‘Die Täter werden eines Tages verschwunden sein, ihre Taten werden aber weiterleben’

‘Augenblickliche Stimmungsbilder’ van Friedrich Kellner

Renate van Rheenen 10765123 Masterscriptie Duitslandstudies Begeleider: dhr. dr. Willem Melching Tweede lezer: dhr. dr. Moritz Föllmer 13-6-2016

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave………………………………………………………………………………………………………………….1

Inleiding ...... 3

1: Het dagboek als betrouwbare historische bron ...... 8 De opkomst van egodocumenten ...... 8 Selectieprocedure voor betrouwbare bronnen ...... 10 Het dagboek van Friedrich Kellner ...... 12 Wie was Friedrich Kellner? ...... 14

2: ‚Von alle Versprechungen haben sie nur die Ausrottung der Juden gehalten’ – De Duitsers en de Jodenvervolging ...... 17 ‚Juden sind vollkommen rechtlos’ – Joden worden onteigend en rechteloos...... 20 ‚Warum sind wir ein so grausames Volk geworden?’ – De houding van de bevolking ten opzichte van de Jodenvervolging...... 22 ‚Von alle Versprechungen haben sie nur die Ausrottung der Juden gehalten’ – Vernietiging van de Europese Joden...... 25 Conclusie………………………………………………………………………………………………………………………………………31

3: ‘Vernebelt, verdunkelt sind alle Hirne’ – Populariteit van het regime onder de bevolking ...... 33 ‘Die nat.soz. Propaganda hat in der Tat die Hirne des deutschen Volkes vollkommen vernebelt’- De invloed van propaganda...... 36 ‘Frau D. Aus Giessen äußerte zu Frau M.: “Hitler ist uns von Gott gesandt”’ – Politieke religie ...... 39 ‚Das Volk hungert gern, wenn es nur „ausgezeichnet“ wird’ – De kans voor persoonlijke verbetering ...... 42 ‘Das deutsche Volk ist in seiner Gesamtheit geistig erkrankt’- Steun voor het regime ...... 45 Conclusie ...... 46

1 4: ‘Wir kapitulieren nie!’ – Zelfvernietiging in de laatste fase van de oorlog ...... 48 Totalitaire staat of conformerende bevolking? – Stand van het onderzoek...... 49 ‚Ohne Hilfe von draußen gibt es keine Aenderung’ – Stemming ten opzichte van de oorlog...... 51 ‚Im großen und ganzen ist der Soldat kein Denker’- De beperkingen van de ...... 55 ‘Kommende Generationen werden es nie verstehen’ –Redenen voor het gebrek aan weerstand. 56 Conclusie ...... 58

Conclusie ...... 60

Literatuurlijst ...... 64

2 Inleiding

De interesse voor de Tweede Wereldoorlog lijkt, vijfenzeventig jaar na de bevrijding, alleen maar te groeien. In Nederland worden de bevrijdingsfestivals op 5 mei ieder jaar omvangrijker en de hoeveelheid literatuur die uitgegeven wordt over het Derde Rijk neemt alleen maar toe. Deze interesse heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat het aantal mensen dat behoort tot de generatie van de Tweede Wereldoorlog aan het verdwijnen is en er binnenkort geen ooggetuigen meer zullen bestaan. Het is daarom van belang om alle beschikbare vormen van informatie over deze periode te waarborgen. In 2011 verscheen er een nieuw dagboek, het dagboek van de Duitse burger Friedrich Kellner waarin hij verslag deed van het dagelijks leven in het Derde Rijk. Op 1 februari 1885 werd Friedrich Kellner geboren in het Duitse dorpje Vaihingen an der Enz. Hij was de zoon van een dienstmeisje en een bakker. Hij bezocht de Volksschule en vervolgens de Oberrealschule, wat vergelijkbaar is met de basis- en middelbare school, maar geen universiteit. Zijn vader, Georg Kellner, raadde hem aan een juridische loopbaan te volgen en in februari 1903 begon Kellner dan ook zijn opleiding tot secretaris. Na drie jaar voorbereidende praktijkervaring werd hij aangesteld als secretaris aan het justitiegebouw van Mainz. Later promoveerde hij tot Justizinspektor. Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak werd Kellner opgenomen in het Duitse leger als onderofficier. Hij was een patriot maar worstelde met het idee dat miljoenen Duitse mannen stierven in deze oorlog. Kellner was geïnteresseerd in politiek. Hij was blij met de oprichting van de Weimar Republiek na de Eerste Wereldoorlog en sloot zich in 1920 aan bij de Sozialdemokratische Partei Deutschlands. Hij zette zich actief in voor de partij en hekelde de opkomst van de NSDAP. Toen Hitler in januari 1933 tot Reichskanzler werd benoemd verhuisde Kellner naar het dorpje Laubach, uit angst voor vervolging. Kellner raakte gechoqueerd over het antisemitische karakter van het nationaalsocialisme toen hij, in de nacht van 9 op 10 november 1938, met eigen ogen zag hoe gewelddadige relschoppers op het huis van zijn Joodse buren afstormden tijdens de beruchte Kristallnacht. Terwijl Kellner de lokale nationaalsocialistische rechter Schmitt probeerde te overtuigen om iets te ondernemen tegen deze rellen, probeerde zijn vrouw Paulina hetzelfde bij één van de bekende nazi-partijgenoten van het dorp, mevrouw Ehemann. Geen van beiden had succes. De volgende dag probeerde Kellner een proces te starten tegen de aanstichter van de rellen in Laubach, maar in plaats hiervan werd er een onderzoek gestart naar de stamboom van de familie Kellner. Kellner had echter alle papieren om te bewijzen dat zowel hij als zijn vrouw Paulina van Arische komaf waren, waardoor het onderzoek werd beëindigd. Met deze acties had Kellner zichzelf echter wel in de kijker gespeeld bij de nazi’s. Hij werd in de gaten gehouden totdat hij plotseling op 22 maart 1940 gesommeerd werd te verschijnen

3 voor de NSDAP-Ortsgruppenleiter omdat hij een slechte invloed zou hebben op de mensen om hem heen. Hij werd een uur ondervraagd door de waarbij hij zich succesvol had weten te verdedigen, waarna hij werd vrijgelaten. Deze ervaring leerde hem dat zijn openlijke weerstand tegen het regime gevaarlijk werd en hij besloot een dagboek bij te houden en zijn kritiek voortaan voor zich te houden. Pas in 1968 deelde Kellner de inhoud van zijn dagboek met zijn kleinzoon, Robert Scott Kellner. Robert Scott bracht het boek in 2011 uit in samenwerking met het Arbeitsstelle Holocaustliteratur. Kellners dagboek is dus pas sinds kort beschikbaar waardoor historici nog niet de kans hebben gekregen om het te gebruiken in wetenschappelijk onderzoek. Het boek bevat een schat aan informatie over het dagelijks leven in het Derde Rijk. Omdat het boek nog maar zo’n korte tijd beschikbaar is, is het interessant om Kellners verslag te analyseren om het te kunnen vergelijken met de ontwikkelingen in de geschiedschrijving over het nazi-regime. Biedt deze recentelijk beschikbaar gekomen bron nieuwe inzichten, weerlegt het bestaande theorieën of ondersteunt het juist de beschouwingen van historici die zich bezig hebben gehouden met de belangrijkste aspecten van nazi-Duitsland? Dit kan samengevat worden in de hoofdvraag van dit onderzoek: Hoe verhoudt het dagboek van Kellner zich met de onderzoeken van historici in de hedendaagse geschiedschrijving van het Derde Rijk? Rond 1955 werd de term egodocumenten voor het eerst gebruikt door de Nederlandse historicus Jacques Presser als verzamelnaam voor autobiografische geschriften.1 Deze documenten werden toen nog niet serieus genomen als historische bron vanwege het subjectieve karakter van de teksten. Historici beschouwden dagboeken, brieven en reisverhalen meer als aanvullende geschriften om geschiedenis toegankelijker te maken voor het grote publiek. Met de opkomst van de mentaliteitsgeschiedenis in de jaren zeventig en tachtig raakten historici echter meer geïnteresseerd in de beleving van het verleden en kwamen egodocumenten in een ander daglicht te staan. Pas toen werd het dagboek door historici beschouwd als een waardevolle historische bron en niet alleen meer als aanvulling op bestaande feiten. Ook in het onderzoek naar het Derde Rijk worden dagboeken beschouwd als waardevolle bron van informatie over de beleving in het nazi-regime. Ongeveer twintig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog richtte het historisch onderzoek naar nationaalsocialisme zich vooral op de totalitaire staat die gebaseerd was op geweld, terreur en onderdrukking. Hierin kwam verandering in de jaren zestig en zeventig toen auteurs zoals Hannah Arendt de consensuele rol van de bourgeoisie benadrukten.2 De opkomst van de mentaliteitsgeschiedenis zorgde voor een grotere nadruk op de sociale aspecten van het Derde Rijk. Er kwam steeds meer interesse voor de beleving van het

1 Marijke Faassen, ‘Het dagboek: een bron als geen andere?’, Tijdschrift voor de geschiedenis 18 (1991) 3-14, 2 Eric Kurlander, ‘Violence, Volksgemeinschaft and Empire: Interpreting the Third Reich in the twenty-first century’, Journal of Contemporary History 46 (2011) 920 – 934, aldaar 920. 4 dagelijkse leven onder het nationaalsocialisme, de Alltagsgeschichte. Vervolgens ging de Holocaust in de jaren negentig vrijwel alle aspecten van het historisch onderzoek naar het nationaalsocialisme domineren toen historici wezen op een brede maatschappelijke deelname aan de Jodenvervolging.3 Hiervoor konden dagboeken inmiddels interessante en essentiële bronnen worden genoemd om een betrouwbare beeldvorming te creëren van de stemming onder de bevolking. In de onderzoeken van de Duitse historici David Bankier, Peter Longerich en Bernward Dörner speelden persoonlijke getuigenissen een grote rol. Om een helder beeld te schetsen van de stemming onder de bevolking gebruikten zij onder andere de Sopade berichten. De Sozialdemokratische Partei Deutschlands schreef tussen april 1934 en april 1940 berichten en analyses over de situatie in Duitsland vanuit hun hoofdkwartier in Praag.4 Daarnaast gebruikten de historici officiële stemmingsverslagen die door verschillende instanties binnen het nazi-regime opgesteld werden om de stemming van de bevolking in de gaten te houden. Tot slot gebruikten zij dagboeken. Er zijn echter weinig Duitse dagboeken beschikbaar die betrouwbaar genoeg zijn om gebruikt te worden als bron voor wetenschappelijk onderzoek. Tot op heden komen in de Duitse literatuur steeds dezelfde dagboeken aan bod. Een aantal van deze dagboeken is geschreven door Duitsers die geen doorsnee burgers waren, waardoor dit geen representatief beeld geeft van stemming van de bevolking. Hierbij moet gedacht worden aan de veel geciteerde Joodse hoogleraar Victor Klemperer, Jodenredder Wilm Hosenfeld en verzetsvrouw Ursula von Kardorff. Betrouwbare dagboeken van representatieve Duitse burgers waren, en zijn nog steeds, schaars. Dagboeken zoals dat van Kellner zijn daarom bijzonder waardevol. Ze kunnen ons fascinerende inkijkjes geven in het leven van de Duitse burgers tijdens het nazi-regime. Deze dagboeken kunnen ons interessante informatie bieden over wat een gemiddelde Duitser vond van de Jodenvervolging, wat hij wist van de moorden op Joden in het Oosten, wat hij vond van het nationaalsocialistische regime en Hitler, hoe hij de oorlog beleefde en in hoeverre hij geloofde wat de Duitse gecensureerde pers schreef. Deze dagboeken geven een uitzonderlijk beeld van de stemming van de Duitse burger. Door te analyseren hoe de inhoud van Kellners dagboek zich verhoudt met de onderzoeken van historici worden de nieuwste ontwikkelingen en inzichten van het Derde Rijk betrouwbaarder en is dit dagboek van grote waarde voor de geschiedschrijving. Als de conclusies van historici overeenkomen met wat Kellner schrijft geeft dit het bestaande historisch onderzoek meer draagkracht. Als dit niet met elkaar overeenkomt dan is dit op zijn minst opmerkelijk en kan dit leiden tot nieuwe richtingen in verder onderzoek. Daarom zal dit onderzoek zich richten op drie hoofdthema’s van het Derde Rijk. Eerst zal ingegaan worden op de waarde van

3 Ian Kershaw, ‘Volksgemeinschaft: Potential and limitations of the concept’ in: Martina Steber en Bernhard Gotto eds., Visions of community in . Social engineering & private lives (Oxford 2014) 29-42 aldaar 29. 4 Peter Longerich, ‘Davon haben wir nichts gewusst!’ Die Deutschen und die Judenverfolgung 1933-1945 (München 2006) 28. 5 het dagboek voor historisch onderzoek. Hierbij zal eerst een korte geschiedenis gegeven worden van egodocumenten als historische bron en uiteengezet worden aan welke criteria een dagboek moet voldoen om gebruikt te worden als wetenschappelijke bron. Vervolgens zal bekeken worden of het dagboek van Kellner aan deze criteria voldoet zodat de betrouwbaarheid van dit document vastgesteld kan worden. Daarna volgen drie individuele onderzoeken om antwoord te kunnen geven op de hoofdvraag. Hoofdstuk twee richt zich op één van de meest besproken onderwerpen van het Derde Rijk: de Holocaust, oftewel de systematische uitroeiing van de Europese Joden door de nazi’s. In dit hoofdstuk zal ingegaan worden op vragen zoals: Hoe reageerde de Duitse bevolking op de Jodenvervolging? Wat wisten zij precies van de Holocaust? Het is van belang om eerst een analyse te maken van de historiografie om vast te kunnen stellen wat de ontwikkelingen zijn van historici op dit gebied. Wat zijn de belangrijkste discussiepunten en wat zijn de huidige theorieën over de kennis van de bevolking van de genocide op de Joden. Als hier een duidelijk beeld van is geschetst, kan gekeken worden naar het dagboek van Kellner. Er zal gekeken worden naar wat Kellner schreef over de Jodenvervolging om vast te kunnen stellen wat hij en de Duitse bevolking wisten van de massale moord op het Joodse volk en hoe de Duitsers reageerden op de vervolgingen. Ten slotte worden de ontwikkelingen op wetenschappelijk gebied afgezet tegen de beeldvorming van Kellner waardoor geanalyseerd kan worden hoe deze zich tot elkaar verhouden. In het derde hoofdstuk wordt vervolgens een onderwerp besproken waar historici zich de laatste tijd mee bezig houden: de Volksgemeinschaft. Dit is een ingewikkelde term waarvan de vertaling het dichtst bij ‘volksgemeenschap’ komt. De Volksgemeinschaft was de leer van een raszuivere en egalitaire samenleving waarin het individu op zou gaan in de gemeenschap. Het individu zou de gemeenschap dienen door zich te onderwerpen aan de wijsheid van de leiders.5 Historici hebben het begrip Volksgemeinschaft door de tijd heen op verschillende manieren geïnterpreteerd om sociale aspecten van het Derde Rijk te onderzoeken. De ontwikkelingen in de historiografie zullen in dit hoofdstuk natuurlijk uitvoerig behandeld worden. In dit onderzoek zal het begrip Volksgemeinschaft gebruikt worden als indicator van de mate van steun van de bevolking voor het regime en Hitler. Ook in dit hoofdstuk zal Kellners beleving afgezet worden tegen de recente ontwikkelingen in de geschiedschrijving. Tot slot zal ingegaan worden op de laatste fase van de Tweede Wereldoorlog en richt zich op de vraag waarom nazi-Duitsland niet van binnenuit in elkaar stortte maar het regime tot het einde van de oorlog in staat was om te blijven functioneren. Deze vraag hield Kellner zelf ook bezig aan het einde van de oorlog en hij probeerde in zijn dagboek hier een verklaring voor te geven. Kellner begreep dat komende generaties moeite zouden hebben om het uithoudingsvermogen van het

5 Ian Kershaw, Hitler. 1889-1936: hoogmoed (Houten 1999) 198. 6 Derde Rijk te verklaren en daarom probeerde hij voor zichzelf duidelijk te maken wat de bevolking weerhield om het regime ten val te brengen of wat hen ertoe zette om vol te houden tot het einde. Kellners verklaring zal dan uiteindelijk worden vergeleken met de analyses van historici over dit onderwerp om duidelijk te maken hoe deze interpretaties zich tot elkaar verhouden. Natuurlijk zou het mogelijk zijn om meerdere thema’s te onderzoeken, zoals het verloop van de oorlog, de reactie van de bevolking op de oorlogsontwikkelingen en de werking van propaganda op de bevolking. In dit onderzoek is er echter geen ruimte om alle mogelijke onderwerpen te analyseren. Daarom is gekozen om drie hoofdthema’s te onderzoeken. De Holocaust is in dit onderzoek cruciaal omdat dit het meest besproken en onderzochte onderwerp is in de geschiedschrijving van het Derde Rijk. De Volksgemeinschaft is het meest besproken onderwerp in Kellners dagboek en daarom is het logisch om dit thema te onderzoeken. In de laatste fase van de oorlog behandelde Kellner uitgebreid de vraag waarom de Duitse bevolking niet in opstand kwam tegen het regime. Hij gaf een analyse van de situatie in maart 1945 om hier antwoord op te geven en daarom is het onderwerp geschikt om te behandelen. Na deze onderwerpen te hebben besproken kan dan antwoord gegeven worden op de vraag in hoeverre Kellners dagboek nieuwe inzichten biedt of bestaande theorieën ondersteunt.

7 1: Het dagboek als betrouwbare historische bron

De Nederlandse historicus Jacques Presser definieerde de term egodocument als ‘een document waarin de lezer zichzelf gesteld ziet tegenover een “ik” en waarin een ego zich opzettelijk of onopzettelijk onthuld’.6 Presser vond dat er een bescheiden maar belangrijke rol was weggelegd voor deze documenten. De extra dimensie die de persoonlijke betrokkenheid bood kon de geschiedenis verrijken. Droge stof kon op een interessante manier geïllustreerd worden door dagboeken, memoires en persoonlijke brieven. Kort gezegd, Presser zag egodocumenten als een manier om geschiedenis aantrekkelijker te maken door de stof tot leven te brengen.7 Veel vakgenoten in zijn tijd waren echter niet zo enthousiast. Collega-historicus Jan Romein schreef bijvoorbeeld dat de autobiografie de gevaarlijkste van alle bronnen was en vooral het subjectieve karakter van de documenten schetste het beeld van een zwakke bron.8 Critici beweerden dat Presser te weinig in was gegaan op de problemen van de bruikbaarheid.9 Egodocumenten bevatten vaak geen feiten en worden voornamelijk gekleurd door de identiteit van de auteur. De bekende negentiende-eeuwse Duitse historicus Leopold von Ranke schreef dat het de taak van de historicus is om zo dicht mogelijk bij de historische werkelijkheid te komen om een zo zuiver en objectief mogelijke reconstructie te geven van de gebeurtenissen uit het verleden, ‘wie es eigentlich gewesen’.10 Dagboeken, autobiografieën en memoires waren geen weergave van de werkelijkheid en konden daarom niet bijdragen aan het werk van de historicus. In de hedendaagse geschiedschrijving is de algemene opvatting echter dat deze documenten juist wel bijzonder informatief, bruikbaar en nuttig kunnen zijn. Maar in hoeverre kunnen egodocumenten, en met name dagboeken, een bijdrage leveren aan een betrouwbare beeldvorming?

De opkomst van egodocumenten In 1970 bracht het Tijdschrift voor geschiedenis een themanummer uit met betrekking tot egodocumenten. De redactie schreef hierin: ‘De historicus die zich lange tijd (…) bezighoudt met de bestudering van egodocumenten, zal de mogelijkheden tot werkelijke kennis, tot reconstructie van het verleden niet hoog aanslaan. Hij zal dan licht zijn bevindingen generaliseren en tot een historisch

6 Faassen, ‘Het dagboek: een bron als geen andere?’, 4. 7 Ibidem. 8 Rudolf Dekker, Egodocuments and history. Autobiographical writing in its social context since the Middle Ages (Hilversum 2002) 8. 9 Faassen, 4. 10 Michiel Leezenberg en Gerard de Vries, Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen (Amsterdam 2001) 211. 8 scepticisme komen’.11 Dit was echter ruim veertig jaar geleden en vandaag de dag zijn egodocumenten essentiële bronnen voor de onderzoeken van veel historici.12 De Nederlandse historica Marijke Faassen ontkrachtte in het Tijdschrift voor geschiedenis in 1991 de kritiek op de subjectiviteit van dagboeken. Zij beweerde dat niemand in staat was om de werkelijkheid volledig objectief en zuiver te beschrijven omdat we de informatie tijdens het registreren altijd bewust kleuren door onze geestelijke activiteit.13 Het probleem van dagboeken ligt volgens haar dus niet bij de subjectiviteit maar bij de betrouwbaarheid ervan. Met de opkomst van de mentaliteitsgeschiedenis in de jaren zeventig en tachtig veranderde er iets aan de status van egodocumenten als betrouwbare historische bron.14 Deze heroriëntatie van historici hield in dat zij meer geïnteresseerd raakten in de beleving van het verleden, het ‘ik’- perspectief en het dagelijkse leven. Deze verschuiving had onder andere tot gevolg dat de waarde van egodocumenten voor de wetenschap langzamerhand toenam. Met name dagboeken konden historici motiveren om lang geaccepteerde ideeën en hypothesen opnieuw te bekijken. Dagboeken konden ook uitkomst bieden op gebieden waar andere bronnen te kort schoten. Ze boden een unieke kijk op het leven van individuen en waren niet alleen meer van waarde als aanvulling of om geschiedenis te verrijken of te illustreren. Daarnaast is de interesse in egodocumenten toegenomen omdat steeds meer stukken toegankelijk werden. Arianne Baggerman, Rudolf Dekker, Ellen Grabowsky en Gerard Schulte Nordholt zijn bijvoorbeeld een initiatief gestart om egodocumenten tussen 1500 en 1814 te inventariseren.15 Daarna zijn zij een vervolgtraject gestart om documenten tot 1914 te inventariseren. Tegenwoordig worden veel egodocumenten ook gepubliceerd en sinds een aantal jaar verschijnt veel op internet. In het verleden werden egodocumenten met wantrouwen bekeken omdat zij niet genoeg nieuwe of “juiste” feiten bevatten, maar tegenwoordig zijn zij van grote waarde voor de nieuwe generatie historici. De belangstelling voor egodocumenten is toegenomen omdat de oriëntatie van historici is verschoven. De huidige generatie historici is geïnteresseerd in het reconstrueren van de belevingswereld van het individu.16 Zij willen weten hoe het verleden door een individu werd ervaren. De neiging van auteurs om het beeld van zichzelf aan te passen en een eigen werkelijkheid te vertellen is daarom juist interessant geworden. Deze documenten zijn nu met name belangrijk omdat ze zijn gekleurd door het persoonlijke karakter en zij kunnen ons veel vertellen over de mentaliteit en de sociale werkelijkheid uit het verleden.

