezonden mogt worden, onm die in veilig herwaarts te geleiden, dewijl ze in Biscaye niet dan-heid beneden de waarde konden verkocht worden; een verzoek, dat door de Admiraliteit ondersteund, doch door de alge gewezen werd. 1 Wanneer men-meenen Staten van de hand bedenkt, dat door de kapiteinen van twee reeders binnen weinige maanden zoo vele en zulke aanzienlijke prijzen ge- maakt werden, dan kan men ligtelijk bevatten, al zijn de opgaven deswege overdreven, hoe groot de voordeelen van de Zeeuwen, en hoe zwaar de verliezen der Britten en Fran. sehen geweest zijn. Terwijl onze zeelieden op de boven verhaalde wijs het Vaderland hielpen verdedigen of den vijand afbreuk deden, en de vermelde staatkundige omwenteling gebeurde, was er bij 's Lands vloot wel niet veel van groot aanbelang voor- gevallen, doch hadden er nogtans omstandigheden plaats gevonden , welke allezins vermelding verdienen. Door de vermindering, welke 's Lands zeemagt, ten ge- volge van het besluit der algemeene Staten van den 24 Junij , ondergaan had, waarbij vastgesteld was, een derde der oorlogsschepen af te danken, was de vloot, welke nog bovendien schaars van volk, buskruid en scherp voorzien was, zoodanig verzwakt, dat zij, naar het oordeel van DE RUYTER en van den ganschen krijgsraad, buiten staat was, met uitzigt op eenen goeden uitslag de vereenigde magt

1 Not. der Rdm. van Zeeland, van den 28 Sept., Res. van H. H. Mog., van den 27 Oct. 1Gí2. II ' `2 33S GESCHIEDENIS VAN HET des vijands slag te leveren. Uit dien hoofde achtte de opper- bevelhebber het raadzaam, zich niet te ver van de kusten te verwijderen , maar nabij de zeegaten, op Schooneveld of andere dergelijke plaats, eene stelling te nemen, waar men, begunstigd door de droogten, den vijand behoorlijk het hoofd zou kunnen bieden of, des noods, naar binnen wijken. Wij gaan met stilzwijgen voorbij de veelvuldige raadplegingen, welke zoo bij de Staten van Holland en Zeeland als bij Hunne Hoog Mogenden over die aangelegenheid te dezen tijde plaats vonden. Wij zullen ook niet gewagen van de veranderingen, welke somwijlen in de door de vloot genomene stelling gemaakt werden, zoodat zij zich dan eens voor Schoone- veld, dan eens voor Goedereede ophield, al naar mate de omstandigheden zulks schenen te vorderen. Dit alleen zullen wij vermelden, dat de Prins VAN ORANJE, wiens verheffing, onder de vlotelingen, die van oudsher zeer gehecht aan het oude stamhuis waren, eene groote vreugde verwekt had, in deze kommerlijke dagen toonde, veel vertrouwen in de kunde en ondervinding van DE RUYTER te stellen, en veelal aan zijne wijsheid overliet, zoodanige maatregelen te nemen, als hij in het belang des Vaderlands, tot welzijn der vloot en tot afbreuk des vijands, het meest doelmatig achtte. Zijne raadgevingen werden dan ook doorgaans opgevolgd, en de vloot dáár geplaatst, waar hij dat het meest nuttig oordeelde. Intusschen zat de vijand niet stil. De vereenigde Engel- sche en Fransche vloot , sterk ongeveer 90 oorlogsschepen, behalve de branders en het andere klein vaartuig, liep in het begin der maand Julij in zee, en verscheen weldra voor onze kusten, met het bepaalde oogmerk om, hetzij in de Maas, tegen den Briel of Hellevoetsluis eenen aanslag te ondernemen, hetzij om eene landing aan den Helder, Texel of op eenig ander gedeelte der Noordelijke kusten te doen, tot welk einde zij eene aanzienlijke krijgsmagt onder den kundigen veldheer, Grave VAN SCHOMBERG , 1 aan boord had. Onbeschrijfelijk waren de schrik en verslagenheid, welke de

1 HUME, history of England. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 339 tijding der nadering van eerie zoo magtige vloot en der voorgenomene landing onder de ingezetenen van het bijkans half door den vijand van de landzijde veroverde Gemeene- best verwekte. 's Land vloot, welke niet meer dan 47 oor- logsschepen, 12 fregatten en 20 branders telde, begaf zich wel in allerijl ter hoogte van Goedereede, om, zoo moge- lijk , aan den vijand den aanslag te dier plaatse te beletten, maar wat kon men verwachten van zulk eene geringe magt, welke de kloekmoedige DE RUYTER zelf betuigde, mensche- lijker wijs, niet bestand te zijn, aan den vijand het hoofd te bieden ? Ook uit de Zuiderzee werden de aldaar aanwezige oorlogsschepen naar Texel gezonden, om het binnenloopen van dat zeegat te verhinderen; maar wat vermogten die weinige schepen tegen zulk eene overmagt ? Van den land- kant snelden wel ruiters, voetvolk en een aantal ingezetenen naar de bedreigde punten, maar het leger, dat naauwelijks in staat was de provincie Holland tegen de talrijke Fran- sche krijgsbenden te beschermen, kon slechts weinig man- schappen missen, en hoe zouden de ongeoefende ingezetenen eene landing, hoe het doordringen van den vijand, wanneer hij eenmaal voet aan wal gezet had, kunnen tegengaan? Zoo de Britsche en Fransche vloot dus in hare bedoelingen slaagde, het was, naar menschelijke berekeningen, met het van alle kanten besprongen en benaauwde Vaderland gedaan. Doch waar menschelijke hulp te kort schoot, bood de Al- magtige bijstand en gaf uitredding! In den morgen van den 13 Julij kwam 's vijands gezamen- lijke magt ter hoogte van den Helder opdagen, en zette het, langs den wal stevenende, regt op onze zeegaten aan. Drie oorlogsschepen en een klein vaartuig , de brandwacht uitmakende, zeilden zelfs tot digt aan de gronden, welke schepen welhaast door een gedeelte der vloot gevolgd werden, dat al zijne zeilen opgijdde en het drijvende hield. Men ver- wachtte niet anders dan dat de gevreesde landing thans zou bewerkstelligd worden; doch na omtrent twee uren voor den wal gelegen te hebben , ritten deze schepen den koers naar 22 -* N.^ 340 GESCHIEDENIS VAN HET

liet noorden, volgende het overige gedeelte der vloot, het- welk zich reeds derwaarts begeven had. 1 Vijf dagen later vertoonde zich op nieuw de Engelsehe en Fransche vloot ter hoogte van den Helder, en de kustbewoners, naauwelijks van den eersten schrik bekomen, werden op nieuw met angst vervuld., Gedurende twee dagen kruiste zij tusschen het Landsdiep en de Slenk, en zond van tijd tot tijd kleine vaartuigen tot binnen de uiterste ton van het Landsdiep, met oogmerk, zoo het scheen, om de gesteldheid van het vaarwater op te nemen, en bij de eerste gunstige gelegen- heid te landen. 3 Dan in dit uiterste gevaar, dat door geene menschenhand kon afgewend worden, verleende de Godde- lijke Voorzienigheid hulp aan het veege Vaderland. Op den een en twintigsten stak uit het zuidwesten een allerhevigste storm op, voorafgegaan, naar hetgeen sommigen beweren , 4

1 Brieven van den Commissaris aa•, den Helder, Si. Kr Y1F , aan H. H. M., van den 13 en 14 Julij 1672, in het Rijks Archief berustende. 2 Brief van denzelfden, van den 18 Julij. 3 Brief van denzelfden aan den Griffier van H. H. M„ van den 21 Julij, mede in het Rijks Archief berustende.

4 Dat de vijandelijke „ooi heeft wil'. , landen, en dat. de Goddelijke Voorzienigheid dit door cellen driedaagschen hevigen stor,fi, en daarna door aanhoudend onstuimig weder verhinderde, getuigen alle schrijvers, en wordt nader door ongedrukte bescheiden zoo- danig bevestigd, dat zulks boven allen twtiijf; verheven is. Daarentegen komt mij de waarheid van het verhaal der wonderbare ebl - zeer twijfelachtig voor. Ik zou eene reeks van gelijktijdige schriften en schrijvers kunnen opnoemen, die er geen enkel woord van gewagen en het mislukken van de landing alleen aan den storm toeschrijven. Ook heb ik er niets van gevonden in de veelval, ge brochures of blaanwboekjes, die in 1672 het licht zagen. Zelfs de almanakken van da, en de volgende jaren, welke ik voor mij heb, spreken er niet van. De commissaris H. KNYYF, die zich aan den Helder tijdens het gebeurde ophield en, volgens den hem gegeven last, dagelijks aan de Algemeene Staten of aan den Griffier van Hunne Hoog Mogenden tijding gaf van de verrigtingen der vijandelijke vloot, houdt mede dienaangaande het diepste stilzwijgen in acht. Deze schrijft in eenen brief aan den Griffier, van' den 21 Julij, den dag, waarop de ebbe zou hebben plaats gehad: "flat er eenige opgezetenen van Texel aan den Helder geko- men waren, die gezegd hadden, dat aldaar de vijandelijke vloot den 20 gezien was," maar geen enkel woord wordt er door hem van de ebbe gemeld, latende hij daarop ter- stond volgen: "Door de contenuele harde winden en is by den vyant geen landinge ge geen vertrouwt wert, dat by moy weder wel souden ondernomen hebben; zyn-daen, '1 eenige maelen met cleyn vaertuigh geweest binnen de nyterste ton vant Landt Diep." Eau men vooronderstellen, dat een man, die bekend staat als een kundig en opmerk persoon, die op de plaats van het gébeurde was, en die gelast was alles te melden,-zaaw NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 341 door eene dubbele of verlengde ebbe , welke tegen de gewone regelen der natuur twaalf uren duurde, ell die het landen van den vijand, welke, naar het schijnt, op

wat de vijandelijke vloot betrof, zulk een hoogst gewigtig natuurverschijnsel als de ebbe, met stilzwijgen zou zijn voorbijgegaan, ingeval het waarlijk had plaats gehad? De eenige der mij bekende gelijktijdige of bijna gelijktijdige schrijvers en geschriften, die er van spreken, zijn: VALKENIER, in zijn Verwerd Europa; het Ontroerd Neder BRANDT, Leven van DE RUYTER; S. DE VRIES, Blonderen, zoo aen als in,-land; en Wondergevallen, zoo op als omtrent de Zeeën, en BUJNET, Geschiedenis van Enge De laatste geeft de meest stellige getuigenis, en zegt, het te 's Gravenhage ver--land. nomen te hebben van onderscheiden ooggetuigen. Maar hij begon zijn werk eerst in 1685 , dus 13 jaren na het gebeurde, en wie waren die ooggetuigen? Volgens VALKENIER en BRANDT, rust het verhaal alleen op het zeggen van Texelsche zeelieden. Heeft BURNET, een Engelschman, die waarschijnlijk onze taal niet verstond , die zeelieden in den Haag ge- sproken P ik twijfel er aan. Opmerking verdient het verder, op hoe twijfelachtigen toon VAL en ook BRANDT, wiens werk daarenboven eerst in 1687 het licht zag, van deze-KENIER ebbe spreken. De laatste zegt, "dat het vast geloofd wordt dat de Engelscheu toen ter tijd in den zin hadden, omtrent Texel te landen, en er wordt bij verhaald," dus gaat hij voort, "dat hun toeleg op eene wonderbare wijs werd belet door de langdurige ebbe." Het werd dus verhaald, maar 15 jaren na het gebeurde had BRANDT er nog geese zekerheid van, terwijl de commissaris RNYFF, die op de plaats zelve was, toen de ebbe, gelijk men meent, gebeurde, er niets van schijnt te hebben geweten. Wat het werk van DE, VRIES betreft, hetwelk ook eerst in 1687 werd uitgegeven , dit bezit zeer weinig of geene geschiedkundige waarde, en kennelijk is het verhaal omtrent de ebbe uit VAL of eenig' ander' schrijver ontleend. En in de eerste uitgave van het eerste deel-KENIER van het Ontroerd Nederland, dat in 1674 het licht zag, wordt het beletten van de landing alleen aan den storm toegeschreven en van de buitengewone ebbe niet gespro- ken. Dit vindt men eerst, misschien op gezag van VALKENIER, in de tweede uitgave van genoemd deel, welke wel op den titel mede het jaartal 1674 draagt, doch die, blijkens verschillende bijzonderheden, niet vddr 1675 kan in het licht zijn gegeven. Doch ook aldaar wordt niet in Benen stelligen zin van dit verschijnsel gesproken , maar de woorden: men zegt voor zeker gebezigd, d. i. men verhaalt als eene zekere daad- zaak, zonder dat evenwel de gronden dier zekerheid worden opgegeven; zoodat ook de schrijver van dit werk alleen deze gebeurtenis schijnt te hebben medegedeeld , of volgens hetgeen hij in VALKENIER of eenig' ander' schrijver had gevonden, of naar de in om- loop zijnde verhalen of geruchten. Maar bovendien bestaat er in het verhaal van dezen schrijver een misslag, welke aan het verhaal weinig geloof bijzet. Hetgeen door de overige vermelde schrijvers omtrent de ebbe gezegd wordt, is in algemeene be voordin- gen vervat, en geen hunner, hetgeen zeer opmerkelijk is, geeft den dag, noch de uren op, waarop de ebbe zou hebben plaats gehad. De schrijver van het Ontroerd Nederland, daarentegen treedt deswege nog al in eenige bijzonderheden, en zegt, dat die buitengewone ebbe op den 18 July geschied is. Doch zeker is die opgave onjuist, daar alle berigten daaromtrent eenparig zijn, dat de storm terstond op de ebbe volgde, en daar men weet, dat de storm niet op den 18, maar op den 21 Julij begonnen is, zoo dwaalt de schrijver van het Ontroerde Nederland kennelijk in de opgave van den dag, en verliest zijn verhaal daardoor veel van zijne geloofwaardigheid. Om al de 342 GESCHIEDENIS VAN HET den vloed wachtte, om zijne krijgsmagt aan wal te brengen, eerst vertraagde , en daarna onmogelijk maakte. Deze storm, welke drie dagen onophoudelijk en met ontzettende kracht woedde en vervolgens met tusschenpoozen, hoewel minder boven vermelde redenen blijft het mij zeer twijfelachtig, of die buitengewone ebbe wel plaats gehad hebbe, ten minste rusten de verhalen deswege, naar mijn oordeel, niet op voldoende geschiedkundige gronden. Intusschen ontken ik daarmede geenszins de God- delijke bescherming, door den Allerhoogste in deze hagchelijke oogenblikken aan Neder verleend: de driedaagsche storm en het aanhoudend onstuimige weder spreken daar--land voor luide, en elk wie aan eene Voorzienigheid gelooft, eerbiedigt daarin Hare onbegrensde magi en liefde; maar het was hier alleen de vraag, of de beweringen van sommigen omtrent die ebbe op waarheid rusten, en dit houde ik niet voor bewezen. * * Een nader bewijs dat de Engelsche vloot alleen door storm en niet door eene wonder- dadige ebbe in de landing belet is, ontleen ik uit de hieronder staande gelijktijdige be- rigten getrokken uit de Haarlemsche couranten van 1672, welke mij door de heeren Enschedé te Haarlem zijn verstrekt. Oprechte Haerlemse Courant. No. 28. 16 Julij, 1672. Amsterdam, den 15 Julij. Hier loopt eenige tijdinge, dat de Engelse vloot voor den Helder en Tessel zoude gesien wesen, waartegens men verstaet alle behoirlijke orde bij de Ed. Heeren Staten gestelt te zijn. No. 29. 19 Julij, 1672. Amsterdam, den 17 Julij. Uit Tessel is niet nader dan van eergisteren. Doen was een Engelsch schip van hun vloot gemonteert met 20 stukken aldaar gestrant. Amsterdam, den 18 Julij. Uit Tessel heeft men niet anders, als dat d'Engelse vloot zieh nog op onze kust vertoonde. Een van hare schepen, gemonteert met 22 stucken was, gelijk gemelt is, op de hooghte van de Koogh gebleven; en 't meeste volk ver veel drenkelingen waren komen aandrijven. Men had in Tessel nu te-droncken, waervan water en te lande goede ordre gestelt, of sy daar wilde landen. No. 29. 21 Julij, 1672. Helder, den 18 Julij. D'Engelse vloot heeft men hier voor de wal gesien, gelijck men dan op heden nog eenighe schepen zuidelijk heeft zien aanzeilen. Men weet van hare intentie niet, maar die stranden werden derwege bezet, dat men in volkomen ver houd te wesen; zijnde hier eenige compagnien ruiters aangekomen. -sekertheid 's Gravenhage den 20 Julij. d'Engelse vloot verstaat men, dat door storm op oase kusten groote schade bekomen heeft, doch aan onse vloot geen bijzondere. No. 30. 26 Julij, 1672. Amsterdam, den 25 Julij. Sedert het harde weer, waarin een Engels schip met volck en al op den Haacks sonde sijn gebleven en verscheide masteloos sijn geworden, heeft men van d'Engelse vloot niet vernomen. No. 30. 28 Julij, 1672. Londen, den 22 Julij. 's Konings vloot hebbende voor Tessel geweest, heeft een groeten storm uitgestaen, waerdoor hij de kust heeft moeten verlaten, en zijn wel om- trent 30 schepen van gezeide vloot zeer beschadigd, zoo aan masten zeilen en toawerk, zoodanig dat die in Soulsbaaij hebben moeten inloopen om te repareren. (Nagel. aant. van den overt. schrijver.) NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 343 hevig, gedurende bijkans drie weken aanhield, 1 dreef 's vijands vloot van voor het Landsdiep noordwaarts, deed een van hare oorlogsschepen vergaan en ettelijke kleine vaartuigen stranden, bragt aan de meeste overige schepen zeer aan- merkelijke schade toe, joeg ze uiteen, en verijdelde te eenen- male het ontwerp der Britten en Franschen. Met welk eene onuitsprekelijke vreugde de harten van Neêr- lands ingezetenen door deze onverwachte uitredding vervuld werden, laat zich gemakkelijk beseffen. Zij erkenden in dezen hevigen langdurigen storm de Vaderlijke bescherming des Allerhoogsten , en openlijke dankgebeden werden ten hemel gezonden voor den verleenden bijstand in den bangen nood. Zelfs de vijanden van het benaauwde Gemeenebest werden door dien merkbaren bijstand en die kennelijke uitredding getroffen, zoodat de Grootkanselier van Engeland bij het openen van het Parlement, in het begin des volgenden jaars , zich gedrongen voelde te verklaren: "dat het buitengewone stormen en onweders waren, die in den verleden zomer de Hollandsche zeekusten voor eene landing beveiligd hadden." 2 Naauwelijks was dit gevaar geweken, of een ander, hoe- wel van verschillenden aard , bedreigde het Vaderland. Een aanzienlijk gedeelte der vijandelijke vloot was door de hevige aanhoudende stormen genoodzaakt geworden, naar de Engelsche havens te loopen, om de geleden schade te herstellen. Aldaar gekomen, werden de schepen met den meesten spoed hersteld en korten tijd daarna weder in zee gezonden, omdat men het van het uiterste belang rekende, de vloot in staat te brengen, ter uitvoering van een nieuw ontwerp tegen Nederland. Het was, namelijk, bekend, dat de rijke Oostindische retourvloot, waartegen de Engelschen en Franschen reeds vroeger ontwerpen gesmeed hadden, bin-

1 Dit getuigt de Luitenant-Admiraal DE RUYTER in eenen brief aan H. H. Mog, van den 13 Augustus, waarin hij zegt, tot den vorigen nacht steeds zeer onstuimig weder gehad te hebben, zoo zelfs, dat de leden van den krijgsraad gedurende eenige dagen niet aan zijn boord hadden kunnen komen. 2 Zie de aanspraak van den Kanselier, waarin dit voorkomt, onder anderen bij RAPIN THOYRAS, T. IX, p. 328. 344 GESCHIEDENIS VAN HET nen zeer korten tijd verwacht werd, en men wilde andermaal beproeven, om zich van dien kostbaren buit meester te maken. Met dit oogmerk begaf het gros der vijandelijke vloot zich naar het Doggerszand, over het welk de genoemde retour- schepen noodwendig zeilen moesten. Te gelijk werden eenige ligte schepen naar de Noorweegsche zeehavens gezonden, om te onderzoeken, of de retourvloot, verwittigd van het haar dreigende gevaar, in eene van deze, even als voor zeven jaren, de toevlugt genomen had, ten einde haar in dat geval aldaar aan te tasten. Onder zulke omstandigheden was het te vreezen, dat de verwachte Oostindische schepen, die slechts zeer laat van het uitbreken des oorlogs hadden kunnen onderrigt worden, en welke op den bijstand der zeemagt van den Staat niet hopen konden, eene prooi des vijands zouden worden. Maar ook hier faalden de inenschelijke berekeningen, en God beschikte het ten goede. De rijke retourvloot verkreeg eerst kennis van de tussclien Engeland, Frankrijk en het Gemeenebest bestaande vijandelijkheden , toen zij reeds zoo verre naar het Doggerszand vervallen was, dat zij geen kans zag, zon groot gevaar, tegen wind en stroom zich in eene der-der Noorweegsche havens te bergen. Zij stelde dus haren koers regelregt naar het Vaderland, en zeilde over het Doggers- zand, doch zonder door den vijand bemerkt te worden, ont- moetende geene Britsche of Fransche schepen, dan nadat zij omtrent zes mijlen voorbij Helgoland gevorderd was. Toen daagden twee Engelsehe fregatten, de Cambridge en de Bristol, op, die met vele seinschoten hunne vloot, welke dieper in zee was, waarschuwden, terwijl zij intusschen de Oostindi- sche schepen aantastten, en een van deze, dat wat traag in het zeilen was, trachtten af te snijden, doch hetwelk door de overige zoo mannelijk werd bijgestaan, dat de beide fre- gatten genoodzaakt werden af te deinzen. Middelerwijl zette de vloot haren koers met den meesten spoed voort, en wel met zulk een gelukkig gevolg, dat al de schepen, veertien in getal, wier waarde op honderd veertig tonnen goads ge- NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 345

schat werd, tot groote blijdschap der Nederlanders en tot bitter verdriet des vijands, op den 3 Augustus behouden de rivier de Eems binnenzeilden en het anker voor Delfzijl lieten vallen. Zoodra de tijding der aankomst van deze rijke retourvloot van Delfzijl bij de hooge Regering ontvangen was, rees de moeijelijke vraag, wat te doen stond, om haar, welke elk oogenblik bij die vesting door den vijand kon worden aangetast, en niet bestand was zich daartegen behoorlijk te verdedigen, in veiligheid naar het Vaderland te brengen. Het eenige middel daartoe was de vloot van den Staat. Maar deze daartoe gebruikende, liepen de kusten, liep bovenal Zeeland gevaar van eene landing, welke, luidens de inge- komene berigten, door den vijand beoogd werd, en zou de vloot zelve ligtelijk in een gevecht worden gewikkeld , het- welk bij der Britten en Franschen overmagt ongeraden scheen. Na langdurige beraadslagingen werd ten laatste besloten, den Luitenant -Admiraal DE RUYTER te gelasten, zich met 's Lands vloot naar de Eonls te begeven en de Oostindische schepen, zoo mogelijk, van daar naar het Vaderland te begeleiden, doch tevens daarin naar soldaat- en zeemanschap , met wijs te werk te gaan, zoodat het behouden-heid en voorzigtigheid binnenbrengen dier schepen wel door alle middelen moest beproefd, doch de vloot van den Staat daarbij aan geene te groote gevaren moest bloot gegeven worden. 2 Ter voldoening aan dezen last, ging 's Lands vloot op den 27 Augustus onder zeil, en stevende langs de llolland- sche kusten tot voor Texel. Hier gekomen , werd zij met de oorlogsschepen, die tot dus verre ter bewaking van dat zeegat aldaar gelegen hadden, en een aantal matrozen ver- sterkt , en zette vervolgens, na eenig oponthoud , den togt naar de Eems voort. Aldaar voegden zich de retourschepen bij DE RUYTER, met welke hij onverwijld de reis naar het

1 Ontroerd Nederland, D. II, bi. 385; Verwerd Europa, bi. 811; RRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 722 en anderen. 2 Zie hierover in het breede BRANDT, Leven van DE RUYTER, bi. 722-727. 346 GESCHIEDENIS VAN HET

Vaderland aannam, en die hij , zonder den vijand te ont- moeten, veilig binnen gaats bragt. Vervolgens keerde de opperbevelhebber ijlings naar de Zeeuwsche kusten terug, om de aanslagen des vijands, aangaande welke nadere be- rigten ontvangen waren, af te keeren. Ter eere van dien zeevoogd mag worden aangeteekend, dat hij zich bij deze gelegenheid met zijne gewone voor scherpzinnigheid en kloekheid van de hem toe--zigtigheid , vertrouwde taak kweet. Geslingerd door tegenstrijdige be- velen, zag hij zich meer dan eenmaal in eenen moeijelijken toestand gebragt; maar wijsheid met zelfstandigheid parende , nam hij steeds zoodanige besluiten en maatregelen, welke van den eenen kant het meest nuttig waren tot de vol zijnen last, en die van den anderen kant van-voering van dien aard waren, dat de veiligheid der zeemagt van den Staat niet uit het oog werd verloren. Op deze wijs bereikte hij, onder den Goddelijken zegen, het oogmerk zijner zen- en was 's Lands zeemagt het middel, waardoor de benaauwde ingezetenen met de aankomst der retourschepen verkwikt en gesterkt werden, en het Gemeenebest nieuwe bronnen ont- ving, om den vijand, zoo van de land- als zeezijde, manne- lijk het hoofd te bieden. 1 Sedert dit oogenblik hield 's Lands vloot zich dan eens op Schooneveld, dan eens voor Goedereede op, waar zij dikwerf met zware stormen te kampen had. Dit duurde tot op de helft van Herfstrnaand, wanneer de Algemeene Staten, vernomen hebbende, dat het gros der Engelsche vloot was binnen gevallen en opgelegd, en dat de Fransche naar hare havens was teruggekeerd, besloten , 2 het meerendeel der schepen insge- lijks af te danken. Tot dit besluit waren Hunne Hoog Mogen- den te eerder overgegaan uit hoofde van het gebrek aan levensmiddelen en andere behoeften, dat op de vloot heerschte, het gevolg van de uitputting der geldmiddelen van de Admi-

1 Zie over dit alles in het breede, BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 733 vlg. 2 Op den 15 September. NEDER.LANDSCHE ZEEWEZEN. 347 raliteiten en het gemis van den noodigen onderstand door de verovering van drie, en den hagchelijken toestand van de vier overige provincien. De vloot scheidde dus op den 22 September vaneen, en de verschillende smaldeelen begaven zich naar de zeegaten, waar zij te huis behoorden. Alvorens echter waren , naar het- geen door de Algemeene Staten bij het besluit tot afdanking der vloot bepaald was, 24 oorlogsschepen en fregatten en al de zich bij de vloot bevindende branders, ten getale van 27 , afgezonderd, aan welke gelast werd, zich in eskaders te ver naar de verschillende zeegaten te zeilen , ten einde-deelen en aldaar post te vatten, deze te bewaken en tegen de vijande- lijke aanvallen te verdedigen. Met het gros der vloot keerde ook de Luitenant-Admiraal DE RUYTER weder, wiens woning, terwijl hij het Vaderland van de zeezijde beschermde, naauwelijks tegen de woede van het graauw had kunnen beveiligd worden , en tegen wiens kostbaar leven, kort na zijne terugkomst, een onverlaat ee'nen aanslag deed. Zoo groot was in deze dagen de partij- zucht , dat de man, die eene der stevigste steunpilaren van het wankelende staatsgebouw was, zelfs aan zoodanige snoode ondernemingen blootgesteld was, alleen, omdat hij als een vriend der jammerlijk onigebragte gebroeders DE WITT bekend stond! Te midden dier verguizing , ontving de held nogtans veelvuldige blijken van den hoogen prijs, op welken zijne verdiensten gesteld werden. 's Lands overheid betuigde hem plegtig haren dank en genoegen °voor zijne goede devoiren, notabele diensten, mannelijke couragie en dapperheid, mits- gaders loffelijke conduite en directie, laatstelijk wederom be- toond in den zeeslag tusschen de vloot van den Staat en die van de magtige Koningen van Frankrijk en Engeland;" 1 en door den Prins VAN ORANJE werd hij "met vorstelijke heuschheid en betoon van hoogachting bejegend." 2 De vier en twintig in de verschillende zeegaten liggende

1 .Besluit van H. H. M., van den 26 Sept. 1672. 2 BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 759. 348 GESCHIEDENIS VAN HET schepen bleven met de daarbij gevoegde branders tot in Wijnmaand op de hun aangewezene posten liggen, bewa- kende de monden der rivieren en zeegaten. Doch alstoen werd de helft der schepen afgedankt, omdat men oordeelde, dat hun langer verblijf aldaar onnut was. Aan de overige twaalf werd eene andere bestemming gegeven. Er hielden zich, sedert het vaneen scheiden en opleggen der Britsche en Fransche vloot, ettelijke vijandelijke fregatten in zee op, die dan eens afzonderlijk, dan weder vereenigd, langs de kusten kruisten en aan den handel merkelijke afbreuk toe- bragten. Zes van deze hadden in het laatst van September de Nederlandsche koopvaardijvloot, welke uit zee kwam, aangetast, en een van de twee oorlogsschepen die haar be- geleidden, zijnde een ligt fregat, benevens een koopvaarder veroverd. 1 Weinig tijds daarna werden de fregatten de Brak en de Overijssel, over wie de kapiteinen CORNELIS VAN DER ZAEN , en CORNELIS TEYLOOS het bevel voerden, door het- zelfde vijandelijke smaldeel op de hoogte van de Eems ge- jaagd, en ontstond tusschen deze en eenige der Britsche schepen een gevecht. 2 Dit gebeurde gaf aanleiding tot de overweging, of men de zee en den handel in het aanstaande wintersaizoen aan de willekeur des vijands zou overlaten, dan wel of een smaldeel zou worden uitgerust, om zoowel den handel te beschermen, als de ondernemingen der corn missie thans in grooten getale rondzwierven, te be--vaarders , die gunstigen. De Prins Stadhouder verklaarde zich voor het laatste, en drong dit bij eenen brief uit het leger aan H. H. Mogenden aan. 3 Dien ten gevolge werden twaalf fregatten van de vier en twintig schepen, benevens eenige branders, tot één smaldeel in Texel vereenigd, over hetwelk het ge- bied aan den Schout-bij-nacht 4 JAN JANSSE VAN NES, broeder

1 Not. der Admiraliteit van timst., van den 29 Sept. en Rea. van H. S. Mag., van den 1 Oct. 1672. 2 Id. ib. 3 Uit het leger bij Bodegraven, den 17 October. 4 In het Ontroerd Nederland wordt hem verkeerdelijk de titel van Vice-Admiraal gegeven; die waardigheid bekwam hij eerst in het volgende jaar. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 349 van den Luitenant-Admiraal AERT JANSSE JANSSE VAN NES, opgedragen werd. Dit smaldeel koos in November zee, stak naar de Schotsche kust over, om, zoo mogelijk, de ver- wacht wordende Engelsche kolenhalers aan te tasten en te vernielen, en liep daarna, toen zulks niet gelukt was, het Kanaal door tot voor Brest, alwaar de Fransche vloot lag, welke dit jaar Nederland had helpen bestrijden. Naar men meent zou VAN NES, die onder de bekwaamste en dapperste zeevoogden van het Gemeenebest behoorde, voornemens ge- weest zijn, met zijne branders de Fransche vloot in die haven te vernielen, om aldus een tweede schouwspel van Chatham te vertoonen. Doch tegenwind belette hem de uit dit stout ontwerp. Ook schijnt de Fransche be--voering van velhebber uit Duinkerken verwittigd te zijn geweest van den aanslag van VAN NES, waardoor de haven van Brest bij zijne komst zoodanig met kettingen en balken voorzien was, dat het onzen zeevoogd met de geringe magt, welke hij bij zich had, ten uiterste bezwaarlijk zou gevallen hebben, zijn ont- werp te verwezenlijken, 1 al ware het, dat een goede wind hem begunstigd hadde. Hij moest dus onverrigter zake weder smaldeel werd in het midden van Winter--keeren, en het maand ontbonden. Hiermede eindigden de krijgsbedrijven ter zee in het jaar 1.672; een jaar, dat teregt voor een der noodlottigste van de geheele Nederlandsche geschiedenis wordt gehouden, doch waarin de zeelieden, te midden der diepe verslagenheid en bij het algemeen gebrek aan moed, uitstekende blijken van hunne dapperheid gaven, aan het Vaderland gewigtige diensten bewezen en het voor eenen geheelen ondergang hielpen be- waren.

