Het boek Openbaring

Verklaard door de Schrift

IN TWEE DELEN

DEEL I

Het boek Openbaring

Verklaard door de Schrift

DEEL I

door

Robert Govett, M.A.

Alle schriftaanhalingen komen uit de NBG-vertaling van 1951, tenzij anders aangegeven.

In dit boek wordt de ‘witte spelling’ gebruikt.

Literatuurlijst

Titels die vaak worden geciteerd, worden verkort weergegeven (auteur, paginanummer). U kunt de titel van een geciteerd boek vinden in de literatuurlijst aan de hand van de naam van de auteur.

Oorspronkelijke titel: The Apocalypse: Expounded by Scripture James Nisbet & Co., Londen, 1861-65 Fletcher & Son, Norwich, 1888 © 2019 Nederlandse vertaling E. W. J. Maatkamp © Uitgeverij Maatkamp, Zelhem Redactie: Omslagontwerp: Productie & Distributie: CE EL ES (www.cross-link.biz) ISBN-13:

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, door middel van druk, fotokopie, microfilm, of op welke andere wijze ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.

Inhoudsopgave

Over Robert Govett 9 Inleiding 17

Hoofdstuk

1. Het boek Openbaring verklaard door de Schrift 61 De typen van hoofdstuk 1 125 2. Efeze 131 Smyrna Pergamum Thyatira 3. Sardis 209 Filadelfia Laodicea 4. De Troon 285 Het Type 5. Het Boek Het Type 6. Het Eerste Zegel De Typen Het Tweede Zegel Het Derde Zegel Het Vierde Zegel Het Vijfde Zegel Het Zesde Zegel De Typen van het Vijfde en Zesde Zegel 7. De Verzegelden en de Grote Schare De Typen 8. De Eerste Vier Bazuinen De Typen 9. De Vijfde Bazuin De Zesde Bazuin De Typen 10. De Engel en de Wolk De Typen 11. De Twee Getuigen - Het Koninkrijk De Typen Literatuurlijst

VAN DE UITGEVER

Robert Govett maakt in dit boek soms gebruik van Hebreeuwse en Griekse woorden. Omdat hij er blijkbaar van uitging dat zijn lezers die talen wel machtig waren, liet hij de Hebreeuwse en Griekse woorden meestal onvertaald staan. Deze woorden zijn in het Nederlands vertaald om het boek voor een zo groot mogelijk publiek toegankelijk te maken. Govett citeert vaak uit 19e-eeuwse boeken. Sommige van die boeken zijn niet meer verkrijgbaar, terwijl andere opnieuw zijn uitgegeven in een ander formaat. Als u recente uitgaven van enkele van de geciteerde boeken bezit, kan het voorkomen dat de paginaverwijzingen in dit boek niet meer kloppen. Govett citeert soms ook uit boeken waarvan hij wel de auteur noemt, maar niet de titel of de pagina(s) waar het citaat zich bevindt. Ik heb geprobeerd om van zoveel mogelijk auteurs de bedoelde werken te achterhalen, maar dat is niet altijd gelukt. Dus als u bij een citaat alleen de naam van de auteur ziet, is dat omdat ik de titel van het geciteerde werk niet heb kunnen vinden. De volgende personen heb ik gevraagd en bereid gevonden mij te helpen bij het vinden van de juiste vertaling en verklaring van de Griekse en Hebreeuwse woorden:

Prof. dr. Gie Vleugels: Hoogleraar Nieuwe Testament en vroeg christendom aan de Evangelische Theologische Faculteit (ETF) te Leuven.

Prof. dr. Pieter A. Siebesma: Hoogleraar Godsdienstwetenschappen & Missiologie aan de ETF te Leuven en docent Hebreeuws en Oude Testament aan de Christelijke Hogeschool te Ede.

Het spreekt vanzelf dat hun medewerking niet betekent dat zij het in alles met de inhoud van dit boek eens zijn.

E. W. J. Maatkamp Afkortingen van gebruikte bijbelvertalingen en manuscripten:

ASV - American Standard Version (1901) AV - Authorized Version of King James Version (1769) BENG - Bengel NT (1974) CAN - Petrus Canisius Vertaling Darby - Darby’s bijbelvertaling (1890) DNT - Diaglot (1865) DRB - Douay Rheims Bible (1899) ELB - Unrevidierte Elberfelder (1871) EMTV - English Majority Text Version ERV - English (1885) GNB - Groot Nieuws Bijbel (1996) ISV - International Standard Version (2008) JB - Jubilee Bible - Russel Stendal LU-94 - Gereviseerde Lutherse Vertaling (1994) LU-04 - Gereviseerde Lutherse Vertaling (2004) LEI-94 - Gereviseerde Leidse Vertaling (1994) LEI-04 - Gereviseerd Leids Nieuw Testament (2004) LXX - Septuagint (Vulgaat) LO - Living Oracles (1835) MKJV - Modern King James Version NB - Naardense Bijbel NBG - NBG-vertaling van 1951 NBV - Nieuwe Bijbel Vertaling NIV - New International Version (1984) NLB - Nieuwe Luther Bijbel OB - Vertaling OT van Prof. dr. H. Th. Obbink PHIL - Philips New Testament (1972) ROTH - Rotherham Bible (1902) RSB - Revidierte Schlachter Bibel (1951) SV - Statenvertaling Jongbloed-editie SV-77 - Statenvertaling van 1977 SYN - Synodale Vertaling Nieuwe Testament (1866) TV - Telosvertaling TR - VNT - Voorhoeve Nieuw Testament (2004) WEY - Weymouth NT Translation (1912) WIL - Williams New Testament (1936) WTNT - The New Testament by William Tyndale WV-78 - Willibrord Vertaling (1978) WV-95 - Willibrord Vertaling (1995) YLT - Young’s Literal Translation

OVER ROBERT GOVETT

Robert Govett werd geboren op 14 februari 1813 te Staines, Engeland. Staines ligt in het huidige graafschap Surrey. Zijn vader, Robert Govett senior, was dominee te Staines. Zijn grootvader van moeders kant was William Romaine, dominee te Reading. Deze William Romaine (1714-1795) was een beroemde 18e-eeuwse evangelist en prediker en de auteur van The Life, Walk and Triumph of Faith (Leven, wandelen en overwinnen in het geloof). Govett was zo gericht op zijn bediening dat hij bewust ongehuwd bleef. Hij schreef vele boeken en brochures. Zijn bekendste boek is The Apocalypse: Expounded by Scripture (Het boek Openbaring verklaard door de Schrift). Hij schreef dit boek onder het pseudoniem Matheethees (Grieks voor ‘dis- cipel’). De bekende professor Wilbur M. Smith zei over dit boek: ‘Een van de meest grondige verklaringen van het boek Open- baring is die van Robert Govett. Naar mijn mening getuigt zijn interpretatie van meer inzicht in de Schrift en zijn relatie tot het laatste boek van de Bijbel dan die van welke andere auteur in zijn generatie ook.’

OPLEIDING

Na zijn vooropleiding aan het Eton College schreef hij zich op 20 oktober 1830 in bij de universiteit van Oxford (Worcester College). Hij was toen 17 jaar. In die tijd was het niet on- gebruikelijk dat studenten al op jonge leeftijd naar de universiteit gingen. Sommigen waren pas 15 jaar. Het Worcester College is een van de 39 afdelingen van de universiteit van Oxford. Het werd in 1283 voor de benedictijner kloosterorde gesticht onder de naam Gloucester College. Na een donatie van Sir Thomas Cookes, een edelman uit het graafschap Worcestershire, werd het Gloucester College in 1714 omgedoopt tot Worcester College. In 1834 ontving Govett zijn BA , in 1835 werd hij lid van de uni- versiteit en in 1837 ontving hij zijn MA.

HET BEGIN VAN ZIJN BEDIENING

Nadat Govett was geïnstalleerd als predikant in de Anglicaanse Kerk, begon hij zijn loopbaan in Bexley, in het graafschap Kent. 10 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Zijn tweede standplaats was St. Stephen’s te Norwich, in het graafschap Norfolk. Zijn krachtige en heldere evangelieprediking was erg populair. Govett stond bekend om zijn analytisch denk- vermogen. Er waren maar weinig mensen die hem konden eve- naren in het gebruik van eenvoudige logica om eventuele zwak- heden in een betoog aan te wijzen en te elimineren. Hij was altijd vastbesloten een bepaalde gedachte volledig uit te werken om elke twijfel weg te nemen en zodoende het debat af te sluiten.

ONAFHANKELIJK

Govett was van mening dat men de Schrift telkens opnieuw moet bestuderen om nieuw licht van de Heilige Geest de gelegenheid te geven zich te openbaren. Hij was bereid zelfs de meest orthodoxe leerstellingen onder de loep te nemen. Om die reden werd hij door de jaren heen steeds onafhankelijker en nam hij afstand van veel traditionele dogma’s die door de verschil- lende denominaties werden verkondigd - ook door de Angli- caanse Kerk waartoe hij zelf had behoord. Een van die dogma’s was de kinderdoop. Hij begon te twijfelen aan het bijbelse karakter van de kinderdoop, wat hem ertoe bracht alle passages over de doop in het Nieuwe Testament zorgvuldig te bestuderen. Toen hij als bezoeker tijdens een doopdienst in St. Mary’s Baptist Church in Norwich voor de eerste keer getuige was van de volwassendoop (door onderdompeling), zag hij in dat dit de bijbelse doop was. Slechts enkele dagen later liet hij zich dopen in St. Mary’s Baptist Church door ds. William Brock.* Dit ver- oorzaakte echter een grote crisis in zijn leven, omdat hij geen kinderen meer wilde dopen. Er zijn twee kladbrieven van Govett gevonden waarin hij zijn bedenkingen over de kinderdoop uit. De eerste, van eind januari 1844, is gericht aan ds. Stephen Attlay; de tweede, van begin februari 1844, is gericht aan Edward Stanley, de bisschop van Norwich. In deze laatste brief schrijft Govett dat hij ‘niet weinig onbijbelse punten ziet in de kinderdoop zoals deze door de Ang- licaanse Kerk wordt bediend’. De bisschop reageerde meteen: hij schreef Govett een brief waarin hij hem te verstaan gaf dat hij uit

* Ds. Brock was van Nederlandse afkomst. In de 16e eeuw ontvluchtten zijn voorouders de religieuze onderdrukking in Nederland. Over Robert Govett 11 zijn ambt was gezet en dat St. Stephen’s Church vanaf dat mo- ment voor hem verboden terrein was. Hoewel de ontheffing uit zijn ambt ook betekende dat hij in Norwich geen activiteiten voor de Anglicaanse Kerk meer mocht verrichten, verliet hij die kerk pas 34 jaar later. Hij schreef een verklaring waarin hij afstand deed van alle rechten, voordelen en vrijstellingen die verbonden waren aan het ambt. Zijn verklaring werd op 18 fe- bruari 1878 ontvangen en verzegeld door de kanselarij van het Hooggerechtshof in Londen. Zijn familie nam hem deze drastische stap zeer kwalijk, omdat hij het ver had kunnen schoppen in de Anglicaanse Kerk. Een ander gevolg van zijn uittreding uit de Anglicaanse Kerk was dat hij zijn lidmaatschap van de universiteit van Oxford moest op- geven. In Govetts tijd werd een theologische graad namelijk alleen toegekend aan degenen die bij hun toelating als student de 39 artikelen van de Anglicaanse Kerk hadden onderschreven. En omdat hij die leer niet meer onderschreef, nam de universiteit hem zijn lidmaatschap af. Hierdoor raakte hij ook zijn jaarlijkse toelage van driehonderd pond kwijt. Men zegt dat hij ook geen financiële steun meer kreeg van zijn familie. Hoewel hij door de traditionele kerken werd verstoten, was hij bereid die prijs te betalen. Na zijn uittreding gaf Govett gedurende de rest van zijn leven leiding aan een onafhankelijke gemeente in Norwich. De ge- meente kwam samen in de Victoria Hall, ook wel Bazaar Chapel genoemd. Later bouwde hij een eigen kerk, die uiteindelijk Surrey Chapel zou gaan heten. Wat het gemeenteleven betreft, was hij in zekere mate beïnvloed door de praktijken van de Ver- gadering van Gelovigen, maar hij bleef wel de enige leider van de gemeente. Hij las graag de geschriften van J. N. Darby en an- dere ‘Broeders’ (zoals de leden zich onderling noemden), hoewel hij onafhankelijk bleef in het verklaren van de Schrift. Hij ging zijn eigen weg en was goed in staat zijn inzichten te verdedigen. In de eerste vier jaren van zijn bediening doopte hij drie- tot vierhonderd mensen die allemaal tot de Anglicaanse Kerk hadden behoord. Er kwamen honderden mensen tot bekering, met als gevolg dat er in vier of vijf omliggende dorpen ook ge- meenten werden gesticht.

12 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

GOVETT EN SPURGEON

Govett schreef veel brochures over de doop, die ook zeer in trek waren bij de prins der predikers, Charles Haddon Spurgeon. Spurgeon zei eens over Govett: ‘Robert Govett schreef honderd jaar voor zijn tijd, en er komt een dag dat zijn werken gekoesterd zullen worden als kostbaar goud.’ Er is een brief van Spurgeon aan Govett gevonden, die op 20 oktober 1860 vanuit Clapham naar Govett verstuurd werd (in te zien in het Norfolk Record Office - catalogusnummer FC 76/59, collectie pastorale brieven). Hij vraagt daarin of Govett hem enkele van zijn brochures over de doop wil sturen, ‘om een grote waarheid te kunnen verspreiden die te lang op de achtergrond gebleven is’. Onder aan de brief schrijft Spurgeon: ‘Mij is ter ore gekomen dat u wijselijk de titel dominee vermijdt, wat de reden is dat ik u aanspreek met ‘mijnheer’.’ Er zijn meer brieven van Spurgeon aan Govett bewaard gebleven, waarvan de laatste in 1886 geschreven is. Het is misschien interessant om op te mer- ken dat Govett en Spurgeon familie van elkaar waren. Aan het einde van de negentiende eeuw trouwde een jongere zus van Go- vett (Eva) met een theoloog genaamd dr. William Spurgeon, die een neef van Charles Haddon Spurgeon was.

ZIJN LEER

Govett raakte meer en meer geïnteresseerd in de eschatologie en meende uit de Schrift te kunnen afleiden dat er een ‘selec- tieve’ of ‘partiële’ opname vóór de grote verdrukking zou plaats- vinden, en dat alleen de opgenomen heiligen (de eerstelingen) waardig zijn om met Christus te heersen in het duizendjarig rijk. Govett schijnt een van de eersten te zijn geweest, zo niet de eerste, die een duidelijke uiteenzetting gaf van de oordeelstroon van Christus en zijn relatie tot het duizendjarig rijk. Hij schreef in 1853 al over de partiële opname. Dit punt is ook de rode draad in al zijn werken. Aan de hand van de Schrift maakte hij dui- delijk onderscheid tussen eeuwig leven als een vrije genadegave van God, en de prijs of kroon, namelijk de beloning van en in het duizendjarig rijk, die men kan verkrijgen door de goede werken of vruchten ‘des geloofs’ voort te brengen. Die beloning wordt alle gelovigen voorgehouden, maar wordt alleen gegeven aan Over Robert Govett 13 wie zich heeft onderworpen aan de heiligmakende werkingen van de Heilige Geest. Er zijn twee aspecten die Govetts geschriften kenmerken: (1) zijn vermogen om de vele facetten van de typen, schaduwen en symbolen in Gods Woord naast elkaar te leggen en ze met elkaar te kunnen vergelijken. Deze benadering gebruikte hij om te ontdekken of zijn interpretatie in overeenstemming was met de reden waarom God ze gegeven had. Als bijvoorbeeld de onder- liggende symboliek in strijd was met wat de letterlijke betekenis van een schriftgedeelte leek te zijn, probeerde hij het conflict of de tegenstrijdigheid op die manier op te lossen. Daarom zijn de geschriften van Govett zo rijk aan oud-testamentische typologie, die volgens hem geleerd en begrepen moest worden om de ver- vulling ervan in het Nieuwe Testament goed te kunnen begrij- pen; (2) de ontwikkeling van zijn vermogen om tot de profe- tische betekenis van Gods Woord door te dringen, een kenmerk van hen die in hun geest een gevoeligheid voor de gedachten en bedoelingen van de Heilige Geest hebben ontwikkeld, tot het punt waar zij direct kunnen putten uit het levende Woord of rèma.

ZIJN LAATSTE JAREN - SURREY CHAPEL

In 1854 bouwde hij tussen Bear Street en Surrey Street een kerk die plaats bood aan 1500 mensen. Dit was nodig vanwege de groei van zijn gemeente. De kerk werd voor een groot deel op Govetts eigen kosten gebouwd. Hij betaalde 2500 van de benodigde 3000 pond. Dit was kenmerkend voor de man die alles aan Christus gaf. De kerk kreeg de naam Ebenezer Chapel, maar stond al gauw bekend als Surrey Street Chapel. Later werd het eenvoudig Surrey Chapel. Hij bleef hier predikant tot aan zijn dood op 20 februari 1901. Hij was toen 88 jaar. Op dat mo- ment telde de gemeente nog ongeveer 200 leden. Govett werd opgevolgd door D. M. Panton. Bekende leden van zijn gemeente waren Evan Hopkins en Margaret E. Barber. Evan Hopkins werd later de predikant van de bekende evangeliste Jessie Penn-Lewis. Mevrouw Barber is later vooral bekend geworden als de geeste- lijke mentor van Watchman Nee.

14 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

BRONNEN:

1. Sentinel Kulp, Gleanings from Robert Govett (Sentinel Pu- blications, 1999). 2. E. J. Poole-Connor, Evangelical Unity, The Fellowship of Independent Evangelical Churches (Londen, 1941), pag. 152-155. 3. W. J. Dalby, Memoir of Robert Govett (excerpt uit een her- druk van Govett on Galatians, Schoettle, 2010). 4. Surrey Chapel, Book of Remembrance, 1854-1954. 5. Dr. Rosamunde Codling, 150 Years at Surrey Chapel, Norwich, 1854-2004.*

* Te downloaden via: http://newsite.surreychapel.org.uk/about-us/our-history (onder aan de website vindt u een downloadlink). Dankwoord bij de herdruk van de Engelse uitgave:

Wij zijn dhr. Frederick F. Bruce zeer erkentelijk voor het ter beschikking stellen van de oorspronkelijke vierdelige uitgave uit zijn persoonlijke bibliotheek in Engeland.

Conley & Schoettle

Schoettle Publishing Co. P.O. Box 1246 Hayesville N.C. 28904 USA

Website: www.schoettlepublishing.com

INLEIDING

Volgens welk principe moet het boek Openbaring worden verklaard? Ons antwoord op deze vraag bepaalt of wij het boek op de juiste wijze interpreteren. 1. Moeten wij het zien als een boek vol experimentele waar- heden dat ons de strijd in de ziel van iedere gelovige laat zien? Dat is de visie die Isaac Williams uitdraagt in zijn verklaring van het boek Openbaring: ‘Wij zullen in grote verwarring geraken als wij niet in ge- dachten houden wat nu eigenlijk de aard van de christelijke en geestelijke strijd is, en bedenken hoezeer die verschilt van de vervulling van die oudtestamentische profetieën, die voor dui- delijke scheidingslijnen zorgden door (1) uiterlijke tekenen - zoals de besnijdenis, of door (2) landsgrenzen en culturele of religieuze verschillen - denk aan het Heilige Land en Amalek, Tyrus en Egypte, enzovoort, waarbij net als bij reine en onreine dieren, de absolute grens werd aangegeven die uiteindelijk zal bestaan tussen de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen. Maar bij de christelijke strijd, die geestelijke profetieën vervult, kan dat niet zo zijn. Wie zegt dat het wel kan, keert terug naar het judaïsme. Want hoe kan een heel volk, dat een eigen vlag heeft en duidelijk afgebakende landsgrenzen, dat gehoorzaam is aan de eigen legerleiding, zonder uitzondering bestaan uit kinderen des verderfs en kinderen van de boze, en ten strijde trekken tegen een zichtbare, lokale ‘legerplaats van heiligen’ die beschermd wordt door een fysieke muur? Op die manier verwart men het geestelijke met het stoffelijke; alsof de invloeden van Satan met aardse middelen buitengesloten moeten worden, en alsof de werkingen van de goede Geest begrensd worden door de tijd van (en plaats in) de ‘christelijke koninkrijken’. Maar boven alles maakt deze wijze van interpreteren dat wij de innerlijke strijd - 18 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift die immers dichtbij is - ver van ons weghouden, en dat wij die strijd, waar wijzelf nauw bij betrokken zijn, gaan zien als een strijd die buiten ons omgaat - een ‘ver van mijn bed show’, die slechts sensatiezucht in ons veroorzaakt en ons alleen maar nieuwsgierig maakt naar de toekomst.’* De onjuistheden in deze passage zijn zo duidelijk dat de meeste lezers ze er waarschijnlijk direct uit kunnen halen. Gaf de Vader een boek aan de Zoon, en de Zoon aan de gemeente, dat slechts innerlijke conflicten beschrijft die al duizenden keren gestreden waren voordat het boek verscheen? Nee, de heilige tekst onderricht ons over dingen ‘die weldra moeten geschieden’, over een tijd waarin onze bedeling tot het verleden behoort, wanneer de Jood en zijn land, en de principes van het Oude Testament weer in het middelpunt van de belangstelling zullen staan. 2. Of moeten wij de voorkeur geven aan een mystieke interpretatie van de profetieën? In dat geval zouden wij ons kunnen wenden tot de autobiografie van George Fox, de stichter van het ‘Genootschap der Vrienden’ (de Quakers): ‘Omdat alle volkeren hebben gedronken uit de beker van de grote hoer, en de hele wereld het beest heeft aanbeden,† moet het ‘eeuwig evangelie’ opnieuw verkondigd worden aan alle volken en stammen en talen en natiën, wat, zoals Johannes voorzag, ook vandaag weer gebeurt. En door dat ‘eeuwig evangelie’ wordt de hoer gepijnigd. Het beest en de hoer worden door de prediking van het ‘eeuwig evangelie’ tot razernij gedreven - hetzelfde beest dat de macht heeft over ‘de talen’,‡ en dat de staat oproept de ‘talen’ te bewerken, waardoor het beest en de hoer zich goddelijke macht toe-eigenen. Maar allen die ‘het evangelie’ aanvaarden - de kracht Gods die leven en onsterfelijkheid openbaart, zullen heersen over het beest, de duivel, de hoer en de

* Williams, I. (1802-1865), The Apocalypse: With Notes and Reflections (J. & F. Rivington, London, 1852), pag. 307-308. † Behalve zij wier namen sedert de grondlegging der wereld geschreven zijn in het boek des levens, zij die God in geest en waarheid hebben aanbeden, zoals Christus dat gebood. ‡ Een verwijzing naar de woorden in onze bijbels, zoals zij vertaald zijn uit de grondtekst. Vertaler: Prof. Chris Rowland (Universiteit van Oxford) denkt dat Fox hier verwijst naar staatsbemoeienis (door de kerkelijke macht onder invloed van Koning James I) bij het vertalen van de grondtekst. Inleiding 19 valse profeet (die hun verstand verduisterd hadden), en hun religie. Zij worden erfgenamen van het evangelie - de ‘kracht Gods’ die al in de wereld was, voordat het beest, de hoer, de valse profeet en de duivel in de wereld waren, en die er nog zal zijn als zij allemaal in de poel des vuurs geworpen zijn’ (Autobiografie van George Fox - G. Fox’s Journal, deel 2, pag. 115). Slechts weinigen zullen nog dieper in deze donkere tunnel willen binnendringen. Zullen we verdergaan en de mystieke interpretatie van Swedenborg onder de loep nemen? Over Openbaring 6:1 zegt hij: ‘De tekst ‘en ik zag, toen het Lam het eerste zegel opende’, duidt aan dat de Here allen die spoedig het laatste oordeel zullen ondergaan aan een grondig onderzoek onderwerpt om er achter te komen hoeveel zij van Gods Woord begrijpen, en in welke mate hun inzicht in dat Woord hun leven heeft veranderd. Dat dit ook echt de betekenis is volgt uit het feit dat na deze tekst het onderzoek van de Here begint naar de geestelijke gesteldheid van allen aan wie het laatste oordeel voltrokken zal worden. De tekst ‘en ik zag, en zie, een wit paard’, duidt aan dat zij inzicht in de waarheid en het goede hebben, door het woord dat in hen is. De tekst ‘en die erop zat, had een boog’, duidt aan dat zij door hun kennis van het woord de leer der waarheid en de leer van het goede hebben, waarmee zij vechten tegen de boosheden en dwaalleringen uit de hel. De tekst ‘en hem werd een kroon gegeven’, duidt aan dat zij een kroon dragen als ‘oorlogsvlag’, om hun vijanden te laten zien dat zij hen de oorlog hebben verklaard. De tekst ‘en hij trok uit, overwinnende en om te overwinnen’, duidt aan dat de overwinning over alle boosheden en dwaalleringen een eeuwige overwinning is.’* Als de leer van George Fox duister is, is de leer van Swedenborg inktzwart! In zulke ‘onderaardse grotten’ zoekt men tevergeefs naar licht. Het eerste aspect van het profetische deel, is dat voorzegd wordt dat externe gebeurtenissen de aarde en haar bewoners (heiligen en goddelozen) beïnvloeden. De meeste uitleggers zijn het met deze stelling eens.

* Clissold, A. (1797-1882), The Spiritual Exposition of the Apocalypse as Derived from the Writings of the Hon. Emanuel Swedenborg, deel 2 (Longman, Brown, Green & Longmans, London, 1851), pag. 107, 110. 20 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

3. Maar velen zien in het profetische deel van het boek slechts de geschiedenis van de gemeente (of het Europese christendom), en zij verwijzen daarbij graag naar Edward Gibbon’s Roman Annals* om te bewijzen dat het merendeel van de profetieën al is vervuld. Uit de volgende uiteenzetting zal blijken dat deze ideeën onjuist zijn. Door dit verkeerde uitgangspunt moeten zij de zegels, bazuinen en schalen wel interpreteren als niet- miraculeuze gebeurtenissen. En zo worden zij ertoe gedwongen het boek als een ‘symbolisch boek’ te zien. Als zij de geschie- denis bestuderen en ontdekken dat de pausen een zeer belang- rijke rol hebben gespeeld, zien zij hen als het beest en de hoer. En omdat de pausen al heel vroeg machtig werden, en gedurende lange tijd de heerschappij hadden, voelden zij zich gedwongen het beest uit te leggen als een reeks elkaar opvolgende macht- hebbers; de 1260 dagen moeten dan worden omgezet in jaren, omdat de uitleg dan niet meer klopt. Veel geleerde en intelligente mensen hebben hun uiterste best gedaan om in de ruïne van dit ‘Babylon’ enkele ‘stenen’ te vin- den waarmee zij een theorie konden bedenken die in overeenstemming kon worden gebracht met de tekst in Open- baring. Maar zoals het met zo veel intellectuelen en bijbel- studenten gaat, worden hun conclusies al spoedig ten grave ge- dragen omdat zij de test niet kunnen doorstaan. 4. De conclusie is dan ook dat het profetische deel van Openbaring in de toekomst vervuld zal worden. Maar als wij de visionaire beschrijvingen van Johannes nemen zoals ze zijn, worden er vreselijke en verbazingwekkende wonderen van enorme omvang aangekondigd. Als het boek naar de toekomst verwijst, kiezen wij voor de letterlijke uitleg. Wij gaan er vanuit DAT WIJ ALLES LETTERLIJK MOETEN UITLEGGEN, TENZIJ DIT ABSURDE RESULTATEN OPLEVERT. Men kan echter ook ten onrechte veronderstellen dat iets absurd is. Hoe moeten wij in dat geval te werk gaan? Wij moeten dan de vraag stellen: Heeft dit - of een soortgelijke gebeurtenis - al eens eerder letterlijk plaatsgevonden? Sommigen vinden de gedachte dat Jezus in de toekomst op een wit paard uit de hemel zal komen een absurde gedachte. Maar, werpen wij tegen, reed Jezus

* In het Nederlands verschenen onder de titel Herfsttij en Ondergang van het Romeinse Rijk, Uitgeverij Contact. - Vertaler. Inleiding 21 niet ook op een ezelsveulen? Over dit belangrijke principe van letterlijke interpretatie zegt Moses Stuart terecht: ‘Het is in elk geval duidelijk dat in de hermeneutiek* elk gedeelte letterlijk verklaard moet worden, tenzij er een goede en dringende reden is om dit niet te doen.’† Het boek is een ‘openbaring’ - het neemt de sluier weg die de toekomst verhulde. Daarom moeten de beschrijvingen in het boek letterlijk worden genomen, want een symbool is een ‘gehei- menis’, een ‘verborgenheid’, en tenzij de uitleg van de symbolen door de auteur zelf gegeven wordt, is het zeer waarschijnlijk dat wij op een dwaalspoor terechtkomen (1:20). De bewijslast ligt bij hen die het boek symbolisch verklaren. De bewering dat het overgrote deel van het boek uit symbolen bestaat, heeft ertoe geleid dat veel christenen het als een verzegeld boek zijn gaan zien. Maar dat is precies het tegenovergestelde van wat Jezus zelf over het boek zegt. ‘En Hij‡ zeide tot mij: Verzegel de woorden van de profetie van dit boek niet, want de tijd is nabij’ (22:10). Symbolische profetie is verzegelde profetie; daarom zijn de profetieën in Openbaring niet symbolisch. Als wij Openbaring zien als een verslag van de (reeds vervulde) geschiedenis van de gemeente, wordt het een vaag en onbegrijpelijk boek. Maar als wij Israël als de sleutel tot heel het boek zien, en de letterlijke interpretatie als uitgangspunt nemen, verandert dat ‘gesloten’ boek plotseling in een lamp die schijnt in een donkere plaats; dan ontdekken wij dat het een boek vol wonderen is, en een boek dat ons een blik in de toekomst gunt. Hoe zou de schrijver van Openbaring zelf tegen de reeks aan- gekondigde gebeurtenissen in Openbaring aankijken? Zouden Johannes en zijn tijdgenoten - die vertrouwd waren met wonderen en de belofte van wonderen - in de aangekondigde plagen alledaagse gebeurtenissen hebben gezien? Kennen wij de gedachten van de Here beter dan de geïnspireerde schrijvers van het Nieuwe Testament? Beschreef de apostel bovennatuurlijke

* Schriftuitleg. - Vertaler. † Stuart, M. (1780-1852), A Commentary on the Apocalypse, deel 1 (Wipf & Stock Publishers, Eugene OR, 2001), pag. 214. ‡ Govett laat hier Jezus zelf spreken, niet de engel. - Vertaler. 22 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift wonderen zonder dat hij wilde dat ze ook zo zouden worden gelezen, om alle schijn van het bovennatuurlijke te vermijden? De dag des Heren, die lang geleden al werd aangekondigd, zal ‘groot en zeer vreselijk’ zijn (Joël 2:31 - SV). Zal die dag alleen door natuurlijke gebeurtenissen ‘groot en vreselijk’ zijn? Er zullen ‘vreselijke dingen en grote tekenen van de hemel’ zijn voordat de Here uit de hemel neerdaalt (Luc. 21:11). Zouden deze tekenen niet ook tot de geprofeteerde wonderen van de eindtijd gerekend kunnen worden? De plagen die over Israël komen zullen ‘wonderbaarlijk’ zijn. ‘Want ontzagwekkend is wat Ik met u doe’ zei God tegen Mozes, toen Hij met de middelaar (Mozes) het verbond van wonderen sloot (Ex. 34:10). En wat zullen wij zeggen van de twee getuigen? Zijn de plagen waarmee zij de wateren, de lucht en de aarde slaan gewoon de vriendelijke prediking van het goede nieuws? We zien de twee getuigen typologisch terug in het Oude Testament. Daar zijn het er ook telkens twee die getuigen tegen Sodom, Egypte, Samaria en Jeruzalem. En zij deden wonderen. Zullen deze twee getuigen dan geen wonderen doen? ‘Zijn er dan helemaal geen symbolen in Openbaring?’ Die zijn er zeker, hoewel zij geen ‘symbolen’ worden genoemd maar ‘geheime- nissen’. We doen er dan ook goed aan om iets te zeggen over het onderwerp ‘symbolen’. Wat is een symbool? De ware betekenis van het woord ‘symbool’ gaat meer en meer verloren omdat het woord steeds vaker achteloos gebruikt wordt, totdat het uitein- delijk niet veel meer lijkt te betekenen dan ‘belangrijk’ of ‘veelzeggend’. Wat zeggen de woordenboeken ervan? Johnson zegt: ‘Een type is dat wat in zijn beeld of beschrijving de vertegenwoordiging van iets anders bevat.’ Brown zegt: ‘Onbederfelijk zout was een symbool van vriend- schap, en als het zout per ongeluk op de grond viel, werd dat als een slecht voorteken gezien dat betekende dat de vriendschap niet lang zou duren.’ Webster zegt: ‘Een teken, voorstelling of belichaming van om het even welk moreel object of idee, door de beelden of eigen- schappen van natuurlijke dingen. De leeuw is het symbool van moed, en het lam is een beeld van zachtmoedigheid of geduld.’ Inleiding 23

‘Zo worden in de Eucharistie brood en wijn de symbolen van het lichaam en bloed van Christus genoemd.’ Deze definities kloppen wel, maar ik geloof niet dat ze volledig zijn. Ik zou zeggen: ‘Een symbool is (1) een zichtbaar object (2) dat is ontworpen om iets uit te beelden dat van een geheel andere aard is dan het symbool zelf.’ Het moet een zichtbaar object (voorwerp) of beeld zijn. De sterren die Johannes zag waren symbolen van de voorgangers van de gemeenten; de lampen* waren symbolen van de gemeenten; en de vrouw in hoofdstuk 17 was het symbool van een stad. David Lord gaat tegen deze definitie in als hij zegt: ‘De stilte was symbolisch.’† De stilte was inderdaad betekenisvol, maar het is geen zicht- baar object. Vervolgens zegt hij: ‘De periode van een symbo- lische handeling, dus de tijd waarin die handeling plaatsvindt, moet symbolisch zijn, net zoals de uitvoerder, het doel, het middel, de omstandigheden en de handeling zelf’ (pag. 515). Nee! De tijd is geen symbool want het is geen zichtbaar object, maar het kan wel door een zichtbaar voorwerp gesymboliseerd worden. ‘De drie ranken, dat zijn drie dagen’ (Gen. 40:12). ‘De zeven mooie aren, dat zijn zeven jaren’ (41:26). Volgens Hengstenberg zijn de winden in de Schrift ‘een symbool van goddelijke oordelen’.‡ Nee! Omdat Johannes de winden niet zag, zijn zij niet symbolisch. Ondergeschikte of begeleidende delen van het ‘zichtbare object’ kunnen wel symbolen zijn. Zo is de rode kleur van het paard en van de draak een symbool van bloedvergieting en moord. Een symbool moet ook iets uitbeelden dat van geheel andere aard is dan het symbool zelf. Als een zichtbaar object iets vertegenwoordigt dat in zijn aard gelijk is aan het object, is het geen symbool. De vier levende wezens zijn representatieve dieren, toonbeelden en oermodellen, geen symbolen. De zee van glas is een representatieve zee, geen symbolische zee. De woor- den die Johannes in zijn beschrijving gebruikt, zijn niet symbo- lisch.

* Govett gebruikt de term ‘lampen’ in plaats van ‘kandelaren’. - Vertaler. † Lord, D. N. (1792-1880), An Exposition of the Apocalypse (Harper & Brothers, New York, 1847), pag. 186. ‡ Hengstenberg, E. W. (1802-1869), The Revelation of St. John, deel 1 (Wipf & Stock Publishers, Eugene OR, 2001), pag. 287. 24 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Een symbool is een ding, een metafoor is beeldspraak - een woord dat in overdrachtelijke zin wordt gebruikt. Wanneer de Heiland de engel adviseert om ‘goud’, ‘klederen’ en ‘ogenzalf’ te kopen, zijn dat illustraties, geen symbolen. Johannes zag ze niet in een visioen; het waren gewoon woorden die naar gees- telijke zegeningen verwijzen. Albert Barnes gaat tegen deze waarheid in als hij zegt: ‘Het woord Babylon en het woord moeder zijn symbolisch bedoeld.’* Een symbool kan niet worden verklaard door een metafoor. Barnes denkt dat de eerste schalen werden uitgegoten in de eerste Franse Revolutie. Om zijn beweringen te ondersteunen refereert hij aan de beeldspraak die Edmund Burke gebruikte: ‘De koorts die brandt als de toorn van getergde Jakobijnen’;† ‘de pest, die net zo snel om zich heen grijpt als de fanatieke geest van het proselitisme‡. Maar een metafoor is figuratief spraak- gebruik, en de zweren die Johannes zag aan de mensen waren geen symbolen. Zo zijn er ook velen die de stad Gods (het Nieuwe Jeruzalem) als een symbool bestempelen. ‘De stad Gods van de profeet (Ezechiël) is dus een beschrijving van de groei van de strijdende gemeente tot geestelijke volwassenheid, en de stad van de apostel (Johannes) beschrijft de overwinning en heerlijkheid van de gemeente in het duizendjarig rijk.’§ Men gebruikt symbolen omdat bepaalde dingen of personen ‘twee posities’ hebben: de positie of toestand waarin zij zich op dat moment bevinden, en de positie die zij in de toekomst zullen hebben. In zulke gevallen wordt het object letterlijk beschreven - overeenkomstig zijn eigenlijke (huidige) plaats en positie, maar ook symbolisch - ten aanzien van zijn toekomstige plaats en positie, of wanneer het object zich niet op de feitelijke locatie bevindt. De zeven gemeenten waren letterlijk op aarde, en dus wor-den zij daar letterlijk aangesproken. Maar zij hadden ook

* Barnes, A. (1798-1870), Notes, Explanatory and Practical, on the Book of Revelation (Harper & Brothers, New York, 1852), pag. 423. † Dit is niet alleen de naam van de monniken van het eerste dominicanen- klooster in Parijs, nabij de kerk van de H. Jakobus, maar ook van de leden van een radicaal revolutionaire club tijdens de Franse Revolutie, die vergaderde in een voormalig jakobijnenklooster. - Vertaler. ‡ Bekeringsijver. - Vertaler. § Gauntlett, H. J. (1805-1876), An Exposition of the Book of Revelation (L.B. Seeley and J. Hatchard and Son, London, 1821), pag. 455. Inleiding 25 een representatieve plaats in de hemel, en daar worden zij symbolisch gezien als sterren en lampen. In hoofdstuk 11 lezen wij over de ‘grote stad’ Jeruzalem op aarde, en over de letterlijke daden die binnen haar muren gedaan worden. In hoofdstuk 12 zien wij dezelfde stad in de hemel, maar omdat zij daar ‘weg’ is van ‘haar plaats’, wordt zij als een vrouw weergegeven; de heerlijkheden die zij daar draagt zijn ook symbolisch. De vrouw in hoofdstuk 17 heeft twee plaatsen die beide op aarde zijn. De eerste keer zien wij haar als het geheimenis Babylon, en is zij niet daar waar haar plaats is. Maar in hoofdstuk 18 wordt zij beschreven als een letterlijke (fysieke) stad, want zij is teruggekeerd naar haar oude en letterlijke ver- blijfplaats aan de oevers van de Eufraat. Dit boek is een boek van keerpunten, dat in zijn profetische delen een periode tussen de bedeling der letter en die der geest beschrijft; daarom wordt het boek op twee verschillende manieren verklaard. Openbaring gaat over de twee volken van God, het volk van de letter en het volk van de geest, en uit Zijn handelingen met deze twee volken komen de letterlijke en symbolische fasen in het boek voort. Op verschillende plaatsen in Openbaring worden ‘vrouw’ en ‘ster’ beide letterlijk en symbolisch gebruikt. ‘Vrouw’ wordt letterlijk gebruikt in 9:8 (en zij hadden haar als vrouwenhaar), 2:20 (de vrouw Izebel), en 14:4 (die zich niet met vrouwen hebben bevlekt). De sterren zijn symbolisch waar Jezus hun betekenis onthult, maar ze zijn letterlijk als wij ze uit de hemel zien vallen en als het derde deel van de sterren getroffen wordt. ‘Maar hoe weten wij wanneer wij de woorden letterlijk of sym- bolisch moeten nemen? Waarom zouden de wilde dieren in het vierde zegel letterlijk moeten zijn? En waarom zouden de wilde beesten in hoofdstuk 13 symbolisch moeten zijn?’ Dat is een goede vraag die gemakkelijk beantwoord kan worden. De vierde ruiter wordt uitgezonden om te doden ‘met het zwaard, met de honger, met de zwarte dood en door de wilde dieren der aarde’. Kunnen deze letterlijk genomen worden zonder dat het absurd klinkt? Jazeker, want dit zijn de vier zware oordelen van God waarmee in het Oude Testament letterlijk gedreigd wordt. Maar het zou absurd zijn om de twee wilde beesten in Openbaring 13 letterlijk te nemen, want zij handelen en spreken op een manier zoals geen enkel ander wild dier ooit 26 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift heeft gedaan, of zou kunnen doen. Zij zitten op tronen, lasteren Gods naam en Zijn tent, bevelen de bewoners der aarde een beeld te maken, maken dat allen die hen aanbidden een merk- teken krijgen, en verrichten wonderen. Zij zijn duidelijk intelli- genter dan redeloze dieren, wat bewijst dat de twee wilde beesten symbolisch zijn. Als wij zo te werk gaan, voorkomen wij het ontstaan van extreme ideeën met betrekking tot zowel de letterlijke als de symbolische interpretatie van Openbaring. Som- migen zien alleen de gemeente in Openbaring en denken dat de Jood geen rol meer speelt; anderen zetten de gemeente volledig aan de kant en verheffen de Jood tot ‘alles in allen’. Sommigen beweren dat zelfs het duizendjarig rijk al voorbij is. Er zijn er die denken dat de gemeenten pas echt beginnen te ‘bestaan’ (de bedeling van de gemeente - vertaler) wanneer de dag van Gods toorn over deze boze wereld is gekomen. Sommi- gen zijn van mening dat alle gebeurtenissen die in Openbaring beschreven worden al zijn vervuld in de omstandigheden ten tij- de van Johannes, en anderen negeren het verband tussen bovengenoemde punten in zijn geheel. Moses Stuart ziet in het boek Openbaring alleen de zorgen die Johannes heeft aangaande het welzijn van de gemeenten ten tijde van de vervolging door Nero: ‘Velen bezweken en waren bereid om van hun geloof af te vallen door het lijden dat zij te verduren hadden van zowel Joden als Romeinen. Johannes neemt derhalve de pen ter hand om zijn tijdgenoten te troosten en te bemoedigen; hij verzekert hun dat de Joden en Romeinen die hen vervolgen afgesneden zullen worden, en dat de gemeente uiteindelijk zal overwinnen. Het is onverstandig om letterlijke, uiterst gedetail- leerde gebeurtenissen te verwachten die precies aansluiten op de verschillende zegels, bazuinen en schalen. De zegels, bazuinen en schalen hebben slechts een ‘decoratieve’ functie. Hoe zouden de terneergeslagen christenen in de dagen van Johannes troost kunnen putten uit profetische kennis over toekomstige pausen en Jezuïeten?’ Deze theorie degradeert Openbaring tot een onbeduidend boek dat het bestuderen niet waard is. Dan heeft Johannes met dit boek, meer dan met welk boek ook, op hoogdravende wijze de loftrompet willen steken. Dan heeft hij op godslasterlijke wijze de wijsheid en diepte van de naam van God misbruikt. Alle Inleiding 27 waarheid in het boek kan zodoende met een paar zinnen geweld worden aangedaan. Nee! Wat de waarheid ook moge zijn, als het boek geïnspireerd is dan is dat in elk geval niet de waarheid. Alleen hij die het boek ziet zoals God het heeft bedoeld, namelijk als een boek vol diepten van wonderbaarlijke wijsheid en rijke onuitputtelijke bronnen, is in staat het op de juiste wijze te interpreteren. Het is geen boek dat aan de hand van de Romeinse geschie- denis verklaard kan worden; alleen de Schrift zelf kan het ver- klaren. De Romeinse en Griekse geschiedenis kunnen slechts enkele passages verklaren. De geschiedenis staat bol van gelijk- soortige principes en handelingen van zowel God als de mens, en van principes en tendensen die net als de Romeinse en Griekse geschiedenis soms bepaalde passages kunnen verklaren. Maar de profetie kan pas volledig tot vervulling komen ten tij- de van de grote en geduchte dag des Heren. Dat is ook meteen de reden waarom wij Openbaring niet sym- bolisch mogen verklaren, en het is ook de reden waarom wij onze verklaringen niet mogen ontlenen aan de evangeliën - met name dat van Johannes. Nee! Het Johannes-evangelie getuigt van de gemeente en van de dag (de bedeling) van het geheimenis en de genade. Maar wanneer de profetie in vervulling gaat is de tijd van Gods geduld voorbij, en worden de getuigen van de dag Zijner genade van hun plaats weggenomen. De Apocalyps moet dus geïnterpreteerd worden in het licht van Gods oudtestamentische gerechtigheid, oftewel aan de hand van Gods omgang met de mens ten tijde van de bedeling der wet en der gerechtigheid, en wij weten zeker dat onze conclusies juist zijn als zij overeenstemmen met Gods daden van weleer (onder het oude verbond) en met de daden die Hij in de toekomst zal volbrengen (onder het nieuwe verbond). Aan het einde van deze inleiding zullen wij zien dat Openbaring in veel punten op Exo- dus lijkt. Door de intensieve studie van de profetieën, hebben de ideeën van de preteristen* de laatste jaren steeds minder invloed