11 Faassen, 5. 12 Bart van der Boom, ‘Wij weten niets van hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust (Amsterdam 2012) 108. 13 Faassen, 6. 14 Ibidem, 4. 15 Dekker, Egodocuments and history, 5. 16 Ibidem, 9. 9 Selectieprocedure voor betrouwbare bronnen Dagboeken zijn dus zeker geschikt als historische bron. Met voorzichtigheid gehanteerd kunnen zij licht werpen op de stemming en gevoelens van de bevolking in het Derde Rijk en in de door Duitsland bezette landen. In nazi-Duitsland heerste geen vrijheid van meningsuiting, er was geen publiek debat en er waren geen openlijke opiniepeilingen. De nazi’s hielden wel bij hoe de stemming onder de bevolking was, maar over de betrouwbaarheid van deze geheime stemmingsberichten wordt heftig gediscussieerd. Terwijl de Israëlische historicus Otto Dov Kulka beweert dat deze berichten nauwkeurig waren, zijn de Britse historicus Ian Kershaw en de Duitse historicus Peter Longerich van mening dat veel kritiek op het regime werd weggelaten om een positiever beeld te presenteren dan in werkelijkheid het geval was.17 Daarnaast is het interviewen van tijdgenoten, iets wat in de nabije toekomst helaas niet meer mogelijk zal zijn, niet betrouwbaar genoeg. Het geheugen is niet accuraat genoeg om gevoelens en gebeurtenissen van zeventig jaar geleden nauwkeurig te kunnen onderscheiden. Bovendien worden herinneringen gekleurd door de kennis opgedaan in latere jaren. Tot slot zijn ook brieven niet betrouwbaar genoeg als bron omdat zij vrijwel altijd werden gecontroleerd en gecensureerd. Éen van de weinige plekken waar het wel mogelijk was om de eigen mening te verkondigen was het dagboek. Dagboeken bieden een uniek inzicht in het leven, gedachten en gevoelens van Duitse burgers. Het zijn de beste documenten om meer te weten te komen over persoonlijke beleving. Niet alle dagboeken zijn echter even betrouwbaar en het is van belang dat ze kritisch worden bekeken als zij gebruikt worden voor onderzoek. De mensen die in dagboeken schreven waren bijvoorbeeld niet altijd even gemiddeld. Het bijhouden van een dagboek waarin mensen open spraken over zaken als politiek en oorlogsverloop was erg gevaarlijk en zij konden stevige maatregelen verwachten als het dagboek ooit ontdekt zou worden. De documenten moeten dus wel goed gecontroleerd worden en er moet een selectie gemaakt worden om te bepalen welke dagboeken bruikbaar zijn als bron. De Nederlandse historicus Bart Van der Boom deed in 2012 onderzoek naar gewone Nederlanders en de Holocaust waarbij hij uitsluitend gebruikt maakte van dagboeken.18 Om te bepalen welke dagboeken betrouwbaar genoeg waren voor zijn onderzoek, controleerde hij de documenten op een aantal criteria. Deze selectieprocedure is bijzonder nuttig om de betrouwbaarheid van een dagboek vast te stellen. Ten eerste moeten dagboeken gecontroleerd worden op authenticiteit. Er bestaan bijvoorbeeld vele documenten die de naam dagboek dragen maar in werkelijkheid zijn deze geschriften later geschreven, uit de herinnering opgetekend of de oorspronkelijke notities zijn aangevuld om een dagboek te vormen. Zijn er tekenen dat de auteur in een latere periode de tekst

17 Van der Boom, ‘Wij weten niets van hun lot’. 102. 18 Ibidem. 10 heeft aangepast of zijn er veel verbeteringen en aantekeningen te zien, dan is het waarschijnlijk geen betrouwbare bron. Daarnaast is het ook van belang om te kijken naar de periode waarin geschreven werd. Sommige auteurs begonnen met het schrijven in een dagboek na een crisismoment en stopten bijvoorbeeld weer wanneer de situatie weer enigszins bedaard was. Het is natuurlijk het meest interessant wanneer een auteur de gehele (oorlogs)periode beschrijft. Ten derde zijn vrijwel alleen de documenten van belang waarin de auteur ook schreef over de buitenwereld en niet alleen over zijn persoonlijke gevoelens. Auteurs van deze ‘interne’ dagboeken beschrijven alleen korte feitjes zoals de veranderende prijs van voedsel, het bezoek van de buren, de gang van zaken op het werk en in principe alles wat betrekking heeft op het privéleven. Bij zogeheten ‘externe’ dagboeken heeft de auteur dus een brede oriëntatie en beschrijft hij wat er om hem heen gebeurt. Op deze manier valt er meer te leren over de beleving van bepaalde gebeurtenissen en de algemene stemming van de mensen om hem heen. Ook de sociaal-economische positie van de auteur is belangrijk. Hoogopgeleiden waren namelijk eerder geneigd om een dagboek bij te houden dan laagopgeleiden. Dit betekent niet dat geschriften van hoogopgeleiden niet interessant zijn. Zij kunnen bijvoorbeeld veel zeggen over de gevoelens, gedachten en stemmingen van de mensen om hen heen, maar dat houdt wel een beperking in. Tot slot is het beoogde publiek ook van invloed op de betrouwbaarheid van een dagboek als bron.19 De vraag is namelijk in hoeverre er sprake is van een correcte afspiegeling van de auteur. Een dagboek kan namelijk dienen om onszelf te rechtvaardigen of een beter beeld van onszelf neer te zetten en bovendien schrijft niemand zonder restricties.20 De mate waarin deze restricties van toepassing zijn is afhankelijk voor wie de auteur beoogt te schrijven. Dit publiek kan in drie hoofdcategorieën worden onderverdeeld. Ten eerste kan hij schrijven voor een anoniem publiek. Deze auteurs schrijven veelal een kroniek om de gebeurtenissen bij te houden en een eventuele komende generatie een idee te geven van hoe de situatie in hun tijd werd beleefd. Ten tweede kan de auteur voor zichzelf schrijven om bijvoorbeeld zijn verontwaardiging of zorgen van zich af te kunnen schrijven. De derde categorie is wanneer de auteur schrijft voor een specifiek iemand. Dit zijn meestal familieleden of vrienden die zij uit het oog verloren zijn in de oorlog. Om optimaal gebruik te kunnen maken van dagboeken als historische bron, is het aldus zaak om genoemde criteria te hanteren. Als zij getoetst worden aan een nauwkeurig selectieproces kunnen dagboeken van grote waarde zijn als het gaat om de stemming van de Duitse bevolking tijdens het nazi-regime en de Tweede Wereldoorlog. Er werd grotendeels vrijuit gesproken waardoor het een fascinerende inkijk kan bieden in het leven van een Duitse burger. Dagboeken zijn de

19 Van der Boom, 114. 20 Ibidem, 113. 11 bronnen die historici het meeste kunnen vertellen over de stemming onder de bevolking door de belevingswereld van het individu te onderzoeken. Inmiddels zijn dagboeken essentieel geworden in het onderzoek naar de sociale aspecten van het Derde Rijk. Om een representatief beeld te geven wat de Duitse burger over het algemeen dacht over de Jodenvervolging, het regime en de laatste fase van de oorlog, zoals ik in dit onderzoek probeer uiteen te zetten, zijn zoveel mogelijk betrouwbare dagboeken nodig. Helaas zijn dagboeken van Duitse burgers die zich uitlaten over deze onderwerpen niet talrijk. In de belangrijkste onderzoeken verschijnen vaak dezelfde namen: de Duits-Joodse hoogleraar Victor Klemperer, de Duitse verzetsvrouw Ursula von Kardorff, Wehrmacht-officier Wilm Hosenfeld en de verzamelde egodocumenten van de Duitse schrijver Walter Kempowski. Kempowski verzamelde autobiografische teksten, brieven, foto’s en dagboeken over de Tweede Wereldoorlog en bracht deze uit in een vierdelige boekenserie, Das Echolot. Wat Kempowski heeft gedaan is natuurlijk belangrijk werk en goede en betrouwbare dagboeken zijn van belang voor de wetenschap. In 2011 zou er nog zo’n dagboek opduiken, het dagboek van Friedrich Kellner.

Het dagboek van Friedrich Kellner Het dagboek van Friedrich Kellner is van grote betekenis voor onderzoek naar de beeldvorming en de stemming onder de bevolking in het Derde Rijk. Een van de meest interessante aspecten van Kellner is dat hij een Duitse burger was en veel schreef over de gedachten en het doen en laten van de Duitse burgers om hem heen. In tegenstelling tot dagboekenschrijver Victor Klemperer werd Kellner zelf niet vervolgd. Klemperer had een buitengewone interesse in de Jodenvervolging omdat hij zelf Joods was en dus gevaar liep voor vervolging. Kellners dagboek is interessant omdat dit een beeld geeft van wat een Duitser van de Jodenvervolging wist. Hij beschreef daarnaast niet alleen zijn eigen mening maar ook veel voorkomende meningen in de samenleving die anders vaak onzichtbaar bleven. Natuurlijk moet ook dit dagboek kritisch bekeken worden en de betrouwbaarheid vastgesteld worden. Friedrich Kellner schreef ongeveer negenhonderd bladzijden in tien notitieboekjes vanaf 1939 tot het einde van de Tweede Wereldoorlog. Kellner gaf het dagboek in 1968 aan zijn kleinzoon, Robert Scott Kellner. Deze was inmiddels geëmigreerd naar de Verenigde Staten. Deze begon het dagboek in het Engels te vertalen en zocht naar een uitgever. Dat leverde weinig op. Naar aanleiding van een tentoonstelling in de George Bush Presidential Library in College Station werd het dagboek opgemerkt door door Sascha Feuchert, directeur van de Arbeitsstelle Holocaustliteratur van de Justus Liebig Universiteit te Giessen en hoogleraar German and Holocaustliterature aan de Eastern Michigan University te Michigan. In 2011 werd het dagboek uitgegeven door Feuchert. Het dagboek bestaat uit tien hoofdstukken en ieder hoofdstuk is één van de notitieboekjes waarin Kellner heeft

12 geschreven. De uitgave is voorzien van een voorwoord van de uitgever en een uitgebreide biografie van de hand van Kellners kleinzoon, Robert Scott. Alle aanvullingen en explicaties zijn terug te vinden in de voetnoten. Deze zijn toegevoegd door Feuchert en Robert Scott. De door Kellner geschreven tekst is niet aangepast. Kellner schreef in de lopende tekst ook vaak zijn voorspellingen voor de toekomst, bijvoorbeeld hoe de oorlog zou verlopen en wanneer de oorlog ten einde zou komen. Sommige van deze voorspellingen kwamen uit, maar velen ook niet. Het feit dat zijn voorspellingen niet altijd uit kwamen is een indicatie dat Kellner de tekst later niet heeft aangepast. Dit alles wijst erop dat er geen reden is om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van dit dagboek. Het dagboek begint met twee notities van 26 september 1938 en 1 oktober 1938. Op deze notities na schreef Kellner in het dagboek van augustus 1939 tot eind mei 1945. Door ziekte is er een klein gat tussen 12 december 1944 en 7 maart 1945. De periode waarin Kellner schreef is interessant voor de onderwerpen die ik wil behandelen. Ten eerste is het van belang om onderzoek te doen naar wat Duitsers precies konden weten van de massamoorden op Joden in het Oosten en de algemene stemming ten opzichte van de Jodenvervolging. In de tweede plaats is het interessant om te kijken naar de steun voor het nazi-regime. Kellner schreef namelijk veel over de stemming van de Duitse bevolking. Hij probeerde te verklaren waarom mensen Hitler en zijn regime steunden. Ten derde is het dagboek van Kellner geschikt voor het laatste onderwerp dat ik wil onderzoeken: de reden waarom het regime zo lang in stand kon blijven. Kellner begreep dat het einde van de Tweede Wereldoorlog uitzonderlijk was in de geschiedenis en dat buitenlanders en komende generaties moeite zouden hebben dit te verklaren. Hij probeerde te analyseren waarom er in 1944 en 1945 geen opstand uitbrak zoals in 1918 wel het geval was geweest. Hij had een brede oriëntatie en dacht veel na over zowel binnenlandse als buitenlandse politiek. Kellner beschreef ook gesprekken tussen mensen in de openbare ruimtes zoals treinstations en winkels. Hij schreef veel over gebeurtenissen die hem opvielen en hij beschreef hierbij niet alleen zijn eigen gevoelens, maar ook van de mensen om zich heen. Hij verzamelde en plakte krantenknipsels in zijn dagboek, schreef toespraken over en citeerde stukken uit het boek Mein Kampf. Hij analyseerde deze teksten en vergeleek ze met elkaar om de tegenstijdigheid van hun uitspraken aan te tonen. Hij citeerde daarnaast stukken uit het boek Mein Kampf om de nationaalsocialistische politiek te doorgronden. Door het taalgebruik in de kranten te analyseren probeerde Kellner meer te weten te komen over het verloop van de oorlog. Op 23 juni 1944 schreef hij bijvoorbeeld dat de kranten dagelijks schreven dat ‘alle Angriffe zurückgeschlagen oder abgewehrt’ werden.21 Hieruit concludeerde hij (terecht) dat de Russische troepen bezig waren met een opmars. Dit materiaal was

21 Friedrich Kellner, ‘Vernebelt, verdunkelt sind alle Hirne’. Tagebücher 1939-1945 (Göttingen 2011), 737. 13 toegankelijk voor iedere Duitser. Kellner probeerde achter de intenties te komen van nieuwe wetten en reguleringen en beschreef wat hij hier zelf van vond en hoe anderen hierop reageerden. Kellners dagboek valt onder de categorie externe dagboeken. Dit betekent dat hij niet alleen schreef over zijn eigen gevoelens maar ook over de gebeurtenissen om hem heen. Toch is zijn dagboek eigenlijk een genre op zich. Hij hield namelijk een verslag bij van wat er om hem heen gebeurde. Hij deed dit voor zichzelf maar ook voor de komende generaties. In zijn eerste dagboeknotitie op 26 september 1938 schreef hij: ‘Der Sinn meiner Niederschrift ist der, augenblickliche Stimmungsbilder aus meiner Umgebung festzuhalten, damit eine spätere Zeit nicht in die Versuchung kommt, ein “großes Geschehen” daraus zu konstruieren’.22 Hij wilde beschrijven hoe het leven in het Derde Rijk eruit zag door momentopnamen te maken voor de volgende generatie. Deze informatie is onmisbaar bij onderzoek naar de stemming onder de bevolking in nazi-Duitsland en Kellners dagboek is dus een essentiële bron voor een betrouwbare beeldvorming.

Wie was Friedrich Kellner? In de inleiding werd al kort iets verteld over Kellners jongere jaren. Hij werd op 1 februari 1885 geboren in Vaihingen an der Enz en op 2 december 1902 haalde Kellner zijn eindexamen aan de Oberrealschule, de Offenbacher Goetheschule. Kellner begon in februari 1903 met zijn opleiding tot secretaris. Toen hij voldoende ervaring had opgedaan werd hij in 1906 aangesteld als secretaris aan het justitiegebouw van Mainz. Voordat hij aan het begin van 1933 naar het dorpje Laubach verhuisde was Kellner inmiddels gepromoveerd tot Justizinspektor. Dit is een relatief hoge ambtelijke functie van juridische aard. Van 1 oktober 1907 tot 30 september 1908 deed Kellner dienst in het reserveleger bij een infanterie compagnie waar hij promotie maakte tot vice-sergeant. In 1910 ontmoette hij Karolina Paulina Preuss tijdens een feest. Paulina was de dochter van een loodgieter, had de Volksschule en de Realschule bezocht en werkte als kantoormedewerkster. In 1911 verloofden zij zich. Drie dagen na de Duitse oorlogsverklaring aan Rusland, op 4 augustus 1914 werd Kellner opgenomen in het Duitse leger als onderofficier. Hij vocht onder andere in Neufchâteau in België en Revigny-Laimont tijdens de Slag bij de Marne totdat hij in Frankrijk bij het gevecht in Valmy gewond raakte door een ontploffing van een mortiergranaat. Zijn verwondingen waren niet ernstig en na drie maanden zat hij weer in de loopgraven bij Reims. Kellner was een patriot en geloofde dat hij moest vechten om zijn vaderland en familie te beschermen maar hij begreep niet waarom keizer Wilhelm II miljoenen Duitse mannen hun dood in stuurde in het buitenland. In 1915 raakte Kellner weer gewond door een granaatscherf in zijn been. Hij herstelde in een ziekenhuis waar hij herenigd werd

22 Kellner, ‘Vernebelt, verdunkelt sind alle Hirne’, 15. 14 met Paulina. Dit keer waren zijn verwondingen ernstiger waardoor hij niet meer in actie zou komen aan het front. In 1916 kregen zij een zoon, Karl Friedrich Wilhelm. Kellner was blij met de oprichting van de Weimar Republiek na de Eerste Wereldoorlog en de burgerrechten die daarmee verbonden waren. Hij richtte samen met Paulina een groep op van vrienden en familie die ieder week samen kwamen om over de politiek te discussiëren. Hij sloot zich in 1920 aan bij de Sozialdemokratische Partei Deutschlands, waarvoor hij zich actief inzette. Kellner verspreidde bijvoorbeeld folders en brochures in openbare ruimtes zoals restaurants om leden voor de SPD te werven. Hij bleek ook een begaafd spreker te zijn. Bij bijeenkomsten van de SPD sprak hij vaak over de gevaren van extremisten zoals Hitler en hij probeerde mensen te waarschuwen voor de toekomstplannen van Hitler, zoals in het boek Mein Kampf beschreven. Kellner was dus misschien niet hoog opgeleid, maar hij was zeker een intelligente, goed ontwikkelde man met een buitengewone interesse voor politiek. Dit maakt hem geen echte gemiddelde Duitser, maar in zijn dagboek schreef Kellner veel over de stemming van het Duitse volk en hun reactie op oorlogsontwikkelingen, wat zijn teksten toch erg interessant maakt. Kellner zag de NSDAP met groot ongenoegen invloedrijker worden. Hij snapte niet dat mensen bereid waren hun net verkregen vrijheid op het spel te zetten door de nazi’s te steunen. Het verbaasde hem vooral dat er veel nazi aanhangers te vinden waren in de rechtbank van Mainz, wat een bolwerk van de democratie zou moeten zijn. De grootste schok zou komen in 1930. Op een dag in 1930 kwam Kellners zoon Fritz namelijk thuis terwijl hij enthousiast het Horst Wessellied zong, het partijlied van de NSDAP. Toen Hitler in 1933 tot Reichskanzler werd benoemd begreep Kellner direct dat Hitler achter de mensen aan zou gaan die zijn opmars hadden geprobeerd te stoppen en daarom verhuisde hij twee weken later met zijn gezin naar het dorpje Laubach. In Mainz had hij geen Joodse vrienden gehad, wat op zich niet vreemd was aangezien minder dan 1 procent van de Duitse bevolking Joods was.23 Toen hij verhuisde naar Laubach leerde hij de Joodse familie Heynemann kennen, die bij hem in de straat woonde. Begin 1935 klopte mevrouw Heynemann bij Kellner aan. Kellner werkte aan als ambtenaar in het lokale gerechtshof en zij vroeg zijn hulp met een aanklacht die tegen haar schoonzoon, Julius, ingediend was. Kellner besloot de familie te helpen en kwam erachter dat de aanklacht verzonnen was door een partijgenoot van de NSDAP om Julius’ spullen in beslag te kunnen nemen. Kellner hielp hem vervolgens naar de Verenigde Staten te vluchten. Julius’ vrouw Lucie bleef hoogzwanger achter in Laubach. Een jaar later hoorde Kellner van een dreigend arrestatiebevel tegen Lucie wegens vermeende medeplichtigheid aan de misdaden van haar man. Kellner waarschuwde de familie en probeerde hen over te halen om te vluchten naar Amerika voordat de situatie verder uit de hand zou lopen. Lucie volgde zijn advies

23 Kellner, 1036. 15 op en vluchtte met haar zoon. Haar ouders, Salli en Hortense Heynemann, zagen echter geen reden om het dorp waar ze hun hele leven hadden gewoond te verlaten. Toen Hitler in 1938 Sudetenland annexeerde verbaasde Kellner zich over het enthousiasme voor de expansie politiek. Hij begreep niet dat deze mensen de Eerste Wereldoorlog schijnbaar alweer vergeten waren. Hij begon na deze verbazing in september 1938 met het noteren van ‘augenblickliche Stimmungsbilder’.24 Hij wilde hiermee de alledaagse gebeurtenissen en stemming van de mensen waarheidsgetrouw vastleggen om duidelijk te maken dat er niets heldhaftigs was aan de gebeurtenissen in zijn land. Hij wilde voorkomen dat de toekomstige geschiedschrijvers deze periode neer zouden zetten als een grootse tijd vol van de daden van een bekwame staatsman. Hij hoopte het achteraf romantiseren van de nazi-tijd tegen te gaan door het feitelijke leven onder de nazi’s te beschrijven. Deze losse notities veranderden in een dagboek na de schok van de Reichspogromnacht op 9 november 1938. Kellner probeerde de verantwoordelijken voor de vernielingen van Joodse winkels, huizen en eigendommen in Laubach aan te klagen maar dit werd hem niet in dank afgenomen. Er werd zelfs een onderzoek gestart naar de herkomst van de familie Kellner. Hij moest bewijzen dat hijzelf en zijn vrouw Paulina uit een Arische familie afkomstig waren. Tijdens dit onderzoek raakte Paulina in paniek en verbrandde zij een groot gedeelte van Kellners aantekeningen waardoor de eerste losse notities over de Sudetencrisis en de Kristallnacht verloren zijn gegaan. Na deze gebeurtenissen schreef Kellner nog eens dat hij zijn dagboek schreef om komende generaties een goed beeld van de werkelijkheid van het leven in het Derde Rijk te geven.25 Het beoogde publiek waarvoor Kellner schreef is een prachtig voorbeeld van een anoniem publiek, namelijk een komende generatie. We moeten er rekening mee houden dat Kellner zichzelf misschien onbewust beter neer wilde zetten, maar het zou onlogisch zijn om de betrouwbaarheid van het dagboek hierdoor in twijfel te trekken. Niemand schrijft zonder restricties en bovendien schreef Kellner meerdere keren dat het zijn intentie was om een waarheidsgetrouw beeld van de periode te geven. We kunnen concluderen dat het dagboek van Kellner een betrouwbaar document is en zeker bruikbaar voor onderzoek naar de stemming van gewone Duitse burgers tijdens de Tweede Wereldoorlog. Het bijzondere aan Kellner is dat hij dezelfde materialen tot zijn beschikking had als iedere andere Duitser. Juist omdat hij een ontwikkeld man met een buitengewone interesse voor politiek was, vertelt zijn getuigenis ons wat gewone Duitsers dachten en waar zij met elkaar over spraken. Daarnaast is het zeer interessant om in zijn teksten te lezen wat een gewone Duitser had kunnen en willen weten van de massamoorden op Joden in het Oosten. Dit alles maakt dit dagboek tot een uniek document.