1 Not. der Admiraliteit van Zeeland, van den 16 Nov. 1672 en Ontroerd Neder bi. 481. -land, D. II, 350 GESCHIEDENIS VAN HET

KRIJGSBEDRIJVEN DER NEDERLANDERS TEGEN DE VEREENIG- DE VLOTEN VAN GROOT-BRITTANJE EN FRANKRIJK IN DEN JARE 1673.

-DELENDA EST CARTHAGO, Carthago moet verwoest worden!" Met dat beruchte gezegde, weleer door den ouden CATO over Romes vijandin en mededingster uitgesproken , werd aan het Britsche Parlement in den aanvang des jaars 1673 door den Kanselier van Groot-Brittanje aangekondigd , 1 dat de twee verbondene mogendheden besloten hadden, het Gemeenebest der Vereenigde Nederlanden, het kostte wat het wilde, te verdelgen; als ware het, dat zij , zonder den wil des Aller- hoogsten , konden te onderbrengen en uit de rij der volken wisschen dat Land, hetwelk, ook volgens de bekentenis van denzelfden Kanselier, in het afgeloopene jaar zoo merkbaar door de Voorzienigheid bewaard was geworden. Intusschen bleek uit deze aankondiging hoedanig de gezindheden van Groot-Brittanje en Frankrijk ten opzigte van Nederland ook nu nog waren. Men kon en moest dus verwachten, dat door beide rijken de uiterste krachten tot volvoering van hun ontwerp zouden worden ingespannen; en zou het Vaderland behouden worden, Nederland, hoe verzwakt ook door het verlies van zoo vele steden, en van drie gewestén, moest alles opzetten tot handhaving zijner onafhankelijkheid: Geweldig was de indruk, welken het gezegde van den Britschen Kanselier hier te lande maakte. Het klonk als een donderslag in de ooren dergenen , die nog hoop op den vrede niet Koning KAREL gevoed hadden, doch het vervaarde niemand. De schrik, welke menigeen in het vorige jaar had bevangen , was, vooral na de verheffing van den Prins en door zijn kloek voorbeeld, verdwenen , 2 en uit alle oorden verhief zich slechts éene stem, dat men tot behoud des Vader-

1 Zie de Redevoering van den Kanselier hoofdzakelijk bij HUME, en in haar geheel bij RAPIN THOYRAS. 2 De Prins trachtte het dreigende onweder nog af te wenden. Dit is mij gebleken uit NEDERLANDSCHE ZEE WEZEN. 351 lands goed en bloed moest opofferen. l De overtuiging van de noodzakelijkheid hiervan, deed het Gemeenebest, of liever de twee provincien Holland en Zeeland de uiterste krachten inspannen, alhoewel de kommerlijke toestand des Vaderlands niet toeliet, alles te doen wat de grootheid van het gevaar scheen te vorderen. Reeds in Louwmaand werd door de provincie Holland het voorstel gedaan om, naar oude gewoonte, eenige afgevaar- digden uit de Admiraliteits-collegien naar 's Gravenhage te ontbieden, ten einde te helpen raadplegen over het doen eener uitrusting tegen het aanstaande voorjaar. Dien ten ge- volge werden de beraadslagingen over dat gewigtig onder- werp kort daarna aangevangen, waaruit een voorstel van den Prins VAN ORANJE en van den Raad van Staten voorvloeide, om dit jaar eene vloot in gereedheid te brengen, zamenge- een belangrijk stuk, (behoorende tot de familiepapieren der Fagels) alwaar op den kant deze woorden gevonden worden: Het concept van deze missive gearresteert op de bedicamer van Sijne Hooghut, den 7 Tanuarij 1673, en waarin de raadpensionaris G. Fagel met eigen hand de noodige veranderingen gemaakt beeft. Dit stuk bestaat: lc. uit eene missive in het Fransch á Monsieur Zas (later naar ik meen, tot aan zijnen dood in 1701 secretaris der Admiraliteit van de Maze), waarbij deze, die reeds in Engeland geweest was, wordt gewaarborgd, dat ofschoon hem, om redenen, geen openbaar karakter gegeven wordt, alles wat hij negotieren zou, van kracht zou zijn, alsof hij een publiek karakter hadde bezeten, en dat Z. H. zorgen zou, dat zijne verrigtingen zouden worden goedgekeurd; 20. uit eene volmagt van den Prins, waarbij Gerbrand Zas gemagtigd wordt, "zich naar Engeland te begeven, en aldaar van wege den staat der Vereenigde Nederlanden te negotieren ende tracteren over eene suspensie van waepenen te waeter tusschen hoogstgem. Croon, ende desen staat voor den tijdt van een jaar ofte zoo veel langer als hem mogelijck sal sijn, mits be- ginnende met den 1 April deses jaars 1673 ofte vroeger, ist doenlijck ende te dien eynde uyt te loven ende spenderen deer het dienst sal konnen doen een millioen gul- dens, ook (des noodt) Vranekrijck in den voors. stilstandt van waepenen te waeter te laeteu gecomprehendeert sijn, ende beloven hem aengaende alle 't geen voors. is te guaran- deren." Van deze hoogst gewigtige omstandigheid is mij nergens elders iets voorgekomen; ook weet ik tot dusverre niet of Gerbrand Zas, die een vurig voorstander van den Prins was, ooit vertrokken zij; zeker evenwel is het dat hij in zijne zending niet is geslaagd; doch de bijzonderheid van het millioen blijft altijd curieus. (Nagel. cant. van den oven, schr ijver). 1 In dit, gelijk in zoo vele andere opzigten, zijn zeer belangrijk de gelijktijdige Brochures of Blaauwboekjes, waarvan onderscheidene den titel van: Delenda Carthago dragen, en die alle op mannelijken tegenstand aandringen. 352 GESCHIEDENIS VAN HET

steld uit 48 schepen van oorlog, waarvan 36 met 60 tot 80 en 12 met 40 tot 50 stukken zouden gewapend zijn, uit 12 fregatten , 24 branders en even zoo veel snaauwen of derge- lijke vaartuigen, alle bemand en ingerigt op den voet van het vorige jaar. Dit voorstel werd met eene in 's Lands geschie- denis zeldzame bereidwilligheid door de provincien Holland en Zeeland op denzelfden dag, waarop het gedaan werd, zonder eenige nadere overweging goedgekeurd, en bovendien werd nog op dien zelfden dag door dezelfde twee provincien toegestemd in een geheim besluit van Hunne Hoog Mogenden waarbij met overleg van den Prins bepaald werd, dat, boven de vermelde schepen en fregatten, nog 24 schepen van oorlog en 12 fregaten zouden worden uitgerust. 1 De twee andere gewesten, Vriesland en Groningen, want de overige waren in 's vijands handen, en hunne vertegen- woordigers werden sedert hunne overheering niet meer tot de staatsvergaderingen toegelaten, 2 waren geenszins zoo vrij toestemmen tot de uitrusting. Het liep eenigen-gevend in het tijd aan, tot dat deze twee provincien hare goedkeuring ver zulks geschiedde niet dan na het zenden van eenige-leenden , en afgevaardigden uit naam en van wege de Algemeene Staten en den Prins VAN ORANJE, en niet nog zulk eene schroom- valligheid en onder zoodanige voorbehoudingen, dat het te vreezen stond, dat aan die uitrustingen in de beide gewesten weinig gevolg zou geven worden. Deze vrees werd maar al te zeer verwezenlijkt. Reeds in het vorige jaar had de Admi- raliteit van Vriesland niet meer dan de helft der oorlogs- schepen, welke zij verpligt was uit te rusten, geleverd. En

1 Gewone Res. van H. H. Mog., van den 10 Maart 1673, en Secrete Resolutien van denzelfden dag. Waarom dit tweede besluit in het geheim genomen werd, is mij niet duidelijk gebleken, misschien wel om aan de vijanden te doen gelooven, dat onze zeemagt dit jaar niet meer dan uit 48 oorlogsschepen zou bestaan, en in de hoop, dat zij, dien ten gevolge, ook mindere uitrustingen dan in het vorige jaar zouden doen. 2 Omtrent de Admiraliteiten was bij besluit van H. H. Mog., van den 29 Sept. 1672, bepaald geworden, dat de commissien der leden uit de veroverde provincien zouden ingetrokken worden. Dien ten gevolge bekwamen de leden uit de provincien Gelderland, Utrecht en Overijssel, die in de Admiraliteiten zitting hadden, hun ontslag, en werden zoo lang die gewesten in handen des vijands bleven, niet weder toegelaten. NEDEILI,ANDSC!IE ZEEWTZEN. !353 nu werd zoo laat en zoo traag de hand aan het werk ge- slagen, dat de twee eerste zeeslagen, welke in dit jaar ge- leverd werden, door slechts één enkel Vriesch fregat en een advijsjagt werden bijgewoond, en dat het tot de helft van het jaar aanliep, alvorens eenige eigenlijk gezegde oorlogs- schepen der genoemde Admiraliteit zich bij 's Lands vloot voegden, doch niet meer dan ten getale van drie , benevens één brander en twee kleine vaartuigen. De redenen dezer nalatigheid, waardoor de Vriesche zee- magt , welke in den voorgaanden oorlog zulk eene luister- rijke plaats in de vloot bekleed had, van hare kortstondige grootheid verviel, waren van verschillenden aard. De voor- name oorzaak was geldsgebrek, maar die oorzaak stond niet andere naauw in verband. Vriesland en Groningen, welke aan de Admiraliteit, die te Harlingen gevestigd was, voornamelijk verpligt waren onderstand te verleenen, werden steeds door den vijand bedreigd en een gedeelte van deze provincien bevond zich zelfs nog in de raagt der Munsterschen. De stad Groningen had eene zware belegering uitgestaan, en de landen rondom de stad, gelijk vele andere in dat gewest, waren door den oorlog verwoest. Eene talrijke krijgsmagt moest op de been gehouden worden, om het voorvaderlijk grondgebied te ver dit alles waren de kassen uitgeput en de be--dedigen. Door woners onvermogend de lasten op te brengen. Hierbij kwam, dat er, even als in Holland en Zeeland, zware tweespalt tus- schen de ingezetenen bestond , en velen zich onwillig betoon- den de schattingen te betalen of zulks verwaarloosden; dat het Stadhouderschap thans bekleed werd door den minder- jarigen HENDRIK CASIMIER II, in wiens naam zijne moeder wel met wijsheid regeerde, doch welker gezag in de tegen- woordige onrustige tijden te zwak was, om orde, rust en wetten te handhaven; dat de twee provincien onderling in oneenigheid verkeerden, met name over de uitrustingen ter zee, en ieder op zichzelve handelde, hetgeen tot geene ge- ringe vertragingen aanleiding gaf; dat de Admiraliteit, nog niet schulden van vroegere uitrustingen beladen, gedurende den II 23 3 54 GESCHIEDENIS VAN 11N;T oorlog weinig of geene inkomsten had, en dat zij noch van de Staten van Vriesland, noch van die van Groningen zoo- danige ondersteuning bekwam, als waartoe deze zich verpligt hadden, en zonder welke de Admiraliteit volstrekt buiten staat was, haar verschuldigd aandeel aan de zeemagt te leveren. Het een en ander gaf aanleiding, dat de uitrustingen der Vriesche Admiraliteit dit jaar zoo traag en weinig beduidend waren. De Algemeene Staten baden, smeekten , bezwoeren wel de Vriesche en Groningsche overheden bij al wat haar lief was, bij het welzijn, bij het behoud des Vaderlands, der vrijheid en van den Godsdienst; zij zonden wel opzettelijk afgevaardigden, om deze - overheden te vermanen, dringend uit te noodigen en te bevelen, aan hare verpligtingen te voldoen ; 1 — doch al dit bidden , smeeken , bezweren , ver- manen, uitnoodigen en bevelen was aanvankelijk vruch- teloos, en had geene andere gevolgen, dan dat ten laatste de weinige vermelde schepen naar 's Lands vloot gezonden werden. De last des oorlogs ter zee kwam dus dit jaar voorname- lijk op Holland en Zeeland neder, en die beide gewesten, zoo klein van omvang, en zoo min beduidend onder de volken des aardbodems, werden geroepen om het hoofd te bieden aan de vereenigde magt van twee der grootste rijken van dit werelddeel. Het zou niet vreemd geweest zijn , dat onder zulk eene gesteldheid de moed ontzonken ware. Doch hiertoe waren de voorvaderen te kloekmoedig, hiertoe stelden zij te veel vertrouwen in de Voorzienigheid, welke hen reeds uit zoo bange gevaren gered had. Men sloeg de hand onversaagd aan het werk, en het Nederlandsche zeewezen gaf Europa in den loop van dit jaar het treffend en leerzaam schouw wat Vaderlandsliefde, moed en trouw in den hagche--spel, lijksten worstelstrijd, ook tegen de grootste overmagt vermogen. 'Ten einde de toerustingen zoo veel mogelijk te bevorde- ren en behoorlijk te doen plaats hebben, werden, naar het

1 Uit onderscheidene besluiten en brieven van H. H. Mog. en uit brieven der Ad- miraliteit van Vriesland aan de Staten- Generaal. NEDERLANDSCUE ZEEWEZEN. 355 voorbeeld van vroegere jaren, de Luitenant-Admiralen DE RUYTER en BANCKERS door den Prins VAN ORANJE gelast, daarover in de provincien Holland en Zeeland een waakzaam oog te houden en die door alle middelen te bespoedigen. Van dit bevel kweten beiden zich niet ijver, en deden van hunne bevinding verslag, zoowel aan den Admiraal-Genéraal als aan de Algemeene Staten. Om verder verzekerd te zijn, dat kapiteinen, aan wie liet bevel over de oorlogsschepen zou toevertrouwd worden, mannen waren, die dat vertrouwen verdienden, won de Prins de noodige berigten omtrent hunne goede en kwade hoedanigheden in, en ontsloeg Benige dergenen, die door hun vorig gedrag niet geschikt schenen, in deze hagchelijke omstandigheden het bevel over een schip van oorlog te voeren. 1 Ten einde verder, zoo veel mogelijk, de spoedige en behoorlijke bemanning der vloot te bevor- deren, werd de commissie- of kaapvaart, en het in dienst treden of blijven bij vreemden verboden. Ook werd het be- vel gegeven, dat de vaart op Groenland, naar liet Noorden en de Oostzee zou geschorst worden. 2 Vervolgens werd, nadat in het vorige jaar 3 reeds door de Staten- Generaal niet over- leg van den Prins een nieuwe artikelbrief was uitgevaardigd, door dien Vorst, in zijne hoedanigheid van Admiraal-Generaal, een bevel of ordre voorgeschreven , strekkende tot betere handhaving der krijgstucht in de vloot en tot bevordering der goede eeconomie of huishouding bij de zeemagt. Tevens werden verordeningen vastgesteld, zoo aangaande het beloonen van degenen, die eenige vijandelijke schepen en branders niog- ten afweren , vernielen of veroveren , als omtrent de verple- gingen en den te verleenen onderstand aan hen, die in gevecht mogten verminkt of gekwetst worden. 4 Het was op

1 BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 771 en 772, en de Nolulen der Admirali- teilen van dmsterdam en Zeeland. 2 Bij plakkaten van H. H. Mog., van den 10 Maart 1673. 3 Op den 16 Sept. 1672. 4 Al deze bevelen en verordeningen zijn gedagteekend den 24 April 1673, en te vinden in het groot plakkaatboek, D. III, bl. 209-216. Zij voeren niet in het hoofd 931E 356 GESCHIEDENIS VAN HET

voorstel en aandrang van den Luitenant-Admiraal DE RUYTER, dat deze bevelen en verordeningen door den Prins werden uitgevaardigd en vastgesteld, en wel met het oogmerk, om het scheepsvolk en de officieren daardoor te meer tot hunnen pligt aan te moedigen en de krijgstucht te'beter te handhaven. Intusschen bevatteden deze bevelen en verordeningen weinig meer dan die van vroegere dagen, bepaaldelijk dan degene, welke in den vorigen of in dezen oorlog door den raadpensiona- ris DE WITT reeds opgesteld en door zijnen invloed ingevoerd waren. En wie zal hierin aan de wijsheid van den jeugdigen WIL I,EMt geene hulde doen P Deze Vorst was te verstandig en had te veel doorzigt , om hetgeen eene langere of kortere ondervinding bewezen had goed en doelmatig te zijn, alleen te veranderen of te verwerpen, dewijl het afkomstig was van eenen man, die van hem in staatkundige gevoelens verschilde en zich halstarrig tegen zijne verheffing verzet had. Wel verre van zich aan zulk eene dwaasheid schuldig te maken, behield hij wat de schrandere DE WITT zoo doelmatig bij 's Lands zeewezen had ingevoerd, en beijverde zich zelfs, aan het verlan- gen van den opperbevelhebber der vloot te voldoen, toen deze van hein begeerde, dat die bevelen en verordeningen hernieuwd zouden worden. Aan deze wijze daad van Prins WILLEM meenen wij althans gedeeltelijk te kunnen toeschrijven, dat het zeewezen onder zijn bestuur bleef, wat het in vorige jaren onder de leiding van den raadpensionaris DE WITT ge- weest was, en de uitstekende krijgstucht, goede orde en heldhaftigheid, waardoor de zeemagt bij de voortzetting van den tegenwoordigen oorlog en ook later uitmuntte , oordeelen wij , zonder vooringenomenheid , op rekening te kunnen stellen van de handhaving dier bevelen en verordeningen, welke de grondslagen waren van den roem en luister, waartoe het zeewezen binnen weinige jaren gestegen was. 1 de titels van H. H. Mog., gelijk die, welke onder het Stadhouderloos bestuur werden uitgevaardigd, maar alleen die van den Prins VAN ORANJE, als Admiraal- Generaal. 1 Eene andere wijze daad van Prins WILLEM III mag bij deze gelegenheid herinnerd worden, namelijk, de handhaving der thans wereld beroemd geworden Hollandsche vlag, NEl)EEtI,ANDSC1IE?, ZEEWEZEN. 3.7

Terwijl de Prins zich op deze wijs bezig hield met de bevordering der belangen van het zeewezen, werd door de Hollandsche en Zeeuwsche Admiraliteiten ijverig gearbeid oln de schepen toe te rusten en in zee te brengen , waartoe zij een- en andermaal door genoemden Vorst 1 vermaand en aangespoord werden, en tot bevordering waarvan zij in staat werden gesteld door de ondersteuning der Oostindische Coln- pagnie, welke het Gemeenebest in deze hagchelijke omst.an- digheden niet eerie beldleening van twee millioen guldens, ter bereiking van dat oogmerk, bijsprong. Te midden dier toerusting ontstond eene groote bekomnlering door het ge- rucht, dat de Britten eenen aanslag in den zin hadden, om 's Lands schepen , zoo te Amsterdam als elders, verraderlijk in brand te doen steken. Het leed niet lang, of het bleek, dat dit gerucht op waarheid gegrond was; want een Schot, JOHN FRASER, in hechtenis genomen , beleed, dat hij niet (lat voornemen herwaarts gekomen was en de noodige maat uitvoering van zijn snood ontwerp genomen had.-regelen ter 13ij de ontdekking van dezen toeleg en de straf des schul hield de bekommering op, en het werk werd met-digen verdubbelden ijver voortgezet. Met het einde van Grasmaand geraakte een vrij aanzien- lijk gedeelte van 's Lands vloot in gereedheid , waarvan de volkomene toerusting en het in zee zenden door alle moge- lijke middelen over dag en nacht bevorderd werd. 2 waarover breeder kan nagezien worden mijn werkje over den Oorsprong der Nederlaud- s,he Flag, en bl. 145, D. I van deze geschiedenis. Zoo Lonn%IJK YVIII 01) deze vs gehandeld had, zon de oudste tak der Bourbons waarschijnlijk niet zoo spoedig nit Frankrijk verdreven zijn.

1 Dit blijkt onder anderen, uit eenen brief van den Prins aan den Luitenant -Admi- raal DE IUYTE1 , van den • 26 April 1673, waarvan de minuut nog berust in 's Konings huis- Archrief, en die mij met meer andere, goedgunstig is medegedeeld door den Staats Secretaris n. GROEN VAN reINSTEREI. -raad, Kabinets-

2 Even als in het vorige jaar, gebruikte men te Amsterdam buitengewone middelen, om de oorlogsschepen over Pampus te brengen. Op den 4 Mei werd door de Admira- liteit van Amsterdam aan den Vice- Admiraal swEERS toegestaan, zijn schip door middel van voedervaten over het Pampus te ligten. Voedervaten zijn hier wijnvaten, zie xcLC- AAN, in voce voederwjn. En op den 24 Mei werd door dezelfde Admiraliteit gelast, 358 GESCHIEDENIS VAN HET

De reden, waarom men er zulk een groot belang in stelde om, al ware het ook slechts een gedeelte der vloot met den meesten spoed in zee te brengen, was hierin gelegen, dat men het ontwerp gevormd had, vóór het uitloopen van de Engelsehe zeemagt, naar de rivier van Londen over te steken en ettelijke daartoe gereed gemaakte schepen, met ballast zwaar geladen, in of voor die rivier te doen zinken, ten einde, ware het mogelijk, haar te stoppen en onbruikbaar te maken , en aldus zonder zeeslag of bloedstorting de krachten van den magtigsten vijand te verlammen. De vloot, welke aldus in zee geraakte, was zamengesteld uit 31 schepen van oorlog, waaronder vier van 80, drie van 70 tot 76 en negen van 60 tot 68 stukken, 12 fregatten, 18 branders, eenige advijsjagten en galjooten en 8 zinkschepen, te zamen 80 zeilen, alle bestaande uit Hollandsche schepen, daar de Vriesche en Zeeuwsche nog niet in gereedheid waren, waarvan, wat de laatste betrof, zware schulden en nijpend geldsgebrek voornamelijk als de oorzaken moeten beschouwd worden. 1 De Luitenant-Admiraal DE RUYTER, aan wien wederom het beleid van den togt was toevertrouwd, en die alles, daartoe betrekkelijk, alvorens met den Secretaris der Rotter Admiraliteit VAN LODESTEYN, een' in de zeezaken-damsche zeer kundig man, die dikwerf en ook bij deze gelegenheid door Prins w1Li,EM geraadpleegd en gebruikt werd, over- legd had, besloot, zoodra de vloot, welke zich om het minste oponthoud in zee had vereenigd, bijeen was, onverwijld naar den Teems te zeilen, daar het wel gelukken der onderne- ming voornamelijk van eene spoedige uitvoering afhing. Den twaalfden Mei kwam men ter hoogte van deze rivier, en nu werden alle maatregelen genomen tot het bewerkstelligen van

"eenige kisten, naar het model van VAN DER HEYDEN, op 's Lands werf te doen timmeren, om de schepen te liglen en met meerder gemak over Pampas te brengen." Not. dier Admiraliteit. Deze bleven lang in gebruik. I Volgens de Notulen der Admiraliteit van Zeeland, was genoemd Collegie op den 4 Mei 1673 aan kostgelden als anderzins, alleen aan drie hoofdofficieren en drie ka- piteinen, eene som van 136,770 gulden schuldig. NEDERLANDSCHE ZEE WEZEN. 359 den aanslag. Len smaldeel, bestaande uit twee schepen van oorlog, zes fregatten, zes branders, twee snaauwen en zeven galjooten , benevens de acht zinkschepen, werd gelast het ontwerp uit te voeren, en aan de Schouten- bij -nacht JAN JANSSE VAN NES en DAVID VI,IGH , beide mannen, grondig ervaren in de zeevaart en die meermalen blijken hadden ge- geven van moed en beleid, werd opgedragen, over dat sinaldeel te gebieden. Aan deze werd het bevel gegeven , met de onder hen gestelde scheepsmast de Middelgronden en vervolgens den Teems op te loopen, en op twee verschillende, hun aangewezen plaatsen de zinkschepen te doen zinken, ten einde aldus de doorvaart onbruikbaar te maken, en na het volbrengen daarvan, naar de vlag weder te keeren , welke tot zoo lang in of voor het Koningsdiep zou blijven kruisen. Nog dien eigen middag ging het smaldeel onder zeil, doch het 'werd weldra door zulk een' zwaren mist en deinzig weder overvallen, dat men geen scheepslengte kon vooruit genoodzaakt werd, alleen op het lood naar den-zien , en wal aan te loopen, tot dat men eindelijk zich verpligt zag , liet anker te doen vallen ,- in de hoop, dat het weder gun- stiger zou worden. Eerst met het aanbreken van den dag helderde de lucht eenigermate op, en nu ging het opper- hoofd der zinkers, de commandeur JACOB VROOM , nevens nog eenige andere schepen onder zeil; doch spoedig werd het op nieuw zoo dik en duister, dat men het ondienstig vond den togt te vervolgen. Inmiddels ontvingen de genoemde Schouten-bij -nacht het bezigt, dat de vijandelijke brand- wachten niet verre af waren, en dat er bovendien zich nog wel dertig Britsche oorlogsschepen binnen de Middelgronden bevonden, waarop VAN NES en v ► ,uGH besloten, aan den opperbevelhebber der vloot kennis van hun wedervaren te geven en nadere bevelen te vragen. DE 1IUYTER riep hierop den krijgsraad te zamen, welke met hem van oordeel was dat, daar zoo vele Britsche schepen in den mond der rivier, en juist op die plaats post gevat hadden, de vijand op eene of andere wijs van het voornemen der onzen onderrigt moest ^36O GESCh IEDLNIS VAN RRET zijn geworden, 1 en dat het uit dien hoofde ongeraden was, in zijne tegenwoordigheid, met geweld, de zinkschepen te doen zinken, hetgeen toch niet dan met verwarring zou kunnen geschieden. Te meer helde men tot dat gevoelen over, omdat met den toen waaijenden wind elk oogenblik eene andere vijandelijke scheepsnlagt, hetzij Britsche, hetzij Fransche, of wel beide te zamen, uit het Kanaal zouden kunnen komen, wanneer 's Lands vloot tusschen twee vuren zou gebragt zijn. Er werd dus het bevel aan VAN NES en VLUGH gezonden om, indien er zich geen gunstiger gelegen opdeed, met het smaldeel zich weder bij de vlag te-heid vervoegen, hetgeen ook op den 14 plaats vond; waarna de vloot, die in de gesteldheid, waarin zij zich nu nog bevond, te zwak was om aan de vereenigde vloten van Groot-Brittanje en Frankrijk het hoofd te kunnen bieden, naar Schooneveld wederkeerde. 1 Te dezer plaats of in hare nabijheid bleef 's Lands vloot liggen en bekwam aldaar van dag tot dag aanzienlijke ver werden door den Luitenant-Admi--sterkingen. Ondertusschen raal DE RUYTER de noodige maatregelen genomen, om den vijand wel te ontvangen. De vloot werd in drie eskaders verdeeld , en elk eskader wederom in drie smaldeelen. Door den krijgsraad werd eene algemeene instructie en order vast- gesteld, welke aan de hoofdofficieren , kapiteinen en verdere bevelhebbers van 's Lands schepen werd rondgedeeld, waarin hun voorgeschreven werd, in welken rang of order de drie eskaders in zee zouden zeilen, en waarin werd gelast, wat

1 Dit was zeer wel mogelijk het geval, doch het kan ook zijn, dat het uitloopen der vijandelijke vloot door Gene andere omstandigheid is bespoedigd geworden. De Brit- sche zeemagt, namelijk, was in het bijzonder opgehouden door gebrek aan manschap- pen, en nu waren onlangs kort na elkander drie groote koopvaardijvloten den Teems binnen gekomen, uit welke dadelijk de benoodigde zeelieden geprest waren. Hierdoor geraakte de vloot gereed, en het kan zijn, dat daaraan, althans gedeeltelijk, het mis- lukken van het anderzins wel berekende ontwerp der Nederlanders moet toegeschreven worden. Aldus verklaart de Hollandsche Mercurius ten minste het gebeurde. 2 Uit den oorspronkelijken op 's Rijks Archief berustenden brief van na RUYTER aan H. H. Mog. en aan de Staten van Holland, van den 15 Mei 1673. Vergelijk ook BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 775-783. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 361 zij bij het zeilen of in gevecht hadden te doen en in acht te nemen. 1 Verder werd door den opperbevelhebber voor al de hoofdofficieren, kapiteins en andere scheepsbevelhebbers een bijzonder berigtschrift of instructie uitgevaardigd , waarin de inhoud der algemeene instructie nader ontwikkeld, en de pligt van een' ieder hunner meer bepaald aangewezen werd. 2 Vervolgens werden den 25 Mei al de hoofdofficieren en kapiteins, benevens de cofnmandeurs der branders en advijsjagten aan het boord van den Luitenant-Admiraal DE RUYTER te zalven geroepen; wanneer door dezen aan de aanwezigen voorgelezen werd een brief van den Prins VAN ORANJE, waarin die Vorst zijn leedwezen betuigde, dat hij door de omstandigheden verhinderd werd aan zijnen wensch te voldoen, om zich bij de vloot te vervoegen; "en het genoegen te hebben van aldaar bijeen te zien zoo vele eer- lijke patriotten, die cordatelijk de hand aan het werk slaan, om het Vaderland tegen vijandelijk geweld te helpen dek- ken ;" — waarin hij zeide, dat "de oogen en harten van al de ihgezetenen van het land, ja van de Christenwereld ," gevestigd waren op de aanzienlijke zeemagt, welke tot dat einde was bijeengebragt, en waarin hij zijn vertrouwen te kennen gaf, dat deze niet alleen aan die verwachting zou beantwoorden, snaar dat door hare bedrijven "een nieuwe luister aan de eer, bij de Nederlandsche natie ter zee be- vochten, onder Gods zegen , zou worden toegebragt , en zij aldus een der middelen zou zijn tot het bewerken van eene goede uitkomst in de goede zaak ;" — waarin hij verder ver- klaarde, dat zij , die "zich loffelijk zouden hebben gekweten , dankelijk beloond en bevorderd, en zij, die buitengewone goede daden zouden hebben verrigt, buitengewoon vergolden zouden worden ;" — doch waarin hij tevens ten ernstige verzekerde, dat aan hen die zich kwalijk van hunnen pligt kwijten mogten, "geene hoop van straffeloosheid zou overig