* Het woord ‘preterist’ komt van het Latijnse woord ‘praeteritus’, dat ‘verleden tijd’ betekent. Een preterist gelooft dat de profetieën in het boek Openbaring zijn vervuld in de eerste eeuw na Christus, met name in de christenvervolging onder Nero en de Joodse Opstand tegen de Romeinen van 66-70 na Christus. Preteristen zien het boek Openbaring als een symbolische beschrijving van 28 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift gekregen, waardoor zij als sneeuw voor de zon verdwijnen. Maar sinds kort zijn er uitleggers die de algemeen-historische en de futuristische interpretatie met elkaar willen verbinden. Zij beweren dat het profetische deel van de Apocalyps twee vervullingen kent: een langdurige of voortdurende vervulling door de eeuwen heen, vanaf de tijd van keizer Domitianus, en een kortdurende vervulling in de turbulente tijden waarin wij leven. Zij willen ons doen geloven dat Openbaring tegelijkertijd een letterlijk en een symbolisch boek is. Volgens deze visie zijn de zegels, bazuinen en schalen in het verleden symbolisch vervuld, en worden zij in de toekomst letterlijk vervuld. De profetische dagen zouden dan zijn vervuld overeenkomstig de ‘jaar-dag’ theorie, maar het zijn tevens letterlijke dagen die in de toekomst nog vervuld moeten worden. Maar dit alles zal de test van een grondig onderzoek niet kunnen doorstaan. Van niet een van de zegels, bazuinen of schalen kan een duidelijke vervulling in het verleden worden aangetoond die onpartijdige vragen- stellers tevreden kan stellen. De toorn van God komt niet tot uiting in een langdurig proces: het is Zijn haastig werk (Rom. 9:28). De Here Jezus deelde Openbaring op in drie delen (1:19). Als wij hier rekening mee houden, zal duidelijk worden dat een vermenging van deze twee interpretaties niet mogelijk is. Dat vers zegt ons dat het plan van God twee belangrijke bedelingen omvat, en dat de tweede pas begint als de eerste voorbij is. Als de gemeenten ‘aan de kant’ zijn gezet (geen actieve rol meer conflicten in de vroege kerk. Zij ontkennen de profetische waarde van het grootste gedeelte van Openbaring, en combineren de symbolische interpretatie met het idee dat het boek niet over specifieke toekomstige gebeurtenissen gaat. De preteristen delen Openbaring grofweg als volgt in: hoofdstuk 6-18 is symbolisch, hoofdstuk 19 is letterlijk, hoofdstuk 20 is symbolisch en hoofdstuk 21-22 is deels letterlijk, in die zin dat er ook een echte nieuwe hemel en een echte nieuwe aarde zullen zijn. Zij ontkennen echter op selectieve wijze de letterlijke aard van bepaalde delen van het boek, waardoor feitelijk geen enkel deel van het boek Openbaring letterlijk kan worden geïnterpreteerd. De prete- ristische interpretatie wordt ook wel de historisch-contemporaine interpretatie genoemd. Andere interpretaties zijn: (1) de (algemeen)-historische of histori- cistische interpretatie. Volgens deze uitleg beschrijft Openbaring de periode van de eerste eeuw tot de voleinding; (2) de heilshistorische interpretatie. Deze school combineert elementen uit de preteristische en de futuristische school; (3) de futuristische interpretatie. Volgens deze school heeft het grootste deel van Openbaring betrekking op de toekomst. Verreweg de meeste uitleggers behoren tot de futuristische school. - Vertaler. Inleiding 29 spelen), vindt er een belangrijke dispensationele* wijziging plaats. Vandaag is genade het principe dat Gods wijze van omgaan met de mensheid bepaalt, en de gemeenten getuigen van het feit dat God op de troon van GENADE zit. Maar in het vierde hoofdstuk verschijnt de troon der GERECHTIGHEID, en met de komst van deze troon verandert de houding van de Heiland, de situatie in de hemel en de verwachting in de hemel - oftewel de hemel ziet uit naar de grote verandering die komen gaat. Door de verandering aan Gods kant verandert er ook iets bij Zijn getuigen. Omdat de gemeenten van hun ereplaats verwijderd zijn, wordt de lege plaats die daardoor is ontstaan door Israël in- genomen. Dit komt precies overeen met de ontwikkeling van de profetische lijnen. Wie gelooft nu werkelijk dat de twee getuigen christelijk (genadig) van geest zijn? Is het in overeenstemming met de Bergrede om een ieder die ons schade toebrengt te doden met vuur? Zijn er christelijke voorgangers die dezelfde macht over de elementen hebben ontvangen als de twee getuigen bezitten? Getuigen wij van de God der aarde? Is het niet veeleer onze taak te getuigen van een Vader in de hemel? Is de dood van de christen een politieke dood? Krijgt een christen door zijn opstan- ding en hemelvaart aardse burgerrechten? Zij die denken dit te kunnen verdedigen, nodig ik van harte uit het te proberen! ‘Zoekt de dingen, die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan de rechterhand Gods.’ ‘Want wij zijn burgers van een rijk in de hemelen.’ Deze visies zijn in ten minste één geval verbonden met het geloof dat Louis Napoleon de Antichrist is.† Dat geloof is in directe tegenspraak met een duidelijke verklaring van de apostel Paulus: Toen de Thessalonicenzen onrustig werden, doordat zij dachten dat de dag des Heren al was aangebroken, stelde de apostel hun gerust door de verzekering dat die dag niet zou komen voordat de Here Jezus was nedergedaald en Zijn

* ‘Dispensatie’ is een ander woord voor ‘bedeling’ of ‘tijdperk’. - Vertaler. † Govett verwijst hier waarschijnlijk naar een boek van George S. Faber getiteld Napoleon III, the Man of Prophecy (New York, 1859), of naar Louis Napoleon, the Destined Monarch of the World, door Michael Baxter. David N. Lord schreef een boek waarin hij de visie van Baxter bestreed: Louis Napoleon: is he to be the imperial chief of the ten kingdoms and the Antichrist? Deze drie boe- ken zijn opnieuw uitgegeven door Kessinger Publishing, Whitefish MT (in 2005 en 2007). - Vertaler. 30 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift waakzame discipelen uit die vreselijke omstandigheden had weg- genomen (2 Thess. 2:2; Openb. 3:10; Openb. 12 en 13). Zo zeker het is dat er nog geen opname van de heiligen is geweest, zo zeker is het ook dat de dag des Heren met al zijn verschrikkingen nog niet aangebroken is. En als die dag nog niet is aangebroken, kan de Antichrist - die de belangrijkste oorzaak van de dag des Heren is - nog niet gekomen zijn. ‘Maar kan de persoon die straks de Antichrist wordt, niet vandaag al incognito aanwezig zijn op aarde?’ Nee!* De apostel zegt in Openbaring 17:10-11 dat de Antichrist, net als Christus, iemand is die eens op aarde ge- leefd heeft, en daarna van de aarde weggenomen is. ‘Hij was, en is niet’, en ‘hij zal komen.’ Zijn komst of aanwezigheid kan pas gerealiseerd worden als de grote afval heeft plaatsgevonden en als de waakzame discipelen in de ge- meente van de aarde zijn weggenomen. Er bestaan verschillende verbindingen tussen de gebeurtenissen in Johannes’ dagen en de Apocalyps. Het lijkt wel een profetisch principe te zijn dat God iedere ziener opdraagt dat deel van de toekomst te voorzeggen dat de meeste overeenkomsten vertoont met de omstandigheden in zijn eigen tijd. Zo is David, die door de gekroonde Saul vervolgd werd, een beeld van het Joodse overblijfsel dat door de Antichrist vervolgd zal worden. Zo moet Jesaja, die getuige was van de opschepperij en dreigende taal van de rabsaké,† profeteren over de komende Antichrist, zijn militaire kundigheid, zijn grootspraak en zijn vreselijk einde. Johannes’ eigen geschiedenis is verbonden met Openbaring 13 en 17. Hij leefde in een tijd waarin de trotse Ro- meinse keizers goddelijke titels en aanbidding opeisten en hun onderdanen dwongen hun standbeelden te aanbidden. Maar zij

* Wij weten natuurlijk dat de Antichrist in de dagen van Govett nog niet op aarde was. Maar vandaag zijn de omstandigheden in het Midden-Oosten zoda- nig dat het mogelijk is dat het ‘aarden vat’ van de Antichrist al op aarde is Als mens kan hij al wel op aarde zijn, maar dat betekent niet dat de geest uit de afgrond al in hem woont. Dat gebeurt pas als zijn dodelijke wond geneest (Openb. 13:3, 17:11). Dan pas is hij de Antichrist. - Vertaler. † Dit is de maarschalk uit Lakis in 2 Koningen 18:17-34 en Jesaja 36:2-22. Het is geen eigennaam maar een hoge titel bij de oude Assyriërs. In tegenstelling tot de SV vertaalt de NBG rabsaké dan ook met ‘maarschalk’, en in sommige ver- talingen lezen we ‘de rabsaké’. Het woord betekent ‘opperschenker’. Later werd de rabsaké legeraanvoerder en stadhouder. - Vertaler. Inleiding 31 werden niet gesteund door de volle kracht van Satan, want zijn tijd was nog niet gekomen. De opstanding werd toen nog niet vergund aan een van die goddeloze koningen,* en de heidense priesterklasse kon geen wonderen doen. Ook was de volle kracht van de keizer nog niet aangewend tegen Johannes, de getuige Gods. De keizer kon hem wel verbannen, maar niet doden. Er bestaan veel interessante verbindende schakels tussen het Evangelie van Johannes en de Openbaring van Johannes. Zijn Evangelie begint met het falen van het volk der wet, en vervolgens beschrijft het hoe de hei- denen genade ontvangen. Openbaring beschrijft het falen van Gods volk uit de heidenen en hoe God uiteindelijk terugkeert naar Zijn volk Israël. De genade heeft niet het gewenste en recht- matige effect op de wereld, en daarom wordt zij door Gods gerechtigheid geslagen. Johannes - die van deze dingen getuigt - is zowel Jood als christen. Hij die door God was geroepen om in zijn evangelie en in zijn brieven zo machtig te getuigen tegen het gnosticisme,† vertelt ons in Openbaring dat de God van het Nieuwe Testament ook de God van het Oude Testament is. In het Evangelie van Johannes wordt de leer verkondigd dat God zowel Vader als Zoon is, maar de Joden verwerpen deze leer; in de Openbaring van Johannes wordt de eenheid van God verkondigt, maar verworpen door de wereld. In het Evangelie van Johannes wordt Jezus voorgesteld als de Zoon van God, maar in die hoedanigheid wordt Hij verworpen; in de Openbaring van Johannes verschijnt ook iemand op het wereldtoneel die zegt dat hij God is, maar hij komt in zijn eigen naam en hij bespot zowel God (die boven hem staat) als mensen (gelovigen), en de wereld aanvaardt hem. Het Evangelie van Johannes toont ons de Zoon die de Vader openbaart: de werken die Hij doet in de naam van de Vader zijn

* Betekende βασιλευς (uitspraak: basiluis) in de dagen van Johannes (en voor Johannes zelf) ‘een regeringsvorm’? Het antwoord is ‘nee’. † In Johannes’ dagen begon de kerk al in verval te raken, onder andere door de invloed van de gnostiek (de leer dat elk mens van nature een goddelijke vonk in zich heeft waarmee hij zichzelf kan verlossen). Toen Johannes door Jezus ge- roepen werd, was hij bezig zijn netten te repareren (Matt. 4:21). De profetische betekenis van de manier waarop Johannes geroepen werd, is dat hij zich vooral met het ‘geestelijk herstel’ van de gemeente zou gaan bezighouden. Dit zien wij duidelijk in de brieven van Johannes, want deze richten zich met name op het herstel van het ware geloof in Christus. - Vertaler. 32 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift vol van genade. In het Evangelie van Johannes wordt water in wijn veranderd; in de Openbaring van Johannes wordt water in alsem en bloed veranderd. In het Evangelie van Johannes wordt de tempel in Jeruzalem door Christus gereinigd; in de Openbaring van Johannes wordt de tempel verontreinigd door de Antichrist. In het Evangelie van Johannes wordt de opstanding uit de do- den beloofd; in de Openbaring van Johannes wordt de op- standing gerealiseerd. Toen Jezus op aarde was, werd de zoon van de hoofdman genezen van koorts, wandelde de lamme door slechts een woord en kon de blinde weer zien. Maar in de laatste dagen worden ziekte en dood gezonden en sluit de duisternis alle ogen toe. Toen Jezus op aarde was, gaf Hij de vijfduizend te eten, maar in de eindtijd zal de troon der gerechtigheid hongersnoden zen- den in de dichtbevolkte steden. Er is echter ook een tegenover- gestelde manifestatie van genade, want het volk Israël wordt tijdens de Grote Verdrukking drie en een half jaar door God gevoed in de woestijn. In de bedeling der genade loopt Jezus over het water en stilt Hij de storm op het meer; op de dag des oordeels worden de winden losgelaten over de oceanen, en wordt een derde deel van de schepen verwoest. Maar ook hier zien wij genade, want wij zien een groep over- winnaars in de hemel, staande op de zee zoals eens ook Petrus door de kracht van Christus op de golven stond. De opstanding van Jezus vond plaats in Jeruzalem, drie dagen na Zijn dood. In de boze dag* wordt een gelijksoortig teken gege- ven, als de twee getuigen in Jeruzalem gedood worden en op de derde dag weer levend worden. In Jeruzalem had zich een grote groep Joden verzameld om te zien hoe Lazarus door de ware Christus uit de doden zou worden opgewekt; op de dag des toorns verdringen de mensen zich in de straten van de Heilige Stad om de lichamen te zien van de twee getuigen die door de valse Christus zijn gedood. Het lichaam van de Heiland wordt in een graftombe gelegd; de lichamen van de twee getuigen worden niet begraven maar op straat gegooid. Als Jezus aangevallen wordt en Zijn leven in gevaar is, verbergt Hij Zich, maar de twee

* De dag des kwaads, de tijd dat de boosheid van de mensen een hoogtepunt heeft bereikt. - Vertaler. Inleiding 33 getuigen doden iedereen die hun schade wil toebrengen. Of God nu de genade of het oordeel gebruikt, in beide gevallen zoekt Hij naar geestelijke resultaten bij degenen die deze wonderen zien. Maar in beide gevallen wordt het door Hem geleverde bewijs in onwillige harten gezaaid, die tot hun eigen verderf blijven volharden in hun ongehoorzaamheid. Nadat Jezus Zijn laatste getuigenis aan Israël heeft gegeven, zondert Hij Zich af met Zijn discipelen om hen te vermanen en te vertroosten. Ook in Openbaring 1-3 zien wij hoe de Here Jezus alleen is met Zijn gemeente en haar toespreekt. Wat de Here tegen Zijn verrader (Judas) zegt is een gehei- menis. Het getal 666 is ook een geheimenis, evenals de naam van het tweede beest. Als de verrader en de soldaten de Here Jezus proberen te arresteren, deinzen zij na een woord van de Heiland terug en vallen ter aarde. Als dezelfde verrader* samen met zijn leider (de valse Christus) en alle koningen der aarde ten strijde trekt tegen Jezus, wordt hij gevangen genomen en worden zijn legers stukgeslagen als pottenbakkerswerk, niet met het zwaard van de discipel maar met het zwaard van de Meester. In de gena- detijd legde Jezus - het Woord Gods - als een zachtmoedig Lam Zijn leven af, en wierpen Zijn beulen het lot over Zijn kleed. Maar op de dag der gerechtigheid komt het Woord Gods als de Leeuw van Juda. Dan zal Zijn kleed gedrenkt zijn in het bloed van Zijn vijanden, terwijl zij die Hem doorboorden, rouw be- drijven. Jeruzalem en Rome stelden zich beide in slagorde op tegen de Here toen Hij nog op aarde was. ‘Wij hebben geen koning dan de keizer’, riep het ongelovige Israël. God gedenkt die uitroep op de dag des toorns, en Israël zal die vreselijke uitroep berouwen, maar Rome zal verzwolgen worden in de brandende toorn des Heren. De TEKST die meestal gevolgd wordt, is die van Tregelles. Zijn tekst wordt vooral ondersteund door de Codex Sinaïticus die on- langs gepubliceerd werd, en door de (de versie die als aanhangsel bij kardinaal Angelo Mai’s bewerking van het Nieuwe Testament gevonden werd). Deze meer correcte teksten verschenen juist op tijd om ons te helpen het boek Openbaring op de juiste wijze te bestuderen.

* Volgens Govett is Judas de valse profeet (Openb. 13:11). - Vertaler. 34 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Toen de waarnemingen van astronomen nog weinig en vaag waren, hadden zij maar weinig instrumenten, en de instrumenten die ze hadden waren ook nog eens onnauwkeurig; maar toen hun waarnemingen beter werden wilden zij ook betere instrumenten hebben. De correcte lezing van de grondtekst van het boek Open- baring is nu voor een groot deel bekend. Ik verschil echter wel van mening met Tregelles over de juiste lezing van Openbaring 5:9. Wanneer werd het boek Openbaring geschreven? De kerkgeschiedenis leert ons duidelijk dat het werd ge- schreven tijdens de heerschappij van Domitianus. Dr. Davidson merkt terecht op: ‘Er is zeer veel extern bewijs dat duidelijk aantoont dat het boek Openbaring in de tijd van Domitianus is geschreven. In de geschriften van de eerste drie eeuwen en de eerste helft van de vierde eeuw vinden wij nergens een aanwijzing dat men een an- dere datering aanhield.’* De critici van de late datering (Domitianus) hebben de vroege datering (Nero) aangegrepen als mogelijke verklaring voor de ‘zeven koningen’ in hoofdstuk 17:10-11. Ik meen dat ik in mijn commentaar op die teksten heb aangetoond dat dit geen geldig argument is. Mattheüs 24:7-8 komt overeen met de eerste vier zegels, wat ook voor een late datering pleit. Dat deel van Jezus’ profetie zou pas vervuld worden na de vernietiging van de tem- pel door de Romeinen. Het wegbreken van elke steen (Matt. 24:2) zou vervuld worden na de ‘oorlogen en geruchten van oor- logen’, en na de verschijning van valse Christussen. Maar nie- mand mocht in deze verschijnselen het einde zien. Net als het Schriftgedeelte in Mattheüs 24 verwijzen ook de zegels naar de eindtijd, vele eeuwen na de verwoesting van Jeruzalem door de Romeinen. Ik besluit mijn betoog met een poging te bewijzen dat Gods laatste grote werk sterk verbonden is met Zijn eerste werk. Ik hoop dat de lezer het mij niet kwalijk neemt dat ik af en toe in herhaling val, want sommige uitspraken en uiteenzettingen hier- beneden komen elders in het boek ook veelvuldig aan bod.

* Davidson, S. (1807-1898), An Introduction to the Study of the New Testament (Paul Kegan, Trench, Trübner & Co., London, 1848), deel 2, pag. 209-213. - Vertaler. Inleiding 35

De Heiland heeft ons gezegd dat het Pascha nog vervuld moet worden in het Koninkrijk van God (Luc. 22:15-16). Het feest wordt pas dan gevierd als de verlossing werkelijkheid is gewor- den (17-18). Hieruit alleen al kunnen wij opmaken dat de ge- schiedenis van de Exodus van Gods oude volk, met zijn offers en priesterschap, een beeld is van de ‘betere verlossing’ die komen zou. Want God heeft het oude verbond terzijde gesteld en een nieuw (hemels) volk opgewekt, terwijl de Zoon van God het bloed van een ‘beter verbond’ heeft vergoten. Die opvatting (dat het een type is) is juist, en ik zal kort enkele punten van deze opvatting weergeven. De oudste grote overeenkomst tussen Exodus en Openbaring vinden wij in het begin van beide boeken. Toen Mozes voor de toorn van de Farao naar Midjan was gevlucht en daar als schapenhoeder in de woestijn zijn dagen sleet, riep de Here hem (Ex. 3). Zijn broeders verkeerden in grote nood, en het leven van hun kinderen liep ge- vaar door een bevel van de Farao. Johannes is ook een banneling door het bevel van de machtigste koning ter wereld. Zijn broeders lijden in Egypte en hij zit in de ‘woestijn’, maar hij is gescheiden van zijn kudde. Als Mozes dicht bij de berg Gods (de Sinaï) is, ziet hij een brandende braamstruik die niet verteerd wordt. Toen hij dat ver- schijnsel van dichtbij wilde gaan bekijken, sprak God hem toe vanuit de braamstruik. Toen Johannes op de dag des Heren in vervoering des geestes kwam, hoorde hij een luide bovennatuurlijke stem die hem ge- bood op te schrijven wat hij zag. Toen hij zich omdraaide om te zien wie het was die met hem sprak zag hij een Zoon des men- sen te midden van zeven brandende lampen. Mozes moest zijn schoenen uitdoen, want Hij die sprak, was de God van zijn vaderen, die de moeiten van Zijn volk had aanschouwd en was nedergedaald om hen te bevrijden. Mozes zou naar Farao gezonden worden als het instrument waarmee Gods volk bevrijd zou worden. Aan Johannes openbaart Jezus Zich als God zelf (1:17-18), en omdat Johannes het eiland niet kon verlaten om de belangrijkste voorgangers van Christus’ kudde te verzamelen, werd hem bevolen de pen ter hand te nemen en de voorgangers de bood- schap van hun Here in briefvorm over te brengen. Maar de apos- tel was niet geroepen om zijn broeders te bevrijden, en het was 36 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift ook niet de tijd voor de kudde om verlost te worden uit haar grote verdrukking. Mozes werd bevolen de oudsten van Israël te verzamelen om hun de naam bekend te maken van de God die aan hem ver- schenen was, en om hun te verzekeren dat de Allerhoogste hen zou bevrijden uit het land waarin zij als slaven tewerkgesteld waren, om hen vervolgens onder te brengen in een ander en beter land. De Here zei tegen Mozes dat hij naar Farao moest gaan en eisen dat deze Gods volk zou laten gaan om Hem in de woestijn te dienen. Mozes durfde niet naar God te kijken, maar Johannes mocht de Zoon des mensen - in wie de volheid van de Godheid woont - zien en beschrijven. Tegen Mozes werd gezegd: ‘Kom niet dichterbij.’ Johannes valt als dood neer voor Jezus’ voeten, maar tegen hem wordt gezegd: ‘Wees niet bevreesd.’ In Zijn boodschappen aan de gemeenten zegt Jezus dat Hij zal komen om hen uit hun verdrukkingen te bevrijden, en Hij gunt Zijn ge- meenten tevens een blik in een betere toekomst (het toekomstige hemelse land). De naam van Jezus getuigt van de superioriteit van het nieuwe verbond; de Zoon van God woont in een menselijk lichaam; de engelen van de gemeenten zijn superieur aan de oudsten van Israël; en de zeven gouden lampen en hun standaarden in het hemelse heiligdom van het betere verbond zijn superieur aan de brandende braamstruik in de aardse woestijn. De boodschappen van de Here aan de zeven gemeenten in hoofdstuk 2 en 3 corresponderen met verschillende gedeelten in Exodus en de drie daaropvolgende boeken. Jezus is in het Huis van de Koning en Hij spreekt dringend maar vol erbarmen tot Zijn discipelen, zoals ook Mozes dat deed bij zijn eerste poging om zijn volk te bevrijden. Maar Jezus slaat de ‘Egyptische ver- volger’ niet neer voordat de volheid des tijd is aangebroken. Jezus hoefde ook niet te vluchten, en Zijn broeders hoorden naar Zijn woorden en aanvaardden Zijn gezag. Bij Mozes was dat heel anders (Ex. 2:11-14). De positie van Gods nieuwe volk is veel hoger dan die van Gods oude volk. Mozes moest tegen zijn volk zeggen dat als zij gehoorzaam waren, God hen tot Zijn volk en tot koningen en priesters zou maken (Ex. 19:3-6). Maar Gods nieuwe volk is al tot een volk van koningen en priesters gemaakt door het bloed. Inleiding 37

De Here komt tot hen zoals Jahweh op de Sinaï tot Israël kwam. Ter voorbereiding op Zijn komst moesten zij zich heiligen en hun gewaden wassen. Maar het neerdalen op de Sinaï gebeurde op een vastgesteld tijdstip dat bekend was bij het volk. Wij echter weten niet wanneer Hij komt, en daarom roept Hij ons op waakzaam te zijn. En hoewel door het geloof in het bloed van Christus onze positie als koningen en priesters voor God al vaststaat en onveranderlijk is, blijft er nog voldoende ruimte over voor de vervulling van beloften en waarschuwingen in het duizendjarig rijk, wanneer de mensen de vruchten van hun daden zullen plukken. Dan zullen de mensen ook kunnen zien of wij naar Gods stem geluisterd hebben, gedoopt zijn en gereed zijn voor de dag der opstanding. De beloften aan de gemeenten be- vatten vele verwijzingen naar Exodus. De overwinnaar zal vruchten eten die beter zijn dan die uit Eskol (Num. 13:23-24); voor hem is er het kostbare manna dat verborgen is in Gods tem- pel in de hemel. Hij krijgt een mooiere onyx* en een edeler naam dan die welke de schouders van de hogepriester versierden. Voor de overwinnaars wordt een groter feestmaal bereid dan voor de vierenzeventig op de Sinaï (Ex. 24), en de heerlijkheid van Gods tempel en stad zal die van de tabernakel en de tenten rondom de aardse berg Gods doen verbleken. De discipelen waren geroepen om Gods getuigenis naar de goddeloze Joden te brengen, die niet beter waren dan de oude Egyptenaren. En zij moesten geen acht slaan op hun toorn, want Christus zou er zorg voor dragen dat zij na hun bevrijding met groter heerlijkheid bekleed zouden worden dan de heerlijkheid die Mozes en Aäron hadden voor het aangezicht van Farao, toen voor hen het moment van de bevrijding aanbrak (Openb. 3:8-9;

* Onyx is een mineraal en een variëteit van kwarts, meer nader bepaald een variant van chalcedoon. Chalcedoon is een halfedelsteen en een variëteit van het mineraal kwarts. De kleur is bijna wit tot lichtblauw of duifblauw, vaak met strepen. De steen komt ook voor in de kleuren appelgroen (ook wel chrysopraas genoemd), roze, rood (variëteit carneool of kornalijn) en koperkleur. Onyxen zijn tweekleurige nesosilicaten, waarbij de kleuren als lagen of banden met elkaar verweven zijn. Onyx is verwant aan agaat, een vierkleurige kwarts- variant. Er zijn verschillende soorten onyxen, waarbij de basisnaam onyx mees- tal gebruikt wordt om een mineraal aan te duiden met witte en zwarte lagen. Daarnaast kennen we ook de sardonyx met witte en roodbruine (de kleur die ‘sard’ genoemd wordt) lagen en carneool of carneool-onyx (vuurrode en witte lagen). - Vertaler. 38 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Ex. 11:8). Zij moesten ervoor waken niet in de zonden te vallen waartoe de Israëlieten door Balak en Bileam werden verleid, want Jezus is een grotere Pinehas, zwaarder bewapend en beter in staat om te wreken (Num. 25). Hij is ook een grotere Jozua, in staat en bereid om Zijn over- winnaars grotere macht te geven dan deze machtige veldheer zijn leger kon geven (Joz. 10:24-25). De bevelen die de Heiland zijn gemeenten geeft verwijzen ook naar de situatie in Exodus 24, waar de oudsten en priesters tot God opklimmen. Op een bepaald moment mogen Mozes en Aäron nog hoger klimmen en de oudsten en priesters niet, dus zegt Mozes tegen de tweeën- zeventig dat zij moeten wachten totdat hij terugkomt (Openb. 2:25). Wie de oudsten wilde spreken moest tot hen opklimmen. De oudsten mochten niet afdalen om met de persoon te spreken. Zo moeten ook de heiligen hun hemelse positie vasthouden en niet afdalen naar de wereld. Wij gaan nu verder met het profetische deel van Openbaring. Dat begint bij hoofdstuk 4. Hier kruisen een aantal profetische lijnen elkaar. Zo zijn er de twee grote verschijningen van God: de eerste is al genoemd en is voor het hemelse volk van God. Tijdens de periode van ‘hetgeen is’ (1:19 - een tijd die voortduurt tot vandaag de dag) blijft God Zijn aardse volk verwerpen: zij zijn valse Joden. Maar in hoofdstuk 4 breekt een nieuwe bedeling aan: de tijd van het oordeel is gekomen, de tijd wanneer de gemeenten van- wege hun ontrouw van hun plaats worden verwijderd. De Here staat hun niet langer toe van Hem te getuigen. Gods aardse volk daarentegen wordt weer erkend, omdat de tijd van Gods gerech- tigheid is aangebroken, en Gods aardse volk is een getuige van de gerechtigheid, een brandende fakkel in Gods hand. Johannes neemt opnieuw de positie van Mozes in, maar hij wordt naar gro- tere hoogten geroepen, om de wijzigingen in Gods bestuur te aanschouwen. De Here gaat de hemelse tempel binnen zoals Hij eens neerdaalde op de Sinaï, en Johannes wordt naar de top van de berg geroepen, zoals eens ook Mozes naar de top van de berg geroepen werd (Ex. 19:13, 20). In plaats van de Here in een wolk op de berg, zien wij nu de troon in de tempel, omringd door de oudsten, de zeven bran- dende fakkels, het wasvat en de cherubim. De troon is de troon Inleiding 39 der gerechtigheid, en de manifestaties die van de troon uitgaan zijn gelijk aan de manifestaties op de Sinaï. Op de Sinaï begon God - die Zijn volk tot dan toe volgens het principe van genade behandeld had - te handelen overeenkomstig het verbond dat Hij met hen gesloten had, volgens het nieuwe principe van gerechtigheid. En zo introduceert Openbaring 4 het nieuwe principe van gelijkheid, dat vanaf dat moment zou gelden voor zowel het volk van God als de rest van de wereld. Daarom zeggen de oudsten: ‘Gij, onze Here en God, zijt waardig (…)’ (Openb. 4:11). Zij benadrukken dat zij zelf niet waardig genoeg zijn om in Zijn nabijheid op tronen te zitten. God heeft nu de verzuchtingen van Zijn heiligen gehoord, en hun grote verdruk- king is nu voorbij: Zijn nieuwe verbond is gekomen. Het lijkt er dus op dat de (geestelijke) hemelvaart van Johannes in 4:2 een beeld is van de opname van de heiligen,* hoewel zij pas als een lichaam worden gezien in hoofdstuk 7. Hoofdstuk 5 toont ons het nieuwe verbond als een directe gave van God, waardoor het een veel beter verbond is dan het oude verbond, dat eerst door de mens aanvaard moest worden. Slechts één persoon is waardig de geheimen van dat nieuwe verbond in te zien: Jezus Christus. Dan treedt Jezus naar voren als het grote tegenbeeld (antitype) van Mozes. De brandende braambos is een beeld van de troon, maar Jezus is waardig deze te naderen. God is nedergedaald om de Zijnen te bevrijden, en Jezus is de aangewezen persoon om de heiligen van het oude en nieuwe verbond te redden door te pleiten bij de farao’s van deze wereld. En Hij is ook de aangewezen persoon om het ‘goede land’† voort te brengen. De namen van Jezus zijn de namen die Hem verbinden met het aardse volk van God, maar wij zien Hem als de Verrezene die dicht bij de troon van God is. God moest Mozes Zijn naam open- baren, en Hij moest hem kracht en kennis geven. Maar de Here Jezus heeft dat niet nodig omdat Hij de volheid van de Geest al heeft, zowel in kennis als in kracht. Hij hoeft de oudsten niet tot Zich te roepen: zij zitten al vóór Hem, en zij horen naar Zijn

* Wat dit vers betreft volg ik de uitleg van W. Nee, zoals uiteengezet op pagina 53 en 54 van zijn boek Kom, Here Jezus: ‘Klim hierheen op’ is volgens hem een persoonlijke oproep aan Johannes, en mag niet worden gezien als een beeld van de opname van de gemeente. - Vertaler. † Het ‘goede land’ is het duizendjarig rijk. - Vertaler. 40 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift stem (Ex. 3:16-18). In tegenstelling tot Mozes sputterde Hij ook niet tegen: Hij begon direct aan Zijn taak. Hij verschijnt als het geslachte Lam. Wij zien Hem hier opnieuw (1) als het Paaslam dat Israël uit Egypte bevrijdde, (2) als het dagelijks Offerlam dat ervoor zorgde dat de Israëlieten na hun verlossing hun positie voor God bleven behouden en in het land mochten blijven, en (3) als de offers die in Exodus 24 werden gebracht om het oude verbond onder Mozes te beves- tigen (Ex. 24). Hij hoeft geen wonderen te verrichten om de oudsten in de hemel in Hem te doen geloven: zij zien direct dat Hij de waar- dige Bevrijder is, verkondigen Hem ook als zodanig, en verheu- gen zich in de heerlijkheden van Zijn hemels volk dat door Hem werd gered. Wel, als de oudsten en het volk Mozes geloofden en de Here aanbaden, nadat Mozes had bekendgemaakt welke opdracht hij van de Here had gekregen, des te meer is dat het geval bij Jezus, als Hij de engelen en hun leiders de opdracht voorlegt die de Allerhoogste Hem heeft toevertrouwd (Ex. 4:29- 31). Het verloste volk gaat de koninklijke en priesterlijke heerlijkheid binnen op grond van de waardigheid van de Hei- land. Toen Mozes het ‘ambt’ van bevrijder had aanvaard, nam hij zijn staf en verliet hij Midjan om de boodschap van de Here aan Farao over te brengen: hij zette zijn vrouw en zijn zonen op een ezel en keerde naar Egypte terug. Zo komt Jezus in het eerste zegel als de ruiter op het witte paard* uit de hemel, als de gekroonde en rechtvaardige Strijder, gewapend met een boog en verzekerd van de overwinning, om Gods volk met groot machtsvertoon te bevrijden en hen te planten in het beloofde land (Ex. 4:18-23). De vijanden die Hem eerst zochten te doden, zijn nu allemaal dood. De vier paarden die van de hemel uitgaan naar de aarde, zijn een antitype van Mozes’ afdalingen van de berg Gods. In de da- gen van het Oude Testament moest Mozes als middelaar Gods aardse volk dat Hem met de lippen beleed, onder handen nemen: nu echter krijgt de hele aarde te maken met de aandacht en handelingen van Gods troon. In Exodus 32:27-29 zendt Mozes,

* Wat de identiteit van de ruiter op het witte paard betreft, verschil ik van mening met de auteur. Zie de voetnoot bij Openbaring 6:2. - Vertaler. Inleiding 41 die boos is om de afgoderij van Israël, het zwaard onder het volk, waardoor velen sterven. Op gelijke wijze zendt het Lam het zwaard in de wereld (door de strijder op het rode paard) om de zonden van de aarde te wreken; waarschijnlijk wijst dit in het bijzonder op een oordeel over de wereldwijde afgoderij. Het roepen van de zielen onder het altaar (6:9-10) maakt duidelijk hoe geduldig God is met deze aarde: Hij heeft haar nog steeds niet geoordeeld om haar zonden, maar dat duurt niet lang meer. Zodra de aarde haar moordzuchtige geest jegens Zijn volk heeft geopenbaard, zal het bloed der martelaren Zijn brandende toorn opwekken: de Here zal Zijn toorn over de aarde uitgieten om Zijn heiligen te wreken. Dit loopt dus parallel met Exodus 2:23- 25, 3:9-10 en 6:5. Het beven van de aarde en de hemel, direct na het openen van het zesde zegel, en de angst die dit veroorzaakt bij de mensen, correspondeert met wat wij zien toen de Here op de berg Sinaï neerdaalde (Ex. 19). God heeft de tempel in de hemel volledig afgeschermd van de aarde, zodat de nieuwsgie- rige mens niet meer tot de tempel naderen kan om hem te bekijken. De Here wil Zijn volle gerechtigheid tonen, en roept daarom met luide stem alle farao’s der aarde en alle bewoners der aarde op zich te bekeren van hun wegen. ‘En de gehele berg beefde zeer’ (Ex. 19:18). De aarde is bang, net zoals Israël bang was in de dagen van Mozes. ‘En het gehele volk was getuige van de donderslagen, de bliksemstralen, het geluid van de bazuin en de rokende berg. Toen het volk het zag, beefde het en bleef van verre staan’ (Ex. 20:18). Israël wilde toen dat een middelaar tot hen zou spreken, opdat deze hun Gods wil bekend zou maken. Maar in het zesde zegel heeft de Middelaar gesproken, en zij kennen Zijn naam, maar zij vertrouwen Hem niet, en zij hebben hun gewaden niet gewassen. God is nu veel schrikwekkender dan in de tijd van Mozes; in Mozes’ dagen gaf Hij slechts bevelen, maar nu komt Hij naar de aarde om de ongehoorzamen te straffen. Openbaring 7 brengt ons terug naar Exodus 18. Israël was bevrijd uit Egypte en heeft zich gelegerd aan de voet van de Sinaï. Toen Jetro Mozes bezocht, nam hij diens vrouw en kinderen mee. Zij waren blij dat zij weer samen waren en zij verheugden zich over alles wat de Here voor Israël had gedaan. In Openbaring 7 zijn de engelen een beeld van Jetro. Zij wach- ten op de twee volken van God, zij verheugen zich met hen, en 42 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift zij schrijven hun verlossing toe aan de Allerhoogste. Het aardse zaad van Abraham (het zand der zee) en het hemelse zaad van Abraham (de sterren des hemels) worden ons hier samen voor- gesteld. In dit hoofdstuk (Openb. 7) worden wij bepaald bij de eerst- geborenen van Israël, want God gaat nu Zijn volk afzonderen van de Egyptenaren, zoals Hij dat in de dagen van Mozes ook deed door middel van plagen. Toen de vierde plaag aanbrak, werd het land Gosen (waar Gods volk verbleef) gespaard, maar de Egyptenaren werden geteisterd door steekvliegen. De Aller- hoogste brengt een merkteken aan op Zijn aardse volk: dat merkteken is geen bloed op de deurposten van hun huizen, maar Zijn zegel op hun voorhoofden. Het nieuwe verbond begint niet met het oude merkteken van de besnijdenis, maar met de won- dergaven van de Heilige Geest, die uitgaan van de opgevaren Christus (Hand. 2). Het nieuwe verbond wordt nu toegepast op het overblijfsel van Zijn volk Israël; Hij verzegelt hen, en maakt hen zo tot Zijn eigendom, niet door de besprenging met bloed en water, zoals bij de Sinaï, maar met een beter, geestelijk zegel. Vervolgens verschijnt Zijn hemels volk, dat al volkomen uit Egypte is bevrijd. Het volk Israël, dat aan de voet van de berg Sinaï gelegerd was, bestond uit twee klassen: het volk, en de priesters die nog dichter tot God mochten naderen (Ex. 19:21, 22, 24). De verlosten in de hemel verschijnen in witte gewaden, want zij hebben hun gewaden niet met water maar met bloed gewassen; niet met bloed van een gewoon lam, maar met het bloed van het Lam van God. Zij hebben hun gewaden gewassen, als mensen die eens in het ‘onreine huis’ hebben gelegen, maar het nu hebben verlaten (Lev. 14:47). Het betere bloed geeft hen toegang tot de tegenwoordigheid van de Here, en wijdt hen tot priesters van de tempel die de Here al heeft gebouwd. God Zelf bouwt hun tent; zij zijn Zijn Levieten die wonen in Zijn tabernakel. Zij dragen palmbladeren, want zij vieren een feest voor de Here (Ex. 5:1). Zij zijn net zo blij als Israël was na de doortocht door de Rode Zee,* en zij schrijven hun verlossing toe aan God en het Lam.

* Beter is ‘de Schelfzee’ (Hebreeuws: Jam Soef - kan ook Rietzee betekenen), vermoedelijk een noordelijke uitloper van de Golf van Suez. De naam ‘Jam Soef’ wordt ook wel voor de Golf van Akaba gebruikt (Bruce, pag. 277, noot Inleiding 43

Zij hebben Egypte, en de lange verdrukking die zij daar moes- ten ondergaan, achter zich gelaten; zij wonen nog in tenten, dat is waar, maar zij hoeven de verschrikkingen van de woestijn niet te doorstaan. De Middelaar die hen heeft uitgeleid om God te ontmoeten bij de berg, zal hen ten langen leste in hun land en stad brengen. Na dit gezicht van de verlosten in de hemel, wor- den wij opnieuw naar de aarde gebracht (Openb. 8). De stilte in de hemel bij het openen van het zevende zegel, is een antwoord op de gevolgen die het zesde zegel op aarde heeft. Die vreselijke dingen doen een beroep op de mens, zoals Gods oproep aan Farao om Zijn volk te laten gaan een oproep aan Egypte was. Farao ging ondanks Gods eis gewoon door met het verdrukken van Zijn volk, en het zal niet lang meer duren voordat de aarde opnieuw de weg van vervolging kiest. Na de oproep van God verdrukte de Egyptische koning het heilige volk nog meer; hij bestrafte Mozes, en Mozes bekritiseerde op zijn beurt de Here (Ex. 5:22-23). Iets soortgelijks zien wij ook in dit geval, hoewel er nu geen zonde is bij de engel. Als de plagen even ophouden, neemt de angst van de mensen af en keert de aarde heimelijk terug naar haar boze wegen. Dit feit wordt door God in de hemel duidelijk gemaakt door het geruisloos uitdelen van wapens aan Zijn oorlogshelden. De druk van de vervolgers op aarde wordt in de hemel geopenbaard door de gebeden om wraak van de verdrukte heiligen. De bemiddelende engel stelt deze heiligen ter aanvaarding door de Here voor de troon der gerechtigheid. De doden hadden al eerder om wraak geroepen; zij krijgen nu bijval van de levenden. Als gevolg van deze gebeden worden de ra- deren van Gods strijdwagen opnieuw in beweging gebracht. Amalek viel Israël aan te Refidim. Mozes bevond zich met opgeheven handen bovenop de berg, met als doel de dood van Amalek. Toen God bij monde van Mozes Zijn wil bekendmaakte aan Farao, die Zijn gezag betwistte, vroeg Farao om een teken als bewijs dat de aan hem gestelde eis niet alleen voortkwam uit de verbeelding van een mens. Daarop wierp Mozes zijn staf van zich af, en toen deze de aarde raakte veranderde hij in een slang (Ex. 8). Op gelijke wijze giet de engel zijn schaal (met vuur) uit

3). De naam ‘Jam Soef’ kan overigens ook ‘zee van het einde’ betekenen. - Vertaler. 44 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift over de aarde (Openb. 16:8), waarna de aarde door bovenna- tuurlijke rampen getroffen wordt. Dan is er nog de verwijzing naar Mozes’ afdaling van de berg, nadat Israël het gouden kalf had gemaakt. Toen hij nog op de bergtop was, pleitte Mozes voor zijn volk, maar toen hij naar beneden kwam en in de legerplaats het kalf en de reidansen zag, ontbrandde zijn toorn; hij wierp de twee tafelen des verbonds uit zijn hand en verbrijzelde ze aan de voet van de berg. Vervolgens nam hij het zondige kalf, verbrandde het met vuur en vermaalde het, strooide het stof op het water en gaf dit aan het schuldige volk te drinken. De eerste vier bazuinen zijn duidelijk de plagen van Egypte; niet alleen in zichzelf, maar ook wat betreft hun onderlinge ver- band. De hagel en het vuur van de eerste bazuin corresponderen met de zesde plaag van Egypte; de volgende twee bazuinen cor- responderen met de eerste plaag van Egypte. De verduistering van de hemellichamen komt overeen met de plaag van de duisternis in het land van de Nijl. De sprinkha- nenplaag in Openbaring combineert enkele van de eigenschap- pen van de tweede, vierde en zevende plaag die de Here op Farao deed neerkomen. Maar hoe meer plagen zich aandienen, des te meer overstijgen de apocalyptische kwellingen de plagen van Egypte in hevigheid. De kikvorsenplaag die uit de Nijl voortkwam was een walgelijke kwelling, maar veel schrikwek- kender zijn de geestelijke ruiters die uit de Eufraat komen en voortgaan om het derde deel der mensen te doden! (Zie Openb. 9:14-18, en 16:12-13). De Here, die na elke plaag in Egypte de toestand van Farao’s hart beoordeelde en moest concluderen dat deze zijn hart steeds weer verhardde, maakt aan het einde van deze plaag bekend dat de aarde door deze zware straffen niet tot bekering gekomen is, zodat zij dus opnieuw gestraft moet worden. Zij aanbidt afgoden en boze geesten in plaats van God. Het is dan ook geen wonder dat de misdaden van de mensen tegen hun medemensen veel- vuldig en ernstig zijn. Openbaring 10 lijkt ten minste drie gebeurtenissen te beschrijven die overeenkomsten vertonen met de geschiedenis van de Exodus. 1. De pauze voor het derde en laatste wee correspondeert met de pauze voor de tiende plaag, waarbij alle eerstgeborenen in het Inleiding 45 land Egypte werden gedood. Mozes wordt erg kwaad; dit was de laatste keer dat hij Farao zag (Ex. 9). Wij zien ook een engel met voeten als zuilen van vuur, en met een stem die klinkt als het gebrul van een leeuw (Openb. 10:1-3). De roep van deze engel wordt beantwoordt met zeven zware donderslagen. We zien hoe Mozes - die telkens boodschappen had overgebracht aan Farao - terugkeert naar Israël om het volk op te roepen het Pascha te be- reiden, omdat het moment van de uittocht nadert. Dit corres- pondeert met het geopende boekje dat de engel aan Johannes geeft, die het vervolgens opeet. Er is ook een duidelijke (en wellicht opzettelijke) gelijkenis met Mozes’ twee afdalingen van de berg, zoals beschreven in Exodus 32 en 34. 2. Bij zijn eerste afdaling is hij zeer vertoornd en verontwaar- digd als hij eenmaal beneden aankomt. De toorn in zijn luide stem weerklonk in heel de legerplaats. De Levieten namen hun zwaarden en doodden op bevel van Mozes iedereen die niet voor de Here was. Mozes nam de tafelen die God hem gegeven had, maar omdat Israël niet gereed was ze te ontvangen, verbrijzelde hij ze. Het zien van het kalf en de aanbidding ervan aan de voet van de berg wekte zijn toorn op. In plaats van het boek van het verbond te ‘eten’, drinken de afgodendienaars van de boze wer- ken van hun handen. In het begin smaakten hun zonden mis- schien zoet, maar naderhand was de smaak zeer bitter. Op dat moment strafte God het volk vanwege het kalf, maar door Mozes’ voorbede wachte Hij met het uitstorten van Zijn volle toorn tot een dag die nog komen moet. Toen begon er een ge- sprek tussen de Here en Mozes (Ex. 33); dit correspondeert met Openbaring 10. Mozes is buiten de afgodische legerplaats, zoals Johannes geen deel had aan de schuldige afgodische wereld. Voor Mozes had de Here nog een gunst: Hij liet hem Zijn heerlijkheid zien, en Hij vernieuwde het verbond met hem nadat de tafelen van dat verbond letterlijk en moreel gebroken waren. God wilde hem Zijn heerlijkheid laten zien: dat was zoet. Maar Hij wilde ook vreselijke dingen tegen Israël doen: dat was bitter. 3. Maar bij de tweede afdaling (Ex. 34:29-35) worden de bij- zonderheden van het apocalyptische gezicht pas goed zichtbaar. Nadat het verbond met het volk door hun nationale zonde verbroken was, werd het vernieuwd door een enkele middelaar die als vertegenwoordiger van Israël optrad. Mozes pleitte voor Israël, zoals de engel bij het altaar voor de heiligen pleit (Openb. 46 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