24 Kellner, 15, 26 september 1938. 25 Kellner, 16, augustus 1939. 16 2: ‚Von alle Versprechungen haben sie nur die Ausrottung der Juden gehalten’ – De Duitsers en de Jodenvervolging

In 1945 stonden de Duitsers op de ruïnes van de gebombardeerde steden. Zij hadden de oorlog doorstaan. De vernietigingskampen in Polen waren net bevrijd en Joden die de gruwelen van de nazi’s hadden overleefd keerden terug uit de bevrijde concentratiekampen. Het was voor de hele wereld duidelijk geworden dat het Hitler regime moedwillig en massaal de Joden had geprobeerd uit te roeien. In de maanden na de bevrijding publiceerden Duitse kranten verhalen met belangrijke details over Auschwitz, oorlogsmisdaden van de nazi’s en de Duitse schuld hieraan.26 Toch bleef de aandacht voor het Joodse leed marginaal. Tot de jaren zeventig werden de burgers van nazi- Duitsland vooral beschouwd als machteloze slachtoffers van een terroristisch regime. Zij werden onderdrukt door meedogenloze terreur en hun mening had er daarom nauwelijks toe gedaan. Daarnaast beweerde de Duitse bevolking dat zij nooit hadden geweten wat er gebeurde met de Joden die naar het Oosten werden gedeporteerd. Wanneer hen na de oorlog gevraagd werd wat zij wisten van de vervolging en moord op de Europese Joden, antwoordden zij vaak met de bekende zin: ‘Davon haben wir nichts gewusst!’.27 Na de jaren zeventig groeide de aandacht voor de sociale geschiedenis van het Derde Rijk. De Britse historicus Ian Kershaw publiceerde in 1983 een onderzoek naar de publieke opinie in Beieren ten tijde van het Derde Rijk als onderdeel van een groter onderzoek onder leiding van de Duitse historicus Martin Broszat.28 Volgens Kershaw was de stemming in Beieren in deze periode veelvormig. Het onderzoek toonde aan dat mensen aan de ene kant ontevreden waren over het dagelijkse leven en aan de andere kant hadden mensen bewondering voor Hitler. Daarnaast was de houding van de bevolking in Beieren ten opzichte van het lot van de Joden het beste te definiëren als onverschillig.29 Dit betekende onder andere dat het regime had gefunctioneerd door middel van een zekere mate van instemming van de bevolking. Duitsers waren geen hulpeloze slachtoffers geweest, maar actieve deelnemers in een politiek project dat zich schuldig maakte aan ernstige misdaden. Vervolgens publiceerde de Israëlische historicus David Bankier in 1992 een monografie over Duitsers en de Holocaust.30 Hij schreef dat er in Duitsland veel informatie de ronde deed over de vernietiging van de Joden in het Oosten, maar de bevolking had geen duidelijk begrip van de omvang waardoor een moedwillige uitroeiing ondenkbaar was voor de meeste mensen.31 Hij concludeerde dat de kern

26 Jeffrey Herf, Divided memory (Cambridge 1997) 71. 27 Longerich, ‘Davon haben wir nichts gewusst!’, 7. 28 Ian Kershaw, Hitler, the Germans and the Final Solution (New York 2008) 3. 29 Kershaw, Hitler, the Germans and the Final Solution, 5. 30 David Bankier, The Germans and the Final Solution. Public opinion under nazism (Oxford 1992). 31 Bankier, The Germans and the Final Solution, 115. 17 van het probleem niet draaide om wie van de uitroeiing in het Oosten wist, maar wie het wilde geloven. Sindsdien is de kennis van de Duitsers over de Holocaust veel bestudeerd. Historici zijn het er inmiddels over eens dat de Duitse bevolking wist van de massa-executies in het Oosten. Veel Duitsers hadden de geruchten gehoord dat Joden in het Oosten bijeengedreven werden, hun kleren uit moesten trekken en vervolgens op de rand van een zelf gegraven kuil doodgeschoten werden.32 De Duitse historicus Dieter Pohl schreef dat er vanuit kan worden gegaan dat een groot gedeelte van de Duitse bevolking in 1942-1944 wel eens geruchten had gehoord over de moorden in het Oosten.33 Kershaw beweerde zelfs dat de geruchten over het lot van de Joden wijdverbreid waren en deze informatie was vaak duidelijk genoeg om eruit op te maken dat Joden in grote getalen werden vermoord.34 De Amerikaanse historicus Peter Fritzsche schreef dat de Duitsers heimelijk, maar open spraken over de schietpartijen. Soldaten schreven hierover in brieven of vertelden vrienden en familie over de gebeurtenissen als ze op verlof waren. De massa-executies waren volgens hem een publiek geheim.35 Specifieke kennis over gaskamers en vernietigingskampen was daarentegen veel schaarser. Er bestaat dan ook onenigheid onder historici over de vraag of Duitsers daadwerkelijk begrepen op welke schaal deze genocide plaatsvond. Fritzsche beweert dat geruchten over gaskamers te schaars en te vaag waren om het dominante beeld van de massa-executies in het verre Polen te kunnen verdringen. Dat was voor hem van belang omdat mensen de executies op deze manier konden zien als incidenten in een allesvernietigende oorlog. De Duitser kon hierdoor geen goed begrip krijgen van de schaal en fabrieksmatigheid van de uitroeiing.36 Daarnaast schreef Pohl dat terwijl veel informatie beschikbaar was, maar weinig mensen wisten dat de Duitsers alle Europese Joden aan het uitmoorden waren.37 Met de gruwelpropaganda in het hoofd van de Eerste Wereldoorlog nam de Duitse bevolking de berichten over massa-executies met een korreltje zout. Ook Ian Kershaw schreef dat zelfs de mensen die de moord op duizenden hadden meegemaakt en degene die hiervan hoorden zichzelf nog steeds ervan konden overtuigen dat het een uitzonderlijk geval was. Andere historici beweerden dat het begrip van de uitroeiing bij de bevolking groter was. Volgens Duitse historicus Bernward Dörner werd er uiterlijk in 1943 door de bevolking rekening mee gehouden dat alle Europese Joden zouden worden omgebracht.38 De Duitse historicus Peter Longerich was het hier deels mee eens en beweerde dat het niet ging om een grote meerderheid die

32 van der Boom, 86. 33 Dieter Pohl, Holocaust. Massale moord op de Europese Joden (Laren 2005) 122. 34 Kershaw, Hitler, the Germans and the Final Solution, 141. 35 Peter Fritzsche, Life and death in the Third Reich (Londen 2008) 250. 36 Fritzsche, Life and death in the Third Reich, 264. 37 Pohl, Holocaust, 122. 38 Bernward Dörner, Die Deutschen und der Holocaust. Was niemand wissen wollte, aber jeden wissen konnte (Berlijn 2007) 608. 18 hier van af wist maar een grote minderheid.39 Tot slot schreef Duitse historicus Frank Bajohr dat iedereen die geïnteresseerd was, had kunnen weten wat het plan van de Duitsers was.40 Wat was dan de reactie van de bevolking op de vervolgingen en de deportaties van de Joden? Over het algemeen zijn historici het eens dat er nauwelijks een reactie van de bevolking waar te nemen was. Saul Friedländer schreef dat er onder de meerderheid van de Duitse bevolking een basis bestond van traditioneel antisemitisme.41 Pohl schreef dat er geen reactie was van de Duitsers en Oostenrijkers op de deportaties van de Joden terwijl zij in ieder geval wisten dat het leven van een Jood in het Oosten weinig waard was.42 Er waren wel veel mensen die ontstemd waren over de gruwelijke verhalen van de behandeling van Joden, maar een klein gedeelte van de bevolking had daadwerkelijk geholpen om Joodse levens te redden. Pohl schreef dat ongeveer 20.000 Duitsers actief geholpen hadden om Joden te laten onderduiken.43 Historici zijn het dus over het algemeen eens dat antisemitisme bestond onder de Duitse bevolking en de houding van de bevolking ten opzichte van het lot van de Joden in ieder geval onverschillig te noemen was. Waar zij in mening verschillen is of deze afwezigheid van reactie gezien moet worden als apathie of passieve medewerking. Kershaw had in zijn onderzoek naar de publieke opinie in Beieren al vastgesteld dat de bevolking onverschillig stond ten opzichte van het lot van de Joden. Friedländer schreef dat de meerderheid over het algemeen een onverschillige of apathische houding aannam ten opzichte van de anti- Joodse maatregelen.44 De Israëlische historicus Otto Dov Kulka maakte daarentegen uit stemmingsberichten op dat de Duitsers voornamelijk zwegen over de Holocaust omdat zij instemden met de vervolgingen.45 De Duitsers waren het volgens hem namelijk eens dat de Joden verwijderd moesten worden en de specifieke manier waarop, lieten zij graag over aan het regime. Historici zijn het er dus over eens dat de Duitse bevolking wist van de massa-executies in het Oosten, maar zijn verdeeld over de vraag of zij daadwerkelijk wisten van het plan om alle in Europa levende Joden uit te moorden. Daarnaast is het de vraag of de passieve houding van de bevolking gezien moet worden als medeplichtigheid. Het is dus interessant om te onderzoeken wat een Duitse tijdgenoot zoals Kellner schreef over de houding van de bevolking ten opzichte van de Jodenvervolging, wat hij wist van de moorden in het Oosten en of hij en de mensen in zijn omgeving begrepen wat dit precies inhield.

39 Longerich, ‘Davon haben wir nichts gewusst’, 325. 40 Frank Bajohr en Dieter Pohl, Der Holocaust als offense geheimnis. Die Deutschen, die NS-Führung und die Allierten (München 2006) 60-61. 41 Saul Friedländer, Nazi-Duitsland en de Joden (Amsterdam 2007) 132. 42 Pohl, 123. 43 Ibidem. 44 Friedländer, Nazi-Duitsland en de Joden, 132. 45 Beschreven in Van der Boom, 90. 19 ‚Juden sind vollkommen rechtlos’ – Joden worden onteigend en rechteloos. Friedrich Kellner deed in zijn dagboek verslag van het leven in het Derde Rijk en besprak onder andere de misdaden die werden begaan tegen het Joodse volk. Tussen 1939 en 1942 beschreef hij hoe de Joden stap voor stap ontdaan werden van hun burgerrechten en buiten de maatschappij geplaatst werden. Hij knipte geregeld krantenberichten uit waarin kenbaar werd gemaakt dat het nalatenschap van een overleden Joodse man in beslag genomen werd door de staat (Zie afbeelding 1). Daarnaast beschreef hij een lopende zaak bij het gerechtshof waarbij grond van een aantal Joodse burgers onteigend werd ten behoeve van de staat.46 Hij schreef over de behandeling van de Joden op 13 oktober 1939: ‚Die Judenfrage wurde mit brutaler Einseitigkeit und in rigoroser Form zu regeln versucht. Wo die Juden aber wohnen sollen, darüber haben sich die Nazis keine Afbeelding 1: nieuwsbericht van 24 augustus 1943. Uit: Gedanken gemacht’.47 Het is niet duidelijk wat Kellner Kellner, blz. 307. bedoelde met het woord ‚Judenfrage’. In de voetnoot hierbij werd vermeld dat Kellner doelde op het feit dat de nazi’s het samenleven van Joden en Duitser zagen als een probleem. Het zou inderdaad een mogelijkheid kunnen zijn dat Kellner dit bedoelde. Het feit dat hij het woord ‘Judenfrage’ schreef zonder aanhalingstekens kan er echter ook op wijzen dat hij zelf erkende dat de Joden een probleem vormden. Begrippen die de nazi’s gebruikten zoals ‘”Auf der Flucht erschossen”’ en ‘der “unfehlbaren” Führer’ schreef Kellner namelijk consequent tussen aanhalingstekens om aan te geven dat hij het hier niet mee eens was.48 Als er inderdaad wat antisemitisme bij hem te vinden zou zijn, zou Kellner nog geloofwaardiger zijn als doorsnee Duitser. De meeste Duitsers gingen er namelijk van uit dat er inderdaad een “Jodenprobleem” was. In zijn dagboek zijn hier echter geen andere aanwijzingen voor te vinden. Kellner schreef verder op 13 oktober 1939 over de manier waarop Joden door de Duitsers behandeld werden:

‚Der Jude wird nach allen Regeln einer Räuberbande ausgeplündert und dann kann er gehen. [….] Dagegen ist vom Standpunkte eines geordneten Staatswesens nichts einzuwenden. Wenn aber die Juden, die durch Jahrhunderte in dem Wirtschaftsleben nachweisbar für die Gesamtentwicklung Leistungen vollbracht haben, rechtlos gemacht werden, so ist das eine Tat, die einer Kulturnation

46 Kellner, 307, 3 september 1942 en 356, 30 november 1942. 47 Ibidem, 38. 48 Ibidem, 22, 13 september 1939 en 176, 29 juli 1941. 20 unwürdig ist. Der Fluch dieser bösen Tat wird auf der ganzen deutschen Nation unauslöschlich ruhen. Die Täter werden eines Tages verschwunden sein, ihre Taten werden aber weiterleben’. 49

Ondanks dat Kellner misschien dacht dat de Joden inderdaad een probleem waren, vond hij dat de manier waarop zij behandeld werden door de nazi’s moreel niet te verantwoorden of te rechtvaardigen was. Kellner zag hoe een volk rechteloos gemaakt werd, onteigend en geïsoleerd werd van de rest van de bevolking. Deze behandeling was onmenselijk en voor de beschaafde wereld was dat volgens hem een onuitwisbare schande die onlosmakelijk verbonden zou zijn aan Duitsland en de Duitsers zelf. Als Duitsland de oorlog zou verliezen zou de uitwerking van deze daden nooit uitgewist kunnen worden. Deze Kulturschande zou Duitsland nooit te boven kunnen komen. Het is overigens visionair dat Kellner dit in 1939 al vaststelde. Hij begreep dus al relatief vroeg hoe bepalend de behandeling van de Joden zou zijn voor de toekomst van Duitsland en de status van Duitsland in de internationale gemeenschap. In 1940 schreef Kellner nauwelijks over de behandeling van Joden. Hij schreef ook niets over de wet die Joden verplichtte om een gele ster te dragen op hun kleding. Pas op 12 augustus 1941 maakte hij weer zijn verbazing over de anti-Joodse wetgeving kenbaar. Hij schreef toen dat de staat de beslissing had genomen om de vrijstelling van het betalen van grondbelasting in de toekomst niet meer aan Joodse ziekenhuizen toe te kennen. Deze vrijstelling gold namelijk alleen voor de Duitse bevolking en Joden waren hier geen onderdeel meer van. Kellner schreef: ‘Der Richter hat sich nicht um das Recht zu kümmern, sondern nur um die NS Weltanschauung und die hat mit Recht wahrlich überhaupt nichts zu tun. Das Recht des heutigen NS Deutschland besteht einzig und allein aus Macht und Willkür!’.50 Hij merkte op dat deze wetten een uitvloeisel van de antisemitische ideologie van de nazi’s waren en dit had niets te maken met rechtvaardigheid. De verordeningen werden serieuzer en op 7 november 1941 citeerde Kellner een aantal nieuwe regels waarbij het hem steeds duidelijker werd wat de intentie van de nazi’s was. Deze nieuwe regels hadden betrekking op de tewerkstelling van Joden. Joden hadden bijvoorbeeld geen recht meer op doorbetaling van loon bij ziekte of op vergoedingen bij overlijden, geboorten of huwelijken. ‚Warum so viel Worte?’ vroeg Kellner zich af. ‘Sagte doch: Juden sind keine Menschen, sondern Sklaven. Das wäre zwar nicht schön aber ehrlich. [...] Die Behandlung der in Deutschland verbliebenen Juden ist grausam, unerbittlich und menschunwürdig. Ihr Schicksal ist erbarmungslos!’.51 Joden kregen een slavenstatus. Ze werden tot paria’s omgevormd om zo een scheiding te creëren tussen hen en Duitse burgers. Hij benadrukte dit nogmaals in augustus 1942 toen de Reichsministers der Justiz bekend maakte dat Joden niet mochten getuigen tegen Duitse

49 Kellner, 38. 50 Ibidem, 180. 51 Ibidem, 198. 21 burgers in strafzaken. ‚Juden und Polen sind vollkommen rechtlos! Es ist tief bedauerlich, dass es Deutsche gibt, die so gesunken sind, dass sie anderen Völkern nicht die primitivsten Menschenrechte zubilligen’. 52 De Duitse Joden werden hun rechten ontnomen en hun levens werden steeds minder waard. Kellner snapte niet hoe het zover kon komen dat een volledig volk hun mensenrechten werd ontnomen. Hij begreep nog niet waar deze maatregelen toe zouden leiden, maar het was voor hem duidelijk dat Joden buiten de maatschappij werden geplaatst omdat hun mensenrechten ontnomen werden. Kellner giste op 28 mei 1942 naar de bedoelingen van de anti-Joodse maatregelen. Hij reageerde op een nieuwe wet die het onmogelijk maakte voor zwangere Joodse en Poolse vrouwen of Joodse en Poolse vrouwen die borstvoeding gaven om extra levensmiddelen te krijgen. Daarnaast had hij vernomen dat er nieuwsbrieven rondgingen bij organisaties voor artsen waarbij streng geadviseerd werd om zieke Joden pas goedkeuring te geven om extra levensmiddelen aan te vragen na onderzoek. Hij noteerde hierbij : ‘(Das kann wohl unter das Kapitel “Ausrottung der Juden und Polen” gebracht werden)’.53 Hij had gezien dat Joden hun burgerrechten stap voor stap verloren maar om hun primaire levensbehoeften af te nemen was een ander verhaal. Dit was een duidelijke aanwijzing voor het uitroeien van een volk. Waarschijnlijk snapte Kellner nog niet op welke manier deze uitroeiing plaats zou gaan vinden. Het was namelijk nog wel een grote stap van onthouding van extra voedsel voor zwangere vrouwen tot Auschwitz. Hij begreep echter wel dat het leven van een Duitse Jood erg weinig waard geworden was. Het werd Kellner duidelijk dat de behandeling van Duitse Joden verergerde. Het was voor hun nauwelijks nog mogelijk om naar het buitenland te vluchten, beperkingen in het dagelijkse leven werden aangescherpt en steeds meer Joden moesten hun huis verlaten. Hun rechten en bezittingen werden afgenomen en ze werden steeds meer geïsoleerd. Joden werden in Duitsland niet meer behandeld als mensen en het ontzeggen van voedsel was voor Kellner een duidelijke aanwijzing wat de werkelijke intenties waren van de nazi’s.

‚Warum sind wir ein so grausames Volk geworden?’ – De houding van de bevolking ten opzichte van de Jodenvervolging. Kellner probeerde naast zijn eigen gedachten ook gesprekken met mensen om hem heen te documenteren om de stemming ten opzichte van de anti-Joodse politiek weer te geven. Eerder hadden we al kunnen constateren dat historici het eens zijn dat er een traditioneel antisemitisme bij de Duitse bevolking bestond en dat zij lauw reageerden op de vervolging van de Joden. De Britse historicus Ian Kershaw beweert dat het regime succesvol was tussen 1933 en 1941 in het bewust

52 Kellner, 304. 53 Ibidem, 262. 22 maken van de bevolking van een ‘Joods Vraagstuk’. 54 De bevolking zou daadwerkelijk hebben geloofd dat de Joden een probleem vormden dat opgelost moest worden. Het stelselmatige demoniseren van Joden in de propaganda zou dus van invloed zijn geweest op de bevolking. Ook Peter Fritzsche schreef dat de nazi’s hun raciale lessen goed hadden doorgegeven aan het Duitse volk.55 Talloze Duitsers hadden een negatief beeld van de Joden als machtige internationale gemeenschap waardoor Joodse buren omgevormd werden tot een angstaanjagend en gevaarlijke abstractie: ‘De Jood’. Pohl schreef dat de Duitsers het over het algemeen niet eens waren over wat de oplossing voor dit zogenaamde “Jodenprobleem” moest zijn.56 De meeste methoden, die gebruikt werden om dit probleem op te lossen, werden over het algemeen afgekeurd. Openlijke geweldpleging, vandalisme en het vernietigen van eigendommen, zoals tijdens de Kristallnacht, stond de bevolking tegen omdat dit een schande was voor een beschaafd volk. Volgens Kershaw speelde mede- menselijkheid bij deze afkeuring mee, maar dit verscheen niet op de voorgrond.57 Terwijl de methoden dus werden afgekeurd door de bevolking, was het idee van een Judenrein Duitsland voor de meeste Duitsers een aantrekkelijke gedachte. Volgens een rapport van de Sicherheitsdienst, die de stemming van het volk in kaart probeerde te brengen, bestond er zelfs een brede steun voor het introduceren van de gele ster in september 1941.58 Ook Fritzsche schreef hierover. Hij schreef dat veel Duitsers zelfs bij hun oude standpunten bleven toen zij na de oorlog geïnterviewd werden door Amerikanen. Natuurlijk was de moord op het Joodse volk een schande, maar het zou wel geoorloofd zijn geweest om Joden te interneren tijdens de oorlog verklaarde een Duitse student, omdat zij anders bewust de oorlogsinspanningen zouden hinderen.59 Kellner constateerde dat de Duitsers de Joden graag als zondebok gebruikten. Hij beschreef zijn teleurstelling in de bevolking:

‚Damit die Wut des Volkes nicht sich gegen die eigenen Bedrücker richtet, haben zu allen Zeiten die Herrscher es verstanden, durch Ablenkungsmanöver die eigene Schuld zu verhüllen. So war die ganze Judenaktion nichts anderes als das, was ein (hingeworfenes) Stück Fleisch für Bestien bedeutet. “Die Juden sind unser Unglück”, rufen die Nazis. Die richtige Antwort des Volkes wäre gewesen: Nein, nicht die Juden, sondern die Nazis sind das Unglück für das deutsche Volk. Genau so geht es heute.’60

54 Ian Kershaw, ‘Consensus, coercion and the Third Reich’ in: Paul Corner ed., Popular opinion in totalitarian regimes. Fascism, Nazism, Communism (Oxford 2009) 33- 46, aldaar 40. 55 Fritzsche, 261. 56 Pohl, 123. 57 Kershaw, ‘Consensus, coercion and the Third Reich’, 40. 58 Ibidem, 41. 59 Fritzsche, 257. 60 Kellner, 33, 10 oktober 1939. 23 Kellner verduidelijkte helaas niet wat hij precies bedoelde met ‘Judenaktion’. Toen Kellner in 1939 dit stuk schreef moesten veel Joden hun woning verlaten en werden zij verplaatst naar zogenaamde Judenhäuser. Hierbij werden hun bezittingen afgenomen en aan Volksdeutschen gegeven.61 Het is waarschijnlijk dat Kellner deze acties bedoelde omdat hij dit in deze periode schreef. Het was duidelijk dat hij deze uitspattingen tegen de Joden zag als een succesvolle afleidingsmanoeuvre. De Joden werden gebruikt als zondebok om de domme massa bezig te houden en af te leiden van de misdaden tegen de cultuur. Kellner verzuchtte dat de dingen op dit moment nou eenmaal zo gingen. De nazi’s zouden het Duitse volk te gronde richten omdat hun daden onlosmakelijk verbonden zouden worden met de Duitse natie. Dit was het echte ongeluk voor het Duitse volk en niet de Joden. Kellner was teleurgesteld over de uitwerking van deze anti-Joodse gevoelens op de Duitse bevolking. Zo was hij het niet eens met de behandeling van een oude Joodse vrouw in een winkel op 14 november 1939:

‚In der Kolonialwarenhandlung R[…] ist der Firmeninhaber von auswärts zur Abfertigung der Kunden gekommen, weil sein Ladengehilfe zum Militärdienst einberufen wurde. Es kommt eine alte Frau an die Reihe. Wie heißen Sie? Katz. Sie sind Jüdin? Ja. Dann erhalten Sie von mir nichts. Ich verkaufe als Nationalsozialist nichts an Juden. Die alte Jüdin wendet verschüchtert ein, sie sei von der Polizei geschickt. Der Herr edle Nazi bleibt bei seiner Weigerung. Warum sind wir ein so grausames Volk geworden? Die elende Verhetzung zeigt hier ihre unmenschliche Ernte. Wie trostlos traurig, den eingeimpften Haß an einer alten wehrlosen Frau austoben zu lassen’.62

Deze Joodse vrouw werd in de winkel geweigerd omdat zij Joods was en Kellner schreef niet dat iemand haar verdedigde. Het was voor deze winkelier normaal geworden om Joodse klanten te weigeren, omdat hij dat zag als zijn plicht als nationaalsocialist. De reactie van de winkeleigenaar was voor Kellner een duidelijk voorbeeld van de invloed die het nationaalsocialisme had op de Duitsers. De maatschappij was volgens hem zover gekomen dat deze situaties, waarin Joden openlijk gediscrimineerd werden, de sociaal geaccepteerde realiteit geworden waren. De door de propaganda gepredikte haat tegen Joden was volgens Kellner duidelijk van invloed op de bevolking en kwam in deze winkel tot uitdrukking. Een fatsoenlijk mens verlaagde zich niet tot het pesten van oude weerloze vrouwen, maar het Duitse volk was door de nazi’s omgevormd tot een wrede en onbeschaafde groep. Aan de hand van deze ervaring werd het duidelijk dat er inderdaad een bepaalde mate van antisemitisme onder de Duitse bevolking bestond. Kellner gaf dit ook aan bij een gesprek met de Amtsrichter, Heinrich Bischoff, op 12 augustus 1942: ‚Einige markante Äußerungen dieses Akademikers sollen festgehalten werden: “Wenn wir alle

61 Pohl, 37. 62 Kellner, 48. 24 Juden totgeschlagen hätten, dann wäre dieser Krieg nicht gekommen.” Dieser Amtsrichter sorgt dafür, Einblick in das Seelenlebens eines echten deutschen Akademikers zu gewinnen’.63 Bischoff was duidelijk beïnvloed door de nazi’s. Hij geloofde dat de Joden de oorzaak waren van de oorlog. In december 1942 sprak Kellner nogmaals met Heinrich Bischoff:

‚Bischoff: “Ich hasse die Juden, die müssen ausgerottet werden. An allen Kriegen sind die Juden schuld.” Diese Worte sprach der “Richter” Bischoff mit stärkster Betonung. B. äußerte auf eine Entgegnung von mir: „Die Juden arbeiten bewusst darauf hin, daß Kriege entstehen, weil sie dann am Blute Geld verdienen“’.64

De antisemitische Bischoff leek te geloven dat Joden de touwtjes in handen hadden in de top van het kapitalisme en moedwillig op oorlog aanstuurden om meer geld te kunnen verdienen. Kellner probeerde hiermee een voorbeeld te geven van de indoctrinatie van de Duitse bevolking. Zelfs academici vielen ten prooi aan nationaalsocialisme en waren ervan overtuigd dat de Joden een groot probleem vormden. Kellner moest tot zijn grote spijt erkennen dat het overgrote deel van de bevolking succesvol bespeeld werd door de nazi’s. Antisemitisme was onder de bevolking inderdaad aanwezig en werd door de nazi’s benadrukt. Hij beschreef deze situaties en gesprekken om aan te tonen welk effect de propaganda en vooral het gepredikte antisemitisme had op de bevolking. Volgens hem was de invloed duidelijk te merken en was het normaal geworden dat mensen hun afkeer voor de Joden openlijk uitspraken.