1 Zie deze instructie en order bij BRANDT Leven van DE RUYTER, b1. 788-791. Deze s genoegzaam van denzelfden inhoud, als die van vroegere jaren. 2 BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 791. 362 GESCHIEDENIS VAN HET zijn, maar ten strengste naar de bestaande wetten zouden worden gestraft;" zoodat, gelijk de Prins zich uitdrukte, "aan dengenen, die zich lafhartig en anders dan een braaf soldaat en zeeman voor den vijand zou gedragen, niets zoo gevaarlijk zou zijn dan de havens van den Staat, daar hij niet zou kunnen ontgaan noch de straffe hand van de Justitie, noch den vloek en haat van zijne medeburgers, die op hein zouden vallen en blijven;" eindigende de Prins met de be- tuiging, dat hij vertrouwde, dat niemand in zoodanig ver- derf zou komen, en dat de zeelieden van het Gemeenebest zich met loffelijken ijver en naauwgezetheid van hunne pligten kwijtende, God uit den Hemel hunne daden zou zegenen, ten beste van het Vaderland en tot onsterfelijke eer voor degenen, die hetzelve trouwhartig zouden gediend hebben. 1 Deze brief maakte op de aanwezigen eenen diepen indruk, "zoodat ," gelijk DE RUYTER nog dienzelfden dag aan den raadpensionaris GASPAR FA GEL schreef 2 "allen, die 't wel verstonden, door deszelfs krachtige expressien waren bewo- gen,. en beloofden wel te zullen doen ," hetgeen hij , DE RUYTER, zoo als hij er bijvoegde , hoopte en vertrouwde, dat met de daad zou worden bewezen. Deze brief verwekte door de gansche vloot eene bijzondere kloekmoedigheid, en vele scheepsbevelhebbers herhaalden telkens aan hun volk eenige van 's Prinsen woorden, inzonderheid die, waarin hij zeide, "dat er voor den lafhartigen niets zoo gevaarlijk zou zijn dan de havens van den Staat ," besluitende een ieder te overwinnen of te sterven. 3 Drie dagen na de mededeeling van dezen gewigtigen brief, vervoegde zich bij 's Lands vloot de Luitenant-Admiraal coR- NELIS TROMP met zeven, meest zware oorlogsschepen en een' brander uit Texel. En hiermede, en door de aankomst van

1 Zie dezen belangrijken, krachtig gestelden brief in het Ontroerd Nederland, D. II, bl. 176; Vervolg van het Verwerde Europa, lste druk van 1688, bl. 153; BRANDT, Leven vun DE RUYTER, bl. 792, en anderen. In den op 's Rijks Archief nog aanwezigen brief. 3 BRANDT cit. bl. 793. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 363 nog eenige andere schepen, werd de vloot merkelijk ver- sterkt en geraakte zij beter dan te voren in staat, den 'vijand af te wachten en mannelijk het hoofd te bieden. CORNELIS TROMP had, sedert hij, ten gevolge van hetgeen in en na den noodlottigen zeeslag van Augustus 1666 was voorgevallen , zijn ontslag als Luitenant-Admiraal bij de Ad- miraliteit van Amsterdam bekomen had, als een ambteloos burger geleefd. Eerst op het einde van het vorige jaar was hij weder in 's Lands dienst getreden, toen Prins WILLEM , wetende hoezeer TROMP bij het zeevolk geliefd was, en hoe vurig hij het Vaderland beminde, hem, bij den dringenden nood, waarin de onverhoedsche inval der Franschen de pro- vincie Holland gebragt had, het gebied opdroeg over een aanzienlijk getal gewapende matrozen, dat ter verdediging der grenzen van dat gewest uit Amsterdam was toegesneld. Dan hiermede werd hij nog niet in zijnen voormaligen rang hersteld, en het • leed nog vier maanden, eer hij daartoe oj? nieuw werd verheven. Hoe het met deze verheffing toege- gaan zij, is eenigermate onzeker. Door het sneuvelen van den Luitenant. Admiraal VAN GHENT, in het vorige jaar bij den zeeslag van Solebay, was die waardigheid opengekomen en tot dus verre onvervuld gebleven. Het was intusschen wenschelijk en gevoegelijk, dat een opperhoofd over de tal- rijke Amsterdamsche scheepsmagt in plaats van VAN GHENT aangesteld werd, en wel bijzonder in den tegenwoordigen tijd, nu een felle strijd te verwachten was. Niet onnatuurlijk was het, dat de aandacht van den Prins zich op CORNELIS TROMP vestigde, die, gelijk zijn doorluchtige vader, steeds eerie vurige liefde tot het huis van Oranje-Nassau betoond had, en, althans gedeeltelijk, het slagtoffer zijner staatkundige denkwijs geworden was; die van der jeugd af uitstekende bewijzen van dapperheid aan den dag gelegd, en meermalen gewigtige diensten aan het Vaderland bewezen had. Dan hiertegen stonden zijne oploopendheid, zijn onbesuisde han zijne verwaarloozing der gegevene bevelen, en vooral-delwijs, zijn twist met DE RUYTER over. Volgens den levensbeschrijver 364 GESCHIEDENIS VAN HET van TROMP, 1 zou Prins w1LI,EM hem verzocht hebben, al het voorgaande te vergeten en zijne betrekking van Luitenant- Admiraal onder het collegie van Amsterdam in dezen hoog dringenden nood weder te aanvaarden. Doch BRANDT 2 ver dat de Stadhouder, alvorens TROMP op nieuw tot de-zekert, waardigheid van Luitenant-Admiraal te verheffen, van hem begeerde en ook te weeg bragt, dat hij zich eerst met DE RUYTER in der minne verzoende. Dit laatste komt ons meer waarschijnlijk voor dan het eerste, en er bestaan redenen orn te vermoeden, dat TROMP zich aan die voorwaarde aanvan- kelijk niet heeft willen onderwerpen. Dit Ineenen wij te moeten opmaken uit een schrijven 3 van den Prins aan de Admirali- teit van Amsterdam, waarbij die Vorst genoemd collegie uitnoodigt, ten spoedigste voort te varen met de uitrusting van het schip, bestemd om gevoerd te worden door den Luitenant-Admiraal dier Admiraliteit, "ofschoon hij voor alsnog niet besloten had, over die plaats te beschikken." Dit schrijven, bijkans drie maanden nadat TROMP reeds wederom in 's Lands dienst was opgenomen, en vijf weken vóór hij op nieuw tot Luitenant-Admiraal aangesteld werd, in verband gebragt met het verhaal van BRANDT, geeft aanleiding om te vermoeden, dat TROMP in het begin zwa- righeid zal gemaakt hebben, zich met DE RUYTER , wielt hij als eene der oorzaken van zijn ontslag aanmerkte, te verzoenen, en dat WILLEM III dit vernemende, de vermelde woorden aan de Admiraliteit van Amsterdam schreef, ten einde aan TROMP te toonen, dat hij die verzoening als eene volstrekte voorwaarde vorderde, zonder welker vervulling hij hem nimmer tot zijne voormalige waardigheid zou verheffen. TROMP bemerkende, dat dit de vaste wil des Prinsen was, onderwierp zich dan ook aan deze voorwaarde. De beide dappere zeevoogden verschenen voor den Stadhouder, reikten elkander de hand en beloofden, in tegenwoordigheid van den

1 Leven van C. TROMP, bl. 418, 2 Leven van DE RUYTER, bi. 772. 3 Not. der ddm. van dmaterdam, van den 20 Maart 1673. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 365

Vorst, het verledene te zullen vergeten en voortaan in broeder- lijke en trouwe vriendschap te zullen leven. Ten gevolge van dien, werd TROMP op den 30 April 1 door Zijne Hoogheid in de waardigheid van Luitenant-Admiraal bij het Admira- liteits-collegie van Amsterdam hersteld en nu sloeg hij met zijnen gewonen ijver de hand aan het werk. De uitrusting der nog niet gereede schepen werd door hein op alle mogelijke wijs bevorderd, en het was niet deze bodems, dat TROMP, die aan boord was van het schip de Gouden Leeuw, van 82 stukken en 500 man, zich op den 28 Mei bij 's Lands vloot op Schooneveld vervoegde. Ter eere zoo wel van TROMP als van DE RUYTER kan worden gezegd, dat beiden hunne voor Prins WILLEM afgelegde beloften hebben nageleefd, de eendragt nimmer meer tusschen hen is verbroken, en zij zich onderling in de hagchelijkste ge- varen trouwelijk hebben bijgestaan. Bij zijne komst in de vloot gaf TROMP al dadelijk blijken van deze zijne gezind Hij liep uit eerbied voor de vlag achter om het schip-heid. van den Opperbevelhebber, begroette dien met eenige eere en kwam kort daarna in eigen persoon aan het-schoten, boord van DE RUYTER. Dit was de eerste maal na zeven jaren, dat de twee bevelhebbers zich wederom op het Admiraals- schip, de Zeven Provincien, en in hunne betrekkingen van Luitenant -Admiralen 2 ontmoetten. DE RUYTER ontving en verwelkomde TROMP niet alle bewijzen van vriendschap, en kort daarna werd de band van eensgezindheid tusschen de twee doorluchtige mannen nog nader toegehaald, toen beiden, met de overige zeevoogden, in het bijzijn der afgevaardigden van Hunne Hoog Mogenden en van ddn Prins, op eenen maaltijd in het schip van DE RUYTER ongeveinsd betuigden, elkander ware hoogachting en toegenegenheid toe te dragen,

1 Not, der ddm. van Amsterdam. 2 Op deze wijs zullen de woorden van BRANDT, bl. 795, moeten verklaard worden, waarin hij zegt, dat deze de eerste bijeenkomst na zeven jaren was, daar DE RUYThs, volgens bl. 772, hetgeen ook door andere schrijvers wordt getuigd, TROMP reeds vroeger gezien had, bij gelegenheid van hunne verzoening, in tegenwoordigheid van den Stadhouder. 366 GESCHIEDENIS VAN HET zich onderling in den strijd trouwelijk te zullen bijstaan, en den laatsten droppel bloeds voor het lieve Vaderland te willen opofferen. 1 Groot was de blijdschap door het geheele Land, en bij onder het zeevolk, hetwelk TROMP vurig beminde,-zonder over deze herstelling van den dapperen zoon des onsterfelijken MARTEN HARPERTSE, en over zijne verzoening met den grooten DE RUYTER. De tegenwoordigheid van dezen held, die zich aan den vijand zoo geducht had gemaakt, en wiens naam alleen den Britten schrik aanjoeg, verdubbelde den moed bij de vlotelingen , en meer dan ooit werd de hoop beves- tigd, dat men, ofschoon minder in magt dan de vereenigde vloot der Engelsehen en Franschen, hun, met den zegen des Allerhoogsten en onder het beleid van eenen DE RIYTER, TROMP en zoo vele andere dappere opperhoofden, als zich in 's Lands vloot bevonden, het hoofd zou kunnen bieden. De verzoening, waarvan de volgende gebeurtenissen al het gewigtige zullen doen zien, was dus voornamelijk het werk van den jeugdigen Prins, wiens wijsheid ook in dezen, gelijk in zoo vele andere zaken, bewondering verdient. Dat hij TROMP gunstig was, en wenschte dien zeeheld in zijne vorige waardigheid , waarvan hij zeker op eene harde wijs ontzet was, te herstellen, zal niemand wraken. Doch bijaldien Prins WILLEM daarbij alleen door partijzucht gedreven ware, en uitsluitend de belangen van TROMP had voorgestaan , ten koste of met achteruitzetting van den verdienstelijken DE RUYTER, wie is hij , die dit zou kunnen goedkeuren P Tn geenerlei opzigt was zulks het geval. De wijs, waarop TROMP door den Stad zijne waardigheid hersteld werd, toont zulks, en-houder in de herhaalde, zoo mondelinge als schriftelijke verzekering van dien Vorst aan DE RUYTER, vóór en na de aanstelling van TROMP, dat hij dien vlootvoogd ernstig gelast en aan- bevolen had, hem, en de door hem te geven bevelen in allen deele te eerbiedigen en te gehoorzamen , 2 bewijst,

1 BRANDT, bl. 796. 2 Minuut van den brief des Prinsen VAN ORANJE aan den Luitenant -Admiraal DE NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 367 dat Prins WILLEM in deze aangelegenheid de achting en onder- scheiding, waarop DE RUYTER in deze netelige aangelegen- heid aanspraak kon en mogt maken, geenszins uit het oog verloor, maar ook hierin den uitstekenden opperbevelhebber met die kieschheid en welwillendheid bejegende, welke hij omtrent hem van het oogenblik af, dat aan hem zijne voor- vaderlijke waardigheden werden opgedragen, aan den dag had gelegd. Maar daarenboven nam Prins WILLEM ten opzigte van DE RUYTER eenen maatregel, die ten hoogste vereerend voor diep vlootvoogd was, en welke de strekking schijnt gehad te hebben, om te beter 's Prinsen oogmerk te bereiken, de handhaving, namelijk, van het gezag van DE RUYTER, en de wegneming van aanleiding tot twisten tus- schen dien opperbevelhebber en TROMP. Tot dus verre hadden DE RUYTER en zijne voorgangers, MARTEN HARPERTSZOON TROMP en VAN WASSENAER OPDAM, in hunne hoedanigheid van Luitenant-Admiraal van Holland en Westvriesland, geenen anderen titel gevoerd dan dien van Luitenant-Admiraal, en in hunne betrekking van opperbe- velhebber van 's Lands vloot, dien van opperhoofd, chef, of wel van eerste persoon en opperhoofd; 1 doch nimmer was hun in de eene of andere waardigheid de benaming van Luitenant-Admiraal-Generaal toegekend, vermoedelijk, omdat de titel van Generaal, tijdens het stadhouderlijk bestuur, uitsluitend aan den Adnmiraal- Generaal toekwarn , en dewijl die titel, gedurende het stadhouderloos bewind, welligt ge-

BUTTER, van den 27 Mei 1673, berustende in 's Koning Huis -Archief, en BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 772 en 795, Leven van C. TROMP, bl. 425. I AITZEnsA, Saken van Slaet, D. V, bl. 85 en 434, en BRANDT, Leven van na RUYTER, bl. 393. Laatstgemelde schrijver zegt wel, in zijn Register naar deze plaats verwijzende, dat DE BUTTER reeds in 1665 tot Luitenant- Admiraal- Generaal verhe- ven werd; doch de tekst doet zien, dat zijne uitdrukking onjuist is. Ook voert DE RUYTER den titel van Luitenant-ddmiraal- Generaal wel op twee penningen, bij gele- genheid van den vierdaagschen zeeslag en den vrede van Breda geslagen, doch dit be- wijst niets, omdat die penningen niet op bevel van 's Lands Regering, maar door een' bijzonder' persoon voor eigene rekening vervaardigd zijn, en hij ook op andere alleen- lijk Luitenant-Admiraal van Holland genoemd wordt. In officiële stukken komt hij vóór 1673 nimmer als Luilenanl- Admiraal- Generaal voor. 368 GESCHIEDENIS VAN HET oordeeld werd te zeer te zwemen naar eene waardigheid, welke vernietigd was en die men niet wenschte te herstellen. Prins WILLEM , de waardigheid zijner voorvaderen bekomen hebbende, en dus ook weder met het Admiraal-Generaalschap bekleed, verhief op den 21 Februarij des jaars 1673 DE RUYTER tot Luitenant-Admiraal-Generaal van Holland en West- vriesland. 1 Welke de eigenlijke beweegredenen tot deze buiten- gewone verheffing geweest waren, wordt niet vermeld. Dit geschiedde wel, naar luid van zijne aanstelling, "om zijne getrouwheid, vroomheid en kloekmoedigheid in het stuk van den oorlog ," en dus wegens zijne bekwaamheid, dapperheid en beleid; doch, naar ons oordeel, moeten er nog andere redenen bestaan hebben, waardoor Prins WILLEM bewogen werd tot die buitengewone verheffing , daar de aangevoerde niet voldoende kunnen geacht worden, om Benen tot dus verre alleen den Stadhouder toegekenden titel aan den Lui Admiraal van Holland en Westvriesland op te dragen.-tenant- En deze redenen meenen wij te vinden in het gebeurde met TROMP. Toen Prins WILLEM den titel van Luitenant-Admiraal- Generaal aan DE RUYTER opdroeg, was liet vraagstuk over de herstelling van COIINEL,IS TROMP gerezen. De Stadhouder, hoezeer ook den laatsten zeevoogd genegen, waakte echter ook daarbij , gelijk wij gezien hebben, voor de eer en waar DE RUITER, en gelastte en vermaande TROMP-digheid van bij herhaling, dien opperbevelhebber en de door hem ge bevelen te gehoorzamen en te eerbiedigen. Doch de-gevene Prins meende, dat hiermede niet genoeg gedaan was. Wetende, dat de vorige twisten ook uit naijver van TROMP over den

1 BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 885. DE RUYTER deed eerst een jaar daarna den eed in zijne hoedanigheid van Luitenant-Admiraal-Generaal. De reden hiervan, zegt BRANDT zelf, niet te weten, doch dat zijne verhe6ing op den 21 Febr. 1673 reeds plaats had, blijkt uit de door dien schrijver medegedeelde commissie. V66r dezen tijd noemde DE RUYTER zich in de door hem uitgegeven bevelschriften, of eenvoudig Luitenant-Admiraal van Holland en Westvriesland, of hij voegde daar ook bij opper- hoofd van 's Lands vloot. Doch van nu af noemde hij zich doorgaans (bij zijnen laat altijd), Luitenant -Admiraal- Generaal, en wordt-sten togt in de Middellandsche zee hein ook altijd deze nieuwe titel in officiële stukken toegekend. NEDEIILAN11SCHE ZEEWEZEN. 369 rang ontsproten waren, als zijnde hij met de waardigheid van Luitenant-Admiraal van Holland en Westvriesland even als DE RUYTEa, bekleed, wilde de Stadhouder dat de weg tot geschillen van dien aard voor altijd zou worden afge- sneden, en wenschte hij, door aan DE RUY TER eenen titel of eene waardigheid te verleenen , welke hein oogenschijnlijk boven de overige Luitenant -Admiralen van zijn gewest stelde, het gezag van dien zeevoogd voor altijd te bevestigen. En het was om dat doel te bereiken, dat Prins w11,LEM , naar liet ons toeschijnt, DE RUYTER op den 21 Februarij 1673 tot Luitenant- Admiraal-Generaal van Holland en 9e8tvriesland verhief; een titel, welke eerst van dezen tijd dagteekent, die vervolgens door DE RUYTER tot aan zijnen dood gevoerd werd, en na zijn overlijden aan CORNELIS TROMP opgedragen werd, naar de toezegging, hem deswege door den Prins gedaan. Het blijkt, namelijk, dat de Stadhouder omtrent dezen tijd aan TROMP mondeling 1 de verzekering heeft gege- ven, dat hij bij het afsterven van DE RUYTER, dezen in de waardigheid van Luitenant-Admiraal-Generaal zou opvol- gen, en dat TROMP, dienovereenkomstig, nadat DE RUYTER was overleden, inderdaad niet die waardigheid door den Stad- houder is bekleed geworden, zoo als Prins WILLEM zelf, in zekere verklaring, zes jaren hierna aan TROMP gegeven, be- tuigde. 2 De reden dier toezegging of verklaring wordt even-

1 Mondeling, niet schriftelijk, en het was daarom, dat TROMP in den jare 1679 de hieronder vermelde verklaring van den Prins verzocht en verkreeg, ten einde hij zijne jaarwedde als Luitenant - Admiraal - Generaal, van den dag na het overlijden van DE RUYTER, zou kunnen bekomen, welke anders, daar hij door zijn verblijf in Denemarken zijne aanstelling eerst later ontving, ook later zou ingegaan zijn. 2 Geen schrijver, ook niet die van het Leven van C. TROMP, spreekt van deze sur Gedurende het leven van DE RUYTER waren deswege wel geruchten in omloop,-vivance. gelijk mij uit verschillende bescheiden bleek, maar met zekerheid wist niemand, buiten TROMP, er iets van, zelfs niet de Secretaris der Admiraliteit van Amsterdam. Het was dus eene geheime toezegging van den Prins aan TROMP, doch waarvoor de Stadhouder, drie jaren na het overlijden van ne RUYTER, niet schroomde uit te komen, gelijk hij dit deed in de vermelde akte, welke den 12 October 1679 door den Prins aan TROMP op diens verzoek, afgegeven, en die in het oorspronkelijke door dezen vlootvoogd aan de Admiraliteit van Amsterdam vertoond werd, en waarvan een afschrift nog berust in de Not, dier Admiraliteit van den 17 October des genoemden jaars. II 24 370 GESCHIEDENIS VAN HET min opgegeven als die der verheffing van DE RUYTER, doch het laat zich vermoeden dat, gelijk Prins WILLEM van den eenen kant met de verheffing van DE RUYTER tot Luitenant- Admiraal-Generaal, de eer, en het gezag van dien vloot- voogd trachtte te handhaven en te bevestigen, en alle aan- leiding tot geschillen uit den weg te ruimen; die Vorst, van den anderen kant, met de belofte van opvolging in die waardigheid aan TROMP te doen, bij dezen bevelhebber allen schijn van terugzetting en alle reden van misnoegen heeft willen wegnemen, en hem daardoor tevens tot eensgezind- heid en betere pligtsbetrachting heeft willen aanmoedigen. Twee dagen na de komst van TROMP in de vloot, kwamen ook aldaar eenige afgevaardigden van Hunne Hoog Mogen- den en van den Prins VAN ORANJE, om met den opperbe- velhebber en den krijgsraad te overleggen, wat het meest dienstig geacht werd in de tegenwoordige omstandigheden niet de vloot te ondernemen. De heer VAN LODESTEYN, een der vertegenwoordigers van den Prins, voerde het woord, en maakte de leden van den krijgsraad er vooral opmerkzaam op, dat het onraadzaam zou zijn, den magtigen en vereenigden vijand aan te grijpen, ten zij men kon berekenen, dat zulks met voordeel zou kunnen geschieden, daar 's Lands vloot, naast God, het voorname werktuig was, om den Staat van de zeezijde te beschermen en tegen eene landing, welke de vijand scheen in den zin te hebben, te dekken. Ten gevolge van dien, werd met eenparige stemmen besloten, de vloot op of omtrent Schooneveld te doen verblijven , haar te dier plaatse de meest voordeelige stelling te doen nemen, en aan den opperbevelhebber en den krijgsraad verder over te laten, om den vijand naauwkeurig gade te slaan, en hem, wanneer hij de zeemagt van den Staat mogt aantasten, of eene lan- ding beproeven , krachtdadig tegenstand te bieden, hem die landing te beletten, en in dat geval zijne schepen aan te grijpen, te veroveren, verbranden en vernielen. 1

1 BRANDT, Leven Dan DE RUYTER, bl. 786. NEDER) ANDSC11E ZEEWEZEN. 371

De vloot bleef dus, met eenige kleine veranderingen, op de plaats, waar zij zich sinds eenigen tijd had opgehouden, en wachtte aldaar den vijand af. Het leed niet lang, of deze kwam opdagen. Reeds op den 2 Junij zag men de vereenigde zeemagt der Britten en Franschen in het westen te loefwaart liggen, doch door stilte en storm verliepen er nog vijf dagen, alvorens het gevecht een' aanvang nam. De magt der beide strijdende partijen, welke thans tegen- over elkander lagen, was zeer verschillende. Het getal en de sterkte van de schepen der Britten was groot; dat der Nederlanders, in vergelijking met die van hunne vijanden, klein. De Britsche en Fransche zeemagt telde 140 of 150 zeilen, de Nederlandsche slechts 105. Van de eerste waren er tus- schen de 80 en 90 1 eigenlijk gezegde oorlogsschepen en fre- gatten, waaronder ten minste vijf en twintig van 60, 66 , 70 tot 78, een van 80, vier van 90, drie van 100 stukken, benevens 30 of 40 branders. De laatste telde niet meer dan 52 oorlogsschepen, waaronder zich wel vijf schepen van 80, negen van 70 tot 78 en twintig van 60 tot 68, maar geen van 90 tot 100 stukken bevonden, terwijl de meeste nog bovendien zeer zwaar bemand waren. Bovendien waren in de Nederlandsche vloot aanwezig 12 fregatten en branders, in welke laatste soort van schepen, die in de tegenwoordige oorlogen zoo groot eene uitwerking hadden, de Nederlanders dus ook bij hunne vijanden te kort schoten. 2 Dit merkbaar verschil tusschen de zeemagt der beide vloten ontging de aandacht ook der eenvoudige zeelieden niet, die de ge- ringheid onzer vloot ziende, haar met den titel van het kleen

1 Dit kan bezwaarlijk bepaald worden, omdat de berigten deswege uiteen loopes. Beide de vijandelijke vloten waren, volgens de Engelschen en Franschen zelve, sterker en beter toegerust dan bij den slag van Solebay. 2 Zie Bijlage V. Het getal van het geschut en der manschappen van 's vijands vloot is niet met volle zekerheid bekend, doch overtrof verre dat der Nederlanders; het ge- schut van deze laatste bedroeg omtrent 3fí00, het getal manschappen ongeveer 18000, hetgeen aanmerkelijk minder was dan in den vorigen oorlog en ook in den zeeslag van Solebay, en dat het gevolg was der kommerlijke omstandigheden van het Vaderland, meer bepaald van het niet uitrusten van het Vriesche smaldeel. 24* 372 GESUIIIE'DENIS VAN HET

hoopken bestempelden. Maar hierdoor ontzonk geenszins de moed aan de schepelingen of opperhoofden. Allen waren en bleven vol moed, en vertrouwden op den bijstand des Aller Dit was in het bijzonder het geval met den Luitenant -hoogsten. Generaal DE RUYTER, die openlijk verklaarde, "groot-Admiraal- vertrouwen te stellen op eene goede uitkomst, niet wegens de magt, over welke hij het gebied voerde, die klein was, slaar wegens Gods almagtigen arm !" Hij bleef kalm bij het aanschouwen van zoo vele vijandelijke schepen, en boezemde al de verdere opperhoofden en zeelieden door zijne bedaarde standvastigheid zulk eenen moed in, dat ieder zeeman tot eenen held gevormd werd. De Nederlandsche vloot was in drie eskaders, en elk eskader wederom, naar oude gewoonte, in drie smaldeelen verdeeld. Het bevel over de voorhoede was opgedragen aan den Luite- nant-Admiraal TROMP, en onder dezen aan den Vice-Admiraal SCHRAM en den Schout-bij -nacht DEN HAEN. DE RUYTER zelf voerde den middeltogt aan, en hij en met hein waren de Luitenant - Admiraal AERT VAN NES , de Vice-Admiraal DE

LIEFDE en de Schout-bij -nacht . JAN VAN NES. Het geleiden van het derde eskader, dat de achterhoede uitmaakte, was toevertrouwd aan den Luitenant -Admiraal BANCKERS, en onder hem aan den Vice-Admiraal CORNELIS EVERTSEN en den Schout - bij -nacht VLUGH. Ook de Britsche en Fransche vloot was in drie eskaders, dat der roode, witte en blaauwe vlag, verdeeld; doch de Franschen, wier gedrag in den zeeslag van Solebay niet weinig argwaan bij hunne bondgenooten had verwekt, maakten nu niet de voor- of achterhoede uit, maar werden in het midden tusschen de twee Britsche eskaders geplaatst, opdat zij zich niet, gelijk bij den vorigen strijd, aan het gevecht zouden kunnen onttrekken: eene rangschikking, waartegen de Fransche zeevoogd ditmaal, zoo liet schijnt, zich niet heeft durven aankanten, om geen achterdocht te verwekken, doch waartegen Koning LODEWIJK zich later openlijk verzette. De Fransche Vice-Admiraal , Graaf JEAN D'ESTRÉES voerde i-I WnUr j, 1 , inh Kllii.hv (WMJ

NEDEILA\'ISCHE ZEEWEZEN. 373

dus het gebied over den middeltogt of witte vlag. De achter zijnde het eskader van de blaauwe vlag, stond onder-hoede, het bevel van den Vice-Admiraal EDUARD SPRAGG. De voor eindelijk, werd aangevoerd door Prins ROBERT, neef-hoede ales Konings van Groot-Brittanje. Deze Prins, die zich aan boord bevond van den nieuwen Royal Charles, van 100 stukken, welke in plaats van het door de Nederlanders op (ie rivier van Rochester genomen Adruiraalsschip van dien naaal gebouwd was, was tevens met liet gebied over de geheele vijandelijke vloot bekleed. Tot deze hooge waardig- leid was hij , hoewel schoorvoetende, door den Koning, bij wien zijne onwankelbare gehechtheid aan den Protestantschen Godsdienst geen' geringen aanstoot verwekte, verheven, ten gevolge van het overlijden van MONK, 1 SANDWICU en andere der voornaamste Engelsche zeevoogden, en van den overgang van den Hertog VAN YORK tot den Roomsch-Katholijken Godsdienst, waardoor deze, ingevolge 's rijks wetten , 2 van de vervulling c,ner zoo verhevene betrekking uitgesloten was geworden. Het was omtrent één uur des namiddags van den 7 Junij , zijnde de dag van den maandelijkschen bedestond, waarop door het geheele Vaderland smeekingen voor den zegen onzer wapenen ten Hemel werden opgezonden , en tevens de ver zeeslag bij-jaardag van den in 1672 geleverden bloedigerr Solebay, dat het gevecht een' aanvang nam. De wind was noord-west en in het voordeel des vijands. Allereerst naderde niet de geheele magt der Britten en Fran schen, maar een smaldeel van vijf en dertig fregatten en dertien branders. Deze waren vooraf gezonden , omdat bij de vijandelijke opperhoofden het denkbeeld bestond, dat de Nederlanders wegens 'hun klein getal den strijd niet zouden durven wagen , eiaar dien zouden ontwijken en binnenloopen , 3 en opdat

1 MONK, Hertog van Albemarle, was in 1670 in den ouderdom van 63 jaren over- leden.

2 Door de bekende ''Pest-act. Zie bet Leven van Prins ROfERT in de Naval Historo^ of Great-Britain, van FR. $Exvjv, T. II, p. 329 en vervolgens. 3 Dit zegt de Vice- Admiraal n'FSTRFES in zijn verslag van dit gevecht uitdrukkelijk, en het blijkt ook van elders. 374 GESCHIEDENIS VAN liET genoemde fregatten in dat geval de wijkende schepen mogten nazetten, aantasten, de branders tegen hen aanvoeren, ze vernielen of veroveren. Dan de bondgenooten vonden zich in hunne verwachting deerlijk bedrogen. De Nederlanders, wel verre van af te deinzen, hadden zich reeds vroegtijdig tot het gevecht gereed gehouden , en bij het naderen van den vijand werd het anker geligt, en zelfs de meest lijwaartsche schepen wendden alle pogingen aan, ten einde zoo spoedig mogelijk handgemeen te geraken. Deze kloeke houding ver- wekte schrik en verwarring bij de vooruitgezondene vijan- delijke schepen, die - nog op verren afstand zijnde, reeds be- gonnen te vuren, hetgeen aan sommige Nederlanders deed zeggen: "Deze lieden zijn bang, en schieten eer zij kunnen raken." Het leed niet lang, of eenige van onze schepen kwamen met de vijandelijke schepen in gevecht, waarop deze laatsten met vrij veel overhaasting naar hunne vloot terugtrok- ken, zonder dat een ieder de hem aangewezene plaats innam, hetgeen onder 's vijands rangen nog al eenige wanorde ver waaraan de voor de Britten en Franschen min-oorzaakte, en gunstige uitslag van het gevecht gedeeltelijk wordt toege- schreven. Inmiddels kwam de vijandelijke opperbevelhebber met zijne gansche magt opzeilen, welke in den vorm eener halve maan naderde. De ronde vlag onder Prins ROBERT bereikte het eerst TROMP, met zijne voorhoede. Beiden legden het vech- tende om het noord-oosten, terwijl TROMP door den middel achterhoede, onder DE RUYTER en BANCKERS, die-togt en de niet zoo spoedig werden aangevallen, in denzelfden koers ge- volgd werden, opdat den vijand geene gelegenheid zou ge- geven worden in 's Lands zeemagt door te breken. Tot twee ure hield de gansche vloot, altijd onder een hevig gebulder van het geschut, dezen koers, toen DE RUYTER oordeelde, dat de tijd en de gelegenheid daar was, om zuidwaarts te wenden. Te dien einde werd door hem sein gedaan, en TROMP