8:3), en uiteindelijk ontving hij een nieuw verbond dat hij mee- nam naar de aarde. Zijn gezicht straalde, zodat hij een doek voor zijn gezicht moest doen om het felle licht te bedekken, zoals ook de engel uit de hemel afdaalt met een gelaat dat straalt als de zon, zodat hij zich met een wolk moet bedekken (Openb. 10:1). Zoals de engel over de zevende bazuin spreekt als zijnde een periode van rust, zo sprak Mozes zodra hij was afgedaald over de zevende dag. Hij gebood Israël een huis te bouwen voor God. Israël deed dat graag en bracht zoveel materiaal bijeen voor de bouw van de tabernakel dat Mozes het volk uiteindelijk de opdracht moest geven te stoppen met het verzamelen van materiaal (Ex. 36:6-7). Maar het verbond was - hoewel het met heerlijkheid begon - een bediening des doods, en het einde ervan was bitter. In Openbaring 11 lezen wij over de tempel, het altaar, de voor- hof en de twee getuigen. Ook Mozes sprak na zijn afdaling over het bouwen van een tabernakel, en over de twee dienstknechten van God - Bezaleël en Aholiab - die de bouw van de tabernakel moesten voorbereiden. In het ‘verbond van wonderen’ (Ex. 34:10), waarvan de vervul- ling wordt beschreven in Openbaring, belooft God dat als Israël gehoorzaam is, Hij de heidenvolkeren uit hun land zal verdrij- ven; en niemand zou het land binnenvallen wanneer het zich in een weerloze toestand bevond, zoals tijdens de feesten des Heren, waar alle mannen naartoe gingen. Maar Israël verbrak het verbond, en daarom bezitten de heidenen nu de tempel en de stad (Openb. 12:2). De opdracht van Bezaleël en Aholiab komt niet heel duidelijk naar voren in dit hoofdstuk van Openbaring, omdat zij werkten en getuigden voor God toen Israël gehoorzaam was en geen tuchtiging nodig had. Maar Mozes en Aäron waren Gods twee getuigen in Egypte te midden van vijanden, en daarom weer- spiegelt Openbaring 11 zo duidelijk hoe zij Farao en zijn land met vele plagen sloegen. Voor zover wij weten was hun leven niet in gevaar, maar toen Farao voor de laatste keer door Mozes en Aäron werd ondervraagd, bedreigde hij hen wel. Zoals we al zagen correspondeert Openbaring 10 met Mozes’ heengaan van Farao, vlak voor de dood van alle eerstgeborenen in Egypte. Openbaring 11 beschrijft die slachting, en het eraan vooraf- gaande Pascha. Wij weten dat Jezus het ware Paaslam is, maar Inleiding 47

God schreef voor dat als er enigen onrein waren, voor hen een tweede Pascha gehouden moest worden. (Num. 9:6-14). Dit is het tweede Pascha: Israël is onrein door het dode lichaam van Jezus, Wiens bloed roept om wraak jegens hen wier zonde tegen Jezus in dit hoofdstuk herdacht wordt (Openb. 11:8). De twee getuigen zijn de paaslammeren, de slachtoffers die uit de schapen en de geiten zijn gekozen. Zij beproeven Israël, en Israël breekt de wetten die voor dit feest gelden. Voordat het Lam geslacht werd, moest het vier dagen bewaard worden. God wilde de twee getuigen bijna vier jaar laten getuigen. Maar Israël haat de twee ‘paaslammeren’ en wil ze al vóór die tijd slachten. Daarom worden zij door God bewaard tot die dagen voorbij zijn, en ondertussen treft Zijn toorn al degenen die deze wet zoeken te breken; zij worden verslonden door het vuur dat uit de mond van de twee slachtoffers komt. Israël moest op de door God bepaalde tijd eerbiedig het paas- lam slachten. Maar hier worden de twee paaslammeren door het beest geslacht. In plaats van ze heilig te achten, werpen de Joden en de heidenen de lijken op straat voor de honden; in plaats van bittere kruiden en ongezuurde broden te eten, verheugen zij zich in hun dood en vermengen zij het bloed van Gods slachtoffer* met het zuurdeeg van slechtheid en boosheid. Geen enkel deel van het lam mocht overblijven en tot ontbinding overgaan, maar deze zondaars weigeren hun een begraafplaats, om zo hun lijken sneller te laten ontbinden. Israël moest het Pascha haastig eten, als pelgrims en reizigers die klaarstaan om te vertrekken. Maar de Egyptenaren wonen op de aarde; zij willen hun deel tijdens hun aardse bestaan al ontvangen. Daarom haatten zij de profeten die getuigden van een toekomstige opstanding en een hemels koninkrijk. De twee profeten plantten scherpe prikkels (dorens) in hun aardse bezittingen, en maakten het leven bitter voor de be- woners der aarde. Hun weg van ongeloof was een weg vol duis- ternis en dorens. Deze aardsgezinden geloofden niet in de op- standing, maar eens zij zullen die toch aanschouwen; het erfdeel van de rechtvaardigen jaagt hen grote schrik aan, want zij hebben de dienstknecht† verwond en zijn Meester gehaat. Dan volgt de wraak - de dood van alle eerstgeborenen in het land Egypte - ze-

* Ik doel hier niet op het verzoenend slachtoffer. † Israël. - Vertaler. 48 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift venduizend personen (Openb. 11:13). De huizen van de bewo- ners der aarde worden hun graven. Wij zien hier in het oude verbond al een voorvervulling van het nieuwe verbond. In het oude verbond zien wij de slachting van het paaslam, en de leiding van Gods aardse volk door een wolk. Maar nu de Here van de getuigen - het ene verzoenende Paaslam - geslacht is in Jeruzalem, zien wij de opstanding van het gedode slachtoffer en alle martelaren Gods die opklimmen in de wolk. Ten tijde van Jezus’ dood en opstanding was er een aardbeving, maar nu is de opstanding verbonden met een grote slachting, en zijn de plagen van Egypte verbonden met de kracht van het nieu- we verbond. Dan komt de aankondiging van een volgende plaag die corres- pondeert met de overwinning over Farao bij de Rode Zee (Openb. 11:14). Vervolgens zien wij de aankondiging van de vervulling van het Pascha in het Koninkrijk van God (Openb. 11:15). Dit lijkt te corresponderen met het opklimmen van Mo- zes in de wolk, toen de heerlijkheid van God als een verterend vuur gedurende zes dagen op de berg Sinaï verbleef (Ex. 34:15- 18). De toespraak van de oudsten in de hemel doet ons denken aan de situatie tijdens de vervolging van Israël door Farao, waarna God Zichzelf verheerlijkte ten overstaan van de rebel- lerende legerscharen, en Zijn volk volledig en voorgoed uit Egypte leidde door de deur voor eeuwig te sluiten voor hun ver- volgers (Openb. 11:16-18). In Openbaring 12 begint een nieuwe serie die sterk verbonden is met wat eraan voorafging. Toen de wolk opsteeg, was dat het teken dat Israël in beweging moest komen. De wolk werd in het vorige hoofdstuk verwijderd (Openb. 11:12), en dus wordt Israël nu vertegenwoordigd door de vrouw die vlucht naar de woestijn. Na de dood van de eerstgeborenen konden de koning van Egypte en zijn volk de twaalf stammen niet meer gevangen houden; nu probeerden zij juist van Israël af te komen door het volk uit het land te verdrijven. Daarom zien wij in dit hoofdstuk de vlucht in de woestijn, als gevolg van hun afscheiding van de Egyptenaren. Toen Israël het land uitgegooid werd, was het beladen met de heerlijkheid van Egypte - goud, zilver, kostbare stenen en kle- deren. En dus is de vrouw in Openbaring 12 bekleed met de gouden zon, heeft zij de zilveren maan onder haar voeten, en draagt zij een kroon met twaalf sterren op haar hoofd. Maar zij is Inleiding 49 in barensnood en in gevaar (Hand. 7:17-19). En zo worden wij teruggebracht naar het begin van het boek Exodus. Daar lezen wij over het lijden van de stammen en de nood van de zwangere vrouwen (Ex. 1:11-16). Na de beschrijving van de algemene toe- stand worden daar in Exodus 1:22 en 2:1-2 twee gedetailleerde voorbeelden van gegeven. Na de zinnebeeldige vrouw verschijnt de vreselijke draak, een monsterlijk beest dat bekleed is met grote wereldlijke macht, intelligentie en waakzaamheid. Zijn tegenbeeld in Exodus is een listige koning die alle mannelijke kinderen van Israël probeert te vernietigen. Dan vindt bevrijding plaats: eerst een algemene bevrijding, daarna een bijzondere bevrijding en verhoging. Het mannelijk kind van de vrouw in de hemel zal over alle natiën heersen; het wordt plotseling weggevoerd naar de troon in de hemel. Het kind van Jochebed werd gered uit ‘de ark in het water’ en opgenomen in het huis van de grote koning der aarde. De vlucht van de vrouw wordt twee keer genoemd, en dus is er ook nog de vlucht van Mozes naar de woestijn, voordat hij Israël in de woestijn leidde (Ex. 2:15). Van de oorlog in de hemel, zoals deze zich ontwikkelt onder het nieuwe verbond, zijn in het oude verbond slechts weinig spo- ren te vinden. Maar toen de Here Egypte sloeg, sloeg Hij ook de goden van Egypte (Ex. 12:12). En toen de Israëlieten op het punt stonden door de zee te trekken, sprak Mozes hen moed in: de Here zou voor hen strijden en zij hoefden alleen maar stil te zijn. Zij hoefden zelf niet te strijden. En zo gebeurde het dat hun vij- anden werden verzwolgen in de diepte; zij zouden de Israëlieten nooit meer de weg versperren, net zoals Satan en zijn leger- scharen uit de hemel worden gestoten om nooit meer terug te keren. Het overwinningslied van de engelen in de hoge is een echo van het lied van Mozes en zijn volk aan de Schelfzee. Het bloed van het betere Lam brengt deze verrezenen binnen in de hemelse gewesten; zij zijn de eerstgeborenen van God die in Zijn tempel worden gebracht; zij zijn het die zich hebben gevoed met Zijn Lam en met de ongezuurde broden. Nu zij uit Egypte ontsnapt zijn, wonen zij in ‘tenten’ in de hemelen (Openb. 12:12); zij zijn op weg naar de rust van het beloofde land, en nu zijn zij in Suk- kot aangekomen. Wanneer de bewoners der aarde (zij die gezuurde broden eten) verslagen in hun huizen zitten, en overal 50 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift in de straten het geklaag hoorbaar is, wonen zij die van de onge- zuurde broden eten vol blijdschap in tenten in de hemel. Bij de eerste exodus werd de koning afgesneden, en zijn gehele leger- macht met hem. Het nieuwe verbond openbaart echter een veel vreselijker vijand, maar zijn nederlaag in de hoge is nog niet zijn vernietiging, noch die van zijn legermacht. Zijn nederlaag wekt juist zijn toorn op, waarvoor de vrouw op de vlucht slaat. Maar terwijl de vrouw probeert te ontkomen, zet de vijand de achter- volging in. Hier zien wij opnieuw hoe Farao zijn legers verza- melt en Israël vervolgt (Ex. 14:4-9). Het leger van de koning van Egypte werd verzwolgen door de zee; het leger dat Satan achter Gods vluchtelingen aanstuurt, wordt na een aardbeving verzwol- gen door de aarde. Waarschijnlijk is dit de aardbeving die in het voorgaande hoofdstuk wordt genoemd (Openb. 11:13). In Openbaring 13 zien wij het hoofd der magiërs verwikkeld in een strijd met de Engel des Heren (Ex. 7:11). De Engel neemt zijn plaats in op de zee en op het land; Satan staat op het gebied dat daar tussenin ligt. De Engel is boos en Satan is ook boos. De Engel heeft de tijd van Satan beperkt en daarom heeft de boze haast. De Engel heeft Zijn twee getuigen uit de hemel gezonden, en toen zij gedood waren, wekte Hij ze weer op uit de dood. Deze magiër doet ‘hetzelfde’ door zijn toverijen - en zie! - een van zijn getuigen, die ten dode gewond was, rijst op uit de zee, want zijn dodelijke wond was genezen. De aardbewoners zijn bevreesd door de opstanding van de twee getuigen van de Engel, maar zij verheugen zich over de komst van de twee beesten, die zij bewonderen (Openb. 11:13, 13:4). De twee getuigen van de Engel zijn twee olijfbomen en twee lampen, maar de twee die uit de afgrond komen zijn wilde beesten, tot in de diepste diepten van hun wezen. Het eerste beest overweldigt de twee profeten van de engel, en daardoor lijkt het een omgekeerde versie van Mozes’ wonder, waarbij de staf van de tovenaar de staf des Heren verslond. Maar dit toont alleen maar aan hoezeer de raad- slagen des Heren onze gedachten te boven gaan, en hoezeer God in Zijn plannen en werken vooruitloopt op de komst van de Zoon. De nieuwe exodus is een vertrek van de aarde naar de he- mel, waar Satan geen invloed meer heeft, en ten slotte wordt Sa- tan ook nog van de aarde verdreven. Dit hoofdstuk van Openbaring toont ons vanuit een ander gezichtspunt hoe Farao en zijn tovenaars - die weten wie Jahweh Inleiding 51 is - Hem lasteren en uitdagen, terwijl het volk van God in zijn hand gegeven wordt (Openb. 13:5-7). In het tweede wilde beest en in zijn beeld zien wij een weerspiegeling van de situatie bij de Sinaï, toen Aäron van zijn hemelse positie op de berg viel, en de maker en profeet van een afgod werd (Ex. 32). Hij bracht het volk in vervoering zodat het grote vreugde bedreef en feest vierde met luide gezangen en uitbundige reidansen. Maar Gods andere getuige hield stand, en het zwaard maakte snel een einde aan het feest. In het gelijktijdige optreden van de twee beesten zien wij de vernieuwing van het verbond tussen Balak en Bileam, maar nu is het verbond compleet: niemand kan deze verdorven profeet nog tegenhouden door een beroep te doen op zijn geweten. Geen engel treedt hem tegemoet om hem te waarschuwen. Die waar- schuwing was al eens gegeven, maar hij gaat gewoon door. Zijn opvolger kan zich niet meer bekeren; zijn geweten is dichtgeschroeid. Bileam en zijn koninklijke beschermheer had- den maar weinig waardering voor elkaar, maar deze twee ver- dervers werken van harte samen bij de uitvoering van hun snode plannen. Bileam sprak als een lam en handelde als een slang. Maar de overtreders zijn nu tot volle rijpheid gekomen, en het geweten van hun verleiders is dichtgebrand, zodat zij de blinden meesleuren in de afgrond. In de 144.000 van hoofdstuk 14 komen een aantal lijnen sa- men. Dit is de schoof eerstelingen, de groep eerstgeborenen die op bijzondere wijze is verlost, de Nazireeërs van het nieuwe verbond. Zij zijn de 72 oudtestamentische gasten (Ex. 24) ver- menigvuldigd met 2000. Deze groep, met haar leider, symbo- liseert Mirjam en haar gezelschap, dat vrolijk danst op het geluid van tamboerijnen. Zij zingen een nieuw vreugdelied voor de He- re. Zij zijn uit Egypte gekomen; zij zien van verre hoe een vernietigende golf op het punt staat de Farao en zijn medestan- ders te verzwelgen. Het evangelie dat de engel predikt aan de aardbewoners (Openb. 14:6) is een duidelijk type van de boodschap van de Here vlak voor de vreselijke hagelstorm in Exodus 9:13-22. Ver- volgens zien wij de godvrezenden onder de volkeren, zij die ge- hoor geven aan de oproep van de engel (Openb. 14:7). We zien deze godvrezenden ook in de geschiedenis van Rachab (Joz. 2:9, 52 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

6:25). Toen Gods oordeel kwam, was er één die geloofde in Jahweh als de God des hemels en der aarde (Joz. 2:11). De val van Jericho is een symbool van de vernietiging van Ba- bylon. De hoofdpersoon is Rachab de hoer. Zij bekeerde zich, maar Babylon volhardde in haar ontucht en werd afgesneden. Wie het wilde beest of zijn beeld aanbidt, zal drinken van de wijn van Gods toorn en gepijnigd worden in vuur en zwavel. Een goed voorbeeld hiervan is het krachtige optreden van Mozes als hij het beeld ziet dat Aäron gemaakt had. ‘Daarop nam hij het kalf dat zij gemaakt hadden, verbrandde het met vuur en ver- maalde het, totdat het fijn gestoten was, vervolgens strooide hij het op het water en gaf dit aan de Israëlieten te drinken’ (Ex. 32:20). We zien ook iets van dit vreselijke onderwerp terug in de drei- gende toorn tegen hen die zich wilden verrijken met ‘het geban- nene’, de verboden en vervloekte schatten van Jericho. Israël verbrandde de stad, en degene die heimelijk iets had weg- genomen van het gebannene werd gestenigd en verbrand (Joz. 6:18, 24; 7:1, 15, 25b). Zien wij de gezegende staat van de doden niet ook in het terug- brengen uit Egypte van de beenderen van Jozef, te midden van de overwinnende legerscharen des Heren? (Ex. 32:19) Dan volgt de oogst, de voltooiing van de belofte van de eerste- lingen. Is Hij die op de wolk zit niet de Zoon des Mensen, de Engel van het betere verbond, de Zaaier van weleer en de Maaier van morgen? De oogst van het nieuwe verbond is veel beter dan de oogst van het oude verbond, zo ook de maaier, de oogster en het feest. Openbaring 15 en 16 geven ons de nieuwtestamentische versie van de genade en het oordeel bij de Rode Zee. De grote Farao van Exodus 13 en 14 vervolgde een rest van het volk, het deel dat niet naar de woestijn vluchtte, zoals de vrouw dat wel deed. Hij sloot hen van achteren in, zodat zij alleen via de zee konden ontsnappen. De grote Antichrist eist dat iedereen hem aanbidt, en wie dat weigert moet dat met de dood bekopen. Terwijl alle aardbewoners die niet uitverkoren zijn, hem eren en zijn merkteken aannemen, zijn er ook mensen die de ware God en Zijn dreigementen meer vrezen, en die, gesteund door een innerlijke overtuiging dat de beweringen van de valse Chris- tus geen hout snijden, weigeren hem te aanbidden, en zich niet Inleiding 53 willen laten brandmerken met zijn merkteken. Zij worden ge- dood; dat is hun doortocht door de Schelfzee; dat is hun overwinning. Daarom zien wij hen hier in dit visioen, als mensen die zijn overgegaan van de dood naar het leven in de opstanding. Over hen heeft de Rode Zee geen macht; de tweede dood mag hen niet aanraken; zij mogen ingaan in het duizendjarig rijk. De zee is hier veel roder dan de oude Rode Zee,* want de rode gloed van deze zee wordt door vuur veroorzaakt (Openb. 15:2). Zij spelen op hun citers om de God te eren die de doden opwekt. Zij staan klaar om de totale verzwelging van hun vijanden in de diepten van Gods toorn te aanschouwen, want deze hoofdstukken tonen ons de volheid van Gods toorn. Het bloed van de onschuldigen en heiligen roept om wraak; het getal van de verschillende categorieën martelaren is vol. De plaag van de Rode Zee laat geen mogelijkheid meer over om te ontsnappen of tot inkeer te komen; zij zitten vast in de Rode Zee; God vernietigt Zijn vijanden. Omdat zij de Israëlieten van achteren insloten, zodat het volk niet kon ontsnappen, behandelt de Here der heerscharen hen op gelijke wijze. Vanuit de wolk- kolom bekijkt Hij Zijn vijanden, terwijl de ochtend is aange- broken in de opstanding; eerst zorgt Hij voor onrust onder Zijn vijanden, en dan vernietigt Hij hen. Het woord aan de engelen: ‘Gaat heen en giet de zeven schalen van de gramschap Gods uit op de aarde’, beantwoordt aan het oude bevel dat Mozes ontving: ‘Strek uw hand uit over de zee, opdat de wateren terugvloeien over de Egyptenaren, over hun wagens en ruiters’ (Ex. 14:26). De plagen in Openbaring 16 zijn gerangschikt naar het model van de Egyptische plagen, met dit verschil dat zij veel en veel zwaarder zijn. De Here laat de vervolgers - de dienaars van een andere god - drinken uit de beker van Zijn toorn terwijl zij nog

* De Rode Zee dankt haar naam aan de rode blauwwieren (blauwalgen) die af en toe in grote hoeveelheden in deze zee voorkomen, waardoor het water een rode schijn kan hebben. De naam blauwwieren of blauwalgen is eigenlijk mis- leidend omdat deze organismen niet tot de wieren of de algen behoren, maar een aparte groep van bacteriën vormen (cyanobacteriën), die net als planten door fotosynthese leven. De meeste soorten hebben een blauwe kleur, maar er zijn er ook - zoals in de Rode Zee - die een roodbruine kleur hebben (door de kleurstof fycoërytrine). Er zijn nog enkele andere verklaringen voor de her- komst van de naam van de Rode Zee. Eén daarvan is de weerspiegeling van roodgranieten rotsformaties in het water, of het rode koraal dat bij laag water zichtbaar werd. - Vertaler. 54 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift leven, voordat Hij hen voor eeuwig prijsgeeft aan de poel van vuur en zwavel. Deze plagen zijn op geweldige wijze verbonden met de opening van de tabernakel en de inwijding van de tempel van Salomo. In dat verband zijn de schalen in Openbaring de plengoffers van de wijn van Gods toorn, die uitgegoten worden over het slachtoffer als het nog leeft. Het lied van Mozes loopt vooruit op de grote gevolgen voor de volkeren rondom de Rode Zee, waar Egypte een genadeloze slag werd toegebracht; het lied van het nieuwe verbond (Openb. 15:3) kondigt nog grotere dingen aan, dingen die voortkomen uit deze nog grotere vernietiging. ‘Want alle volkeren zullen komen en zullen voor U nedervallen in aanbidding, omdat Uw gerichten openbaar zijn geworden.’ Niet de genade maar het oordeel brengt de aarde tot bezinning. Tot aan het einde van het duizendjarig rijk blijft deze vreselijke slag spreken tot het geweten van de mensen. De angst zit er zo diep in dat de mensen bang blijven voor een mogelijke herhaling van dat oordeel. Toen de Nijl als een instrument der wrake ge- bruikt werd, bracht zij kikvorsen voort, zelfs tot in de vertrekken van de koning. Als de Eufraat getroffen wordt, dringen nog ver- derfelijker kikvorsen de vertrekken van de koningen der aarde binnen, en verzamelen zij hen tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God. In de laatste dagen zijn de harten van de mensen veel harder dan in de tijd van de exodus. Toen de Egyptenaren zagen hoe God tegen hun streed, keerden zij zich om en probeerden zij uit Zijn netten te ontkomen. Maar in de eindtijd lasteren de mensen God, in wie zij hun vijand zien, en verzamelen zij zich om te strijden tegen Zijn Gezalfde. In de opening van de Eufraat, die God gebruiken wil voor Zijn wraakgericht, zien wij opnieuw een vertegenwoordiging van de doortocht door de Rode Zee en de Jordaan. De vijanden gaan in de wateren hun ondergang tegemoet. Zoals bij de overtocht van Israël over de Jordaan de koningen zich verzamelden om te strijden tegen Jozua, zo worden ook in de eindtijd de koningen verzameld om tegen God te strijden. De serie schalen eindigt met de plaag van hagel. Die plaag werd tegen de Egyptenaren ge- bruikt, alsook tegen de koningen die tegen Jozua streden. Vooral de laatste geschiedenis wordt in de volgende hoofdstukken uit- eengezet. Bij de beschrijving van de gevolgen van de laatste Inleiding 55 aardbeving, die tevens de zwaarste aardbeving aller tijden is, wordt Babylon voor de tweede keer onder onze aandacht ge- bracht. Daarna komt er een uitgebreide verklaring van de twee aspecten van deze verdorven stad. In het Oude Testament is Gibeon een type van Babylon, de hoer en misleidster. Terwijl de vijf koningen zich verzamelen om tegen Jozua te strijden, beven de inwoners van Gibeon. Toen de Gibeonieten in de gaten kregen dat zij vernietigd zouden worden, bedachten zij een list om in leven te blijven. Hun strategie werk- te; zij sloten vrede met de Israëlieten en moesten dus gespaard worden (Joz. 9). Ook Rome is een beeld van Gibeon. Rome geeft voor dat zij God vreest en vrede met Hem heeft door Christus. Maar in tegenstelling tot de Jozua van het oude verbond, laat de Jozua van het nieuwe verbond zich niet misleiden. Hij weet dat haar onderwerping slechts schijn is, en daarom ontmaskert Hij haar huichelarij. Terwijl Hij in de hoge is, zoals Mozes als middelaar op de bergtop was, vervalt zij net als het oude Israël tot afgo- derij. Babylon wordt niet gewaarschuwd, maar Israël moest na haar zonde haar sieraden afleggen, opdat God haar niet plotse- ling met vuur zou verteren. Na dat gebod rouwde Israël en deed niemand zijn sieraden aan (Ex. 33:4-6). Maar deze brutale ongelovige, die schuldig is aan veelvuldige afgoderij en die ook anderen tot afgoderij verleidt, bekleedt zich zonder enige schroom met prachtige gewaden en draagt kostbare juwelen, en dat terwijl de God der wrake Zijn zwaard al getrokken heeft. Daarom komt de klap veel harder aan dan destijds bij Israël aan de voet van de Sinaï. Jahweh zendt Zijn vijanden om het oordeel aan haar te voltrekken; zij wordt volledig met vuur verbrand door de valse Christus en zijn toegewijde tien koningen. Babylon wordt ook uitgebeeld door Achan in de legerplaats van Jozua. Deze gierige man werd verleid door een prachtig Ba- bylonisch gewaad (een mantel van Sinear), tweehonderd sikkelen zilver, en een staaf goud van vijftig sikkelen gewicht, dingen die waren buitgemaakt op het vervloekte Jericho. Achan verborg zijn buit; Babylon pronkt openlijk met haar buit. Zijn aanwezigheid in het leger des Heren vertraagde de verovering van het land en veroorzaakte dood en verderf onder zijn medestrijders. Het leger 56 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift des Heren was niet voorspoedig, totdat de Here de oorzaak aanwees en het kwaad was weggedaan. Maar de Jozua van het nieuwe verbond heeft een scherper in- zicht dan de Jozua van het oude verbond; Hij ziet en voorziet de ‘Achan’ in Zijn legerplaats en tempel, en verwijdert de onbe- schaamde ‘liefhebber van de wereld’ uit Zijn tempel, voordat Zijn legerscharen neerdalen uit de hemel om straf te oefenen aan de usurpator die zich de ware Christus noemde. In de vijf koningen die zich tegen Jozua opstellen, zien wij een beeld van de valse Christus en zijn tien vorsten. De koningen van de Amorieten stelden zich zeer vijandig tegen Gibeon op omdat het een grote en koninklijke stad was (Openb. 17:18), en omdat zij vrede had gesloten met Jozua. Uiteindelijk zullen de valse Christus en zijn koningen het koninklijke Rome verbranden, omdat zij (zij het slechts in naam) het christelijk ge- loof belijdt. Als de Gibeonieten door de aanval van de koningen in nood zijn, roepen zij luid tot Jozua om hulp. Doordat Jozua hun de helpende hand reikt worden zij niet vernietigd. Maar de grote hoer roept niet tot de God in wie zij zegt te geloven; in plaats daarvan steunt zij op de valse Christus, die haar doodt en verbrandt. Het eerste noodlot dat Babylon treft is slachting en verbran- ding. We zien deze slachting en verbranding ook terug bij de vernietiging van Jericho en Ai door Jozua, en bij de steniging van Achan en de verbranding van zijn lijk en al zijn bezittingen. Na de vernietiging van Rome, door de aanval van de koningen, wordt Babylon in Openbaring 18 beschreven als een verlaten en troosteloze plek. Maar het mystieke Babylon maakt plaats voor het letterlijke Babylon, waarna ook zij van het toneel wordt gevaagd, omdat de hele aarde wordt gereinigd door het zwaard van de gerechtigheid. Na de verbranding van Jericho is Ai (puinhopen) de volgende stad die door Jozua aangevallen wordt. In de oproep aan Israël om het letterlijke Babylon te verlaten, opdat zij niet door God verteerd zouden worden, zien wij een herhaling van de opdracht die Jozua aan de verspieders gaf. Zij moesten voor de val van Jericho de stad binnengaan om de gelo- vige vrouw en allen die haar toebehoorden uitgeleide te doen, en haar een verblijf aan te wijzen buiten de legerplaats van Israël. We zien deze opdracht ook in de woorden van Mozes tot Israël, Inleiding 57 nadat de valse priesters zich tegen de ware priesters hadden ge- keerd: ‘Wijkt toch van de tenten dezer goddeloze mannen en raakt niets aan, dat hun toebehoort, opdat gij niet door al hun zonden wordt weggeraapt’ (Num. 16:26).* De gehoorzamen gin- gen uit de tent van Korach en trokken zich terug uit de directe omgeving van zijn woning. Toen opende de aarde haar mond en verzwolg allen die bij Korach hoorden met alles wat hun toe- behoorde. Alle Israëlieten die eromheen stonden vluchtten weg toen ze hen hoorden schreeuwen, uit angst dat eenzelfde oordeel ook hun zou treffen. Zo zullen ook bij de verzwelging van Baby- lon in de laatste grote aardbeving de koningen en kooplieden die zich met haar verbonden voelen, haar ondergang van verre aan- schouwen, bang als zij zijn vanwege de ontzagwekkendheid van haar plotselinge verwoesting. Babylon, dat bijna bezwijkt onder het gewicht van vele eeuwen vol zonden, zinkt in de aarde, terwijl de hemel juicht over Gods oordeel over haar. De rook van het veroverde Ai was snel vervlogen, maar de rook van Babylon verdwijnt nooit meer. In het feest van Openbaring 19 en de vreugde in de hemel zien wij de geestelijke versie van de feestelijke vreugde aan de voet van de berg Gods, toen Jetro met Mozes’ vrouw en diens zonen de zegevierende leider van de legerscharen des Heren ontmoette (Ex. 18:5:12). Het aanbidden van de engel door Johannes komt overeen met de aanbidding van de engelvorst door Jozua, vlak voor de ver- overing van Jericho (Joz. 5:13-15). Maar in het geval van Jozua was de engel de ongeschapen Engel des verbonds, terwijl in het geval van Johannes de engel een mededienstknecht van hem was. Jozua wordt niets verweten, maar Johannes wordt berispt omdat hij een gewone engel aanbidt. In de neerdaling van de Here als krijgshaftige Veldheer, vergezeld door Zijn legerscha- ren, zien wij een nieuwe versie van Jozua’s opmars van Gilgal naar de verzamelde koningen te Gibeon, en zijn tweede strijd bij de wateren van Merom (Jozua 10-11). In de oorlog op de grote dag van de Here der heerscharen, wor- den de twee grote aanstichters van die goddeloze onderneming speciaal uitverkoren voor een bijzonder lot, namelijk het lot van

* De Engelse AV heeft: ‘(…) opdat gij niet verteerd wordt in al hun zonden.’ - Vertaler. 58 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Bileam, die samen met de Midjanieten gedood werd (Joz. 13:22). En bij de wraak van de Here tegen Ai lezen wij over de buiten- gewone schande en pijn die de koning van Ai ten deel viel (Joz. 8:23, 29). Na de grote slag bij Har-Magedon wordt de satan duizend jaar opgesloten in de afgrond. Jozua’s slag bij Gibeon is een type van de slag bij Har-Magedon. De vijf koningen* verborgen zich in een spelonk bij Makkeda. Toen gaf Jozua het bevel om grote stenen voor de ingang van de spelonk te wentelen, en deze door wachters te laten bewaken om te voorkomen dat de vluchtelingen zouden ontsnappen. De overwinningsgolf rolde door, totdat het volk in vrede terugkeerde naar de legerplaats van Jozua te Makkeda. ‘Niemand had zijn tong tegen de Israëlieten durven roeren’ (Joz. 10:21). Daarna zei de zegevierende veldheer dat zij de ingang van de spelonk moesten openen en de vijf koningen tot hem moesten brengen. Vervolgens liet hij zijn mannen hun voeten op de nek van de koningen zetten. Vervolgens spietste hij hen op vijf palen, en toen het avond geworden was liet hij hen in de spelonk werpen. Zo komt ook de satan na duizend jaar uit zijn gevangenis tevoorschijn, alleen om samen met zijn handlangers zijn definitieve oordeel en straf te ontvangen. Na die beslissende dag, waarop zeven andere ko- ningen en hun steden volledig verwoest werden, stonden er in Jozua’s dagen geen andere vijanden meer op. De millenniale heerlijkheid die de gunstelingen van Christus ontvangen, wordt uitgebeeld door de verdeling van het land on- der de stammen: ‘En het land rustte van de strijd’ (Joz. 11:23; 12). We zien het nog duidelijker in de heerlijkheid die aan de trouwe Kaleb gegeven werd. De Here had hem in leven gehou- den en zijn kracht was niet afgenomen. Jozua gaf hem de stad Hebron en hij zegende hem (Joz. 14). Een ander aspect van het duizendjarig rijk vinden wij in Exodus 18. Terwijl Israël aan de voet van de Sinaï gelegerd was, werden in opdracht van Jetro vele oversten aangesteld die onder Mozes stonden. Het moesten mannen zijn die hun vertrouwensfunctie waardig waren. Jezus heeft geen instructies van de engelen nodig, maar wekt direct een

* Een coalitie van vijf militaire landvoogden van Kanaänitische steden, die de Israëlieten probeerde te verhinderen naar het zuiden te trekken vanuit Gibeon en enkele andere steden in het centrale bergland (Bruce, pag. 18). - Vertaler. Inleiding 59 groep oversten op die onder Hem staat. Andere kenmerken van die gezegende dag komen we tegen bij de verplichte rustdag of sabbatdag, de zevende maand, het zevende jaar en het jubeljaar. De laatste invasie van Israëls land en stad door Gog en Magog wordt uitgebeeld door de derde en laatste opdracht van de Here aan Mozes. Hij moest water uit de rivier nemen en dat op het land uitgieten, en het water zou bloed worden op het droge (Ex. 4:9). Het water is hier een symbool van de volkeren, en het uitgieten van het water op het droge is een beeld van hun invasie van het Heilige Land; het veranderen van water in bloed betekent dat de volkeren volledig afgesneden worden: het is een oordeel over de mensheid. Dat was het laatste teken dat God aan Mozes gaf, en het is ook het laatste teken van Jezus’ heerschappij op aarde, want direct na dat teken wordt de aarde door vuur ver- brand. Mozes’ laatste wonder gaf Israël voldoening. Het laatste oordeel zal de volkeren voor eeuwig overtuigen van Gods al- macht. Geen indringer zal het ooit nog in zijn hoofd halen de hemelse stad van God aan te vallen. De twee eerste tekens van Mozes omvatten verval en herstel: de staf werd een slang, maar veranderde uiteindelijk weer in een staf. De melaatse hand van Mozes werd weer gezond. Maar het bloed dat werd uitgegoten op het droge herstelde zich niet: het bleef bloed. Er blijft dus niets over van de laatste schuldige statenbond. Dat de hemel en de aarde na de laatste uitbarsting van de zonde zullen verdwij- nen, maakte de Here al duidelijk door Zijn vroegere oordeel over het huis waarin de melaatsheid opnieuw was uitgebroken (Lev. 14:43-45). Maar dit wordt tot in detail uitgewerkt in hoofdstuk 20. Na het laatste oordeel en na het verdwijnen van de oude aarde, daalt de nieuwe stad van God neer op de nieuwe aarde. Het is de betere tabernakel van het nieuwe verbond, dat door zijn nieuwe priesters veel grotere zegeningen op de nieuwe aarde brengt dan de zegeningen die Israël van de oude tabernakel en priesters van Aäron ontving. Ten slotte worden de eisen van het nieuwe verbond, dat gebaseerd is op het volmaakte offer en priesterschap van Jezus, opgesomd. In het nieuwe land van God zijn betere waterbronnen dan in Elim, meer gezegende wateren dan in Refidim of Meriba. Van het vreselijke vuur van God dat wraak oefent over de laatste zonde, zijn voortekenen gegeven in de bevelen om de afgodische 60 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift steden en plegers van incest of andere vreselijke zonden te verbranden (Ex. 32:20; Lev: 20:14, 21:9; Deut. 7:5, 12:3, 13:16). De verschillende typen van de heerlijkheid van het Nieuwe Jeruzalem zijn uitgebeeld in de tabernakel van de Here. De heerlijkheid des Heren manifesteerde zich eerst op de berg Gods en daarna in de tabernakel. Straks daalt de stad neer op de berg Gods, waarna haar licht de berg voor eeuwig verlicht. Het licht van de stad werd uitgebeeld door het licht van de lamp in het heiligdom; de muren en poorten van de stad werden uitgebeeld door de voorhof en de enige ingang daarin. We komen hier later uitgebreid op terug.

HET BOEK OPENBARING VERKLAARD DOOR DE SCHRIFT

HOOFDSTUK I

1:1-2: ‘De openbaring van Jezus Christus, die God Hem gegeven heeft om Zijn dienstknechten te tonen wat weldra moet geschieden, en welke Hij door de zending van Zijn engel aan Zijn dienstknecht Johannes heeft getoond. Deze heeft van het Woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft.’*

Het boek dat voor ons ligt wordt terecht ‘de Openbaring van Jezus Christus’ genoemd. Het wordt ten onrechte ‘de Openbaring van Johannes de Ziener’ genoemd. Met ‘openbaring’ wordt het wegnemen van een bedekking bedoeld. In de heilige Schrift betekent ‘openbaring’ het ontsluiten van geheimen van God die de mens niet kan ontdekken of voorzeggen. Het boek wordt ook een ‘profetie’ genoemd: ‘Zalig is hij, die leest, en zijn zij, die horen de woorden dezer profetie’ (Openb. 1:3 - SV). Er ligt natuurlijk een sluier over de toekomst, maar daar komt bij

* Het woord τε (uitspraak: té - vertaling: en) in de Textus Receptus (hosa te iden - en al wat hij gezien heeft), wordt terecht weggelaten door Tregelles en enkele andere kritische teksten. Vertaler: prof. dr. J. van Bruggen: ‘De Textus Receptus geeft hier niet de meerderheid van de manuscripten weer, en de later gevonden majuskels (manuscripten in hoofdletters) bevestigen deze lezing ook niet. Vandaar dat reeds Tregelles het te wegliet. Het ontbreekt vandaag én in de moderne kritische tekstuitgaven én in de kritische uitgaven van de meerderheidstekst (Hodges-Farstad, Robinson-Pierpont). Tischendorf vermeldt in zijn Editio Octava het minuskel 1 en nog enkele niet nader omschreven minuskels (manuscripten in kleine letters). Dit zal beslissend zijn geweest voor de Textus Receptus die sterk leunt op minuskel 1 (Bazel). Tischendorf noemt ook nog enkele Armeense Codices. Kortom: het vrij eenzame minuskel 1 heeft de lezing hosa te iden veroorzaakt.’ 62 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift dat de bedeling waarin wij leven ‘het geheimenis van Christus’ wordt genoemd. Toen Israël de Heilige Geest lasterde, bekleedde Jezus Zich met een zevenvoudige sluier van gelijkenissen (Matt. 13). Maar de Openbaring neemt die sluier weg. Als het nu een wegnemen van een sluier is, moet het geschreven zijn op een manier die garandeert dat de lezers de inhoud begrijpen voordat de erin geprofeteerde dingen vervuld worden. En daarom is het waarschijnlijk dat Openbaring voor het grootste deel bestaat uit voorstellingen die letterlijk genomen moeten worden, want die zijn juist gemakkelijk te begrijpen. Alleen toen Jezus Zijn identiteit wilde verbergen voor het ongelovige Israël, maakte Hij gebruik van gelijkenissen of symbolen (Mark. 4:11-12). Het is ‘de Openbaring van Jezus Christus’. Deze uitdrukking wordt vaak op twee manieren uitgelegd: (1) ‘de openbaring van geheimenissen aangaande Jezus Christus’ en (2) ‘de onthulling van de toekomst door Jezus Christus’. Dat de laatste uitleg de juiste is, blijkt uit wat volgt: ‘Welke God Hem gegeven heeft.’ De gift van de Vader is de Heilige Geest; dat was immers Zijn belofte. Maar de gift die hier beschreven wordt is een gave van God aan Jezus, de Verheerlijker van Zijn troon. Kunnen wij van ook maar één gave van God zeggen dat zij geen waarde heeft of onbruikbaar is? Van menselijke gaven kunnen we dat misschien wel zeggen, maar van Gods gaven niet, zeker niet van gaven in de vorm van geschriften waarvan gezegd wordt dat men zeer gezegend zal worden door het aandachtig lezen ervan. Zoals iemand eens goed opmerkte: ‘Deze woorden - ‘die God Hem gegeven heeft’ - maken duidelijk hoe bijzonder dit boek is, omdat het afkomstig is van God als God. Het is geen Vader die instructies geeft aan Zijn kinderen die veilig geborgen zijn ‘in de boezem van het gezin’, maar God op Zijn regeringstroon die de dienstknechten van Jezus instructies geeft. Hoewel Johannes buitengewoon bedreven was in het uiteenzetten van de waarheden aangaande de Vader en de Zoon, zoals blijkt uit zijn brieven en evangeliën, voelde hij dat hij in dit visioen in een vreemde en hem tot nu toe onbekende wereld was terechtgekomen. Hij voelde zich nu een schepsel voor Gods aangezicht.’ Uit de woorden van God blijkt duidelijk dat een deel van het boek nieuwe waarheden bevat, hoewel het er ook op lijkt (zoals uit het vervolg zal blijken) dat een groot deel ervan min of meer ontdekt is door de apostelen en profeten. Maar zelfs waar Hoofdstuk 1 63 het hun vergund was iets te onthullen over de eindtijd, zijn in tegenstelling tot hun voorzeggingen, de profetieën in het boek Openbaring volledig. Dat is de gouden draad waaraan alle gouden parels van de oudere profetieën bevestigd kunnen worden. Het aanbieden van deze openbaring aan de Here Jezus wordt uitgebeeld in hoofdstuk 5, waar het Lam de boekrol met de zeven zegels aanneemt. Vanaf dat moment begint de onthulling van de toekomstige geschiedenis van de aarde. De openbaring werd gegeven ‘om Zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden.’ De dienstknechten van God moeten op deze wijze - voordat de gebeurtenissen plaatsvinden - worden geïnformeerd aangaande de dingen die God moet doen, en de dingen die de mens moet doen. Het zijn dingen die ‘weldra’ moeten geschieden. Dit heeft sommige uitleggers ertoe gebracht te denken dat het boek al snel nadat het geschreven was in vervulling begon te gaan, en dat het dus een voortdurende geschiedenis van de christelijke kerk bevat. Maar precies dezelfde uitdrukking wordt gebruikt voor een gebeurtenis die - zoals iedereen erkent - nog vervuld moet worden. ‘De God nu des vredes zal weldra de satan onder uw voeten vertreden’ (Rom. 16:20a). Maar de stijl van deze belofte is gelijk aan de stijl van de profetieën: het is de stijl van Hem, bij wie duizend jaar als één dag zijn. De volgende woorden bevatten een heel belangrijk punt: ‘Zijn dienstknechten.’ In de eerste plaats waarschuwen deze woorden ons dat wij niet langer staan op de grond van Paulus’ brieven, waarin de schrijver de heiligen aanspreekt als zonen van God, en waarin de zonen de Allerhoogste als hun Vader herkennen. Maar wiens dienstknechten zijn zij hier dan? Van Christus of van God de Vader? De zinsopbouw laat ruimte voor beide opties. Omdat ik eens dacht dat dit boek geadresseerd is aan de dienstknechten van God, voel ik mij des te meer gedrongen de redenen op te noemen die mij uiteindelijk deden besluiten deze gedachte te verwerpen. 1. Jezus’ naam en persoon zijn zo sterk verweven met het geheel, dat de openbaring alleen aanvaard zou worden door hen die de Zoon van God erkennen en die achter Zijn missie staan. Het boek is zoals de titel al zegt: ‘De Openbaring van JEZUS CHRISTUS.’ 64 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

2. In de zeven brieven aan de gemeenten noemt Jezus de geadresseerden ‘Mijn dienstknechten’. ‘Izebel (…) die zegt, dat zij een profetes is, en zij leert en verleidt Mijn knechten* om te hoereren en afgodenoffers te eten’ (Openb. 2:20). 3. Maar het slot van het boek geeft de beste en meest bevredigende verklaring van de hierboven genoemde zin ‘Zijn dienstknechten’. ‘En de Here, de God van de geesten der profeten, heeft Zijn engel gezonden om Zijn knechten te tonen hetgeen weldra geschieden moet. En zie, Ik kom spoedig’ (Openb. 22:6-7b). ‘Ik, Jezus, heb Mijn engel gezonden, om u dit te betuigen in de gemeenten’ (22:16 - SV). De engel die hier gezonden werd is de engel van Christus, en hij werd gezonden om deze dingen te betuigen in de gemeenten. De engel die naar Zijn dienstknecht Johannes gezonden werd, is dus de engel van Christus; en de dienstknechten aan wie de profetie kenbaar werd gemaakt, zijn - net als Johannes - dienstknechten van Christus. Zie ook Jesaja 8:16. Maar we komen nog een andere uitdrukking tegen in het profetische deel van het boek, waar God de gemeenten inmiddels heeft verstoten. Daar lezen wij over ‘de dienstknechten van God’. Die titel wordt in de rest van het boek telkens weer gebruikt en moet dus zorgvuldig beoordeeld worden, opdat wij de betekenis ervan kunnen begrijpen. De engel werd gezonden om de dienstknechten van God te ‘tonen’ wat er in de toekomst gaat gebeuren. Het woord dat hier gebruikt wordt, betekent meestal dat iets zintuiglijk waarneembaar wordt gemaakt. Om die reden verandert de stijl van het boek na de vermanende woorden aan de gemeenten en wanneer een begin wordt gemaakt met het tonen van de toekomst. Toekomstige dingen worden bekendgemaakt, maar merk op dat de engel die de profetie verklaart pas verschijnt ten tijde van hoofdstuk 17. ‘Welke Hij door de zending van Zijn engel aan Zijn dienstknecht Johannes heeft getoond.’ God gaf de openbaring aan Christus, en Christus gaf deze door aan Zijn engel, die vervolgens naar Johannes gezonden werd om hem de openbaring te tonen. En Johannes moest op zijn beurt het getuigenis doorgeven aan de gemeenten. Ik denk dan ook dat de engel het belangrijkste instrument is in het openbaren van het profetische deel van het boek, hoewel sommigen voor de duidelijkheid het