‚Von alle Versprechungen haben sie nur die Ausrottung der Juden gehalten’ – Vernietiging van de Europese Joden. Door het vermoorden van de Joden trachtte nazi-Duitsland een utopische wereld te creëren die gebaseerd was op Hitlers biologische visie van de wereldgeschiedenis. Hitler interpreteerde de geschiedenis namelijk als een strijd tussen rassen waarbij Duitsland zich op dit moment op een tweesprong bevond. Duitsland had door moeten breken in de Eerste Wereldoorlog, maar door een dolkstoot van Joden en socialisten was dit niet gelukt. Deze oorlog moest dus gewonnen worden, anders was het Duitse volk gedoemd om ten onder te gaan. Het was een strijd tussen Sein oder Nichtsein. Om de oorlog te winnen moest het volk raszuiver zijn, want een raszuiver volk was een sterk volk. Dit betekende dat vijanden uitgeschakeld moesten worden. De nazi’s beschouwden dus de Joden niet alleen als een inferieur ras maar ook als een gevaar voor een gezonde Volkskörper. De

63 Kellner, 289. 64 Ibidem, 356-357. 25 verwijdering van de Joden was in deze gedachte dus essentieel voor het overleven van het Duitse volk. De inval in Polen op 1 september 1939 was een keerpunt voor de politiek ten aanzien van de Joden. Na de inval werden de eerste Joden doodgeschoten en volgde een geweldexplosie tot het begin van 1940.65 Toch waren de meeste slachtoffers van dit geweld geen Joden maar Polen. Toen operatie Barbarossa van start ging op 22 juni 1941 kwam hier verandering in. De veldtocht tegen de Sovjet-Unie vormde de directe aanleiding voor een volkenmoord.66 Het was namelijk niet zomaar een militaire strijd maar een ideologische strijd tegen een minderwaardig volk waardoor de Duitsers radicaler te werk zouden gaan. Bovendien hadden de nazi’s een plan opgezet dat gericht was op de totale uitbuiting van het bezette gebied waarbij de Wehrmacht moest leven van het bezette land en ten koste van de lokale bevolking. Eind juni 1941 hadden de Einsatzgruppen het bevel gekregen om de anti-Joodse pogroms in gang te zetten.67 Vervolgens vonden de eerste massa-executies van Joden plaats op 24 juni 1941 in Gorzd in Litouwen. In deze eerste weken werden alleen weerbare mannen uitgekozen voor de executies maar in augustus 1941 gingen de meeste troepen ook op zoek naar vrouwen en kinderen. De Duitse legerleiding had de moord op een bevolkingsgroep ingecalculeerd bij Operatie Barbarossa omdat een meedogenloze oorlog tegen de minderwaardige Slaven gerechtvaardigd was. Naarmate de veldtocht tegen de Sovjet-Unie voortduurde, intensiveerde de moorddadige campagnes tegen de Joden. De massamoord op de Joden was in december 1941 in volle gang in het Oosten en er werden voorbereidingen getroffen voor de resterende Europese Joden. Vanaf 29 mei 1940 ging de Duitse leiding uit van het Madagaskarplan waarbij het grootste gedeelte van de Europese Joden gedeporteerd zouden worden naar Madagaskar. Vanaf maart 1941 kwamen er plannen om de Joden te verplaatsen naar een reservaat in het zuiden van Wit-Rusland. 68 Deze plannen bleven echter steken in de voorbereiding. Rond 17 september 1941 gaf Hitler na lang geaarzeld te hebben een deportatiebevel van Duitse Joden. Het is niet duidelijk of hij hiermee het bevel gaf voor de moord op de Joden maar volgens Pohl is het duidelijk dat de fundamentele beslissing van de nazi-top kwam in deze periode.69 De getto’s in het door de Duitsers bezette gebied raakten echter snel overbevolkt en er werd hard gezocht naar een andere oplossing. Hoewel er nog geen uitgewerkt plan was voor de vernietiging van de Europese Joden, werden de eerste vernietigingskampen aangelegd in het najaar van 1941, Chelmno en Belzec. In december 1941 raakte Amerika betrokken in de Tweede Wereldoorlog en veranderde de militaire positie van Duitsland. Daarnaast werd het duidelijk dat de oorlog tegen de Sovjet-Unie langer zou gaan duren dan aanvankelijk gedacht werd. Hitler verklaarde

65 Pohl, 31. 66 Ibidem, 50. 67 Ibidem, 42. 68 Ibidem, 52. 69 Ibidem, 54. 26 toen tegenover partijgenoten dat alle Joden binnen afzienbare tijd vermoord moesten worden.70 Hitler sprak vanaf deze periode in zijn toespraken ook niet meer van vernichten (vernietigen), maar van ausrotten (uitroeien).71 Op 7 december 1941 startte de werking van de vernietigingskampen, toen in Chelmno de eerste moorden werden gepleegd met gaswagens.72

Ook Kellner had de schokkende verhalen van schietpartijen in het Oosten gehoord. Hij schreef op 28 oktober 1941:

‚Ein in Urlaub befindlicher Soldat berichtet als Augenzeuge fürchterliche Grausamkeiten in dem besetzten Gebiet in Polen. Er hat gesehen, wie nackte Juden und Jüdinnen, die vor einem langen, tiefen Graben aufgestellt wurde, auf Befehl der SS von Ukrainern in den Hinterkopf geschossen wurden und in den Graben fielen. Der Graben wurde dann zugeschaufelt. Aus den Gräben drangen oft noch Schreie!! Diese unmenschlichen Schandtaten sind so furchtbar, dass selbst die als Handwerkzeuge benutzten Ukrainer Nervenzusammenbruche erlitten. Sämtliche Soldaten, die Kenntnis von der bestialischen Handlungsweise dieser Nazi-Untermenschen bekamen, waren der einheitlichen Meinung, dass das deutsche Volk heute schon vor einer Vergeltung zittern kann. Es gibt keine Strafe, die hart genug wäre, bei diesen Nazi-Bestien angewendet zu werden. Natürlich müssen bei der Vergeltung auch wieder die Unschuldigen mitleiden. 99% der deutschen Bevölkerung tragen mittelbar oder unmittelbar die Schuld an den heutigen Zuständen. Deshalb kann es nur heißen: „Mitgegangen – mitgefangen“’.73

Het was voor het eerst dat Kellner hoorde van een grootschalige moordactie in het Oosten en hij was gechoqueerd. Het werd uit zijn bericht niet duidelijk om welke massa-executie het ging maar het is waarschijnlijk dat het ging om één van de slachtpartijen die plaatsvonden in september 1941 in de plaatsen Zhitomir, Berditshjev, Vinnitsa of Babi Jar.74 Dit bericht van Kellner was om meerdere redenen opmerkelijk. Ten eerste was Kellner erg vroeg op de hoogte van de massa-executies in het Oosten. Het duurde namelijk even voordat de geruchten in de Heimat doordrongen. Sommigen waren erg vroeg op de hoogte en kregen, net als Kellner, de verhalen direct of indirect te horen van soldaten die ooggetuigen waren geweest. De geruchten onder de Duitse bevolking namen halverwege 1942 toe en tussen 1943 en 1944 had het grootste gedeelte van de bevolking de

70 Pohl, 56. 71 Peter Longerich, Holocaust. The nazi persecution and murder of the (New York 2010) 320. 72 Pohl, 58. 73 Kellner, 193. 74 Pohl, 46. 27 geruchten inmiddels gehoord.75 De deportaties vanuit Duitsland kwamen op grote schaal op gang in 1942.76 Ten tweede is het bericht ook erg gedetailleerd. Dit kan erop wijzen dat Kellner dit verhaal persoonlijk van de soldaat met verlof had gehoord. Kellner voorzag blijkbaar ook meteen de consequenties van deze misdaden. Hij schreef namelijk dat alle soldaten van mening waren dat het Duitse volk moest vrezen voor vergelding. Het is tot slot ook interessant dat Kellner direct probeerde om de mate van schuld te bepalen van de Duitsers. 99 procent van de Duitse bevolking was volgens hem direct of indirect schuldig aan de huidige situatie waarin het plegen van dit soort misdaden mogelijk was. Bijna de gehele Duitse bevolking was volgens hem schuldig omdat zij geen verweer hadden geboden en hadden ingestemd met het nationaalsocialistische regime dat tot deze misdaden in staat was, ‘mitgegangen-mitgefangen’. De afwezigheid van verweer tegen de nazi’s of überhaupt enige reactie op de vervolging van de Joden zou dus volgens Kellner gezien kunnen worden als bewijs van de medeplichtigheid van vrijwel de gehele Duitse bevolking. Het was niet duidelijk of Kellner op dit moment begreep dat deze moordacties vaker voorkwamen of dat hij dacht dat dit een uitzonderlijke gebeurtenis was. Door te kijken naar zijn latere berichten kunnen we hier meer over zeggen. Op 15 december 1941 schreef hij:

‚Es verlautet, dass die Juden einiger Bezirke irgendwohin abtransportiert werden. Sie dürfen etwas Geld und Gepäck mitnehmen. Die Nationalsozialisten sind stolz auf ihr Tierschutzgesetz. Aber die Drangsale, die sie den Juden angedeihen lassen, beweist, dass sie die Juden schlechter als die Tiere gesetzlich behandeln. Diese grausame, niederträchtige, sadistische, über Jahre dauernde Unterdrückung mit dem Endziel Ausrottung ist der größte Schandfleck auf der Ehre Deutschlands. Diese Schandtaten werden niemals wieder ausgelöscht werden können’.77

Het feit dat Joden naar een speciale plek werden gedeporteerd betekende voor Kellner dat zij volgens de wetten van de nazi’s slechter behandeld werden dan dieren. Dat de Joden in veewagons werden gedeporteerd maakte deze vergelijking erg treffend. Het is niet duidelijk waar de Joden waarover Kellner schreef naar toe gedeporteerd werden maar het is waarschijnlijk dat zij naar getto’s in het Oosten werden gestuurd. Vermoedelijk werden zij hier niet direct vermoord omdat de nazi- leiding in dit relatief vroege stadium van vernietiging nog bang waren voor de reactie van de Duitse bevolking.78 Als angst voor de publieke opinie in Duitsland werd het voorbeeldkamp in Theresienstadt in oktober 1941 ingericht met prominente en bevoorrechte Joodse gevangenen. Het bijzondere van dit bericht is dat Kellner het volledig bij het juiste eind heeft. Het uiteindelijke doel

75 Pohl, 121-122. 76 Longerich, Holocaust, 320. 77 Kellner, 211-212. 78 Pohl, 70. 28 van deze sadistische onderdrukking was inderdaad uitroeiing. Begreep hij echter de omvang van de uitroeiing en het systematische karakter ervan? Begreep hij daadwerkelijk dat het hier een om een genocide ging? Twee latere berichten suggereren van wel. Op 30 mei 1942 schreef Kellner dat een Derde Wereldoorlog voorkomen moest worden: ‘Vor allem ist der Rassenhaß auszutilgen. Dem deutschen Volke muß es für ewige Zeiten unmöglich gemacht werden, Völker wie die Juden und Polen, in sadistischer Weise zu behandeln und deren systematische Ausrottung zu bewerkstelligen’.79 Het leek alsof Kellner begreep dat de rassenhaat van de nazi’s leidde tot een systematische uitroeiing van een volk. Hij had de anti-Joodse wetten op de voet gevolgd en leek te snappen dat de nazi’s jaren bezig waren geweest met een plan om het ‘Joodse Vraagstuk’ radicaal op te lossen. Hij nam het begrip Ausrottung erg serieus en gebruikte het daarom vaak in zijn dagboek. Kellner had scherpe inzichten en visionaire gedachten over wat er in de maatschappij gebeurde. Het zou aannemelijk zijn dat hij goed begreep dat de nazi’s de Ausrottung van de Joden letterlijk bedoelden. Op 16 september 1942 schreef hij nogmaals over de deportaties. De familie Heynemann werd bij deze acties gedeporteerd. De familie die hij een aantal jaar tevoren had proberen over te halen om te vluchten uit Duitsland.

‚In den letzten Tagen sind die Juden unseres Bezirkes abtransportiert worden. Von hier waren es die Familien Strauß und Heynemann. Von gut unterrichteter Seite hörte ich, daß sämtliche Juden nach Polen gebracht und dort von SS-Formationen ermordet würden. Diese Grausamkeit ist furchtbar. Solche Schandtaten werden nie aus dem Buche der Menschheit getilgt werden können. Unsere Mörderregierung hat den Namen „Deutschland“ für alle Zeiten besudelt. Für einen anständigen Deutschen ist es unfaßbar, daß niemand dem Treiben der Hitler-Banditen Einhalt gebietet’.80

De vernietigingskampen waren nog maar een paar maanden in gebruik en het was niet aannemelijk dat hij iets wist van de vergassingsmethoden die hier gebruikt werden omdat hij hier niets over schreef. Waarschijnlijk dacht Kellner dat zij in het Oosten neergeschoten werden op de rand van een massagraf, zoals hij eerder had gehoord. Dat nam niets weg van het feit dat het duidelijk was dat Kellner begreep dat er een grootschalige genocide plaatsvond en dat er sprake was van een systematische uitroeiing. Hij verklaarde niet van wie hij deze informatie had gekregen. Aangezien hij schreef dat hij dit had gehoord van een betrouwbare bron is het mogelijk dat hij deze informatie had gekregen van een soldaat die dit had gezien. Hij voorzag direct ook de consequenties hiervan. Hij begreep dat de naam Duitsland voor eeuwig besmeurd zou zijn door deze misdaden tegen de mensheid. De daden van de nazi’s zouden de identiteit van Duitsland gaan bepalen.

79 Kellner, 264. 80 Ibidem, 311. 29 In december van 1942 zou Kellner nog een aanwijzing krijgen voor de misdaden van de nazi’s. In het gerechtsgebouw werd een nieuwe procedure ingevoerd met betrekking tot sterfgevallen onder gevangenen. Alle vragen van nabestaanden, in het geval van Joodse, Poolse of politieke gevangenen, om een begrafenis te regelen of bij te wonen moest worden voorkomen. Wanneer een nabestaande toch het recht had verkregen om een dergelijk verzoek in te dienen zou een verklaring afgegeven moeten worden dat de begrafenis van de betreffende persoon al uitgevoerd was op de plaats van “internering”. Kellner trok hieruit de juiste conclusie: ‘Es muß schon eine große Anzahl geheimnisvoller Todesfälle geben, wenn derartige Maßnahmen getroffen werden. Die Bestattung am Sitz der Strafanstalt soll zweifellos die Untersuchung der Leichen erschweren’.81 Met al deze aanwijzingen kon Kellner de puzzelstukjes in elkaar passen. Zo schreef hij op 7 juli 1943 ‘Von allen Versprechungen haben sie nur die Ausrottung der Juden gehalten. Der Rest: Phrasen’.82 Op 7 mei 1945 schreef Kellner over de Geallieerde bekendmakingen van de toestand in de Duitse concentratiekampen. Hierbij plaatste hij nog een aantal interessante opmerkingen. Hij schreef bijvoorbeeld, zoals hij al eerder had voorzien, dat de concentratiekampen ‘bis in den fernsten Zeiten als leuchtende Warnung Signale in dem Geschichtsbuch der Menschheit bestehen bleiben’.83 Daarnaast voelde hij ook de behoefte om beweringen van de Geallieerden te weerleggen dat het gehele Duitse volk schuldig zou zijn aan de toestanden in de kampen. Alle Duitsers die actief of passief weerstand hadden geboden aan de nazi’s zouden hier dan namelijk ook schuldig aan zijn. Hier zou hij zelf ook onder vallen en dat was volgens hem een onterechte conclusie omdat:

‘In dem Falle „Konzentrationslager“ können nur die wirklich Schuldigen zur Rechenschaft gezogen werden. Schuldig sind die geistigen Urheber und alle diejenige welche die Menschen in den Lagern internierten, sie peinigten und ihren Tod herbeiführen halfen. Die moralischen Schuld an den in den Konzentrationslagern begangenen Untaten trifft allerdings einen sehr großen Kreis deutscher Menschen. In erster Linie alle Parteimitglieder der NSDAP sowie alle Befürworter des NS Systems. Keiner wird leugnen können daß ihm das Wesen und die Gewaltmaßnahmen der geheimen Staatspolizei (Gestapo) nicht bekannt gewesen sind’.84

Het was bijzonder dat Kellner direct het begrip schuld probeerde te categoriseren. Het was te simpel om te zeggen dat de hele Duitse bevolking schuldig was aan de toestand in de concentratiekampen. Volgens Kellner was echter wel een grote groep, wellicht tientallen miljoenen Duitsers, direct of indirect schuldig aan de situatie. Er moest wel een onderscheid gemaakt worden in het type schuld. Aan de ene kant waren er direct schuldigen, de mensen die het idee van het concentratiekamp

81 Kellner, 361. 82 Ibidem, 461. 83 Ibidem, 932. 84 Ibidem, 933. 30 bedachten en degene die mensen in de kampen interneerden en hun martelden. Aan de andere kant was er het type schuld dat wel betrekking had op het grootste gedeelte van de Duitse bevolking, morele schuld. Dit waren natuurlijk alle partijgenoten en belangrijker nog, iedereen die het regime heeft toegejuicht, verdedigd en ondersteund. Daarnaast, beweerde Kellner, wist iedereen van het bestaan van de misdaden van de Gestapo af. Wanneer zij hun waardering of steun uitspraken voor het regime hadden zij zich indirect schuldig gemaakt aan de misdaden die door datzelfde regime waren gepleegd.

Conclusie Het is opmerkelijk dat Kellner relatief weinig schreef over de behandeling van Joden. Misschien werd hij niet veel geconfronteerd met antisemitische uitingen in het dorpje waar hij woonde. Misschien had hij na invoering van de rassenwetten van Neurenberg in 1935 en de behandeling van Joden tijdens Kristallnacht in 1938 al goed begrepen dat de Joden voor de nazi’s niets waard waren en choqueerde hem de anti-Joodse wetgeving die hier op volgde niet meer. Uit zijn dagboek wordt in ieder geval duidelijk dat hij de onverschillige houding die de bevolking had aangenomen ten opzichte van de Jodenvervolging veroordeelde. Hij veroordeelde de wijze waarop de Joden rechteloos werden gemaakt en hun status als mens afgenomen werd. Ongeacht of de Duitsers het eens waren met de manier waarop de Joden werden behandeld, waren zij medeschuldig aan hun vernietiging. De manier waarop de Joden waren behandeld was een Kulturschande en de Duitsers hadden dit laten gebeuren. Zij hadden met tientallen miljoenen een regime ondersteund dat vervuld was van een intens racisme. De onverschillige houding ten opzichte van de Jodenvervolgingen zou volgens Kellner niet gezien moeten worden als een teken van apathie maar als een teken van medeplichtigheid. 99 procent van de bevolking was volgens hem namelijk moreel schuldig aan de concentratiekampen. Hoewel historici het over het algemeen eens zijn dat kennis van de massa-executies over het algemeen voorhanden was bleek Kellner deze berichten al vroeg te hebben gehoord en wees hij erop dat een overgrote meerderheid van de bevolking dit ook had vernomen. Uit zijn dagboek kwam een beeld naar voren waarin het grootste gedeelte van de Duitse bevolking niet alleen van de moordpartijen van de Joden afwist maar ook indirect schuldig was geweest aan het creëren van een situatie waarin dit mogelijk was geweest. Hij ontkrachtte direct de bewering van de Duitse bevolking dat zij niets wisten van het lot van de Joden. Geen Duitser zou volgens hem kunnen liegen dat zij geen enkel idee hadden van gewelddadigheden van de Gestapo. Het excuus ‘Wir haben das nicht gewusst’ ging dus volgens Kellner niet op. Wellicht was Kellner scherpzinniger en begreep hij beter wat de intenties waren van de nazi’s dan de gemiddelde Duitser. Toch is hij het bewijs dat iedere Duitser hetzelfde had kunnen weten als hij. Kellner kon voldoende aanwijzingen vinden om een nauwkeurig beeld van de Holocaust te vormen. Interessanter is dat hij zelfs goed begreep dat de nazi’s de Joden daadwerkelijk wilden 31 uitroeien. Aan de hand van de informatie die hij kreeg concludeerde hij dat de nazi-leiding het Joodse volk letterlijk probeerde uit te roeien. Deze informatie was voor iedere Duitser beschikbaar en dus had iedere Duitser dezelfde conclusie kunnen trekken als Kellner.

32 3: ‘Vernebelt, verdunkelt sind alle Hirne’ – Populariteit van het regime onder de bevolking

Vanaf 1950 was het dominante beeld van het Derde Rijk dat van een totalitaire politiestaat waarin de burgers met geweld onderdrukt werden.85 Tussen 1960 en 1970 kwam hier verandering in toen historici juist de consensuele rol van de bevolking benadrukten. Hierbij was het werk van de Amerikaanse historicus David Schoenbaum een van de meest toonaangevende onderzoeken over de Duitse maatschappij van het Derde Rijk. In zijn boek Hitler’s social revolution uit 1967 schreef hij dat de nazi’s succesvol waren geweest in het creëren van een egalitaire samenleving tussen 1933 en 1939 waarin de traditionele klassenstructuren waren verdwenen.86 Schoenbaum beweerde dus dat er een solidaire maatschappij bestond onder het nazi-regime tussen 1933 en 1939. De Britse historicus Timothy Mason was het niet met hem eens. In 1975 publiceerde hij zijn boek Arbeiterklasse und Volksgemeinschaft waarin hij concludeerde dat het de nazi’s zeker niet gelukt was om de arbeidersklasse volledig te integreren in deze zogenaamde egalitaire samenleving.87 Het overstijgen van de traditionele klassenstructuren in een solidaire Volksgemeinschaft was niets anders dan een niet waargemaakte propagandaleus. In dit debat probeerden historici voornamelijk antwoord te geven op de vraag in hoeverre de nazi’s succesvol waren geweest om de Volksgemeinschaft tot realiteit te verheffen. Tot ongeveer 1990 werd Masons interpretatie van de Volksgemeinschaft als nazi-mythe over het algemeen door historici geaccepteerd. Hierna kreeg het onderzoek naar het begrip een geheel andere wending. Historici stuitten steeds meer op bewijs voor een brede maatschappelijke deelname aan de Jodenvervolging wat ook een hernieuwde interesse in de Volksgemeinschaft tot gevolg had. 88 Terwijl de Holocaust vrijwel alle aspecten van het nationaalsocialisme in historisch onderzoek ging domineren werd er in het geval van Volksgemeinschaft steeds meer gekeken naar racisme in plaats van klassenstructuren.89 Hierbij stond de bindende kracht van de Volksgemeinschaft door het uitsluiten van mensen die niet tot deze exclusieve groep konden toetreden centraal.90 De gelijkheid van de bevolking was niet meer het belangrijkste punt, maar juist een afgedwongen ongelijkheid door het regime die het buitensluiten en discrimineren van onwaardige groepen legitimeerde en zelfs stimuleerde. Terwijl de betekenis

85 Kurlander, ‘Violence, Volksgemeinschaft and Empire: Interpreting the Third Reich in the twenty-first century’, 920. 86 David Schoenbaum, Hitler’s social revolution: Class and status in Nazi Germany 1933-1939 (New York 1967). 87 Timothy Jood. Mason, Sozialpolitik im Dritten Reich: Arbeitersklasse und Volksgemeinschaft (Opladen 1977). 88 Moritz Föllmer, ‘Volksgemeinschaft und die Gesellschaftsgeschichte des NS-Regimes’ in: Oldenbourg Wissenschaftsverlag 3 (2014) 433-467 aldaar 453. 89 Kershaw, ‘Volksgemeinschaft: Potential and limitations of the concept’, 29. 90 Ibidem, 30. 33 van het begrip dus eerst invulling kreeg door de gemeenschap van het volk, Volksgemeinschaft, werd het nu ingevuld door het lichaam van het volk, het Volkskörper.91 Terwijl er steeds meer lokale en regionale onderzoeken verschenen over het dagelijkse leven onder het nationaalsocialisme ontstond er een beeld waarbij de gemeenschap en het regime vaker in overeenstemming waren dan in conflict. Het leek erop dat historici in deze Alltagsgeschichte steeds vaker op consensus en acceptatie tussen de lokale bevolking en het regime stuitten. Dit was een teken van de medeplichtigheid van de bevolking aan de misdaden van het regime en werd de nazi- ideologie in onderzoeken steeds serieuzer genomen. Ian Kershaw schreef verhelderend dat het concept Volksgemeinschaft van belang kan zijn in het begrijpen en verklaren van hoe gewone Duitsers zichzelf geleidelijk verbonden aan een traject van escalerende vervolging dat eindigde in vernietigingskampen.92 Er werd steeds vaker gekeken naar Volksgemeinschaft als een succesverhaal en er werd meer nadruk gelegd op de ideologische motivatie van daders. In de meest recente onderzoeken van Ian Kershaw, Norbert Frei, Michael Wildt, Peter Fritzsche en Frank Bajohr wordt het begrip op verschillende manieren gebruikt. Ten eerste wordt in recent onderzoek vaak de nadruk gelegd op de aantrekkelijke elementen van de Volksgemeinschaft voor de bevolking, zoals de mogelijkheden voor sociale mobiliteit, statusverbetering en sociale politiek. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de belofte van een utopische maatschappij in plaats van de realiteit daarvan. De nazi’s zouden succesvol zijn geweest in het creëren van een gevoel van sociale gelijkheid. Volgens de Duitse historicus Norbert Frei was het gevoel dat het leven veranderde cruciaal en niet de werkelijkheid.93 Hij schreef dat de meerderheid van de Duitse bevolking geloofde in een nationale wederopstanding, kansen voor een persoonlijke carrière en een betere toekomst. Tot slot wordt Volksgemeinschaft gebruikt door te kijken naar raciale in- en exclusiviteit. De nazi’s maakten een duidelijke biologische scheiding tussen groepen die wel en niet bij de Volksgemeinschaft hoorden. Hierdoor verkreeg de Volksgemeinschaft zijn definitie door het uitsluiten van degenen die als Gemeinschaftsfremden werden geclassificeerd. Door het begrip op deze manier te gebruiken moet een belangrijk moreel aspect in acht genomen worden, namelijk het grotendeels toekennen van medeplichtigheid aan deze groep.