1 Dit zeggen de Vice- Admiraal n'ESTRÉES ei de Ridder DE VALBELLE, bij SUE, líisl. de la Marine Franc., T. III, p. 15 en 23. NEDERLAN1)SCH E ZEEIVEZEN. 375 door een advijsjagt daarvan onderrigt. Naauwelijks was de vloot gewend, of DE RUYTER en BANCKERS, door acht of negen bodems gevolgd, boorden onder een vreesselijk kanon- en geweervuur, tusschen de schepen van den Franschen opper Schout-bij-nacht, door 's vijands iniddeltogt-bevelhebber en henen , hetgeen geene geringe verwarring in zijne vloot veroor- zaakte. Zeven Fransche Koninklijke schepen, met dat van den Vice-Aduliraal n'ESTRÉES, stoven uit elkander, en zochten met zoo veel drift een goed heenkomen, dat sommige niet dan lang daarna wederom deel aan het gevecht namen, 1 waarop DE RUYTER, dit ziende, zeer eigenaardig zeide: "De vijanden hebben noq ontza,q voor de Zeven Pï-ovinacien ;" be- doelende hiermede zijn Admiraalsschip, maar zinspelende tevens op den eerbied, welken de wapenen van den Staat den vijand nog inboezemden. Intusschen had DE RUYTER in dezen aanval meerder geluk dan BANCKERS , daar de voorsteng en het groote marszeil van den laatsten afgeschoten werden. Deze ornsta.n- digheid veroorzaakte eenig oponthoud, doch zulks belette niet, dat de twee dappere vlootvoogden boven wind van den vijand geraakten en ettelijke van zijne schepen afsneden, welke ongetwijfeld in handen der Nederlanders zouden ge- vallen zijn, bijaldien de pligt van opperbevelhebber DE RUYTER niet geboden had, het behaalde voordeel en de heerlijke voor te laten varen. IIij toch, TROMP met de zijnen niet-uitzigten ziende volgen , vermoedde, dat deze, of geen berigt van het wenden der vloot had bekomen, of dat hij te diep in den

1 Rapport van den Vice- Admiraal n'ESTR ES en brief van den Ridder un VALsELL.E, bij SUE, T. III, p. 15, 16 en 25, en vooral het Rapport wegens het geheim onder- zoek nopens het gedrag der Fransche zeelieden in dezen en de volgende zeeslagen , voor- komende bij denzelfdcn schrijver, T. III. p. 59, waarin men leest: `•Quelques -uns qui out regardé de près disent que, quand M. on RUYTEI revira sa première bordée, on vit huit des vaisseaux du Roi, apparemment surpris du revirement imprévu, qui revi- rèrent devant lui avec plus de hate que la bienséance n'eut voulu. M. de VALBELLE qui était de ces revireurs, en dit des raisons, mais il y ajoute qu'il y en eut qui allèrent ei loin qu'on ne les revit qu'un longtemps après; que M. le Vice-Amiral manqua de revirer pour arriver sur ens; que faisant servir ca grande voile, il tint le vent et s'amusa ? conrir nn bord d'ime lieue de longneur." Nader wordt dit op p. 64 bij suc bevestigd. 37(i GESCHIEDENIS VAN 11ET vijand verward lag en ontzet noodig had. Hij beval dus, oordeelende, dat men met de verovering van ettelijke vijan- delijke schepen niet zoo veel zou kunnen winnen, als men aan TROMP en zijn eskader zou kunnen verliezen, terstond wederom noordwaarts over te leggen, om TROMP met de zijnen te ontmoeten. Wijs en regt tijdig was deze maatregel. Want TROMP, door het eskader van Prins ROBERT en door eenige Fransche schepen aangetast, bevond zich in een hagchelijk gevecht, waarvan de uitkomst bezwaarlijk zou te berekenen zijn ge- weest, bijaldien hij aan zijn eigen lot overgelaten ware ge- worden. Aan het vuur der geheele vijandelijke voorhoede en van onderscheidene andere schepen, ook aan dat van Prins ROBERT, I het zwaarste der geheele Britsche vloot, van het begin des strijds blootgesteld, had TROMP met de zijnen veel geleden, en was bijzonder zijn schip, de Goude Leeuw van 80 stukken, dat door den kapitein THOMAS TOBYAS bevolen werd, zoodanig gehavend, dat het staande en loopende want grootendeels aan stuk geraakt was, het rondhout veel had geleden, het groote marszeil aan flarden geschoten was, hon - derd man zoo dood als gekwetst waren, en hij , eindelijk, zich genoodzaakt zag, zijnen niet meer bruikbaren bodem te verlaten, en op den Prins le Paard de vlag te hijschen. En in dergelijke gesteldheid bevonden zich meerdere schepen van zijn smaldeel, met name dat van den Schout-bij -nacht DEN HAEN , die ook van schip had moeten verwisselen, terwijl de Vice-Admiraal SCHRAM, dapper strijdende, het leven voor het Vaderland had opgeofferd.

1 In het Journaal, gehouden op het schip van TROMP, leest men dienaangaande het volgende: "Het voornoemde Esquadre van de witte vlagh ons gepasseert zijnde, kregen toen het Esquadre van de roode vlagh te loefwaert op zyde, over 't welke Zyne Kon. Hoogheid den heer Prins ROBBERT commandeerde, Wien wy al ons leven zullen dank- baar wezen, want 't was een goed man, ter oorzake Zyne Kon. Hoogheid op ons baghboorts zyde te loefwaart lagh, met zyn onderste laagh 48 ponders zynde, en de mindere naar advenant, weinigh schooten op ons dede. Dan ons vertrouwen was zoo- danigh , alzoo by veele schoote uyt onze onderste laagh met dubbelt scherp en kneppels van achteren in zyn huyt kreegh, hetzelve hem heeft belet." NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 377

Geen wonder, dat de komst van DE RUYTER door TROMP en de zijnen, nu zij in zoodanig eenen hagchelijken toestand verkeerden, als eene uitredding aangemerkt werd. Verheugd riep hij uit: Mannen! daar is Bestevaêr! (de gewone en streelende benaming, door het bootsvolk aan DE RUYTER toe- gevoegd), die komt ons helpen. Ik zal hem ook niet verlaten, zoo lang als ik adem kan scheppen! Bij het naderen van DE RUYTER en BANCKERS weken de Britten en Franschen van TROMP af, en eenige zelfs, die zich het digtst bij dien dapperen vloot bevonden , zetteden de brarnzeilen bij , om te spoediger-voogd te ontkomen. Nu wendde de geheele Nederlandsche vloot zuidwaarts, terwijl de strijd hevig werd voortgezet, gedurende welken TROMP door het over boord vallen van den grootera mast van den Prins te Paard, zich genoodzaakt vond, ten derden male van schip te veranderen, en op de Amsterdam, gevoerd door den kapitein CORNELIS VAN DER ZAEN, over te gaan. ' Allengs nam de heftigheid , waarmede de vijand het gevecht had aangevangen, af. Ofschoon steeds het voordeel van den wind hebbende, waagde geen Brit of Franschman het meer, in de slagorde der Nederlanders in te breken, vochten zij alleenlijk op zekeren afstand, en stelden zelfs pogingen in het werk, om van de onzen verwijderd te blijven. 1)e Nederlanders, daarentegen, hielden het gedurig zoo digt mogelijk bij den vijand, volgden hem en zetteden den strijd voort, tot de duisternis des avonds ten 10 ure een einde

1 Het was den dag na dit gevecht, dat TROMP, die nu, na zeven jaren stil gezeten te hebben , voor het eerst weder deel aan een gevecht kon nemen , den navolgenden , het karakter van dien zeevoogd geheel kenschetsenden brief aan zijne zuster schreef, welken ik hier bijvoeg voor degenen, die WAGENAAR'S Vaderl. Historie niet hij de hand hebben:

BEMINDE SUSTER! "Gisteren hebben wij den dans aengegaen, en ben Godt sy gelooft gezondt, en heb ons hart eens weder opgehaelt als Keuningen. Ik ben op myn vierde schip, de-ben Comeetslar, en meene van daeg een braven dans te danssen. Wij krygeu de Fransen soo aan 't loopen , dat sy de bramseyls en alles byzetten , en soo het van daeg soo voort ik dat aller vrienden en ons gebedt verhoort sal zyn, en dat wij van de-gaet, soo hoop tyranny verlost zullen worden. Adieu. Couragie. 't Sal waerachtigh wel gaen." 8 Juny 1673. C. TROMP. 378 GESCHIEDENIS VAN HET aan het gevecht maakte, wanneer 's Lands vloot meer dan eene mijl dieper in zee, dan waar de strijd begonnen was, het anker liet vallen. Er is veel getwist over den uitslag van dit gevecht. De Britten schreven aan zich en hunne bondgenooten de over- winning toe, en Prins ROBERT kon van zich verkrijgen, om, hoewel op eene ingewikkelde wijs, de zegepraal zich toe te eigenen en te verklaren, dat hij de Nederlanders genood- zaakt had, tot aan de banken te wijken. Dit laatste is stel- lig onwaar, waarvoor ten bewijze strekt, dat de Nederland- sche vloot na het gevecht meer dan eene mijl dieper in zee ankerde, dan waar de strijd had plaats gehad. Het zou eenzijdig zijn, te beweren, dat de Britten en Franschen, over het algemeen, niet dapper gestreden hadden. Beiden, ook met name de Franschen, hadden, het oogenblik van verbazing bij het doorbreken hunner linie uitgezonderd, veel moeds aan den dag gelegd, en de Graaf D'ESTRÉES , de later zoo vermaard geworden Admiraal, nu kapitein TOURVILLE en andere Fransche bevelhebbers hadden zich uitstekend van hun- nen pligt gekweten. Doch noch de Britten, noch de Franschen hadden, niettegenstaande hunne groote overmagt, voordeelen behaald. Integendeel hadden zij aanmerkelijke verliezen ge- leden, welke toonden, dat de Nederlanders zich met meer regt dan zij op de overwinning konden beroemen. Niet een enkel schip der onzen viel in hunne handen; drie of vier branders alleen werden , hoezeer vruchteloos, besteed, en het getal der gesneuvelden en gewonden was, naar mate van de hevigheid des gevechts, zoo gering, dat DE RUYTER na het eindigen van den slag betuigde: "dat de God des Hemels merkbaar met de Nederlanders geweest was, en hen onder eenen dipten hagel van kogels wonderlijk had gespaard." I

1 De predikant van DE RUITER schreef, dat die opperbevelhebber dit des avonds na het gevecht over tafel gezegd had. Naast God meende DE RIJ YTER, dat de oorzaak van het gering verlies aan onze zijde, was het slecht schieten van de vijanden, die, vooral de Britten, bij wie tot dus verre de koopvaart niet verboden was, veel onervaren volk aan boord hadden. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 379

In de hitte van den strijd des namiddags, was de Jupiter van 42 stukken, gevoerd door den Noordhollandschen kapitein PIETER BAKKER, van de vloot afgescheiden geraakt, en werd door de Engelsehen veroverd. Dan naauwelijks twee uren bleven zij in het bezit van dezen bodem; want de kloeke bevelhebber, ziende, dat de vijand te kort schoot, overwel- digde alstoen weder zijn schip en bragt het behouden bij de vloot terug. Het verlies des vijands bepaald op te geven, valt bezwaarlijk, zoo uit gebrek aan bescheiden, als, en wel voornamelijk omdat de berigten dienaangaande, uit hunnen aard, zeer uiteenloopende zijn. Naar de berekeningen van sommigen, verloren zij vier of vijf groote schepen, een fre- gat van 36 stukken, nevens acht of tien branders, 1 terwijl twee zware Britsche schepen zoodanig geteisterd werden, dat zij na het gevecht in de havens moesten opgezonden worden. Het getal hunner dooden was aanzienlijk, waaronder vijf Britsche en twee Fransche kapiteinen en zes Brander-Corn- mandeurs ; dat der gekwetsten was nog veel grooter. Alle Nederlanders, zonder onderscheid, hadden dapper deel aan den strijd genomen; geen hunner had zich aan pligtverzuiln schuldig gemaakt; een ieder beijverde zich om door dapperheid uit te munten; velen hadden uitstekenden moed betoond. Het zal niet noodig zijn, hier van DE RIYTER , TROMP, BANCKERS en DEN HAEN op nieuw te gewagen. Met

1 Brief van de RUYTER aan den Prins VAN ORANJE, van den 11 Junij 1673. Vol- gens den schrijver van het vroeger aangehaalde Appendix van Engelands Apèl en Beroep , dat door een' aan Koning KAREL's bewind vijandig Engelschman geschreven werd , en nog in dit jaar in Nederland het licht zag, verloren de Engelsehen de Cambridge van 50, de Resolution van 40 en de Conqueror van 40 stukken, en de Franschen een schip van 66 stukken, alle welke schepen gezonken waren. Het getal der dooden en gekwet- sten van de Britten beliep, volgens dien schrijver 1500. Dat er zeker drie groote vijan- delijke schepen gezonken waren , getuigden de na den slag boven water uitstekende stengen, gelijk TROMP schrijft. Het is evenwel mogelijk, dat deze de stengen van groote branders waren, waarvan de Franschen alleen er acht verloren, en er slechts één over- hielden. Dit wordt, volgens de bekentenis der Fransche zeeofficieren zelve, aan de drift en onbekwaamheid der commandeurs van die branders toegeschreven. In de rapporten van Prins ROBERT en D'ESTRÉES wordt niet gesproken van het verlies van oorlogssche- pen, maar wel gezegd, dat onderscheidene zwaar beschadigd werden. 380 GESCHIEDENIS VAN HET en nevens hen hadden de overige opperhoofden, met name de beide VAN NESSEN, en de Vice-Admiralen DE LIEFDE en EVERTSEN kloekmoedig gestreden. De Vice-Admiraal SCHRAM en de Schout-bij -nacht, DAVID VLUGH 1 waren, dapper zich van hunnen pligt kwijtende, den heldendood gestorven. De kapitein JACOB VAN BERGEN was in de verdediging van zijnen bodem gesneuveld; de scheepsbevelhebber MATTHEUS MEGANCK, TITUS VAN NASSAU en CORNELIS DE BOER waren zwaar ge- kwetst, en overleden daarna aan hunne wonden. De Zeeuwsche Brander-Commandeur, MARINUS WILLEMSZEN, vernielde eersen vijandelijken brander, die op het punt stond, het schip van den dapperen JOBSEM KIELA aan te klampen. Een andere Brander- Commandeur, DIRCK DE MUNNIK, smeet kloekmoedig een groot Engelsch schip aan boord, dat zich echter nog tijdig wist te redden. Eene sloep van den later vermaard geworden kapi- tein ROEMER VLACQ veroverde een' vijandelijken brander, maar vloog kort daarna daarmede in de lucht. Maar geen der kapiteinen betoonde in dezen zeeslag meer persoolllijken moed dan WILLEM VAN CUYLENBURGH, aan wien het gebied over het Amsterdamsche schip van 66 stukken, Deventer, was opgedragen. Dat schip, hetwelk onder het eskader van DE RUYTER behoorde, had des namiddags niet de overigen de vijandelijke linie helpen doorboren; maar zijn marszeil, bij die gelegenheid van boven neder geschoten zijnde, raakte het in verlegenheid. Naauwelijks wordt zulks door den Fran- schen kapitein GABARET, bevelhebber van den Tonnant, be- merkt, of hij legt CUYLENBURCR aan boord, en zijn luitenant DE LA CHABOISSIkRE, met eels' vrijwilliger, den ridder DE LÉRY , springen, door ettelijke matrozen gevolgd, op den Nederlandschen bodem over, maken zich meester van den bak, werpen een vuurtuig in het schip tot vermeerde- ring der verwarring, en hopen er aldus meester van te

1 Beiden werden met groote plegtigheid te Enkhnizen begraven, doch geen praalgraf werd voor hen opgerigt, gelijk anders gewoonlijk in deze dagen geschiedde voor alle hoofdofficieren, die op het bed van eer stierven. Zie BRANDT, Hisl. van Fnkhuizen, in het vervolg, bi. 389, waar men de afbeelding van den Vice•Admiraal SCHRAM vindt. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 381 worden. Dan hoewel ruim dertig matrozen in de eerste ver- bazing schandelijk met de sloep de vlugt nemen, wanhoopt CUYLENBURGH niet aan het behoud van den hens toevertrouwden bodem. Hij dringt aan het hoofd der zijnen op den vijand in , rukt het ridderkruis van de borst van LÉRY , legt met eigene handen vier of vijf Franschen neder, verdrijft met de zijnen de overige, en redt aldus zijn bijkans verloren schip. Intusschen had de Deventer, welke 60 dooden en 65 ge- kwetsten telde, bij dezen aanval en in het verdere gevecht zoo veel geleden, dat deze na den strijd naar Zeeland moest opgezonden worden om te herstellen. En hier vor, d de dap- pere kapitein, die door het vuur was gespaard geworden, ellendig den dood in het water. Want door de nalatigheid of onkunde van den loods verviel zijn schip op de Zuid- oosterrassen en stootte oogenblikkelijk aan stuken, bij welke ramp het meerendeel der manschappen en CUYLENBURGH zelf omkwam, diep betreurd door DE RUYTER en allen, die prijs op zijne dapperheid wisten te stellen. Het is dus aan geenen twijfel onderhevig, of de overwin bij dezen bloedigen zeeslag aan de zijde der Neder--ning was landers gebleven. 1 Maar al ware de overwinning onzekerder geweest, de uitkomst van het gevecht was voor het Vaderland ten hoogste heilzaam, en voor onze zeelieden roemrijk. Door den uitslag van het gevecht toch, werden de Britten verhin- derd, hun groot ontwerp, eene landing in Zeeland, waartoe de krijgsmagt in Engeland gereed werd gehouden, ten uit- voer te brengen. En wat zou, ingeval zij daarin geslaagd waren, van het Gemeenebest, dat van de landzijde door de leger- benden des Konings van Frankrijk en des Bisschops van Munster steeds benaauwd werd, geworden zijn? De dapper- heid onzer zeelieden en het beleid van DE RUYTER behoedden,

1 De Luitenant -Admiraal DE RUYTER, wiens nederigheid bekend is, schreef aan den Prins: "Wy oordeelen absoluyt, dat dus verre de victorie (God zy lof) aen de zyde van dezen Staet en Uwe Hoogheyt is." En de Luitenant-Admiraal VAN Nas zeide in een' zijner brieven: '-dat de vyand soodanig getracteerd was, dat geen noode hadde, daervan liedekens te gaen dichten." 382 GESCHIEDENIS VAN HET onder den zegen des Allerhoogsten, het Vaderland voor zulk eene onherstelbare ramp. Deze gewigtige dienst verhoogde hunnen van oude tijden af regtmatig verworven roem; een' roem, waarop zij thans dubbel aanspraak mogten maken, nu de zeemagt van den Staat, zoo klein in vergelijking met die des vijands , niet alleen heldhaftig aan de vereenigde Britten en Franschen het hoofd had geboden, maar hun gevoelige ver laatste verdreven had. Prins ROBERT zelf-liezen toebragt en ten erkende, dat de Nederlanders nimmer zulk eene onversaagdheid en ervaring, als in dit gevecht, hadden aan den dag gelegd , 1 en hoe hoog het beleid, door DE RUYTER bij deze gelegen nieuw betoond, door de vijandelijke opperhoofden-heid op geschat werd, kan worden opgemaakt uit hetgeen de Graaf D'ESTRÉES aan den toenmaligen Franschen Minister van Marine schreef, aan wien hij zich aldus over hem uitliet: "DE RUYTER is een groot meester in de kunst van den oorlog ter zee; hij heeft mij in dezen slag schoone lessen geven. Gaarne zou ik mijn leven geven voor den roem, welken hij daarbij heeft verworven." 2 De behaalde overwinning, hoewel zij niet beslissend kon genoemd worden, verwekte eene groote blijdschap in het Vaderland, vooral omdat daardoor het dreigende ge- vaar eener landing was afgeweerd geworden. Hunne Hoog Mogenden en de Prins VAN ORANJE deelden in die gevoe-

1 Zie het Ontroerd Nederland, D. II, bl. 431 en Rapport van D'ESTRIES, bij SUE, T. III, p. 17. 2 Vie de JEAN D'ESTRÉES, p. 24. In denzelfden geest spreekt de ridder DE VAL in zijn aangehaalden brief, waarin hij en aan DE RUYTER en aan de Neder -sr.LLE algemeen den ruimsten lof toezwaait. Van deze zegt hij, onder anderen:-landers in het "Au reste, je me tonfirme plus que jamais dans 1'opinion que j'ai des Hollandais. Its out témoigné pins de finesse, d`habilité et de courage en cette bataille qu'en toutes les autres gn'ils ont dounées; les Anglais en conviennent. Nous verrons ce quo dira la Gazette." suE, T. III 1. 1., p. 29. Overigens is het verhaal van dit gevecht getrok- ken uit gedrukte, en deels nog in het oorspronkelijke, op het Rijks Archief berustende brieven van DE RUYTER, TROMP, DE LIEFDE en andere zeeofficieren; uit het Leven van DE RUYTER, C. TROMP, SILVIUS, VALKENIER, Verwerd Europa, D. II, Ontroerd Nederland, D. II, d'Ontroerde Leeuw, Tooneel des Oorloghs, den Hollandschen Mer- curius en andere gelijktijdige schrijvers, en het meer malen aangehaalde werk van suE. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 883 lens, en betuigden ieder afzonderlijk aan den Luitenant Generaal DE RUYTER hunne tevredenheid en dank-Admiraal- voor den uitstekenden moed en het zonderling beleid, bij het bestrijden des vijands in den jongsten zeeslag aan den dag gelegd. Daarbij voegde Prins WILLEM nog de mededeeling, dat van wege de Algemeene Staten en hem drie afgevaar- digden naar de vloot zouden gezonden worden, om met den opperbevelhebber te overleggen, wat verder met de zee- magt ten dienste van den Lande zou kunnen ondernomen worden. l Terwijl deze afgevaardigden zich op weg begaven, waren drie der meest beschadigde schepen naar Zeeland opgezon- den , om aldaar te worden hersteld , waartegen de vloot met eenige andere versterkt werd, namelijk, niet den Olijfani van 82 stukken, waarover de Vice-Admiraal ISAAC SWEERS het bevel voerde, met de Tloorziq tigl eid van 84 stukken, onder kapitein JAN VAN BRAKEL, met de Zeeuwsche fregatten Delft en ter Goes, en kort daarna met nog twee branders. Verder werd de vloot uit Zeeland niet den meesten spoed van het- geen noodig was voorzien, en een aanzienlijke voorraad kruid en andere behoeften, gelijk mede alle matrozen, die te be- komen waren, werden haar toegezonden, omdat men het genoegzaam voor zeker hield, dat een tweede gevechtweldra zou worden geleverd. En dit gevoelen was in allen opzigte gegrond; want de vijandelijke zeernagt was, sedert het jongste zeegevecht, ge- durig in de nabijheid van 's Lands vloot gebleven, en, of- schoon zij tot dus verre , niettegenstaande zij steeds den loef had, onbewegelijk was blijven liggen, scheen haar voort- durend verblijf te dier plaatse aan te duiden, dat zij het voornemen niet had opgegeven, om andermaal de vloot van het Gemeenebest aan te tasten, en zoo mogelijk , te vernielen of te verdrijven, ten einde het vroegere plan eener landing in Zeeland ten uitvoer te brengen.

I BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 808 en 809. 384 GESCHIEDENIS VAN HET

Met reden beijverde men zich dus in het Vaderland, om met allen spoed te bezorgen wat dienen kon tot versterking der zeemagt. In de vloot zelve werden door den Luitenant Generaal DE RUYTER daartoe ook de noodige maat -Admiraal- genomen. De schepen werden weder in hunne oude-regelen standplaats op Schooneveld gerangschikt; alles wat in den strijd beschadigd was, werd zooveel mogelijk hersteld, aan den kapitein JAN DIK, ofschoon een der jongste scheepsbe- velhebbers, uit hoofde van zijne uitstekende bekwaamheid , bij voorraad, de rang van Schout-bij -nacht opgedragen, ter ver- vanging van den gesneuvelden VLUGH ; de vloot werd op nieuw in drie eskaders ,verdeeld ; in één woord, alles wat dienen kon, om den vijand behoorlijk het hoofd te bieden , werd met den grootsten ijver gedaan. Hierdoor geraakte de vloot binnen vijf dagen in zoodanigen toestand, dat zij naar het oordeel van DE RUYTER ,1 bijkans van de bekomene schade hersteld en in staat gebragt was, om op nieuw den Britten en Franscllen slag te kunnen leveren. Dan nu rees de vraag, of men zou afwachten, dat de vijand 's Lands zeemagt kwam aantasten, dan wel of men hem zelven zou gaan aangrijpen. DE RUYTER verklaarde zich voor het laatste, omdat hij meende, dat de moed des vijands door den uit vorige gevecht vrij wat bekoeld zou zijn; maar-slag van het voornamelijk ook, omdat alle berigten daarop nederkwamen, dat het getal der vijandelijke schepen na den jongsten strijd vrij wat verminderd was. Hij was uit dien hoofde van oor- deel, dat het belang des Vaderlands gebiedend vorderde, de Britten en Franschen hoe eerder hoe beter aan te tasten, al- vorens zij nieuwe versterking zouden vrkrijgen. Met dat ge- voelen vereenigde zich de krijgsraad ; doch uien besloot tevens, geen gevolg daaraan te geven, dan nadat de afgevaardigden van de Algemeene Staten en den Prins, die elk oogenblik verwacht werden, zouden gekomen zijn , te meer, dewijl, volgens een vroeger bevel van 's Lands Hooge overheid , aan

1 Leven van DE RUYTER, bi. 811. NEDJ?i1LAN1)sCIiE ZEEWEZEN. 385 aan den opperbevelhebber der zeemagt was voorgeschreven, zich op Schooneveld te blijven onthouden en alleen verdedi- genderwijs te werk, te gaan, ten einde de vloot, een der voornaamste steunpilaren van het wankelende Genieenebest , niet te zeer in de waagschaal te stellen. In den vroegen morgen van den 14 Junij kwamen deze afgevaardigden aan het boord van DE RUYTER, en nu werd het boven- vermelde vraagpunt door de afgevaardigden en den krijgs- raad andermaal overwogen en met eenparigheid het genomen besluit goedgekeurd. Terstond daarop gaf de opperbevelheb- ber het sein, onder zeil en op den vijand los te gaan, waar- van de dadelijke uitvoering hem wegens den gunstigen wind en de goede gelegenheid volstrekt raadzaam toescheen. 1 De vloot, welke thans met zoo veel stoutmoedigheid op den vijand losging, was genoegzaam dat zelfde klein hoopken, dat voor zeven dagen aan de vereenigde magt der Britten en Franschen met zoo groote dapperheid het hoofd had geboden, en hen ten laatste genoodzaakt had, de wijk te nemen. Zij bestond nu uit 51 schepen van oorlog en 13 fre- gatten, 16 advijsjagten en 24 branders, terwijl zij toen uit 52 oorlogsschepen, 12 fregatten , 14 advijsjagten en 25 branders zamengesteld was. Verder telde zij , even als toen , ongeveer 3600 stukken geschut en 18,000 man. Het voorname verschil dat tusschen deze scheepsmagt en die, welke in het vorige gevecht gestreden had, bestond, was daarin gelegen, dat zij met twee schepen van 80 stukken, dat van swEERS en VAN BRtKEL , twee fregatten en twee ad- vijsjagten was vermeerderd; doch daarentegen telde men één zestiger, de Deventer, die verongelukt was, één vijf- tiger, één veertiger en één brander minder bij deze vloot. 2 De magt der Britten en Franschen, welke de Nederlan- ders gingen aantasten, was nog zeer aanzienlijk en overtrof die van 's Lands vloot. Met volkomene zekerheid is hare sterkte niet bekend; dit alleen weet men, dat zij , ten

1 Leven van DE RUYTER, bI 811-815.

2 Zie Bijlage VI. II 25 386 GESCHIEDENIS VAN HET gevolge van hetgeen zij in het vorige gevecht geleden had, aanmerkelijk was afgenomen, zoo door het vernielen van eenige, als door het opzenden van onderscheidene andere schepen; haar getal bedroeg evenwel nog 118, waarvan 85 oorlogsschepen, fregatten of branders waren, en waaronder men zware schepen, zoo als de Sovereign en de Royal

Cflarle8, beide van 100 stukken, telde. , Ten elf ure geraakte 's Lands vloot met eene tamelijke oostelijke koelte, onder zeil, en naderde vervolgens, begun- stigd door eenen stijven noordoosten wind, spoedig den vijand. TROMP had weder het bevel over den voortogt, DE RUYTER voerde het middelste gedeelte der vloot aan, en aan BANCKERS was het gebied over de achterhoede opgedragen. Zoodra de vijandelijke zeemagt, waarvan thans de voorhoede of blaauwe vlag door den Vice-Admiraal SPRAGG, de middeltogt of roode vlag door Prins ROBERT, en de achterhoede door den Graaf D'ESTRÉES bevolen werd, de onze vernam, ligtte zij ingelijks hare ankers, zette alle zeilen bij, en zeilde zoo digt mogelijk bij den wind over, ten einde, zoo het scheen, de loef, , die de Nederlanders hadden, te winnen. Doch TROMP dit bemerkende, loefde mede zoo veel aan, dat hij boven den voortogt des vijands geraakte. De bevelhebber der blaauwe vlag aldus zijn oogmerk niet kunnende berei- ken , begon af te deinzen, en zette het, gevolgd door de beide andere smaldeelen, naar de Engelsche kust aan. Met volle zeilen volgde TROMP de vijandelijke voorhoede na, en schoot van tijd tot tijd met scherp, om SPRAGG te tergen en aldus stand te doen houden. Eindelijk gelukte het hem, den vijand tusschen vier en vijf ure des namiddags te be-