* De SV heeft ‘dienstknechten’; de TV heeft ‘slaven’. - Vertaler. Hoofdstuk 1 65 woord ‘Hij’ liever vervangen door ‘God’ of ‘Christus’. Ik geef de voorkeur aan het woord ‘getoond’ of ‘weergegeven’ in plaats van ‘te kennen gegeven’. De Griekse uitdrukking die gebruikt wordt geeft aan dat Openbaring ons op bijzondere wijze de toekomst toont. In tegenstelling tot de meeste profetieën werd het boek Openbaring in eerste instantie niet door middel van woorden aan ons bekendgemaakt. De inhoud van het boek Openbaring werd door een serie bewegende beelden (visioenen) voor het geestesoog van Johannes uitgebeeld, die hij, terwijl hij ze zag met de pen in de hand beschreef. En het is aan ons om uit die voorstellingen af te leiden wat God ermee zeggen wil en wat de aard is van de gebeurtenissen die zich spoedig zullen vol- trekken. Waar het bij het boek Openbaring dus om gaat is dat wij aan de hand van de beschrijving van bepaalde mensen, dingen en handelingen, leren binnen te dringen in de bedoelingen en de plannen van God en mensen. Door dit woord hebben veel uitleggers de conclusie getrokken dat het boek Openbaring een ‘boek van symbolen’ is. Maar dat is een haastige conclusie. Het profetische deel bestaat uit de weergave van een serie beelden, maar beelden kunnen op twee manieren gegeven worden: direct en indirect. Laten we van beide een voorbeeld geven. 1. In Wesley’s Journals and Diaries* vinden wij een voorbeeld van de directe weergave: ‘Nadat ik in Bramley, Yorkshire, het woord had gebracht, vertelde Jonas Rushford, een jongen van ongeveer 14 jaar oud, mij het volgende: ‘Vorig jaar omstreeks deze tijd wilden twee buurmannen dat ik met hen mee zou gaan naar dhr. Crowther† te Skipton, die niet met hen wilde praten (over een man die al twintig dagen vermist was), maar hun vroeg om een jongen van twaalf of dertien jaar oud mee te nemen. Toen wij binnenkwamen stond hij een boek te lezen. Hij stopte mij in een bed, gaf mij een spiegel in de hand en dekte mij volledig toe (…). Toen vroeg hij mij te zoeken‡ naar de man die vermist werd, die ook een van onze buren was. Ik keek in de spiegel en zag hem richting Idle rijden, maar hij was erg

* Vertaling titel: Wesley’s Geschriften en Dagboeken. - Vertaler. † Dhr. Crowther was helderziende. - Vertaler. ‡ Hij moest in de spiegel zoeken (d.i. een vorm van waarzeggerij). De auteur gebruikt dit verhaal slechts als een voorbeeld van de directe weergave van beelden. Het spreekt vanzelf dat hij occulte praktijken verwerpt. - Vertaler. 66 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift dronken, en hij stopte bij het café en dronk daar nog eens twee glazen bier, waarna hij geld uit zijn zak haalde om de waard te betalen. Twee mannen - een grote en een kleine - die bij hem stonden, liepen voor hem uit toen hij vertrok. Zij trokken twee houten palen uit de grond, en toen hij de top van de Windel Common* bereikt had, en de top van de heuvel bereikt had, trokken zij hem van zijn paard en doodden hem. Vervolgens gooiden zij hem in een mijnschacht. Ik zag het heel duidelijk, alsof ik er zelf bij stond. En als ik ze vandaag de dag weer zou tegenkomen, zou ik ze direct herkennen. We keerden die nacht terug naar Bradford, en de volgende dag ging ik met mijn twee buurmannen naar de plek waar de vermiste man gedood was, en toonde hun de plek waar hij gedood was, en de mijnschacht waarin hij was gegooid. En een man klom naar beneden om het lichaam naar boven te halen. En het was precies zoals ik het in de spiegel had gezien: hij had een zakdoek voor zijn mond die achter zijn nek was vastgeknoopt’ (Journal of July 24, 1761). Dit was een directe weergave van een serie beelden, niet van de toekomst, maar van een gebeurtenis in het verleden. 2. Maar een weergave of representatie kan ook symbolisch of zinnebeeldig zijn: ‘Er wordt gezegd dat de keizer,† terwijl hij eens aan tafel zat met enkele rooms-katholieke vorsten, verteld werd dat enkele komedianten de hoogmogende heren wensten te vermaken (zoals toen gebruikelijk was). Eerst verscheen er een oude man. Hij droeg een masker voor zijn gezicht en had een doktersjas aan, en hij liep erg moeilijk. Hij droeg een bundel takken in zijn armen; sommige takken waren recht en sommige krom. Hij liep naar de brede open haard in de Gothische zaal, en gooide zijn lading zo op de vloer, vlak voor de open haard. Hij draaide zich om en verliet de zaal. Karel V en zijn hovelingen zagen op zijn rug het opschrift: JOHANN REUCHLIN.‡

* Een heuvel. - Vertaler. † Karel V, keizer van het Heilige Roomse Rijk (1500-1558). - Vertaler. ‡ Johann Reuchlin (1455-1522) was een Duits filosoof en humanist. Zijn achterneef en protégé was Philip Melanchton. Hij had een grote kennis van het Latijn, het Grieks en vooral het Hebreeuws. Hij raakte geïnteresseerd in de Kaballa, die hij vervolgens in Duitsland introduceerde. Zijn Rudimenta Linguae Hebraicae uit 1506 vestigde definitief de studie van het Hebreeuws in het westen. Reuchlin was lid van de door Conrad Celtis opgerichte Rijnse Literaire Sociëteit. Hij kwam op voor de Joden en streed tegen de gedachten van de Dominicanen en de jodenhater en jodenvervolger Johann Joseph Pfefferkorn Hoofdstuk 1 67

Toen verscheen er een ander masker, met een geleerde en intelligente uitdrukking. Deze man probeerde uit alle macht de rechte en kromme takken van elkaar te scheiden, maar toen hij ontdekte dat zijn arbeid vruchteloos was, schudde hij zijn hoofd, liep naar de deur en verdween. Zij lazen: ERASMUS VAN ROTTERDAM. Bijna direct daarna trad er een monnik naar voren met een heldere oogopslag en een zelfverzekerde gang, die een schaal met vurige kolen bij zich had. Hij verzamelde alle taken, stak ze in brand, blies erin en wakkerde het vuur stevig aan zodat de vlammen hoog oplaaiden. Toen keerde hij zich om en vertrok, en op zijn rug stond geschreven: MAARTEN LUTHER.’ Vervolgens naderde er een indrukwekkend man in vol ornaat, behangen met alle keizerlijke regalia, die toen hij het vuur zo fel zag branden, zijn zwaard trok en het met harde slagen probeerde te doven. Maar hoe meer hij sloeg, des te harder brandde het vuur, en ten slotte liep hij boos de zaal uit. Zijn naam werd niet bekendgemaakt, maar alle toeschouwers probeerden te raden wie hij was. Het duurde niet lang voordat hun aandacht werd opgeëist door een nieuwe figuur. Een man gekleed in een koorhemd, en een roodfluwelen mantel en een tot de voeten reikend witwollen liturgisch gewaad, en met een stola rond zijn nek, waarvan de uiteinden met parels versierd waren, kwam met statige tred de zaal in lopen. Toen hij de vlammen zag, sloeg de schrik hem om het hart en zocht hij snel naar iets waarmee hij het vuur kon doven. Achterin de zaal zag hij twee kruiken staan. De ene was gevuld met water, de andere met olie. Hij rende snel

(zelf een Jood!). Pfefferkorn was een medewerker van Jacob van Hoogstraeten, een Dominicaan die leiding gaf aan de Inquisitie. Toen hij door Pfefferkorn werd aangevallen in diens Handspiegel, antwoordde Reuchlin met zijn Augenspiegel. Met dit boek probeerde hij de eerder toegestane Romeinse burgerrechten opnieuw ingevoerd te krijgen, waardoor de Joden opnieuw onderdanen van het Rijk zouden worden. Helaas werd zijn boek in 1520 door de rooms-katholieke kerk veroordeeld. Zijn weigering om de verbranding van alle Joodse boeken behalve het Oude Testament aan te bevelen, veroorzaakte een enorme controverse in de kerk en in de wijde kring van geleerden. Hij schopte tegen het zere been van de rooms-katholieke kerk door met behulp van de oorspronkelijke manuscripten op de fouten in de gevierde Vulgaat (de Latijnse bijbelvertaling) te wijzen. De universiteiten, de Inquisitie en de monniken - vooral de Dominicanen - waren tegen hem. De humanisten waren voor hem. Hij bleef wel lid van de rooms-katholieke kerk. - Vertaler. 68 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift naar de andere kant van de zaal, greep zonder het te weten de kruik met olie en gooide de inhoud op het vuur. Het vuur laaide toen zo hoog op dat de man in paniek met zijn armen in de lucht de zaal uitvluchtte; op zijn rug was te lezen: LEO X’ (D’ Aubigne’s Reformatie - deel 4, pag. 189.) In Openbaring komen beide presentatiestijlen voor, maar omdat men er automatisch vanuit gaat dat het boek alleen symbolen bevat, ziet men Openbaring als een ingewikkeld en onduidelijk boek. Er staan inderdaad symbolen in het boek, maar niet weinigen daarvan worden direct verklaard, en er worden veel minder symbolen gebruikt dan directe weergaven (representaties) van de toekomst. Openbaring bevat tweemaal zeven symbolen die direct verklaard worden, en waarschijnlijk evenveel die niet verklaard worden. De symbolen die verklaard worden zijn de volgende:

1. lampen (standaards) = gemeenten; 2. sterren = engelen van gemeenten; 3. fakkels = Geesten van God; 4. horens en ogen = Geesten van God; 5. reukwerk = gebeden van heiligen; 6. draak = Satan; 7. kikvorsen = geesten; 8. wild beest = een koning (Openb. 18); 9. koppen van wild beest = bergen; 10. horens = onderkoningen; 11. wateren = volkeren; 12. vrouw = een stad; 13. fijn linnen = rechtvaardigheden; 14. Bruid van Christus = stad van God.

Door de andere positie waarin de dingen worden geplaatst is Johannes nu niet langer Johannes de apostel, maar Johannes de dienstknecht van God. Dan vertelt hij ons over zijn aandeel in de zaak. Hij ‘heeft van het Woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft’. Hier wordt de verleden tijd gebruikt - ‘heeft getuigd’ - omdat de eerste tien verzen van dit hoofdstuk een inleiding zijn, die werd toegevoegd nadat de rest al opgeschreven was. Het lijkt erop dat Johannes direct begon te schrijven toen hij daartoe Hoofdstuk 1 69 opgeroepen werd. De Geest liet hem pas daarna opschrijven voor wie de profetieën bestemd waren, en in welke omstandigheden zij opgeschreven waren. Zijn beschrijving van het boek is tweeledig, met het oog op de twee verschillende categorieën dienstknechten van God. Het bestaat uit (1) ‘het Woord van God’ en (2) ‘het getuigenis van Jezus Christus’. De eerste drie hoofdstukken zijn ‘het getuigenis van Jezus Christus’. Het is een aanvulling op de onthullingen van Zijn Vader aangaande de toekomst. Het is een vermaning van de Heiland voor de gemeenten aangaande hun huidige toestand. Het had ook zonder het profetische deel verzonden kunnen worden, maar het bereidt op bewonderenswaardige wijze de weg voor het voorzeggende deel, door duidelijk aan te geven dat de gemeenten niet als de lampen van Gods getuigenis zouden voortbestaan, en dat een nieuwe bedeling van God die de gemeenten vervangen zou, spoedig aanbreken zou. De eerste twee delen zijn niet wat Jezus Johannes door de engel liet zien. Hij verschijnt zelf, en Hij spreekt zelf. Deze gedeelten hebben hoofdzakelijk en direct betrekking op het heden. ‘Het Woord Gods’ verwijst naar het profetische deel. Dat wat overblijft is ‘het Woord Gods’, het deel dat de Vader aan de Zoon geeft om het aan Johannes te openbaren.* Maar welke dingen zag Johannes in de boodschap voor de gemeenten die hem ertoe bewogen eraan toe te voegen, ‘alles wat hij gezien heeft’? Hij zag Jezus zelf, en de mystieke lampen. Opnieuw betekent ‘het getuigenis van Jezus Christus’ dus het getuigenis dat Jezus zelf geeft. Het verwijst niet naar de vroegere prediking van Johannes of het evangelie dat hij schreef, maar naar het boek Openbaring zelf. Het laat ons zien hoe de openbaringen die de Vader aan Christus gaf, tot ons zijn gekomen. Johannes was slechts het communicatiemiddel; hij beschreef wat hij zag; hij schreef op wat hij hoorde. Vervolgens worden wij als niet- ingewijden zo dicht bij Johannes geplaatst als maar mogelijk is. Op drie verschillende manieren wordt ons duidelijk gemaakt dat dit boek de profetieën zichtbaar weergeeft; het is dus een

* ‘Het Woord Gods’ is een zin die veel voorkomt in het Oude Testament, en God gebruikt deze uitdrukking als aanduiding voor de boodschappen van Zijn profeet. ‘Maar blijft gij nu staan’, zei Samuël tegen Saul, ‘dan zal ik u het Woord Gods doen horen’ (1 Sam. 9:27 - zie ook 1 Kon. 12:22, 1 Kron. 17:3). 70 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift aanschouwelijke representatie van wat komen gaat. De engel moet ‘tonen wat weldra moet geschieden’. Hij presenteerde die dingen voor het geestesoog van Johannes. Johannes schreef op wat hij zag. De onthullingen in het boek Openbaring kwamen niet voort uit de directe inspiratie van de Heilige Geest, maar werden ons door een engel gegeven, wat ook voor sommige profetieën in het boek Daniël geldt. De engel werd naar de plek gezonden waar Johannes als banneling leefde, niet om hem uit zijn gevangenis te bevrijden, zoals een andere engel dat met Petrus deed, maar om hem te bemoedigen in zijn verdrukking. Hoe passend was het dat Openbaring aan hem gegeven werd, van wie Jezus gezegd had dat hij misschien wel zou blijven tot Zijn komst (Joh. 21:22). De benaming ‘het Woord Gods’ wijst ons op het profetische of oudtestamentische aspect van het boek. Maar ‘het getuigenis van Jezus Christus’ is onlosmakelijk verbonden met het boek, zodat hij die baat wil hebben bij de onthullingen, zij hij Jood of heiden, de opgestane en ten hemel gevaren Jezus moet erkennen. In de verschillende delen* van het boek Openbaring neemt ‘het Woord Gods’ de eerste plaats in, omdat ‘het Woord Gods’ feitelijk ‘de Openbaring’ is, oftewel het deel dat God aan Christus gaf, dat voornamelijk bestond uit een serie zichtbare tekenen. ‘Het getuigenis van Jezus’ verwijst naar de dingen die op dat moment aan Johannes gepresenteerd worden, en het bevat Zijn gedachten omtrent de toestand van de gemeenten, en de wijze waarop Hij de afzonderlijke gemeenten zal behandelen. Dit tweevoudige aspect vinden we ook terug in vers 19, zoals we dadelijk zullen zien.

1:3: ‘Zalig hij, die leest,† en zij, die horen de woorden der profetie, en bewaren, hetgeen daarin geschreven staat, want de tijd is nabij.’

‘Zalig hij, die leest.’ Er wordt vandaag de dag veel door christenen gelezen, maar ik heb sterk de indruk dat zij over het algemeen steeds minder in de Bijbel lezen. Velen lijken ervan uit te gaan dat alle kostbare ‘erts’ in de Bijbel al gedolven en

* Zoals elk bijbelboek is ook het boek Openbaring onderverdeeld in verschillende delen of secties. - Vertaler. † Of ‘voorleest’. Iemand kan het boek voor zichzelf lezen, of voorlezen in zijn gemeente. - Vertaler. Hoofdstuk 1 71 omgesmolten is, en gegoten is in de boeken van goede mensen. Voor hen is de Bijbel een lege, uitgeputte mijn. De lezer wordt in enkelvoud aangesproken, de toehoorders in het meervoud, waarschijnlijk omdat in die tijd boeken schaars waren, of omdat het boek moest worden voorgelezen in de gemeente, waar meerdere toehoorders door één voorlezer bediend werden. Maar het ‘horen’ kan op twee manieren uitgelegd worden. Enerzijds kan het eenvoudig een indruk op het fysieke oor zijn, anderzijds kan het naar geestelijke aandacht verwijzen. De zegen wordt natuurlijk verbonden aan het geestelijk horen. Naast het ‘horen’ moet er ook sprake zijn van het ‘bewaren van de dingen die geschreven zijn’. Dat kan bijvoorbeeld door te doen wat Maria deed: het overdenken van al deze woorden, en ze bewaren in ons hart, of gehoorzaam zijn aan de praktische aanwijzingen in het boek. Ongetwijfeld zijn beide bedoeld. De boodschappen aan de zeven gemeenten zijn heel praktisch. Merk op hoe algemeen de voorwaarden van de zegen zijn. De zegen beperkt zich niet alleen tot de gemeenten, en is dus van toepassing op iedereen - Jood of heiden - die het boek gelovig leest. De zegen voor de lezer en de toehoorder wordt al gegeven voordat de gemeenten genoemd worden. Zo lezen wij in Jesaja 55:1, te midden van de beloften voor de Joden: ‘O, alle dorstigen, komt tot de wateren!’ De zegen is vooral voor de lezer van ‘de woorden der profetie’. Velen die wel het nut inzien van de boodschappen aan de gemeenten, hechten weinig tot geen waarde aan het profetische deel van het boek, maar het is juist dat deel dat bijzonder gezegend is. Het doel van het boek reikt verder dan de gemeenten van Christus. Het hele boek is nuttig voor de gemeenten, zelfs het profetische deel, dat niet direct tot de gemeenten spreekt. De zeven brieven zijn ook nuttig voor Israël. Als er zo’n grote zegen verbonden is aan de studie van dit deel van Gods Woord, hoe treurig is het dan dat dit boek zo gemakkelijk verworpen of genegeerd wordt! Maar de Heilige Geest voorzag de misplaatste veronachtzaming van dit boek, en daarom stelde Hij een bijzondere zegen in het vooruitzicht voor alleen die zich er in wilden verdiepen. Iemand merkte terecht op dat dit boek duidelijk bedoeld is om ons verstand te openen en op ons gemoed in te werken terwijl het 72 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift nog profetie is. Dit boek moet gelezen en overdacht worden wanneer de tijd ‘nabij’ is, wanneer de tijd nog niet is aangebroken. Dit rekent ook direct af met het onbijbelse idee dat profetieën alleen nuttig zijn voor ons wanneer wij ze vervuld zien in het verleden, als het profetische aspect ervan in het verleden ligt. ‘De tijd is nabij’ verwijst natuurlijk naar het profetische deel van het boek. Van de huidige staat der dingen, die afhangt van Gods genade in de bedeling der gemeente, was al bekend dat die niet voort zal blijven duren. De bedeling van de ‘gevallen gemeenten’ zou niet meer worden hersteld. Welke tijd is nabij? De tijd of ure der ‘verleiding’. En wij doen er goed aan te bidden en te waken opdat wij daarin staande blijven; het is de tijd van de ‘oogst’, waarin het gerijpte koren weggenomen, en het onrijpe koren achtergelaten wordt; het is de tijd van ‘vernieuwing’, waarin de eeuwenoude beloften van de profeten vervuld zullen worden; het is de tijd van het oordeel, waarin elk werk aan het licht zal komen, zowel goede als boze werken; en het is de tijd waarin de heiligen hun ‘loon’ in ontvangst nemen. De profetieën mogen niet terzijde geschoven worden, alsof ze niet belangrijk genoeg zijn om te bestuderen omdat ze over gebeurtenissen gaan die in een verre toekomst plaatsvinden. ‘De tijd is nabij.’ Hoewel er een lange tijd verstreken is sinds Johannes de Openbaring schreef, was er toen en is er nu geen noodzakelijke tussenperiode nodig voordat het profetische deel in vervulling begint te gaan. Dit is in tegenstelling met wat Daniël moest doen. Hij kreeg de opdracht te stoppen met het bestuderen van de profetieën omdat het boek verzegeld moesten worden en er een lange tijd voorbij zou gaan voordat de profetieën in vervulling zouden gaan. Het is praktisch. Laat iedereen die denkt dat niets het waard is om te bestuderen als het niet praktisch is nu goed toehoren! Ja, de profetieën zijn praktisch! ‘Zalig zij (…) die bewaren, hetgeen daarin geschreven staat.’ Om de woorden der profetie goed te kunnen begrijpen, moeten wij met de juiste geestelijke houding voor Gods aangezicht wandelen, met een zuiver oog, en bereid de waarheid te volgen, waar zij ons ook naartoe brengt. Waarde lezer, wilt u graag daar zijn waar de God aller dingen u ‘gezegend’ kan noemen? Die plek is vol ‘zonneschijn’ waarin u Hoofdstuk 1 73 zich heerlijk kunt koesteren. En u bent op die plek als u ‘de woorden der profetie’ leest en hoort.

1:4: ‘Johannes aan de zeven gemeenten in Asia: genade zij u en vrede van Hem, die is en die was en die komt, en van de zeven Geesten, die voor Zijn troon zijn.’

Hier begint een speciale boodschap voor een bepaalde categorie van Gods dienstknechten, een groep die erkend werd op aarde gedurende de bedeling der genade, waarin de Openbaring gegeven werd. In de algemene titel en zegen vinden wij een bijzonder getuigenis ten behoeve van de getuigen van God die op dat moment nog staande zijn gebleven. Maar wij ontdekken al gauw dat de functie van de gemeente als de enige getuige van God afbrokkelt door haar ontrouw, die aan het licht kwam door de rechtvaardige eisen die God aan haar gesteld had. De gemeente heeft het grote voorrecht om van God te getuigen verspeeld. Daarom wordt in Openbaring ook nergens de bijzondere heerlijkheid van de gemeente genoemd, zoals de brieven van Paulus dat wel doen. Alle dienstknechten van God kunnen genieten van de heerlijkheid van het Nieuwe Jeruzalem. En het is ook niet passend dat de bijzondere heerlijkheid van een lichaam dat als collectief gefaald heeft, in dit boek tot uiting komt. Wij spreken vaak van ‘de Kerk van Engeland’, de ‘Kerk van Griekenland’ of ‘de Kerk van Rome’. Maar de Schrift gebruikt een andere uitdrukking. De Schrift spreekt van ‘de zeven gemeenten in Asia’. Nergens wordt gesuggereerd dat een heel land een kerk kan zijn. Maar de Schrift erkent wel gemeenten als vergaderingen van heiligen die te midden van de hun omringende goddeloze wereld verblijven. Elke gemeente was volkomen onafhankelijk van de andere gemeenten, had een eigen engel, eigen oudsten en diakenen, en hoefde niet op te zien naar of rekenschap af te leggen aan een hogere instantie (bijvoorbeeld een synode of een ander overkoepelend orgaan). De manier waarop de boodschap aan de gemeenten medegedeeld wordt is net zo bijzonder als de boodschap zelf. Een engel geeft de toekomst weer in een serie beelden. Maar ‘hetgeen is’, oftewel de toestand van de gemeenten, werd door Jezus zelf aan Johannes medegedeeld. 74 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Waarom werden de gemeenten in Asia aangeschreven? Waarschijnlijk omdat er geen gemeenten meer in Judea waren overgebleven door de verwoesting van Judea en Jeruzalem in 95 of 96 A.D. Maar waarom werden er in Asia slechts zeven gemeenten aangeschreven? Er waren toch ook nog gemeenten in andere plaatsen, zoals in Hiërapolis, Kolosse, Tralles enzovoort? De reden daarvoor is het boek Openbaring zelf. De getallen in dit boek hebben een diepere betekenis. Zeven is het getal van dispensationele volheid, of de door God verordineerde volmaaktheid. Drie staat voor de goddelijke natuur (Vader, Zoon en Geest). Vier staat voor de materiële wereld (het schepsel). Daarom worden de schepselen van de aarde in dit boek vertegenwoordigd door vier ζωα* (uitspraak: zoa); de aarde heeft zoals bekend vier ‘hoeken’ en vier windrichtingen† (Openb. 7:1, 20:8), het altaar (dat symbool staat voor een verzoening die de hele aarde omvat) heeft vier horens (Openb. 9:13). ‘Het geschapen universum’, zegt Stuart, ‘kan volgens de ouden worden onderverdeeld in vier elementen: aarde, water, lucht en vuur. De aarde heeft vier regionen, te weten oost, west, noord en zuid. Alle voorwerpen hebben een ruimtelijke ordening die bestaat uit lengte, breedte, hoogte en diepte. Ook de tijd kent vier fasen, te weten ochtend, middag, avond en nacht. Wij kennen ook vier jaargetijden: lente, zomer, herfst en winter. De maan kent vier schijngestalten.‡ En de mens kent vier levensfasen, te weten kindertijd, adolescentie, volwassenheid en ouderdom.’§ Dus zeven, of de som van vier en drie, verwijst naar het contact tussen het goddelijke en het menselijke, zoals dat in de verschillende bedelingen voorkomt. Maar omdat bedelingen slechts tijden van proefperioden zijn voor de mens, waarin God

* Het Griekse woord voor ‘levende wezens’. - Vertaler. † De AV heeft in Openbaring 20:8 ‘quarters’, dat naast ‘hoeken’ of ‘delen’ ook ‘windrichtingen’ betekenen kan. - Vertaler. ‡ Een schijngestalte is de gedaante waarin de maan zich gedurende een bepaalde tijd laat zien. Op het noordelijk halfrond is dat - afhankelijk van of het dag of nacht wordt - nieuwe maan, jonge maansikkel, eerste kwartier en wassende maan, of volle maan, afnemende maan, laatste kwartier en asgrauwe maan. Op het zuidelijk halfrond is het nieuwe maan, eerste kwartier volle maan en laatste kwartier, omdat je vanuit een andere positie de ruimte in kijkt. - Vertaler. § Stuart, deel 2, pag. 421. Hoofdstuk 1 75 de mens onder steeds wisselende omstandigheden en voorwaarden beproeft, kunnen de ‘series van zeven’ niet van toepassing zijn op de bedelingen. Twaalf echter, is het getal van de eeuwige volmaaktheid. Het is (net als het getal zeven) opgebouwd uit drie en vier, maar in dit geval is de verbinding veel intiemer. Twaalf is drie vermenigvuldigd met vier. Het vertegenwoordigt het schepsel dat door genade in een intieme verbinding met God is gebracht. Daarom komt - zoals we ook later zullen zien - het getal zeven zelfs niet eenmaal voor in de eeuwige stad der rechtvaardigen; daar komen we alleen het getal twaalf tegen. Zodoende vinden wij dit getal niet alleen terug in de afmetingen van de stad,* maar ook in de twaalf stammen der wet, de twaalf apostelen van het Lam en de twaalf maanden van het jaar. Er worden slechts zeven gemeenten aangeschreven, omdat de gemeente beproefd zou worden, waarna bleek dat zij niet kon standhouden. Zo ging het ook met het judaïsme. De vele zevens die daarin voorkwamen gaven aan dat de bedeling van het judaïsme niet voor eeuwig zou blijven bestaan. Op gelijke wijze geven de zevens die met het duizendjarig rijk verbonden zijn aan dat ook dat slechts een tijdelijke ordening van God is. Een ander opmerkelijk punt is de wijze waarop de zeven is opgedeeld. Meestal wordt de zeven opgedeeld in vier en drie, waarbij de vier voorop gaat. Maar in de brieven aan de zeven gemeenten gaat de drie aan de vier vooraf. De eerste drie brieven onderscheiden zich van de laatste vier door de plaats van de vermaning die in alle brieven staat - de oproep aan alle gelovigen om te horen wat de Geest tot de gemeenten zegt. In de eerste drie brieven staat deze oproep vóór de belofte aan de overwinnaar. In de laatste vier brieven komt de oproep na de belofte. Deze wijziging in de volgorde betekent volgens mij dat de gemeente op het punt stond van haar voetstuk te vallen. De goddelijke heerlijkheid en genade moesten zichtbaar zijn in de beginfase van de gemeente; de menselijke en aardse invloeden die tot haar verwerping zouden leiden, moesten zichtbaar worden in de eindfase van de gemeente. Een soortgelijk geval vinden wij in het boek Daniël.

* Zie Openbaring 21:16-17. - Vertaler. 76 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Daniël is onderverdeeld in zeven delen: drie historische en vier profetische delen. In het historische gedeelte geeft God het koninkrijk aan de heidenen, nadat Hij het Israël ontnomen had. In de vier afsluitende gedeelten worden de zonden van de heidenvolkeren - die tot hun verderf leiden - openlijk ten toon gesteld.

Hieronder een korte schets van het boek Daniël:

HISTORISCH PROFETISCH

1. Nebukadnezar hst. 1-4 4. Visioen 1. Vier beesten 2. Belsazar hst. 5 5. Visioen 2. Ram en geitebok 3. Darius hst. 6 6. Visioen 3. Zeventig weken 7. Visioen 4. Antichrist en het Einde

De tegenovergestelde volgorde hiervan - een overgang van kwaad naar goed - vinden wij in de zeven gelijkenissen van Mattheüs 13. De eerste vier gelijkenissen gaan over de boze werken van de mens en de satan; de drie laatste gelijkenissen gaan over de hand van God die zich uitstrekt om het goede te doen. Wanneer (alleen) onvermengd kwaad gevonden wordt in een serie van zeven, is de ordening anders, zoals bij de zeven koppen van de Antichrist; deze zijn onderverdeeld in vijf, één en één (Openb. 17). Johannes wenst de zeven gemeenten ‘genade en vrede’. Dat is het kenmerk van de huidige bedeling. ‘Genade’ staat tegenover de wet en ‘vrede’ is het tegenovergestelde van oorlog. Als de huidige bedeling eindigt, worden gerechtigheid en oorlog over Israël en de heidenen gezonden. Vandaar de paarden, de bazuinen en het zwaard. De gemeenten staan voor genade en vrede, want zij bestaan uit mensen die zijn verzoend met God door het bloed van het kruis; zij zijn voorwerpen van de barmhartigheid van de Vader. 1. Deze genade en vrede komen voort uit de verschillende personen van de Drie-eenheid. Ten eerste ‘van Hem, die is en die was en die komt’; dit is een omschrijving van God de Vader. Maar Hij wordt geen Vader genoemd, want dit boek beschrijft de troon. Alle schepselen worden gezien als onderdanen of vijanden van de troon, die door God als Bestuurder naar hun werken geoordeeld zullen worden. De drie zinsneden die de titel van de Vader vormen, wijzen niet alleen op Zijn eeuwige natuur, Hoofdstuk 1 77 maar ook, naar ik aanneem, naar de oude bedeling - de bedeling der wet; de huidige bedeling - die der genade; en de toekomstige bedeling - die van het Millennium, en de eeuwigheid die daarop volgt. Dit is waarschijnlijk ook de reden dat Gods titel ‘Hij die is’, voorafgaat aan ‘Hij die was’. Want de geadresseerden zijn de gemeenten of mensen die leefden in de bedeling der genade. Dit alles is in volmaakte overeenstemming met het feit dat het boek in drie delen onderverdeeld is (Openb. 1:19), met duidelijke verwijzingen naar het verleden, het heden en de toekomst. 2. Johannes vroeg ook om genade en vrede ‘van de zeven Geesten, die voor Zijn troon zijn’. Sommigen denken bij deze uitdrukking aan de zeven engelen van Zijn tegenwoordigheid. Na de argumenten zorgvuldig te hebben afgewogen kan ik deze visie niet delen, want: a. alleen de Heilige Geest is de bron van genade en vrede; b. de veronderstelling dat zij engelen zijn, zou kunnen leiden tot engelenaanbidding. Waarom zouden de gemeenten degenen die hun genade en vrede geven niet dienen en aanbidden? c. de andere twee personen zijn onmiskenbaar goddelijk. Is het aannemelijk dat de Heilige Geest wordt weggelaten en dat geschapen engelen Zijn plaats innemen? d. de zeven Geesten worden ‘de Geesten Gods’ genoemd; zij zijn dus ‘de Geesten van God’ (Openb. 5:6), zoals Jezus de ‘Zoon van God’ is. Zij hebben dus een persoonlijke relatie met God. De zeven Geesten zijn ook verbonden met de Zoon van God, als vertegenwoordigers van de Here Jezus verderop in Openbaring 5; e. ‘Geesten’ is geen titel die gewoonlijk aan engelen gegeven wordt. Ik denk dan ook dat ‘de zeven engelen die voor Gods troon staan’ (Openb. 8:2) andere wezens zijn dan de zeven Geesten Gods. Ook in de brieven aan de gemeenten wordt de Heilige Geest met Zijn gebruikelijke titel aangesproken: ‘Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.’ Maar waarom wordt de Heilige Geest ‘de zeven Geesten’ genoemd? Waarschijnlijk wordt Hij zo genoemd vanwege Zijn relatie tot ‘de zeven gemeenten’, die in Hem de volheid van kracht en genade vinden voor al hun noden. Hoe belangrijk de troon is in dit boek wordt duidelijk doordat zelfs de Heilige Geest Zijn naam afleidt van Zijn relatie tot de troon. De Heilige Geest wordt beschreven als Gods Bestuurder die de 78 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift raadsbesluiten van de troon uitvoert. In Handelingen en in de brieven van Paulus wordt de Heilige Geest niet gezien als aanwezig in de hemel, maar op aarde. ‘De zeven Geesten, die voor Zijn troon zijn.’ Het is dus ook geen wonder dat de gemeenten zelf ook naar de troon verwezen worden, en dat de troon rechtvaardige en redelijke eisen stelt aan de gemeenten. Maar het is direct duidelijk dat de gemeenten in de huidige bedeling niet direct voor de troon geplaatst worden: een voorhang of deur verbergt de troon voor de gemeenten. De omgang met de gemeenten vindt plaats middels Iemand die het volle vertrouwen van de troon geniet, iemand zoals de meester van Jozef, waarvan gezegd werd: ‘Daarom vertrouwde hij alles volledig aan Jozef toe’ (Gen. 39:6 - NBV). En opnieuw: ‘De overste der gevangenis keek niet om naar iets dat hem was toevertrouwd’ (Gen. 36:29). Ook de Heilige Geest neemt een lagere positie in dan de positie die Hij had in de brieven van Petrus en Paulus. Het is niet ‘de Heilige Geest die vanuit de hemel naar de aarde werd gezonden’ (1 Petr. 1:12), maar de Heilige Geest in de hemel en voor de troon. U ziet misschien in wat geschreven is over de Geest ook het verschil tussen de huidige bedeling en die welke erop volgt. Hier stromen genade en vrede van de zeven Geesten naar ‘de zeven gemeenten in Asia.’ Maar in de volgende bedeling is het ‘de zeven Geesten Gods, uitgezonden over de gehele aarde’.

1:5a: ‘En van Jezus Christus, de Getrouwe Getuige, de Eerstgeborene der doden en de Overste van de koningen der aarde.’

3. Maar de gemeenten ontvangen ook genade en vrede van Jezus Christus - ‘de Getrouwe Getuige, de Eerstgeborene der doden en de Overste van de koningen der aarde’. De beschrijving van de Vader wordt in drie delen gegeven; de Zoon krijgt drie titels, en de Heilige Geest wordt ‘de zeven Geesten’ genoemd. Iedere persoon in de Drie-eenheid wordt dus op bijzondere wijze aangeduid. De hele beschrijving van de godheid past precies bij de openbaringen in dit boek; een boek dat de dienstknechten van Jezus beschrijft als een lichaam dat Jezus erkent (1) als haar Leraar of Profeet, (2) als haar Priester, en dat uitziet naar de komst van Zijn Koninkrijk. Iets verderop beschrijft Johannes zijn eigen positie als hij verwijst naar het Koninkrijk van Christus. Hoofdstuk 1 79

Deze drie titels van Jezus verwijzen niet naar Zijn persoonlijke positie als de Zoon, maar naar Zijn relatie tot de troon en de gemeenten.* 1. Hij is ‘de Getrouwe Getuige’.† Hij was getrouw tot de dood toen Hij op aarde van God getuigde; daarom heeft Hij er recht op dat naar Hem geluisterd wordt, als Hij na Zijn opstanding de gemeenten hun toestand openbaart en bekendmaakt wat hun loon zal zijn. Jezus wordt gezien als de Getrouwe Getuige in Zijn getuigenis aan de gemeenten (Openb. 2 en 3). Hij is de voornaamste onder de profeten. 2. Hij is ook de ‘Eerstgeborene der doden’. Dit is gerelateerd aan Jezus’ huidige positie als Priester in Gods tempel. Toen Hij nog op aarde was kon Hij geen Priester zijn, want de aardse tempel had al priesters; maar na Zijn opstanding mocht Hij Zijn plaats innemen aan de rechterhand van de Vader, en zou Hij tot Priester naar de ordening van Melchizedek gezalfd worden. Met name in Openbaring 1-11 zien wij dat Jezus deze positie bekleedt. 3. Hij is ook ‘de Overste van de koningen der aarde’. Dit verwijst naar de zichtbare manifestatie van Jezus’ positie, als Hij neerdaalt uit de hemel om over de aarde te heersen (Openb. 19- 20). Dan komt Hij als ‘Koning der koningen en Here der heren (1 Tim. 5:15). Hij gebruikt deze titel straks ook tegen de Antichrist, die zich de aarde wederrechtelijk toegeëigend heeft, door de kracht van Satan zonder toestemming Jezus’ plaats inneemt, totdat de lankmoedigheid van God ten einde is en Hij Zijn toorn over hem uitstort. Door Zijn opstanding heeft alleen Jezus recht op het koningschap, zoals de tweede Psalm duidelijk maakt. En op grond van dat recht moeten de koningen en machthebbers der aarde Hem erkennen als Gods Koning en zich aan Hem onderwerpen, anders ontbrandt Zijn toorn en richt Hij hen te gronde. De eerste oproep tot gehoorzaamheid maakt deze koningen angstig, maar de laatste oproep spoort hen juist aan tot openlijke rebellie. Op grond van Zijn opstanding wordt Hij

* In dit boek is de Here Jezus niet de Zoon, daarom is de gemeente hier niet de Bruid. † Twee van deze functies van Jezus worden samen genoemd in Jesaja 55:4: ‘Een getuige voor de natiën; een vorst (of leider) en gebieder der natiën.’ 80 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift terecht verhoogd boven de koningen der aarde. Zij zijn net zo onderworpen aan de dood als degenen over wie zij heersen, en zij worden net zo goed door het graf gevangen gehouden als hun onderdanen. Hij die de dood heeft overwonnen, is zoveel machtigere dan de koningen der aarde, dat Hij zonder meer hun Here kan zijn. Want zoals zij hun onderdanen overtreffen, zo overtreft Hij hun. Van deze drie eretitels die de Here aanneemt wordt in de Psalmen geprofeteerd dat zij aan Davids zoon gegeven zullen worden: ‘Ja, Ik zal hem tot Mijn Eerstgeborene maken, hoger dan de koningen der aarde’, en Zijn troon zou een ‘getrouwe getuige in de hemel’ zijn (Ps. 89: 28, 37-38 - AV).* Zo beantwoorden de drie titels van Jezus ook aan Zijn positie als Profeet, Priester en Koning. Gewoonlijk zegt men ‘Profeet, Priester, en Koning van Zijn gemeente. Maar die laatste titel neemt Jezus nooit aan. Hij is ‘Vorst van de koningen der aarde’. De veelvuldig geciteerde uitdrukking ‘Koning der heiligen’ is gebaseerd op een verkeerde lezing, zoals we straks zullen zien; en zoals de kantlijn in onze Bijbel ook deels toegeeft. Zoals de ‘eigenschappen’ van Jezus in dit boek hoofdzakelijk drievoudig zijn, zo wordt de gemeente (of de leden ervan) opgeroepen deze drie ‘posities’ te ‘doorleven’. Een ieder wordt als getuige voor God geplaatst, moet uit de dood opstaan (of worden opgenomen vóór de dood), en wordt uitgenodigd om zijn deel van het Koninkrijk van Christus te ontvangen (te verdienen). Ik denk dat Johannes met dit in het achterhoofd zichzelf beschrijft als deelgenoot in de ‘verdrukking’ van de gemeenten - door het getuigenis dat hij aflegt van God en Zijn Christus; als deelgenoot in hun ‘volharding’ - een verdrukking die moet voortduren totdat in de opstanding het beloofde wordt verkregen; en als deelgenoot in het ‘Koninkrijk’ - de prijs waarvoor zij moeten strijden. Wij zijn ‘getuigen’ voor de mensen, ‘priesters’ in onze relatie tot God, en als wij overwinnen zullen wij priesters en koningen zijn in het duizendjarig rijk (Openb. 20:4).

* Zit er in deze drie titels niet duidelijk een verwijzing naar Jezus als ‘Hij die is’ - de trouwe Getuige; ‘Hij die was’ - gedood en opgestaan, de Eerstgeborene der doden; en ‘Hij die komt’ - de Koning der koningen? Hoofdstuk 1 81

1:5b-6: ‘Hem, die ons liefheeft* en ons van onze zonden gewassen† heeft in Zijn bloed - en Hij heeft ons tot een koninkrijk, tot priesters voor Zijn God en Vader gemaakt‡ - Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden! Amen.’

Jezus heeft ons lief. Zijn liefde is een tegenwoordige (huidige) liefde. God zij gezegend voor de wassing in het verleden, en een tegenwoordige, altijddurende liefde! Nadat de titels van de Here Jezus aan de gemeenten gepresenteerd zijn, zingen zij uit volle borst Gods lof. Deze lofzang wordt gevormd door de rest van het boek. Het is een echo van de woorden van de oudsten: ‘Gij zijt waardig de boekrol te nemen en haar zegels te openen; want Gij waart geslacht en Gij hebt (sommigen)§ voor God verlost met uw bloed, uit elke stam en taal en volk en natie; en Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot koningen en priesters, en zij zullen heersen op de aarde’ (Openb. 5:9-10 - AV). Hij heeft ons ‘gewassen in Zijn bloed’. Wie worden gewassen? De onreinen. En de zonde is onze onreinheid. De zonde is alomvattend, de melaatsheid heeft zich over het hele lichaam verspreid, dus moet ons bad ook alomvattend zijn. ‘Onze zonden.’ De zonde is eigenlijk ons enige echte bezit. Zij moet uitgedelgd worden, want zij staat in Gods boek; zij moet weggewassen worden, want het is een smet die aan ons kleeft. Dat Jezus ons liefhad tot de dood wordt hier genoemd; maar die liefde is nog steeds aanwezig. Het wassen in Zijn bloed lijkt te verwijzen naar de rituelen die God voorschreef bij de priesterwijding van Aäron en zijn zonen. ‘Ook zult gij Aäron en zijn zonen doen naderen tot de ingang van de tent der samenkomst en gij zult hen met water wassen’ (Ex. 29:4).** Zij

* Grieks: αγαπωντι (uitspraak: agapoonti - vertaling: liefheeft, bedrijvende vorm, tegenwoordige tijd). † Sommige goede manuscripten hebben λυσαντι (uitspraak: loesanti - vertaling: verlost), zoals bijvoorbeeld Tregelles. Vertaler: De meeste manuscripten hebben het meer correcte gewassen van (apo). De bekende Engelse theoloog dr. John Burgon (1813-1888) gaf ook de voorkeur aan gewassen van. ‡ Ημιν βασιλειαν ιερεις (uitspraak: hemin basileian hiëreis). Vertaler: De Textus Receptus heeft basileis (koningen), Tregelles’ tweede druk heeft niet basileis (koningen), maar basileian (koninkrijk). § De NBG heeft ‘hen’, de NB heeft ‘mensen’. - Vertaler. ** De juiste weergave is ‘gij zult hen baden’ (Grieks: λουσεις αυτους εν υδατι - uitspraak: loeseis autoes en hudati). Vertaler: Govett citeert hier de Septuagint (de Griekse vertaling van het Oude Testament). 82 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift moesten zich baden in water om geschikt te worden voor de dienst in de aardse tabernakel; en om hen te heiligen werd bij hen bloed van een ram aan de rechter oorlel, de rechter duim en de rechter grote teen gestreken (v. 20). Maar wij baden ons in bloed opdat wij als geheiligden in de hemelse tempel kunnen dienen. Daar worden ons de losgekochten getoond na de start van het profetische proces (Openb. 7). Het bloed maakt ons ook geschikt voor de hemelse stad, die onze grote tempel is (Openb. 21). Deze woorden wijzen ons op het betere verbond. Met het bloed van dat verbond worden betere priesters bereid dan de priesters van Aäron; terwijl Israël (het volk waarmee het betere verbond eenmaal formeel geratificeerd wordt) zich nog in ongeloof afzijdig houdt. Jezus heeft ons tot een koninkrijk van priesters gemaakt voor Zijn God en Vader. Hierin schijnt ook het licht van het nieuwe verbond. Een hint voor de verbinding van de koninklijke en priesterlijke ambten werd gegeven in de volgende woorden aan Aäron: ‘En gij zult de tulband* op zijn hoofd zetten, en de heilige kroon op de tulband’ (Ex. 29:6). Het werd ook als voorwaardelijke belofte aan Israël gegeven onder het oude verbond: ‘Nu dan, indien gij aandachtig naar Mij luistert en Mijn verbond bewaart (…) zult gij Mij een koninkrijk van priesters zijn’ (Ex. 19:5-6). Maar binnen veertig dagen verbrak het volk het verbond, en hun hele geschiedenis laat zien dat de mens die beloofde waardigheid nooit zou kunnen krijgen op grond van zijn gehoorzaamheid. Daarom worden de ambten die tevergeefs onder het oude verbond onder strikte voorwaarden werden aangeboden, onder het betere verbond door genade gegeven. Wij zijn door Christus tot koningen en priesters gemaakt. Wij zijn tot koningen en priesters gemaakt voor ‘Zijn God en Vader’, niet voor ‘onze God en Vader’ zoals in de brieven van Paulus (1 Thess. 1:3, 3:11, 13). In Openbaring wordt God ons niet voorgesteld als de Vader van allen die geloven, maar alleen als de Vader van Jezus, de Heerser van alle anderen. Waarom wordt er niet gezegd ‘heeft ons tot koningen en priesters en profeten gemaakt?’ Omdat er geschreven staat: ‘Zijn soms allen profeten?’ ‘En God heeft sommigen aangesteld tot profeten (…)

* Of ‘mijter’. - Vertaler. Hoofdstuk 1 83

(1 Kor. 12:28-29). Zij zijn niet door het bloed van Christus tot profeten aangesteld, maar door de bijzondere werking van de Heilige Geest. Een koning van Israël kon ook profeet zijn, zoals bijvoorbeeld David; maar hij kon geen priester zijn. Nu zijn wij tot koningen en priesters gemaakt, maar alleen voor God. Een christen kan nu nog geen koning zijn (1 Kor. 4:8-14). Dat zou een verhoging vóór de daartoe bestemde tijd zijn, en er zijn al koningen op aarde, aan wier positie de christen niet mag tornen. Zijn enige verplichting jegens hen is gehoorzaamheid. Te zijner tijd zullen zij die overwinnaars bevonden zijn, hun positie als koningen en priesters mogen innemen in het Koninkrijk van de Messias (Openb. 20:4). Het deel van Openbaring dat kenmerkend is voor de gemeente, is dus verbonden met het begin en einde van het profetische deel (Openb. 5:9, 10, 20:4). Na de opsomming van wat Jezus voor Zijn verloste volk heeft gewonnen, wordt er rechtens aan toegevoegd: ‘Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden!’ Hoewel Jezus als Messias duizend jaren heersen zal, zullen Zijn heerschappij en de luister van Zijn heerlijkheid als de Zoon van God (of het Lam zoals Hij in het profetische deel genoemd wordt) voor eeuwig blijven bestaan. In het Grieks is ‘tot in alle eeuwigheden’ de sterkste uitdrukking die voorhanden is om aan te duiden dat iets oneindig is. Aan wie kon zulk een eerbetoon dat afgesloten werd met ‘Amen’ gegeven worden dan alleen aan iemand die goddelijk is? Als Johannes de engel aanbidt, wordt hij tweemaal gecorrigeerd en berispt. Hier geeft hij goddelijke eer die bekrachtigd wordt door de goddelijke inspiratie. De Geest van God heeft de wettigheid en gepastheid van dit eerbetoon bezegeld.