Volksgemeinschaft is een veelzijdig concept en is moeilijk te vatten in één definitie. Het was een solidaire maatschappij, gebaseerd op etnische afkomst, innerlijke beleving, spanning tussen utopische verwachtingen en de radicale wil om dit waar te maken, racistische scheiding en dodelijk

91 Kurlander, 922. 92 Kershaw, ‘Volksgemeinschaft: Potential and limitations of the concept’, 35. 93 Norbert Frei, ‘People’s community and war: Hitler’s popular support’, in Hans Mommsen ed., The Third Reich between vision and reality: New perspectives on German history 1918-1945 (Oxford 2001) 59-77 aldaar 64. 34 geweld dat zowel naar binnen als naar buiten gericht was.94 Het belangrijkste component van de Volksgemeinschaft was dat het gericht was op het collectief, het Volk. Het individu was ondergeschikt aan het Volk. De leden van de Volksgemeinschaft waren Volksgenossen en werden geselecteerd op basis van een biologische kwalificering. Zij moesten een gemeenschap vormen waar sociale stratificatie moest worden overwonnen. Loyaliteit aan de Führer en de staat moest de banden met religie of sociale klassen doen vervagen. Alleen leden kregen kansen op succes in het Derde Rijk. De nazi’s wilden hiermee de maatschappij veranderen en een hechte en verbonden gemeenschap bouwen waarbij zij ieder individueel lid het regime introkken. Vrijwel niemand kon zich in Duitsland onttrekken aan de politiek omdat zij in de Volksgemeinschaft geïncorporeerd werden.95 In de periode tot 1939 was de prioriteit van de Volksgemeinschaft, het actief integreren van de Duitse burgers door bijvoorbeeld het implementeren van sociale segregatie. Vanaf de zomer van 1939 kwam hier verandering in. Het utopische beeld dat de nazi’s schetste van de Volksgemeinschaft veranderde in een Kampfgemeinschaft, een strijdende gemeenschap, om de bevolking te mobiliseren voor de oorlog. Het strikte sociale onderscheid moest verdwijnen zodat mensen verbonden werden door een blind vertrouwen dat het regime en de Führer voor een goede uitkomst van de oorlog zouden zorgen. Terwijl het aan het einde van de oorlog steeds duidelijker werd dat de Geallieerden zouden gaan winnen, deden de nazi’s een laatste poging om de solidariteit van de bevolking en het vertrouwen in het regime te behouden door het beeld van de Volksgemeinschaft neer te zetten als een lotsgemeenschap, Schicksalsgemeinschaft. De bevolking werd gewaarschuwd met verschrikkelijke scenario’s van wat hun lot zou worden als de Geallieerden zouden winnen om hen te mobiliseren en te motiveren om tot het laatste moment door te vechten.

Peter Fritzsche schreef dat als de nazi’s aanhoudende populariteit genoten dit waarschijnlijk was gebaseerd op het idee van de Volksgemeinschaft.96 Ian Kershaw schreef dat het concept Volksgemeinschaft berustte op de veronderstelling van de wijdverbreide populariteit van het nazi- regime en de acceptatie dat er een Zustimmungsdiktatur heerste.97 Het uitgangspunt van de Zustimmungsdiktatur was dat de maatschappij verenigd was in de steun voor de nazi’s. Het concept Volksgemeinschaft zorgde waarschijnlijk voor een groot gedeelte voor de populariteit van het regime. Het werd ondersteund door een aantal aspecten zoals het creëren van een gevoel van sociale gelijkheid, het geloof in wederopstanding van Duitsland, de kansen voor persoonlijke carrière

94 Martina Steber en Bernhard Gotto, ‘Volksgemeinschaft: Writing the social history of the Nazi regime’ in Martina Steber en Bernhard Gotto eds., Visions of community in Nazi Germany. Social engineering & private lives (Oxford 2014) 1-25 aldaar 2. 95 Steber en Gotto, ‘Volksgemeinschaft: Writing the social history of the Nazi Regime’, 2. 96 Fritsche, Life and death in the Third Reich, 33. 97 Kershaw, ‘Volksgemeinschaft: Potential and limitations of the concept’, 36. 35 en het geloof in een betere toekomst zoals Norbert Frei beschreef.98 Historici benaderden het concept de laatste jaren niet meer als afweging om te bepalen of de situatie van sociale verandering realiteit of propaganda was. De laatste jaren benaderden zij het begrip als een mobiliserende belofte van een betere toekomst. De emoties om te meten in hoeverre de populariteit voor het regime daadwerkelijk onder de bevolking bestond is echter moeilijk te meten en zeker in een dictatuur. Kellners opmerkingen bieden hierbij een bijzonder inzicht in de maatschappij vanaf een lokaal niveau. Hij stoorde zich aan de hersenloze massa die zich zo gemakkelijk liet bespelen door de nazi’s en uitte zijn frustraties in zijn dagboek. Zijn waarnemingen kunnen ons een beter beeld geven van de populariteit van het regime onder de bevolking. De hypothese van de historici is te toetsen door het dagboek van Kellner te analyseren. In hoeverre was er populariteit voor het regime en speelde de belofte van een betere toekomst hier een belangrijke rol in?

‘Die nat.soz. Propaganda hat in der Tat die Hirne des deutschen Volkes vollkommen vernebelt’- De invloed van propaganda. De nazi’s wisten goed hoe ze de mensen moesten bespelen. Propagandaminister Goebbels wist precies hoe hij de bevolking mentaal kon mobiliseren. Kellner kon dit bevestigen. Hij stoorde zich aan de eindeloze stroom propaganda en wist dat de nazi’s goede mensenkenners waren. Hij schreef bijvoorbeeld op 23 juni 1941: ‚Die Volksmeinung! Diese Meinung kommt heute nicht aus dem Hirne des Einzelnen. Diese Meinung wird von “oben” gemacht und in den Mensch hineingepflanzt’99 en later op 2 juli 1941: ‘Bei Licht betrachtet verzapfen die Nazis nur faule Phrasen. „Volksgemeinschaft“, „ Plutokratie“, „Autarkie“, „Blut und Boden“, „Gemeinnutz geht vor Eigennutz“, „Betriebsgemeinschaft“, „Arbeitskamerad“ und sofort. Der Einzelne wird betört und lässt sich in vernebeltem Zustand weiter am Narrenseil herumführen und als Herdenvieh behandeln’.100 De gedachten van de bevolking werden bewust gekneed en vervormd naar nationaalsocialistisch denkbeeld. Het kritische denken werd systematisch uitgeschakeld en het volk werd bestookt met propagandistische begrippen om de burgers sterker te integreren in de gemeenschap. Veel van de begrippen die Kellner hierboven noemde waren door de nazi’s zeker ook bedoeld om mensen het gevoel of het idee te geven dat er een betere maatschappij werd gemaakt waar zij allen aan mee moesten werken. De nazi’s probeerden de Volksgenossen samen te binden door benadrukking van dezelfde afstammeling en grondgebied, Blut und Boden. De Duitsers moesten waarde hechten aan de Heimat en het Volk. Daarnaast gebruikten ze bijvoorbeeld het begrip Gemeinnutz vor Eigennutz

98 Kershaw, ‘Volksgemeinschaft: Potential and limitations of the concept’, 36. 99 Kellner, 157. 100 Ibidem, 166. 36 om de burgers aan te zetten om de staat en het hele volk boven hun eigen individuele belangen te zetten. Op deze wijze werden mensen in de Volksgemeinschaft geïntegreerd. Kellner had veel moeite om te begrijpen wat de aantrekkingskracht was van deze begrippen maar hij zag wel de werking ervan. Hij was verbaasd over het gemak waarmee de bevolking verleid werd en geïrriteerd dat de bevolking zich liet behandelen als schapen. Hij schreef op 17 september 1939:

‚Ein Volk lässt sich eine Idee eintrichtern, einhämmern, folgt borniert jedem Wink, lässt sich treten, quälen, schikanieren, aussaugen und muss obendrein unter staatlicher Kontrolle „Heil Hitler“ rufen. Gibt es überhaupt noch Männer? Ich glaube diese Frage verneinen zu können. Zu vergleichen ist das Volk lediglich mit einer Herde die zum Schlachthause geführt wird und sich wie diese Herde ihrer Kraft und ihres Elendes noch nicht einmal bewusst ist’.101

Ook op 27 juli 1941 benoemde Kellner dit nogmaals:

‚Das denkfaule deutsche Volk läßt sich alles vorsetzen. Es ist zum verzweifeln. – Jeder Teilnehmer an dem Feldzuge 1914-1918 hätte ein fanatischer Gegner jeglicher Aufrüstung sein müssen. Und was haben wir erlebt? Das gesamte deutsche Volk ließ sich ruhig militarisieren, ohne Widerstand. Die Arbeiter wurden zu ausgesprochenen Sklaven degradiert und setzten ihre ganzen Kräfte für die gigantischen Ueberrüstung aller Zeiten ein. Menschen ohne Hirne! Scheißkerle!!’.102

Hij was ervan overtuigd dat de mensen niet meer voor zichzelf dachten, maar zich lieten hersenspoelen door de propaganda. Hij schilderde de bevolking af als passieve schapen terwijl het regime misbruik maakte van deze zwaktes. Met de Eerste Wereldoorlog nog in het achterhoofd hadden de Duitsers iets moeten ondernemen tegen het regime in plaats van de nazi’s hun gang laten gaan. In plaats van zelf na te denken over de consequenties van de nazi-heerschappij vertrouwde de bevolking erop dat de nazi-leiding het beste met hun voor had. De bevolking liet zich volgens Kellner misleiden omdat dit makkelijker was en zij niet in staat waren om voor zichzelf te kunnen denken. De propaganda van de nazi’s had hen namelijk jarenlang voorgeschoteld dat zolang zij vertrouwen hadden en als een blok achter het regime stonden alles uiteindelijk goed zou komen. Het regime had immers het beste met de Duitsers en Duitsland voor. Kellner begreep dat het voor de bevolking een prettig idee was om een betere toekomst te verzekeren door alleen erop te vertrouwen dat het regime dit voor elkaar zou krijgen. De nazi’s hadden immers tussen 1933 en 1939 ervoor gezorgd dat Duitslands positie in Europa steeds sterker

101 Kellner, 26. 102 Ibidem, 176. 37 was geworden. Daarnaast hadden de nazi’s voor een sterkere economie gezorgd en de werkgelegenheid verbeterd. De Duitse bevolking had dus geleerd dat een betere toekomst verzekerd zou zijn als zij als eenheid achter het regime stonden waardoor, volgens Kellner, het kritisch denken over de mogelijke consequenties was uitgeschakeld. Hij begreep ook dat de bevolking verleid werd door het beeld dat de nazi’s hen voorzetten van een utopische toekomst waarin alles beter zou worden. Op 22 augustus 1942 sprak hij met een vrouw over de toekomst:

‚“Nach dem Kriege haben wir wieder alles in Hülle und Fülle“, so sprach die Frau eines Ortsbauernführers. Diese und andere Redensarten werden dem Volke dargereicht, damit es in der Hoffnung lebt und sich tröstet. Es fällt mir ungemein schwer, nicht mit dem Knüppel dreinzuschlagen. Der Glaube versetzt tatsächlich Berge. O selig, ein gläubiger Nationalsozialist zu sein. Ein leichtes Leben und einen leichten Tod. Sie haben keinen Geist aufzugeben.’103

Het geloof in de staat en een betere toekomst moest de mensen mentaal mobiliseren. Het was een religieuze aangelegenheid. Mensen hoefden zich niet bezig te houden met de manier waarop deze toekomst bereikt zou worden, maar alleen het geloof dat het leven zou verbeteren verstevigde het vertrouwen in de acties van de staat. Zoals Ian Kershaw al schreef was het belangrijk dat de Duitsers dachten dat alles beter werd en dat de toekomst er zonnig uit zag. Het geloof en de hoop op deze toekomst steeg boven de politieke en sociale ongelijkheden in de bevolking uit.104 Kellner probeerde zo nu en dan het mechanisme te doorgronden waarmee de nazi’s grip op de bevolking kregen. Hierbij gebruikte hij passages uit Mein Kampf. Voordat Hitler aan de macht kwam had Kellner het boek gelezen en hij was gealarmeerd door de inhoud. Hier stond precies in wat de plannen van Hitler waren en hoe hij de domme massa kon beheersen. Hij schreef op 12 december 1944:

‘Er schreibt: „Jede Propaganda hat volkstümlich zu sein und ihr geistiges Niveau einzustellen nach der Aufnahmefähigkeit des Beschränktesten unter denen, an die sie sich zu richten gedenkt. Je mehr die Propaganda ausschließlich auf das Fühlen der Masse Rücksicht nimmt, um so durchschlagender ist der Erfolg. Gerade darin liegt die Kunst der Propaganda, dass sie, die gefühlsmäßige Vorstellungswelt der großen Masse begreifend, in psychologisch richtiger Form den Weg zur Aufmerksamkeit und weiter zum herzen der breiten Masse findet. Die Aufnahmefähigkeit der großen Masse ist nur sehr beschränkt, das Verständnis klein, dafür jedoch die Vergesslichkeit groß. Propaganda hat die Masse zu überzeugen.”’ 105

103 Kellner, 295. 104 Kershaw, ‘Volksgemeinschaft: Potential and limitations of the concept’, 32. 105 Kellner, 903. 38

Propaganda moest volgens Hitler inspelen op het gevoel en op de emotionele verbeelding van de Duitsers. Het vermogen van de massa om dingen in zich op te nemen zou klein zijn waardoor zij snel vergeten. Daarom moest propaganda gebruik maken van emotie om succesvol te kunnen zijn. Het doel van de propaganda was dus om mensen het gevoel te geven dat de wereld ten goede veranderde. Hitler had het bij het juiste eind schreef Kellner:

‘Mit seinen Tiraden hat er nicht nur die Dümmsten unter der Masse des Volkes, sondern auch leider eine große Menge jener Leute eingefangen, die sich zur Intelligenz rechneten. Es ist unbestreitbar, dass Hitler das Volk durch seine Propaganda für sich gewonnen hat. Der Erfolg lag in der Dauer und der gleichmäßigen Einheitlichkeit ihrer Anwendung’.106

Voor Kellner was het duidelijk dat de nazi’s de bevolking voor zich hadden gewonnen door het gebruik van propaganda. Door in te spelen op emotie hadden de nazi’s de bevolking weten te overtuigen van de rechtmatigheid van hun heerschappij. Propaganda was voor hem de belangrijkste reden dat de Duisters massaal Hitler en zijn regime steunden. Hij gaf toe dat de nazi’s goede mensenkenners waren. Niet alleen de domme massa, maar ook de academici waren ten prooi gevallen aan de overtuigende propaganda. Kellner interpreteerde de goedkeuring van de bevolking als indoctrinatie van de bevolking met lege begrippen en holle beloftes van een betere toekomst. Het is echter niet aannemelijk dat dit voldoende verklaring bood voor de door Kellner beschreven religieuze energie en vitaliteit in de Duitse maatschappij zoals die bijvoorbeeld tot uitdrukking kwam op de nazi-partijdagen. Zonder af te doen aan de waarde van de geïmplementeerde dwingende propaganda is het belangrijk om ook rekening te houden met wat nationaalsocialisme voor de Duitser te bieden had. De psychologische mobilisering van de mensen had te maken met de aantrekkingskracht van het regime. Het idee dat alles mogelijk was, het grijpen van kansen die voorheen niet te realiseren leken en het idee dat Duitsers behoorden tot een exclusieve bevolkingsgroep was aantrekkelijk.107 Kellner probeerde grip te krijgen op de aantrekkingskracht van het nazisme en met het benadrukken van emotie als verklaring voor de populariteit van het regime zag hij het nationaalsocialisme in Duitsland als een politieke religie.

‘Frau D. Aus Giessen äußerte zu Frau M.: “Hitler ist uns von Gott gesandt”’ – Politieke religie De Italiaanse historicus Emilio Gentile verklaarde in zijn boek Politics as religion dat het nazisme de mensheid een nieuw evangelie en een seculiere religie probeerde te bieden door de taak van de kerk

106 Kellner, 903. 107 Kershaw, ‘Volksgemeinschaft: Potential and limitations of the concept’, 32. 39 over te nemen en volledig bezit te nemen van het leven van het Duitse volk.108 Politieke religie wordt gedefinieerd door het sacraliseren van een politiek systeem. Nazisme is op te vatten als religie omdat het de annexatie verlangde van de ziel van het individu door een religieus geloof in het regime en diens leider, Hitler. Het was een systeem van mythen, rituelen en symbolen die de betekenis van het leven invulde door het lot van het individu ondergeschikt te maken aan een groter geheel. 109 Nazisme had veel religieuze elementen die bijvoorbeeld terug te vinden waren in rituelen en symbolen die voornamelijk gebaseerd waren op bloed en ras en de garantie van het voortbestaan van het Duitse en Arische volk. De religieuze ervaring hielp om mensen emotioneel te binden aan het regime en geloof was hierin een belangrijk element. Volgens Ian Kershaw was een van de belangrijkste elementen in begrip Volksgemeinschaft gericht op de verafgoding van de charismatische leider Hitler. Het vergoddelijken van Hitler had als belangrijkste doel het effectief integreren van de burgers in de gemeenschap. Het volk moest als een blok achter de onfeilbare almachtige leider staan, Ein Volk, Ein Reich, Ein Führer. Alle Volksgenossen, leefden in dezelfde gemeenschap, vochten voor hetzelfde wereldbeeld onder leiding van één persoon die de mensen samen moest binden.110

Kellner merkte dit religieuze aspect in het Derde Rijk af en toe op. Hij realiseerde zich dit later en schreef op 7 november 1942: ‘Mit Rücksicht darauf, daß nach Bekämpfung der christlichen Religion dem Volke doch etwas göttliches geboten werden mußte, ist in jahrelanger Kleinarbeit aus Hitler von Partei wegen ein Herrgott gemacht worden’.111 De nazi’s boden christenen een alternatief voor de kerk waarin Hitler een goddelijke status kreeg. Het onvoorwaardelijke geloof in de staat en Hitler, wat hoorde bij deze politieke religie, zorgde voor het fanatisme bij de bevolking volgens Kellner:

‘Die gefühlsmäßige Einstellung des Volkes hat Hitler mit gutem Instinkt zu lenken gewußt, und daraus erwuchs der nationalsozialistische Glaube. Insbesondere der Glaube an den unfehlbaren und allmächtigen Adolf Hitler. Fanatismus und Hysterie waren das Unterpfand des nationalsozialistischen Glaubens geworden. War es etwa keine Hysterie wenn die Volksmenge in Sprechchören nicht endenwollend rief: „Sieg Heil, Sieg Heil, Wir wollen unsere Führer sehen“. Die Masse des Volkes beseelte ein Fanatismus, wie er von der glühendsten Phantasie vorher nicht ausgemalt werden konnte. Die nationalsozialistische Idee wurde bei der Masse des deutschen Volkes zur Religion erhoben. Unduldsam gegen alles andere und fanatisch überzeugt vom eigenen Recht! Dat ist der Nationalsozialismus!’112

108 Emilio Gentile, Politics as religion (Princeton 2006) 83. 109 Gentile, Politics as religion, 37. 110 Kershaw, ‘Volksgemeinschaft: Potential and limitations of the concept’, 41. 111 Kellner, 338. 112 Ibidem, 374, 7 januari 1943. 40 Op 12 december 1942 trok hij dezelfde conclusie maar deze keer benadrukte hij de goddelijke rol die Hitler toebedeeld kreeg:

‘"Mein Führer" hinten und "Mein Führer" vorn, da ist die Unterwürfigkeit durch nichts mehr zu überbieten. Das Volk muss dann noch "Heil Hitler" bei Tag und bei Nacht rufen. Auf diese Weise ist ein irdischer Gott geschaffen worden. Die Halbgötter preisen ihren Schöpfer, den Gott Hitler, dessen Existenz mit der Ihrigen auf Gedeih und Verderb verbunden ist, und hieraus ist die "verschworene Gemeinschaft" entstanden’.113

Een politiek systeem werd tot een religie verheven waarin Hitler als goddelijk figuur fungeerde. Het religieuze geloof en vertrouwen in een almachtige Führer veroorzaakte een ongekend enthousiasme en gevoel van saamhorigheid bij de bevolking. Hitler had deze emotionele verbintenis slim weten uit te buiten volgens Kellner. Hij beschreef het bijzondere tafereel waarin mensen als bezetenen juichten om een glimp op te kunnen vangen van de grote Führer die door het lot was uitgekozen om het Duitse volk te leiden. Kellner hoorde bijvoorbeeld twee vrouwen tegen elkaar zeggen: „Hitler ist uns von Gott gesandt.”’.114 Hij noteerde in 1939 ook de reactie van een vrouw op zijn uitspraak dat deze oorlog, net als de Eerste Wereldoorlog, langer zou duren dan verwacht: ‘Frau R. Der Krieg dauert nicht lange, jetzt haben wir einen Führer!’.115 Dit fanatisme was precies wat de nazi’s zochten en zou bergen kunnen verzetten. De mensen werden overspoeld door fanatisme dat zich uitte in een overweldigende emotionele vervoering. Deze religieuze taferelen hielpen volgens Kellner om een gemeenschap te integreren. Hij zag mensen naar partijdagen gaan en als volledig bekeerde nazi’s terugkomen.116 De glans en glorie die de partij op deze dagen tentoonstelden maakten diepe indruk op de bevolking. Mensen raakten overweldigd door Fahnenprunk, het ceremoniële gemarcheer en tentoonstellingen van de SA, SS en de Hitler-Jugend. Wie de partijdagen niet mee kon maken kon er uitgebreid over lezen in de kranten of de films bekijken. Kellner merkte op dat dit bijna onvoorwaardelijke geloof in Hitler, het idee dat hij het Duitse volk naar de overwinning zou helpen en het voortbestaan van het Arische ras zou garanderen aan het einde van oorlog van essentieel belang was. Belangrijk was dan ook dat Hitler tot het einde van de oorlog in leven moest blijven. Kellner beredeneerde dat dit de enige manier was om een nieuwe dolkstootlegende te voorkomen. Het geloof in Hitler was zo sterk dat wanneer hij vroegtijdig zou overlijden het idee onder de bevolking zou blijven bestaan dat de oorlog gewonnen had kunnen worden als de Führer hen naar de overwinning had kunnen leiden. De mensen waren volledig

113 Kellner, 363, 12 december 1942. 114 Ibidem, 344, 14 november 1942. 115 Ibidem, 50, 16 december 1939. 116 Ibidem, 384, 20 januari 1943. 41 geïndoctrineerd door de nazi’s dat het verliezen van de oorlog met de onfeilbare Hitler als opperbevelhebber de enige manier was om een begin te maken aan het genezingsproces.117 Ondanks deze emotionele aantrekkingskracht van religieuze extase was het de bevolking die zichzelf gewillig liet onderwerpen volgens Kellner. Het fanatisme waarmee mensen zich inzetten kwam volgens Kellner voort uit een mix van terreur en verleidingskunsten.118 Hij probeerde na te gaan hoe de aantrekkingskracht van het nazisme op het individu werkte en te bepalen hoe iemand zo makkelijk verleid kon worden. Hij stelde zichzelf op 21 november 1943 de vraag wat de drijfveer van een vrouw zou zijn om zich in te zetten voor de partij.