1 Leven van TROMP, bl. 439; Hollandsche Mercurius; bl. 88; Ontroerd Nederland, D. II, bl. 433 en de rapporten van den zeeslag, van den 14 Junij. Bij BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. `t09, wordt bij vergissing gezegd, dat de vloot 108 schepen sterk was. In het werk van sue vindt men omtrent dit gevecht bijkans niets, en hij zegt zelfs, op p. 1 T. III, hetgeen de losheid van dien schrijver eenigermate doet kennen, dat er in dit jaar slechts twee zeeslagen geleverd werden, alhoewel alle schrijvers uit- drukkelijk en omstandig van drie gewagen, en ofschoon er in een door hem zelven medegedeeld stak, T. III, p. 64 en 65, ook van het eerste, tweede en derde gevecht met ronde woorden gesproken wordt. NEDERLANDSCHE ZEEWEZ}N. 387 reiken, en nu ving een hevige strijd aan, waaraan DE RUYTER en BANCKERS achtervolgens deel kregen. Het was de Vice-Admiraal swEERS , die het bevel over de voorhoede van het eskader van TROMP voerde, welke het eerst in gevecht geraakte. Deze, een beter bezeild schip heb dan TROMP en de meeste overige van zijn eskader,-bende werd met drie fregatten, de eenige, welke hem konden vol- gen , door SPRAGG en den Vice-Admiraal der blaauwe vlag aangetast, en zoodanig geteisterd, dat hij na drie uren strijdens zich genoodzaakt vond af te deinzen, om zich te herstellen. Vervolgens kwamen TROMP en de zijnen in gevecht. TROMP zette het regt op SPRAGG aan, schoot hem het marszeil aan flarden, en een der nabij liggende vijandelijke fregatten de groote steng af, en gaf bevel, genoemden Vice-Admiraal aan boord te leggen en aldus te veroveren, ten welken ein- de pistolen, houwers en enterbijlen aan de manschappen uitgedeeld werden. Dan dit oogmerk mislukte, daar SPRAGG door twee branders en andere schepen gedekt, en het voor- marszeil van TROMP juist op dit oogenblik aan stukken ge- schoten werd. Hij moest dus afhouden, sloeg een ander zeil aan, en zette den vijand vervolgens weder met dezelfde kloekmoedigheid na, waarbij hij eerst met den Schout-bij- nacht der blaauwe vlag en daarna met onderscheidene andere opperhoofden en kapiteinen des vijands in een hevig ge- vecht gewikkeld werd. Inmiddels waren DE RUYTER en BANCKERS niet werkeloos. Beiden wendden alles wat in hun vermogen was aan, om den vijand tot staan te krijgen; doch wat zij ook deden, gelukte hun zulks niet. DE RUYTER was van meening, in de slagorde van Prins ROBERT in te breken, maar daar deze het gedurig dragende hield, en voor den wind afliep, kon hij daarin niet slagen. Niettemin deden hij en BANCKERS, trouw bijgestaan door den Luitenant-Admiraal en Schout- bij -nacht VAN NES, door de Vice-Admiralen DE LIEFDE en EVERTSEN, de kapiteinen VAN BRAKEL, VAN EWYCK, VAN GELDER, VAN PANHUYS, Zin Zoon ENGEL DE RUYTER en de 25" 388 GESCHIEDENIS VAN HET meeste andere officieren, alles wat van dappere en bekwame zeelieden kon verwacht worden, en bragten den vijand merke- lijke afbreuk toe. Steeds de Britten en Franschen op de zijde volgende, beschoten zij hen met alle raagt , waarbij de Luite- nant-Admiraal-Generaal DE RUYTER het schip van Prins ROBERT , den Royal Charles, zoo veel schade toebragt, dat deze zich genoodzaakt zag op den ouden Sovereign over te gaan. Hier en daar was de strijd hevig, doch over het algemeen ver- dedigde de vijand zich flaauw, niettegenstaande deze een groot voordeel op de Nederlanders had, hierin bestaande, dat onze schepen door den stijven noordoosten wind merke- lijk overhelden , waardoor vele hunne onderste lagen kwalijk konden gebruiken. Dus vechtende, naderden de twee vloten , onder het gedurig wijken der Britten en Franschen, meer en meer de Engelsehe kust, wanneer de duisternis viel en het gevecht des avonds ten tien ure, daar het nieuwe, en dus donkere maan was, door de Nederlanders moest gestaakt worden, tot groot leedwezen van den Nederlandschen opper alle vlotelingen , die vol moeds waren en-bevelhebber en van de gegronde hoop hadden, den vijand, dien zij tot dus verre gedreven hadden, geheel uit zee te slaan en hem gevoelige verliezen toe te brengen. Zoodra het gevecht geëindigd was, gaf DE RUYTER door vuren en galjooten het sein om te wenden, hetgeen in be- hoorlijke orde geschiedde, waarop 's Lands vloot gedurende den nacht met klein zeil den koers naar het zuidoosten stelde, in de verwachting, dat de beide Koninklijke zeemagten haar zouden volgen. Dan, bij het aanbreken van den dag werden noch Britten, noch Franschen vernomen , waarop de vloot den terugtogt naar haar oude standplaats, Schooneveld , aan- nam, waar zij in den middag van den volgenden dag het anker liet vallen. I

I Het verhaal van deren zeeslag is ontleend aan de geschreven en gedrukte brieven van DE RUYTER, TROMP en DE LIEFDE ; uit het Extract Journaal van den tweeden ge Admiraal; nit het Leven van DE RUYTER en TROMP, 9YLVIUS, Ontroerd-noemden Nederland, Verwerd Europa, Holl. Mercurius, d'Ontroerde Leeuw, Tooneel des oor- NEI ER1,ANDSCIIE ZEEWEZEN. 389

Gelijk na den vorigen zeeslag, zocht Prins ROBERT ook thans weder de ware toedragt der gebeurtenissen te verhelen , en, alhoewel hij zich nu de overwinning niet durfde toeschrijven , verstoutte hij zich echter aan te kondigen, dat de Neder wanorde waren teruggeweken en hij hen-landers in groote tot nabij hunne zandbanken vervolgd had. 2 Het ongegronde hiervan blijkt uit de getuigenis van een Engelsch man zelven, die zich gedurende het gevecht op de Britsche vloot be- vond. 3 Ook de verklaring van een' zoo geloofwaardig man, als DE RUYTER, dat de Nederlandsche vloot in den avond van het gevecht met orde wendde, terwijl de Britsche en Fransche zeemagt steeds den koers naar de Engelsche kust hield, toont de onjuistheid dier bewering aan. Maar boven- dien wordt het onwaarachtige daarvan bewezen door de daad- zaak, dat de onzen den vijand gedurende den nacht met klein zeil inwachtten, den togt naar Schooneveld niet dan nadat geen vijand meer gezien werd , voortzetteden , en eerst in den middag van den volgenden dag aldaar aankwa- men, binnen welken tijd de vereenigde zeemagt gemakke- lijk 's Lands vloot had kunnen achterhalen, wanneer zulks haar verlangen geweest ware. Neen! de Nederlandsche vloot was op haren terugtogt door den vijand niet vervolgd ge- worden, maar de Luitenant- Admiraal-Generaal DE RUYTER had dien terugtogt vrijwillig ondernonlen en volbragt, na het bereiken van zijn groot oogmerk, het verdrijven des vijands

logs en andere gelijktijdige schrijvers. Wij vinden in den gedrukteu brief van TROMP wederom een bewijs, dat men stukken van dien aard noodwendig moet vergelijken met de oorspronkelijke, daar het blijkt, dat ook uit dezen brief meer dan cone zinsnede is weggelaten, waarin TROMP te kennen geeft, dat er weinig kruid en scherp in de vloot was, en dat er allerlei behoeften noodig waren, "waal," dus sluit hij zijnen brief, "de vyolen behoorden terd•egen g's/elt le Wesen, zoo soy wederom sullen moeten danssen, alsoo de snaren seer syn ontstelt." De regering oordeelde het vermoedelijk onraadzaam , deze gesteldheid der vloot bekend te maken, en liet daarom bij het drukken van den brief die zinsneden weg. 2 Zie den brief van Prins ROBERT aan den Secretaris van Staat, Graaf ARLINGTON, onder anderen, in het Ontroerd Nederland, D. II. bl. 439. 3 Brief van een' Engelsch heer, uit de Engelsehe vloot geschreven , te vinden bij BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 818 en Ontroerd Nederland, D. II, bi. 441. 390 GESCHIEDENIS VAN HET van onze, en het vervolgen van den vijand tot aan zijne eigene kusten. Kon de zegepraal der Nederlanders in den vorigen strijd onbeslist genoemd worden, de overwinning was in dit ge- vecht aan geen twijfel onderworpen. Het was waar, dat geene schepen des vijands waren genomen, en dat slechts een enkel eene prooi der vlammen geworden was; , maar vele Britsche en Fransche officieren waren gewond of gesneuveld, en eene aanzienlijke menigte manschappen gedood of ge- kwetst , wier aantal in de beide zeeslagen door sommigen op 3000, door anderen zelfs, hoewel waarschijnlijk overdreven , op 9000 begroot wordt, terwijl ettelijke hunner schepen gansch reddeloos geschoten waren. 1 De Nederlanders, daarentegen, verloren niet een enkel schip, ja zelfs één slechts behoefde binnen te vallen om hersteld te worden. Niemand der hoofd- bevelhebbers en kapiteinen was gesneuveld; alleen de Vice- Admiiaal JAN DE LIEFDE en de Amsterdamsche vrijwilliger, de moedige JOHAN VAN DEN BERG, waren gekwetst. 2 Het getal der gedooden en gewonden was uitermate gering, zoodat het op de Amsterdamsche schepen, uitmakende het meeren- deel der vloot, slechts 500 bedroeg. Maar dit alles was van weinig aanbelang in vergelijking met de uitkomst, welke de strijd opleverde, en die aan de geheele wereld verkon- digde , dat de Nederlanders inderdaad de overwinning be- haald hadden. De twee Koninklijke vloten, die veel sterker dan die van het Gemeenebest waren, en die zeven dagen te voren op de Nederlandsche afkwamen, waren nu zelve door DE RUYTER aangegrepen, tot wijken gebragt, vervolgd, tot in de nabijheid der Engelsche kust gedreven, en zoo ge- teisterd, dat zij gedwongen werden de zee te ruimen, in de

1 De Engelsche heer, in den bovenvermelden brief, erkent, dat er in het gevecht van den 14 vele manschappen gedood en gekwetst, drie kapiteins gesneuveld en onder- scheidene schepen reddeloos geschoten waren. De eerste door een splinter boven het oog; aan den laatsten, die uit liefde tot het Vaderland reeds meerdere zeetogten bijgewoond en steeds uitgemunt had, werd de regter- voet weggeschoten. NEDEItLAiDSCIIE ZEEWEZEN. 391

Britsche havens binnen te loopen en het gebied der zee aan de Nederlanders over te laten. Dit toch vond op den dag na het gevecht plaats; want de vereenigde vlootvoogden , hunne magt niet in staat achtende, langer het hoofd aan de Neder te bieden, begaven zich naar den Teeins en zeilden-landers die rivier den 15 Junij op, waar zij zes weken vertoefden, om de schade, zoo in dit als in het vorige gevecht bekomen , te herstellen. Aan verschillende oorzaken schijnt de flaauwhartigheid te moeten toegeschreven worden, welke de Britten en Frau - schen , die meestal bij het vorige gevecht in dapperheid wedijverden, betoond hadden. Naar het schijnt, waren hunne schepen, welke verder van minne havens verwijderd lagen dan de Nederlandsche, niet zoo spoedig als deze van het noodige kunnen voorzien worden, en was daardoor de in het gevecht van den 7 Junij bekomene schade bij het aan tweeden strijd slechts gedeeltelijk hersteld. 1-vangen van den Verder schijnt de overeenstemming, welke tot dus verre tus- schen de Britsche en Fransche opperhoofden had bestaan, merkelijk verkoeld te zijn; zeker ten minste wordt door Prins ROBERT in zijn verslag van dit gevecht de dapperheid der Fransche zeelieden niet geprezen, zoo als zulks bij gelegen vorigen zeeslag geschied was. Het schijnt ook,-heid van den (lat de oude staatkunde van LODEWIJK XIV, om zijne zee- magt zoo veel mogelijk te sparen, hier weder in het spel is gekomen. 2 Maar bovendien kan uit de tegenwerking, welke Prins ROBERT in Engeland zelve ondervond, de oorzaak van de flaauwhartigheid des vijands in dit gevecht verklaard wor- den. In de Britsche vloot heerschte verdeeldheid, en een groot aantal bevelhebbers was Prins ROBERT ongenegen. Dit getuigt een tijdgenoot en aanschouwer van den strijd, 3 en

1 Dit zegt Prins ROBERT in zijnen brief aan den Graaf ARLSNOTON.

2 bit blijkt vrij duidelijk uit hetgeen bij suE, T. III, p. 64, gelezen wordt; en de omstandigheid, dat de Fransche vloot nu niet meer in het midden lag, maar de achter uitmaakte, schijnt zulks te bevestigen. -hoede

3 De meermalen genoemde Engelsche heer, in zijnen brief uit de vloot, die zegt, dat 3J:2 G1 SC1IlEUEN1s VAN HET werd door den Vorst zelven kort na het gevecht openlijk betuigd. 1 Prins ROBERT, namelijk, was uit hoofde zijner godsdienstige gevoelens, gehaat bij de hofkabaal, welke thans op Koning KAREL eenen onbepaalden invloed uitoefende en het uitvoerend bewind in handen had. Deze liet niets na, om dien Prins, zoo in het openbaar als in het geheim, den voet dwars te zetten. Door haar was bij den uittogt der vloot, zijne magt zeer beperkt; aan haar was het toe te schrijven, dat de noodige zorg, om de schepen behoorlijk van krijgsbehoeften en levensvoorraad te voorzien, niet ge- dragen was; vele schepen misten daardoor ook een voldoend getal manschappen, en onder de bevelhebbers bevonden er zich onderscheidene, welke, der hofpartij toegedaan, of af- hankelijk van den Hertog VAN YORK, die uit naijver den Prins geen goed harte toedroeg en hem, in zijne hoedanig Admiraal, steeds tegenwerkte, de bevelen-heid van Groot- des Prinsen kwalijk naleefden en zich niet naar behooren van hunnen pligt kweten, uit vreeze, dat 's Vorsten roem te zeer zou verhoogd worden. 2 Het een en ander schijnt de ware oorzaak te zijn van den flaauwen tegenweer der ver Koninklijke vloten in dit gevecht. Geenszins toch-eenigde komt aannemelijk voor het gevoelen dergenen , 3 die voor dat Prins ROBERT met opzet den Nederlanders-onderstellen , in dit gevecht Beene aanmerkelijke afbreuk toebragt, omdat hij de staatkundige handelwijs van Koning KAREL ten opzigte van het Gemeenebest afkeurde. Want waarom, indien dat gevoelen gegrond ware, viel Prins ROBERT de Nederlanders dan in den zeeslag van den 7 Junij met zoo veel hevigheid aan? en hoe zijn dan te verklaren de uiterste pogingen,

Prins noiERT op den 15 's morgens wilde vechten, maar vond niemand van zijne opinie.

1 In een verslag van het voorgevallene in de twee zeeslagen van 7 en 14 Junij , met voorkennis van Prins ROBERT zelven in het licht gegeven. Zie the Naval History of Great-Britain, T. II, p. 331. Vergelijk HUME, History of Engeland. eh. 65. 3 Dit beweert fUME op de aangehaalde plaats. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 393

welke hij in Oogstmaand van dit zelfde jaar aanwendde, om de Nederlandsche vloot uiteen te drijven, te veroveren en te vernielen? De wil tot het doen van afbreuk aan de Neder- landers ontbrak Prins ROBERT niet; snaar de kuiperijen der hofkabaal, de daaruit voortgevloeide kwalijke gesteldheid der vloot, de tegenwerking , welke hij ook bij de onder hem gestelde bevelhebbers ondervond, de staatkunde van het Fran- sche hof en de tweedragt met de Fransche opperhoofden, waren de redenen, dat hij dit zijn oogmerk, bepaaldelijk in den jongsten strijd, niet bereikte. Doch, welke bijoorzaken aanleiding gaven tot het terug- wijken en binnenloopen der Britsche en Fransche vloten: de behaalde zegepraal was, onder den zegen des Allerhoog- sten , voornamelijk aan het beleid van den Nederlandschen Opperbevelhebber, den Luitenant-Admiraal-Generaal DE RUY- TER, en aan de dapperheid der verdere Nederlandsche hoofd- officieren, kapiteinen en zeelieden te danken. Dit erkenden de Algemeene Staten en de Prins VAN ORANJE, die den Opperbevelhebber en den overigen zeevoogden en kapiteinen, bij een besluit en brief, 1 hunnen dank betuigden voor het beleid, de dapperheid en wakkerheid, op nieuw in den laat- sten zeeslag betoond, terwijl een buitengewone dank-, vast- en bededag door Hunne Hoog Mogenden werd uitgeschre- ven, waarop "de Heer der Heerscharen plegtig gedankt werd voor de klaarblijkelijke hulp, waarmede Zijne Goddelijke Ma- jesteit, oneindige goedertierenheid en vaderlijke barmhartig- heid den Staat dezer Landen geliefd had, tegen de meening en gedachten van alle vijanden des Gemeenebests , te begena- digen in de beide jongst voorgevallen ontmoetingen en zee- slagen met de vereenigde vloten der magtige Koningen van Frankrijk en Groot-Brittanje," en waarop de verdere Godde- lijke zegen over 's Lands wapenen afgesmeekt werd. Inmiddels was een hevig geschil op 's Lands vloot uit-

1 De minuut van den brief des Prinsen aan DE RUTTEI, welke min of meer ver dien, welke door BRANDT, bi. 827, wordt medegedeeld, is voorhanden in-schilt van 's Konings Huis- Archief. 394 GESCHIEDENIS VAN HET gebroken tusschen den Luitenant -Admiraal CORNELIS TROMP en zijnen Vice-Admiraal ISAAC SWEERS. Deze laatste, na door TROMP op eene smadelijke wijs I te zijn afgewezen van zijn schip, waar hij berigt wegens het voorgevallene in het ge- vecht kwam brengen, werd in den krijgsraad, ten overstaan der hoofdofficieren , door dien zeevoogd beschuldigd, zich in den jongsten strijd kwalijk van zijnen pligt te hebben ge- kweten, en hem zijn afwijken van den vijand als misdaad aangewreven. Tot veelvuldige moeijelijkheden gaf die be- schuldiging aanleiding, en TROMP, welke een ieder, die niet nabij den vijand was en bleef, zonder met bedaardheid de zaak te onderzoeken , voor een' lafaard hield, bragt tot staving van zijne gezegden een groot aantal verklaringen, zoo van scheepsbevelhebbers als mindere officieren bij. SWEERS, die van der jeugd af zich kloekmoedig in 's Lands dienst gedragen had, en gedurende meer dan twintig jaren in ver- schillende rangen bij alle hoofdgevechten door dapperheid had uitgemunt, bleef niet in gebreke om, van zijne zijde, getuigenissen in te winnen tot handhaving van zijne eer en tot bewijs, dat hij in het jongste gevecht alles gedaan had , wat van een braaf soldaat en kloek zeeman kon gevorderd worden. Dit had ten gevolge, dat door den krijgsraad een opzettelijk onderzoek naar den toestand van het schip van SWEERS bevolen werd, waaruit bleek dat het gansch redde- loos was geschoten, dat er een groot getal manschappen gedurende het gevecht op het schip gesneuveld en gekwetst was, dat de beschuldigingen tegen SWEERS ligtvaardig waren, en dat die Vice- Admiraal, welke nog dit zelfde jaar zijn aan het Vaderland gewijd leven met eenen eerlijken dood eindigde, zich in het jongst gevecht naar soldaat- en zee- manschap van zijnen pligt had gekweten, en alleen door de reddeloosheid van zijn schip, en door van hem niet af han omstandigheden afgedeinsd was. De twist liep onder--kelijke

1 Brief van SWEERS aan den Prins VAN ORANJE en den raadpensionaris FAGEL, be- rustende op het Rijks-Archief, waarin SWEERS zich beklaagt, dat TROMP hem, toen hij aan zijn boord kwam, niet eens had willen zien of hooren. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 395 tusschen zoo hoog, dat de Prins VAN ORANJE het noodig achtte, met zijn gezag tusschen beiden te treden. Hij gaf den opperbevelhebbers den last vooreerst en tot nadere be- schikking, den Vice-Admiraal SWEERS uit het eskader van TROMP naar dat van BANCKERS over te plaatsen , en dezen door den Vice- Admiraal EVERTSEN te doen vervangen , doende kort daarna aan den krijgsraad bekend maken, dat het zijne ernstige begeerte was, de zaak, onverminderd een ieders gevoelen en verdediging, voor alsnog te laten zooals zij was, ten einde na den afloop van den zeetogt door hem te worden onderzocht en beoordeeld; met bijvoeging der vermaning en van het bevel, dat de beide hoofdofficieren inmiddels, zoo lief als hun de dienst van het Vaderland was, zich van alle oploopendheid en hevigheid mogten onthouden, in vriendschap en overeenstemming leven, en tegen de vijan- den aangaan, als of tusschen hen geen twist of oneeniglleid geweest ware. TROMP zoo wel als SWEERS onderwierpen zich aan dit verlangen en dezen last, en het schijnt zelfs, dat de vermaning van den Vorst voornamelijk op TROMP, die eenen onbepaalden eerbied aan den Prins toedroeg, 2 zoo veel invloed had, dat de twist, welke dreigde eene gan- sche scheuring te bewerken tusschen de hoogere en lagere bevelhebbers van 's Lands vloot, waarvan de gevolgen in deze omstandigheden niet te berekenen waren , werd bijge- legd, zoo zelfs, dat aan de verplaatsing van SWEERS geen

1 De brieven en de verklaringen omtrent deze zaak voor en tegen SWEERS berusten op het Rijks Archief. Zie verder over dit hevig geschil in het breede, BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 821-826; het Ontroerd Nederland, D. II, 447-452 en anderen. = De heer DE MAREGNAULT, een der afgevaardigden van H. H. Mug., tot uitrus- ting van de vloot, schrijft in eenen brief van den 27 Julij 1673: "dat de dispuyten en de partyschappen tusschen den Heer Luitenant-Admiraal TROMP en den Vice-Admi- raal SWEERS ontstaan, en "waarin wederom andere capiteynen ende officieren getroe- ken ende ingewiekelt worden, geene kleyne moeyte zullen veroorsaecken;" en voegt er bij: "dat het te wenschen waere dat de voors. Heer TROMP met meerder omsichtig- heyd ende bedaertheyt alle sync saecken conde verrichten;" en dat het beste middel om die dispuyten en partijschappen te doen ophouden, zou zijn: "indien Sync Hoogheyt TROMP door een aenmaenent schryven daertoe aenspoorde , hetgeen hem daartoe "met een apparent succes van deferentie en obediente zou connen disponeren." 396 GESCHIEDENIS VAN HET gevolg gegeven werd. Het nader onderzoek werd door het sneuvelen van dien dapperen bevelhebber in het volgende zeegevecht noodeloos gemaakt. Zoodra 'c Lands vloot op Schooneveld ten anker was geko- men, zond de Opperbevelhebber drie ligte fregatten onder het gebied van den Commandeur HENRIK SPAN naar de rivier van Londen, om berigt van den vijand in te winnen. Deze fregatten zeilden tot voor die rivier en ontmoetten de Brit- sehe brandwacht, bestaande uit twee schepen van 60 en 40 stukken, benevens een' brander, waarmede zij in gevecht geraakten, en waarbij zij zich zoo dapper gedroegen, dat zij deze, niettegenstaande hunne overmagt, na eenen strijd van twee uren, op de vlugt joegen en in de rivier van Rochester dreven. I Terstond na de terugkomst dier fregatten, werd besloten, eene aanzienlijker magt naar den Teems te zenden, deels, om c'se gesteldheid der vijandelijke vloot nader op te nemen, maar ook deels en wel voornamelijk, om aan Europa te doen blijken, wie thans meester van de zee was, en te toonen dat de Nederlandsche bevelhebbers moeds genoeg bezaten, om zich met eene kleine magt tot voor en zelfs in de hoofd- rivier van Groot-Brittanje te wagen. Twaalf schepen en fre- gatten, benevens vier advijsjagten en twee branders, werden voor dezen togt bestemd, waarvan het beleid aan den dap- peren en bekwamen Schout -bij-nacht, JAN DEN HAEN, werd toevertrouwd. Zoo als wel te verwachten was, viel er op dezen togt weinig van aanbelang voor, daar de vijandelijke vloten nog steeds in de havens bleven. DEN HAEN stak, na twee dagen door storm opgehouden te zijn, naar de Engel- sehe kust over, liep voor Solebay, om te onderzoeken, of ook aldaar vijandelijke schepen waren, doch vond ze niet; zeilde van daar naar Harwich en vervolgens tot voor de rivier van Londen, in welke een Koningsschip en twee kleinere vaar- tuigen gejaagd werden; won de noodige berigten in, en zond

1 Journaal van den Commandeur SPAN, in het Ontroerd Nederland, D. II, bl. 442. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 397 eindelijk zijne advijsjagten de rivier op, welke zij onge- stoord zes mijlen opvoeren, zonder vijand te zien, dan alleen van de stengen. Begrijpende hiermede aan zijnen last te hebben voldaan, keerde de Schout-bij -nacht naar 's Lands vloot weder, de tijding medebrengende, dat er aan de her- stelling der Koninklijke vloten met ijver gearbeid werd, en dat, zoo als sommigen wilden, 30,000 man troepen in ge- gereedheid zouden worden gebragt, om 's vijands geliefkoosd, doch tot dusverre telkens verijdeld ontwerp eener landing in Zeeland ten derden hale te beproeven. 1 Terwijl het een en ander voorviel, hield men zich in het Vaderland met eenen even onvermoeiden ijver, als toen de groote voorstander en begunstiger van het zeewezen, de raad- pensionaris JOHAN DE WITT, leefde, bezig om alle benoodigd- heden voor de vloot bijeen te brengen , haar van manschap- pen te voorzien en er nieuw toegeruste schepen bij te voegen. Ter bereiking van dit oogmerk, deed ook de Prins VAN ORANJE alles wat in zijn vermogen was, vermanende, onder anderen, de verschillende Admiraliteiten zeer ernstig, met den meesten spoed bootsvolk aan te nemen, ten einde het ontbrekende getal aan te vullen. 2 Het gevolg hiervan was, dat de vloot weldra van de geledene schade hersteld was, en dat zij met ettelijke kloeke schepen uit Zeeland en Vriesland, waaronder die van den Vice-Admiraal ENNO DOEDES STAR, en van den Schout-bij -nacht BRUYNSVELT, benevens eenige branders en klein vaartuig versterkt werd. Nadat een gedeelte dezer schepen was aangekomen en de

1 Zie eene beëedigde verklaring omtrent het gebeurde gedurende dezen togt in het Ontroerde Nederland, D. II, bl. 443. Vergelijk ook BRANDT, Leven van DE RUYTER, bl. 827-829, en het Leven van C. TROMP, bl. 444. 1)it wordt nader bevestigd in een' oorspronkelijken brief van nu RUYTER, van den 25 Junij, aan de afgevaardigden van H. H. Mog. 2 Brief van den Prins aan de verschillende Admiraliteiten, van den 19 Junij 1673, vermeld in de Notulen dier Collegien. Even als onder DE wITT, werden, vóór en voor- al na de zeeslagen van den 7 en 14 Junij , uit Amsterdam en Rotterdam allerlei scheeps- behoeften , een aanzienlijke voorraad kruid en scherp met allen spoed naar Vlissingen gezonden, en vertrokken derwaarts afgevaardigden uit H. H. Mog. en uit de genoemde Admiraliteiten. De geest van DE WITT leefde nog. 398 GESCHIEDENIS VAN HET overige van 's Lands vloot behoorlijk van de in den laatsten zeeslag bekomene schade geheel hersteld waren, rees de vraag, of men , overeenkomstig de vroegere bepalingen, den vijand op of omtrent Schooneveld zou afwachten, dan wel tot in het gezigt der Engelsche kust oversteken, tot voor Solebay, den Teems, Duins en daaromtrent. Na rijpe be- raadslaging werd, in tegenwoordigheid en met goedkeuring van eenige afgevaardigden van Hunne Hoog Mogenden en der Admiraliteiten, door den krijgsraad met eenparige stem- men tot het laatste besloten, "ten einde ," zoo als men in het besluit leest, "zoo wel den vijanden alle bedenkelijke en mogelijke afbreuk te doen, als ook om te toonen, dat men dáár was, en niet geslagen of binnen de gronden gedreven, zooals de vijanden uitstrooiden en, tegen hun beter weten, hunne gemeente en anderen wilden doen ge- looven." 1 Dien ten gevolge ging 's Lands vloqt op den 3 Julij onder zeil. Zij bereikte, na eenig sukkelen door stilte en tegen- wind, in den avond van den 5 de Engelsche kust, liep daarop zoo nabij mogelijk voorbij Harwich, alwaar hare ver geen gering opzien baarde bij de ingezetenen, wien-schijning men diets had gemaakt, dat zij, even als de beide Konings- vloten , uit zee was geweken, en keerde toen, met achter schepen voor de rivier van Londen, naar-lating van eenige hare vorige standplaats weder. De voorname reden van dit spoedig terugkeeren was, dat er, door het nog binnenblijven van de Britsche en Fransche zeemagt, geen kans was, iets van eenig aanbelang te ondernemen. Maar hierbij kwam, dat er zich op 's Lands vloot eene aanstekelijke ziekte had geopenbaard, welke in weinige dagen zoo sterk was toege- nomen, dat een aanzienlijk getal zeelieden 2 daarvan het slagtoffer geworden, en een nog grooter getal daaraan lijdende

1 Leven van DE RUYTER, bi. 829. 2 Op het schip van den Vice- Admiraal nE LIEFDE kwamen er binnen weinige dagen 77, op dat van den Schout-bij -nacht DEN HAEN 59 zieken en zoo op andere schepen. Uit de oorspronkelijke lijst van den geneesheer van 's Lands vloot, MANART. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 399 was. Deze ziekte, welke door den geneesheer der vloot als zeer aanstekelijk en aan de pest grenzende werd beschouwd, tastte het meest die zeelieden aan, welke in den afgeloopen' winter dienst te lande hadden gedaan, waarom zij aan de toen geledene ongemakken toegeschreven werd. Daar deze ziekte zich zoo ernstig openbaarde, oordeelde men het on- raadzaam , langer op 's vijands kust te vertoeven, vooral omdat eenige der zwaarste schepen zich genoegzaam buiten staat vonden, behoorlijk dienst te doen, en er aldaar geene voldoende hulpmiddelen waren om de zieken naar het Vader- land over te brengen of aan deze den noodigen bijstand te verleenen. Men keerde dus terug, nam tevens alle maatre- gelen, welke nuttig geacht werden, zoo als berookingen en andere middelen, deed het meerendeel der zieken vervoeren, en kwam op die wijs, na eenigen tijd dat dreigende en in deze oogenblikken, nu de vijand spoedig verwacht werd, dubbel noodlottige kwaad te boven, terwijl in het daardoor ver- oorzaakte gemis van manschappen uit het Vaderland, en door de verplaatsing van matrozen uit eenige ligtere schepen voor- zien werd. Het verwekte inmiddels bij den Luitenant -Admiraal DE RUYTER en de overige hoofdofficieren geene geringe bevreem- ding, dat 's vijands magt zoo lang binnen de rivier den Teeins bleef, en allerlei gissingen werden dienaangaande gemaakt. Eindelijk, echter, ontving de Opperbevelhebber de tijding, dat zij in zee was gestoken. Zoodra DE RUYTER dit berigt had ontvangen, seinde hij de leden van den krijgsraad aan boord, regelde met dezen de wijs van op den vijand in te vallen, stelde met hen, onder anderen, vast om, zoo zulks maar eenigzins mogelijk ware, kloekmoedig op hem in te breken, spoorde hen aan tot het betrachten van eer en eed, en riep daarna de gezamenlijke scheepsbevelhebbers bijeen, die hij ingelijks nadrukkelijk tot hunnen pligt opwekte. Ter- stond daarop ligtte de vloot het anker en zeilde de Britten en Franschen te gemoet, waarvan men in den avond van den 30 Julij de brandwacht, en den volgenden dag de gan- 400 GESCHIEDENIS VAN HET sche vloot in het gezigt kreeg. Des anderen daags, 's mor vroeg, gingen de beide zeemagten onder zeil, leggende-gens het 'met eenen westenwind gemeenschappelijk met het hoofd eerst naar het zuiden , en toen DE RUYTER oordeelde verre genoeg overgeloopen te zijn, wendde hij het om de noord naar den vijand. Doch wel verre van stand te houden of tegen 's Lands vloot aan te gaan, verwijderden de Britten en Franschen zich, en wel zoo snel en bijeengepropt, dat het den Nederlanders, niettegenstaande alle aangewende pogin- gen , onmogelijk was, hen te achterhalen. DE RUYTER meenen- de, dat dit terugwijken geschiedde, om 's Lands vloot ter halver zee henen te slepen en aldaar slag te leveren, volgde den vijand schietende, ten einde hem tot den strijd uit te dagen, als niet schroomende den Brit en Franschman, die hij voor weinige dagen uit zee gedreven had, in volle zee onder de oogen te zien. Dan, hoe meer hij de vijandelijke vloot nazette, des te meer verwijderde zij zich , niettegen- staande wind en getijde haar gunstig waren. Dit verwekte niet slechts bevreemding, maar ook achterdocht bij den voorzigtigen Opperbevelhebber, voor wien het gedurig wijken met eene magt, welke de zijne zeer overtrof, onverklaarbaar was. Hij vatte vermoeden op, dat de vijand eenig geheim ontwerp had, en berigt bekomen hebbende, dat het voor de landing in Zeeland bestemde krijgsvolk nog grootendeels in de naburige Engelsehe havens lag, rees bij hem het denk- beeld , dat de reden, waarom de vijand hem en de zijnen van 's Lands kusten zoo verre in zee zocht te lokken, daarin bestond, dat men aldus aan dat krijgsvolk de gelegenheid wilde verschaffen, onverhoeds en onder het geleide van eenige fregatten naar het onverdedigde Zeeland over te steken. DE RUYTER, het van zijnen pligt achtende, voor een onzeker voordeel het welzijn van het Vaderland niet in de waag- schaal te stellen, deed des namiddags ten 4 ure, nadat 's Lands vloot reeds tot acht mijlen westelijk van de Maas den vijand gevolgd was, sein, het nazetten des vijands te staken en zuidelijk over te wenden; waarop de vloot, met NEDERLANDSCRE ZEEPEZEN. 401 overleg der verdere opperhoofden, naar hare vroegere stand- plaats op Schooneveld wederkeerde, om aldaar den vijand af te wachten en te gelijk zijne verrigtingen gade te slaan. 1 Het bleek weldra, dat het vermoeden van DE RUYTER wegens een geheim ontwerp des vijands niet ongegrond was. Naauwelijks toch had 's Lands vloot de vijandelijke zeemagt verlaten, of deze wendde zich naar onze kusten, en kwam in den laten avond van den 2 Augustus voor de Maas, welke rivier zelfs door twee harer kleine vaartuigen tot op zekere hoogte werd binnengeloopen; doch deze, wegens de stilte door de overigen niet kunnende gevolgd worden, verlieten de Britten en Franscllen met de ebbe wederom den mond dier rivier. 2 Of de vijand het op den Briel gemunt gehad hebbe, is onzeker; doch dit staat vast, dat hij zich niet lang voor de Maas ophield en verder de Hollandsche kust langs stevende, vertoonende zich de beide Koninklijke vloten den volgenden dag voor Scheveningen, van waar men duidelijk de verschil- lende eskaders kon onderkennen. Gansch Holland geraakte in rep en roer op de tijding, dat 's vijands vloot voor de kust en zelfs nabij Scheveningen verschenen was. De geheele schutterij van 's Gravenhalte en ettelijke compagnien van die der stad Delft, gelijk mede de huislieden der omliggende dorpen rukten onverwijld, op hoog bevel en met den heesten ijver, tot verdediging der kusten, naar Scheveningen op, aan wier hoofd zich eenige afgevaar- digden uit de Staten van Holland plaatsen. Achttien stukken geschut werden in allerijl naar de plaats van het gevaar ge- voerd: renboden langs de stranden gesteld eu vuurbakens op-