1:7: ‘Zie, Hij komt met de wolken en elk oog zal Hem zien, ook zij, die Hem hebben doorstoken; en alle stammen der aarde zullen over Hem weeklagen.* Ja, amen.’

Eerst wordt Christus geëerd door de leden van de gemeenten; zij zijn al in de hemel en zijn verzoend met God. Dan zien wij Jezus, komende met de wolken. Zo lezen wij het in Openbaring 19. In de eerste zeven verzen zien wij de ‘vele mensen’ die ten

* Govett gebruikt de letterlijke Griekse tekst: ‘(…) en alle stammen van het land zullen zich op de borst slaan.’ - Vertaler. 84 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift hemel gevaren zijn. In vers 11 komt Jezus als Veldheer naar de aarde en worden de hemelen geopend opdat alleen Hem kunnen zien. Het is prachtig om te zien hoe dit zevende vers verbonden is met het vorige vers. De gemeente erkent haar positie in het Koninkrijk door Christus Jezus, en dan breekt de tijd aan van Zijn heerschappij, en van Zijn overwinnende metgezellen. Wanneer Hij komt met de wolken als de Zoon des mensen, wordt het Koninkrijk aan Hem en aan Zijn heiligen gegeven. In vers 7 zijn wij bij een veel lager niveau aangekomen. Daar worden de Jood en de heiden op aarde aangesproken. De opgestane heiligen zijn boven in de heerlijkheid met Christus. Het is ons gegeven te wandelen door geloof, en niet in aanschouwen. Maar in dit vers eindigt onze bedeling duidelijk, want ‘elk oog zal Hem zien’. Zij die Hem zien komen met de wolken, zijn de Jood en de heiden, zij die niet behoren tot de vergadering van opgestane gelovigen. De apostel verwijst naar de woorden van de Here zelf, die Hij sprak tot Zijn discipelen (die hier het Joodse overblijfsel vertegenwoordigen): ‘En dan zal het teken van de Zoon des Mensen verschijnen aan de hemel en dan zullen alle stammen der aarde zich op de borst slaan* en zij zullen de Zoon des Mensen zien komen op de wolken des hemels, met grote macht en heerlijkheid’ (Matt. 24:30). In deze tekst in Mattheüs herhaalt de Here de woorden van twee Joodse profeten: Daniël en Zacharia (Dan. 7:13; Zach. 12:10). Hier wordt vooral naar de tekst in Zacharia verwezen. Die tekst lijkt ook de vertaling ‘alle stammen van het land’ te rechtvaardigen in plaats van ‘alle stammen der aarde’. De stammen van Israël zullen zich de kruisiging van Jezus (moeten) herinneren, en daarover bitter weeklagen, zoals Jozefs broeders over Jozef weenden. ‘Zij, die Hem hebben doorstoken’ worden speciaal genoemd door de auteur. Johannes is zelfs de enige van de vier evangelisten die het doorsteken met de speer noemt, en hij verbindt die gebeurtenis met de profetie van Zacharia.†

* Of ‘weeklagen’. - Vertaler. † Nog opmerkelijker is dat terwijl de Septuagint de tekst onjuist vertaalt - waarschijnlijk door een verwisseling van letters in het hoofdwoord - Johannes de juiste betekenis van het Hebreeuws weergeeft, en bijna dezelfde vertaling gebruikt in beide citaten. Hoofdstuk 1 85

‘De stammen van het land.’ Dit toont ons het lagere niveau waar wij nu zijn aangekomen. Eerst was het ‘de hemelse mensen in de hoge’. Nu is het de Messias die naar de aarde komt. Genade en vrede werden naar de gemeenten gezonden, en zij loofden de Here daarvoor. Maar hier zijn onverzoende mensen, voor wie de komst van de Heiland slechts verdriet teweegbrengt. Dit is hun enige reactie op deze aanzegging.* Hun toekomstige reactie werd hier speciaal voor hun opgeschreven, want nu zijn ze nog ongelovig, maar dan zullen zij tot de Here terugkeren en zich bekeren. Het teken van het kruis dat in de hemel verschijnt, zal het geloof opwekken in hun harten en hun van zonde overtuigen, zoals eens de beker van Jozef het geweten van zijn broeders prikkelde, zodat zij zich bewust werden van hun schuld. De gemeente van Christus kan van ganser harte instemmen met het ‘amen’ in vers 6 en 7, met het ‘zo zal het zijn’. Het was de aankondiging van de komst van de Here die de grote Raad van Zijn volk ertoe bracht Hem van godslastering te beschuldigen: ‘Van nu aan zult gij de Zoon des Mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels’ (Matt. 26:64). Dan zal de vervulling van die profetie Israël zeker doen rouwen over hun zonde! Het is goed om op te merken dat Israël een soortgelijke belofte gedaan werd bij de Sinaï: ‘Zie, Ik kom tot u in een donkere wolk’ (Ex. 19:9). We hebben de verwijzingen naar de priesterlijke wijding van de leden van de gemeente al eerder gezien, alsook de plaats die Israël zou innemen mocht het toch gehoorzaam zijn aan het verbond. Al deze dingen zijn een vingerwijzing naar het nieuwe en betere verbond. Ik denk dat vooral die grote gebeurtenis van de komst van God, toen Hij gehuld in een wolk zijn intrek nam in de geprepareerde tabernakel, om te midden van Zijn volk Israël te wonen (Ex. 40:34), hier een beeld van is.

* Dit is ook een van de bewijzen dat de profetie in Mattheüs 24 niet vervuld werd in de vernietiging van Jeruzalem door de Romeinen. Want in beide profetieën wordt het weeklagen van de stammen in dezelfde bewoordingen beschreven en in verband gebracht met de wederkomst van Christus, waaruit blijkt dat de twee teksten naar dezelfde gebeurtenis verwijzen. Maar Openbaring werd pas vele jaren na de Romeinse verovering geschreven. Beide profetieën gaan dus over de toekomst. 86 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

‘Ja, amen’, is een combinatie van een Grieks en een Hebreeuws woord; beide woorden drukken precies hetzelfde uit. Soortgelijke samenvoegingen komen meer dan eens voor in Openbaring. Het boek is geschreven voor Joden en heidenen, en zij worden dan ook in hun eigen taal aangesproken. De hier aangekondigde komst van de Messias is geen verborgen komst voor Zijn gemeente, maar een zichtbare komst in kracht, waarmee ook Zijn Koninkrijk wordt ingeleid.

1:8: ‘Ik ben de Alfa en de Omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Here der heerscharen.’*

Omdat het voorgaande vers de aankondiging was van Christus’ komst voor de Jood en de heiden, neemt de Heiland hier oudtestamentische titels aan. Hij is ‘de Alfa en de Omega’, een titel die gelijk is aan ‘de Eerste en de Laatste’, een titel die Hij in vers 17 van dit hoofdstuk krijgt, want deze twee letters, alfa en omega, zijn de eerste en laatste letter van het Griekse alfabet. Jahweh, de God van Israël, noemt Zichzelf ‘de Eerste en de Laatste’ in een van de delen van Jesaja,† waarin de ware God Zijn heerlijkheid openbaart ten overstaan van de afgoden. De afgoden beginnen te bestaan wanneer hun makers dat willen, en zij verdwijnen onder invloed van de tijd en door het geweld van de oorlog. Openbaring gaat over de bewezen superioriteit van de ware God ten opzichte van de opkomende veinzers en de vele goden van de heidenvolkeren. Hij noemt Zichzelf waarschijnlijk ook zo om ons te laten zien dat het steeds dezelfde God is die alle bedelingen ‘bezield’ en verenigd. Het is Jezus die Zichzelf zo noemt, zoals het slot van Openbaring laat zien. ‘Zie, Ik kom spoedig en Mijn loon is bij Mij om een ieder te vergelden, naardat zijn werk is. Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde’ (Openb. 22:12-13). De volgende titel die de Here Jezus aanneemt is ‘Here God’.‡ Dit is de naam die God gebruikt in de beschrijving van de

* De meeste Nederlandse bijbelvertalingen hebben ‘de Almachtige’. De NB heeft ‘de Albeheerser’. Govett legt verderop uit waarom hij een andere titel gebruikt. - Vertaler. † Jes. 41:4, 44:6, 8, 48:12. .uitspraak: Jahweh Elohim - vertaling: Here God). - Vertaler) - יהוה אלהים ‡ Hoofdstuk 1 87 geschiedenis van de schepping van de mens (Gen. 2-3). En het boek dat wij nu behandelen (Openbaring) beschrijft de vervulling van de plannen van de Allerhoogste, bij de voleinding aller dingen, bij de oprichting van een nieuw Eden waar de mens nooit meer zal vallen. ‘Here God’ is Zijn naam in verbinding met het nieuwe Eden (Openb. 22:5-6). Het verbindt twee namen van God: ‘Jahweh’, de titel van God als de God der Joden, en ‘Elohim’, Zijn algemene naam die spreekt van Zijn heerschappij over alle mensen. Deze titel is heel toepasselijk omdat hij alle voorgaande bedelingen verenigd: dezelfde God is de God van allen. Daarna volgt de naam die naar Zijn eeuwigheid verwijst: ‘Die is en die was en die komt.’ Deze naam is bijna gelijk aan Jahweh. De laatste eretitel die genoemd wordt is een titel die ik vertaal met ‘Here der heerscharen’.* Dit woord wordt gebruikt in de Septuagint als vertaling van het Hebreeuwse woord ‘Sjaddai’ in het boek Job, maar de meer algemene betekenis is ‘de Here Sebaot’ of ‘Here der heerscharen’.† Het boek Openbaring toont ons de komst van Jezus als Here van alle hemelse legerscharen - als de Koning van alle koningen der aarde. ‘Here der heerscharen’ is de titel van de God van Israël, in het bijzonder in relatie tot de geschiedenis van het koninkrijk Israël. Het is de naam die God voor Zichzelf gebruikt in relatie tot het verbond dat Hij sloot met het huis van David (2 Sam. 7:8). Het is ook de naam die David gebruikt bij zijn antwoord aan God, als hij de Here dankt voor Zijn gunstbewijzen (v. 26-27). De heerscharen van Jahweh zullen uiteindelijk het Koninkrijk van God oprichten (Openb. 19). Als ik mij niet vergis, horen de verschillende omstandigheden waarin Jezus in Openbaring 1:6-8 wordt weergegeven bij de drie grote verdelingen van de mensheid die God erkent. Vers 6 herhaalt nog eens wat Jezus voor ons heeft gedaan. Vers 7 beschrijft het gevolg van Zijn komst voor de twaalf stammen die Hem hebben doorstoken. En vers 8 noemt Zijn titels als de God van de naties.

* Пαντοκρατωρ - (uitspraak: pantokrator - vertaling: panto betekent ‘alles’, en krator betekent heer. Hij is de Here over alles en allen). - Vertaler. † ‘Heerscharen’ is een archaïsch (oud) woord voor ‘legermachten’. - Vertaler. 88 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

1:9: ‘Ik, Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en de volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het Woord Gods en het getuigenis van Jezus.’

Tegenover de gemeenten beschrijft Johannes zich als hun ‘broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en de volharding in Jezus’. De gemeenten werden op dat moment vervolgd, en hij was de meest geschikte persoon om hen te troosten omdat hijzelf ook leed. De gemeente te Smyrna werd het hardst getroffen door de verdrukking (Openb. 2:9-10). Maar aan de verdrukking om de naam van Jezus is ook de hoop van het Koninkrijk verbonden. ‘Indien wij lijden,* zullen wij ook met Hem als koningen heersen’ (2 Tim. 2:11-12). En tijdens die duizend jaren zijn de ‘lijders voor Christus’ duidelijk zichtbaar (Openb. 20:4). Maar tot die tijd aanbreekt is het de tijd van het ‘geduldig wachten op Christus’. Op dat punt stond Johannes op dezelfde grond als zijn broeders en zusters, en werd hij door dezelfde hoop gesterkt. Die broederschap en gemeenschap waren ‘in Jezus’. Johannes spreekt tot gelovigen, leden van Christus. Omdat Johannes zich tot alle gemeenten richt, is dat een bewijs dat het Koninkrijk - waarover ons in Openbaring 20 meer wordt verteld - de gemeenschappelijke hoop en prijs is die alle christenen wordt voorgehouden. Hij was ‘op het eiland, genaamd Patmos’. Dit betekent dat wij de plaatsen die in dit boek genoemd worden, letterlijk moeten nemen, tenzij er goede redenen zijn dit niet te doen. Hij was op een bijzondere plaats toen hij de openbaring ontving. Hij bevond zich als het ware in de zee, afgescheiden van zowel het westelijke als het oostelijke deel van het Romeinse Rijk, maar midden in de situatie waarover hij moest profeteren. Vóór hem, op het land, waren de zeven gemeenten die in het eerste deel van het boek worden genoemd. In het profetische deel van Openbaring lag Rome achter hem, in het westen, de Eufraat en Babylon in het oosten, Gog en Magog in het noorden en Jeruzalem in het zuiden. Volgens de

* De AV die de auteur hier gebruikt heeft ‘lijden’, wat ook met ‘verdragen’ vertaald kan worden (SV), of met ‘volharden’ (NBG). - Vertaler. Hoofdstuk 1 89 traditie was hij naar dat kleine eiland verbannen door de Romeinse keizer Domitianus. Maar hoewel dat een treurige verblijfplaats was in de ogen van de mensen, werd Johannes daar juist dicht bij Jezus gebracht, en bij de visioenen van God. Hij was daar ‘om het Woord Gods en het getuigenis van Jezus’. Kan ons de hier aanwezige tweeledigheid ontgaan die daarvóór ook al aanwezig was, en die opnieuw verschijnen zal? ‘Het Woord Gods’ is een zin die zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament voorkomt. Jeremia werd gevangen gezet ‘om het Woord Gods’; zo ook Johannes de Doper. ‘Het getuigenis van Jezus’ verwijst echter naar de leer van het Nieuwe Testament. Johannes, die geloofde in beide verbonden, getuigde van beide: hij had het getuigenis van Jezus en hij verkondigde het Woord Gods. En de Romeinse heerser ergerde zich aan beide. Johannes geloofde in een ‘andere Koning, Jezus genaamd’, en hij zag uit naar een Koninkrijk dat groter is dan het Romeinse Rijk; een Koninkrijk waarin hijzelf zou mogen heersen.

1:10: ‘Ik kwam* in vervoering des geestes op de dag des Heren, en ik hoorde achter mij een luide stem.’

Wij leven nu nog ‘in het vlees’ en zijn vertrouwd met onze aardse zintuigen. Maar God is in staat ons in een andere toestand te brengen, die van extase of trance, waarin de tegenwoordige wereld ‘verdwijnt’, en de dingen die het natuurlijke oog niet kan zien, geopenbaard worden. Op de eerste dag van de week werd de apostel in de geest ‘opgenomen’, zodat hij als doorgeefluik van de openbaringen Gods kon fungeren. De dag des Heren werd dus door de christenen van die tijd boven de andere dagen van de week gesteld. Op die dag stond de Here Jezus op uit de dood, en dus werd die dag door de Here - die ook de titel ‘Eerstgeborene der

* Govett geeft hier commentaar op de weergave van de tekst in de AV, die net als onze SV ‘ik was’ heeft. De NBG heeft ‘kwam’. - Vertaler. Govett: Het is waar dat εγενομην (egenomen) al eerder werd gebruikt, en vertaald is met ‘ik was’, maar omdat we in dit vers duidelijk het begin van een nieuwe ‘staat’ zien, moet dat met ‘ik kwam’ worden weergegeven. 90 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift doden’ draagt - geschikt bevonden om Zijn openbaringen aan Johannes mede te delen. De dag des Heren heeft de plaats van de Joodse sabbat (de zevende dag) ingenomen. De Jood moest de voltooiing van de schepping vieren, en de rust die God daarin vond. Maar die rust is verbroken, en christenen moeten Gods rust in het werk van Christus vieren, dat in de opstanding werd voltooid. De maaltijd des Heren is ook duidelijk verbonden met de dag des Heren. Sommigen menen dat Johannes in de geest werd verplaatst naar de ‘grote en geduchte dag des Heren’, oftewel ‘de dag des oordeels’. Maar in dat geval zou een andere Griekse uitdrukking zijn gebruikt voor ‘de dag des Heren’. En als die dag van gerechtigheid aanbreekt, worden de gemeenten niet langer erkend. Zij zijn getuigen van de genade van God. Bovendien bewijst vers 19 van dit hoofdstuk dat over de gemeenten wordt gesproken als behorend tot ‘hetgeen is’. De stem was als van een bazuin. De bazuin werd gebruikt om te verkondigen, om de mensen iets duidelijk te maken, om hun ziel in beroering te brengen. De bazuin kon een priester toebehoren, maar een koning kon de bazuin ook laten blazen (Num. 10:8). In dit eerste visioen verschijnt Jezus als Priester, en in die hoedanigheid spreekt Hij tot de gemeenten. Het was niet echt een bazuin, maar een stem als een bazuin.

1:11: ‘Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten: naar Efeze, en naar Smyrna, en naar Pergamum, en naar Thyatira, en naar Sardis, en naar Filadelfia en naar Laodicea.’

De toevoeging ‘Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste’ in onze Bijbel,* hoort daar niet thuis. Johannes moest opschrijven wat hij zag. Het lijkt er op, afgaande op de aanwijzingen die in Openbaring te vinden zijn, dat Johannes direct opschreef wat hij zag, terwijl de visionaire objecten voor zijn ogen verschenen, en terwijl hij de woorden van de Here in zijn (fysieke) oren hoorde. Hij beschrijft wat hij ziet in de tegenwoordige tijd: ‘En van de troon uit gaan bliksemstralen’ (Openb. 4:5† - NB); ‘Grote hagelstenen vallen uit de hemel op de

* Telkens als Govett het heeft over ‘onze Bijbel’ verwijst hij naar de AV (onze SV). - Vertaler. † Zie ook ASV, BENG, Darby, DNT, PHIL, RSB, YLT. - Vertaler. Hoofdstuk 1 91 mensen’ * (Openb. 16:21). Het bevel om te schrijven wordt aan het begin van elke brief aan de gemeenten herhaald. In één geval zegt Johannes ons dat hij net wilde opschrijven wat hij had gehoord, maar dat hem dat verboden werd (Openb. 10:4). God zelf gebood dat deze dingen moesten worden opgeschreven. Hoe belangrijk zijn die dingen dan! Mensen schrijven veel over wat zij hebben gezien. De boekwinkels puilen uit van de reisverhalen! Maar de dingen die Johannes zag, zouden maar één keer getoond worden, totdat zij in de toekomst vervuld zouden worden. Wat een genade dat deze dingen zijn opgeschreven! Als zij alleen mondeling doorgegeven zouden zijn, hoeveel zou er vandaag dan nog van overgebleven zijn? Moge wat God belangrijk genoeg vindt om op te laten schrijven, door ons belangrijk genoeg gevonden worden om ijverig te bestuderen! Toen alles opgeschreven was, moest het naar de zeven gemeenten gezonden worden. Hieruit kunnen wij opmaken dat het op Patmos geschreven werd. Het mocht niet op zichzelf blijven, noch in een van de grotten op het eiland blijven liggen, om pas vele jaren later, half opgegeten door de wormen, door een ijverige archeoloog gevonden te worden. Wat God geeft moet gebruikt worden. Johannes werd niet bevrijd uit zijn gevangenis om de boodschap persoonlijk over te brengen aan de gemeenten. Hij moest de boodschap opschrijven en versturen. Bewijst dit niet ook dat Johannes geen zware dwangarbeid hoefde te verrichten? Hoe had hij anders zijn brieven kunnen schrijven? Hoe had hij dan kunnen rusten op de dag des Heren? Het eerste hoofdstuk is een soort introductie en voorwoord dat geschreven werd nadat de rest van het boek geschreven was. Het is een belangrijk hoofdstuk voor iedereen die de betekenis ervan wil verstaan. De namen van de zeven gemeenten eindigen (in het Grieks) afwisselend met een ‘s’ en een ‘a’, met uitzondering van de laatste die ook met een ‘a’ eindigt: Ephesos†, Smyrna, Pergamos*, Thyatira, Sardis, Filadelfia en Laodicea. Het bevel om ‘te schrijven’ komt zeven keer voor, naast de zeven geboden aan het begin van elke brief. Efeze, Smyrna en Pergamum

* Weergave volgens Govett. - Vertaler. † Efeze en Pergamum worden in het Grieks weergegeven als Ephesos en Pergamos. - Vertaler. 92 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift worden het eerst genoemd; dit waren de steden die met elkaar wedijverden om invloed en aanzien in Klein-Azië. Pergamum was de hoofdstad van Romeins Asia.* Filadelfia kwam als laatste stad in handen van de Mohammedanen; de stad behield haar soevereiniteit nog tachtig jaar nadat de omliggende gebieden veroverd waren, en gaf zich in 1390 uiteindelijk over aan de Turkse sultan Bajezid I.† Ik geloof niet dat de zeven gemeenten een profetisch beeld geven van zeven opeenvolgende ‘toestanden’ van de gemeente.‡ Zij zijn voorbeelden van ‘hetgeen is’, geen profetische weergave van wat komen zou. Zij geven een vrij algemeen beeld van de toestand van de gemeenten van Christus, voordat de laatste van Christus’ apostelen gestorven was, en uit de woorden van de Heiland kunnen wij opmaken dat Hij op het punt stond hun kandelaren weg te nemen. De gemeenten werden nog steeds door Zijn overvloedige genade gespaard, maar zij bleven niet bij de goedertierenheid Gods en zouden spoedig weggekapt worden (Rom. 11:22). God bleef Zijn gemeente in Jeruzalem erkennen totdat Jeruzalem werd verwoest. Het feit dat er niet gesproken wordt over een gemeente te Jeruzalem is tevens een bewijs voor de late datum van het boek.

1:12: ‘En ik keerde mij om, ten einde de stem te zien, die met mij sprak. En toen ik mij omkeerde, zag ik zeven gouden lampen.’ §

Blijkbaar keek de apostel naar het westen. Maar omdat hij een stem achter zich hoorde, keerde hij zich naar het oosten, richting

* Asia was de naam van de Romeinse provincie die het westelijke deel van Klein-Azië en de eilanden voor de kust omvatte. - Vertaler. † Stuart, deel 2, pag. 44. ‡ Met ‘hetgeen is’ doelt de auteur op de huidige bedeling der gemeente, waarin alle in de brieven beschreven toestanden voorkomen. Maar in tegenstelling tot Govett denk ik dat wij hierin ook opeenvolgende toestanden of perioden in de kerkgeschiedenis mogen zien. Toch sluit Govett deze mogelijkheid niet helemaal uit (pag.217). Zie ook bijvoorbeeld W. Nee, pag. 13-16. - Vertaler. § Prof. dr. G. Vleugels: ‘Waarschijnlijk moeten we hier denken aan een standaard met één arm, waarop één olielamp kon worden geplaatst. De term ‘kandelaar’ kan de indruk wekken dat het om kaarsen gaat, wat uiteraard absurd is.’ Govett gebruikt ‘lampenstandaards’ in plaats van ‘kandelaren’, en Stuart gebruikt ‘lampen’. Voor het leesgemak gebruik ik in dit boek de term ‘lampen’. Op een enkele plaats gebruikt Govett nog wel de term ‘kandelaren’, dat laat ik dan staan. - Vertaler. Hoofdstuk 1 93

Asia. Toen zag hij zeven gouden lampen op hun standaarden. Wat de lampen betreft verschil ik van mening met bijna al mijn voorgangers. Zij zien de lampen, altaren, schalen enzovoort, die Johannes zag, als niet meer dan beelden en verwijzingen naar de gebruiksvoorwerpen in de tabernakel. Maar die conclusie is niet gebaseerd op de Schrift. De Schrift leert ons dat de voorwerpen die Johannes zag de ECHTE exemplaren waren, terwijl de voorwerpen in de tabernakel van Mozes slechts KOPIEËN daarvan waren. De wet van Mozes had alleen kopieën van de hemelse dingen, en het zou wel heel vreemd zijn als Johannes alleen de schaduwen van die schaduwen zag! Als wij Paulus mogen geloven is er echt een tabernakel in de hemel waarin zich de originele voorwerpen bevinden die Mozes en Johannes mochten zien.* Welke

* Govett: ‘Veel commentatoren willen niet erkennen dat er een echte, letterlijke tabernakel in de hemel is die precies gelijk is aan de tabernakel van Mozes, maar dan zonder onvolmaaktheden. Hun verklaringen zijn velerlei, maar wij kunnen ze onderverdelen in twee categoriën. (1) Zij die ontkennen dat Mozes een echt materieel gebouw te zien kreeg: ‘God liet Mozes ideeën zien in visioenen’, ‘hem werden geen hemelse plaatsen getoond, maar hemelse verbanden en goddelijke ideeën’. ‘Mozes zag in zijn visioen een architectonisch plan dat buiten het visioen niet echt bestond.’ (2) Zij die wel erkennen dat Mozes een echt gebouw te zien kreeg, maar dan in de vorm van een model dat Mozes en zijn werklieden konden gebruiken voor de bouw van de tabernakel. Maar als wij deze theorieën vergelijken met het Woord van God blijkt al spoedig dat er niets van overblijft. Wij beginnen met de model-theorie. Wat Mozes zag was een miniatuurweergave, van geringere grootte en waarde dan de echte Mosaïsche tabernakel. Maar de Schrift zegt dat Jezus, als Hogepriester ‘door de grotere en meer volmaakte tabernakel is binnengegaan in het heiligdom (9:11-12). Wat Mozes volgens deze theorie zag was niet eens een werkend model, en het kon al helemaal niet het gebouw zijn waarin onze Hogepriester Zijn dienst verrichtte. Mozes’ tabernakel zou dan de echte zijn, en het model zou daarna geen waarde meer hebben! En dan de ‘subjectieve’ theorieën. Wat Mozes getoond werd was een beeld dat voor zijn geestesoog verscheen, in zijn verstand. Als het eerste idee geen stand kan houden voor Gods Woord, kan het tweede idee dat nog veel minder. ‘En zij zullen Mij een heiligdom maken, en Ik zal in hun midden wonen. Gij zult het maken overeenkomstig alles wat Ik u toon, het model van de tabernakel en het model van al zijn gerei (Ex. 25:8-9). ‘En aldus was de lampenstandaard gemaakt: van gedreven goud; zowel wat zijn schacht als wat zijn bloesemversiering betreft, was hij gedreven werk; overeenkomstig het voorbeeld dat de Here hem had getoond, had Mozes de lampenstandaard gemaakt’ (Num. 8:4). Dit alles wijst op een plaats. Het hele idee van een priester (een mens) veronderstelt de ontmoeting tussen God en Zijn schepselen, waarbij de priester tussen God en de 94 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

mensen in staat. Dat vereist een ontmoetingsplaats. Er worden duidelijk drie plaatsen genoemd. De tabernakel als woonplaats van God. Die moet uit echte materie bestaan, want de mens bouwde hem (Ex. 25:8-9). Men moest weten waar deze stond, want hij was het centrum waar de priester en de aanbidder beiden God ontmoetten. Dat wordt zowel hier als in het Oude Testament speciaal voor ons beschreven. Het was het koninklijke ‘buitenhuis’ waar God verbleef als Koning van de twaalf stammen. Dit ‘buitenhuis’ had duidelijke afmetingen. Het had meubelen als elk ander huis, met een tafel, een lampenstandaard, een vuurpan en een wasvat, alle gemaakt overeenkomstig een speciaal patroon en met de kostbaarste materialen. Als dit geen echte materialen waren, kunnen we net zo goed de realiteit van onze eigen meubelen ontkennen. Het was geen idee dat in Mozes’ hoofd opkwam, maar een bouwwerk, een tent die de Here had ‘opgericht’. Niemand richt een voorbeeld op, en al helemaal geen idee! Als Mozes slechts iets zag in zijn geest, zou de tabernakel op aarde de enige echte zijn, want wat Mozes zag in zijn geest, verdween, maar de tabernakel op aarde bleef bestaan, ook na zijn dood. God zegt:‘Ik zal dáár met u samenkomen’ (Ex. 25:22). Waar ontving God de gaven en gebeden van de Israëlieten? ‘Bij de ingang van de tent der samenkomst voor het aangezicht des Heren, waar Ik met u zal samenkomen, om daar tot u te spreken’ (Ex. 29:42). Elke poging om deze hemelse tabernakel van God buiten tijd en ruimte te plaatsen is absurd. Mozes leefde in het vlees; hij was een man van de letter, niet van de geest; en God getuigt van zowel de tijd als de plaats waar Hij de ware tabernakel aan Mozes toonde: op de berg, na het feest van de oudsten. Zij zagen God (niet in een visioen, want zij aten en dronken), en onder Zijn voeten zagen zij iets als een plaveisel van lazuur. Het offeren van gaven en gebeden op een andere plaats was een zonde die met de dood werd bestraft. Welke relatie heeft hun tabernakel met die van het Nieuwe Testament? Die van hun was de kleinere en onvolmaakte, gebouwd door de mens met onvolmaakte materialen. Deze tweede visie deugt dus ook niet, omdat deze van Mozes’ tabernakel de ware tabernakel maakt en Christus’ tabernakel tot een idee reduceert! Het probleem komt voort uit de visie die men heeft op Christus als de verrezen Mens. Als Hij een lichaam heeft dat gezien en aangeraakt kan worden, moet Hij ook een gebouw hebben, met een vloer waarop Hij staat en een kamer waarin Hij zit. De oude tabernakel werd opgericht op aarde; de onze is opgericht in de hemel. De mens maakte en grondvestte de ene, God de andere. Beiden hebben zichtbare, tastbare vormen, materialen en afmetingen. Bloed werd meerdere malen in de ene gebracht, en eens voor altijd in de andere. Lees hoe de lampenstandaard met zijn bloemkelken of de ark gemaakt moest worden, en stel uzelf de vraag of Mozes daarvoor aan ‘hemelse ideeën’ genoeg had. De oude priesters dienden in het heiligdom beneden, Christus dient boven. De aardse dingen moesten gereinigd worden, de hemelse ook. Dit kan niet op een model, ideeën of woorden slaan. Het bloed van de Zoon van God is door Hemzelf, als verrezen Mens, in een bepaalde plaats in de hemel gebracht. Ontken de plaatsgebondenheid van deze daad van Jezus en wat blijft er dan nog over van het bloed van onze verlossing?’ (Govett on Hebrews, Schoettle Publishing, Hayesville NC, 1981, pag. 222-229). Govett gaat er nog veel dieper op in en gebruikt nog meer voorbeelden, zoals het heilige en het heilige der Hoofdstuk 1 95 conclusie kunnen wij anders trekken uit de volgende schriftgedeelten uit de brief aan de Hebreeën: ‘(…) dat wij zulk een Hogepriester hebben (…) de dienst verrichtende in het heiligdom, in de WARE TABERNAKEL, die de Here opgericht heeft, en niet een mens’; de priesters van Aäron ‘verrichten slechts dienst bij een afbeelding en schaduw van het hemelse, blijkens de godsspraak, die Mozes ontving, toen hij de tabernakel zou gereedmaken’; ‘zie toe, zegt Hij immers, dat gij alles maakt naar het voorbeeld, dat u getoond werd op de berg’ (Hebr. 8:2, 5). Als de persoon van Jezus een realiteit is, waarom dan niet de lampen waartussen Hij wandelt? Er zijn dus echte voorwerpen (vaten) in de hemel die verbonden zijn aan de dienst van de Here Jezus als Hogepriester; dingen die gekocht zijn met Zijn bloed (Hebr. 9:23). Naast het feit dat deze voorwerpen (zoals de lampen in het huidige vers) echt zijn, zijn zij ook een beeld van de dingen op aarde, en van geestelijke dingen in het algemeen. Deze tempel is de tempel van het nieuwe verbond, zoals de aardse tempel bij het oude verbond hoorde. De Jood is hierin dus net zo geïnteresseerd als de christen. Dit is de Priester door wiens bloed het nieuwe verbond bekrachtigd werd; de Middelaar, die borg staat voor de betrouwbaarheid van het verbond. De lamp in de tabernakel van Mozes had ‘drie bloemkelken in de vorm van amandelbloesem, met zijn knoppen en bloesems’ (Ex. 25:33-34). De betekenis van de grondvorm van het Hebreeuwse woord ‘amandel’ is ‘waakzaamheid’ of ‘ontwaken’. En het verband tussen de betekenis van het woord ‘amandel’ en de amandel zelf, is gelegen in het feit dat in Israël de amandelboom de eerste boom is die uit zijn winterslaap ontwaakt. Hoezeer is dit geestelijk gezien van toepassing op de gemeente, wat betreft (1) haar plicht en (2) haar voorrecht! Jezus moet Zijn gemeenten tot drie keer toe in dit boek herinneren aan de geestelijke betekenis hiervan. Het boek (Openbaring) spreekt over haar (1) plicht. ‘Word wakker!’ zegt de Here tegen het slaperige Sardis. ‘Indien gij dan niet wakker wordt’, zegt de Here opnieuw, ‘zal Ik komen als een dief, en gij zult niet weten, op welk uur Ik u zal overvallen’

heiligen, het scheuren van de voorhang bij het sterven van Jezus, de onjuiste gedachte ten tijde van de Reformatie dat de tabernakel in Hebreeën 9:11-12 het lichaam van Jezus zelf was, enzovoort, maar mij ontbreekt helaas de ruimte om zijn hele betoog hier weer te geven. - Vertaler. 96 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

(Openb. 3:2-3). En: ‘Zie, Ik kom als een dief. Zalig hij, die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde’ (Openb. 16:15). Het spreekt ook over (2) haar voorrecht, namelijk het feit dat zij als eerste uit de dood zal opstaan. Het spreekt over de hoop van de gemeente - de vroegste of eerste opstanding. Deze waarheid wordt opnieuw onder onze aandacht gebracht als wij lezen over de aanvaarding van Aäron als priester, en met hem de aanvaarding van het priesterschap van zijn zonen en zijn stamgenoten, de Levieten. De dode staf van Aäron was weer levend geworden en had rijpe amandelen voortgebracht (Num. 17:8). Dit werd later profetisch vervuld in de opstanding van Jezus, ‘de eerste die uit de doden zou opstaan’. In Zijn werkzaamheden als Priester is Jezus wakker en waakzaam, zowel wat Zijn plichten als wat Zijn voorrechten betreft; Hij is opgestaan uit de doodsslaap. De overeenkomsten en verschillen tussen de hemelse ‘vaten’ en die welke door Mozes gemaakt waren, vormen een onderwerp dat het waard is bestudeerd te worden. De lamp van Mozes had zeven armen die voortkwamen uit één schacht (Ex. 25:32, 37). In Openbaring 1 zien we zeven lampen. Elke lamp staat los van de ander. Is dit geen indicatie dat Jeruzalem, net als in de begintijd van het evangelie, verworpen was als centrum van de gemeenten? De plaats van de lampen is nu een andere dan in de tijd van Mozes. Toen stonden de lampen in het zuidelijk deel van de tabernakel (Ex. 40:24), maar nu staan zij in het oostelijk deel van de tabernakel. Maar waar zijn de gouden tafel en de twaalf toonbroden? In tegenstelling tot de andere voorwerpen zijn deze niet aanwezig in het hemelse heiligdom. Is dit omdat de twaalf stammen niet langer geloven en niet meer door God erkend worden? God heeft straks iets beters voor ons in de stad der rechtvaardigen. Jezus is de Priester die de lampen verzorgt. Het is nacht. De lampen moesten van de avond tot de morgen branden, voor het aangezicht des Heren (Ex. 27:21). Aäron moest de lampen in de avondschemering aansteken (Ex. 30:8). Het is opmerkelijk dat Johannes nergens zegt dat de lampen aangestoken worden, of dat hun olie opraakt.

Hoofdstuk 1 97

1:13: ‘En te midden van de lampen iemand als eens mensen zoon, bekleed met een tot de voeten reikend gewaad, en aan de borsten omgord met een gouden gordel.’

Jezus, die midden tussen de lampen wandelt, is de Priester die de lampen beheert (gezag over hen heeft). We zien hier geen troon. Jezus is alleen met Zijn gemeenten. In het Oude Testament was de priester verantwoordelijk voor de staat van de lampen. De lampen zijn hier een beeld van morele wezens die verantwoording schuldig zijn aan de priester, terwijl de priester verantwoording aan God moet afleggen voor het onderhoud van de lampen. De lampen zijn ontworpen om de duisternis te verlichten: dat is hun verantwoordelijkheid. Jezus richt Zich hier niet tot God om te bemiddelen, maar tot de gemeenten, om als Priester de melaatsheid in de legerplaats te oordelen. Hij eist bij de gemeenten Zijn rechten op. Onze Here is bekleed met het normale priesterlijke dienst- gewaad; niet met de heerlijkheid en schoonheid van de prachtige hogepriesterlijke klederen en het borstschild (Lev. 4:10, 16:4). Terwijl Hij eens geheel ontkleed aan het kruis hing, als drager van de zonden, is Hij nu tot aan Zijn voeten bekleed, als Iemand die de gerechtigheid liefheeft en de ongerechtigheid haat. De priester is de enige die in het heiligdom is. Alleen de hogepriester mocht op de grote verzoendag in het heiligdom zijn, totdat hij verzoening had gedaan (Lev. 16:17). Het moet zijn ‘als eens mensen zoon’, niet ‘als de Zoon des mensen’. De laatste uitdrukking zou (in het Engels) om een dubbel lidwoord vragen. Maar Johannes beschrijft Jezus zo omdat dit Zijn belangrijkste kenmerk was, hoewel Zijn eigenschappen op meerdere punten ‘meer dan menselijk’ waren, zoals Zijn gezicht, ogen en mond. Bovendien ziet Johannes de ‘acteurs’ in andere delen van het boek ook niet altijd als menselijk. Jezus zelf verschijnt als een Lam (Openb. 5:6), en de twee grote tegenstanders van Christus worden voorgesteld als wilde beesten. De uitdrukking ‘Zoon des mensen’ komt meer dan eens voor in Daniël, en wel om dezelfde reden. Het boek Openbaring lijkt in veel aspecten op het boek Daniël: en de gelijkenis tussen deze twee zinnen maakt dat wij direct beseffen aan wie het Koninkrijk van God gegeven werd (Dan. 7:13). 98 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Hij was door Daniël profetisch nog maar net beschreven als ‘komende met de wolken des hemels’. Johannes zegt ons wat Daniëls Mensenzoon heeft gedaan toen Hij Zich verborg in de hoge tot de komst van het Koninkrijk. Zijn tot de voeten reikend gewaad herinnert ons aan de priesterlijke efod, en de Septuagint vertaalt het Hebreeuwse woord met het Griekse woord dat hier gebruikt wordt.* Het is opmerkelijk dat de kleur van het gewaad niet genoemd wordt. Zijn gordel was van goud. Tot de priesterklederen - waarmee de priester zich met heerlijkheid en schoonheid bekleedde - behoorde ook de gordel, maar deze was gemaakt van ‘goud, blauwpurper, roodpurper, scharlaken en getweernd fijn linnen’ (Ex. 28:8). De gouden gordel vinden we later ook bij de priester-engelen die de schalen van Gods toorn over de aarde uitgieten (Openb. 15:6). Maar in Daniël vinden wij een beschrijving van een zeer majestueus en ontzagwekkend persoon, die verschijnt om Daniël het laatste visioen te geven. De kenmerken van deze persoon en van Jezus lijken heel veel op elkaar. De lendenen van die engel waren omgord met ‘goud van Ufaz’ (Dan. 10:5). De overeenkomsten tussen deze persoon (in Openb. 1:13) en de engel in Daniël 7 en 10, en de gedaante in Ezechiël 1, lijken speciaal bedoeld te zijn om ons duidelijk te maken dat dezelfde Machtige Engel regeert over de gemeenten en betrokken is bij de verlossing van Israël.

1:14: ‘En Zijn hoofd en Zijn haren waren wit als witte wol, als sneeuw, en Zijn ogen als een vuurvlam.’

Zijn haren zijn als de haren van de Oude van Dagen in Daniël: ‘En een Oude van Dagen zette Zich neder; Zijn kleed was wit als sneeuw en Zijn hoofdhaar blank† als wol’ (7:9). Het karakter van de ‘Oude van Dagen’ wordt later ook weergegeven in de beschrijving van de Zoon des mensen. ‘Ik zag dat die horen strijd voerde tegen de heiligen en hen overmocht, totdat de Oude van Dagen kwam’ (7:21-22). De persoon die voor Johannes staat, is dus (tegelijkertijd) zowel de Zoon des mensen als de Zoon van God - de persoon die van oudsher aan de Joodse profeten geopenbaard en

:uitspraak) אפוד - (Ποδηρη (uitspraak: podéré - vertaling: tot de voeten reikend * efod - Ex. 28:4). - Vertaler. † Govett gebruikt ‘als zuivere wol’ (AV, SV). - Vertaler. Hoofdstuk 1 99 verschenen was. Vanuit één gezichtspunt gezien kwam Hij na Johannes, maar vanuit een ander gezichtspunt gezien was Hij er al voor Johannes. Hij was ‘het nageslacht van David’ of ‘de Zoon van David’, maar Hij was ook de ‘wortel Davids’. Hij heeft een ontbloot hoofd, zonder priesterlijke tulband of koningskroon. De ‘ogen als een vuurvlam’ doen ons denken aan de machtige engel in Daniëls laatste visioen, wiens ogen waren als ‘vurige fakkels’ (Dan. 10:6). Deze doordringende ogen getuigen van de macht van Jezus om de geheimen in de harten der mensen te zien, zoals het zwaard dat uit Zijn mond komt laat zien dat Hij de macht heeft hen te vernietigen die Zijn ogen veroordelen. Het licht dat op het menselijk oog valt, wordt door de samenwerking van lens en hoornvlies gebundeld, zodat het op één punt samenkomt op het netvlies. Maar bij Jezus zien wij dat het licht van binnen naar buiten stroomt. Uiteindelijk zal niets verborgen blijven. Geloof dat, christenen! Maar deze Priester heeft geen kaarsensnuiter;* Hij wandelt alleen maar tussen de lampen; Hij onderhoudt ze niet. In Openbaring gaat het over de verantwoordelijkheid van de lampen om te branden, niet over het verzorgen ervan door Christus.

1:15: ‘En Zijn voeten waren gelijk koperbrons,† als in een oven gloeiend gemaakt, en Zijn stem was als een geluid van vele wateren.’

Het vervolg van de beschrijving in vers 15, komt overeen met de beschrijving van de engel die aan Daniël verscheen: ‘Zijn armen en voeten (waren) glanzend van gepolijst koper,‡ en het

* Een knijper om het puntje van de kaarsenpit af te knijpen. - Vertaler. † Zie Ezechiël 1:7: ‘Hun voetzolen (…) fonkelden als gepolijst koper.’ - Vertaler. ‡ Veel uitleggers verschillen van mening over de betekenis van het woord χαλκολιβανος (uitspraak: chalkolibanos) dat Johannes gebruikt. Sommigen vertalen het met ‘amber’ (een geel-oranje kleur - vertaler), maar dat lijkt niet te kloppen met het beeld van een hete oven. Het woord lijkt een samenstelling te zijn van het Griekse woord χαλκος (uitspraak: chalkos - vertaling: geel, koper, .(uitspraak: laban - vertaling: wit) לבן brons) en het Hebreeuwse woord Volgens Hengstenberg is dit een afleiding die goed past bij de rest van het boek. Vertaler: Waarschijnlijk moeten wij hier denken aan de bijna witte kleur van hoog verhit metaal; het metaal dat dan bedoeld kan zijn, is het witgele ‘elektrum’ (van het Griekse woord elektron). Elektrum is een in de natuur voorkomende legering van goud en zilver, met sporen van koper en andere 100 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift geluid van Zijn woorden als het gedruis van een menigte’ (Dan. 10:6). De overeenkomsten tussen de visioenen in Daniël 10 en Openbaring 1:13-15 zijn veelvuldig. De profeet en de evangelist bedreven rouw, en zij leken hun visioen te hebben begrepen. En beide waren alleen toen zij hun visioen kregen. De verschijning van de engel leek op die van Jezus, zowel qua kleding als persoon (persoonlijke kenmerken). Het effect van het visioen was in beide gevallen bijna gelijk: beide mannen vielen ‘als dood’ ter aarde. Maar deze toestand werd opgeheven door de aanraking van de Engel en de vriendelijke woorden die Hij sprak. Dit is volgens mij bedoeld om ons te laten zien dat er een grote overeenkomst bestaat tussen de onderwerpen in Daniël en Openbaring. De onderwerpen in het laatste visioen van Daniël zijn de Antichrist, de tempel, de grote benauwdheid en verlossing van Israël, de opstanding en het loon van het Koninkrijk. Deze onderwerpen worden ook behandeld in het profetische hart van Openbaring. Hier verschijnt Jezus niet aan het volk Israël, maar aan de gemeenten. Maar dit alles maakt wel duidelijk dat het dezelfde troon is die de bestemming van zowel de gemeente als Israël bepaalt.

1:16: ‘En Hij had zeven sterren in Zijn rechterhand; en uit Zijn mond ging een tweesnijdend scherp zwaard; en Zijn aangezicht was, gelijk de zon schijnt in haar kracht’ (SV).