‘Es steht ja die Frage im Vordergrund, was viele Frauen bewogen hat, sich fanatisch für die Partei einzusetzen. Was wirkte anziehend? Das ist gar nicht so einfach zu beantworten. Der übertriebene Nationalismus hat zweifellos sehr stark gewirkt. Auch gewisse mythische Ideen machten Eindruck. Dem Heldenkult sind Frauen sehr leicht zugänglich. Dieser Kult hat ebenfalls die Anziehungskraft verstärkt. Abgesehen hiervon ist das Programm der NSDAP. Umfangreich und vielgestaltig. Wer vieles bringt, bringt jedem etwas. Und wenn den Einzelne gefragt wird, was hat dich bewogen, Nationalsozialist zu werden, kommt meistens nichts gescheites dabei heraus. Der Nationalsozialismus ist eine Krankheit, eine Seuche. Vielleicht ist das die beste Erklärung’.119

Kellner noemde het overdreven nationalisme, de mythische ideeën, de heldencultus en het partijprogramma dat voor ieder wat wils had als aspecten van het nationaalsocialisme die aantrekkelijk waren voor vrouwen. De nazi’s speelden volgens hem in op het gevoel. Ze probeerden een emotionele en psychologische band met de ideologie te creëren door bijvoorbeeld de imponerende partijdagen. Daarnaast was het idee van een betere toekomst verleidelijk en het idee dat de staat voor hun zou zorgen als zij met genoeg vertrouwen en geloof zich in zouden zetten voor het regime. Maar wanneer er naar een directe reden gevraagd werd voor hun inzet in de partij kon er geen rationele reden benoemd worden omdat voornamelijk het gevoel en emotie werd gebruikt door de nazi’s. De religieuze beleving van het nationaalsocialisme in het Derde Rijk was dus van groot belang om Duitsers aan het regime te binden.

‚Das Volk hungert gern, wenn es nur „ausgezeichnet“ wird’ – De kans voor persoonlijke verbetering Ian Kershaw was van mening dat het begrip Volksgemeinschaft door de nazi’s werd gebruikt als symbool of metafoor om energie, sociale motivatie en idealisme te mobiliseren in de Duitse bevolking.120 Dit gebeurde door middel van een visie van een utopische maatschappij waarin alle

117 Kellner, 523, 11 september 1943. 118 Ibidem, 373, 7 januari 1943. 119 Ibidem, 546. 120 Kershaw, ‘Volksgemeinschaft: Potential and limitations of the concept’, 41. 42 Volksgenossen dezelfde mogelijkheden voor persoonlijke vooruitgang kregen. Dit bracht de potentie tot radicalisering met zich mee volgens de Duitse historici Martina Steber en Bernhard Gotto.121 Ieder lid van de Volksgemeinschaft kon zich dan ook gemakkelijk gelegitimeerd of misschien wel verplicht voelen om een actieve bijdrage te leveren aan het bereiken van het utopische wereldbeeld waar de nazi’s voor vochten. Veel burgers werden gestimuleerd door het Volksgemeinschaft project in het nazisme omdat het hen direct kansen bood voor persoonlijke statusverbetering die voorheen niet voor iedereen toegankelijk was.122 Kellner realiseerde zich dat de nazi’s de bevolking probeerden in te palmen door het prijzen van individuele inzet voor het regime. Ieder individu kon hogerop komen door zich volledig in te zetten voor de staat. Afkomst was niet meer van essentieel belang om carrière maken. Iedereen met overtuiging en voldoende inzet kreeg kansen om status en aanzien te verbeteren in het Derde Rijk. Kellner zag de hunkering naar erkenning in de Duitse bevolking en redeneerde dat de nazi’s efficiënt gebruik maakten van de menselijke zwakheden van het volk. Op 21 juni 1941 schreef hij bijvoorbeeld:

‘Und wo blieb der Stolz vor Götterthronen? Von der tollen Postenjagd wurden selbst die wenigen ideal veranlagten Nazi erfasst. Wie nicht genügend "Posten" mehr vorhanden waren, wurden eine Menge "Pöstchen" geschaffen. Der Deutsche besitzt eine krankhafte Schwäche, es wird auch Geltungstrieb genannt. Wie kommt er sich vor, wenn er ein bisschen mehr sein darf wie der andere. Dem hat ja auch die Wehrmacht reichlich Rechnung getragen. Obersoldat, Gefreiter, Obergefreiter usw. Einfache Soldaten sind kaum zu finden. Ein Winkelchen, ein Sternchen oder ein Abzeichen hat bestimmt jeder. Seht Euch den Bürger von heute an! Den schlichten Bürgerrock wagt kaum einer zu zeigen. Der Parteigenosse muss (Gott sei Dank) das Parteiabzeichen tragen. Die anderen behängen sich mit kleinen Orden, Ordensbändern, Vereinsnadeln oder mindestens einer NSV Plakette. Kommt man in ein Gespräch mit einem Fremden, so ist der erste Blick nicht etwa in das Gesicht, sondern auf die Heldenbrust gerichtet, damit feststellend, wes Geistes Kind das Gegenüber ist. Ein merkwürdiges Zeitalter!’123

Volgens Kellner was de hunkering naar erkenning een ziekelijke zwakheid van de Duitsers. Zij lieten zich door de zucht naar eer en erkenning verleiden om zich in te zetten voor het misdadige regime naar Kellners mening. De nazi’s zorgden ervoor dat er uitgebreide hiërarchie bestond in de maatschappij zodat iemand altijd een betere status had dan een ander. Duitsers werden beloond voor ijver en toewijding. Dit was verleidelijk en zij reageerden er op. Zo waren er in het leger ook talloze rangen in het leven geroepen om de mensen te motiveren. Wie zich volledig inzette werd

121 Steber en Gotto, 7. 122 Ibidem. 123 Kellner, 155. 43 beloond en zo werd geprobeerd Duitsers aan te zetten om beter hun best te doen. Kellner merkte op dat er nauwelijks nog gewone soldaten bestonden omdat iedereen probeerde zich omhoog te werken. De mogelijkheden voor persoonlijke verbetering werden naar zijn mening met beide handen aangegrepen. Één van de belangrijkste punten stipte Kellner aan het einde aan omdat het wat zegt over de maatschappelijke structuren. Hij schreef dat de onderscheidingen het eerste was dat opviel wanneer iemand een vreemde ontmoette. Dit liet duidelijk zien dat de nationaalsocialistische maatschappij een systeem was dat gericht was op prestatie. Duitsers werden in het Derde Rijk voornamelijk beoordeeld op hun loyaliteit en trouw aan het regime. Kellner beschreef op 10 juni 1942 nogmaals hoe ontvankelijk de bevolking was voor lof en erkenning:

‘Immer mehr Orden, Auszeichnungen, Urkunden usw. Das Volk hungert gern, wenn es nur „ausgezeichnet“ wird. Die Dummheit muß auch ein Erbgut sein. Ich will es Hitler gerne bescheinigen, daß er ein ausgezeichneter Kenner der Seele des deutschen Volkes ist. Er hat die ungewöhnlichen Schwächen des Volkes erkannt und die Bestialität für seine Zwecke ausgenutzt. Es ist ihm besonders gut gelungen, jene aus der Masse herauszufischen, die sich seiner Idee blind unterwarfen und zu revolutionären Fanatikern wurden’.124

Later, op 10 augustus 1942 voegde hij daar aan toe: ‘Der Deutsche ist ungemein ehrgeizig, empfänglich für ein Lob und begeistert von einer besonderen Auszeichnung. Wenn er nur ein Sternchen, ein Litzchen oder eine Ordensschalle mehr hat wie sein Nachbar. Der Führer hat schon frühzeitig die Schwächen „seines“ Volkes erkannt’.125

Kellner vond dat het Duitse volk zich liet overheersen. Hij gaf Hitler zelfs een complimentje voor het begrijpen van de psyche van het volk. Hitler had één van de zwaktes van de mens gevonden en zelfs weten uit te buiten om hen te veranderen in fanatieke nazi’s. Ondanks dat Kellner wel begreep dat eer en statusverbetering interessante aspecten waren voor de bevolking om zich te binden aan het regime, interpreteerde hij dit verschijnsel als een situatie waarin de niet nadenkende massa zich makkelijk liet indoctrineren door een bekwame hersenspoeler die menselijke zwaktes uitbuitte. Op deze manier werden mensen makkelijk verleid om zich fanatiek in te zetten voor het regime. Kellner nam dit de bevolking kwalijk. Na de oorlog zou de bevolking namelijk moeten boeten voor hun steun aan dit misdadige regime. ‘Das dumme verhetzte Volk lässt sich zur Schlachtbank führen auf das “Feld der Ehre”’. 126

124 Kellner, 274. 125 Ibidem, 286. 126 Ibidem, 540, 18 november 1943. 44 ‘Das deutsche Volk ist in seiner Gesamtheit geistig erkrankt’- Steun voor het regime Kellner schreef naarmate de oorlog voortduurde vaker over de stemming onder het volk. Kellner was van mening dat de oorlog, met Hitler als opperbevelhebber, volledig verloren moest worden. Pas wanneer zij met eigen ogen zouden zien dat Hitler het land in de afgrond had gestort en alleen maar lege beloftes had gedaan, zou de geïndoctrineerde bevolking weer normaal kunnen gaan nadenken en was er nog een toekomst voor Duitsland. Daarbij was het dus van belang dat ook Hitler tot het einde aan het roer zou blijven omdat anders het idee zou blijven bestaan dat de oorlog wel gewonnen had kunnen worden, als de Führer maar in leven was gebleven. Kellner geloofde niet dat er een einde aan de oorlog zou komen door een revolutie, zoals in 1918. Hij schreef bijvoorbeeld op 18 augustus 1943: ‘Es ist noch etwas Geduld erforderlich. Die Lage muss so werden, dass selbst der dümmste Pg (Parteigenossen) keinen Ausweg mehr sieht. Nur der militärische Zusammenbruch kann die Erlösung bringen. Dann ist die letzte Hoffnung aus dem Wege geräumt’. 127 Voornamelijk de partijgenoten geloofden in de nationaalsocialistische ideologie. Zo reageerde Kellner ook op 7 mei 1944 op een artikel in het SS-blad Schwarzes Korps met de titel So sind wir Deutschen van Leni Hieke-Witkowski waarin zij schreef over het ideologische belang om de oorlog te winnen. ‘Das ist unverfälschter nationalsozialistischer Geist. Dieser Geist wird noch lange nachklingen. Es wird die schwierigste Arbeit sein, diese Menschen zu heilen. Ob sie aber geheilt werden, davon bin ich heute noch nicht überzeugt. Es handelt sich um eine geistige Erkrankung’. 128 Het zou dus na de oorlog erg lastig worden om deze overtuigde nazi’s terug in de maatschappij te plaatsen. Hun onbreekbare vertrouwen en geloof in het voortbestaan van het nationaalsocialistische gedachtegoed zou moeilijk te genezen zijn en daarom zouden zij dan ook een gevaar vormen voor het Duitse volk. Kellner sprak ook over deze positieve stemming toen de Duitse bevolking de eerste berichten over D-Day hoorde. Hij schreef op 6 juni 1944: ‘Die Bevölkerung regiert sehr verschieden auf dieses wichtige Ereignis. Die Hoffnung, dass die deutsche Armee, die Eindringlinge besiegt, ist stark vertreten. Darüber braucht man sich auch nicht zu wundern. Dr. Goebbels und sein großer Stab haben dafür gesorgt, dass die Oeffentlichkeit in der gewünschten Weise unterrichtet und vorbereitet wird’.129 Het grootste gedeelte van de Duitse bevolking zag de Geallieerden als indringers en niet als bevrijders. Zij hoopten dat het Duitse leger de strijd zou winnen en de propaganda had hier een groot aandeel in volgens Kellner. Na de aanslag op 20 juli 1944 schreef Kellner dat het geloof en vertrouwen in het regime nog aan alle kanten gepredikt werd en dat het aantal mensen dat fanatiek in wonderen en het winnen

127 Kellner, 504. 128 Ibidem, 700. 129 Ibidem, 716. 45 van de oorlog geloofde nog steeds groot was.130 De aanslag had juist het geloof en vertrouwen in de onfeilbare Führer versterkt. Op 7 september 1944 reageerde Kellner op de verlenging van de werkweek naar een minimum van zestig uur per week en schreef hij dat de Duitse slaven geen liefde voor vrijheid hadden en dat de ‘Heil Hitler Rufer’ nog zeker niet waren uitgestorven.131 Daarnaast waren er onder de jeugd nog steeds veel fanatieke vrijwilligers te vinden. Zij werden volgens Kellner gemakkelijk verleid door avontuur, ambitie en heldenverering. Ook op 12 december 1944 herhaalde Kellner zijn visie op hoe de nazi’s het volk voor zich had weten te winnen:

‘Adolf Hitler hat richtig spekuliert. Mit seinen Tiraden hat er nicht nur die Dümmsten unter der Masse des Volkes, sondern auch leider eine große Menge jener Leute eingefangen, die sich zur Intelligenz rechneten. Es ist unbestreitbar, dass Hitler das Volk durch seine Propaganda für sich gewonnen hat. Der Erfolg lag in der Dauer und der gleichmäßigen Einheitlichkeit ihrer Anwendung’.132

De nazi’s hadden dus een sterke band weten te creëren tussen de staat en een groot gedeelte van de bevolking die vrijwel tot het einde van het regime in stand bleef. Nog belangrijker was dat Hitler dus het grootste gedeelte van het Duitse volk achter zich had weten te scharen waardoor er in Kellners opzicht toch een bepaalde mate van een geünificeerde Volksgemeinschaft bestond. Dit was misschien niet zoals de nazi’s het hadden bedoeld waarbij van de traditionele klassenstructuren daadwerkelijk verdwenen, maar het leek er volgens Kellner op alsof er wel een belangrijke unificerende factor bestond. Hij nam het vooral de academici kwalijk dat zij voor deze propaganda waren gevallen omdat zij beter hadden moeten weten. Hitlers intenties waren namelijk terug te vinden in Mein Kampf.

Conclusie De nazi’s probeerden op verschillende manieren de bevolking te integreren in de Volksgemeinschaft. Er bestond populariteit van het regime onder de bevolking volgens Kellner. Hij sprak over het blinde vertrouwen in de Führer en het regime, het geloof in een betere toekomst en de kansen op persoonlijke statusverbetering in de maatschappij. Welke uitwerking had dit volgens Kellner op de bevolking? In hoeverre was er volgens hem sprake van een Zustimmungsdiktatur? Ten eerste was het niet noodzakelijk dat mensen overtuigd waren van de juistheid van de nationaalsocialistische ideologie. Kellner maakte hier een duidelijk onderscheid in. De redenen om het regime toe te juichen liepen uiteen en de verklaring hiervoor was dus niet alleen te baseren op instemming met de ideologie. Het grootste gedeelte van de bevolking steunde het regime omdat zij geloofden dat de

130 Kellner, 787, 4 augustus 1944. 131 Ibidem, 823. 132 Ibidem, 903. 46 nazi’s zouden zorgen voor een betere toekomst. De propaganda leerde de bevolking dat zij hun individuele belangen opzij moesten zetten voor het grotere ideologische belang, de toekomst van Duitsland en de Duitsers als volk. Om dit doel te kunnen bereiken moest de bevolking het eigen belang opgeven en volledig vertrouwen op het regime. Volgens Kellner geloofde de Duitse bevolking dat de nazi’s voor een betere toekomst zouden zorgen. Zij stelden vertrouwen in het regime en lieten zich vervolgens als vee behandelen door zelf niet meer na te denken. De bevolking had hier geen weerstand tegen geboden en had zich jarenlang laten indoctrineren door propaganda. 99 procent van de bevolking had zich laten meeslepen en enthousiast Heil Hitler of Sieg Heil geroepen. Kellner was van mening dat de jarenlange indoctrinatie van de Duitsers met behulp van terreur ertoe had geleid dat er nauwelijks tegenstand was tegen het regime. Een groot gedeelte van het enthousiasme voor het regime was gebaseerd op een emotionele verbintenis. Het fanatisme was volgens hem gedeeltelijk te verklaren door de religieuze beleving. Het nazisme kon opgevat worden als een politieke religie waarbij een betere toekomst gegarandeerd zou worden door het onvoorwaardelijke geloof en vertrouwen in het regime en de onfeilbare leider. Het fanatisme werd versterkt omdat de nationaalsocialistische religie een volledige toewijding vroeg van de geest. Bij de beweringen van Kellner moeten we oppassen voor generalisering. Dat er nauwelijks tegenstand was betekende namelijk niet dat dit grootste gedeelte van de bevolking zich inzette voor het regime. Dat er geen regelrechte oppositie was betekende niet dat er een consensus was omdat conformiteit geen goedkeuring hoeft in te houden.133 Kellner schreef makkelijk over ‘99 procent’ en ‘de gehele Duitse bevolking’ maar hij schreef nauwelijks over de reactie van de bevolking op specifieke acties van het regime. Ian Kershaw merkte terecht op dat de mening van de bevolking verschilde bij ieder aspect van de nationaalsocialistische wetgeving.134 Kellner schreef namelijk vooral over algemene houding ten opzichte van de nazi-leiding en beschreef nauwelijks hoe mensen bijvoorbeeld reageerden op gewelddadige deportaties van Joden uit de buurt of de mening van mensen over het vermoorden van de gehandicapten in speciale verpleeghuizen. De populariteit van het regime was dus volgens Kellner aanzienlijk en de belofte van een betere toekomst speelde hier een belangrijke rol in. Daarnaast moeten we er rekening mee houden dat dit niet betekende dat alle Duitsers instemden met alle aspecten van de nazi-ideologie. Goedkeuring of geen goedkeuring, Kellner was van mening dat de gehele Duitse bevolking dermate door de nazi’s was beïnvloed dat het een bijzonder zware klus zou zijn om de Duitsers hiervan te genezen.

133 Kershaw, ‘Volksgemeinschat: Potential and limitations of the concept’, 37. 134 Ibidem. 47 4: ‘Wir kapitulieren nie!’ – Zelfvernietiging in de laatste fase van de oorlog

In zijn laatste officiële proclamatie op 24 februari 1945 benadrukte Adolf Hitler dat de ‘unerschütterliche Wille’ van het Duitse volk uiteindelijk de overwinning zou afdwingen.135 De Geallieerden zouden niet kunnen winnen van het wanhopige Duitse Volk dat ieder huis tot het einde zou moeten verdedigen. Hitler was ervan overtuigd dat de uiteindelijke voorbestemde overwinning het resultaat zou zijn van Duitslands strijd tegen interne -en externe vijanden. De ideologische mobilisatie die resulteerde in een sterk en verenigd Volk met een onverzettelijke wilskracht om alles te geven voor het voortbestaan van de Duitse natie was volgens hem een unieke historische prestatie en toonde de kracht van het nationaalsocialisme. Propagandaminister Joseph Goebbels deelde, zoals gewoonlijk, zijn mening en concentreerde zich op het stimuleren van het moreel. Hij benadrukte in zijn bekende ‘Totale Krieg’ toespraak van 18 februari 1943, na de catastrofe in Stalingrad, dat de definitieve overwinning afhankelijk was van de fanatieke wilskracht van de bevolking om stand te houden tot de laatste man.136 Het moest te allen tijde voorkomen worden dat een situatie zich voordeed zoals in november 1918. Toen was het Duitse volk in opstand gekomen tegen een regime dat hen in het verderf stortte. Het was noodzakelijk dat de Duitse bevolking een sterke eenheid bleef. Het einde van de oorlog in 1945 verschilde veel van 1918. Pas nadat de Geallieerden tachtig procent van het territorium van het Reich hadden bezet en Hitler zelfmoord had gepleegd, gaf de Wehrmacht zich over.137 Tot het einde werden er door de nazi’s geen serieuze pogingen ondernomen om over vrede te onderhandelen. Sterker nog, het regime bleef tot het einde functioneren. De postbezorging werd, zij het met enige moeite, volgehouden, het laatste optreden van de Berliner Philharmoniker vond plaats op 12 april en de nationaalsocialistische krant Völkische Beobachter verscheen voor het laatst op 28 april 1945 met de kop ‘Fort Beieren’.138 Ook de Wehrmacht bleef tot het einde functioneren. Dat betekende niet dat het Duitse leger geen tekenen van desintegratie vertoonde tegen het einde van de oorlog. Soldaten zagen toen steeds vaker in dat het zinloos was om door te vechten en verlangden naar familie en geliefden. Toch viel de Wehrmacht niet uiteen en werden de bevelen van fanatieke nationaalsocialistische generaals uitgevoerd. Het Duitse Rijk hield stand totdat het Rode Leger in Berlijn was binnengedrongen. De nazi- leiding weigerde zich over te geven. Het leger en de bevolking ondernamen niets om het zinloze gevecht en de verspilling van talloze mensenlevens te stoppen. Het was in de moderne tijd

135 Hans Mommsen, ‘Dissolution of the Third Reich: Crisis management and collapse, 1943-1945’ in Frank Biess, Mark Roseman en Hanna Schissler eds., Conflict, catastrophe and continuity. Essays on modern German history (2007) 104-116, aldaar 111. 136 Mommsen, ‘Dissolution of the Third Reich’, 110-111. 137 Ibidem, 104. 138 Ian Kershaw, Tot de laatste man. Duitsland 1944-1945 (Antwerpen 2011) 24. 48 gebruikelijk dat oorlogen resulteerden in een wapenstilstand, zoals aan het einde van de Eerste Wereldoorlog. In 1918 viel het thuisfront uiteen door stakingen, muiterijen en opstanden. Hitlers Rijk daarentegen viel niet ten prooi aan anarchie en de nazi’s bleven tot het einde in staat om macht uit te oefenen over de bevolking. Deze unieke situatie van totale verslagenheid in de geschiedenis roept de vraag op hoe dit mogelijk was. Waarom kwamen de Duitsers niet in opstand en brak er geen revolutie uit om de verdere verwoesting van het land en het verlies van mensenlevens tegen te gaan?