1 Afschrift des briefs van DE RUYTER, aan Z. H. den Prins VAN ORANJE, van den 2 Augustus, 1673, gevoegd bij een' in het Rijks Archief berustenden brief aan den raadpensionaris FAGEL van dezelfde dagteekening. Vergelijk ook BRANDT, Leven van DE RUYTER, bi. 835-837. 2 "Sommigen verhalen" Zegt BRANDT, bi. 844, "dat ze ook te dier tijd niet alleen door een schielijke mist werden belet, die hun alle 't gezicht benam, maar ook door een ebbe, die ettelijke uuren langer duurde dan naar gewoonte. Doch andere meeoen, dat dit wonderlijk beletzel op andere tijdeu voorviel." II 26 402 GESCHIEDENIS VAN HET gerigt. Te gelijk werd eenige in de nabijheid liggende ruiterij naar 's Gravenhage ontboden, en aan den Prins, die zich in het leger te Raamsdonk bevond, kennis gegeven van het gevaar, hetwelk het Vaderland bedreigde. Ten elf ure voor den middag kwamen zes of zeven kleine fregatten achter elkander met hoog water zoo digt bij den wal henenschuiven, dat men op deze vaartuigen lustig het geschut kon doen spelen, hetgeen door den vijand gestadig beantwoord werd, doch zonder veel kwaads te doen of iemand te kwetsen. In den achter staken de Britten en Franschen weder zeewaarts in-middag en zeilden noordelijk langs de verdere zeedorpen, op som welke zij, even als voor Scheveningen, een groot-mige van alarm verwekten. Dat de vijand, die geen kans zag om, terwijl de vloot van den Staat zich te Schooneveld ophield, in Zeeland te landen, het voornemen gehad hebbe, op een of ander gedeelte der Hollandsche kust, en wel bepaaldelijk te Scheveningen , dat ontwerp ten uitvoer te brengen , schijnt boven allen twijfel verheven, en wel, ten einde met de ver zetel van het bestuur, door-rassing van 's Gravenhage, den het geheele Gemeenebest verwarring en verslagenheid te ver Doch de kloeke maatregelen, welke de Regering-breiden. nam, en de welwillendheid ep ijver, die een ieder, zoo burgers als landzaten, aan den dag legde, om, ook ten koste van zijn bloed, den voorvaderlijken grond mannelijk te verdedigen, schijnt het opzet des vijands te hebben verijdeld, tot welks verwezenlijking hij anderszins wel in staat zou ge- weest zijn, daar zich aan boord der vereenigde vloot ruins 4000 man goed geoefende troepen bevonden. 1 Zoodra de Prins VAN ORANJE het gevaar vernomen had, snelde hij naar 's Gravenhage, gevolgd van de ruiterij zijner lijfwacht en eenig ander paardenvolk. Terstond na zijne komst, werden de noodige maatregelen genomen tot verdere be- scherming van het vaderlijk grondgebied. De Prins zelf toog met de ruiterij langs het strand, om op alles te beschikken,

1 LEnianv, Naval Hint. of England, ch. XLI. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 403 en scheepte zich, aan den Helder gekomen, naar Texel over, ten einde ook dat eiland te helpen beveiligen. Aan de Ad- miraliteiten werd het bevel gezonden, al de bakens of tonnen weg te nemen of omver te hakken; de vloot onverwijld met nog meerder manschappen, ook tegen buitengewone soldij, te voorzien; ettelijke kleine vaartuigen, tot afwering der vijandelijke branders, die in grooten getale waren, in te huren en naar 's Lands vloot te zenden ; de commissievaarders uit te noodigen om, niet hetzelfde doel, zich naar de vloot te begeven, en ettelijke ligt gewapende schepen voor de zee- gaten te doen kruisen, ten einde de bewegingen des vijands gade te slaan; terwijl aan de Admiraliteit van Amsterdam in het bijzonder gelast werd, al de met geschut voorziene jagten en andere vaartuigen, welke de Geldersche kust be- waakten, zonder uitstel naar Texel te doen opzeilen, ten einde dat zeegat te helpen beschermen. 1 Inmiddels lag 's Lands vloot altijd nog op Schooneveld, in afwachting van nadere kondschap van den vijand, maar vooral van nadere bevelen der Algemeene Staten en van den Stadhouder. Hier liggende, ontving DE RUYTE1t eenen brief van Hunne Hoog Mogenden en van den raadpensionaris van Holland, welke beide in denzelfden geest geschreven waren, en voornamelijk de strekking hadden, om aan den opperbe- velhebber en verdere hoofdofficieren en scheepsbevelhebbers te kennen te geven, dat deze onderneming der Britten, volgens alle berigten , aan te merken was als eene laatste en uiterste poging, en dat men bij het mislukken daarvan, spoedig eenen vrede met Engeland te hopen had; dat dus het welzijn van het Vaderland, ja misschien van het geheele Gereformeerde Christendom af hing van den goeden uitslag, welke tegen de vijandelijke vloten zou mogen worden ver- kregen ; dat 's Lands overheden zich verzekerd hielden , dat de Opperbevelhebber en de verdere hoofden en scheepsbevelheb- bers , mitsgaders de soldaten en matrozen alles zouden aan-

1 Notulen van de onderscheidene Admiraliteits-collegien. 26* 404 GESCHIEDENIS VAN HET

wenden, wat onder Godes zegen tot het verkrijgen van eene eerlijke overwinning gedaan kon worden; dat zij diegenen, welke zich vromelijk kweten, naast God, zouden aanzien als behouders van het lieve Vaderland en hen naar hunne verdiensten zouden erkennen, doch de lafhartigen voor ver- raders van hun Vaderland houden en, als zoodanige, de uiterste straffe zouden doen gevoelen; dat, eindelijk, de be- geerte van 's Lands overheden was, deze ernstige meening van Hunne Hoog Mogenden en van Zijne Hoogheid, onder dankbetuiging voor de goede bestiering, het beleid en de mannelijke dapperheid, in de twee voorgaande zeeslagen, zoo door den opperbevelhebber en de andere hoofden als door de verdere officieren , gemeene soldaten en matrozen, met een onverschrokken gemoed bewezen en bij de vijanden van den Staat zelve geroemd, aan al de vlotelingen voor te houden en bekend te maken; zullende 's Land overheden en al de ingezetenen van den Staat vuriglijk God den Heere bidden, om hen in den strijd bij te staan, te ondersteunen en de overwinning te schenken. 1 Ter voldoening aan den in deze brieven vervatten last, werden de beide brieven op alle schepen voorgelezen, waar zij door de manschappen met grooten lust aangehoord en met luid gejuich ontvangen werden, ge- vende een ieder den wensch te kennen , dat de gelegenheid zich weldra mogt aanbieden, om te voldoen aan hetgeen de Algemeene Staten en de Prins van hen begeerden. 2 Bij zulk eene stemming der gemoederen was iets goeds te hopen, en met verlangen werd het bevel te gemoet ge-

1 Zie deze beide brieven in hun geheel bij BRANDT, Leven van DE RUTTER, Ver en elders. -werd Europa

2 DE RUYTER schreef dienaangaande op den 3 Aug. 1673 het navolgende aan H. H. Mogenden: "Iek voor my ende alle verdere hoofden ende leden van den Cryghsraedt voor haer, mitsgaders voor alle verdere officieren, soldaten en matrozen bedancken U. H. Mog. onderdanich voor de cordate vermaningen ende trouwhertige waarschouwingen, als^uede voor de eere, U. H. Mog. haer by de voors. haere missive hebben gelieven t'attribueren , hoopende alles soodanich te dirigeren ende te executeren , dat U. H. Mog. geen reden van misnoegen zullen hebben, maar wetter daet bevinden, dat wy syu Naere getrouwe dienaars en liefbebbers van 't Vaderlandt ende vrijheyt." NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 405 zien, Schooneveld te verlaten, den vijand te achtervolgen en hem slag te leveren. Eindelijk werd het bevel op den 7 Augustus ontvangen, wanneer DE RUYTER eenen brief van den Prins VAN ORANJE ontving, waarin deze hem kennis gaf van de verschijning der Koninklijke vloten voor de Hol kusten en van het waarschijnlijke voornemen van deze,-landsche om op een of ander punt eene landing te beproeven, en waarbij hij den Opperbevelhebber van 's Lands zeemagt ge- lastte, op deze vloten acht te slaan en te doen slaan, haar volgende, zoo veel hij zou meenen, dat zulks naar soldaat- en zeemanschap zou kunnen geschieden , en haar ook te bejegenen en aan te grijpen, wanneer hij (DE RUYTER), met overleg van den hoogen krijgsraad, naar soldaat- en zeeman- schap zou oordeelen, zulks met den dienst en het voordeel van het Land overeen te komen. 1 Onmiddelijk nadat deze brief ontvangen en door den krijgs- raad overwogen was, ligtte de vloot het anker en zette koers naar Scheveningen , om aldaar verder te overleggen , wat be- hoorde gedaan te worden. Voor deze plaats gekomen, ont- stonden er gewigtige raadplegingen. DE RUYTER en de leden van den krijgsraad vonden zich bezwaard over den inhoud van des Prinsen brief en aarzelden, omdat hij in zeer alge bewoordingen vervat was, op eigen gezag en zonder-rneene naderen, en vooral meer bepaalden last den vijand slag te leveren. 1)it gaven zij in eenen omstandigen brief aan den Stadhouder te kennen, waarop, nadat reeds alvorens eenige afgevaardigden uit de vergadering der Staten van Holland zich naar de vloot hadden begeven, om over hare gesteld- heid en behoeften te spreken, de raadpensionaris FAGEL en de secretaris der Admiraliteit van de Maze, PIETER VAN LODESTEYN, uit naam van Hunne Hoog Mogenden en van wege den Prins VAN ORANJE in de vloot verschenen, om met den Opperbevelhebber en den krijgsraad de door hen aangevoerde bezwaren te overwegen. Volgens de verklaring

1 Zie dezen brief in zijn geheel bij BRANDT, bi. 845. 406 GESCHIEDENIS VAN HEI' dier afgevaardigden, was door den Prins thans genoegzaam gezorgd voor de veiligheid der kusten, en had men weinig of niet meer voor eene landing te vreezen; doch de groote vraag was, of er met 's Lands vloot iets zou kunnen en behooren te worden ondernomen, om de kostelijke Oostindische retour- schepen, welke ieder uur verwacht werden, te behouden , en te verhinderen, dat deze eene prooi des vijands werden. De krijgsraad oordeelde wel, dat het geene geringe zaak was, met 's Lands vloot, waarin de voornaamste magt van den staat bestond , tegen zulke eenen talrijken vijand den strijd te wagen, waarvan de uitkomst altijd onzeker was; doch hij verklaarde nogtans ten besluite, dat men, zoodra wind en weder zouden dienen, den vijand aan te tasten en van 's Lands kusten te verdrijven, opdat de zee op deze wijs veilig voor de verwacht wordende retourvloot mogt gemaakt en een goede vrede bekomen zou worden. Deze verklaring werd aan Hunne Hoog Mogenden, den Prins en de Staten van Holland overgebragt, waaruit nieuwe beraadslagingen ontstonden, van welke de slotsom was, dat de beslissing dezer hoogst gewigtige zaak aan den Stadhouder overgelaten werd. Nu besloot de Prins, om in eigen persoon zich naar de vloot te begeven, met den Opperbevelhebber en den krijgs- raad in nader overleg te komen, en daarna eene beslissing omtrent deze gewigtige aangelegenheid, waarvan 's Lands welzijn afhing, te nemen. Den twaalfden Augustus scheepte de Vorst, vergezeld van onderscheidene zijner hoofdbevel- hebbers en edellieden, zich in eene pink, welke de vlag van den Admiraal-Generaal van top voerde. De komst des jeug- digen helds, den afstammeling van het door het zeevolk zoo geliefde Huis van Oranje-Nassau, den redder van het Vaderland, verwekte onder de vlotelingen eene onbeschrijfe- lijke geestdrift. Bij het betreden van het admiraalsschip, de

Zeven Provincien , weergalmde , onder het geschal der trom- petten, het roeren der trommen en het gebulder van het geschut, van boord tot boord de oud Vaderlandsche kreet: NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 407

Hoezee! 1 Lang leve de Prins en de vlaggen en wimpels, welke van masten en stengen uitwoeijen, getuigden van de blijdschap, waarmede aller harten over de tegenwoordigheid van den dierbaren Vorst vervuld waren. Terstond werd de krijgsraad bijeen geroepen, en nu werd op nieuw rijpelijk het reeds meermalen overlegde vraagpunt overwogen, en ten laatste geoordeeld, dat men de rijke Oostindische schepen in 's vijands handen niet mogt laten vervallen , zonder 's Lands magt gebruikt te hebben tot hunne redding. In dien geest werd de Luitenant-Admiraal-Generaal DE RUTYTER schriftelijk door den Prins, ook van wege Hunne Hoog Mogenden, gelast, zonder. een oogenblik tijdverlies het anker te ligten, de vijanden van den Staat met 's Lands vloot te volgen , de zeegaten dezer landen tot die van Texel en het Vlie toe, onder Gods genadigen zegen, voor de Oostindische retour- en andere schepen met de magt van den Staat te openen en veilig te maken; de retourschepen , de kusten dezer gewes- ten naderende, zooveel mogelijk te beschermen, en de voor zeegaten van de vijanden met zijner Goddelijke-schrevene Majesteits hulpe te bevrijden ; zoo nogtans dat , ingeval de vijanden die zeegaten zouden komen te openen en te ver niet noodig zijn zou, hen aan te grijpen of-laten, het te volgen, ten ware de Opperbevelhebber mogt oordeelen, dat hij hen in zoodanig geval met voordeel zou kunnen aan- tasten. 2

1 Van waar komt de oudvaderlandsche kreet: Hoezee? Dit woord, op zich zelven beschouwd, beteekent niets, en ik heb hier te lande nergens den oorsprong daarvan kunnen ontdekken. Intusschen is mij door een' aanzienlijk en zeer geloofwaardig per- soon verzekerd, dat men op Java nooit de kreet Hoezee! maar van Houzee! aanheft, en dat door deskundigen aldaar beweerd wordt, dat die kreet dagteekent van de Spaan tijden, en wel van den zeeslag op de Zuiderzee tegen noussu, toen vele bewoners-sche der omliggende plaatsen op de dijken verzameld waren, en de strijdenden door woorden en gebaarden tot dapperheid aanmoedigden. Dezen zouden toen aan hunne moedige land- genooten hebben toegeroepen: Hou zee! dat is, van land af, in het ruime sop, naar den vijand; welk Hou zee naderhand in Hoe zee zou verbasterd zijn. De omstandigheid dat het voornamelijk Noordhollanders geweest zijn, die zich het eerst naar Oostindië begaven, kan bewerkt hebben, dat het oorspronkelijke IHou zee, en deze overlevering, die geenszins van waarschijnlijkheid ontbloot is, aldaar bewaard is gebleven. 2 Zie dit schriftelijk bevel in zijn geheel bij BRANDT bl. 852-853, waar men 408 GESCHIEDENIS VAN HET

Na het nemen van dit besluit, liet men het scheeps- volk van het Admiraalsschip boven komen, en nu deed DE RUYTER eene korte mannelijke aanspraak, waarbij hij de waar een derden strijd aankondigde, en allen-schijnlijkheid van in het gemeen, en een ieder in het bijzonder afvroeg, of zij om de liefde voor het Vaderland, voor de aloude vrijheid, voor Zijne Hoogheid en voor vrouwen en kinderen niet ge- zind waren, als eerlijke lieden met hem te strijden en des noods te sterven ? welke vraag, door den Prins met gebaar- den en woorden bevestigd, met een verdoovend: Ja, Ja! en onder een luid gejuich van: Lang leve de Prins! beant- woord werd. Hierop verliet de Vorst het Admiraalsschip , deed zich langs de gansche vloot henenroeijen, door welke hij van schip tot schip met algemeen gejuich begroet werd, en keerde vervolgens naar land, waar door de Staten van Holland bevelen werden afgevaardigd, God vuriglijk te bidden voor de bescherming van 's Lands vloot en het schenken der overwinning. Op den 13 Augustus, den dag na de komst van den Prins op de vloot, gings 's Land zeemagt onder zeil, ter volvoering van den gegeven last, en zette den koers noord- waarts. Dan spoedig werd zij door eenen hevigen storm uit het noordwest ten noorden beloopen, welke drie of vier dagen aanhield, zoodat zij niet eerder dan den 17 den togt naar Texel of het Vlie , waar men vermoedde, dat de vijand zich nog steeds ophield, kon vervolgen. Ook dezen dag had de vloot nog met tegenwind en hard weder te worstelen en leden ettelijke schepen schade, waarom DE RUYTER het raadzaam vond , dieper in zee te steken, aldaar te ankeren en beter weder en gunstiger wind af te wachten. Dit ge- schiedde den volgenden dag, en korten tijd daarna deed de buitenwacht sein, dat de vijand door haar gezien werd. Terwijl 's Lands vloot aldus stil lag, bleef de vijand, niet-

verder een zeer omstandig berigt vindt van al de beraadslagingen, welke in deze dagen over het gebruik van 's Lands vloot voorvielen. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 409 tegenstaande hij het voordeel van den wind had, ook onbe- wegelijk en werd door hem niets verrigt, dan dat hij zich meester maakte van een der Oostindische retourschepen , dat de overige was vooruitgezeild en ongelukkig in de ver vloot verviel, waartegen de kapitein VAN DER HOEVEN-eenigde een Engelsch vaartuig van 8 stukken veroverde. Den 20, nadat de wind naar het oosten was geloopen, ging 's Land vloot zeer vroeg op nieuw noordwaarts onder zeil, om den vijand, die tot dus verre den strijd scheen te willen ontwijken, tot het gevecht te dwingen. Des morgens ten tien ure kreeg men de Britten en Franschen in het Be- zigt, die het te loefwa^rts van de onzen heenlegden op ruim twee mijlen boven de Nederlanders, zonder op dezen af te komen, niettegenstaande de schoonste gelegenheid zich daar- toe aanbood. Eerst zeilde 's Lands vloot noord-noordoost en de vijand zuid-zuidoost, maar des namiddags wendde DE RUYTER het om de zuid over, ] welke koers tot na middernacht op het lood gevolgd werd, toen de opperbevel- hebber, oordeelende, dat men de Hollandsche kust digt ge- noeg ter uitvoering van zijn wel berekend ontwerp genaderd was, het sein deed, west-noordwest over te wenden , het- geen met de meeste geregeldheid geschiedde. Met den dag bevond zich de vloot boven den vijand, tusschen de Konink- lijke vloten en de kust, op eenen afstand van nog geen twee mijlen van het land, zoodat 's Lands zeernagt door de voor beleid en de ervaring van haren grooten ge--zigtigheid, het bieder, de loef op den vijand had gewonnen, en wel op zoodanige wijs, dat zoolang de wind bleef, gelijk hij thans was, de Britten en Franschen die onmogelijk konden bekomen, daar de afstand tusschen onze vloot en het strand te klein was, dan dat de vijand zich daar tusschen zou durven wagen. Thans had DE RUYTER het oogmerk, waarnaar hij sinds ette- lijke dagen, doch te vergeefs, gestreefd had, bereikt, om, namelijk, de vereenigde vloten tot het gevecht te dwingen,

1 Brief van DE RUYTER aan H. H. M. van den 20 Augustus. 410 GESCHIEDENIS VAN HET wanneer hem zulks goed dacht, en de Nederlandsche Luite- nant-Admiraal-Generaal schroomde dan ook geenszins, ofschoon de vijandelijke wagt de onze in sterkte overtrof, zonder uit- stel daarvan gebruik te maken. 's Lands vloot tastte in den morgen van den 21 Augustus de vereenigde Koninklijke zeemagt aan, en nu ontstond die bloedige zeeslag van Kijk- duin , waarin de Britten en Nederlanders op het hardnek streden, waarin 's Lands opperhoofden en zeelieden-kigste heldhaftig hunnen alouden roem handhaafden, waarin de vijand genoodzaakt werd, de kusten en zeegaten van het Gemeenebest, welke hij ingesloten en als het ware belegerd hield, te verlaten, en waardoor een veilige weg voor de Oostindische retourschepen gebaand werd. De Nederlandsche zeemagt, welke bij het aangaan van dezen strijd tegenwoordig was, bestond uit 60 schepen van oorlog , van 40 tot 84, 15 fregatten van 20 tot 36 stukken, 22 branders en 18 advijsjagten , te zamen gewapend met 4245 stukken geschut, 17,580 zeelieden en 2,257 mariniers, in alles uitmakende een getal van 19,837 man. Deze zeemagt was dus, ten gevolge van de groote inspanningen, welke in de laatste weken gedaan waren, merkelijk sterker dan die, welke de beide voorgaande gevechten had bijgewoond, toen 's Lands vloot niet meer dan 51 en 52 oorlogsschepen telde , en slechts met 3600 stukken geschut en omtrent 18000 man voorzien was, en zij was genoegzaam gelijk aan die, welke, een jaar te voren, den roemrijken strijd voor Solebaij had geleverd. 1 Onder deze zeemagt bevond zich een aantal kloeke schepen , als zes van 80 tot 84, negen van 70 tot 78 en negentien van 60 tot 68 stukken, terwijl de overige met 40, 44, 48, 50, 56 tot 59 stukken gewapend waren. Vele dier schepen hadden eene voldoende bemanning, maar ook ettelijke waren zwak daarvan voorzien, zoo wel ten gevolge van de geheerscht

1 Bijlage VII, vergeleken met Bijlage III en VI. Gewone soldaten waren ditmaal niet in de vloot, omdat zij te lande niet konden gemist worden. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 411 hebbende ziekte en sterfte, en door de schaarste of de onwil- ligheid van het varensvolk, als door de hagchelijke omstan- digheden , waarin het Vaderland te lande nog verkeerde, en waardoor een gedeelte der mariniers had moeten terugge- houden worden. 1 Zoo als gewoonlijk, was de vloot in drie bijna even sterke eskaders, en elk eskader weder in drie smaldeelen verdeeld, over ieder van welke een hoofdofficier het bevel voerde. Het gebied over de voorhoede was opgedragen aan den Luitenant- Admiraal CORNELIS TROMP, en onder hem waren de Vice- Admiraal SWEERS en de Schout-bij -nacht JAN DEN HAEN gesteld. De Luitenant-Admiraal-Generaal DE RUYTER 2 had het bevel over den middeltogt voor zich zelven behouden, en over zijne twee smaldeelen was het beleid aan den Luite- nant-Admiraal AERT VAN NES en den Vice-Admiraal JAN DE LIEFDE toevertrouwd. De Luitenant-Admiraal ADRIAEN BANC eindelijk, was met het bevel over de achterhoede be--KERS, last, en de Vice-Admiralen GORNELIS EVERTSEN en ENNO DOEDES STAR waren hem toegevoegd, om de bij hem be- hoorende smaldeelen ten strijde te geleiden. De berigten omtrent de magt der vijandelijke vloot zijn zeer uiteenloopende. Sommigen beweren , dat de geheele magt uit niet minder dan 150 schepen zou bestaan hebben, waar- onder 70 of 80 Britsche en 34 Fransche oorlogsschepen ;

1 Dit was het geval met het meerendeel van het regement van den dapperen Kolonel PALM, dat uit moedige en bevaren manschappen bestond, en wegens gebrek aan het noodige krijgsvolk te lande moest gebruikt worden, en zich kort hierna bij het beleg en de vermeestering van Naarden zeer onderscheidde. 2 De rangschikking van bet smaldeel, waarover DE RUYTER in het bijzonder het bevel voerde, was zoodanig ingerigt, dat het schip, waarop zijn zoon, ENGEL DE RUYTER het bevel voerde, v6dr, en dat, waarvan het gebied aan zijnen schoonzoon, JAN VAN GELDER, was toevertrouwd, zich achter het Admiraalsschip de Zeven Provincien bevond, zoodat de doorluchtige vader tusschen zijne twee dappere zonen streed. Was dit bezorgdheid van den teederlievenden vader, om de zijnen in het gevaar te kunnen ter hulpe snellen? Was het uit vertrouwen, dat hij zeker wist, van hen niet te zullen worden verlaten? Misschien beiden. Ik meende deze onopgemerkte omstandigheid niet met stilzwijgen te moeten voorbijgaan. Waarschijnlijk had dezelfde rangschikking in de twee voorgaande gevechten ook plaats. Zie BRANDT. Leven van DE RUYTER, bl. 791. 412 GESCHIEDENIS VAN HET doch die berigten schijnen overdreven. Volgens de meest geloofwaardige mededeelingen, was de vijandelijke zeemagt uit 140 zeilen zamengesteld, namelijk, 60 of 62 Britsche en 28 of 30 Fransche schepen van oorlog, 28 branders, waaronder eenige zeer groote en naar eene nieuwe uitvinding ingerigte, en 20 of 25 kitsen en ander klein gewapend vaar- tuig. Het geschut en het getal der manschappen van de vereenigde Koninklijke vloten is mede met geene juistheid bekend; doch men weet, dat er zich onder de Britsche vijf of zes schepen van 90 tot 100, eenige van 70 tot 76 en een aantal van 60 tot 66 stukken bevonden, welke schepen gemeenlijk met 400, 500, 600, 700 tot 850 man voorzien waren, ongerekend de landtroepen, welke nu aan boord waren, en waardoor de schepen verre boven hun gewoon getal waren bemand. De Fransche oorlogschepen voerden 48 tot 78 stukken, en zullen vermoedelijk, even als in den zee- slag van Solebay, met 240, 300, 400, 500 tot 600 zee- lieden zijn bemand geweest. 1 Gelijk in den voorgaanden strijd, voerde Prins ROBERT het opperbevel over de vereenigde zeemagt der twee Koning- rijken ; meer in het bijzonder was het eskader van de roode vlag onder hem gesteld, waarbij JOHN HERMANN als Vice- Admiraal en JOHN CHICELEY als Schout-bij -nacht geplaatst waren. Aan den ridder EDUARD SPRAGG was het gebied over de blaauwe vlag, uitmakende de voorhoede, toevertrouwd, en onder hem voerden de Vice- Admiraal JOHN KEMPTHORN en de Schout-bij -nacht mylord D'OSSERY het bevel. De Graaf D'ESTRÉES gebood over de achterhoede of witte vlag, geheel uit Fransche schepen zamengesteld, en onder hem de Vice- Admiraal MARTEL en de Schout-bij -nacht DES-ARDENS. Het was te verwachten, dat bij zoodanig eene gesteldheid der vloten, die door zulke opperhoofden, wier moed meer- malen gebleken was, aangevoerd werden, de strijd hard- nekkig zou zijn. Te meer mogt men dit denken, omdat de

I Bijlage VII. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 413

Britten schenen besloten te hebben, eene laatste en uiterste poging aan te wenden, om de Nederlandsche zeemagt, na twee vergeefsche aanslagen, uiteen te jagen of te vernielen, en aldus hun ontwerp tot het doen eener landing te verwe- zenlijken, terwijl de Nederlanders, van hunne zijde, als één man gezind waren, voor het behoud des Vaderlands en de handhaving der vrijheid te strijden en des noods te sterven. Kort na het aanbreken van den dageraad op den 21 Augus- tus gaf de Luitenant-Admiraal-Generaal DE RUYTER het sein, dat alle schepen zich op de hun aangewezen plaats in linie zouden rangschikken, om den vijand aan te tasten. Zoodra zulks met de meeste geregeldheid geschied was, ging de vloot met eenen gunstigere oostenwind noordwaarts op de Britten en Franschen los, die de onzen met klein zeil in- wachtten. Zij zette het in dien koers voort , tot dat de vijand het om de zuid wendde, wanneer DE RUYTER sein deed, insgelijks te wenden, waardoor het eskader van den Luitenant-Admiraal BANCKERS, hetwelk eigenlijk de achter voorhoede, en dat van den Luitenant-Admi--hoede was , de raal TROMP de achtertogt, in plaats van den voortogt werd, geschiedende hetzelfde bij den vijand, waar het eskader van de witte vlag onder D'ESTRÉES nu de voorhoede en dat van de blaauwe vlag onder SPRAUU de achterhoede uitmaakte. Ten half acht ure des morgens nam de strijd een' aanvang, en wel allereerst tusschen het eskader van den Zeeuwschen Lui- tenant-Admiraal BANCKERS en het Fransche onder D'ESTRÉES. Vervolgens geraakte DE RUYTER in gevecht met Prins ROBERT, en ten laatste ook TROMP met SPRAGG , zoodat het gevecht weldra algemeen werd. Met hunne gewone kloekmoedigheid tastten de Zeeuwen en Vriezen onder BANCKERS de Franschen aan. Naar het zich in het begin liet aanzien, waren deze voornemens, zich dap- per te zullen verweren. De Graaf D'ESTRÉES en een goed aantal bodems van zijn eskader namen aanvankelijk een leven deel aan den strijd, waarbij -het schip van dien vloot-dig groot gevaar liep, van door een' der Nederlandsche-voogd 414 GESCHIEDENIS VAN HET branders vernield te worden. Dan spoedig verwijderden de Graaf en de meeste Franschen zich uit het gevecht, en alleen de Schout-bij -nacht MARTEL, die den rang van Vice-Admi- raal bekleedde, met eenige weinige kapiteinen bleven stand- houden, tusschen wie en BANCKERS een hardnekkig gevecht ontstond. Het schip van MARTEL geraakte daarbij in brand, en wel zoodanig, dat het niet dan met veel moeite ge- bluscht werd. Van den anderen kant trachtten de Franschen ook den Zeeuwschen Luitenant-Admiraal te vernielen. De commandeur GUILLOT1N klampte met zijnen brander het Ad- miraalsschip van BANCKERS aan, en dreef de stoutheid zoo verre, dat hij, zijne eerste poging ziende mislukken, naar zijnen brander terugkeerde en er ten tweedenmale het vuur in ontstak. Gelukkig echter werd het gevaar nog tijdig af- gewend , zoodat de brander, zonder nadeel te doen, ver- teerde. 1 MARTEL ondertusschen, bemerkende, dat hij van zijnen opperbevelhebber verlaten werd, die met het gros van het Fransche eskader met volle zeilen voor den wind afliep, werd welhaast overtuigd, dat hij met de weinige schepen, die hij bij zich had, den strijd niet langer kon volhouden, zonder groot gevaar van in 's vijands handen te vallen. Dien ten gevolge zag hij zich genoodzaakt , het voorbeeld van zijnen vlootvoogd te volgen en trok insgelijks terug , verontwaardigd over de voor hem onverklaarbare handelwijs van den ander- zins zoo moedigen Admiraal D'ESTRÉES. Dit terugwijken van den vijandelijken voortogt gaf aan BANCKERS, die wijsselijk oordeelde, dat het ongeraden was, de terugtrekkende Franschen met geheel zijn smaldeel te vervolgen, de gelegenheid om, met achterlating van acht of tien schepen tot het gadeslaan van D'ESTRïES, zich bij den Opperbevelhebber van 's Lands vloot te voegen, tusschen wiens eskader en dat van de roode vlag een allerhevigste strijd ontstaan was.