De zeven sterren in de rechterhand van de onze Priester hebben geen symbolische tegenhanger bij de priesters in de orde van Aäron; ook zien wij geen sterren of iets van dien aard bij de engel in Daniël 10. De zeven sterren zijn dus kenmerkend voor de ‘Priester naar de ordening van Melchizedek’. Zij onderscheiden zich duidelijk van de lampen. Zij bevinden zich ook op een andere plaats. Later wordt van de sterren gezegd dat zij de engelen van de zeven gemeenten zijn. Dit is nogal vernietigend voor alle democratische ideeën over elke vorm van kerkelijk bestuur, waarbij alle macht voortkomt uit de leden van een gemeente, zodat zij het gezag hebben om zelf een metalen). Afhankelijk van de verhoudingen van goud en zilver kan de kleur variëren van wit tot helder geel. Stuart denkt aan gepolijst koper en citeert Ezechiël 1:7 en Daniël 10:6 (Stuart, deel 2, pag. 49). Hoofdstuk 1 101 voorganger te benoemen, en hem weg te sturen wanneer zij maar willen. De engelen worden vastgehouden door Christus; Hij heeft ze aangewezen en Hij onderhoudt ze. Zij zijn van Hem afhankelijk en zij moeten zich voor Hem verantwoorden. Iedere engel krijgt ook persoonlijk van de Here te horen hoe zijn gemeente er aan toe is, alsof de Here hun persoonlijk voor hun toestand verantwoordelijk houdt. Maar Zijn macht over hen is onbeperkt. Hij houdt hen in Zijn hand. Iemand verwoordde het eens zo: ‘Als zij trouw zijn, kan niemand hen uit Zijn hand wegrukken; als zij ontrouw zijn, kan niemand hen uit Zijn hand bevrijden.’ De sterren zijn in Zijn hand; Hij draagt ze niet als een kroon op Zijn hoofd, want zij worden nog beproefd. Alleen zij die blijvend trouw bevonden zijn, schijnen voor altijd als sterren. Ontrouwe leraren worden vergeleken met ‘dwaalsterren, voor wie de donkerste duisternis voor eeuwig is weggelegd’ (Judas 13). Er komt een scherp zwaard uit Zijn mond. Hoewel dit wat vreemd lijkt, is het ook veelzeggend. Het gewaad van deze verhoogde Mens is een priesterlijk gewaad, maar Zijn persoonlijke eigenschappen lijken in niets op de menselijke eigenschappen van Aäron en zijn zonen. Zijn persoonlijke heerlijkheden liggen buiten het bereik van de mensenkinderen. Het zwaard maakt Hem tot de door God aangestelde Wreker. Van de overheid op aarde wordt gezegd: ‘Zij draagt het zwaard niet tevergeefs; zij staat immers in de dienst van God, als toornende wreekster voor hem, die kwaad bedrijft’ (Rom. 13:4). Dat geldt hier ook voor Jezus; het zwaard betekent dat Hij klaar staat om het oordeel te voltrekken aan de overtreders, zowel in de gemeenten als in de wereld. Want het oordeel moet beginnen bij het huis Gods (1 Petr. 4:17), en de eerste drie hoofdstukken in Openbaring zijn daar het bewijs van. Merk op dat het zwaard direct na de sterren verschijnt; alsof de Here ons daarmee zeggen wil dat van degenen die zo’n een hoge positie bekleden, ook meer geëist zal worden.* Wat meer is, wij zien de dramatische gevolgen van het zwaard in het leven van een van de overtredende engelen van de gemeenten. Wat zegt Jezus over de

* Dit is ‘de rechtvaardige eis van God’. - Vertaler. 102 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift slaaf * die zijn medeslaven en zijn dienstmaagden slaat en eet met de wereldse mensen en de dronkaards? ‘Dan zal de heer van die dienaar komen op een dag die hij niet vermoedt (…) hij zal hem in tweeën hakken’ (Matt. 24:50-51 - NB; Luc. 12:46 - NB).† Paulus waarschuwt overtreders die schuldig zijn aan minder zware zonden op dezelfde manier. Tegen de christen die schuldig is aan onreinheid zegt hij: ‘Want de Here is een wreker van dit alles,‡ zoals wij u ook vroeger gezegd en nadrukkelijk betuigd hebben’ (1 Thess. 4:6). Er zijn twee Griekse woorden die met ‘zwaard’ vertaald worden. Het ene woord verwijst naar een jachtmes of dolk (μαχαιρα - uitspraak: machaira), het andere verwijst naar een lang en breed zwaard (ρομφαια - uitspraak: romphaia). Het laatstgenoemde zwaard wordt vijf keer met de Here in verband gebracht in dit boek; het andere nooit. Het zwaard moet niet gezien worden als een symbool van Zijn scherpe woorden, of als het Woord van God.§ Het Woord van

* De slaaf die als heer over zijn medeslaven was gesteld. - Vertaler. † De Engelse AV heeft: ‘Dan zal hij hem in stukken houwen.’ Het Griekse woord διχοτομεω (uitspraak: dichotomeo) dat hier gebruikt wordt, betekent in tweeën snijden. Het is afgeleid van de Griekse woorden dis (opnieuw, tweemaal) en temno (snijden). Dit is een betere vertaling dan het wat ruime begrip ‘folteren’ dat de NBG gebruikt. De SV heeft ‘afscheiden’ (verdelen). - Vertaler. ‡ Of : ‘Omdat de Here een wreker voor die allen is’ (NB). - Vertaler. § Veel commentatoren zijn het hier niet mee eens (Grant, Seiss, Fausset, Gaebelein, Scott); zij zien in dit zwaard veelal een symbool van het Woord van God waarmee zowel gelovigen als ongelovigen geoordeeld worden. Stuart ziet het als een symbool van de ‘adem des Heren’; hij citeert Jes. 11:4, 2 Thess. 2:8, Ps. 33:6, Job 26:13 en Hos. 6:5. De adem van de Here zou na het verlaten van Zijn mond de vorm van een zwaard kunnen aannemen. Dan is het een vreselijk symbool van Zijn macht om te vernietigen (Stuart, deel 2, pag. 52). Bullinger en Walvoord lijken ook in Govetts verklaring mee te gaan, omdat (1) voor het woord ‘zwaard’ in Hebreeën 4:12 (waar het ongeloof openbaart) een ander Grieks woord wordt gebruikt en (2) omdat het zwaard dat uit de mond van Christus’ komt in Openbaring 19:21 alleen wordt gebruikt om de goddelozen te doden. Het zwaard in Openbaring 19:21 heeft dus een ander karakter dan het zwaard in Hebreeën 4:12. Het is belangrijk om op te merken dat de verschijning van de Here al genoeg is om de mens te doden. De Here is immers een verterend vuur. Hij woont in een ontoegankelijk licht. Dat de Here op een paard de aarde bezoekt en door de mensen gezien wordt terwijl zij hun sterfelijke lichamen nog hebben, betekent dus ook dat Hij niet in Zijn volle heerlijkheid verschijnt, want die heerlijkheid kan niemand zien en leven. Omdat de Here geen zwaard nodig heeft, kiest Hij er dus voor om de goddelozen met het zwaard te doden. Omdat de tong en de woorden van Hoofdstuk 1 103

God is het zwaard van de Geest, niet van de Zoon. En de stem van Jezus wordt elders beschreven (zie Openb. 1:10). Het zwaard wordt gebruikt om mee te vechten en te doden. Het zwaard heeft twee functies: (1) het wordt gebruikt tegen overtreders in de eigen kring van onderdanen en (2) tegen gewapende vijanden. In de onder 1 genoemde functie wordt het zwaard gebruikt als dreigement tegen sommigen in de gemeenten. In de onder 2 genoemde functie wordt het door Jezus gebruikt in Zijn functie als Koning, als Hij na het afleggen van Zijn priesterlijke taken naar de aarde komt om oorlog te voeren en om te doden (Openb. 19:15, 21; Luc. 19:27). Maar waarom is het ook een priesterlijk wapen? Omdat priesters waren aangesteld om te luisteren en te oordelen (Deut. 17:9-13, 19:16-21). Wanneer het oordeel eenmaal uitgesproken was, moest het zonder aarzelen worden uitgevoerd. Soms moest de priester oordelen in zaken waar de schuld verborgen was, zoals in het geval van jaloersheid. Maar hier is Iemand wiens vurige ogen de verborgen schuld direct ontdekken. Zijn stem, die klinkt als een bazuin, maakt Zijn volk zijn overtreding bekend (Jes. 58:1). Zijn doordringende ogen en Zijn zwaarbewapende mond werken harmonieus samen. Hij is een dienaar van de troon, en in die hoedanigheid spreekt Hij tot de gemeenten! Ja! Het zwaard wordt aangewend door degene die tussen de zeven lampen wandelt, door de Houder van de zeven sterren. Dit kenmerk van de Zoon van God wordt bewust onder onze aandacht gebracht in de brief aan de gemeente te Pergamum. Hij verzekert de overtreders daar dat Hij het zwaard tegen hen gebruiken zal als zij zich niet bekeren. Maar het directe en meest dankbare werk van Jezus is het vasthouden van de engelen der gemeenten: het gebruik van het zwaard is Zijn ‘vreemd werk’. De sterren zijn in ‘in Zijn rechterhand’, het zwaard is alleen ‘in Zijn mond’. De sterren bevinden zich op een ereplaats, Zijn rechterhand.

mensen niet alleen met een zwaard vergeleken worden, maar ook met pijlen, kunnen wij niet zeggen dat het zwaard een symbool is van de tong van de Here. Daarom moet bij de uitleg ook alleen naar de functie van het zwaard gekeken worden. - Vertaler. 104 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Dit kenmerk van de verschijning van de Here vinden we ook in het Oude Testament. Jesaja beschreef de Messias ook zo (49:2); deze Messias, hoewel verworpen door Israël, sprak al over Zichzelf voor Hij geboren was. Van Hem zegt de profeet: ‘Hij maakte mijn mond als een scherp zwaard.’ Deze Machtige zal Israël herstellen en een licht zijn voor de volken. Koningen zullen Hem aanbidden, Zijn heil zal heel de aarde vullen, en Hij zal de doden vrijlaten uit hun gevangenis. Dus terwijl de gemeente in Hem de grote Hogepriester (h)erkent, zal ook Israël Hem eens zien als hun Heilige, in wie al hun aardse beloften vervuld worden. De volgende eigenschap (Zijn aangezicht), samen met een al eerder genoemd kenmerk (Zijn stem), vinden wij in Ezechiël, waar de terugkeer van Gods heerlijkheid naar de aardse tempel beschreven wordt: ‘En zie, de heerlijkheid van de God van Israël kwam uit oostelijke richting; Zijn stem* was als het gedruis van vele wateren en de aarde straalde vanwege Zijn heerlijkheid’ (Ez. 43:2 - verg. Openb. 18:1). Op de berg der verheerlijking en bij de verschijning aan Paulus op de weg naar Damascus straalde het gelaat van Jezus als de zon (Matt. 17:2; Hand. 26:13). Een aangezicht† als de zon zien we ook bij de engel in Daniël: ‘Zijn gelaat schitterde gelijk de bliksem’ (Dan. 10:6). We zien dus dat alle kenmerken van de engelen in Daniël verenigd zijn in de Here Jezus. We zien hier de Zoon des mensen, de Oude van Dagen, de Machtige Engel van het verbond.

* De AV heeft ‘Zijn stem’ in plaats van ‘een geluid’. In tegenstelling tot de NBG, dat ‘een geluid’ heeft, hebben de NB en de SV ook ‘Zijn stem’. De uitspraak: kol) is) קול oorspronkelijke betekenis van het Hebreeuwse woord ‘geluid’. Men kan dan denken aan het geluid dat men hoort bij het uitgieten van water. De eerste keer dat dit woord de betekenis van ‘stem’ krijgt is in Daniël 4:31, waar het Aramese ‘kal’ wordt gebruikt. De bekende uitdrukkingen ‘Stem des Heren’ en ‘Stem uit de Hemel’ worden in het Hebreeuws ook weergegeven bath kol), dat letterlijk) בת קול kol elohim) en) קול אלהים met respectievelijk ‘dochter van de stem’ betekent. - Vertaler. † Οψις (uitspraak: opsis) betekent meestal ‘figuur’ of ‘vorm’, maar Johannes vertaalt het met ‘aangezicht’ of ‘gelaat’; zie ook Johannes 11:44, waar opsis met ‘gelaat’ is vertaald. Vertaler: Het woord ‘aanzien’ of ‘aanblik’ dat andere bijbelvertalingen gebruiken, kan de indruk wekken dat heel Zijn ‘voorkomen’ wordt bedoeld, maar hier wordt Zijn gelaat bedoeld. Hoofdstuk 1 105

Dit kenmerk van de Zoon des mensen verbindt Hem met de engel in Openbaring 10 die met een regenboog bekleed is, zoals het zwaard dat uit Zijn mond komt Hem gelijkstelt met de Koning der koningen, die oorlog voert tegen de legerscharen op aarde (Openb. 19). De engelen zijn sterren; Hij is de zon. De sterren, de zon en de lampen geven licht. In totaal worden er zeven persoonlijke kenmerken van Jezus’ verschijning beschreven, naast de twee die over Zijn kleding gaan: Zijn (1) hoofd, (2) ogen, (3) voeten, (4) stem, (5) hand, (6) mond en (7) aangezicht.

1:17: ‘En toen ik Hem zag, viel ik als dood voor Zijn voeten; en Hij legde Zijn rechterhand op mij en zeide: Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste.’

‘Ik viel als dood voor Zijn voeten.’ De opgerichte houding hoort bij het leven. Bij de dood valt het lichaam ter aarde en ligt het uitgestrekt op de grond. Het ter aarde vallen van Johannes aan de voeten van de Heiland was, zo stel ik mij voor, deels vrijwillig en deels onvrijwillig.* Hij had de opgestane Heiland aanbeden toen Hij nog niet verheerlijkt was (Matt. 28:17). Hoeveel meer zou hij Hem dan hebben aanbeden toen hij Hem in de heerlijkheid zag! Als Johannes zich in aanbidding voor de voeten van de engel nederwerpt, weigert de engel die aanbidding; hij vernedert zichzelf als hij zegt: ‘Doe dit niet! Ik ben uw mededienstknecht’ (Openb. 19:10, 22:8-9). Maar als Johannes in 1:17 ter aarde valt, zien wij dat de Here Zijn eretitels noemt. Hij stelt het beeld dat Johannes van Hem heeft niet naar beneden bij, maar naar boven, door titels aan te nemen die goddelijk zijn.

* Dit moet niet worden verward met het onbijbelse ‘vallen in de Geest’. De Geest valt alleen op de geest van de mens, niet op zijn lichaam. En als dat gebeurt, heeft dat geen lichamelijke onmacht tot gevolg, maar (meer) zelfbeheersing. Ook Paulus viel ter aarde toen hij Jezus zag op de weg naar Damascus, niet omdat er een ‘kracht’ op hem viel, maar omdat hij een licht zag dat feller scheen dan de zon schijnt in haar kracht (Hand. 26:13), en de natuurlijke reactie van zijn lichaam was dat hij ter aarde viel en drie dagen blind was. Kan iemand vandaag zeggen dat hij net als Paulus drie dagen blind is geweest na het zien van een licht dat feller scheen dan de zon? - Vertaler. 106 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Het neervallen van Johannes was deels onvrijwillig. De heerlijkheid die Johannes te zien kreeg was zo groot dat zijn sterfelijk oog en zijn sterfelijk lichaam het niet verdragen konden. Zijn kracht stroomde uit hem weg;* toen hij zich voorover boog, viel hij. Als alleen het zien van deze Machtige Engel zulke grote effecten had op iemand die geen enkele reden had om Hem te vrezen, welke gevolgen zullen Zijn verschijning dan hebben voor de degenen voor wie Hij komt als Wreker? Als deze heilige Zijn blik niet kon verdragen, wat zullen de bozen straks dan voelen? Als slechts het zien van het licht en de luister van Zijn heerlijkheid, en het machtige zwaard aan Zijn zijde, zo veel indruk maakte, ja zo krachtig was dat Johannes bijna het leven liet, wat zal dan het gevolg zijn voor de vijanden van Christus wanneer zij door dat zwaard geslagen worden? Johannes ‘viel als dood’ voor Zijn voeten. Telkens wanneer het de Allerhoogste behaagde Zich te openbaren na de zondeval van Adam, overwon de vreze des Heren in de harten van de mensen. Het menselijk lichaam kan in zijn huidige zwakke toestand de vuurgloed van Gods majesteit niet verdragen. Het moet ‘herbouwd’ worden, vernieuwd worden, zodat het voor eeuwig in de tegenwoordigheid van de Heiland kan wonen. ‘En Hij legde zijn rechterhand op mij† en zeide: Wees niet bevreesd.’

* Dit is precies het tegenovergestelde van wat er gebeurt bij het onbijbelse ‘vallen in de Geest’, waarbij men denkt dat ‘Gods Geest’ de gelovige met kracht aan zich onderwerpt. Er komt geen kracht in of op hem, maar er vloeit kracht uit hem weg. - Vertaler. † Dit levert de volgende moeilijkheid op: Hoe kon Jezus Zijn rechterhand op Johannes leggen als Hij de zeven sterren in Zijn rechterhand had (Openb. 1:16)? Droeg Hij ze misschien op de rug van Zijn hand? Vertaler: Prof. dr. G. Vleugels zegt: ‘Het is een visioen. Als Jezus Zijn rechterhand op Johannes legt, moet men zich niet de hand met de sterren voorstellen. De zegenende hand is een ander beeld dan de hand die de sterren vasthoudt. We moeten ons hier geen logische samenhang voorstellen, maar een tafereel vol symboliek. Dit doet mij denken aan het oudtestamentische beeld waarin de Messias aan Gods rechterhand zit, terwijl God ook aan de rechterhand van de Messias zit (Ps. 110:1, 5). Een beeld moet niet zo strak worden doorgetrokken.’ Prof. dr. J. van Bruggen heeft geen mening over deze kwestie. Stuart zegt: ‘Het woord εν (uitspraak: en) dat in Openbaring 1:16 wordt gebruikt, kan naast ‘in’ ook ‘op’, ‘bij’ en ‘met’ betekenen, dus Hij kon de sterren ook op, dichtbij of naast Zijn rechterhand hebben (Stuart, deel 2, pag. 50). Maar in Openbaring 1:20 heeft Hoofdstuk 1 107

Dit opleggen van de rechterhand, en de troostende woorden, was een daad van erbarming en tederheid. ‘Want Hij weet, wat maaksel wij zijn, gedachtig, dat wij stof zijn.’ Hij is de Hogepriester, en het hoort bij Zijn ambt om medelijden te hebben met de onwetenden, de dwalenden en de zwakken (Hebr. 5:2). Zijn woord is een woord van erbarmen: ‘Wees niet bevreesd!’ Het is een heel gewichtig woord, met het oog op de vreselijke gebeurtenissen die in dit boek aangekondigd worden. Het is vol van ‘de grote en vreselijke dag des Heren’ (Joël 2:31), de dag waarop Hij een ieder zal vergelden naar zijn daden (Matt. 16:27), de dag waarop Hij de zondaars van de aarde zal verdelgen (Jes. 13:9). Maar er zijn ook mensen die niet bang hoeven te zijn voor die dag. Wie zijn het die rust mogen hebben in hun ziel en die de troostende woorden van de Here ter harte mogen nemen? Zij die dezelfde geestelijke positie hebben als Johannes. Zij die Jezus kennen als degene die hen liefheeft, die hen gewassen heeft, en die hen tot koningen en priesters heeft gemaakt. Zij die Christus belijden in Zijn gemeente, en die nu broeders en deelgenoten zijn in de verdrukking en in het Koninkrijk en de volharding in Jezus. ‘Ik ben de Eerste en de Laatste.’ Dit zijn titels die God voor Zichzelf opeist. Het zijn titels die uitdrukking geven aan Zijn zelfstandig bestaan en eeuwigheid. Niemand schiep Hem. Hij is ‘de Eerste’. Hij bestaat voor eeuwig. Hij is ‘de Laatste’. En Hij draagt alle dingen tijdens deze eindeloze ‘interval’. De Here gebruikt deze titel als Hij Zijn

Jezus de sterren επι (uitspraak: epi - vertaling: op, boven) Zijn rechterhand. Stuart zegt: ‘Omdat εν in vers 16 toch meer de betekenis van ‘binnenin’ heeft, kan het niet zo zijn dat Hij de sterren in vers 20 plotseling op Zijn hand draagt, tenzij ze rusten op de palm van Zijn hand. Een andere plaats zou onlogisch zijn (Stuart, deel 2, pag. 55). Stuart houdt het dus ook op de binnenkant van Zijn hand. Over εν en επι zegt prof. dr. G. Vleugels: ‘Er is inderdaad verschil tussen εν en επι met genitief (tweede naamval); εν is zeer algemeen, en kan ‘in’ (gesloten hand) betekenen of ‘op’ (open hand). Επι met genitief is preciezer. Het duidt vrijwel zeker een open hand aan. Maar omdat in vers 20 gewoon wordt aangegeven wat Johannes zag in vers 16, moeten we in beide gevallen denken aan een open hand waarop die sterren liggen. Zelf denk ik dat het verschil in voorzetsel (εν in v. 16 en επι in v. 20) vastzit op de combinatie met de werkwoorden. Vers 16 zegt dat Jezus de sterren in Zijn hand heeft (εχων - uitspraak: echoon - vertaling: heeft, houdt, vasthoudt), terwijl in vers 20 hetzelfde beeld wordt beschreven vanuit het oogpunt van Johannes, zodat het daar vanzelf spreekt om te benadrukken dat de hand geopend is.’ 108 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift onmetelijke superioriteit over alle andere wezens wil bevestigen, vooral tegenover de goden van de heidenen: ‘Hoor naar Mij, Jakob, Israël, Mijn geroepene. Ik ben dezelfde, Ik ben de eerste, ook ben Ik de laatste; ook heeft Mijn hand de aarde gegrondvest en Mijn rechterhand heeft de hemelen uitgebreid (Jes. 48:12-13). Jezus is dus Jahweh, de Schepper, als Hij deze titels met recht als de zijne claimt. In dit vers wordt ‘Ik’ veelvuldig gebruikt en dus sterk benadrukt.

1:18: ‘Ik ben de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.’

Hier komt de mensheid van Jezus naar voren. Hij leefde en stierf eens op aarde. Hoe groot is Zijn genade! Hij stierf omdat de zonde in de wereld was gekomen, en alleen door de dood kon de wet vervuld worden en de zonde worden weggedaan. Maar Hij leeft! De steen is weggenomen van ’t verwonnen graf! Hij is Priester krachtens Zijn opstanding. Hij is Priester ‘naar de ordening van Melchizedek’, en als zodanig is Hij eens voor altijd binnengegaan in het hemelse heiligdom, niet in een sterfelijk lichaam, maar in de kracht van een onvernietigbaar leven. De dood heeft geen macht meer over Hem. Bij Zijn eerste komst naar de aarde leed Hij voor de zonde. Maar nu de zonde is weggedaan, zal Hij bij Zijn tweede komst zonder zonde aanschouwd worden door hen, die Hem tot hun heil verwachten; Hij komt terug in de kracht van een volle verlossing. ‘(….) en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.’ Sleutels worden gebruikt om ruimtes af te sluiten waarin kostbare voorwerpen worden bewaard. Zij worden ook gebruikt om gevangenen op te sluiten (Hand. 5:23). Beide aspecten zijn van toepassing op de sleutels van de dood en het dodenrijk. De ‘dood’ en het ‘dodenrijk’ zijn beide namen van plaatsen. ‘Hades’ * is de algemene benaming voor de verblijfplaats van de overledenen. Zij wachten daar op de dag van de opstanding en het oordeel; de geest gaat niet direct naar de hemel of de hel. Het woord ‘hades’ wordt soms ten onrechte vertaald met ‘hel’.* Maar het verwijst nooit naar de laatste (eeuwige) verblijfplaats

* ‘Hades’ is het Griekse woord voor ‘dodenrijk’. - Vertaler. Hoofdstuk 1 109 van de verlorenen; die wordt aangeduid met het woord ‘gehenna’. In Openbaring heeft het woord ‘hades’ een meer beperkte betekenis dan gewoonlijk. Het verwijst naar het deel van de onderwereld waar God de rechtvaardige zielen bewaart: Zijn juwelen die zullen schitteren in de opstanding. Deze plaats wordt ook wel het paradijs genoemd. Het is de plaats die Jezus beloofde aan de moordenaar aan het kruis, op de dag van Zijn heengaan van de aarde. De ‘dood’ is in dit boek ook de naam van een plaats. De dood van het lichaam introduceert de ziel van de boze in een hele nieuwe wereld die ook wel de ‘dood’ wordt genoemd. Het is de plaats van de geestelijk doden. In het Oude Testament wordt deze plaats ‘Abaddon’ genoemd, of ‘Verderf’, omdat de verlorenen daar - overeenkomstig de eis der wet - de straf van de eeuwige dood ondergaan, en omdat hun verderf daar al een aanvang neemt. ‘Het dodenrijk ligt voor Hem open’ zegt Job, ‘en het verderf heeft geen bedekking’ (Job 26:6). Salomo zegt: ‘Het dodenrijk en het verderf zijn onverzadelijk’, of ‘zijn nooit vol’ (Spr. 27:20),† waarmee duidelijk wordt aangetoond dat het plaatsen zijn.‡ Deze angstaanjagende plaats wordt ook wel ‘Abyssos’ (afgrond) of ‘bodemloze put’ genoemd. Er is ook vuur in die plaats, want als hij geopend wordt, komt er rook uit, en er komen ook wezens uit die de mensen pijnigen (Openb. 9). Het is ook de plaats waar Satan wordt opgesloten tijdens het duizendjarig rijk. De rijke man uit de bekende gelijkenis zat daar ook vast. We weten ook dat de ‘dood’ en het ‘dodenrijk’ niet ver van elkaar verwijderd zijn, want hoewel beide plaatsen door een brede kloof van elkaar gescheiden zijn, kunnen Abraham en de rijke man toch met elkaar praten. Maar als de wereld straks vernietigd is, maakt de eerste ‘DOOD’ (de plaats van straf voor de zielen van de bozen) plaats voor gehenna (de eeuwige poel van vuur en zwavel) - dit is de ‘TWEEDE DOOD’. Ziel en lichaam van de zondaar zijn weer samengevoegd, en hij is reeds veroordeeld ‘tot eeuwig afgrijzen’. Jezus heeft de sleutels van de dood en het dodenrijk, en bij het laatste oordeel beveelt Hij de overleden verlorenen naar hun laatste verblijfplaats te gaan (Openb. 20:15),

* Zoals in onze SV. - Vertaler. † De AV heeft: ‘Het dodenrijk en het verderf zijn nooit vol.’ - Vertaler. ‡ De WV heeft het over ‘de onderwereld’. - Vertaler. 110 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift waarna de oude gevangenissen worden afgebroken.* De Here Jezus gebruikt deze drie titels als middel tegen de angst van de discipelen, met name de angst voor de dood. Ik denk dat de belangrijkste reden voor het noemen van deze drie titels goed weergegeven wordt door de woorden: ‘Ik viel als dood voor Zijn voeten.’ Jezus spreekt vervolgens drie troostwoorden uit om deze laatste vijand, de dood - die zwakheid die ons ongeschikt maakt om bij Hem te zijn - wat minder dreigend te maken. (1) Hij spreekt over Zijn Godheid - de zelfstandig bestaande Schepper staat aan onze kant, en (2) Hij verwijst naar Zijn eigen overwinning over de dood. Hij was zelf eens in het dodenrijk, maar in tegenstelling tot de zielen van alle andere mensen, hoefde Zijn ziel daar niet te blijven (Hand. 2:27). ‘Want hiertoe is Christus gestorven en levend geworden, opdat Hij èn over doden èn over levenden heerschappij voeren zou’ (Rom. 14:9). Toen Jozef in het huis van Potifar kwam, stelde deze hem aan over zijn huis, en alles wat hij had. En toen Jozef in de gevangenis werd geworpen, vertrouwde de overste van de gevangenis hem alle gevangen toe, en alles wat in de gevangenis te doen was. Dit komt prachtig overeen met de woorden van de Here in Mattheüs 16! Toen Petrus getuigenis had afgelegd van zijn geloof in de dubbele natuur van de Here Jezus als Messias en als Zoon van de levende God, openbaarde Hij de volle kracht achter de woorden van Zijn apostel - een kracht die de apostel nog niet begreep. ‘Door Zijn opstanding uit de doden’ (Rom. 1:4) werd duidelijk dat Hij Gods Zoon was (en is). Hij die uit zwakheid gekruisigd was, wordt de vaste ‘Rots’ die voor eeuwig blijft en door niemand aangetast kan worden. Op het fundament van het opstandingsleven en de opstandingskracht van Jezus wordt de gemeente gebouwd. En als gevolg van Zijn opstanding zullen de poorten van het dodenrijk de gemeente niet kunnen overweldigen. De poorten van dit ‘Gaza’ konden onze ‘Samson’ niet vasthouden: Hij droeg ze weg in Zijn opstanding.

* In zijn boek De eeuwige straf (Maatkamp, Zelhem, 2015, pag. 196) legt Govett uit dat dit ‘afbreken’ inhoudt dat de dood en het dodenrijk in de hel geworpen worden, zodat deze verblijfplaatsen opgaan in of verzwolgen worden door deze laatste verblijfplaats. - Vertaler. Hoofdstuk 1 111

En de overwinning van de Held van de gemeente draagt ook de overwinning van de gemeente in zich mee. Jezus heeft de sleutels, en Zijn Vader zal op Zijn tijd Zijn volk uit het dodenrijk bevrijden. Wat zegt de Here vervolgens tegen Petrus? ‘Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen.’ Het duizendjarig rijk volgt dus op het openen van de poorten van het dodenrijk voor de gemeente (Openb. 20:4-5). Aan Petrus en de apostelen werd dus de macht gegeven om mensen uit te sluiten van de millenniale heerlijkheid vanwege begane overtredingen; en als er berouw was, hadden zij de macht de betreffende personen weer in ere te herstellen. Dat Jezus de poorten van het dodenrijk niet toestaat de gemeente te overwinnen, komt omdat Hij gezag heeft over het dodenrijk; Hij heeft immers de sleutels van het dodenrijk. Hier zien wij de grotere dan Mozes, die de opdracht krijgt om Gods kudde te bevrijden uit de macht van ‘een sterkere dan Farao’.

1:19: ‘Schrijf dan* hetgeen gij gezien hebt en hetgeen is en hetgeen na dezen weldra geschieden zal.’

Het woord ‘dan’ of ‘dus’ dat is weggelaten uit de Textus Receptus,† maar wel in de beste manuscripten voorkomt, is erg belangrijk. Het wijst op de verbinding tussen het bevel om te schrijven en wat eraan voorafging. De angst wordt van de apostel weggenomen zodat hij kan schrijven, en dan schrijft hij het hele boek Openbaring op basis van het visioen van Christus en de titels van Christus - die de Heiland zelf noemt. Hij mag schrijven aan degenen voor wie zijn woorden een blijde boodschap zullen zijn. Het visioen van Jezus als Priester in het heiligdom is het juiste moment om te beginnen met de brieven aan de gemeenten. Het is gebruikelijk dat God iets van Zichzelf openbaart om Zijn volk voor te bereiden op nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot Zijn waarheid, of met betrekking tot Zijn handelingen. De Here openbaart Zich aan Mozes in de brandende braambos, aan Jesaja als tronend in de tempel, en aan Paulus op de weg naar Damascus. De levensveranderende opdracht die Paulus door de

* Grieks: ουν (uitspraak: oen - vertaling: dus, daarom, nu, dan, eens, immers, welnu dan). - Vertaler. † Zoals gezegd is onze SV hierop gebaseerd, die dit woord dan ook ten onrechte weglaat. - Vertaler. 112 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift verschijning van de Here ontving, komt op veel punten hiermee overeen, maar op enkele belangrijke punten weer niet. ‘Richt u op’, zei Jezus tegen Paulus, ‘en sta op uw voeten; want hiertoe ben Ik u verschenen om u aan te wijzen als dienaar en getuige daarvan, dat gij Mij gezien hebt en dat Ik aan u verschijnen zal’ (Hand. 26:16). Paulus zou een mondelinge getuige worden, maar Johannes moest schrijven. Dit vers bevat de sleutel tot de juiste analyse van dit boek; het bevat tevens het instrument waarmee de fundamenten van verschillende onjuiste interpretaties kunnen worden blootgelegd. Het boek is in drie delen onderverdeeld, overeenkomstig de drie titels van de Vader en de Zoon, en in relatie tot het verleden, het heden en de toekomst:

1. ‘HETGEEN GIJ GEZIEN HEBT’ (verleden), 2. ‘HETGEEN IS’ (heden), 3. ‘HETGEEN WELDRA GESCHIEDEN ZAL’ (toekomst).

1. Het eerste deel bevat het visioen dat we net besproken hebben. In Openbaring 1:19 verwijst de Heiland naar dat visioen, op een manier die duidelijk maakt wat Hij bedoelt. ‘Hetgeen gij gezien hebt’ (α ειδες)* is Jezus’ beschrijving van het eerste deel. En in vers 20 zegt Hij: ‘Het geheimenis der zeven sterren, die gij gezien hebt in mijn rechterhand, en de zeven gouden lampen’ (ους ειδες).† Maar waarom zegt Hij niet ‘hetgeen gij ziet’? Omdat Johannes niet meer voor zich keek en omdat hij zijn gezichtsvermogen kwijt was toen hij als dood voor Zijn voeten viel. En niets wijst er op dat hij zijn ogen opsloeg om nog eens te kijken naar wat hij gezien had. Hij moest nu schrijven. We lezen ook niet dat de dingen die hij gezien had later nog eens aan hem verschenen. Betekent dit misschien dat zij helemaal verdwenen zijn? Daniël zag in zijn visioen alleen de troon, niet het heiligdom met zijn sterren of lampen. Maar wij zien in dit boek beide delen van de hemelse tempel. Het heiligdom is nu ‘in bedrijf genomen’, omdat Jezus ten hemel gevaren is. Toen Hij nog op aarde was, bewoog Hij Zich alleen in de voorhof. Het heilige der heiligen moest nog komen (Openb. 4). In Gods plan nemen de

* Uitspraak: ha eides. - Vertaler. † Uitspraak: hoes eides. - Vertaler. Hoofdstuk 1 113 gemeenten dus bij lange na niet de belangrijkste plaats in. Op de bedeling der gemeente volgt een andere bedeling, nog voordat de millenniale heerlijkheid op de aarde komt. 2. Het tweede deel (‘hetgeen is’), correspondeert met de brieven aan de zeven gemeenten. Op dat moment begon God met de bedeling der gemeente. Deze werd vertegenwoordigd door de zeven gemeenten in Asia. De op- en aanmerkingen van Jezus waren van toepassing op hun toenmalige situatie. Zij waren een zichtbare voorstelling van de ware betekenis van de zeven symbolische lampen. Zij tonen ons de gemeenten in relatie tot het hemelse heiligdom van het nieuwe verbond. Het eerste en tweede deel zijn dus nauw met elkaar verbonden. ‘Hetgeen is’ duurt nog voort tot op de dag van vandaag. Totdat deze bedeling wordt opgevolgd door de volgende, blijft God de gemeenten erkennen. En het lijkt er niet op dat de nieuwe bedeling zal beginnen voordat Israël in ongeloof is teruggekeerd naar het Heilige Land en daar de tempel en de offerdienst heeft hersteld. God heeft nu geen gedenkteken van Israël voor Zijn aangezicht, omdat het volk geen land heeft.* Maar als de tempel en de offerdienst weer zijn hersteld, komt Israël weer in de invloedssfeer van Gods oordeel; dan breekt de langverwachte toorn van de dag des Heren aan, die in hoofdstuk 4 van Openbaring begint (met de openbaring van troon der gerechtigheid). Maar denk nu niet dat ik daarmee wil zeggen dat er nog een serie aardse gebeurtenissen moeten plaatsvinden voordat de Here de waakzamen onder Gods kinderen van de aarde kan wegnemen. Jezus is nu nog de enige Priester in het heiligdom. Het is nu nog de tijd van het ‘geheimenis’ - Israël bevindt zich nog in een toestand van ongeloof, is nog niet in het Heilige Land,* de satan regeert, de heidenvolkeren zijn misleid, de uitverkorenen worden nog verzameld, en de Heiland is nog in de hemel. In de huidige bedeling worden de priesters van het nieuwe verbond† opgeleid op aarde, ter voorbereiding op hun taak in het duizendjarig rijk als dienaren en bestuurders in relatie tot Israël en de wereld. In de huidige bedeling vervullen zij hun taak in de hemelse gewesten, als mystieke lampen in de tempel. Als de gemeente vandaag nog steeds erkend wordt (wat weinigen

* Dit werd gezegd in 1861, toen Israël als natie nog niet bestond. - Vertaler. † Zij die Jezus Christus hebben aangenomen. - Vertaler. 114 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift zullen ontkennen), zijn wij vandaag nog niet onder een van de zegels, bazuinen of schalen, hetgeen door de meesten ook bevestigd wordt. Wij bevinden ons nog steeds in de tijd van ‘hetgeen is’. De bedeling is nog niet beëindigd. Pas wanneer deze bedeling eindigt, begint het ‘profetisch verleden’. Totdat ‘het recht* heeft overwonnen’, blijven ‘de dingen die zijn’ als getuigen van Gods barmhartigheid bestaan. Het zal dus duidelijk zijn hoe verkeerd elke interpretatie is die de gemeenten deel laat uitmaken van de toekomst. 3. ‘En hetgeen na dezen weldra† geschieden zal.’ Dit verklaart zichzelf. Het laatste deel van het boek begint pas als de eerste twee delen zijn afgesloten, eerder niet. In de laatste brief, die aan de gemeente te Laodicea, staat dat Jezus op het punt staat haar uit Zijn mond te spuwen (Openb. 3:16). Hier lezen wij over de verwerping van de gemeente als Gods getuige. En de voorgaande brief aan Filadelfia waarschuwt ons voor de ‘ure der verzoeking, die over de hele wereld komen zal’, terwijl het zevenmaal herhaalde woord μελλω‡ (uitspraak: mello - vertaling: spoedig, weldra) in het profetische deel van het boek, verwijst naar wat wordt bedoeld met ‘hetgeen weldra§ geschieden zal’. Een speciaal visioen van Jezus gaat vooraf aan, en geeft een specifieke betekenis aan ‘hetgeen is’; zo wordt ook ‘hetgeen weldra geschieden zal’ geïntroduceerd door een ander visioen (van God op de troon), en door een nieuwe positie en een nieuw aspect van Jezus. Het grote derde deel is weer onderverdeeld in vijf andere delen, zodat het boek terecht gezien mag worden als een samenstelling van zeven delen:

* Of ‘oordeel’ (Matt. 12:20). - Vertaler. † Dit is een betere vertaling dan alleen het ‘na dezen’. - Vertaler. ‡ ‘Mello’ wordt in het Nieuwe Testament vaak gebruikt om aan te geven wat naar de loop van het lot, of volgens de tevoren bepaalde gang van het Godsbestuur, of naar de onverbreekbare wetten van samenhang tussen oorzaak en gevolg, beslist gebeuren moet. - Vertaler. § Grieks: μελλει (uitspraak: mellei - vertaling: spoedig, weldra). - Vertaler. Hoofdstuk 1 115

A. I. Zeven lampen. B. II.-III. Zeven gemeenten.

IV.-XI. Plagen. XII.-XIV. De vrouw in de hemel (Het Jeruzalem dat nu is). C. XV.-XVI. Plagen.

XVII.-XVIII. De vrouw op aarde (Babylon). De Bruid op de nieuwe aarde (Het toekomstige XIX.-XXII. Jeruzalem).

Dat het profetische deel van het boek met een geheel nieuwe bedeling begint, blijkt duidelijk uit het verdwijnen van het voorgaande visioen. De lampen zijn niet meer te zien. Het heiligste deel van de tempel, dat eerst nog door een deur verborgen werd, is nu geopend, en de troon van Gods gerechtigheid verschijnt. Jezus neemt een heel andere houding aan. Hij die Priester was, is het Slachtoffer, en de koninklijke Vertegenwoordiger van de troon. Hij die vol van genade was, gaat nu uit om wraak te oefenen. In dat deel is niets te vinden dat verbonden is met de brieven aan de gemeenten. De getuigen die God in het profetische deel oproept, worden niet persoonlijk aangesproken. Israël is - door de Wet en de Profeten - al in het bezit van de volle kennis van God in relatie tot haar hoop en wandel. Het is heel belangrijk om goed te kijken naar de omschrijving van het laatste deel. Die beschrijving is op zichzelf al genoeg om de algemeen aanvaarde interpretatie te verwerpen die er vanuit gaat dat het profetische deel de geschiedenis van de christelijke kerk weergeeft. Nee! Het profetische deel begint pas als de gemeenten als ontrouwe getuigen door God verworpen zijn. Een verkeerde vertaling, door de zinsnede ‘hetgeen na dezen weldra geschieden zal’ weer te geven als ‘hetgeen na dezen geschieden zal’, is er de oorzaak van dat deze valkuil toegedekt werd. Deze zeer algemene uitdrukking zou alleen op het profetische deel van het boek slaan. Maar als wij de woorden hun volle kracht geven, en ze vergelijken met de verklaringen in het begin van het profetische deel, is het bewijs tegen de algemene interpretatie rond. Op het moment dat Johannes het profetische visioen ontvangt,* wordt duidelijk - door de herhaling van Jezus’ woorden - dat het derde

* Dat is dus in Openbaring 4:1. - Vertaler. 116 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift deel begint. ‘Na deze dingen zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op en ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet.’ Dit heeft betrekking op de visie die de meningen van de futuristen en de preteristen met elkaar wil verenigen. Sommigen beweren dat er twee interpretaties van de Apocalyps zijn, een langere en ene kortere. Zij accepteren de algemene interpretatie van de bazuinen en de schalen, maar zeggen dat er in de toekomst ook nog een kortere, cruciale vervulling zal plaatsvinden. Maar nee! Als het derde deel alleen gaat over de dingen die gebeuren gaan wanneer de gemeenten niet langer door God erkend worden, dan worden óf de gemeenten nu niet meer erkend - en zijn zij gedurende de afgelopen tweeduizend jaar dus ook niet erkend, óf het profetische deel is nog niet begonnen. De gemeenten krijgen dus eerst van God te horen wat hun toestand is, en vervolgens krijgen zij - net zoals God zijn knecht Abraham het oordeel over Sodom aankondigde - te horen wat er allemaal over de wereld komen gaat. Er wordt echter eerst nog gesuggereerd dat de gemeenten niet blijven voortbestaan. Het principe van gerechtigheid dat door het zwaard in de mond van de Here wordt uitgebeeld, maakt duidelijk dat iedereen die het wezen van de mens kent dit had kunnen zien aankomen: de gerechtigheid profeteert. En de woorden die de Here gebruikt om Zijn afschuw te tonen voor de lauwe christenen in Laodicea (Openb. 3:16), laat geen twijfel over het uiteindelijke gevolg van hun beproeving. Het goddelijk geduld spaart nog steeds allen die niet in de goedheid Gods blijven wandelen, en die dus eigenlijk rijp zijn om afgesneden te worden. Openbaring toont ons hoe vreselijk de dingen zijn die over de aarde gaan komen, opdat wij daar ver vandaan blijven en waardig bevonden mogen worden om te ontkomen aan ‘de ure der verzoeking, die over de hele wereld komen zal’. De tafel der toonbroden is niet aanwezig in het heiligdom omdat God Israël niet erkent. Dus als de kandelaren in het profetische deel niet meer aanwezig zijn, is dat omdat de gemeente aan de kant is gezet. Het profetische deel eindigt niet bij het aanbreken van de millenniale heerlijkheid, maar met de uiteindelijke verblijfplaats van de heiligen op de nieuwe aarde. Hoofdstuk 1 117

Opnieuw zeggen wij: er kan geen dubbele vervulling van het profetische deel zijn. Nee! De bedeling van de gemeente is de tijd van Gods barmhartigheid, en dus de tijd van het geheimenis. Als het profetische deel begint, gaat het geheimenis voorbij, door de komst van God in gerechtigheid. Als Jezus als Priester de lampen in het heiligdom onderhoudt, zijn de aarde en haar koningen nog niet in beeld. Wij zien hoe Joden en heidenen de gemeente van Christus vervolgen. Maar zij moeten geduldig zijn. God oordeelt de wereld nog niet om haar overtredingen. Maar zodra de troon van het profetische deel is opgericht, klinkt de roep om het vergoten bloed der heiligen te wreken aan hen die op de aarde wonen. En die roep wordt gehoord. De tijd voor wraak is nu gekomen. Vergelijk Openbaring 2:3, 9-10, 13 en 3:8 met Openbaring 6: 10-11 en 17:5-6. Zoals de evangeliën en Handelingen de overgang van het judaïsme naar het christendom beschrijven, zo beschrijft Openbaring de overgang van het christendom naar Gods hernieuwde aandacht voor Zijn volk Israël, het duizendjarig rijk, en de eeuwigheid daarna. De dingen die Johannes zag, maken de Jood duidelijk waar de Zoon des Mensen nu is, en wat Hij doet totdat het aangekondigde Koninkrijk komt. Zoals de sterren niet aanwezig zijn in Daniël, zo zijn ook de dood en opstanding van de Zoon des Mensen, en Zijn heerschappij over het dodenrijk niet in Daniël aanwezig, want deze dingen zijn nauw met elkaar verbonden. De sterren en de lampen zijn de vrucht van het getuigenis van de verrezen Christus. Maar Hij die Johannes ziet, is dezelfde persoon die Daniël zag toen hem de toekomst van Israël en de tempel werd geopenbaard. Hij is dezelfde Zoon des Mensen die Daniël zag komen met de wolken.

1:20 ‘Het geheimenis der zeven sterren, die gij gezien hebt op* Mijn rechterhand, en de zeven gouden lampen: de zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de zeven lampen zijn de zeven gemeenten.’