Totalitaire staat of conformerende bevolking? – Stand van het onderzoek. Na de Tweede Wereldoorlog gebruikten Duitse generaals een voor de hand liggend argument. Zij beweerden dat de Geallieerde eis voor onvoorwaardelijke overgave hen geen andere keuze had gelaten dan tot het einde door te vechten.139 Het is echter te makkelijk om de schuld voor het in stand houden van het regime volledig bij de Geallieerden neer te leggen. Bij het opperbevel van de Wehrmacht werd er nauwelijks aandacht besteed aan de eis en deze had ook geen invloed op strategische beslissingen.140 In de eerste naoorlogse jaren pakte de Duitse bevolking liever het leven weer op dan stil te staan bij de dieper liggende redenen van hoe de Tweede Wereldoorlog had kunnen plaatsvinden.141 Voor de bevolking was het natuurlijk gemakkelijk en geruststellend om zichzelf te zien als onderdrukte slachtoffers van een terroristisch regime. Zij werden bruut onderdrukt door een almachtige dictator en een groep van fanatieke en gewetenloze nazi’s. In deze verklaring werden zij zelfs gesteund door wetenschappelijk onderzoek. Auteurs zoals Hannah Arendt, Carl Joachim Friedrich en Zbigniew Brzezinski ondersteunden de verklaring van het totalitaire regime dat met terreur en repressieve middelen de bevolking in toom hield.142 Deze interpretatie domineerde het wetenschappelijke debat. In zijn artikel ‘Beyond ‘consent’ or ‘terror’’ uit 2011 verklaarde de Australische historicus Nicholas Stargardt dat de historiografie vanaf de jaren tachtig en negentig juist gedomineerd werd door ideeën van de Duitse historicus Martin Broszat.143 Broszat beweerde dat de Duitse maatschappij gekenmerkt werd door een gevoel van verslagenheid sinds februari 1943. Na de verloren slag bij Stalingrad hadden de Duitsers volgens hem geweten dat de oorlog niet gewonnen kon worden, maar werden zij gecontroleerd door het efficiënte terreursysteem van het regime.144 Op deze manier

139 Kershaw, Tot de laatste man, 26. 140 Ibidem. 141 Ibidem. 142 Ibidem, 27. 143 Nicholas Stargardt, ‘Beyond ‘consent’ or ‘terror’: Wartime crimes in Nazi Germany’, History workshop journal 72 (2011) 190-201, aldaar 191. 144 Stargardt, ‘Beyond ‘consent’ or ‘terror’’, 191. 49 namen zij vanaf februari 1943 afstand van de nationaalsocialistische ideologie, een proces van silent self-denazification. Vanaf het midden van de jaren negentig is het zwaartepunt van het debat omtrent het einde van de oorlog echter verschoven. Zoals in het vorige hoofdstuk werd vermeld proberen historici juist de harmonie in plaats van het conflict tussen samenleving en regime te onderstrepen. De aandacht groeide voor het begrip Volksgemeinschaft, dat meer zou zijn geweest dan alleen een propagandaleus, en de term Konsensdiktatur deed zijn intrede.145 Historici kwamen consensus en acceptatie van het nazi-regime onder de bevolking steeds vaker tegen. De Canadese historicus Robert Gellately was het bijvoorbeeld eens met de Duitse historicus Joachim Fest en de Duits- Canadese historicus Peter Hoffmann in hun idee dat de Duitse bevolking tot het einde van de oorlog geen voorstander was geweest van verzet.146 Hij beweerde dat er tot maart 1945 onder de bevolking nog steeds hoop leefde op een positief einde van de oorlog en dat er nergens aanwijzingen waren voor stakingen en andere vormen van verzet. Gellately beriep zichzelf onder andere op berichten van het Reichsministerium für Volksaufklärung und Propaganda, waarin vermeld werd dat de bevolking in het begin van 1945 slechts enkele defaitistische uitspraken deed.147 De laatste jaren wordt er niet zozeer meer gekeken naar het Derde Rijk als een Konsensdiktatur of een totalitaire staat waarin een kleine groep fanatieke nazi’s de bevolking onderdrukten, maar juist naar een meer afgewogen oordeel. De beweringen van Fest, Hoffmann en Gellately dat de bevolking zich nauwelijks verzette, hoopte op een positief einde en nauwelijks defaitistische uitspraken deed, betekende niet dat de bevolking het regime daadwerkelijk steunde of dat er sprake was van een ideologische mobilisatie, zoals Goebbels gehoopt had. Volgens Ian Kershaw begon de populariteit van Hitler al vanaf de winter van 1941 af te nemen en had de bevolking ten minste vanaf maart 1945 geen vertrouwen meer in het leiderschap.148 Kershaw beriep zich op interne stemmingsberichten van de nazi’s en het dagboek van Goebbels. Ondanks een korte opleving van zijn populariteit na de aanslag van 20 juli, was de steun voor Hitler vanuit de bevolking vanaf het begin van 1945 erg zwak en werd de partij meer en meer gehaat. De bevolking steunde Hitler en het regime niet tot het einde.149 De bevolking smachtte juist naar het einde van de oorlog. Ian Kershaw schreef één van de meest toonaangevende werken over dit onderwerp en was van mening dat de redenen waarom Hitler zijn regime tot het laatst kon laten functioneren niet eenvoudig samen te vatten waren in één aspect, maar dit zou gezocht moeten worden in een combinatie van factoren waarbij de machtsverhoudingen in het Derde Rijk cruciaal waren.150 De

145 Stargardt, 191. 146 Robert Gellately, Pal achter Hitler. Openheid en onderdrukking in nazi-Duitsland (Den Haag 2001) 247. 147 Gellately, Pal achter Hitler, 247. 148 Kershaw, Tot de laatste man, 438. 149 Ibidem, 437. 150 Ibidem, 434. 50 mislukte aanslag op het leven van Hitler op 20 juli 1944 was hierbij van groot belang, omdat het regime toen snel versterkt werd. Hitlers paranoia trad duidelijker dan ooit tevoren op de voorgrond. Hij zag overal verraad, wat naar zijn mening de militaire mislukkingen verklaarde. Iedere twijfel die de mensen om hem heen uitspraken over het winnen van de oorlog zag hij als tekenen van mogelijk verraad. Voor Hitler was het cruciaal om een einde van de oorlog zoals in 1918 te allen tijde te voorkomen en zou hij ieder voorstel om te onderhandelen met de vijand afwijzen. Hij koos liever voor een heldhaftige totale vernietiging van het Duitse volk en land, dan het tekenen van een capitulatie. Als opperbevelhebber van de strijdkrachten, staatshoofd en hoofd van de partij was hij het hoogste gezag in het Derde Rijk en waren er geen officiële instanties om hem af te zetten, zoals in het geval van Mussolini in juli 1943.151 Bovendien waren de hoogst geplaatste nazi’s te verdeeld en wantrouwig ten opzichte van elkaar om één front te vormen tegen zijn macht. Ze waren zich bewust dat hun gezag volledig afhankelijk was van Hitler en waren niet bereid hun banden met Hitler te verbreken. De macht onder de Führer werd na de aanslag verdeeld onder de vier trouwste nazi-leiders: Martin Bormann, Heinrich Himmler, Joseph Goebbels en Albert Speer. Zij wisten door uitzonderlijke inspanningen het functioneren van het regime te verlengen. Himmler versterkte de macht van het regime in het leger en Bormann breidde de controlerende rol van de partij uit. Zonder de miljoen extra mannen die Goebbels op de been wist te brengen voor de Wehrmacht en Volkssturm was het Duitse leger misschien veel eerder verslagen en zonder de vindingrijke initiatieven van Speer om de wapenproductie draaiende te houden was het regime niet in staat geweest om de strijd zo lang voort te zetten.152 Bovenal was het onaantastbare gezag van Hitler bepalend voor de totale vernietiging van het Derde Rijk. Hitler wilde geen laffe overgave maar een heldhaftig gevecht tot de laatste man. Deze factoren waren essentieel om de vraag te beantwoorden waarom het regime zo lang kon functioneren. Toen de militaire nederlagen van het Derde Rijk toenamen aan het begin van 1944, begon ook Kellner zich bezig te houden met deze kwestie. Hij realiseerde zich, dat het voor buitenstaanders moeilijk te bevatten zou zijn waarom het Duitse leger door bleef vechten en waarom de bevolking niet in opstand kwam en daarom probeerde hij deze unieke situatie te analyseren.

‚Ohne Hilfe von draußen gibt es keine Aenderung’ – Stemming ten opzichte van de oorlog. In december 1943, ongeveer tien maanden na de nederlaag bij Stalingrad, reageerde Kellner op een artikel van het SS-blad Schwarze Korps met de titel ‘Der Glaube der Deutschen’.153 Hij schreef dat het

151 Kershaw, Tot de laatste man, 447. 152 Ibidem, 445. 153 Kellner, 569, 11 december 1943. 51 verkeerd was om over het geloof van Duitsers als geheel te spreken en dat het accurater zou zijn om te spreken van onbreekbaar geloof bij partijgenoten. Zij waren degene die oprecht geloofden in Hitler, de onoverwinnelijkheid van het Duitse leger en het recht van Duitsland om deze oorlog te winnen. Het vertrouwen in het regime was bij deze partijgenoten rotsvast. Bij de rest van de bevolking was echter wel een kleine verandering op te merken. De situatie was veranderd sinds de krijgskansen gekanteld waren. Het blinde geloof in de propaganda begon af te nemen. De nationaalsocialistische kranten schreven bijvoorbeeld dat Duitsland een ‘aufgezwungenen Krieg’ vocht, maar volgens Kellner maakte dit geen indruk meer op de bevolking. ‘Auch unter den Deutschen ist es nur eine unbeachtliche Minderheit, die nicht wissen will dass Deutschland diesen Krieg von langer Hand vorbereitete und an dem Ausbruch die alleinige Schuld trägt’ schreef Kellner op 11 december 1943.154 Daarnaast nam de kritiek op het regime toe. Hij schreef verder op 11 december 1943: ‘Solange nun das deutsche Heer gesiegt hat, wurden die Lorbeeren von allen Beteiligten schmunzelnd entgegengenommen, und es gab keinerlei Kritik. Nachdem das Kriegsglück sich aber gedreht hat, ist eine andere Situation eingetreten’.155 Op 1 mei 1944 schreef Kellner: ‘Die Gläubigen sind immer noch gläubig. Und die Ungläubigen sind mürbe und apathisch. Ohne Hilfe von draußen gibt es keine Aenderung’.156 Op 6 mei 1944 beweerde hij zelfs dat nazi-Duitsland alleen van binnenuit ineen kon storten, door een eventuele samenwerking van het Geallieerde leger met de bevolking van bezette landen en buitenlandse arbeiders.157 Het vertrouwen in het regime nam dan wel af naarmate de oorlog verslechterde, maar Kellner zag geen mogelijkheid dat het Rijk van binnenuit in elkaar zou storten. Er waren nog veel mensen in Duitsland die vertrouwen hadden in het regime en de groep waarbij het vertrouwen was gaan wankelen was niet in staat om iets te veranderen. Bovendien wankelde het vertrouwen niet bij degenen die de macht in handen hielden. Kellner was overtuigd dat de hulp van de Geallieerden de enige manier was om de situatie in Duitsland te veranderen. Van binnenuit zouden er in ieder geval geen initiatieven komen. De invasie van de Geallieerden in Frankrijk op 6 juni 1944 veranderde niet veel aan het vertrouwen van de bevolking in het regime. Op 15 juni 1944 schreef Kellner over de stemming onder de Duitse bevolking: ‘Die augenblickliche Lage im Kampfgebiet in der Normandie ist noch nicht dazu angetan, die Gläubigen unter den Deutschen zu erschüttern. Die eigenen Meldungen lauten sehr zuversichtlich. Und daran klammert sich der größte Teil des Volkes. So ein Restchen von Hoffnung ist beinahe bei jedem anzutreffen’.158 Het vertrouwen in het regime, dat bij vele Duitsers nog aanwezig was, was volgens Kellner niet veranderd. De Geallieerde invasie had de hoop op een Duitse

154 Kellner, 571. 155 Ibidem. 156 Ibidem, 686. 157 Ibidem, 692, 6 mei 1944. 158 Ibidem, 724. 52 overwinning nauwelijks aangetast en het was onwaarschijnlijk dat de Duitse bevolking in opstand zou komen. Toen Claus von Stauffenberg op 20 juli 1944 een aanslag op Hitler pleegde, resulteerde dat in een kortstondige steun opleving voor de Führer en zijn regime. Kellner begreep goed dat het miraculeuze overleven van Hitler door de pers gebruikt zou worden om het geloof in Hitler en het regime te versterken. Geen enkele Duitser zou volgens hem de berichten van de aanslag kunnen lezen zonder zich ervan bewust te worden dat het leven van de Führer gered was door een bovennatuurlijke kracht.159 ‘Jeder wird von dem Gefühl ergriffen sein, dass wir hier eine Dankesschuld an das Schicksal abzutragen haben, dass wir ein Opfer schuldig sind’ schreef Kellner op 24 juli 1944 over de aanslag. De Führer verkondigde nog eens dat de overwinning van het Derde Rijk zou komen als er geloof en samenwerking heerste in de samenleving. Deze methode wierp zijn vruchten af, want volgens Kellner versterkte de aanslag het fanatieke geloof in wonderen. Hij beschreef bijvoorbeeld een gesprek met een spoormedewerker: ‘N. führte aus, dass Hitler ein Gesandter Gottes sei, der uns den Endsieg bringen würde. Wir müssten nur glauben’.160 Het enige wat verwacht werd van de Volksgenossen was een fanatiek geloof en blind vertrouwen in het regime en in Hitler. Kellner vervolgde dat deze man geen uitzondering was en dat de hoop en het geloof wijdverbreid waren. Naast de propaganda initiatieven om de stemming te verbeteren, drong het regime ook steeds dieper door in het dagelijkse leven om ieder spoor van defaitisme de kop in te drukken. De druk op de bevolking werd opgeschroefd. Om het desintegreren van zijn regime tegen te gaan intensiveerde Hitler de terreurmaatregelen. Kellner nam af en toe berichten over uit de krant waarin werd vermeld dat een Volksverräter of een Volksschädling werd veroordeeld tot de doodstraf voor het verspreiden van defaitistische opmerkingen (zie afbeelding 2).161 Op 15 februari 1945 werd zelfs een speciale militaire rechtbank opgericht voor snelrecht van burgers, de Standgerichte.162 Deze rechtbank kon iedereen berechten die verdacht werd van opruiing of defaitisme. De doodstraf volgde voor wie schuldig werd bevonden. Het regime zette de bevolking dus onder grote druk om zich te conformeren. Afbeelding 2: nieuwsbericht van 20 juli 1944. Uit Het opgeluchte gevoel over het overleven van Hitler en het Kellner, blz. 765. hernieuwde vertrouwen in het winnen van de oorlog bleef nog een paar maanden hangen. In augustus 1944 schreef Kellner in zijn dagboek dat de veelgebruikte propagandabegrippen bij de bevolking bleven hangen. Hij beschreef een aantal gesprekken. In het

159 Kellner, 763, 24 juli 1944. 160 Ibidem, 787, 4 augustus 1944. 161 Ibidem, 765, 28 juli 1944, 793, 20 augustus 1944 en 826, 7 september 1944, 916, 17 januari 1945. 162 Gellately, 249. 53 eerste gesprek vertelde mevrouw Zimmerman hem dat zij vertrouwen had in het nieuwe wapen, de V2. Mevrouw Schmitt was daarnaast ervan overtuigd dat de westelijke Geallieerden alleen aan land werden gelaten zodat ze makkelijker verslagen konden worden. Tot slot beschreef hij het verhaal van een geëvacueerde man uit Frankfurt die zoveel mogelijk pamfletten had verzameld die door Geallieerdee vliegtuigen verstrooid waren. De man uit Frankfurt had alle pamfletten afgegeven aan de autoriteiten zonder ze te lezen. ‘Mit solchen Deutschen kann Adolf Hitler bis zum vollendeten Untergang kämpfen’ concludeerde Kellner op 22 augustus 1944.163 In september 1944 werd de Volkssturm opgericht. Dit was een nieuwe militie die bestond uit mannen tussen de zestien en zestig jaar oud die in staat waren een wapen te dragen. De nazi-leiders geloofden dat de waarde van de militie lag in het winnen van tijd tot de ontwikkeling van nieuwe wapens. De Volkssturm had daarentegen nauwelijks militaire waarde en de oprichting ervan was eerder een wanhopige poging om de laatste reserves te mobiliseren.164 De bevolking zag de oprichting van de militie over het algemeen als een teken van hoe wanhopig het regime was geworden.165 Het werd duidelijk dat de Duitse strijdkrachten uitgeput raakten. Kellner beschreef de dienstdoende Volksgenossen in de militie als een ‘Haufen unwilliger, missgestimmter Sklaven’.166 Kellner werd zelf op 9 november 1944 opgeroepen om dienst te doen in de Volkssturm (zie afbeelding 3). Hij was toen 59 jaar oud. Kellner sprak met verschillende partijgenoten over de waarde van deze militie en het verbaasde hem dat de meesten erg sceptisch waren. Op 12 november schreef hij: ‘Ich habe auch mit einigen Parteigenossen über den Wert oder Unwert des “Volkssturms” gesprochen und bin dabei ebenfalls auf sehr skeptische Meinungen gestoßen. Indessen ist bei Parteigenossen immer doch noch wenigstens ein Fünkchen Hoffnung vorzufinden’.167 De partijgenoten waren dan misschien sceptisch over het belang van de Volkssturm maar zij bleven hopen op een Duitse overwinning. Zij vestigden hun hoop op de nieuwe wapens en een mogelijk wonder. Afbeelding 3: De brief waarin Kellner opgeroepen werd voor de Volkssturm op 9 november 1944. Uit: Kellner, 877.

163 Kellner, 800. 164 Kershaw, Tot de laatste man, 111. 165 Ibidem, 134. 166 Kellner, 883, 19 november 1944. 167 Ibidem, 879, 12 november 1944. 54 ‚Im großen und ganzen ist der Soldat kein Denker’- De beperkingen van de Wehrmacht. Naarmate de tijd verstreek en de strijd door bleef gaan begon Kellner zich af te vragen wat het Duitse leger bezielde om door te blijven vechten. Op 20 november 1944 reageerde hij op een artikel waarin beschreven werd dat de Wehrmacht fanatiek zou blijven doorvechten en iedere positie tot het einde verdedigd zou worden. Hij schreef:

‘Es mag viele Deutsche und Ausländer geben, die sich den Kampfgeist der deutschen Truppen nicht erklären können. Die Propaganda und der Parteigeist haben es tatsächlich fertig gebracht, die Soldaten auch in aussichtlosen Lagen zum zähesten Widerstand zu veranlassen. Der fanatische Glaube an den Sieg ist bei den deutschen Soldaten in der Tat noch vorhanden. Jeder ist davon überzeugt dass wir siegen müssen, um nicht ganz verloren zu sein. Viele hoffen auch, dass die Einigkeit unserer Gegner zerbricht und wir deswegen nur auszuharren brauchen um schließlich den Sieg zu erringen. Im großen und ganzen ist der Soldat kein Denker. Die meisten Soldaten sind durch die Schule des Nationalsozialismus gegangen und sie sind deshalb auch von dem Recht Deutschlands, die Welt zu beherrschen, fest überzeugt’.168

Kellner legde uit waarom de Wehrmacht door bleef vechten. De Duitse soldaten geloofden nog in de overwinning terwijl zij in uitzichtloze situaties vochten. De soldaten hadden jarenlang geleerd om hun bevelen trouw op te volgen en te vertrouwen dat de leiding wist wat goed was. Bovendien werd in de propaganda benadrukt dat zij tot het laatst stand moesten houden. Volgens Kellner geloofden de soldaten dat zij de strijd moesten winnen om ervoor te zorgen dat Duitsland niet volledig verloren was. Deze jonge soldaten waren jarenlang opgevoed met de nationaalsocialistische ideologie en geloofden dat Duitsland het recht had om andere volken te overheersen. Het was hen afgeleerd om zelf kritisch na te denken. Velen namen dan ook de door de propaganda gepredikte hoop over dat het onnatuurlijke verbond tussen de westelijke Geallieerden en de Sovjet-Unie uit elkaar zou vallen, dat nieuwe beslissende wapens snel in gebruik genomen konden worden of dat de Führer nog iets wonderlijks zou doen om alsnog een overwinning te behalen. Kellner geloofde dat het Duitse leger gereduceerd was tot een machine die alleen in staat was om te doen wat hem gezegd werd. Het feit dat de officieren van de Wehrmacht hun bevelen bleven uitvoeren was volgens Kellner onomstotelijk bewijs van hun medeplichtigheid aan de gruweldaden.169 Zij hadden huisgehouden als Hunnen en barbaren in buitenlandse gebieden en waren bang voor vergeldingsmaatregelen. Op 28 oktober 1944 schreef Kellner: ‘Es kann nur eine vernünftige Erklärung für die unverständliche Haltung der Wehrmacht geben: Die Befehlshaber sind mitschuldig an den begangenen Greueltaten und

168 Kellner, 894-895. 169 Ibidem, 865, 28 oktober 1944 en 920, 24 maart 1945. 55 befürchten Vergeltungsmaßnahmen’.170 De oorlogsmisdadigers vochten tot het einde door omdat zij niets meer te verliezen hadden. Na de aanslag van 20 juli werd ook het Duitse leger slachtoffer van Hitlers paranoia en werd de greep op de Wehrmacht verstevigd. De betrokkenen bij het complot werden hard gestraft en de militaire leiding werd onderworpen aan hernieuwde nazificering. De traditionele militaire saluut werd op 23 juli 1944 vervangen door de ‘Heil Hitler’ groet om de band met de Führer te verstevigen. Daarnaast moest iedereen in de Wehrmacht opnieuw een eed van trouw aan Hitler afleggen. Er vond een flinke zuivering plaats onder de generaals waarna alle machtsposities bezet werden door trouwe nazi’s die hun eed van trouw aan Hitler erg serieus namen. Hitlers bevelen om niet terug te trekken werden door deze generaals zonder tegenspraak opgevolgd. Het werd ook bijzonder gevaarlijk om twijfels te uiten over het verloop van de oorlog en het executeren van defaitisten nam toe om soldaten af te schrikken. Er zijn ongeveer zes- tot zevenduizend doodvonnissen door de militaire standrechtbanken uitgesproken.171 De terreur om te conformeren intensiveerde, maar dit verklaarde niet volledig waarom soldaten tot het einde met grote betrokkenheid door bleven vechten.172 Volgens Kellner waren de soldaten zo goed opgeleid dat ze de bevelen trouw uit bleven voeren en geloofden zij dat ze vochten voor het voortbestaan van de natie.