1 PONCEV DE LA GRAVE, Précis historique de la Marine royale de France, T. I, p. 198. In het verslag van D'ESTREES wordt het gedrag van dezen brander commandeur ook zeer geroemd, doch de vernielde bijzonderheid komt er niet in voor. NEDERLANDSLHE ZEEWEZEN. 415

Zoodra het gevecht een' aanvang genomen had, was DE RUYTER met zijn geheel eskader op de slagorde van Prins ROBERT aangevallen. Ettelijke malen sloegen de twee eskaders door elkander henen, dan de een , dan de ander de loef hebbende, waarbij de Nederlanders zich met zoo veel vaar- digheid van hun geschut bedienden , dat zij daarmede als met musketten, en driemaal sneller dan de Engelschen schoten. DE RUYTER spande de uiterste krachten in, om tot Prins ROBERT door te dringen, opdat tusschen hem en dien vloot- voogd het groote pleit mogt beslist worden. Dan welke her- haalde pogingen hij daartoe aanwendde, gelukte hem zulks niet, daar het schip van den vijandelijken Admiraal door vijf of zes branders en eenige oorlogsschepen zoodanig om- ringd en verdedigd werd, dat het onmogelijk was hem te bereiken. Intusschen ontstond er in het eskader van den Prins eenige verwarring door het afsnijden van dat ge- deelte, waarover het gebied aan den Schout-bij -nacht cui- CELEY toevertrouwd was. Hiervan maakte DE RUYTER ge- bruik, om eenige vijandelijke branders, die hun uiterste best deden de Nederlandsche schepen aan te klampen, te ver- overen en te vernielen. Van den anderen kant geraakte de Luitenant-Admiraal VAN NES met eenige zijner schepen in een zeer hagchelijk gevecht, waarin hij door twee of drie der zijnen slechts flaauw bijgestaan en zijn schip zeer redde- loos geschoten werd, ja hij zelfs groot gevaar liep van in 's vijands magt te vallen. In dezen stand van zaken kwam de Luitenant -Admiraal BANCKERS opdagen en voegde zich bij het eskader van DE RUYTER. Met verdubbelde hevigheid werd nu op Prins ROBERT aangevallen, die, hoewel zich kloek verdedigende, eerlang buiten staat geraakte, aan-moedig de beide Nederlandsche eskaders het hoofd te bieden. Hij week dus met de zijnen, steeds hevig vurende, westelijk heen, met alle zeilen en onder gedurig schieten door DE RUYTER, VAN NES, BANCKERS en de kapiteinen van den voor- en middeltogt vervolgd wordende. Doch er bestond nog eene andere reden, waarom Prins ROBERT koers naar 416 GESCHIEDENIS VAN HET het westen nam, en waarom de Nederlandsche Opperbevel zijnen hem met zoo veel drift nazetteden. De-hebber en de toestand, namelijk, van hunne wederzijdsche achterhoede, welke van de vloten was afgeraakt en waarvan nog niets met zekerheid vernomen was, verwekte groote bekommering bij de beide vlootvoogden. Het was ook uit dien hoofde, dat Prins ROBERT, terug deinzende voor de overmagt der Nederlanders, en verlaten door de Franschen, alles bijzette wat goed kon doen, om den admiraal SPRAGG op te zoeken en, zoo dit mogelijk wogt zijn, bijstand te bieden, En dat DE RUYTER Prins ROBERT met alle kracht vervolgde, ge- schiedde, behalve om hem afbreuk te doen, met het oog- merk, om zich bij den Luitenant-Admiraal TROMP te voegen en dezen, wanneer zulks mogt vereischt worden, van den overlast des vijands te bevrijden, ten einde daarna gemeen- schappelijk de Britten op nieuw aan te tasten, en onder den zegen des Allerhoogsten van de kust te verdrijven. Bijna gelijktijdig als de twee andere eskaders van de Nederlandsche vloot, was de Luitenant-Admiraal TROMP, nevens zijne achterhoede, in gevecht geraakt met de blaauwe vlag; hij met den Admiraal SPRAGG, de Vice-Admiraal SWEERS met den Britschen Vice- Admiraal JOHN KEMPTHORN en de Schout-bij -nacht DEN HAEN met den Engelschen Schout-bij- nacht mylord D'OSSERY, terwijl ieder der overige kapiteinen ook zijn man had gekozen. Het gevecht was van beide kanten hardnekkig , en elk beijverde zich, om door dapperheid uit munten. De Vice-Admiraal SWEERS, ongetwijfeld begeerig om door daden te toonen, dat zijn moed in het vorige ge- vecht ten onregte verdacht was, kweet zich, gelijk altijd, man- nelijk van zijnen pligt, en drong, kloekmoedig bijgestaan door den kapitein JAN DE JONG, die daarbij gekwetst en wiens schip deerlijk gehavend werd, gelijk mede door de overige kapiteinen van zijn smaldeel , zoo heftig op de schepen van KEMPTHORN in, dat deze en meer anderen genoodzaakt werden af te zakken. Ook de Schout-bij-nacht DEN HAEN brak onversaagd op de Britten in, en geraakte met hen NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 417 in zulk een hevig gevecht, dat hij spoedig zich genoodzaakt zag, op een ander schip over te gaan. Intusschen was een schrikkelijke strijd tusschen de hoofden der beide eskaders aangevangen. Nadat TROMP, tot op een pistoolschot van SPRAGG genaderd was, opende zoowel zijn schip, de Gouden Leeuw van 82, als de Royal Prince van 100 stukken, een geweldig vuur. Omstreeks drie en een half uur lang lagen de twee dappere zeevoogden aldus boord aan boord, zonder ophouden elkander met het geschut en uit liet klein geweer beschietende. Hierbij bedienden de onzen zich met zoo veel vaardigheid van het geschut, dat zij ruim tweemaal zoo veel schoten als de vijanden deden. De Britten lieten zulks niet onbeantwoord; doch desniettegenstaande had TROMP het zeldzaam en opmerkelijk geluk, dat van zijne 470 manschappen in al dien tijd niet één gedood of gewond werd, vliegende de meeste kogels over het schip. De bodem van SPRAGG, daarentegen, werd aan alle zijden door het Nederlandsche geschut zoo deerlijk gehavend en zulk een groot aantal zeelieden daarop gedood of gekwetst, dat de Britsche vlootvoogd het gevecht op deze wijs niet langer kon volhouden. Hij zet tegen half twaalf ure het groote zeil en de blinde bij en deinst af. Maar TROMP wil hem niet ver- laten en schiet, hem steeds volgende, zijne zeilen en rond- hout van boven neder. Na treedt een der naast aan den Britschen Admiraal liggende schepen op en vangt den strijd met TROMP aan; doch ook dit wordt door den Nederland- sehen held zoodanig geteisterd, dat het, na verloop van een half uur, voor den wind moet afhouden. De overige vijan- den volgen dit voorbeeld, en nu wijkt de geheele blaauwe vlag. Van deze omstandigheid maakt TROMP gebruik, om zijne schepen, welke min of meer verspreid geraakt waren, te verzamelen, ten einde op nieuw op den vijand in te vallen. Dit geschiedt, en nu wordt de strijd hervat, veel heviger dan te voren, ja op zulk eene gruwelijke wijs, dat alles in vuur en vlam schijnt te staan. Een brander, die TROMP meent 11 27 418 GESCHIEDENIS VAN HET aan te klam pen , wordt vernield, en een der Engelsche oor zinkt digt aan zijne zijde. Kort daarna vallen-logsschepen de groote en bazaansmast van SPRAGG over boord, en nu besluit deze waardige mededinger van TROMP, dien men be- weert, dat zich aan Brittanjes Koning verbonden had, den Nederlandschen zeevoogd dood of levend in Engeland te zullen brengen, zijn reddeloos schip, dat omtrent 400 dooden en 300 gekwetsten telt, te verlaten, en gaat op den Si. George over. TROMP, trouwelijk ondersteund door den moedigen kapi- tein PHILIPS VAN ALMONDE, later om zijne dapperheid tot den rang van Luitenant-Admiraal verheven, en door zijne andere scheepsbevelhebbers, wendt inmiddels alles aan, wat in zijn vermogen is, om den masteloozen Royal Prince te vermeesteren of te verbranden, misschien daartoe bijzonder aangevuurd, opdat hij de eere mogt wegdragen , van ander- maal een Admiraalsschip van dien naam te veroveren 1 of te vernielen. Doch SPRAGG, KEMPTHORN en vijftien of zestien andere schepen, die voor den wind waren afgekomen (want de wind was na het vallen van eenigen regen uit het oosten naar het zuidwesten geloopen, waardoor de Britten de loef hadden gekregen), bieden met ettelijke branders, die rondom den Royal Prince geschaard zijn, zulk eenen hevigen tegen dat alle pogingen van TROMP, 1 om het vijandelijke-stand, Admiraalsschip aan boord te leggen, vruchteloos zijn. Bij dezen hevigen strijd wordt het schip van TROMP, dat van alle zijden door de Britten omsingeld is, en meer dan een gevaar loopt door het vuur der vijandelijke bran--maal

1 Men zal zich herinneren, dat hij in den vierdaagschen zeeslag het schip, den Royal Prince van 92 stokken, waarop de Vice-Admiraal AYSCUE zich bevond, ver hetwelk vervolgens, op bevel van DE RUYTER, verbrand werd. -meesterd had,

2 TnomP moet bij deze gelegenheid of vroeger het schip van SPRAGG geënterd en zich meester gemaakt hebben van de vlag van achteren van dat Admiraalsschip. Men leest althans in de Nolnlen der Admiraliteit van Amsterdam, van den 26. Sept. 1673, dat bij die vlag op genoemden dag aan de leden dier Admiraliteit heeft aangeboden. Het is echter mogelijk, dat zijne matrozen zich van die vlag hebben meester gemaakt bij bet verdrinken van SPRAGG. NEDERLA N1)`CHE ZEEWEZEN. 419 ders vernield te worden, geheel reddeloos. Eerst wordt de groote marsra , vervolgens de groote steng aan stukken ge. schoten, en alles buiten en binnen het schip zoodanig door- nageld en verwoest , dat het niet langer bruikbaar is tot verdediging, veel min om afbreuk te doen. 'TROMP besluit dus, den Gouden Leeuw te verlaten, en vertrouwt het bevel van dezen bodem aan zijnen dapperen kapitein THOMAS TOBYAS , een Ier van geboorte en den Roomsch-Katholijken Godsdienst toe- gedaan, maar die vele jaren zijn aangenomen Vaderland ge- trouwelijk gediend had, in dit en in vele vroegere gevechten door bekwaamheid en dapperheid had uitgemunt, en thans met veel beleid en moed eenen weg baant voor zijn ontred- derd schip. TROMP zelf gaat op de Komeelstar over, een schip van 68 stukken en dat gevoerd wordt door den kapitein PIETER MIDDELLANT, een' kweekeling van DE RUYTER, die insgelijks meer dan eenmaal uitstekende blijken van dapper- heid en ervaring gegeven had. Zoodra de Nederlandsche vlootvoogd zijne Admiraalsvlag op dit schip had opgeheschen, wordt het gevecht voortgezet, in het bijzonder met den Britsehen Vice-Admiraal, die met acht of tien schepen en eenige branders op TROMP en swEERS, welke digt bij hem lag, afkwam. Een groote vijandelijke brander, die het reeds vroeger op TROMP had toegelegd, komt op hem af, maar HARMEN DIRCKSE DE BOER, uit Noord- holland, schiet met zijnen brander de Vis tusschen beiden, legt den Engelschman aan boord en steekt hem in brand, zoodat beiden door de vlammen verteren en TROMP van het dreigende gevaar verlost wordt. Nu wendt TROMP het om de zuid , loopende voorbij ettelijke vijandelijke schepen , die hem de volle laag geven en wie hij niets schuldig blijft. Hier ziet hij wederom den reddeloozen Royal Prince, en als de koning van het woud, die zich zijne prooi niet wil laten ontrukken, stuift hij op dezen aan. Doch een brander, tegen hem afge- zonden , verhindert zulks. Dit ontmoedigt TROMP niet. Hij wil en zal het uiterste beproeven, om het Admiraalsschip te 2 7 1 420 GESCHIEDENIS VAN HET vermeesteren of te vernielen. Drie branders worden achter- volgens op den Royal Prince afgezonden, die alle kloek schip naderen, en waarvan een het aan boord-moedig het klampt en boegspriet en bazaanswant in brand steekt; doch de vlammen worden nog tijdig gebluscht, en de twee andere branders worden in den grond geschoten. Intusschen wordt liet gevecht ook niet de andere vijandelijke schepen, vooral met den St. Geor8e, waarop SPRAGG zich bevindt, voortge- zet; welk schip spoedig zoo reddeloos geschoten wordt, dat (le Britsche Admiraal het onraadzaam acht, langer daarop te verblijven. Hij stapt dus, vergezeld door eenige van zijn gevolg, in eene sloep, ten einde zich naar de Royal Charles te begeven, om van dien bodem zijne vlag te doen waaijen en daarmede den strijd te vervolgen. Dan naauwelijks had hij den St. George verlaten, of een kogel, dwars door het schip geschoten, treft de sloep, zoodat zij begint te zin- ken. De Admiraal beveelt in allerijl terug te keeren, doch eer men den St. George kan bereiken, gaat de sloep te gronde, en de dappere SPRAOG, een der sieraden van het Britsche zeewezen, verliest het leven jammerlijk in de golven , diep betreurd door zijnen Koning en zijne landgenooten, terwijl zijne nagedachtenis ook bij de Neder- landers in eere bleef, als van een' kundig zeeman en dap- per vlootvoogd. Door dit droevig voorval verspreidde zich natuurlijk eenige mismoedigheid onder de scheepsbevelhebbers der blaauwe vlag. Zij bleven zich echter, voorgegaan door den Vice-Admiraal KEMPPIIORN en den Schout - bij -nacht D'OSSERY, gedurende twee of drieuren mannelijk verdedigen. Doch welk lot dat eskader, hetwelk door TROMP en de zijnen van den vroegen morgen tot des middags vier ure onophoudelijk bevochten en afgemat was, te wachten zou gestaan hebben, bijaldien de Opperbevelhebber der Britsche zeemagt daaraan nu niet regt tijdig ter hulpe ware toegeschoten; dit kan men op- maken uit hetgeen Prins ROBERT zelf in een met zijne voor- NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 421

kennis uitgegeven geschrift 1 betuigt, zeggende: "dat er reden bestond om te gelooven, dat, bijaldien de Prins niet zoo gelukkig tot onderstand ware gekomen, het blaauwe eskader ganschelijk zou verloren zijn geweest, alzoo alle schepen zoo ontredderd waren, dat alleen de twee vlaggeschepen van KEMPTHORN en D'OSSERY in staat waren, om hun eenige hulpe te geven in eenen verderen strijd met den vijand." Deze verschijning van Prins ROBERT gaf aan het afgestreden eskader der blaauwe vlag eenige verademing, en de genoemde Opperbevelhebber maakte daarvan gebruik, om de verspreide schepen daarvan zoo veel mogelijk te verzamelen en zijn eigen eskader op nieuw te rangschikken. Dan het leed niet lang, Of DE RUYTER en BANCKERS volgden hem, bij wie TROMP zich met de achterhoede voegde. Omtrent ten vijf ure stak de vereenigde Nederlandsche vloot wederom bij, en ging andermaal op den vijand, die nog altijd de loef had, los, wanneer op nieuw een allerhevigste strijd ontstond. "De gan- sche zee stond in vuur en vlam, die door den dikken rook, gelijk bliksemstralen uit eene donkere lucht, uitbarstten. Elk verging het hooren en zien door de duisterheid des buskruid- damps en door de donderslagen van zoo veel duizenden stukken geschuts en het balderen van zoo groote menigte musketten als er gedurig vuur gaven. Hier vertoonde zich de schrikkelijkheid van den oorlog ter zee aan alle kanten. De kogels, bouten , schroot en splinters vlogen van alle zijden met een ijsselijk gekraak en geknars van al wat getroffen werd. De zee werd met ligchamen , door geen eene soort van dood omgekomen, bezaaid. Sommigen moesten door het scherp,

1 In het reeds vroeger aangehaalde geschrift, dat met voorkennis van Prins RoßERT dit jaar te Londen het licht zag, en hetwelk de strekking had om zijn gedrag gedu- rende de zeetogten van dit jaar, hetwelk door velen gegispt werd, te verdedigen. Eene vertaling daarvan, welke echter zeer gebrekkig is, vindt men in den Hollandschen Mercurius van dit jaar. Eene betere komt voor bij SUE, Kist. de la Marine Fran- çaise, T. III, p. 47-40. 422 GESCHIEDENIS VAN HET anderen door splinters, anderen door het vuur, anderen in het water sterven. 't Gekrijt en 't gejammer der gekwetsten en stervenden vervulde verscheidene schepen, en hij moest een hart van steen of harder dan metaal hebben , die 't vergieten van zoo veel Christenbloed met drooge oogen kon aanschou- wen." — "Dit was" niet deze aanmerking besluit de schrijver, 1 van wien wij dit met levendige kleuren afgemaalde tafereel ontleenen. "Dit was het deerlijk lot der twee vermaardste zeevolken, weleer door de banden van éénen Godsdienst en van nabuurschap aan een verknocht, en die nu hunne uiterste krachten inspanden om elkander te vernielen ; doch de Neder uitersten nood geperst, hebbende geen ander-landers door den middel om den Staat van tiet Vaderland van zijnen onder te bevrijden." -gang Aan dit hevig gevecht namen de Franschen wederom vol- strekt geen deel, alhoewel zij boven wind lagen, en er zich de schoonste gelegenheid voor hen opdeed om, met hunne weinig of liever grootendeels niet beschadigde sche- pen de Nederlanders op liet lijf te vallen , wanneer de uit- komst van den strijd, na al hetgeen de onzen reeds gedaan en geleden hadden, zeer twijfelachtig had kunnen wor- den. Prins ROBERT gaf aan den Franschen Vice-Admiraal daartoe het bepaalde sein; maar de Graaf D'ESTRÉES , wien het anders geenszins aan moed ontbrak, hield zich, als of hij de beteekenis van dat sein niet begreep, ja dreef de voor onwetendheid zoo verre, dat hij , toen het gevecht-gewende geëindigd was , een' zijner officieren aan het boord van den Britschen Opperbevelhebber zond, om deswege opheldering te vragen. D'ESTRÉES bleef dien ten gevolge op eenigen af- stand met zijne scheepsniagt, zonder iets te doen , daarna voorgevende, dat hij niet was opgezeild, ten einde het voor- deel van den wind te behouden, om alzoo voor de bondge- nooten (die thans misschien, bijaldien D'ESTRÉES zijnen pligt

I BRANDT Leven van DF nurTER, bl. 861. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 423 had betracht, de overwinning hadden kunnen behalen), de gelegenheid te bewaren, den volgenden dag het gevecht met voordeel te kunnen hervatten. 1 De last van het gevecht kwam, door deze handelwijs van D'FSTRÉES , geheel op de schouders der Britten neder. Vaii weerskanten werd het met de uiterste hardnekkigheid voort Nederlanders wendden nogmaals herhaalde pogin--gezet. De gen aan, om den reddeloozen Ro al Prince of andere der mastelooze schepen van de blaauwe vlag te bemagtigen, doch deze werden met zoo veel kloekheid verdedigd, dat het onmogelijk was daarin te slagen. De Britten, van hunne zijde, zonden twee branders op dc Nederlandsche af, doch deze werden eene prooi der vlammen, alvorens eenig nadeel te kunnen doen. Op deze wijs duurde de strijd tot in den avond na den ondergang der zon , wanneer Prins ROBERT, ziende, dat de witte vlag niet afkwam en er van haar geen bijstand was te verwachten; dat het behalen eener overwinning in de ge- steldheid, waarin de Britsche vloot zich bevond, onmogelijk was; ja, dat ettelijke zijner schepen, in het bijzonder die van de blaauwe vlag, niet langer in gevecht konden blij ven , en zelfs groot gevaar liepen genomen te zullen worden, het sein tot den aftogt deed. 2 Dit bevel werd door de veree- nigde zeemagt onverwijld volbragt ; zij wendde westelijk af, om zich aan het geschut der Nederlanders, die meer en

I Zie hierover het Rapport van de witte vlag, voorkomende in het On/roerde i ed.'r- land, het Verslag van Prins OOBERT, en vooral den brief van den markies no MMARTOL en andere stukken, tot deze zaak betrekkelijk, te vinden bij sue: 1. 1., T. III, p. 37 en volgende. Prins ROBERT hijschte eene blaauwe vlag aan den bazaansmast, hetgeen, zoo als tusschen de hoofdofficieren bepaald was, beteekende, "dat men met gezaunen- lijke magt op den vijand zou invallen;" doch n'ESTRtLS beweerde, dat dit sein niets meer aanduidde, dan dat de schepen zich in het zog of kielwater van den Opperbevel- hebber behoorden te rangschikken. Met deze ellendige verontseliuldiging zocht D'EsTnira zijn stil liggen te verschoonen, doch de ware aanleiding daartoe zal ras blijken. 2 Prins ROBERT erkent zelf in zijn verslag, dat hij het eerst het sein tot den aftogt gaf, en dat de Nederlanders niet dan met den donker naar hunne kusten terugkeerden. 424 GESCHIEDENIS VAN HET meer begonnen aan te dringen, te onttrekken, en stak geen vuren op, dan nadat Prins ROBERT verzekerd was, dat hij niet meer door de onzen gevolgd werd. 1 DE RUYTER zette gedurende bijkans twee uren den wijkenden vijand na, waar- op hij het teeken gaf, om naar 's Lands kusten terug te keeren, meenende met de verdrijving des vijands aan zijnen last te hebben voldaan, en niet willende zijne beschadigde schepen, in het midden van de zee, aan een' overval bij nacht blootstellen. 2 Zoodanig was het uiteinde van den vermaarden zeeslag van Kijkduin, den derden , welke in dit jaar aan de twee Koninklijke vloten geleverd werd, doch die de beide voor langdurigheid en hevigheid verre overtrof; een-gaande in zeeslag, die de laatste was, welke door de Nederlanders in dezen oorlog aan de Britten geleverd werd, en die door eenen vrede werd opgevolgd, welke de beide volken gedu- rende meer dan eene eeuw aan elkander verbond, en waar- in zij een aantal jaren zoo wel ter zee als te land gemeen bevochten, wiens scheeps--schappelijk den Franschen Monarch magt in dezen strijd de Britten zoo trouweloos had verlaten. Aan dit laatste valt toch niet te twijfelen. De handelwijs

I Mémoire du Marquis DE SIGNELAY cur la relation de M. le Prince RUPERT, bij suE I. I., T. III, p. 58. Het verhaal van dezen zeeslag is ontleend uit de deels geschreven en in 's Rijks Archief berustende, deels gedrukte brieven van DE RUYTER en TROMP; uit den oor Luitenant-Admiraal BANOKERS aan de Admiraliteit van Zee--spronkelijken brief van den land; uit het extract-Journaal van TROMP en de brieven van andere Nederlandsche offi- cieren, te vinden in het Oniroerde Nederland; uit de rapporten van Prins ROBERT en der overige Engeloche en Fransche opperhoofden; uit BRANDT, Leven van DE BUTTER; het Leven tan TROMP; Verwerd Europa van VALKENIER; SYLVIUS; BASNADE; PONCET DE LA GRAVE, Precis hialorique de la marine de France; La vie D'ESTRÉES; LED! - ARD, HUME, suE en anderen. Van de in dit jaar geleverde drie zeeslagen bestaan er gegraveerde prenten, welke niet onbelangrijk en versierd zijn met de portretten der Koningen van Groot-Brittanje en Frankrijk, den Prins VAN ORANJE, Prins ROBERT, den Graaf D'ESTRéRS, DE RUYTER en TROMP. Deze prenten zijn uitgegeven door MARCUS DOORNICB en H. SWEERTS te Amsterdam. Vreemd is het, dat niet een enkele gedenk ons Vaderland op die gewigtige gebeurtenissen geslagen is, uitgenomen die-penning in op den dood van VAN GELDER en D. SWERIUS. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 425 van den Vice-Admiraal D'ESTRÉES in den zeeslag des vori- gen jaars te Solebay, had reeds veel opziens gebaard en groot misnoegen bij de Britten verwekt; maar hij had aldaar nogtans eenig deel aan het gevecht genomen, en de daaruit gerezene verdenkingen waren door het moedig gedrag van dien vlootvoogd en der overige Fransche scheepsbevelheb- bers in den eersten strijd van dit jaar uitgewischt. De flaauw door hen bij het tweede gevecht aan den dag-hartigheid, gelegd, vond verschooning in de geringe kloekheid der Brit- ten bij die gelegenheid; zoodat het tot dus verre niet was uitgemaakt , of de Fransche vlootvoogd zich somwijlen aan het gevecht had onttrokken door mindere bedrevenheid, ge- brek aan moed, of door een' zamenloop van omstandighe- den, dan wel of zijne dikwerf onverklaarbare handelwijs het gevolg was van bevelen, hem door Koning LODEWIJK gege- ven. Het gebeurde in dezen strijd benam deswege alle on- zekerheid. De daadzaken spraken te duidelijk, dan dat er nog eenige twijfel kon overblijven. Een ieder was nu over- tuig , dat D'ESTRÉES en in de vroegere gevechten, en in het tegenwoordige, zich met opzet aan het gevecht had ont- trokken , en dat hij dit gedaan had ter voldoening aan den geheimen last, hem door zijn' Monarch gegeven. Men schreef zulks, en met reden, aan dezelfde staatkunde toe, welke in 1666 de vereeniging der Fransche vloot met de Nederland- sche belet had, en die kennelijk geene andere bedoeling had, dan dat de zeemagt van Groot-Brittanje en Nederland zich onderling zou vernielen, terwijl Frankrijk zijne schepen ongeschonden behield, om later, de tijd daartoe gekomen zijnde, op de bouwvallen der magt van beide deze zeemo- gendheden zijne eigene grootheid te vestigen. Groot was de verontwaardiging, welke het gedrag van D'ESTRÉES en der Fransche hulpvloot bij de Britten had ver- wekt, en al de geslepenheid van den Franschen gezant, on- dersteund door de inschikkelijkheid van Koning KARET, jegens LODEWIJK, aan wien hij zich verkocht had, was noodig, 426 GESCHIEDENIS VAN HET om die verontwaardiging min of meer te doen bedaren. Doch hiermede werd de overtuiging omtrent de ware toedragt van het gebeurde niet weggenomen. Het verhaal omtrent den zeeslag, dat eerlang door Prins ROBERT in het licht werd gegeven, bevestigde de Britsche natie in haar gevoelen ; maar bovenal de bekentenis van een' der Fransche hoofd- officieren zelve. Deze, zijnde de Vice-Admiraal DE MARTEL, onwetend van de geheime bevelen, was de eenige geweest, die zich in het gevecht van zijnen pligt had gekweten, en hij beschuldigde nu openlijk den Graaf D'ESTRÉES van pligt- verzuim en van opzettelijk geen deel aan het gevecht te heb- ben genomen 1 . Een' diepen indruk maakte deze beschuldi- ging , en het uur scheen weldra te zullen slaan, dat het bondgenootschap tusschen Engeland en Frankrijk zou ver- broken worden. Niet dan door veelvuldige kuiperijen slaagde de Fransche gezant er in, dat gevaar, althans tijdelijk, af te wenden; maar het was ten koste van den goeden naam van Prins ROBERT, die, hoewel hij zich heldhaftig gedragen had, door dien gezant verdacht gemaakt werd, zich van zijnen pligt niet naar behooren te hebben gekweten, terwijl MARTEL, wegens zijne ontijdige kloekmoedigheid en waar- heidsliefde in ongenade viel, en zijne beschuldiging tegen D'ESTRÉES met eene opsluiting in de.Bastille moest boeten 2 . Doch deze kunstenarijen en bestraffingen waren niet in staat, om de breuk, welke de trouweloosheid van het Fransche kabinet tusschen de beide volken veroorzaakt had, te hee invloed van Koning KAREL schoten daar--len. De magt en toe te kort; het parlement noodzaakte eerlang dien Monarch ,

1 De belangrijke brief van dien moedigen officier aan den Frauschen gezant te Lon- den, waarvan de inhoud spoedig bekend werd, is bij suE, in zijne Hist, de la Ma- rine Franfaise, T, III, p. 42, te vinden, IIet is der moeite waardig, ook de overige stukken, tot deze zaak betrekkelijk, bij dien schrijver te lezen. 2 Dit wordt stellig verzekerd in den Hell. Mercurius van dit jaar, bl. 219, die zegt, dat MARTEL den 13 October in de Bastille opgesloten werd. BASNAGE, Annales des Prov. Unies, T. II, p. 420, verzekert ook de waarheid van die gebeurtenis; doch suE zegt wel, dat hij in ongenade verviel, maar spreekt niet van zijne opsluiting. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 427 het verbond met Frankrijk te verlaten, en den vrede met Nederland t.e herstellen. Hadden de Britten zich beroemd, in de beide vorige ge- vechten de overwinning behaald te hebben, thans nu Prins ROBERT zelf erkende, het eerst den terugtogt te hebben aan konden zij kwalijk zich de zegepraal toeëigenen.-genomen , Maar bovendien getuigden de twaalf mastelooze schepen, welke met groot bezwaar naar de Engelsche havens gesleept werden, en waarvan de S. Geor,qe van 70 stukken onder weg zonk; het verlies van een met 20 stukken gewapend jagt, en het nutteloos verspillen of nemen van tien, volgens sommigen zelfs van achttien hunner branders; dat zij geens- zins de overwinning hadden bevochten. Doch niets bewees beter, dat de bondgenooten de zegepraal geenszins hadden verworven, dan hun terugtogt en het verlaten der Neder kusten, zonder hun voornaam oogmerk, het doen-landsche eener landing, bereikt te hebben. Daarenboven was het ge- tal hunner dooden en gekwetsten, door eenigen op 2000 berekend, veel aanzienlijker dan dat der Nederlanders. On- der de dooden telden zij, behalve den voortreffelijken Ad- miraal EDUARD 5PRAGG, twee dappere zeekapiteinen en eenige landofficieren; onder de gekwetsten den Vice-Admiraal JOHN KEMPTU0RN en onderscheidene scheepsbevelhebbers. Maar wat bovenal beslist, dat de beide Koninklijke vloten niet de overwinning hebben behaald, is, dat zij, ofschoon wind en gelegenheid gunstig waren, den dag na den zeeslag geene pogingen aanwendden, om de Nederlanders op nieuw aan te grijpen, en kort daarop de rivier van Londen binnenlie- pen, waar het Fransche smaldeel, hetwelk door eene hevige ziekte 1 aangetast werd, zich van de Engelsche vloot afscheid- de, en naar Frankrijk terugkeerde, zonder dat de vereenigde magt der beide mogendheden dit jaar meer op zee verscheen.