Slechts een deel van het visioen dat Johannes zag wordt verklaard, omdat alleen dat deel symbolisch was. De lampen waren een zichtbare, materiële werkelijkheid. Maar hun

* Zie voetnoot † op pagina 105 (vervolg op pag. 106). - Vertaler. 118 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift betekenis was een geheim, een symbool van een geestelijke werkelijkheid op aarde. Zij worden geen ‘symbool’ genoemd, maar een ‘geheimenis’. De uitleg van de Here is heel belangrijk. Alles wat symbolisch is, is bedekt met de sluier die ‘geheimenis’ heet. Omdat het boek door God ‘de Openbaring’ of ‘de onthulling’ wordt genoemd, IS HET GEEN SYMBOLISCH BOEK. Er staan wel symbolen in, maar veel van die symbolen worden verklaard. Er staan wel symbolen in, maar die zijn allemaal met een sluier bedekt. Mijn conclusie is dan ook dat Openbaring geen ‘symbolisch boek’ is; overal waar het niet tot absurditeiten leidt, moeten wij het boek letterlijk nemen. Het geheimenis van het voorgaande visioen zit hem niet in de persoon of Priester, maar in de sterren, en in de lampen waartussen Hij wandelde. De sterren waartussen Hij wandelde, waarvan eerst gezegd werd dat zij in Zijn hand waren, bevinden zich nu op Zijn hand. ‘De zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten.’ We kunnen drie vragen stellen bij dit vers: 1. Waarom worden deze beambten weergegeven als sterren? 2. Waarom worden zij ‘engelen’ genoemd? 3. Wat is hun positie of functie in de gemeenten? I. Met betrekking tot de eerste vraag kunnen wij het volgende zeggen: (1) Waarschijnlijk worden zij zo genoemd vanwege het verband met Daniël 12:3: ‘En de verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht als de sterren, voor eeuwig en altoos.’ In Daniël nemen de sterren hun positie voor eeuwig in, maar in Openbaring 1:20 is het slechts een proeftijd. Valse leraren, die anderen op de weg des doods leiden, zijn ‘dwaalsterren’ (Judas 13). (2) Waarschijnlijk worden zij zo genoemd vanwege het verband met die grote geestelijke waarheid die ons leert dat het nu ‘nacht’ is (Rom. 13:12). En het is op last van God dat de maan en de sterren de heersers van de nacht zijn (Ps. 136:9). (3) Engelen zijn hemelse heersers, en omdat de engelen in ons vers de naam ‘engel’ aannemen en hun ambt bekleden, krijgen zij ook hun symbool. ‘Terwijl de morgensterren tezamen juichten, en al de zonen Gods jubelden’ (Job. 38:7). Hoofdstuk 1 119

(4) Onze verklaring van het symbool komt overeen met de betekenis van de sterren in het profetische deel van Openbaring. Er verschijnt een symbolische of mystieke vrouw in de hemel, met op haar hoofd een kroon van twaalf sterren (Openb. 12:1). Dat zijn de twaalf aartsvaders, de vorsten van de twaalf stammen van Gods oude verbondsvolk. Deze zeven sterren zijn vorsten of heersers over Gods nieuwtestamentische priesters. De twaalf aartsvaders kregen die positie van God in een vroegere bedeling, zoals deze zeven sterren hun positie in een latere bedeling kregen. De zeven sterren houden hun positie slechts voor een bepaalde tijd, en zij laten zich door Christus beoordelen op de grote dag. De twaalf aartsvaders hebben hun proeftijd al gehad en hebben deze goed doorstaan, daarom zijn zij eeuwige sterren geworden. Deze sterren zijn heersers. Zij worden veracht op aarde, maar stralen in de hemel. Door de machthebbers op aarde worden zij verworpen, maar zij worden erkend als deel van het gerei in de hemelse tempel. Zij zijn aangesteld door Christus, niet door mensen. Zij werden geen sterren omdat zij genoeg stemmen van hun gemeente hadden gekregen; zij waren geen huurlingen die hun positie en macht konden houden zolang zij het hun gemeente maar naar de zin maakten. En omdat zij niet door de gemeenten in het leven zijn geroepen, houden zij ook niet op te bestaan als zij de gemeenten tegen de haren in strijken. Christus ondersteunt de sterren. Zijn genade en Zijn keuze maakten hen tot wat zij zijn, en of zij staan of vallen gaat alleen hun Here aan. II. Waarom worden zij ‘engelen’ genoemd? Merk op dat ‘engelen’ hun letterlijke aanduiding is. Die aanduiding wordt gegeven als de verklaring van de mystieke ‘sterren’. 1. Johannes de Doper en onze Here worden door Maleachi beide met het Hebreeuwse woord voor ‘engel’ aangeduid: ‘Zie, Ik zend Mijn engel (bode),* die voor Mijn aangezicht de weg bereiden zal; plotseling zal tot zijn tempel komen de Here,

uitspraak: malach). De eerste engel is Johannes, de tweede) מלאך :Hebreeuws * engel is de Here Jezus. In beide gevallen wordt ‘malach’ gebruikt. De NBG vertaalt ‘malach’ eerst met ‘bode’, en vervolgens met ‘engel’. De SV vertaalt beide met ‘engel’. - Vertaler. 120 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift die gij zoekt, namelijk de engel des verbonds, die gij begeert’ (Mal. 3:1). De priester en de profeet worden soms ook bij deze naam genoemd: ‘Want de lippen van de priester bewaren kennis en uit zijn mond zoekt men onderricht in de wet, want een engel van de Here der heerscharen is hij’ (Mal. 2:7); ‘En Haggai, de Engel des Heren, zeide, krachtens de boodschap des Heren, tot het volk’ (Hag. 1:13); ‘Zo zegt de Here (…) die het woord van Mijn knecht gestand doe en de aankondiging mijner engelen volvoer’ (Jes. 44:26).* 2. Zij zijn de boodschappers van Christus. ‘Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u’ (Joh. 20:21). Zij zijn dienaren van de Priester in het hemelse heiligdom. De engelen - meestal boodschappers genoemd - worden in de huidige bedeling Gods engelen genoemd, of engelen van de Vader van de Here Jezus. ‘Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor zijn engelen’ (Openb. 3:5). In het profetische deel van Openbaring komen de engelen der gemeenten niet meer voor. De engelen die in dat deel voorkomen zijn echte engelen, en de sterren die door de staart van de draak worden meegesleept, zijn de engelen die samen met Satan gevallen zijn. ‘Michaël en zijn engelen voerden oorlog’ (Openb. 12:7 - TV). Jezus neemt hier een nieuwe titel aan: Michaël. Hij is de Leider van alle engelen Gods. ‘Ook de draak en zijn engelen voerden oorlog’ (Openb. 12:7). 3. Zij worden ‘engelen der gemeenten’ genoemd, zegt Hengstenberg, omdat zij door God naar de gemeenten werden gestuurd om hen te beschermen. Hij vergelijkt de uitdrukking ‘engelen der gemeenten’ heel toepasselijk met wat Jezus zegt over beschermengelen: ‘Want Ik zeg u, dat hun engelen (de engelen van de kleinen) in de hemelen voortdurend het aangezicht zien van Mijn Vader, die in de hemelen is’ (Matt. 18:10b). Zoals de engel van ‘de kleine’ degene is aan wie ‘de kleine’ is toevertrouwd, zo is de engel der gemeente de opziener aan wiens bestuur de gemeente is toevertrouwd. En omdat deze engelen daarom de hoge eer hebben altijd het aangezicht van de Vader te zien, worden zij onophoudelijk door Christus op Zijn hand gedragen. Dit brengt ons bij de derde vraag.

* In al deze verzen wordt het Hebreeuwse woord ‘malach’ gebruikt. - Vertaler. Hoofdstuk 1 121

III. Wat is hun positie of ambt? Op dit punt verschillen de uitleggers ook van mening. Ik zal eerst drie verkeerde meningen behandelen, en daarna de juiste. 1. Sommigen zien de engelen der gemeenten als boodschappers die door de gemeenten naar Johannes zijn gezonden. Maar er zijn geen bronnen die bevestigen dat er ooit zulke personen naar Johannes zijn gezonden. Johannes wordt bevolen om brieven naar hen te zenden, niet om brieven door hen te laten verzenden. De engelen hadden een vaste standplaats in hun werkgebied, en zij hadden veel invloed, wat blijkt uit het feit dat Jezus hen verantwoordelijk houdt voor de toestand van hun gemeente. 2. Sommigen zien hen als echte engelen die aan het hoofd van de verschillende gemeenten staan, zoals de engelen in Daniël over naties heersen. Maar dat kan niet, want de engel van Smyrna moet ‘getrouw zijn tot de dood’ (Openb. 2:10c), en wij weten dat engelen niet kunnen sterven. 3. Sommigen denken dat zij simpelweg vertegenwoordigers van de gemeenten zijn. Maar zij worden duidelijk onderscheiden van de gemeente als lichaam. De lamp vertegenwoordigt de plaatselijke gemeente als lichaam, en Jezus wandelt midden tussen de lampen. De sterren vertegenwoordigen de engelen, en Jezus draagt de sterren op Zijn rechterhand. Hij maakt heel duidelijk onderscheid tussen de engelen en de gemeenten. ‘De zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten, en de zeven lampen zijn de zeven gemeenten.’ De enige verklaring die aan alle gestelde voorwaarden voldoet, is die welke de engelen ziet als de oversten, opzichters, of voornaamste (eerste) voorgangers van de gemeenten. Zij waren bisschoppen, niet van een bisdom, maar van een plaatselijke gemeente (een gemeente in een bepaalde stad). De naam die deze dienaren in de brieven van Paulus hebben, heeft dezelfde betekenis als in ons huidige vers. Hij noemt ze ‘apostelen’.* Als de Korinthiërs Paulus vragen stellen over deze broeders, noemt

* Αγγελος (uitspraak: angelos) en αποστολος (uitspraak: apostolos) betekenen beide ‘een gezondene’, net zoals de corresponderende Hebreeuwse woorden .(uitspraak: shalach) שׁליח uitspraak: malach) en) מלאך 122 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift hij ze apostelen der gemeenten en een eer van Christus (2 Kor. 8:23).* ‘Epafroditus (…) mijn broeder en medearbeider en medestrijder, die uw apostel (zie Grieks) was om mij te helpen in hetgeen ik nodig had’ (Filip. 2:25). De engelen waren plaatselijke apostelen die een vaste standplaats hadden. Er is één goddelijke regeringsvorm die als een rode draad door de verschillende ordeningen heen loopt. We zien dit bij Israël tijdens de veertig jaren in de woestijn, ten tijde van de koningen, in de hiërarchie van de tempel van Salomo en in de hiërarchie van het hemelse heiligdom. Deze regeringsvorm kent ten minste twee rangorden. 1. Ten tijde van Israëls woestijnreis zien wij (1) Mozes als leider. En onder Mozes zien wij (2) de oudsten van Israël (Ex. 12:21, 18:12, enz.). 2. De regering van het land Israël had (1) een koning en (2) oudsten - de Raad van de koning (2 Sam. 5:3, 17:4; 1 Kon. 8:1, enz.). 3. In de hiërarchie onderscheiden wij onderscheiden wij (1) de hogepriester en (2) de oudsten der priesters, oftewel de hoofden van de vierentwintig priesterafdelingen (1 Kron. 24:1-18; Jes. 37:2). 4. De hemelse regering werkt volgens hetzelfde systeem. In Openbaring 4 zien wij (1) de grote troon van de Koning der koningen, en daaromheen (2) de vierentwintig tronen van de gekroonde oudsten. In ons huidige voorbeeld neemt Jezus de eerste plaats in; Hij staat centraal. De engelen der gemeenten hebben dezelfde relatie tot de Here als de oudsten tot de troon in Openbaring 4. Zoals Jezus waakt over alle gemeenten wereldwijd, zo is elke engel aangesteld als wachter over één van die gemeenten. Zoals Jezus aansprakelijk is voor alle gemeenten ten overstaan van Zijn Vader, zo zijn de engelen aansprakelijk voor hun gemeenten ten overstaan van Christus.

* De meeste vertalingen gebruiken hier ‘afgevaardigden’, ‘afgezanten’ of ‘vertegenwoordigers’, maar het Griekse woord dat hier gebruikt wordt is αποστολος (uitspraak: apostolos). De Duitse Revidierte Schlachter Bibel (RSB) gebruikt wel ‘apostelen’, en de AV gebruikt ‘boodschappers’. - Vertaler. Hoofdstuk 1 123

In Daniël zien we hemelse engelen, vorsten of hoeders van natiën; in Openbaring zien wij menselijke engelen, hoeders van gemeenten. Ik geloof dat er een door God ingestelde regeringsvorm in de gemeenten was, die in alle zeven gemeenten gelijk was. Elke gemeente heeft haar engel. Iedere engel functioneert onafhankelijk van de anderen. Er is geen brief aan de engel der zeven gemeenten. Er was geen engel die als opziener leiding gaf aan de vele gemeenten in een land. Ik ga ervan uit dat deze ordening de volmaakte goddelijke ordening is. Zoals het getal van de gemeenten het dispensationeel volmaakte getal zeven is, zo is ook de door Christus ingestelde organisatie van die gemeenten volmaakt. Als de gemeenten falen, is dat niet vanwege hun gebrekkige toerusting; zij falen ondanks de beste organisatie, een systeem dat door Christus zelf is ingesteld. Als het ‘vat’ beschadigd wordt, moet uiteindelijk worden toegegeven dat dit niet kwam door het aantal leden en dienstknechten, of door het gebrek aan een voorganger. Dat er een gelijksoortige organisatie was in elke gemeente die voltallig was geworden, kunnen wij denk ik duidelijk afleiden uit het voorbeeld van de gemeente te Efeze, de eerste van de zeven gemeenten. De geschiedenis van de gemeente te Efeze is beter te traceren dan die van de andere gemeenten. Deze gemeente begon toen Paulus besprekingen hield in de synagoge, waar hij enkelen kon overreden (Hand. 18:19-21). Niet lang daarna kwam er een man genaamd Apollos te Efeze. Hij bouwde de discipelen op in hun geloof (Hand. 18:24-28) en zorgde waarschijnlijk ook voor aanwas. Dan bezoekt Paulus Efeze een tweede keer. Als hij merkt dat de ongelovige Joden zich hebben verhard, zondert hij zijn eigen discipelen af, en zo wordt de gemeente te Efeze gevormd (Hand. 19:1-10). Tijdens de twee jaar die Paulus in Efeze verblijft, had de gemeente zeker enkele ambtsdragers nodig, die Paulus ook zeker had aangesteld, zoals zijn gewoonte was (Hand. 14:23). Dat wij hierin niet misleid zijn, blijkt uit de volgende keer dat Efeze genoemd wordt, want als de apostel tijdens zijn reis naar Jeruzalem aan Efeze voorbij gaat om tijd te winnen, ontbood hij ‘de oudsten van de gemeente te Efeze’ (Hand. 20:16-17). Wel, als daar oudsten of oudere mannen waren om de gemeente te 124 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift besturen, waren er ook diakenen of jonge mannen om de gemeente te dienen (Filip. 1:1). Dan komt de laatste stap. Een zekere broeder wordt door Christus aangesteld als opziener (apostel of bestuurder) van de hele gemeente - ‘de engel der gemeente te Efeze’. De organisatie is nu gereed. Waarom worden de engelen en de gemeenten symbolisch weergegeven? Ik denk dat dit is vanwege een principe dat op alle symbolen in Openbaring van toepassing lijkt te zijn, namelijk dat overal waar een persoon of voorwerp twee plaatsen heeft, het in zijn natuurlijke plaats letterlijk beschreven wordt, maar buiten zijn natuurlijke plaats een andere vorm aanneemt en symbolisch weergegeven wordt. De gemeenten waren letterlijk op aarde, en dus worden zij in de volgende twee hoofdstukken letterlijk aangeschreven. Maar zij zijn alleen mystiek en geestelijk gezien in de hemel en daarom worden zij daar symbolisch voorgesteld. ‘En de zeven lampen zijn de zeven gemeenten.’ Elke gemeente was een vergadering van gelovigen. Alle gelovigen in elke stad zouden verenigd moeten zijn in één gemeenschap. In de meest volmaakte periode van de gemeente was er slechts één gemeente in elke stad, en slechts één bestuurlijk orgaan. Dit wordt uitgebeeld door een enkele ster en een enkele lamp voor elke stad. God heeft gelovigen ertoe bestemd om samen één lichaam te vormen. In relatie tot de hemel en de tempel van het nieuwe verbond, zijn de gelovigen een lamp. Wij zijn al in de hemelse gewesten, in vertegenwoordigende of representatieve zin. Maar spoedig zullen wij daar echt zijn, fysiek (hoofdstuk 7). Terwijl wij op aarde zijn, maken wij mystiek gezien deel uit van het gerei van het hemelse heiligdom. Maar spoedig zullen wij daar echt als priesters functioneren. Gelovigen worden nu nog niet weergegeven als priesters die het heilige der heiligen binnengaan door de gescheurde voorhang, zoals de Hebreeën dat deden. Wij naderen tot ‘de troon der genade’ (Hebr. 4:16). Maar hier is het een andere troon, en alle dingen in dit boek hebben betrekking op die troon. Hoewel alleen de zeven gemeenten en de gemeenten in Asia direct aangesproken worden, noemt Jezus in één van Zijn brieven alle gemeenten (Openb. 2:23), en de Geest spreekt ook Hoofdstuk 1 125 tot ‘de gemeenten’, dat wil zeggen ‘alle gemeenten’ (Openb. 2:11, enz.). ‘De zeven sterren zijn de engelen der zeven gemeenten.’ ‘En de zeven lampen zijn de zeven gemeenten.’ Is het woord ‘zijn’ moeilijk te begrijpen? Nee! Zelfs een klein kind begrijpt het. Het begrijpt dat het ‘vertegenwoordigt’ betekent. Waarom zouden wij dan meer moeite hebben met deze tekst: ‘Neemt, eet, dit is Mijn lichaam?’

Hoofdstuk 1 is onderverdeeld in zeven delen.

1. De titel (v. 1-3). 2. De toespraak of introductie (v. 4-6). 3. Hij komt! (v. 7). 4. Ik ben de Alfa (v. 8). 5. De omstandigheden van het visioen (v. 9-11). 6. Het visioen zelf (v. 12-16). 7. De interpretatie (v. 17-20).

DE TYPEN VAN HOOFDSTUK I

Het eerste type - Mozes

Het tafereel in dit hoofdstuk wordt getypeerd door de roeping van Mozes in de woestijn (Ex. 3). Mozes was in de woestijn herder van de kudde van een ander, en hij leidde die kudde naar de berg Gods. Johannes was ook een herder, van Christus’ betere kudde,* en de tempel en de troon in Openbaring 1 corresponderen met de berg Gods in Exodus. Mozes was in de woestijn; Johannes zat op het troosteloze eiland Patmos. Toen Mozes in de woestijn was, werd zijn aandacht getrokken door een brandende braambos, die niet verteerde. Het was een

* De kudde was van Jetro, de priester van Midjan (zijne excellentie, priester van het oordeel). Mozes week van zijn weg af om de brandende braambos te bekijken; Johannes keerde zich om, om de stem te zien die met hem sprak. 126 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift wonderlijk verschijnsel,* en Mozes ging er heen om het van dichtbij te bekijken. De Engel des Heren is in de braambos en uit die braambos spreekt hij tot Mozes. Johannes ziet zeven brandende lampen, en de Here Jezus als de Priester-engel die tussen de lampen wandelt. De Heiland spreekt tot Johannes van tussen de lampen. Maar de tijd heeft niet stil gestaan. Exodus 3 is verleden tijd en wij zien dat de tabernakel nu in de hemel is opgezet, waar Jezus als gewijde Hogepriester over de priesters spreekt, en boodschappen naar hen stuurt. De gemeenten waren als de braambos. Zij brandden maar werden niet verteerd. Zij werden vervolgd door de mensen, maar gesteund door God. De gemeenten branden niet alleen, zij schijnen ook voor God om licht aan de mensen te geven. Mozes is ver verwijderd van de plaats waar Israël verdrukt wordt. Johannes is niet bij de gemeenten. God roept tot Mozes uit de braamstruik, en verbiedt hem dichterbij te komen omdat de grond heilig is. Vervolgens maakt Hij Zich bekend als de God van Abraham, Izak en Jakob, maar Mozes durft niet te kijken. Vertaald naar het heden is het ‘grote gezicht’ de Priester die tussen de lampen wandelt. Johannes mag als priester niet alleen dichtbij komen, hij mag ook op de heilige grond in het heiligdom staan. Hij hoort Jezus zeggen dat Hij God is. Hij noemt Zichzelf ‘de Eerste en de Laatste’, waarmee Hij Zichzelf tot de God van alle voorgaande en komende bedelingen verklaart. Mozes ziet God niet en behoudt zijn kracht. Johannes ziet God wel en valt als dood voor Zijn voeten neer, waarna Hij Zijn rechterhand op hem legt. De engel zegt tegen Mozes dat Hij de ellende van Zijn volk gezien heeft, en dat Hij gekomen is om Zijn volk te redden. Jezus zegt tegen Johannes dat Hij bekend is met het lijden van Zijn volk, maar dat het nog niet de tijd is om hen te bevrijden. Mozes wordt door God gezonden als bevrijder om Zijn volk uit Egypte te bevrijden. Dat is niet de opdracht die Johannes krijgt. Die opdracht wordt gegeven aan Iemand die groter is dan de apostel. Jezus, een profeet net als Mozes, en verworpen net als Mozes, is de grote Bevrijder, zoals wij zien in Openbaring 7. Het is een tijd van verdrukking voor Zijn gemeenten, maar in tegenstelling tot de Israëlieten jammeren zij niet tegen hun

* Of ‘een groot gezicht’ (SV). - Vertaler. Hoofdstuk 1 127

‘drijvers’ (Ex. 3:7), want dit is de bedeling der genade. Hun verlossing is nabij. Jezus zal hen spoedig bevrijden. En vrijwel direct nadat het profetische deel begint, zien wij dat de nieuwe kudde van God bevrijd is uit Egypte en verzameld is op de berg (Openb. 7). De engel belooft Mozes een goed en groot land, vloeiende van melk en honing - een land dat op dat moment in het bezit was van een vijandig volk; maar die vijanden zouden voor hun ogen onteigend worden. En hier hebben wij in de verloste grote schare de belofte van de eeuwige rust, die ons uiteindelijk ten deel zal vallen in de nieuwe stad in de hemel en op aarde (Openb. 21-22), die wij mogen binnengaan en waarvan wij mogen genieten als de vijanden in de hemelse gewesten zijn uitgeworpen (Openb. 12). Jezus hoeft geen wonderen te doen voor Johannes, zoals Hij dat wel voor Mozes deed, want het volk aan wie de tekenen gegeven wordt, bestaat uit gelovigen. De Here laat Mozes een boodschap overbrengen aan de oudsten van Israël (Ex. 3:16, 4:29-31 ). Dit verklaart ook waarom de boodschappen voor de gemeenten aan de engelen der gemeenten werden gegeven. En het bevestigt ook de juistheid van onze visie op de positie die zij hebben.

Het tweede type - Exodus 12

Openbaring 1 correspondeert ook met de pauze die direct volgt op de voorbereiding van het Pascha en het doden van de eerstgeborenen. Vervolgens zendt God door Mozes een boodschap aan de Israëlieten, zodat de huizen van Zijn eigen volk voorbereid konden worden op wat komen zou. Dat was precies op de avond voor hun bevrijding. Dit is ook onze positie. Het is het Paasfeest (Pesach). Het Lam is geslacht. Het bloed is aan de deur van elk ‘huis des geloofs’ gestreken: de vergadering in dat huis is veilig. Zeven van zulke huizen worden onder onze aandacht gebracht. Maar hoewel de vergaderingen in deze huizen veilig zijn door het bloed (Openb. 1:5b), worden zij nog wel door God gewaarschuwd voor het zuurdeeg. Zij zijn de eerstgeborenen die het Lam eten met bittere kruiden, maar: ‘Zeven dagen zal er geen zuurdeeg in uw huizen 128 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift gevonden worden, want ieder, die iets gezuurds eet, zo iemand zal uit de vergadering van Israël worden uitgeroeid’ (Ex. 12:19). De boodschappen van de Heiland zijn dus waarschuwingen om het zuurdeeg te verwijderen, beloften aan degenen die deelnemen aan het feest van het ongezuurde brood van oprechtheid en waarheid, en dreigementen aan het adres van de eters van het zuurdeeg. Wij krijgen het ‘zwaard’ te zien waarmee de slachting onder de Egyptische eerstgeborenen zal worden uitgevoerd (Openb. 19), en wij worden gemaand om in het huis te blijven tot de ochtend (Ex. 12:22). Buiten het huis is de plaats van verwoesting en onheil. Wij wachten dus op de slachting te middernacht, en op onze uitgang in vrede en vreugde.

Het derde type - Eli

Er is ook een duidelijke overeenkomst met de eerste drie hoofdstukken van I Samuël. We zien daar de volgende priesters: Eli de hoofdpriester, en zijn zonen. Zijn zonen bedrijven kwaad, maar op Eli zelf is ook wat aan te merken. Hij is streng waar hij mild had moeten zijn: hij bestrafte Hanna terwijl zij lof verdiende (1 Sam. 1). En hij is toegeeflijk waar hij stevig had moeten ingrijpen: de zonde van Chofni en Pinechas was zeer groot, maar Eli liet zijn zonen hun gang gaan (1 Sam. 2:29). Hier neemt de Here Jezus de plaats van Eli in als Hogepriester. De gemeenten nemen de plaats in van de priesters, Eli’s zonen. Eli liet zich door ongepaste partijdigheid ervan weerhouden zijn zonen te dreigen en te straffen. Hij berispt ze wel, en keurt hun gedrag af, maar hij houdt ze niet tegen. Hier echter zien wij hoe de ware Eli, Gods aangekondigde ‘betrouwbare priester, die naar Zijn hart en in Zijn geest handelt’ (1 Sam. 2:35), trouw degenen die Hij tot het priesterambt verhief, berispt, dreigt, en weerhoudt. Hij leeft mee met allen die lijden en dwalen (Hebr. 5:1-2; Openb. 2:10, 13, 24-25), maar allen die moedwillig blijven volharden in hun overtredingen, dreigt Hij met het zwaard. De personen die in de gemeenten worden bestraft zijn priesters; de bestraffingen worden via de ‘afdelingshoofden’ (de hoofdpriesters of engelen der gemeenten) doorgegeven aan de priesters (de gemeenteleden). De zonden van Eli’s zonen waren afpersing, hoererij en overspel (1 Sam. 2:22). Hoererij en Hoofdstuk 1 129 overspel vinden wij ook terug in de gemeenten (Openb. 2:14, 20- 24). Maar de Here dreigt hen met zeer zware straffen als zij zich niet bekeren. ‘Gij brengt het volk des Heren tot overtreding’ zegt Eli tegen zijn zonen. ‘Maar Ik heb tegen u, dat gij de vrouw Izebel laat begaan (…) zij leert en verleidt Mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten’ (Openb. 2:20). Zien wij in Chofni en Pinechas aan de ene kant, en in Samuël aan de andere kant, niet de twee groepen van overwinnaars en overwonnenen, die de Here in alle zeven brieven noemt? ‘Maar zij luisterden niet naar hun vader, want de Here wilde hen doden’ (1 Sam. 2:25b). Het zwaard komt uit de mond van Christus, en er wordt mee gedreigd in één van de brieven aan de gemeenten. ‘Maar de jonge Samuël nam toe in aanzien en in gunst, zowel bij de Here als bij de mensen’ (1 Sam. 2:26). ‘Want wie Mij eren, zal Ik eren, maar wie Mij versmaden, zullen gering geacht worden’ (1 Sam. 2:30b). Het boek Samuël noemt twee verantwoordelijkheden: (1) De verantwoordelijkheid van Eli tegenover God en (2) de verantwoordelijkheid van Eli’s zonen tegenover Eli. Beide schieten te kort. Maar in Openbaring 1 is dat niet helemaal het geval. Onze Hogepriester heeft een volmaakt vertrouwen in God. De fout ligt dus helemaal bij de zonen en daarom worden zij berispt. In de geïnspireerde geschiedenis van Samuël vinden wij drie berispingen. 1. Eli berispt zijn zonen (1 Sam. 1:23), maar vervolgens laat hij zijn zonen gewoon hun gang gaan. 2. Vervolgens stuurt God een profeet naar Eli om hem te bestraffen (1 Sam. 2:27). God verwijt hem ondankbaarheid, en dreigt met het wegnemen van het priesterschap van zijn huis, en het aanstellen van een nieuwe priester en een nieuwe koning. Samuël neemt Eli’s plaats in als profeet. Maar omdat er geen fout of dwaling bij Jezus wordt gevonden, is er ook geen bestraffing in Openbaring. Dus omdat Jezus volmaakt is in het heiligdom, zoals Hij ook volmaakt was op aarde, wordt Hij verhoogd tot Profeet (Openb. 5 ) en Koning (Openb. 20). Voor de betrouwbare priester zou God een duurzaam huis bouwen (1 Sam. 2:35). Dit wordt in de brieven aan de gemeenten onder onze aandacht gebracht. ‘Zijn huis zijn wij, indien wij de vrijmoedigheid en de hoop, waarin wij roemen, [tot het einde onverwrikt] vasthouden’ (Hebr. 3:6). 130 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

3. Ten slotte wordt Gods bestraffing persoonlijk door Samuël naar Eli en zijn huis gezonden (1 Sam. 3). Omdat de Hogepriester hier niets verkeerd doet, wordt de bestraffing doorgegeven aan het huis. De Heiland neemt zowel de plaats in van God als van Eli, en Johannes neemt de plaats van Samuël in: ‘Hij diende de Here voor het aangezicht van Eli’ (1 Sam. 3:1 - SV). Hij diende de Vader, door de Zoon. Let op de overeenkomsten en verschillen tussen Jezus en Eli (1 Sam. 3). Als de bestraffing komt ligt Eli te rusten. Jezus staat en wandelt tussen de lampen, waarvoor Hij verantwoordelijk is. Eli’s ogen ‘begonnen zwak te worden’, hij kon niet meer zien. Jezus’ ogen zijn als een vuurvlam. Eli liet de lamp Gods langzaam uitgaan; hij liet hem niet de hele nacht branden tot de morgen (1 Sam. 3:3; Ex. 27:20-21). Jezus bestraft zelfs het afnemen van het licht in een vurige gemeente (Openb. 2:4). Het speelde zich af in de tempel, ‘waar de ark Gods was’ (1 Sam. 3:3). Wat Johannes ziet, speelt zich af in de hemelse tempel, waar zich de ark van het betere verbond bevindt (Openb. 11:19). ‘Samuël had zich te ruste begeven in de tempel des Heren.’ Johannes rustte op de dag des Heren. Samuël kende de Here nog niet. Johannes kent Hem. Samuël geeft de bestraffing door aan de Hogepriester. De boodschappen van Christus worden door Johannes aan de engelen der gemeenten overgebracht. Opnieuw wordt de juistheid van onze visie bevestigd. Samuël wordt ernstig gemaand de schuldige de volle waarheid mee te delen. Dat doet hij ook. ‘Toen deelde Samuël hem alles mee zonder iets voor hem te verzwijgen.’ Johannes ‘heeft van het Woord Gods getuigd en van het getuigenis van Jezus Christus, alles wat hij gezien heeft.’

HOOFDSTUK II

EFEZE

2:1: ‘Schrijf aan de engel der gemeente te* Efeze:† Dit zegt Hij, die de zeven sterren in Zijn rechterhand houdt,‡ die tussen de zeven gouden lampen wandelt.’

Het lijkt mij goed om even iets te zeggen over de structuur van de zeven brieven. Elke brief is in drie delen opgedeeld: 1. een introductie met daarin de beschrijving van een van de aspecten van Christus uit het visioen in hoofdstuk 1; 2. het hoofdgedeelte van de brief, waarin de geestelijke staat van de gemeente beschreven wordt; 3. de conclusie, waarin de Heiland beloften doet aan de overwinnaars. De brieven aan de zeven gemeenten zijn op wonderlijke wijze verbonden met de rest van het boek, en zijn gebouwd op de drie delen van het boek zelf. 1. De introductie verwijst naar ‘hetgeen gij gezien hebt’. 2. Het hoofdgedeelte van de brief beschrijft ‘hetgeen is’. 3. De belofte in de brief is weer verbonden met wat ‘na deze dingen* geschieden zal’.

* Volgens de kritische tekstuitgaven. Vertaler: De SV (en dus ook de AV) heeft hier ‘van’ in plaats van ‘te’ of ‘in’. Govett legt verderop in de verklaring van dit vers uit waarom het beter is om ‘te’ of ‘in’ te gebruiken. † Veel uitleggers denken dat de namen van de gemeenten een verborgen betekenis hebben. Bij sommige van de gemeenten is dat duidelijk, maar niet bij allemaal. Als dit voor alle zeven gemeenten geldt, zou Efeze ‘verlangen’ betekenen (Grieks: εφεσις - uitspraak: efesis), dat is verlangen naar Christus. ‡ Grieks: κρατων - uitspraak: kratōn - vertaling: stevig vasthouden. Stuart: ‘Dit is ‘macht hebben over’, of ‘invloed uitoefenen op’. Het betekent dat Christus macht heeft over de gemeenten (Stuart, deel 2, pag. 59). - Vertaler. 132 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Waarom wordt de eerste brief naar de gemeente te Efeze gestuurd? Waarschijnlijk (1) omdat zij de moederkerk was, (2) omdat de apostel Johannes er verbleef en met deze gemeente verbonden was, en (3) omdat Efeze het dichts bij Patmos was.† ‘Schrijf.’ Johannes was de secretaris van onze Here. Hij schreef deze brieven op bevel van de grote Here aan wie de gemeenten toebehoren. De beschrijving van Jezus aan het begin van elke brief verwijst naar de specifieke toestand van elke gemeente. Vervolgens spreekt Jezus over Zijn relatie met de ster en met de lamp. Want Hij spreekt rechtstreeks tot de engel, maar niet alleen tot de engel. Hij wil dat Zijn woorden ook een effect hebben op de gemeente, en op elk individueel lid van de gemeente. In het eerste visioen ‘heeft’ Jezus de sterren (Openb. 1:16), maar hier houdt Hij ze stevig vast. In het eerste visioen ziet Johannes de Here tussen de lampen staan, maar hier zegt de Here dat Hij tussen de lampen wandelt. En Hij wandelt niet zomaar tussen de lampen; Hij onderzoekt hun geestelijke conditie. In geen enkele brief wordt de naam van de engel genoemd; het heeft dus geen zin naar deze namen te gissen. Het gaat om het ambt, de functie van de engel, en de lessen in de brief horen bij die bedeling. Hoor, o ster! Hij spreekt tot u, degene van wie u al uw luister ontvangt, en alles dat u staande houdt. Hij spreekt, degene aan wie u straks rekenschap af moet leggen! Jezus wandelt tussen de gouden lampen. Het ware heiligdom en de dienst van dat heiligdom zijn niet langer aards. De tempel en zijn gerei zijn niet langer in Jeruzalem. Deze beschrijving die de Heiland geeft, heeft betrekking op het dreigement de lamp weg te nemen (Openb. 2:5b). Het gevaar voor de gouden vaten in het heiligdom is niet meer gelegen in de macht van een

* ‘Na deze dingen’ (Openb. 4:1). De beloften verwijzen naar dingen die gerealiseerd zullen worden in het profetische deel dat in Openbaring 4:1 begint. Zij worden voornamelijk vervuld in het duizendjarig rijk. - Vertaler. † Naast de redenen die Govett noemt, geeft Fausset nog een extra geografische reden (naast de ‘dicht bij Patmos’ reden): ‘Efeze was de metropool van Asia en werd ook wel ‘het licht van Asia’ en ‘de eerste stad van Asia’ genoemd. Na Efeze worden de gemeenten aan de westkust van Asia aangeschreven, en ten slotte de gemeenten in het binnenland van Asia’ (Jamieson, Fausset and Brown, Commentary on the Whole Bible, Zondervan Publishing House, Grand Rapids MI, 1967, pag. 1531). - Vertaler. Hoofdstuk 2 133

Babylonisch leger buiten de tabernakel, maar in de rechterlijke uitspraak van de Here zelf in het heilige der heiligen. De brief is geadresseerd aan de engel van ‘de gemeente’. Er was vroeger maar één gemeente in een stad, en vele gemeenten in een provincie. De gemeenten worden hier aangeschreven als vergaderingen van gelovigen; elke gemeente was een vergadering van ‘trouwe mensen’. Er staat niet ‘de gemeente van Efeze’, maar ‘in Efeze’. De getrouwen waren slechts een deel van de inwoners van elke stad die aangeschreven werd.* Efeze was nog steeds een heidense stad; de gemeente in Efeze werd gevormd door een getuigend overblijfsel. De gemeente had op die weg moeten blijven., maar zij raakte haar positie kwijt zodra zij ‘gelijkgeschakeld’ werd met de bevolking van de stad, want daardoor verdween de grens tussen de gemeente en de rest van de inwoners van Efeze.

2:2: ‘Ik weet uw werken en inspanning en uw volharding en dat gij de kwaden niet kunt verdragen en hen op de proef gesteld hebt, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat gij hen leugenaars hebt bevonden.’

‘Ik weet uw werken.’ Deze inleiding komt in de meeste brieven voor† (maar zie de uitleg bij Openb. 2:9). Wie een juist oordeel wil vellen, moet vooraf de juiste informatie hebben. En Jezus heeft die. Hij is de Getrouwe Getuige, en Zijn getuigenis komt voort uit Zijn volmaakte kennis van de feiten. ‘En inspanning.’ De engel wordt geaccepteerd, en zijn dienst ook. Jezus begint met het prijzen van al het goede dat Hij in elke gemeente vinden kan. De engel was actief in zijn gemeente (waarschijnlijk met het brengen van de juiste leer) en in de wereld (met evangelisatie). ‘En uw geduld (volharding).’ Omdat ‘geduld’ tweemaal genoemd wordt, in situaties waar speciaal naar gelovigen verwezen wordt, veronderstel ik dat het geduld naar twee dingen verwijst. Ten eerste naar de gemeente. De vergadering van gelovigen zelf vergt het geduld van de eerste (voornaamste) voorganger. In de gemeente te Efeze bevinden zich onwetende, verdorven en afvallige gelovigen, behept met allerlei zwakheden

* Zie ook: Walter Scott, Exposition of the Revelation of Jesus Christ (Pickering and Inglis, London, 1920), pag. 56. - Vertaler. † Niet in de kritische tekstuitgaven. - Vertaler. 134 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift en problemen. Mozes kwam dat ook tegen, en hij klaagt daar over: ‘Hoe zou ik dan alléén uw moeite, uw last en uw rechtsgedingen kunnen dragen?’ (Deut. 1:12) En Paulus kwam het ook tegen: ‘Indien iemand zwak is, zou ik het dan niet zijn? Indien iemand aanstoot neemt, zou ik dan niet in brand staan?’ (2 Kor. 11:29). ‘En dat gij de kwaden niet kunt verdragen.’ Wij moeten de kwaden buiten de gemeente niet oordelen. Maar tucht wordt gebruikt om discipelen die zondigen te bestraffen of uit te sluiten (1 Kor. 5). Ook de goddelozen (zondige, verdorven mensen onder de belijdende gelovigen) mogen niet tot de kudde toegelaten worden. Wij moeten hen verwerpen, samen met hun werken. ‘En (dat gij) hen op de proef gesteld hebt, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, en dat gij hen leugenaars hebt bevonden.’ Dit bewijst dat het apostelschap door de gemeenten en door de Here werd gezien als een algemeen ambt in de christelijke gemeente. Want als dat niet het geval was - als men in de gemeenten geloofde dat er maar twaalf apostelen zouden opstaan - zouden deze bedriegers alleen kunnen slagen door de namen van enkele van de twaalf apostelen te gebruiken. Maar de oorspronkelijke apostelen waren al lang dood (op Johannes na), en Johannes was bekend in Efeze. In die omstandigheden kon er maar één bedrieger zijn, die alléén de naam van Johannes kon gebruiken. Maar zou hij dat in Efeze durven te doen? Er waren immers meer mensen die zich voor apostel uitgaven, dus ook hier zou het een eenvoudige (fysieke) identiteitskwestie zijn. Als de twaalf apostelen een uniek en eenmalig ambt hadden vervuld, zou Jezus deze zin ook anders hebben geformuleerd. De tests die de engel gebruikte, waren dus dezelfde waarmee Paulus anderen - die aan hem twijfelden - ervan overtuigde dat hij een apostel was. De gemeenten die hij had gesticht, het feit dat hij de Here Jezus had gezien, de tekenen, de wonderen en machtige daden die hij deed - kortom de tekenen van het ambt - die alle hield hij de Korinthiërs voor (1 Kor. 9:2; 2 Kor. 11:12). De engel was de ‘deurwachter’ van de gemeente. Hij bewaakte de ingang en beoordeelde ‘verdachte’ personen (Marc. 13:34). Hoofdstuk 2 135

De gemeente te Efeze werd speciaal gewaarschuwd voor grimmige wolven die de kudde zouden binnendringen (Hand. 20:29). Die waarschuwing was niet tevergeefs. De waakzame engel hield de valse apostelen buiten de deur.

2:3: ‘En gij hebt volharding (geduld) en hebt verdragen om Mijns naams wil en gij zijt niet moede geworden.’

Ik denk dat dit het geduld is dat christenen hebben wanneer zij gehoond en vervolgd worden door de goddelozen. De engel verdroeg deze beproevingen door de liefde van Christus. ‘Zalig zijt gij, wanneer men u smaadt en vervolgt en liegende allerlei kwaad van u spreekt om Mijnentwil’ (Matt. 5:11). En ondanks de zware beproevingen (van binnen en van buiten) bleef hij het goede doen en bleef hij staande als hij lijden moest.

2:4: ‘Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt.’*

Er zit een opmerkelijke volgorde in de ‘punten van aanbeveling’ - samen vormen zij drie series van drie. ‘Ik weet (1) uw werken (2) en inspanning (3) en uw volharding:

(1) en dat gij de kwaden niet kunt verdragen, (2) en hen op de proef gesteld hebt, die zeggen, dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn, (3) en dat gij hen leugenaars hebt bevonden;

(1) en gij hebt volharding, (2) en hebt verdragen om mijn naams wil, (3) en gij zijt niet moede geworden.’

* G. H. Pember legt uit wat het gevolg is van het verdwijnen van de innige liefde voor de Here Jezus: ‘Wanneer door de verkillende liefde de samenbindende kracht van Zijn Geest tanende is in een gemeente, en men niet langer tevreden is met Hem als het enige Hoofd van het lichaam, kunnen er gevoelens opkomen gelijk aan die van de Israëlieten, die op een bepaald moment het gemis van een menselijke koning begonnen te voelen. God alleen als Koning was niet genoeg meer, niet meer ‘van deze tijd’. Menselijke organisaties namen de plaats in van Gods heerschappij. Als een gemeente haar diepe liefde voor Christus verliest, hoe kan zij dan voorkomen dat zij een aardse organisatie onder menselijke leiders wordt? (Pember, The Great Prophecies, deel 1, pag. 345). - Vertaler. 136 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

De Here slaat Efeze hoog aan; Hij heeft veel lof voor deze gemeente. Maar zij voldoet nog niet aan de hoge maatstaf van de Here. Hij heeft ook kritiek op deze zo geprezen gemeente. Hij wil volmaaktheid. De apostel Paulus waarschuwt ons dat, hoewel hij zich niet bewust was van ontrouw in zijn eigen hart, hij daardoor niet gerechtvaardigd was; zijn Rechter was de Here (1 Kor. 4:3-4). De eerste liefde voor Christus en Zijn gemeente was afgenomen. Een goed begin is niet genoeg in het geestelijk leven. Wij moeten doorgaan op de ingeslagen weg en groeien. Christus is naijverig en wil het enige voorwerp van onze liefde zijn. Deze vaststelling van de Here lijkt ook de latere datum van deze brief te bevestigen. Toen Paulus de brief aan de Efeziërs schreef, was de gemeente vervallen van de hoge mate van genade die zij kende. Niet brute kracht die van buitenaf grote gaten in de muur slaat, maar het afnemende licht van de liefde is het eerste symptoom van het verdwijnen van de getuigende functie van de gemeenten. De engel en de gemeente worden vervolgens opgeroepen zich te bekeren. Een opmerkelijk woord, want het is gericht tot gelovigen! Van de zeven gemeenten worden er vijf op deze manier vermaand! Efeze wordt opgeroepen zich te bekeren van haar afnemende liefde; Pergamum van het toelaten van valse leringen; Thyatira van haar boze werken; en Sardis van onwaakzaamheid en algemeen verval, terwijl Laodicea trots is op het moment dat haar lauwheid Christus met afschuw vervult. Maar de bekering van de engelen en van de gemeenten die zij onder hun hoede hebben, is natuurlijk van een geheel andere aard dan de bekering die van de wereld wordt geëist. De Heiland weet dat de eerste groep al vernieuwd is door de Geest, en vergeven is door Zijn eigen bloed. Maar hun leven was op sommige punten niet in overeenstemming met Zijn geboden, en op die punten worden zij bevolen hun leven te veranderen. Maar wat als zij dat niet deden? De gemeente te Efeze werd niet bedreigd met de eeuwige dood, maar met het verwijderd worden van haar positie als getuige van God. Maar in het profetische deel, waar het over de wereld gaat, zien wij een toornende God die Zijn oordelen zendt, in de verwachting dat de mensen zich door Zijn oordelen zullen Hoofdstuk 2 137 bekeren van ‘hun moorden, hun toverijen, hun hoererij en hun dieverijen’. De aanspraak die de Here maakt op de gemeenten, correspondeert met de aanspraak die Hij in het begin van het evangelie maakte op de Joden. Zij genoten verschillende voorrechten. God zocht vrucht aan de boom (Israël), maar vond die niet. Daarna verkondigde Hij het evangelie, en riep tot Israël, Zijn eigen uitverkoren volk: ‘Bekeer u!’ De eerste brief geeft ons een indruk van de toon van deze zeven brieven. En wat wij niet in deze brieven proeven, is het getuigenis van Gods genade, en Zijn vele bewijzen van barmhartigheid ter vertroosting, verlichting en volharding van de heiligen, als individu of als lichaam voor Gods aangezicht. De teneur van de zeven brieven is dat er eisen gesteld worden aan de verantwoordelijke partijen. De Here gaat ervan uit dat zij de noodzakelijke genadegaven en barmhartigheden die zij van Hem ontvingen, hebben gebruikt. Hij verwacht dus dat Zijn genadegaven de wandel van Zijn dienstknechten positief hebben beïnvloed. Overal waar van deze hoge norm wordt afgeweken, worden de schuldigen berispt. De positie van getuige, die de gemeente van God heeft ontvangen, moet in zijn ganse volheid vastgehouden worden, voor het aangezicht van God en mensen. Daarna worden de werken uit het verleden opgesomd, en afhankelijk van de aard van die werken, wordt de gemeente geprezen of berispt. Van de toekomst* (de bestemming) van de individuele gelovigen wordt gezegd dat die bepaald wordt door hun daden. De Here spreekt ook openlijk over Zijn oordeel, niet profetisch (onontkoombaar), maar als waarschuwing voor wat komen gaat als zij zichzelf niet vrijspreken door te luisteren naar de raad van de Here (Openb. 2:5, 16, 21; 3:2, 11, 18, 20).

2:5: ‘Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe (weder) uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik [haastig]† tot u en Ik zal uw lamp van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert.’