‘Kommende Generationen werden es nie verstehen’ –Redenen voor het gebrek aan weerstand. Helaas hield Kellner, door ziekte, vanaf 12 december 1944 een lange tijd op met schrijven. Hij begon weer met schrijven op 7 maart 1945. Hier gaf hij een schets van de situatie in Duitsland op dat moment. Hij schreef dat de oorlog inmiddels een nieuw hoogtepunt had bereikt. De ‘Partei- Patrioten’ hoopten nog altijd op een overwinning en er bestonden nog steeds veel Duitsers die van de Führer een wonderdaad verwachtten. Kellner beschreef deze groep als mensen die zelfs met één been in het graf de hoop niet opgaven, omdat overgave hun einde zou betekenen.173 Iedereen kon zien dat de Duitse bevolking in de afgrond stortte en voor zowel het buitenland als komende generaties zal het moeilijk te bevatten zijn, waarom de Duitsers dit lieten gebeuren, besefte hij. Hij schreef daarom een korte analyse om te verklaren waarom de bevolking in maart 1945 geen poging kon of wilde ondernemen om het regime ten val te brengen. Kellner schreef: ‘Kommende Generationen und das Ausland werden es nie verstehen, warum das deutsche Volk die Parteifessel nicht mit Gewalt beseitigt und sich gegen die Partei Tyrannei wendete, damit dieser grausame Krieg beendet wurde. Hierzu ist manches zur Aufklärung zu sagen’.174

170 Kellner, 865. 171 Kershaw, Tot de laatste man, 261. 172 Ibidem, 439. 173 Kellner, 914. 174 Ibidem, 914. 56 Ten eerste, begon hij, is het aantal partijfunctionarissen groot. ‘Es handelt sich hierbei um Millionen Menschen, denen der Glaube an die nationalsozialistische Idee und die Sendung des Führers in jahrelanger Kleinarbeit eingetrichtert wurde’.175 Deze grote groep fanaten was bijgebracht om zo trouw mogelijk te zijn en de bevelen van de leiding zonder twijfel uit te voeren. Veel partijgenoten waren bereid hun instructies meedogenloos en desnoods met terreur uit te voeren. Deze groep had de macht in handen en zou zich doodvechten omdat het verliezen van de oorlog hun einde zou betekenen. Volgens Kellner strekte de macht van de partij zich zo ver uit dat in ieder gezaghebbend orgaan in de staat en de particuliere sector zich trouwe partijgenoten bevonden. Hitler had immers ver voor zijn aanstelling als Reichskanzler aangekondigd dat in zijn regime alle ambten zouden worden gevuld met de meest toegewijde partijgenoten en niet met de meest bekwame mensen en dit doel had hij volledig bereikt. Overal waar een tegenbeweging zou kunnen ontstaan stond een wachter van Hitler om de organisatie van een tegenbeweging in de kiem te smoren. Diegenen die waardering voor Hitler hadden getoond hoopten ook nog steeds op een overwinning, omdat zij bij een nederlaag veel te verliezen hadden en door de Geallieerden stevig aangepakt zouden worden. De angst voor represailles verstevigde hun wilskracht om door te vechten in een verloren oorlog. Kellner schreef:

‘Alle diejenigen, welche in irgend einer Beziehung sich für Hitler eingesetzt haben, scheiden ebenfalls als Gegner des Hitlersystems aus, denn sie wünschen den Sieg und nicht die Niederlage Hitlers. Schon aus dem einfachen Grunde, weil sie bei einer Niederlage alles zu verlieren haben’.176

Een paar dagen later, op 24 maart 1944 benadrukte Kellner nog eens dat Duitsland door bleef vechten omdat zij niets meer te verliezen hadden. Kellner schreef:

‘Jeder Widerstand bedeute heute Verlängerung der Leiden und Qualen der deutschen Bevölkerung. Warum wird weitergekämpft? Weil die Kriegsverbrecher nichts mehr zu verlieren haben. Das Ende des Krieges bedeutet auch ihr Ende. Deshalb: “Kampf bis zum letzten Atemzuge!”’.177

Daarnaast stond er niet veel tegenover dit partijblok om enige beduidende tegenstand te kunnen bieden. Het leger was volgens Kellner doordrongen met partij-aanhangers en kon zichzelf hierdoor niet organiseren om tegen de leiding in te gaan. Ook de rest van de bevolking, die Kellner de ‘Nicht-Parteimitglieder, also die “Volksgenossen”’ noemde, was een groep geïntimideerde en moedeloze mensen. Hij schreef:

175 Kellner, 914-915, 7 maart 1945. 176 Ibidem, 915. 177 Ibidem, 920. 57

‘Die “Volksgenossen”, jene Masse eingeschüchterter und mutloser Menschen, denen in den 12 Jahren nationalsozialistischer Regierungskunst, beinahe jede eigene Meinung abhanden gekommen ist und die mangels Energie und geeigneter Führung zu keiner Aktion fähig sind’.178

Twaalf jaar onder nationaalsocialistische leiding had hen bijgebracht om volledig te vertrouwen op het regime en bovendien kwamen zij energie en geschikte leiding te kort om tot actie over te kunnen gaan. Deze groep was oorlogsmoe en wachtte apathisch af. Er was altijd iets dat de bevolking tegenhield om in actie te komen. Zij waren bang voor represailles als zij tot actie over zouden gaan. Daarnaast waren zij jarenlang geïndoctrineerd door propaganda. Tot slot zorgde het gebrek aan organisatie en bekwaam leiderschap ervoor dat de bevolking een afwachtende houding aannam en geen aanstalten maakte om de nazi’s tegen te werken. Volgens Kellner waren zowel de Wehrmacht als de bevolking niet sterk genoeg om tegen de nazi-partij in te gaan. De groep Duitsers die wél in staat zou zijn om een opstand te beginnen ontbrak het aan goede organisatie om succesvol te zijn. Alleen een grote groep met een goede organisatie zou in staat zijn om op zijn minst een revolutie te beginnen, maar in nazi-Duitsland was hier geen mogelijkheid voor. Kellner beweerde dat het mislukte complot van 20 juli hiervan het bewijs was.179 Een goede organisatie vereiste een sterke en vastberaden leiding en wilskracht, maar de individuele revolutionair had in deze omstandigheden geen mogelijkheden om zijn boodschap te verkondigen en een goede organisatie op te zetten. Daarom, concludeerde Kellner, ‘geht der Krieg weiter- bis die Unmöglichkeit, ihn fortzuführen, praktisch in Erscheinung tritt. Wenn also die Gegner immer weiter vorrücken und die deutschen Truppen schließlich kein ausreichendes Kriegsmaterial mehr haben, um Widerstand zu leisten. So stelle ich mir das Ende des Krieges vor’.180

Conclusie Kellner zou het waarschijnlijk grotendeels eens zijn geweest met Ian Kershaw en zijn opvatting dat de reden waarom het regime tot het allerlaatste moment kon functioneren niet eenvoudig te generaliseren is. Een combinatie van factoren, waarvan de gevestigde machtsstructuur in het Derde Rijk een essentieel onderdeel was, zorgde ervoor dat de Geallieerden ongeveer 80 procent van het Duitse territorium moesten veroveren voordat er over een overgave onderhandeld kon worden.181 Voor Kellner zelf was het doorvechten van een verloren oorlog een uitzonderlijke situatie en hij probeerde te rationaliseren hoe de situatie zover was gekomen. Hij probeerde te begrijpen waarom niemand zich verzette tegen deze zinloze verspilling van mensenlevens. Kellner wist dat de nazi-

178 Kellner, 915, 7 maart 1945. 179 Ibidem, 915. 180 Ibidem, 916, 7 maart 1945. 181 Mommsen, 104. 58 leiding vast in het zadel zat en op iedere positie van belang een trouwe volgeling van Hitler geïnstalleerd was. Hitlers positie binnen de partij was onaantastbaar. Kellner begreep net als Kershaw dat Hitler zichzelf omringd had met de trouwste nazi’s. Hun macht was afhankelijk van de Führer zelf. Na het mislukte complot van 20 juli werd iedere generaal die twijfel uitsprak over Hitlers zinloze en vernietigende bevelen, om iedere vesting tot de allerlaatste man te verdedigden waardoor honderdduizenden Duitse soldaten ingesloten werden, ontslagen en vervangen door een trouwe partijgenoot. Zwakke plekken binnen het regime werden verwijderd waardoor er nooit meer een serieus initiatief zou worden ondernomen om Hitlers macht te ondermijnen. Volgens Kellner zat de Wehrmacht vol met hersenloze generaals en officieren die gedreven werden door hun eed van trouw aan de Führer. Zij hadden niets meer te verliezen en het einde van de oorlog zou ook het einde voor hun betekenen. Bij een Geallieerde bezetting zou het nationaalsocialisme en het militarisme de kop ingedrukt worden en was hun rol uitgespeeld. Bovendien hadden ze geen andere keuze omdat zij zich schuldig hadden gemaakt aan ernstige misdaden. De keuze tussen doorvechten en hun einde tegemoet gaan bij een nederlaag van Duitsland was makkelijk gemaakt. Zij hoopten op een wonder van de Führer of het uiteen spatten van de onnatuurlijke coalitie tussen de Westelijke Geallieerden en de Sovjet-Unie. Daarnaast wilde niemand een buitenlandse bezetting en had iedereen gehoord van de gruwelijke wijze waarop het Rode Leger huishield. De behoefte om de Heimat en familie hiertegen te beschermen was waarschijnlijk belangrijker dan de loyaliteit aan het regime of Hitler. Al deze factoren waren van invloed op het doorvechten van een al verloren oorlog. Daarnaast werden soldaten door terreurmaatregelen onder druk gezet en op iedere sleutelpositie was een trouwe partijgenoot geïnstalleerd. De mogelijkheden om een opstand te organiseren in het leger waren te beperkt om succesvol te zijn. Het gebrek aan mogelijkheden was ook van toepassing op de bevolking. De Duitsers die naar het einde van de oorlog snakten en Hitler niet meer blindelings wilden volgen, waren niet in staat om een opstand of revolutie te beginnen. Georganiseerde daadkrachtige leiding ontbrak om zo’n opstand te sturen. Kellner schreef overigens dat niemand het regime van binnenuit omver kon of wilde werpen, maar dit betekende niet dat de bevolking oprecht geloofde in de nazi-ideologie of tot het einde vertrouwen had in de nazi-leiding. De partijfunctionarissen bleven hun bevelen keurig uitvoeren omdat ze geen andere keuze hadden. Daarnaast bleef de Wehrmacht doorvechten, aangestuurd door een leiding die niets meer te verliezen had en gemotiveerd was om te beschermen tegen het brute Rode Leger. De bevolking die steeds meer leed onder terreur, oorlogsmoeheid en achtereenvolgende nederlagen bleef toekijken hoe nazi-Duitsland een totale nederlaag te verwerken kreeg.

59 Conclusie

Op 8 mei 1945 schreef Kellner: ‘Diese Auswüchse der Willkürherrschaft Adolf Hitlers und seiner ihm ergebenen Banditen werden bis in die fernsten Zeiten als leuchtende Warnungssignale in dem Geschichtsbuch der Menschheit bestehen bleiben’.182 Hij reageerde op Geallieerde radioberichten over de Duitse concentratiekampen. Hij had een visionaire blik. Deze misdaden zouden onlosmakelijk verbonden blijven met Duitsland. Kellner probeerde in zijn dagboek dezelfde vragen te beantwoorden als de vragen die historici zichzelf nog jarenlang na het einde van de Tweede Wereldoorlog stelden. Hij probeerde te verklaren hoe een beschaafd land als Duitsland zichzelf in de situatie had kunnen werken waarin escalerende vervolgingen hadden geleid tot een poging tot de vernietiging van het Joodse volk. Het dagboek van Kellner is van grote waarde omdat het één van de weinige bestaande betrouwbare dagboeken is van een Duitse burger. Hij probeerde het leven van de Duitse burgers te beschrijven en daarom biedt deze bron een unieke blik op het dagelijkse leven in het Derde Rijk. Hoe verhoudt het dagboek zich met de onderzoeken van historici in de hedendaagse geschiedschrijving? Dit is onderzocht in drie verschillende onderzoeksvelden over nazi-Duitsland. Ten eerste is gekeken naar de Holocaust. In de geschiedschrijving is het duidelijk geworden dat informatie over de massa-executies van Joden in het Oosten over het algemeen bekend was bij de Duitse bevolking. Het oude excuus ‘Wir haben das nicht gewusst’ was al ontkracht. De discussie rondom de kennis van de Holocaust draait bij historici vooral om of de bevolking begreep dat de Duitsers bezig waren met het stelselmatig uitmoorden van het Joodse volk. Aan de ene kant schrijven Peter Fritzsche, Dieter Pohl en Ian Kershaw dat maar weinigen daadwerkelijk begrepen dat een genocide plaatsvond. Informatie hiervoor was te schaars en zelfs getuigen van de massamoorden konden zichzelf overtuigen dat dit willekeurige of eenmalige moordpartijen waren. Aan de andere kant zijn Bernward Dörner, Peter Longerich en Frank Bajohr van mening dat het begrip van de uitroeiing veel groter was. De informatie was beschikbaar en iedereen die het wilde weten had dus kunnen begrijpen dat een genocide plaatsvond. De informatie in Kellners dagboek komt overeen met wat Dörner, Longerich en Bajohr schrijven. Kellner begreep goed dat de escalerende anti-Joodse maatregelen en de berichten over massa-executies maar één ding konden betekenen, ‘Ausrottung der Juden’. Hij zag hoe de burgerrechten van de Joden werden afgenomen, hoe zij onteigend werden en dat zij door de nazi’s niet meer als mensen beschouwd werden. Uit zijn dagboek werd het duidelijk dat hij de situatie volledig begreep. Deze jarenlange onderdrukking had als enige doel het uitroeien van de Joden. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat Kellner scherpzinnig was en waarschijnlijk opmerkelijker dan

182 Kellner, 932. 60 de gemiddelde Duitser. Kellner had hoe dan ook dezelfde informatiebronnen als iedere andere Duitse burger tot zijn beschikking en het is dus mogelijk om dezelfde conclusie te trekken als historicus Frank Bajohr: iedere Duitser die geïnteresseerd was, had kunnen weten wat het plan van de Duitsers was. Het tweede grote discussiepunt met betrekking tot de Holocaust richt zich op de vraag of de desinteresse van de Duitse bevolking ten opzichte van het lot van de Joden gezien moet worden als bewijs van hun medeplichtigheid. Kershaw en Friedländer zijn van mening dat de lauwe reactie van de Duitse bevolking gezien moet worden als onverschilligheid of apathie. Otto Dov Kulka schrijft echter dat de Duitsers zwegen omdat zij instemden met de behandeling van de Joden. Kellner schreef dat 99 procent van de bevolking direct of indirect schuldig was aan het creëren van een situatie waarin een genocide plaats kon vinden. Een grote meerderheid van de Duitse bevolking was volgens hem moreel schuldig aan de situaties in de concentratiekampen. Kellner schreef helaas niet direct over de reactie van de bevolking op de deportaties en dus kan niet geconcludeerd worden dat de bevolking zweeg uit instemming of onverschilligheid maar het was voor hem duidelijk dat bijna de gehele Duitse bevolking medeplichtig was aan de Holocaust. We moeten echter rekening houden met het feit dat Kellner zichzelf zag als tegenstander van het regime. Hij had zich voor 1933 uitgesproken tegen Hitler en de nazi’s en hij had zijn Joodse buren geholpen om naar Amerika te vluchten. Hij zag zichzelf daarom niet als één van de miljoenen passieve Duitsers die de racistische maatregelen tegen de Joden hadden laten gebeuren. Het was voor hem makkelijker om het grootste gedeelte van de Duitse bevolking te beschuldigen van medeplichtigheid omdat hij zichzelf hier niet toe rekende. In het hoofdstuk over de Volksgemeinschaft is onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre de populariteit voor het regime onder de bevolking daadwerkelijk bestond en of de belofte van een betere toekomst hier een rol in speelde. In de jaren zestig kwam het meest toonaangevende werk van David Schoenbaum. Hij schreef dat de nazi’s succesvol waren geweest in het creëren van een egalitaire samenleving tussen 1933 en 1939 waarin klassenstructuren waren verdwenen, de Volksgemeinschaft. Tegenwoordig zijn historici het erover eens dat dit niet het geval was. De laatste jaren werd echter wel het inclusieve aspect van de Volksgemeinschaft benadrukt dat gebaseerd was op sociale gelijkheid, het geloof in de wederopstanding van Duitsland, de kansen voor persoonlijke carrière en het geloof in een betere toekomst. Zij geloofden dat deze belofte van een betere maatschappij een mobiliserend effect had op de Duitse bevolking. Ian Kershaw schreef dat het concept Volksgemeinschaft beruste op de veronderstelling dat de populariteit van het nazi-regime wijdverbreid was en dat er een Zustimmungsdiktatur heerste. Kellner was van mening dat de pogingen van de nazi’s om de bevolking te mobiliseren succesvol waren. 99 procent van de bevolking had volgens hem enthousiast Heil Hitler geschreeuwd. Er was een blind vertrouwen in de Führer en het regime, geloof in een betere toekomst en het geloof 61 in kansen op persoonlijke statusverbetering in de maatschappij. De bevolking werd bestookt met prachtige propagandistische termen over Volksgemeinschaft om aan te geven dat het individuele belang ondergeschikt was aan het algemeen belang. Het regime wist hoe dit Gemeinnutz het beste kon worden nagestreefd om een betere toekomst voor Duitsland te garanderen en de bevolking moest zich hiernaar schikken. Kellner was ervan overtuigd dat de bevolking zich hierdoor liet misleiden om niet meer zelfstandig na te denken. De Duitsers lieten toe dat de nazi’s hen als vee behandelden. Het enthousiasme voor het regime kwam niet voort uit de overtuiging van de juistheid van de nationaalsocialistische ideologie maar was te verklaren door andere factoren. Een gedeelte kon verklaard worden door de emotionele verbintenis door de religieuze ervaring die het nationaalsocialisme bood. Kellner zou het eens zijn geweest met het idee dat de belofte van een utopische Volksgemeinschaft de bevolking aangezet had tot wijdverbreid enthousiasme en fanatisme voor het regime. Tot slot is gekeken naar de reden waarom de nazi’s in staat waren om het regime tot in de laatste fase van de oorlog te laten functioneren zonder grootschalig verzet van de bevolking of de Wehrmacht. Aan het einde van de oorlog was de Duitse bevolking geen voorstander van verzet. Volgens Robert Gellately leefde tot maart 1945 onder de bevolking de hoop op een Duitse overwinning. Ian Kershaw schreef echter dat er een korte opleving was na de aanslag van 20 juli 1944, maar over het algemeen was de steun voor Hitler en het regime vanaf het begin van 1945 erg zwak en werd de partij zelfs meer en meer gehaat. De bevolking smachtte naar het einde van de oorlog, ze wilden geen vreemde bezetting en waren bang voor represailles. Er heerste een afwachtende houding en geen instemming. Bovendien bestond er binnen de machtsstructuur van de NSDAP geen mogelijkheid om Hitlers gevestigde positie te ondermijnen. Kellner zag al relatief vroeg in dat het Derde Rijk niet ineen zou storten omdat er te veel mensen waren die nog geloofden in het regime. Hij merkte ook op dat er een opleving was van enthousiasme voor de Führer en het regime na de aanslag van 20 juli 1944. Het feit dat Hitler de aanslag overleefde versterkte het geloof in wonderen. De oprichting van de Volkssturm was voor de meeste mensen echter een duidelijk teken van hoe zorgwekkend de situatie was geworden. De bevolking was sceptisch maar hoopte nog steeds op een overwinning. In maart 1945 schreef hij dat er nog miljoenen mensen waren die geloofden in de nationaalsocialistische ideologie. Juist deze mensen waren vanwege hun toewijding in machtsposities gezet door Hitler waardoor iedere organisatie van weerstand in de kiem gesmoord zou worden. De Wehrmacht was daarnaast medeplichtig aan de gruweldaden in het Oosten en de jonge soldaten waren geïndoctrineerd met de nationaalsocialistische ideologie waardoor zij hun bevelen om door te vechten tot de laatste man gedisciplineerd uit bleven voeren. De niet-partijgenoten tot slot waren een groep geïntimideerde en moedeloze mensen. Zij namen volgens hem een afwachtende houding aan. Deze combinatie van

62 factoren zorgde er volgens Kellner voor dat de oorlog pas beëindigd zou worden als er niet voldoende materieel meer was om het gevecht voort te zetten. Kellner beweerde dat miljoenen mensen in maart 1945 nog geloofden in de nationaalsocialistische ideologie. Kershaw schreef echter dat de steun voor het regime en Hitler aan het begin van 1945 erg zwak was. Een aanzienlijk deel van de partijgenoten vocht door uit noodzaak omdat zij medeplichtig waren aan afschuwelijke misdaden en een Geallieerde overheersing hun einde zou betekenen. Dit deed echter niets af aan hun fanatisme. De situatie die Kellner schetst is dat een groot gedeelte van de bevolking aan het einde van de oorlog nog hoopte op een overwinning en een kleiner gedeelte van de bevolking apathisch wachtte op het einde. Al met al is het dagboek van Kellner een betrouwbare bron over het dagelijkse leven in het Derde Rijk. Hij was een scherpzinnige, opmerkzame en visionaire Duitser. Over het algemeen komen zijn opvattingen overeen met de huidige ontwikkelingen in de geschiedschrijving. Er is nog genoeg onderzoek te doen naar de reden waarom er geen weerstand geboden werd aan het einde van de oorlog en Kellners dagboek zal voor historici een waardevolle bron zijn.

63 Literatuurlijst

1. Frank Bajohr en Dieter Pohl, Der Holocaust als offenes Geheimnis. Die Deutschen, die NS- Führung und die Alliierten (München 2006). 2. Frank Bajohr, en Michael Wildt eds., Volksgemeinschaft : neue Forschungen zur Gesellschaft des Nationalsozialismus (Frankfurt am Main 2009). 3. David Bankier, The Germans and the Final Solution. Public opinion under nazism (Oxford 1992). 4. Bart van der Boom, ‘Wij weten niets van hun lot’. Gewone Nederlanders en de Holocaust (Amsterdam 2012). 5. Paul Corner ed., Popular opinion in totalitarian regimes. Fascism, Nazism, Communism (Oxford 2009). 6. Rudolf Dekker, Egodocuments and history. Autobiographical writing in its social context since the Middle Ages (Hilversum 2002). 7. Bernward Dörner, Die Deutschen und der Holocaust. Was niemand wissen wollte, aber jeder wissen konnte (Berlijn 2007). 8. Saul Friedländer, Nazi-Duitsland en de Joden (Amsterdam 2007). 9. Stephen G. Fritz, Endkampf. Soldiers, civilians and the death of the Third Reich (Kentucky 2004). 10. Peter Fritzsche, Life and death in the Third Reich (Londen 2008). 11. Robert Gellately, Pal achter Hitler. Openheid en onderdrukking in Nazi-Duitsland (Amersfoort 2001). 12. Emilio Gentile, Politics as religion (Princeton 2006). 13. Jeffrey Herf, Divided memory (Cambridge 1997). 14. Friedrich Kellner, ‘Vernebelt, verdunkelt sind alle Hirne’. Tagebücher 1939-1945 (Göttingen 2011). 15. Ian Kershaw, Hitler. 1889-1936: hoogmoed (Houten 1999). 16. Ian Kershaw, Hitler, the Germans and the Final Solution (New York 2008). 17. Ian Kershaw, Tot de laatste man. Duitsland 1944-1945 (Antwerpen 2011). 18. Michiel Leezenberg en Gerard de Vries eds., Wetenschapsfilosofie voor geesteswetenschappen (Amsterdam 2001). 19. Peter Longerich, ‘Davon haben wir nichts gewusst!’ Die Deutschen und die Judenverfolgung 1933-1945 (München 2006). 20. Peter Longerich, Holocaust. The nazi persecution and murder of the Jews (New York 2010).

64 21. Timothy Jood. Mason, Sozialpolitik im Dritten Reich: Arbeitersklasse und Volksgemeinschaft (Opladen 1977). 22. Hans Mommsen ed., The Third Reich between vision and reality: New perspectives on German history 1918-1945 (Oxford 2001). 23. Dieter Pohl, Holocaust. Massale moord op de Europese Joden (Laren 2005). 24. David Schoenbaum, Hitler’s social revolution: Class and status in Nazi Germany 1933-1939 (New York 1967). 25. Martina Steber en Bernhard Gotto eds., Visions of community in nazi Germany. Social engineering and private lives (Oxford 2014). 26. Abram de Swaan, Compartimenten van vernietiging (Amsterdam 2014)

Artikelen 1. Dan Diner en Joel Golb, ‘On guilt discourse and other narratives: Epistemological observations regarding ’, History and memory 9 (1997) 301-320. 2. Geoff Eley, ‘Nazism as facism: violence ideology and ground of consent in Germany 1930- 1945’, Zeitschrift für Religions- und Geistesgeschichte 66 (2013) 200-203. 3. Marijke van Faassen, ‘Het dagboek: een bron als alle anderen?’, Tijdschrift voor de geschiedenis 18 (1991) 3-14. 4. Moritz Föllmer, ‘Volksgemeinschaft und die Gesellschaftsgeschichte des NS-Regimes’, Oldenbourg Wissenschaftsverlag 3 (2014) 433-467 aldaar 453. 5. Norbert Frei, ‘People’s community and war: Hitler’s popular support’ in: Hans Mommsen ed., The Third Reich between vision and reality: New perspectives on German history 1918-1945 (Oxford 2001) 59-77. 6. Ian Kershaw, ‘Consensus, coercion and the Third Reich’ in: Paul Corner ed., Popular opinion in totalitarian regimes. Fascism, Nazism, Communism (Oxford 2009) 33- 46. 7. Ian Kershaw, ‘Hitler and the uniqueness of Nazism’, Journal of contemporary history 39 (2004) 239-254. 8. Ian Kershaw, ‘Volksgemeinschaft: Potential and limitations of the concept’ in: Martina Steber en Bernhard Gotto eds., Visions of community in Nazi Germany. Social engineering & private lives (Oxford 2014) 29-42 9. Eric Kurlander, ‘Violence, Volksgemeinschaft and empire: Interpreting the Third Reich in the twenty-first century’, Journal of contemporary history 46 (2011) 920-934. 10. Hans Mommsen, ‘Dissolution of the Third Reich: Crisis management and collapse, 1943- 1945’ in: Frank Biess, Mark Roseman en Hanna Schissler eds., Conflict, catastrophe and continuity. Essays on modern German history (2007) 104-116.

65 11. Nicholas Stargardt, ‘Beyond ‘consent’ or ‘terror’: Wartime crimes in Nazi Germany’, History workshop journal 72 (2011) 190-201. 12. Martina Steber en Bernhard Gotto, ‘Volksgemeinschaft: Writing the social history of the Nazi regime’ in: Martina Steber en Bernhard Gotto eds., Visions of community in Nazi Germany. Social engineering & private lives (Oxford 2014) 1-25. 13. Nikolaus Wachsmann, ‘After Goldhagen. Recent work on the genesis of nazi genocide’, Journal of contemporary history 34 (1999) 477-487. 14. David Welch, ‘Nazi propaganda and the Volksgemeinschaft: Constructing a people’s community’, Journal for contemporary history 39 (2004) 213-238.

66