1 Er werden tusschen de 2 en 3000 man door die ziekte aangetast, welke voorna- melijk wordt toegeschreven aan de ongewoonte der Franschen aan het zeeleven en aan de verregaande morsigheid, welke op hunne schepen heerschte. 428 GESCHIEDENIS VAN HET

Met meerder regt zouden de Nederlanders zich de over- winning hebben kunnen toeëigenen, daar de vloot van den Staat den vijand bij zijnen terugtogt twee uren lang ver- volgde, zich na den strijd nog eenigen tijd op de plaats van het gevecht bleef ophouden, en meer dan eene maand in zee bleef; daar niet één enkel schip, wat ook de Britten daarna omtrent het zien zinken van Nederlandsche schepen voorgaven, na den zeeslag uit de vloot gewist werd; slechts vier of vijf branders door liet vuur waren verteerd; de sche- en , naar mate der langdurigheid en hevigheid van het ge- vecht, zoo weinig aan het rondhout beschadigd waren, dat slechts twee, de Gouden Leeuw van den Luitenant-Admiraal TROMP, en de Utrecht van den Kapitein JAN DE JONGHI, ge- noodzaakt waren binnen Texel te loopen om te herstellen , en het getal der gesneuvelden en gekwetsten zoo gering 'was, dat, bijaldien 's Lands zeeniagt genoegzaam van buskruid, scherp en levensmiddelen ware voorzien geweest, zij , naar de getuigenis der afgevaardigden van Hunne Hoog Mogen- den 1 , in staat zou geweest zijn, binnen weinige dagen den vijand op te zoeken en andermaal slag te leveren. DE RUY- TER, hierin als het ware de tolk onzer zeelieden , velgenoeg- de zich intusschen, met oud-Hollandsche waarheidsliefde, niettegenstaande al deze voordeelen, aan de Algemeene Sta- ten te schrijven: "Dat hij den Almaatiáen God dankte, hem en de zijnen de gelegenheid te hebben willen geven , van zee te kunnen behouden, en onze zeegaten voor de verwacht wordende schepen vrij en open te stellen" 2• Maar juist dit laatste mogt niet eene overwinning gelijk gesteld worden ; want de vijand, die tot dus verre de Noordelijke kusten en zeegaten van dezen Staat bezet en, om zoo te spreken, be- legerd hield, en den toegang voor de verwacht wordende kostbare Oostindische retourvloot versperde, was bij dezen

1 In een' brief dier afgevaardigden van den 26 Augustus 1673, geschreven uit de vloot zelve. 2 Brief aan den Prins VAN ORANJE en aan H. H. M., van den 22 Augustus. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 429 zeeslag verdreven, de vrije intogt hersteld, en het doel, waarmede de vloot den Britten en Franschen te gemoet zeilde en slag leverde, volkomen bereikt. Teregt mogten daarom 's Lands Overheden bij den kort hierop bevolen dank-, vast- en bededag de ingezetenen aanmanen , den Allerhoogste te danken , te loven en te prijzen voor de behaalde victorie. Bij zulk eene uitkomst, lezen wij niet zonder aandoening en bewondering het antwoord van den nederigen Opperbe- velhebber van 's Lands zeemagt op de dankzegging, hem door den Prins VAN ORANJE en de Algemeene Staten wegens zijne dapperheid en zijn beleid gedaan, waarin hij verklaart, "slechts zijnen behoorlijken pligt te hebben volbragt, zeer gaarne bekennende, zoo veel goeds niet te hebben verrigt, als hij wel geweuscht had, maar zulks bij andere voorval- lende gelegenheden te zullen trachten te verbeteren !" 1 Deze gelukkige uitkomst was intusschen niet zonder tref- fende verliezen verkregen. De Vice-Admiralen JOHAN DE LIEFDE en ISAAC SWEERS, de kapiteinen JAN VAN GELDER, 2 stiefzoon van den Opperbevelhebber, DAVID SWERIUS, HENDRIK VIS en DIRK JOBSE KIELA waren, dapper strijdende, ge--SCHER sneuveld, en de kapiteinen JAN DIK en JAN DE JONGH , benevens JORIS VAN ANDRUNGA, secretaris van DE RUYTER, waren gekwetst. Met den dood van de beide gesnelde Vice- Admiralen verloor het Gemeenebest twee kundige en dappere opperhoofden. 1)e eerste, behoorende tot een heldengeslacht ,

1 Brief aan den Prins VAN ORANJE en H. H. M., van den 29 Augustus. 2 VAN GELDER was slechts 26 jaren oud, toen hij stierf. Ter zijner eere en ter na- gedachtenis van DAVID swEERlus werden penningen vervaardigd, welke te vinden zijn bij VAN LOON, Nederl. llisforiepenninge e , 1). III, bl. 121. DAVID sWEERius komt dikwerf ondér dien naam, maar ook onder dien van n. SWEERS voor, welke laatste staat op den vermelden penning en op zijne grafstede te Amsterdam. Zie KOK cit. Of hij een bloedverwant was van den gesneuvelden Vice-Admiraal, is mij niet gebleken. Zijn' ongelukkigen dood door bloedverlies vindt men beschreven bij den genoemden KOK. Op bl. 279 wordt hij bij vergissing de schoonzoon van DE RUYTER genoemd. 3 Ik had gewenscht, even als over het heldengeslacht van VAN NES, ook over dat van DE LIEFDE, eigenlijk DE LIEDE, in eene Bijlage eenige bijzonderheden mede te dealen; maar, welke pogingen ik te Rotterdam en elders aanwendde, is het mij niet mogen 430 GESCHIEDENIS VAN HET dat onderscheidene ervaren en moedige zeelieden opleverde, had van der jeugd af zijn leven aan den dienst van het Gemeenebest toegewijd, zijnen arm tot bevrijding des Vader- lands van het Spaansche juk geleend, in den strijd van de Sont uitgemunt, de Barbarijsche roovers helpen vernielen, en al de groote zeeslagen van den eersten , tweeden en derden Engelschen oorlog bijgewoond; was door zijne ervaring en kloekheid van rang tot rang verheven, en had steeds zich boven de meesten weten te onderscheiden. De laatste, ge- sproten uit een adellijk geslacht, had zich eerst in den dienst der Westindische compagnie bekwaamd, legde zich vervolgens onder den commandeur JAN VAN GALEN op de zeevaart en de kunst des oorlogs toe; trad daarna als kapitein ter zee op, en was, even als DE LIEFDE, bij al de groote zeege- vechten van de drie oorlogen met Groot-Brittanje tegenwoor- dig, baande zich daarbij door ijver, kunde en dapperheid den weg tot de verhevene waardigheid, welke hij nu be- kleedde, en stierf, eindelijk, gelijk zijn ambtgenoot de eer der Nederlandsche vlag mannelijk handhavende, in dit gevecht den heldendood. De Admiraliteiten van de Maze en Amsterdam, onder welke zij gedurende meer dan twintig

gelukken, de noodige inlichtingen omtrent de genealogie van dit geslacht te bekomen. Ik zal er mij dus bij moeten bepalen te zeggen: dat zes leden van dat geslacht mij bekend zijn, als ter zee te hebben gediend: lc. De kapitein SIER DE LIEFFDE, die den zeeslag van Duins bijwoonde en in een der gevechten van 1652 of 53 schijnt gesneuveld te zijn. 2e. De commandeur MARCELIS DE LIEFFDE, misschien een broeder van SIER. 3a. De Vice-Admiraal JAN DE LIEFFDE, die in 1653 kapitein was. 40. Diens broeder CORNELIS DE LIEFFDE, een kundig en dapper zeeman, die den togt naar Chatham en de vier zeeslagen van dezen oorlog bijwoonde. 5 0 . PIETER DE LIEFFDE, zoon van den Vice- Admiraal, die in 1671 als appoinclé bij zijnen vader in dienst trad; in 1672 tot tweeden kapitein op het schip van DE RUYTER, en in 1673 tot gewoon kapitein bij de Maze benoemd werd; mede een kloek en kundig zeeman, die in 1681 met zijn oorlogs- schip de Wassenaar nabij het eiland Minorca strandde en jammerlijk omkwam 60. EVERT DE LIEFFDE, zoon van den kapitein CORNELIS DE LIEFFDE, in 1671 tot Luitenant bij zijn' vader benoemd, daarna commandeur van eene snaauw, vervolgens kapitein op een fregat, en eindelijk op een schip van oorlog; een zeer verdienstelijk en moedig o6icier, die zich, onder anderen, in den beroemden zeeslag van la Hogue, in 1692, zeer onderscheidde. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 431 jaren gediend hadden, hunnen dood vernemende, besloten, naar vroegere voorbeelden, de nagedachtenis der beide ge- sneuvelde zeehelden te vereeuwigen door de oprigting van een gedenkteeken ter hunner eere. Hunne praalgraven zijn nog aanwezig, en strekken tot getuige zoo van hunne ver- diensten, als van de dankbaarheid des Vaderlands. 1 Ook met het sneuvelen der vier genoemde scheepsbevelhebbers miste het Gemeenebest dappere en kundige verdedigers, die allen, ook bij vroegere gelegenheden, bewijzen van hunnen moed hadden gegeven, en waarvan sommigen door uitste- kende daden hadden uitgemunt. 2 Naar mate de angst groot was geweest over den uitslag van het gevecht, naar die mate was de blijdschap over de heilrijke uitkomst onbeschrijfelijk. Naauwelijks klonk het gebulder van het geschut op den dag des gevechts in de ooren der bewoners van Amsterdam en der Noord steden, of de klokken werden geluid, en dui--hollandsche zenden van alle gezindheden snelden, ofschoon het niet de dag des Heeren was, 3 naar kerken en vergaderplaatsen, waar met zoo groot eene beweging der gemoederen en vurig- heid van geest gebeden tot den troon des Allerhoogsten om bijstand en over winning opgezonden werden, als men immer bij eenigen vorigen nood bespeurd had. Maar ook naauwe- lijks was de mare der verdrijving van den vijand en het kloek stand houden van 's Lands vloot verspreid, of aller harten werden met vreugde en dankbaarheid vervuld over de red- ding van het Vaderland, en de Staten-Generaal waren slechts

1 Deze zijn te Rotterdam en te Amsterdam. Eene beschrijving der grafstede van DE LIEFDE, welke eigenlijk maar uit eene met zijn wapen en opschrift versierde, verhe- vene blaauwe zerk bestaat, vindt men bij xtzoi', Medalische Historie, en in de Ge Beschrijving van Rotterdam door VAN REYN. De afbeeldingen beschrijving-schiedkundige van het praalgraaf van swEEns komen voor in de Beschrijving van Amsterdam door CCMMELIN, en bi, BIZOT, en een verhaal van zijn leven wordt gevonden in sox, Fa- derlandseh Woordenboek. 2 Zie bijv. over $IELA, D. II. bl. 389 en 390. 3 Den 21 Augustus, zijnde Maandag. 432 GESCHIEDENIS VAN HET

de tolken van 's Lands ingezetenen, toen zij vier dagen na den hevigen strijd het bevel uitvaardigden, dat er een alge bededag zou gehouden worden, om-meene dank-, vast- en den Heer der Heerscharen te danken en te loven voor de behaalde overwinning, en vuriglijk te bidden en te smeeken om zijnen verderen zegen over 's Lands wapenen, zoo ter zee als te land. Naast God werden het beleid en de moed van DE RUYTER en TROMP en der overige officieren van 's Lands zeemagt als de oorzaken aangemerkt van het ver VAN-jagen des vijands. De Algemeene Staten en de Prins ORANJE betuigden aan den Opperbevelhebber, terstond na het gevecht, schriftelijk "hunne tevredenheid en erkentelijk- heid voor zijne goede conduite, kloekmoedigheid, vigilantie, wijsheid en dapperheid, die hij onder Gods genadigen zegen gebruikt had in het beleid van 's Lands vloot en het bestrijden van den vijand, mitsgaders de victorie, die het God den Heere Almagtig geliefd had aan den Staat te verleenen." Een ieder verhief de groote diensten, door den Luitenant Generaal en de overige hoofden en kapiteinen van-Admiraal- de vloot bewezen. Sommigen gaven aan DE RUYTER den titel van Redder des Vaderlands , van der Slalen Regterhand; anderen verhieven hoog de voorbeeldelooze dapperheid van TROMP. Maar bij die loftuitingen bepaalden zich niet de dank- baarheid des Vaderlands voor de gewigtige diensten, zoo in dezen zeeslag, als in de beide vorige bewezen. Aan DE RUYTER, VAN NES en TROMP werd, nadat zij wedergekeerd waren, plegtig door Hunne Hoog Mogenden, in hunne vergadering andermaal hunne tevredenheid en dankbaarheid betuigd, en de Staten van Holland, dergelijke betuigingen doende, be- giftigdeu den Opperbevelhebber met eenen rentebrief van zes duizend, en de Luitenant-Admiralen VAN NES en TROMP ieder met eenen rentebrief van vier duizend gulden, terwijl zij aan de weduwen en erfgenamen van de Vice-Admiralen DE LIEFDE, SWEERS en SCHRAM een' rentebrief van twee duizend en aan de Schouten- bij -nacht JAN VAN NES en DEN HAEN en NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 433 de weduwe en erfgenamen van den Schout-bij -nacht VLUGH eenen rentebrief van duizend gulden schonken; welk voor daarna door de Staten van Zeeland ten opzigte van-beeld den Luitenant-Admiraal BANCKERS en den Vice-Admiraal COR- NELIS EVERTSEN gevolgd werd, wordende deze op dezelfde wijs als de Luitenant -Admiralen VAN NES en TROMP en de Hollandsche Vice- Admiralen begiftigd. 1 Zoodra het berigt van den zeeslag bij 's Lands Hooge Re- gering was gekomen, werd door de Algemeene Staten, onder nadere goedkeuring of wijziging van den Prins VAN ORANJE, die zich in het leger bevond, besloten, onverwijld alles aan te wenden wat noodig was tot het spoedig herstel der vloot tot hare voorziening van levensmiddelen, kruid en verdere benoodigdheden, waartoe de vereischte bevelen aan de Admi- raliteiten werden afgevaardigd. Tevens werd vastgesteld , eenige leden uit de vergadering der Staten-Generaal naar de vloot te zenden , ten einde dat herstel en die voorziening door alle mid- delen te bevorderen, en met den Luitenant-Admiraal DE RUYTER te overwegen, of er ook iets met 's Lands vloot of een gedeelte daarvan zou kunnen worden gedaan of in het werk gesteld, tot afbreuk van den vijand en tot beveiliging der verwacht wordende Oostindische retourschepen. 2 Dien ten gevolge werden door de Admiraliteiten, die reeds vóór den zeeslag eene groote hoeveelheid van allerlei behoeften bijeengebragt en ingescheept hadden, de benoodigdheden dadelijk naar 's Lands vloot verzonden, waarin de Admiraliteit van Am- sterdam , wier magazijnen, niettegenstaande de zware uitrus- tingen , nog altijd overvloedig voorzien waren, de overige collegien bereidwillig bijstand verleende. Ook begaven zich uit elke Admiraliteit terstond twee leden naar het Nieuwe- diep, om over het goed en spoedig verzorgen der vloot een waakzaam oog te houden, en eenige hunner vertrokken zelfs

1 Van dit laatste spreekt BRANDT niet, doch zulks is mij uit de Notulen der Staten van Zeeland gebleken. 2 Secrete Resolstien van H. H. M., van den 23 Aug. 1673. II as 434 GESCHIEDENIS VAN HET met de afgevaardigden van Hunne Hoog Mogenden naar de vloot, om in eigen persoon berigten in te winnen aan behoeften der schepen. -gaande de 's Lands vloot was den dag na den zeeslag van de plaats , waar het gevecht geleverd was, verzeild, en had op drie mijlen en een half van den wal tusschen Texel en het Vlie post gevat, met inzigt om, overeenkomstig de vroeger ont- vangen bevelen , aldaar de zeegaten voor de Oostindische schepen open te houden en deze krachtdadig tegen den vijand te beschermen, bijaldien het hem mogt gelusten, ten vierdemale de zeemagt van den Staat aan te tasten. Doch de Britten en Franschen daagden noch dien noch een der volgende dagen op, en al de advijsjagten en fregatten, welke op kondschap waren uitgezonden, bragten het bergt, dat zij, of den vijand niet ontmoet hadden, of dat hij reeds zoo nabij zijne kusten genaderd was, dat men geen' nieu- wen aanval scheen te moeten verwachten. Intusschen werden de noodige maatregelen genomen, om de vloot weder ten spoedigste slagvaardig te maken. Al wat beschadigd was , werd hersteld, en achtervolgens werden de schepen, althans gedeeltelijk, van krijgsbehoeften en levensmiddelen verzorgd. Ook werd, ten einde de vloot te beter in staat te stellen, door den Opperbevelhebber en den krijgsraad in de tijdelijke vervulling der hooge waardigheden voorzien, welke door het sneuvelen van de Vice-Admiralen JOHAN DE LIEFDE en ISAAC SWEERS opengevallen waren. Daartoe werden door de RUT- TER en den krijgsraad bij voorraad aangesteld de Schouten- bij-nacht JAN VAN NES en JAN DEN HAEN, In wier plaats als opvolgers in den rang van Schout-bij -nacht voorloopig benoemd werden CORNELIS DE LIEFDE, broeder van den ge- sneuvelden Vice-Admiraal en oudste kapitein bij de Admi- raliteit van de Maze, en ENGEL DE RUYTER , de vier en twin- tigjarige zoon van den Opperbevelhebber, die geenszins een der oudste kapiteinen was van het Amsterdamsche Collegie, maar aan wien thans, met voorbijgang van den Comman- NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 435 deur VAN MEEUWEN en andere scheepsbevelhebbers, die waar zoo wegens zijnen eigen' heldenrnoed , in de vier-digheid , laatste gevechten betoond, als uit achting en eerbied voor zijnen doorluchtigen vader, op uitdrukkelijke begeerte van den Luitenant-Admiraal TROMP 1 en der overige leden van den krijgsraad , opgedragen werd; in welke waardigheid hij, gelijk mede VAN NES en DEN HAEN in die van Vice-Admi- raal, daarna door den Prins VAN ORANJE bevestigd werden. Daarentegen werd niet CORNELIS DE LIEFDE, maar PHILiPs VAN ALMONDE door zijne Hoogheid tot Schout-bij -nacht van de Maze verheven. Tevens werden in de plaats van den Vice- Admiraal SCHRAM en den Schout-bij -nacht VLUGH, beiden in het eerste gevecht dezes jaars gesneuveld, tot Vice-Ad- miraal van het Noorderkwartier door den Prins benoemd THOMAS VLUGH, tot Schout-bij -nacht bij diezelfde Admirali- teit JAN Dix, en tot Luitenant-Admiraal van dat kwartier, welke waardigheid sedert het overlijden van den Luitenant - Admiraal mEPPEL onvervuld was gebleven, WILLEM BASTI SCHEPERS. 2 De nieuw aangestelde Schout-bij -nacht-AENSZE VAN ALMONDE, alhoewel slechts den ouderdom van acht en twintig jaren bereikt hebbende, werd algemeen erkend als een ervaren zeeman, die steeds door dapperheid had uitge- munt, en aan wien DE RUYTER, onder anderen, in den slag van Solebay zijn behoud had te danken. Doch noch THOMAS VLUGH, noch BASTIAENSZE hadden, voor zoo verre bekend is , 3 immer in 's Lands dienst ten oorlog gevaren. De eerste

I BRANDT, Leven van DE CUTTER, bi. 863; voorzeker een bewijs, dat erbij TROMP geen wrok tegen DE RUYTER Was overgebleven. 2 Deze benoemingen door den Prins geschiedden in October dezes jaars. 3 Zij komen althans niet voor in eenige betrekking op de lijsten der oorlogsschepen van den Staat, zoo in deze als vroegere jaren, en ook in geene andere stukken heb ik hen als zoodanig ontmoet. W. B. SCHEPERS schrijft zich gewoonlijk WILLftM BASTIAENS- zE, en SCHEPERS schijnt een bijnaam geweest te zijn, misschien wel, omdat zijn vader scheepsbouwer was; zijne nakomelingen voerden den naam van SCHEPERS als familienaam. Hij was aan zeer aanzienlijke geslachten verbonden, zoo als aan dat van VAN DER DUs- sEN en six, gelijk blijkt uit FERWERDA. Hij wordt in zeker Handschrift van E. VAN 436 GESCHIEDENIS VAN HET was een broeder van den gesneuvelden Schout-bij -nacht DA- VID VLVGH, en een aanzienlijk ingezeten van Enkhuizen; de laatste, een zeer voornaam en vermogend koopman en reeder te Rotterdam, en een warm voorstander van het Huis van Nassau, had door zijnen onbepaalden invloed op de ge- meente aldaar, veel in de jongste omwenteling tot de ver WILLEM III in die stad toegebragt. Aan-heffing van Prins deze of dergelijke omstandigheden schijnt zijne plotselinge verheffing en die van THOMAS VLUGH toegeschreven te moe- ten worden. Wij vinden hierin weder een van die vreemde verschijnselen in de geschiedenis van het zeewezen, waarvan ons in de Luitenant Admiralen VAN WASSENAER, VAN GHENT en AXLVA meerdere voorbeelden zijn voorgekomen, die bij- kans onverklaarbaar zouden wezen, zoo wij niet wisten, dat deze meer als de uitwerkselen van de staatkunde en van den partijgeest, dan als de uitvloeisels van wijsheid en voorzig- tigheid moeten aangemerkt worden. Zoodra de afgevaardigden van Hunne Hoog Mogenden in 's Lands vloot waren aangekomen, werd de hooge 1 krijgs- raad bijeengeroepen, en nu rees het vraagstuk, of er iets van eenig aanbelang met de zeemagt zou kunnen onderno- men worden, en waarin zulks zou behooren te bestaan P [iet bleek al spoedig, dat, ofschoon er reeds eene aanzien hoeveelheid levensmiddelen en krijgsbehoeften was aan-lijke binnen weinige dagen zou aangevoerd worden -gebragt of , de meeste schepen nog zoo onvoorzien waren, dat er voor- eerst niet te denken was aan eene of andere onderneming.

WELSENES, mij verpligtend door den heer G. VAN REYN, den kundigen opsteller der Nieuwe Stedelijke Beschrijving van Rotterdam, genoemd "een zeer notabel reeder en coopman, wiens gelyk noeyl in dese Landen is geweest, die 13 Groenlaudsvaarders, verscheiden galjooten op Frankrijk en een aantal haringbuizen in zee had; die vele gebouwen, hui pakhuizen te Rotterdam stichtte, en wonder veel heeft bygebragt tot de welvaart-zen en dier stad." Zie verder over hem SCHELTEMA, Staatkundig Nederland, en het II Deel der Penningkundige Bijdragen van den heer J. DE VRIES en mij. 1 Hooge Krijgsraad werd genoemd diegene, welke uit de Hoofdofficieren, Luitenant- en Vice-Admiralen en Schouten- bij-nacht, bestond; wanneer de scheepsbevelhebbers daar- bij ook tegenwoordig waren, droeg die vereeniging alleen den naam van Krijgsraad. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 437

Dit sproot voornamelijk daaruit voort, dat al de Admirali- teiten in het denkbeeld hadden verkeerd, dat de verwacht wordende zeeslag, even als de beide vorige, in de nabijheid der kusten van Zeeland zou geleverd zijn, waarom zij het grootste gedeelte van den voorraad derwaarts verzonden had- den. Daarenboven hadden de meeste dier Collegien groot gebrek aan geldmiddelen, waardoor de toezending van het- geen noodig was, mede zeer vertraagd werd. Er werd dus besloten, eerst de vloot van behoeften te voorzien, en daar- na met haar tot op of bezuiden het Doggerszand te zei- len, om aldaar eenige dagen, of zoo lang als de Opperbe- velhebber naar zeemanschap raadzaam zou oordeelen, te vertoeven tot verzekering van de verwacht wordende Oost- indische retourschepen, en deze, bij verhoopte ontmoeting, in de gereedste en bekwaamste zeehaven dezer Landen te geleiden; en daarna, of bijaldien die schepen niet mogten aangetroffen worden , zich met de vloot naar de Breeveer- tien te begeven, en post te vatten tusschen Texel en Kam- perduin, ten einde aldaar nadere bevelen van den Staat af te wachten; van alle gelegenheden middelerwijl gebruik ma- kende, om den vijand afbreuk te doen.' Het liep tot den 12 September, zoo door herhaalde stor- men, als door voortdurend gebrek aan velerlei behoeften, aan, dat 's Lands vloot de Vaderlandsche kust verliet. Op genoemden dag geraakte zij eindelijk onder zeil, doch in dien tusschentijd was er eene verandering in hare bestem- ming gekomen. Het gerucht had zich namelijk verspreid, dat eenige der Oostindische retourschepen nabij het eiland St. Helena door de Britten vermeesterd waren, en daar dit gerucht, hetwelk zich later maar al te zeer bevestigde, door het lang wegblijven dier schepen veel waarschijnlijkheid be- kwam, oordeelde men het onraadzaam , de gansche vloot van

1 Besluit der afgevaardigden van H. H. M., van den 25 Aug. 1673, in 's Lands schip de Zeven Provincien genomen. 438 GESCHIEDENIS VAN HET den Staat ter afwachting van deze bij Doggersbank te doen blijven. Dien ten gevolge werd aan den Luitenant-Admiraal- Generaal gelast, zoo spoedig mogelijk naar de Engelsche kust over te steken en naar Solebay, voor de rivier van Londen of derwaarts, waar hij, Opperbevelhebber, zulks nuttig mogt achten, te zeilen, ten einde den vijand de meest mogelijke afbreuk toe te brengen, en "om aldus aan de geheele wereld te toonen, dat de Nederlanders in den laat- sten zeeslag door Gods genadigen zegen de overwinning hadden behaald, en nog in staat waren den vijand te vervolgen ;" met verderen last, om de Britten en Franschen overal aan te tasten , ingeval zulks naar soldaat- en zeemanschap raad zou geoordeeld worden. 1 De vloot geraakte derhalve-zaam op den 12 September onder zeil. Dan reeds den volgenden dag werd zij door eenen geweldigen storm beloopen, welke bij tusschenpoozen afnam , doch die telkens zich wederom met groote hevigheid verhief. De geheele vloot werd daar verstrooid en vele schepen, waaronder van de zwaarste,-door verloren masten, stengen , kabels en ankers. Hierbij kwam, dat er op onderscheidene schepen, die bij het afzeilen slechts ten halve voorzien waren, wezenlijk gebrek aan leeftogt, inzonderheid aan bier en water, begon te heerschen, terwijl er uit de galjooten, welke bij 's Lands vloot geweest of deze nagezonden waren, in die behoeften niet kon voorzien wor- den , daar deze vaartuigen door de langdurige stormen wijd en zijd verspreid waren. Het een en ander verhinderde de vloot, de Engelsche kust te naderen, en het was, zoo als BRANDT zegt, als of God door zijne stormwinden haar ver- bood, verder dan ter halver zee te komen. Bij deze gesteld- heid, en nu men in het zekere onderrigt was, dat de vij- and de zee geruimd had, en hem dus niet dan geringe afbreuk zou toe te brengen zijn, achtten de Opperbevelhebber en de verdere hoofdofficieren het onraadzaam , langer met

1 Besluit der genoemde afgevaardigden, van 10 Sept. 1673. NEDERLANDSCHE ZEEWEZEN. 439

's Lands vloot in zee te blijven. Men besloot dus, naar de Vaderlandsche kusten terug te keeren, waar de verschillende eskaders, voor de Maze gekomen, vaneen scheidden en zich naar hunne zeegaten en havens begaven, zeilende de Luite- nant-Admiraal-Generaal DE RUYTER op den 24 September met zijn schip, de Zeven Provincien, hetwelk, tot een teeken van overwinning, met zijden vlaggen en wimpels versierd was, gevolgd door de overige schepen van de Maze, tot voor Helvoetsluis , waar hij onder het gebulder van het geschut, zoo uit de schepen als van de vesting, het anker liet vallen. En hiermede eindigden de krijgsverrigtingen van 's Lands vloot in het jaar 1673. Voorzeker een der gewigtigste jaren in de geschiedenis van het zeewezen. Daarin toch had de scheepsmagt van den Staat, hoewel veel minder sterk dan die des vijands, tot driemalen de twee Koninklijke vloten gelukkig bevochten, haar voornemen om te landen telkens verijdeld, haar tot tweemalen uit de zee geslagen, en zelve altijd zee gehouden; ja, zij was, na het laatste bloedige ge- vecht, nog ruim eene maand tijds in zee gebleven, en had die niet verlaten dan door storm en onweder, en omdat aan Brit of Franschman geen afbreuk meer kon gedaan worden. Hulde zij dus toegebragt aan dat zeewezen , hetwelk zoo vele en zoo treffelijke daden in dit gewigtige jaar ver maar hulde tevens aan de wijsheid, de voorzigtig--rigtte; heid, de kunde, het beleid en de dapperheid van het door- luchtig opperhoofd, MICHIEL ADRIAENSZOON DE RUYTER, die misschien nimmer zich zoo groot toonde als in dit jaar; zeker, in zijne gansche krijgskundige loopbaan nooit belangrijker diensten aan het Vaderland heeft bewezen. 1

1 Hoe flaauw worden door n[LDERnisx, in D. X zijner Gesch, van het Vaderland, voorgedragen de diensten, welke dit jaar door DE RUYTER bewezen werden, wien hij bovendien op eene andere plaats (D. IX. b]. 168) durft noemen "een zeer goed scheeps- kapitein en onder-Admiraal, maar aan Wien de kennis ontbrak van het bestier en beheeren van eene vloot!" Wat zou men zeggen, bijaldien een vreemdeling zoo van 440 GESCHIEDENIS ENZ. onzen grooten zeeheld sprak? en dit doet een Nederlander! — Na het afdrukken der vorige bladen, zag genoemd Xde Deel het licht. In de Ophelderingen en Bijv.. bl. 207 en volg., deelt de Hoogleeraar TYVEM N zijne denkbeelden mede over de bekende ebbe van 1672, ten gevolge -van eene aan hem gedane vraag." Die vraag deed ik, doch niet niet oogmerk, om er publiciteit aan te geven. -Intusschen heeft het aldaar voor mijn gevoelen omtrent de ebbe (zie bl. 340 v. v.) niet veranderd, maar veeleer-komende, versterkt.