* Deze toekomst verwijst naar de bedeling van het duizendjarig rijk, niet naar de kwestie van eeuwig behoud of eeuwige verlorenheid. - Vertaler. † Tregelles denkt dat het woord ‘haastig’ hier niet thuis hoort. Vertaler: Alleen de SV heeft ‘haastig’; de kritische tekstuitgaven hebben het niet. 138 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

‘Denk aan uw vroegere ijver en werken, en het verschil tussen wat u was en wat u nu bent, zal voor u een oorzaak tot vernedering blijken te zijn!’ Het betreft hier geen val uit de rechterhand van Christus, want Johannes zag alle zeven sterren daar, maar een verval van de eerdere hoge mate van genade die zij bezat. Onder die omstandigheden roept Jezus de gemeente op zich te bekeren. Velen vinden het maar vreemd dat het woord ‘bekering’ in relatie tot gelovigen genoemd wordt! ‘Maar zo niet, dan kom Ik tot u.’ Het voortbestaan van de gemeente als getuige van God wordt afhankelijk gemaakt van haar geestelijke conditie. Dit bewijst natuurlijk ook dat de bedeling der gemeente van voorbijgaande aard is. ‘(…) Maar over u goedertierenheid Gods, indien gij bij de goedertierenheid blijft; anders zult ook gij weggekapt worden’ (Rom. 11:22). Jezus dreigt met het verwijderen van de lamp. Wat wordt daarmee bedoeld? Het verwijst niet naar de vernietiging van Efeze, hoewel Efeze later wel verwoest is. Het ‘verwijderen’ was een onzichtbare handeling in het hemelse heiligdom. Wereldse ogen zouden na deze handeling geen enkel verschil hebben opgemerkt, maar de hemelse positie van de gemeente als een door God erkende getuige was verdwenen. Dus toen Jezus de tempel aan de Joden overliet, en Hij het niet langer als het huis van Zijn Vader erkende, schitterde het marmer en het goud nog als voorheen. Alleen mensen met geestelijk inzicht konden zien dat God niet langer in de tempel aanwezig was. Jezus zegt niet dat Hij de lamp zou doven. Als de standaard verwijderd wordt, gaat de lamp uit. Als de gemeente niet meer door genade gedragen wordt, houdt zij op te bestaan. Jezus zegt ook niet dat Hij de lege plek door een andere gemeente zou laten innemen. Nee! Deze bedeling blijft niet voortbestaan. Het dreigement aan de eerste gemeente, en de ernstige berisping aan de laatste, getuigen samen van dezelfde waarheid. Maar was het wel gerechtvaardigd om door de gebreken van de engel de gemeente haar positie te ontnemen? Over het algemeen is de gemeente zoals haar eerste voorganger is: ‘Zo priester zo volk’ (Hos. 4:9). Jezus stelt dus niet voor de ster weg te nemen, maar de lamp; en als de lamp wordt weggenomen, dan ook de ster. Hoofdstuk 2 139

Hieruit kunnen wij opmaken dat geen enkele vergadering van getrouwe gelovigen op aarde volmaakt of standvastig is. Maar belooft Jezus niet dat de poorten van de hel Zijn gemeente niet zullen overweldigen (Matt. 16:18)? Nee, dat doet Hij niet! Hij belooft dat de poorten van het DODENRIJK haar niet zullen overweldigen. Maar het dodenrijk is een heel andere plaats dan de hel, en de belofte van de Heiland houdt niet in dat Zijn gemeenten op aarde nooit zullen ophouden te bestaan, of dat zij nooit overwonnen zullen worden door de misleidingen en de macht van Satan. Hij zegt alleen dat de poorten van de plaats waar de geesten van de overledenen verblijven, Zijn uitverkorenen niet gevangen kunnen houden op de dag van de opstanding.* ‘Indien gij u niet bekeert.’ Deze zin is erg belangrijk, omdat ermee aangegeven wordt dat de bekering van de gelovige de aangekondigde oordelen kan afwenden. Alle dreigementen die de Here hen voorhield, waren voorwaardelijk. Zij zouden alleen uitgevoerd worden als zij zich niet bekeerden.

2:6: ‘Doch dit hebt gij, dat gij de werken der Nikolaïeten† haat, welke ook Ik haat.’

* Dat is de betekenis als de gemeente de tegenstander is die niet door het dodenrijk overwonnen zal worden. Maar het kan ook naar de onoverwinnelijke Rots verwijzen. In het laatste geval is dit een voorzegging van de opstanding van Jezus. † Vertaler: Sommige uitleggers, waaronder Govett, denken dat Nikolaüs, de proseliet die in Handelingen 6:5 wordt genoemd, de stichter van deze beweging was. Maar Hengstenberg zegt dat hier waarschijnlijk niet naar de leider van een beweging wordt verwezen, omdat in Openbaring 2:15 de ‘leer der Nikolaïeten’ wordt genoemd, en niet ‘de leer van Nikolaüs’, zoals men zou verwachten omdat Openbaring 2:14 ‘de leer van Bileam’ noemt, en niet ‘de leer der Bileamieten’. Johannes kent Bileam en noemt hem bij name, maar Nikolaüs lijkt hij niet te kennen. En ook in Openbaring 2:20 lezen wij over ‘de vrouw Izebel’ en niet ‘de Izebelieten’ (Hengstenberg, deel 1, pag. 129-131). Stuart zegt: ‘Of de beweging ooit een leider met de naam Nikolaüs heeft gehad, of dat deze naam eenvoudig aan de beweging gegeven vanwege haar aard, blijft onzeker, maar het is niet zo belangrijk om hier zekerheid over te krijgen’ (Stuart, deel 2, pag. 62-65). Pember zegt: ‘In feite is er niets bekend over de geschiedenis van de Nikolaïeten. Alle informatie die bij de oude schrijvers over hen gevonden wordt is slechts speculatief. Sommigen zien hen (1) als een van de vele gnostieke sekten, (2) als volgelingen van Bileam die zijn leer verder uitdiepten, (4) als hedonisten, enzovoort. Het is dan ook verstandig om gewoon bij de letterlijke vertaling van het woord te blijven: nikos - zij die veroveren, en 140 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Jezus, als altijd bereid om dingen te noemen die lovenswaardig zijn, prijst de gemeente voor het verwerpen van de werken der Nikolaïeten. Wie waren deze Nikolaïeten? Waarschijnlijk een van de vele gnostieke sekten, of ‘wijze mannen’. Hippolytus zegt in zijn pas ontdekte* werk het volgende over deze groep: ‘De verschillende opvattingen van de gnostici zijn ons bekend, maar wij achten het niet nodig om deze nauwkeurig te beschrijven, omdat het er zoveel zijn, en omdat zij irrationeel en godslasterlijk zijn. De Griekse filosofen spraken met meer eerbied over God dan zij. Maar Nikolaüs veroorzaakte vele scheuringen onder hen. Hij was een van de zeven diakenen die de apostelen hadden aangesteld, en toen hij afweek van de juiste leer, verkondigde hij dat de daden van een mens, of welk vlees hij at, er niet toe deed.† In zijn Apocalyps bestrafte de apostel laos - het volk. Dus ‘zij die het volk veroveren’, of ‘zij die heersen over het volk’. De brief die Ignatius twaalf jaar na Johannes aan de Efeziërs schreef, bewijst dat er toen al sprake was van een hiërarchie in de gemeente. Ignatius steunde deze gang van zaken, en zei dat men de bisschop (eigenlijk opziener) moest gehoorzamen als ware hij God zelf. Ignatius was de eerste die de term ‘bisschop’ in de moderne betekenis van het woord gebruikte, en de apostolische betekenis van het woord negeerde. De apostelen stelden slechts twee bedieningen in - oudsten (Grieks: presbeteros) en diakenen (Grieks: diakonos): maar zodra de Hellenistische gemeenten zich begonnen te organiseren, werd de Griekse term ‘bisschop’ (Grieks: episcopos, dat is toezichthouder of opziener) vaak vervangen door ‘oudste’. De twee woorden betekenen echter hetzelfde: Hand. 20:17, 28; Ti. 1:5-7; 1 Petr. 5:1-2. In Filippenzen 1:1 groet Paulus de opzieners en diakenen; het is vrijwel zeker dat hij de oudsten (presbyters) ook genoemd zou hebben als zij een andere orde vertegenwoordigden. Clemens van Rome gebruikte beide termen gewoon door elkaar (Pember, deel 1, pag. 344- 345). C.I. Scofield ziet de Nikolaïeten als de vroegste manifestatie van het systeem van ‘geestelijken’ en ‘leken’, waarbij de ‘geestelijkheid’ over het ‘lekendom’ heerste. Sommige uitleggers denken dat de Nikolaïeten in de gemeente te Thyatira werden vertegenwoordigd door de vrouw Izebel (zie bijv. M. C. Tenney, Interpreting Revelation, pag. 61). Uitleggers verschillen van mening over de vraag of de Nikolaïeten en de volgelingen van Bileam tot dezelfde groep behoorden. - Vertaler. * Dit werd in 1861 geschreven. - Vertaler. † In deze passage heb ik de tekstverbeteringen van Bunsen verwerkt (Bunsen, deel 1, pag. 97-98). Vertaler: Dit is Christian Karl Josias Bunsen (1791-1860), beter bekend als Baron Bunsen, een diplomaat en wetenschapper uit Pruisen. De ontdekking van twee oude manuscripten tijdens zijn verblijf in Londen (een korte versie van de Brieven van Ignatius, en een onbekend werk getiteld All the Heresies, door Hippolytus), brachten hem ertoe het boek Hippolytus and his Hoofdstuk 2 141

Johannes zijn discipelen voor het beledigen van de Heilige Geest, door hoererij en het eten van vlees dat aan de afgoden geofferd was’ (Hippolytus, The Refutation of All Heresies, deel 7, hoofdstuk 24). Jezus bestraft hier hun werken; in een andere brief bestraft Hij hun leringen. Omdat leringen en werken sterk met elkaar verbonden zijn, stel ik voor hier uiteen te zetten wat wij uit hun leringen en werken kunnen leren over deze groep. Zij waren waarschijnlijk belijdende christenen. ‘En uit uw eigen midden* zullen mannen opstaan, die verkeerde dingen spreken om de discipelen (zie het Grieks) achter zich aan te trekken’ (Hand. 20:30). Uit de brieven aan Timotheüs, die in Efeze achtergelaten was om valse leringen te bestrijden, kunnen wij afleiden dat zij of de godheid of de mensheid van de Here Jezus ontkenden.† Zij hielden zich bezig met fabels en eindeloze geslachts- registers. Zij bezondigden zich aan onheilige, holle klanken, en godslastering (1 Tim. 6:20). Zij creëerden tegenstellingen, of ‘antithesen’ tussen het Oude en het Nieuwe Testament, waarbij zij het Oude Testament verwierpen. Zij verboden het huwelijk en bepaalde voedingsmiddelen - waarschijnlijk wijn en dierlijk voedsel - en zij praktiseerden verschillende vormen van ascetisme. Zij ontkenden de opstanding van Christus; de opstanding werd wegverklaard. Daarom dringt Paulus er bij Timotheüs op aan, toch vooral niet te vergeten dat Jezus het zaad van David was, en dat Hij was opgestaan uit de dood. Waarschijnlijk leerden zij ook dat gelovige slaven geen gelovige meesters hoefden te dienen (1 en 2 Tim.). Jezus noemde deze dwaalleraars ‘Nikolaïeten’, waarmee Hij aangaf dat zij voortkwamen uit de de persoon Nikolaüs, en niet uit Hem. Hieruit leren wij dat mensen die leringen verkondigen die de fundamenten van het geloof vernietigen, mensen die Johannes ‘antichristen’ noemt, met recht genoemd worden naar

Age: Doctrine and Practice of Rome under Commodus and Severus te schrijven (1852). Bisschop Hippolytus van Rome was de eerste ‘tegenpaus’ (217-235). Hij werd verkozen als protest tegen paus Calixtus I. * Of ‘uit uzelven’ (SV). De NB heeft ‘uit uw eigen gelederen’. - Vertaler. † ‘De gemeente Gods (…) die Hij Zich door het bloed van Zijn Eigene verworven heeft’ (Hand. 20:28). ‘God (…) die Zich geopenbaard heeft in het vlees’ (1 Tim. 3:16). Deze waarheid is prominent aanwezig in de twee brieven aan Efeze. 142 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift de leider waaruit zij voortkomen, wiens gezag zij verkiezen boven het gezag van het Woord van God.

2:7a: ‘Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.’

De Here voorzag dat de gemeenten - als ‘lichaam’ - niet aan de eisen van God zouden voldoen. Daarom richt Hij Zich tot ieder individu in de gemeenten. Waar de gemeente als geheel in verval was geraakt, zouden er nog enkelingen kunnen zijn die aan hun christelijke positie vasthielden. Daarom spreekt de Here aan het einde van elke vermaning aan de hele gemeente, iedereen persoonlijk aan. De gemeenten worden - als ‘lichaam’ - in de huidige bedeling geoordeeld. Maar de leden van de gemeenten moeten na de huidige bedeling verantwoording afleggen. Als de gemeente onboetvaardig was, zou de lamp (in de huidige bedeling) worden weggenomen, maar de individuele gelovige zou in de opstanding zijn loon ontvangen, zoals de belofte duidelijk maakt.

2:7b: ‘Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is.’

In de zeven brieven worden geen beloften gedaan aan de gemeente als geheel. De gemeenten worden nergens in Openbaring als een eenheid behandeld, als verschillende groepen die allemaal hetzelfde loon krijgen (als groep). Zelfs de leden van elke afzonderlijke gemeente krijgen niet hetzelfde loon. Er waren ‘enkele personen te Sardis’ die een prijs (loon) zouden ontvangen uit de hand van Christus, maar de rest werd die prijs niet waardig geacht. Het al of niet behouden van onze dispensationele positie als getuige van Christus, bepaalt voor een ieder afzonderlijk wat voor loon hij krijgt. De verantwoordelijkheid die de Here een ieder geeft, is een gedeeltelijke verantwoordelijkheid. Efeze is alleen verantwoordelijk voor Efeze; de onverschilligheid van Laodicea wordt haar niet aangerekend. De zeven gemeenten worden niet gezien als delen van een groter geheel, met een zelfde, ‘gecombineerde’ verantwoordelijkheid. De prijzen die in het vooruitzicht worden gesteld, worden niet aan de leden van elke gemeente gegeven, simpelweg omdat zij lid zijn, of omdat Hoofdstuk 2 143 zij gelovigen zijn, maar omdat zij overwinnaars zijn. Dit is heel belangrijk. Gelovigen worden onderverdeeld in overwinnaars en overwonnenen! Het is zeer wel mogelijk dat gelovigen terugvallen in wereldgelijkvormigheid en in allerlei lusten van het vlees. Dat blijkt duidelijk uit de ervaring van elke dag. Het leven is een oorlog tegen Satan, de wereld en het vlees. Sommigen vallen in hun strijd met de problemen van alledag, of met betrekking tot de eerste levensbehoeften. Anderen worden weggetrokken door de pleziertjes en verlokkingen van de wereld. Niet iedere strijder die deelneemt aan de oorlog zal overwinnen; en niet iedereen zal een kroon ontvangen. De afsluitende oproep en belofte worden in zulke algemene bewoordingen gegeven, dat ik ervan uit ga dat hun reikwijdte zich niet beperkt tot de leden van de gemeente. Toen Israël vertsoten werd, riep Jesaja: ‘O alle gij dorstigen! komt tot de wateren’ (55:1). Jezus zei: ‘Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke!’ (Joh. 7:37). Zo wordt hier gezegd: ‘Wie een oor heeft’, en ‘wie overwint’. Dezelfde slechte dingen waardoor de gemeenten van weleer beproefd werden, zullen straks in de grote en doorluchtige dag des Heren ook aanwezig zijn, maar dan zullen zij tot volle wasdom gekomen zijn en in alle hevigheid losbarsten. De beloningen voor de overwinnaars zijn een toevoeging aan de verlossing; het zijn bijzondere beloningen, die gegeven worden aan gelovigen voor uitmuntend gedrag in uitzonderlijk zware beproevingen. Voor het ontmaskeren en bestrijden van de listen van Satan wordt een andere beloning gegeven dan voor het lijden voor Christus tot de dood erop volgt. Zoals wij op verschillende manieren overwonnen kunnen worden door de macht en listen van Satan, zo kunnen de corresponderende beloningen ook verschillend zijn.

DE TYPEN

De Heiland geeft ons in verschillende passages aanwijzingen aangaande de typologische betekenis van deze gemeente. God begint als het ware weer helemaal opnieuw. Hij heeft een nieuw Eden geplant, waarin Hij een nieuwe Adam en Eva heeft 144 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift geplaatst. De engel neemt waarschijnlijk de plaats van Adam in, en de gemeente met zekerheid die van Eva (2 Kor. 11). De engel moest, net als Adam, de hof onderhouden en bewaren, en hij wordt geprezen voor zijn onvermoeibare arbeid. Jezus neemt de plaats in van de Here God, die de sterren gemaakt heeft (Gen. 1:16). Hij wandelt tussen de lampen, zoals Hij in Eden tussen de bomen wandelde (Gen. 3:8). De werken van allen zijn Hem bekend, zoals Hij ook bekend is met de daad van onze eerste voorouders. Maar de engel en de gemeente hebben geen zondige angst voor de aanwezigheid van Christus, en zij proberen zich ook niet voor Hem te verbergen. Adam en Eva waren naakt, maar hun antitypen in deze brief zijn gekleed. Maar terwijl Jezus in de hemel tussen de lampen wandelt, zijn de machten van Satan actief op de aarde, en doen zij zich voor als engelen des lichts. Zij nemen een nieuwe vorm aan, aangepast aan de nieuwe bedeling (2 Kor. 11:14). Het zijn schijnapostelen, bedrieglijke arbeiders, die zich voordoen als apostelen van Christus (v. 13). De oude verleiding van Satan was de belofte van wijsheid. Hun ogen zouden geopend worden (Openb. 2:24). Hij zou hen ‘diepten’ laten zien die zij onder de apostolische heerschappij nooit hadden gekend, diepten waar de apostolische leer niets over zei. Maar de engel en de gemeente, die genade hadden ontvangen van God, ontdekten de misleiding, en met behulp van het Woord van God werden de leugenaars ontmaskerd, en ontdekten zij dat hun vader, de vader der leugen, de aanstichter ervan was. Maar ondanks dat de misleiding in de kiem gesmoord werd, en het hoofddoel ervan niet werd bereikt, was zij ten dele succesvol. Er zijn er die door de oude slang misleid zijn. Zij hebben een nieuwe naam aangenomen: Nikolaïeten. Uiteindelijk culmineert de ‘volgroeide leugen’ van Satan in de valse Christus en de valse profeet in Openbaring 13. De valse profeet, die hier een ondergeschikte positie heeft, is vooral een beeld van de valse apostelen die in de brief genoemd worden. De Heiland moet over een ‘val’ spreken (v. 5), hoewel die val niet zo vreselijk en diep is als de val in de hof van Eden. Het gevaar dreigde dat de lamp verwijderd zou worden, wat overeen lijkt te komen met de verwijdering van Adam en Eva uit de hod van Eden. Christus zou tot hen komen als zij zondigden, zoals Hoofdstuk 2 145

Hij dat ook deed bij onze eerste voorouders, toen zij gezondigd hadden. Maar hoewel het lichaam collectief gezien haar positie kwijtraken kan, is daar toch de verzekering van het herstel van Eden. Het ‘paradijs Gods’ zal uiteindelijk geopend worden voor de verlosten; de cherub en het vurige zwaard zullen verdwijnen. De weg tot de boom des levens zal niet langer toegesloten zijn. Zoals de mens eerst buiten de hof gehouden werd, om hem te verhinderen van de boom des levens te eten en voor eeuwig in zonde te leven, zo wordt de versperring voor de verlosten uiteindelijk weer weggenomen, omdat zij straks voor eeuwig zonder zonde leven. De nieuwe bewoners van Gods hof zullen nooit meer verleid worden: de oude slang kan daar nooit meer komen. ‘En daar zal geen vloek meer zijn’ (Openb. 22:3 - AV). Gods oorspronkelijke plan, dat veel verder reikt dan alleen de overwinning over de duivel, zal uiteindelijk gerealiseerd worden. De listen van Satan zullen overwonnen worden; de Schepper zal triomferen. Jezus neemt de positie in van de Here God, de Schepper: ‘Ook deed de Here God allerlei geboomte uit de aardbodem opschieten, begeerlijk om te zien en goed om van te eten; en de boom des levens in het midden van de hof, benevens de boom der kennis van goed en kwaad’ (Gen. 2:9).* ‘En de Here God zeide: Zie, de mens is geworden als Onzer een door de kennis van goed en kwaad; nu dan, laat hij zijn hand niet uitstrekken en ook van de boom des levens nemen en eten, zodat hij in eeuwigheid zou leven. Toen zond de Here God hem weg uit de hof van Eden’ (Gen. 3:22-23). De boom is van Christus. Hij geeft toestemming om van Zijn vrucht te eten, en Hij onthoudt die. Het is een letterlijke boom; net zo letterlijk als de stad Gods, en net zo letterlijk als de hof van Eden. Het eten van de vrucht van de boom is het voorrecht van de inwoners van de stad; de bladeren zijn voor de naties daarbuiten. Zo ‘draagt’ deze eerste brief ons naar de stad in het einde van het boek, en naar het sluitstuk van Gods werk (Openb. 22:14, 19).

* De (verworpen) lezing ‘die in het midden van het paradijs Gods is’, is waarschijnlijk op deze tekst gebaseerd. Vertaler: In tegenstelling tot de NBG heeft de SV in Openbaring 2:7b niet ‘in het paradijs Gods’ maar ‘in het midden van het paradijs Gods’. 146 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

De laatste verblijfplaats van de opgestane gelovigen is een ‘paradijs’. Hoewel er maar één boom genoemd wordt, zullen er ook andere bomen zijn, zoals eens ook in de hof van Eden. Dat paradijs moet onderscheiden worden van de plaats waar de zielen van de ontslapen rechtvaardigen bewaard worden tot de dag van de opstanding. Die plaats wordt ‘het paradijs’ genoemd: ‘Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn’ (Luc. 23:43). Het paradijs waarover de Heiland spreekt in Openbaring 2:7b is ‘het paradijs Gods’,* dat in de nieuwe stad is, en dat na de opstanding aan de heiligen toebehoort, nadat de Heiland ze aan Zijn Vader heeft gepresenteerd. Ik denk dat er in deze brief ook verwijzingen zijn naar Jozua en de Gibeonieten, naar Bokim (Richt. 2), en naar de profeet uit Juda, die misleid werd door de oude profeet uit Bethel (1 Kon. 13). De lezer kan deze schriftgedeelten ook zelf lezen.

SMYRNA

2:8: ‘En schrijf aan de engel der gemeente te Smyrna: Dit zegt de eerste en de laatste, die dood was en weer levend is geworden.’

Smyrna† is de stad die, als wij de kring van links naar rechts volgen, zich naast Efeze bevindt. Velen denken dat Polycarpus op dat moment de engel van de gemeente te Smyrna was. Veel in deze brief komt inderdaad sterk overeen met de geschiedenis van zijn martelaarschap. Dat erkennen wij. Maar het het is vrijwel zeker niet waar. Polycarpus

* In Genesis 13:10 en Jesaja 51:3 wordt Eden de ‘hof des Heren’ genoemd. De Here gebruikt hier Zijn Joodse titel. In Ezechiël 28:13 en 31:8-9, waar over en tot de heidenen gesproken wordt, is Eden ‘Gods hof’. De bijzondere titel van God als de God der Joden komt in deze brief niet voor. † In het Grieks betekent Smyrna ‘mirre’, en in het Evangelie van Johannes lezen wij dat dit werd gebruikt bij de begrafenis van Jezus (Joh. 19:39). Het is opmerkelijk dat de brief aan de gemeente te Smyrna zo veel over dood en opstanding spreekt. Vertaler: Walvoord verbindt de mirre duidelijk aan de hemelse Bruidegom, en hij citeert daarvoor Hooglied 3:6 en Psalm 45:8 (Walvoord, pag. 60). W. Nee zegt: ‘Omdat mirre heel kostbaar is, is het lijden van de gemeente te Smyrna ook heel kostbaar. Allen die voor de Here lijden, zijn werkelijk kostbaar (Nee, pag. 21). Hoofdstuk 2 147 stierf de marteldood onder Marcus Aurelius Verus, in het jaar 168 na Chr., aldus Hengstenberg.* Het boek Openbaring is in 96 na Chr. geschreven. Dat veronderstelt dat er achtenzeventig jaar tussen het verschijnen van het boek en de dood van Polycarpus zat. Maar Polycarpus was zesentachtig jaar oud toen hij stierf. Dat betekent dat Polycarpus slechts acht jaar oud zou zijn geweest toen het boek verscheen. Volgens een andere berekening zou hij toen veertien jaar oud zijn geweest. Het spreekt vanzelf dat hij met acht of veertien jaar geen leider van een apostolische gemeente geweest kon zijn. De beschrijving van Jezus in het begin van de brief is zo opgezet dat deze overeenkomt met de algemene strekking van de brief, die tot doel heeft de engel te wapenen tegen de angst voor de dood. Hier wordt met name de godheid van Christus benadrukt - Hij is de ‘Eerste en de Laatste’. De Joden erkennen ook dat deze titel impliceert dat de drager ervan God is. In zijn boek Modern Judaism schrijft John Allen over de Joodse Geloofsbelijdenis in artikel 4: ‘Ik geloof met een volkomen geloof, dat de Schepper (gezegend zij Zijn naam) de Eerste en de Laatste is.’† Maar deze Machtige, die eens afdaalde in de dood, is daar nu uit gekomen, en bevindt zich nu voor eeuwig buiten het bereik van de macht der mensen. Welke gelovige zou nu nog bang moeten zijn voor de dood? De Heiland is al door dat bolwerk heen gegaan. Hij is almachtig. Hij zal een weg banen voor Zijn volk. Aan de andere kant van de dood wacht hun loon. Uit het verband met de voorgaande uitdrukking kunnen wij opmaken dat het Griekse woord dat de AV hier met ‘leeft’ vertaalt, ‘weer levend geworden’ betekent, of ‘tot het leven hersteld’.‡

* Hengstenberg, deel 1, pag. 136. - Vertaler. † John Allen, Modern Judaism, (R.B. Seeley and W. Burnside, London, 1830), pag. 98. Dit boek is nog verkrijgbaar bij Kessinger Publishing, Whitefish MT (www.kessinger.net). - Vertaler. ‡ Dit vinden wij ook terug in het Hebreeuws, dat voor ‘weer levend worden’ het uitspraak: chajjah) gebruikt (1 Kon. 17:22-23; 2 Kon. 8:1, 5). Het) חיה woord Griekse woord εζησεν (uitspraak: edzésen) in Openbaring 2:8 is dus het uitspraak: vajjechie) in 1 Koningen 17:22. Vertaler: De NB) ויחי equivalent van geeft het in dat vers weer als ‘en hij herleeft’. Het Hebreeuwse chajjah is de stam van het woord vajjechie. Het ‘va’ in vajjechie is het ‘en’ in ‘en hij herleeft’. In het volgende vers (1 Kon. 17:23) wordt de stam chai gebruikt. 148 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

2:9: ‘Ik weet uw verdrukking en armoede, hoewel gij rijk zijt, en de laster van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn, doch het niet zijn, maar een synagoge des satans.’

De algemene lezing, die ‘uw werken’ eraan toevoegt,* wordt verworpen door de ktitische tekstuitgaven. Er zijn ook geen interne bewijzen voor de juistheid van die deze versie. Jezus spreekt in deze brief veel over lijden, maar niet over ‘werken’. Ten tijde van vervolging kan een gemeente maar weinig doen. Jezus was op de hoogte van de ‘verdrukkingen’ van de heiligen. Hij had er zelf ervaring mee; Hij was door dezelfde verdrukkingen heen gegaan. Joden en heidenen werkten samen om de heiligen te vervolgen. In Openbaring wordt dit woord alleen gebruikt in relatie tot de gemeenten., waardoor het de grote schare in Openbaring 7:14 met de verlosten van de gemeenten verbindt. De engel was arm, en hoogstwaarschijnlijk was de gemeente ook arm. Die armoede was, zoals wij mogen aannemen, het gevolg van vervolging, want het wordt genoemd tussen de ‘verdrukkingen’ en ‘laster’ van de vervolgers. Christenen stonden bloot aan de roofzucht van zowel heersers als onderdanen (Hebr. 10:34). We kunnen hieruit afleiden dat het niet erg wenselijk is om voorganger van een rijke en machtige kudde te zijn. Zulke armoede voor het oog van de mensen suggereerde dat men rijk was voor God. De Heiland spreekt daarom deze troostende woorden: ‘Maar gij zijt rijk.’ ‘Geeft dan uw vrijmoedigheid niet prijs, die een ruime vergelding heeft te wachten’ (Hebr. 10:35). ‘Want gij wist, dat gijzelf een beter en blijvend bezit hebt’ (Hebr. 10:35). Alles wat wij prijsgeven voor Christus, wordt direct tot bezit in de hemel (Matt. 19:27-29). De Joden waren de grote vijanden van de gemeente te Smyrna, en zij waren de werktuigen die Satan tegen de engel van Smyrna gebruikte. Dit komt overeen met wat wij in Handelingen lezen. De Joden waren immers ook de grote vervolgers van Paulus. In de geschiedenis van het martelaarschap van Polycarpus, speelt de boosaardigheid van de Joden een grote rol. Toen deze heilige man veroordeeld werd, ‘rende iedereen weg om zo snel mogelijk

* De SV heeft: ‘Ik weet uw werken, en verdrukking, en armoede.’ - Vertaler. Hoofdstuk 2 149 hout en stro te verzamelen uit de werkplaatsen en de badhuizen; vooral de Joden toonden zich hierin bijzonder ijverig. Zoals altijd hielpen zij graag mee, zonder dat er iets tegenover hoefde te staan (…). Enkelen benaderden in het geheim Nicetas, de vader van Herodes en de broer van Dalce, en vroegen hem contact op te nemen met de landvoogd en hem te overreden het lichaam niet vrij te geven, opdat zij niet Hem die gekruisigd was zouden verlaten, om vervolgens deze te aanbidden. En dit zeiden zij op aandringen van de Joden, die de wacht hielden, terwijl wij voorbereidingen troffen om het dode lichaam van Polycarpus uit het vuur te halen (…). De hoofdman,* die zag hoe halsstarrig de Joden waren, plaatste het dode lichaam midden in de brandstapel, en verbrandde het overeenkomstig de heidense traditie’.† Het zal ongetwijfeld bijzonder moeilijk zijn geweest voor de gelovigen, dat de Joden, op wier heilige geschriften zij zich beriepen, samenwerkten met de heidenen in hun strijd tegen de christenen. Zij deden dit bewust, om de christenen te laten twijfelen aan hun geloof. ‘Gods eigen volk is tegen u! Het volk dat de heilige boeken van God was toevertrouwd! De natie waar God zo lang de ware religie had ondergebracht, getuigt vol overtuiging tegen u, dat u misleid bent door een bedrieger!’ Zij waren zo vrijmoedig en fel in hun tegenstand, dat zij zich niet beperkten tot argumenten, maar vrijwel direct zonder enige schroom begonnen te lasteren. De wijsheid Gods, die de mensheid door Zijn Zoon liet beproeven, opdat ‘de gedachten veler harten openbaar zouden worden’, heeft veel ruimte gelaten voor laster. De geschiedenis van Jezus’ geboorte en dood geven daar genoeg ‘aanleiding’ voor. Zijn wonderen zijn ‘pure magie’, en Zijn bewering dat Hij God is, is ‘oneerbedig’ en ‘goddeloos’. Daarnaast is er nog de lastering tegen de Heilige Geest - de onvergeeflijke zonde (Marc. 3:29). Als de Joden verslagen werden bij het argumenteren, grepen zij vaak terug op laster. ‘Paulus werd door de Geest gedrongen en getuigde voor de Joden dat Jezus de Christus is. Maar toen dezen

* Romeins soldaat, ook wel ‘honderdman’ of ‘centurio’ genoemd. Hij had honderd soldaten onder zich. - Vertaler. † Crusé, C. F. The Ecclesiastical History of Eusebius Pamphilus, deel 4, hoofdstuk 15 (hierna weergegeven als 4.15, etc.), pag. 135, 137. 150 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift zich verzetten en lasterden, schudde hij zijn kleren uit en zeide tot hen: Uw bloed zij op uw hoofd; ik ben er rein van (Hand. 18:5-6, 13:45). Paulus was als Jood eerst ook een godslasteraar, en hij dwong christenen te lasteren (1 Tim. 1:13; Hand. 26:11). Deze zonde, die begon ten tijde van ‘hetgeen is’, en zich beperkte tot de Joden, verovert in het profetische deel de hele wereld, waarbij zij een angstaanjagende hoogte bereikt. Het zaad van elke toekomstige ontwikkeling van ongerechtigheid bevindt zich rond de gemeenten, of wordt in hen gevonden. Als waakzame gelovigen - ‘het zout der aarde’ - worden weggenomen, komt het grote wilde beest op. Hij lastert God en de zijnen, en roept zijn volgelingen op hetzelfde te doen (Openb. 13:1, 5, 6, 16:9, 11, 21, 17:3). De lasteraars zeiden dat zij Joden waren, maar dat waren zij niet. Uiterlijk waren zij Joden, maar innerlijk niet. En in deze bedeling wordt alleen de ‘innerlijke Jood’ door God erkend (Rom. 2:28). De ware Jood zou hij zijn, zoals de naam al zegt, die God ‘prijst’.* Mar dezen lasterden de naam van de Allerhoogste. Zij waren nu een ‘synagoge van Satan’. Eens waren zij ‘de vergadering des Heren’ (Num. 27:17, 31:16, enz.). Maar nu hadden zij tempel noch offer, en zij waren verdreven uit hun land. Zij waren Satans imitatie van de christelijke gemeente; een zichtbare eenheid die zich verzette tegen de aanbidding van God zoals die in het Nieuwe Testament geopenbaard was, en in het boek Openbaring bevestigd werd (Openb. 5). Zij hadden een godsdienst, maar één die inmiddels verdorven was door Satan, tot hun eigen verderf. Zij waren, net als Satan, leugenaars, vervolgers en moordenaars. Zo lang de bedeling van de gemeente voortduurt, worden de Joden ten onrechte Joden genoemd. Zij zijn wel Joden in de letterlijke zin van het woord, maar als zij naar Gods maatstaven ware Joden zouden zijn geweest, zouden zij zich bij de gemeente van Christus hebben aangesloten, want de ware zonen van Abraham werden alleen daar gevonden. Maar zodra de Here Zijn gemeente van haar positie als getuige heeft verwijderd, wordt het overblijfsel weer erkend, en zien wij

:uitspraak: Jehoedi - vertaling) יהודי Hier wordt verwezen naar de stam van * Jood). - Vertaler. Hoofdstuk 2 151 enkele van de stammen Israëls verschijnen (Openb. 7). Dit is één van de bewijzen dat er een nieuwe bedeling aanbreekt. De bedeling van de gemeenten is de tijd waarin de vergadering van Satan zich aan valse aanbidding overgeeft. Maar wanneer zijn plan volledig uit de doeken wordt gedaan en hij van God onbeperkte vrijheid krijgt, wordt zijn koninkrijk eerst zichtbaar in de vorm van een regering, en in de laatste fase zien wij het in de vorm van slagorden die oorlog voeren tegen God en Zijn Zoon (Openb. 16:14, 16, 19:19).

2:10: ‘Wees niet* bevreesd voor wat gij weldra lijden zult.† Zie, de duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen, opdat gij verzocht wordt, en gij zult een verdrukking hebben van tien dagen. Wees‡ getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens.’

De Heiland wapent de leider van de gemeente te Smyrna tegen de moeiten die komen gaan. Christus weet van tevoren precies wat die verdrukkingen zijn. Hij is onze Wachter, die vanuit Zijn toren in de hoge het naderende onheil ziet aankomen en er voor waarschuwt. Lijden is het deel van de leden van Christus; het Hoofd zelf moest immers ook lijden. De verdrukkingen zouden echter niet alleen de leider, maar ook sommige leden van de gemeente treffen. ‘De duivel zal sommigen uwer in de gevangenis werpen.’ Hier wordt de engel onderscheiden van de andere gelovigen. De gemeente te Smyrna was een lichaam met speciale leden.§

* In plaats van μηδεν (uitspraak: méden - vertaling: niets) is het beter om μη (uitspraak: mé - vertaling: niet) te lezen. Prof. dr. G. Vleugels: De auteur stelt voor om in plaats van ‘niets’ (zoals in de Griekse meerderheidstekst staat) ‘niet’ te lezen (zoals in enkele handschriften staat: A, C, 046, enz.). Vertaler: Voorbeelden van verschillende weergaven: ‘Vreest niets van wat u zult lijden’ (TV); ‘Vrees niet voor hetgeen gij zult lijden’ (LEI-94). † Grieks: μελλω (uitspraak: melloo - vertaling: op het punt staan te). Vertaler: De auteur gebruikt in de Engelse tekst: ‘The things which thou art about to suffer’ (de dingen die gij weldra lijden zult). Dit is een iets sterkere uitdrukking dan ‘hetgeen gij lijden zult’ wat wij in de NBG vinden, hoewel de context zelf ook een spoedige vervulling suggereert. ‡ Grieks: γινου (uitspraak: ginoe - vertaling: wees, word). De auteur vertaalt het met ‘become’. § Lijden zorgt vaak voor een verdieping van de onderlinge gemeenschap, zodat het een voorrecht is om bij een lijdende gemeente te horen. We kunnen dus zeggen dat de leden van de gemeente te Smyrna een bijzonder gezelschap vormden omdat zij meer dan andere gemeenten moesten lijden voor de Here. 152 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Hierin is Jezus de Profeet van Zijn gemeente, en Zijn verziende blik ziet het kwaad niet alleen opkomen in de menselijke takken en stammen, maar ook in de wortel in de hemelse gewesten, bij de boze geesten die daar verblijven (Ef. 6:12). Hij wijst op Satan als de belangrijkste veroorzaker van de verdrukkingen van Zijn gemeenten. Hij is - gedurende de tijd van het ‘geheimenis’ - de onzichtbarede ‘overste der wereld’. De menselijke vervolgers zijn slechts zijn ondergeschikte werknemers. Hoewel de Sabeërs en de Chaldeën Job van zijn bezittingen beroofden, was het een daad van Satan. Het doel van deze verdrukkingen is duidelijk. En daarbij zijn (1) God, (2) Satan, en (3) de lijder zelf betrokken. Op deze manier probeerde Satan de gelovigen te verleiden en te beproeven. Om deze werkwijze te kunnen verklaren worden wij dus teruggeworpen op gelijksoortige voorvallen uit het verleden. Voordat Job beproefd werd, beschuldigde Satan deze aartsvader voor God, en vroeg hij God toestemming om hem te verleiden. Die toestemming kreeg hij, en het duurde niet lang of Job werd door rampspoed getroffen. Zo ging het ook bij de twaalf apostelen, en bij Jezus zelf. De Here zei: ‘Simon, Simon, zie, de satan heeft verlangd* ulieden te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden, dat uw† geloof niet zou bezwijken’ (Luc. 22:31-32). Hier wordt gesuggereerd dat in dit geval, zoals ook in eerdere gevallen, de satan Gods volk beschuldigde van oneerlijkheid. Daarom werd het hem toegestaan het volk van God te testen. Het is om deze beschuldiging dat zijn naam veranderde in ‘duivel’, dat is ‘aanklager’. Het was Gods welbehagen dat Satan toestemming kreeg, omdat Hijzelf daardoor verheerlijkt zou worden, en omdat Zijn heiligen daardoor gerechtvaardigd zouden worden. Zij waren niet oneerlijk, en in het vuur van de verdrukking en vervolging zou hun standvastigheid aantonen dat zij zuiver goud waren.

Prof. dr. G. Vleugels suggereert dat het ‘speciale lidmaatschap’ misschien gelegen is in het feit dat zij bij deze gemeente mochten horen, een gemeente die niet de fouten maakte van de andere gemeenten in de omgeving. Walvoord merkt op dat een andere reden voor het lijden van christenen is, dat zij dan beter van Hem kunnen getuigen. Zie Handelingen 9:16 (Walvoord, pag. 63). Zie ook voetnoot † op pagina 88. - Vertaler. * Grieks: ‘(…) heeft toestemming gekregen.’ † Het verandert van meervoud (ulieden) naar enkelvoud (u). Hoofdstuk 2 153

Het resultaat van deze serie aanklagingen, waarmee de duivel de heiligen ‘dag en nacht aanklaagde voor God’ (Openb. 12:10), wordt ons in Openbaring 12 getoond. De aanklager wordt daar ontmaskerd als een onverbeterlijke valse getuige, die vervolgens uit de hemel wordt geworpen, terwijl degenen die hij had belasterd, verhoogd worden van de aarde en zijn plaats innemen in de hoge. Het gevolg van de vervolging door Satan zou zijn dat sommigen in de gevangenis geworpen zouden worden. En in de gevangenis zouden de bedreigingen van de vervolgers wel eens kunnen leiden tot onmiddellijke executie. Zij zouden daardoor in de verleiding kunnen komen hun geloof af te zweren, om zodoende het vege lijf te redden. Omdat de beproeving zo zwaar is, spreekt de Here Zijn worstelaars moed in. ‘Wees getrouw tot de dood, en Ik zal u geven de kroon des levens.’ Deze brief geeft ons een indruk van de actie van Satan, die tot volle ontwikkeling komt in het profetische deel van het boek. Tijdens de bedeling van ‘het geheimenis’, bevindt Satan zich in de hoge, waar hij tegen Gods gemeente getuigt, en heeft hij toestemming om sommige van haar leden te beproeven en te doden. Maar als hij ten slotte uit de hemel geworpen wordt, vervolgt hij in grote toorn allen die tot Gods volk behoren, dat wil zeggen, die leden die op de aarde achterbleven (Openb. 12- 13). Dat is ‘de ure der verzoeking, die over de hele wereld komen zal, om te beproeven hen, die op de aarde wonen’ (Openb. 3:10). De aarde wordt dan verzocht, zoals eerst de gemeente werd verzocht door de angst voor gevangenschap en dood. En de gevolgen zijn zo vreselijk dat zij elke beschrijving tarten. Iedereen (behalve de uitverkorenen) aanbidt de valse Christus en de satan zelf, en is voor eeuwig verloren! Op dat moment zijn de overwinnaars van de gemeenten in de hoge, ver buiten het bereik van het gevaar, en de hemel verheugt zich in hun vreugde (Openb. 12:12). De duur van de vervolging wordt ook genoemd. De Here die in de hoge is en alle macht heeft, bedwingt de razernij van Zijn vijand, en laat ons weten dat de roofzuchtige leeuwen en de woedende beren geketend zijn. Het zou een ‘verdrukking van tien dagen’ zijn. Hoe moeten wij dit verstaan? Sommigen zien deze dagen als een profetische weergave van de tien grote vervolgingen onder de Romeinse keizers. Anderen zien hier een dag als een jaar, waardoor zij de 154 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift tien dagen verlengen naar tien jaren. Is dat nodig? Wat verhindert ons de tien dagen letterlijk te nemen? Het uitlegkundig principe dat voor een ieder vanzelfsprekend zou moeten zijn, is dat de letterlijke lezing de regel is, en de figuratieve lezing de uitzondering. Pas altijd eerst de letterlijke interpretatie toe, en als dat absurditeiten oplevert, kunt u er zeker van zijn dat de tekst figuratief gelezen moet worden. En omdat in onze huidige tekst de letterlijke lezing geen absurde resultaten geeft, is er geen plaats voor de figuratieve lezing. Hoe vreemd is het toch dat men bij de studie van de profetie de jaar-dag theorie tot een algemeen geldende regel heeft verheven. Alsof een dag altijd een jaar is! 1. ‘Want over nog zeven dagen zal Ik het op de aarde veertig dagen en veertig nachten doen regenen’ (Gen. 7:4). Hoe werd dit vervuld? Regende het soms veertig jaren? ‘Na zeven dagen kwamen de wateren van de vloed over de aarde’ (v. 10). ‘En de slagregen was veertig dagen en veertig nachten over de aarde’ (v. 12). 2. ‘De drie ranken, dat zijn drie dagen; binnen drie dagen zal Farao uw hoofd verhogen’ (Gen. 40:12-13). Hoe werd dit vervuld? ‘Op de derde dag nu, de geboortedag van Farao, maakte hij een maaltijd voor al zijn dienaren’ (v. 20). 3. ‘Ik zal voor u brood uit de hemel laten regenen; dan zal het volk uitgaan en verzamelen zoveel als voor elke dag nodig is’ (Ex. 16:4). ‘En als zij op de zesde dag bereiden wat zij hebben binnengebracht (…)’ (v. 5). Hoe werd dit vervuld? In dagen. 4. God belooft Israël vlees. ‘Gij zult het niet één dag eten en geen twee dagen, geen vijf dagen, geen tien dagen en geen twintig dagen, maar een volle maand lang, totdat het uw neus uitkomt en gij ervan walgt’ (Num. 11:19-20). Hoe werd dit vervuld? Kregen ze dertig jaar kwakkels te eten? Nee! Ze kregen letterlijk dertig dagen kwakkels te eten. 5. ‘Bereidt u teerkost’, zei Jozua, ‘want binnen drie dagen zult gij de Jordaan hier overtrekken’ (Joz. 1:11). Wachtten zij drie jaren? Of slechts drie dagen? 6. Juist het voorbeeld waaraan de tegenstanders zich vastklampen getuigt tegen hen. ‘Uw zonen zullen veertig jaar lang in de woestijn rondzwerven’ (Num. 14:33). Hoe werd dit vervuld? Zwierven de Israëlieten 144.000 jaar door de woestijn? Hoofdstuk 2 155

Nee, slechts vierenveertig jaar. Om de jaar-dag theorie plausibel te maken, zou de Here hebben moeten zeggen dat zij veertig dagen door de woestijn zouden zwerven. Maar er is één passage die meer dan elke andere deze theorie onkracht. 7. ‘Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van het zeemonster was, zo zal de Zoon des Mensen in het hart der aarde zijn, drie dagen en drie nachten’ (Matt. 12:40). Hoe werd dit vervuld? Bleef de Here drie jaar in het graf? Nee! Dan is de jaar-dag theorie onjuist! Ons vers bevat nog andere voorbeelden die om een letterlijke interpretatie vragen. 1. Zoals dit werk van Satan kenmerkend voor hem is, zo zijn de ‘tien dagen’ kenmerkend voor de ‘korte tijd’ die hem nog rest op aarde (Openb. 12:12). Dit doet ons eerder denken aan tien dagen dan aan tien jaren. 2. Wanneer de aanklager zijn verdiende loon krijgt, wordt hij die toestemming kreeg om sommige van Gods heiligen tien dagen op te sluiten, gedurende duizend jaren opgsloten (Openb. 20). Zijn de duizend jaren letterlijk? Dan ook de tien dagen! De engel wordt aangespoord om trouw te zijn tot de dood. Hier wordt natuurlijk gesuggereerd dat hem een gewelddadige dood te wachten staat. Dit is de hoogste en laatste test van trouw aan Christus. Misschien werd hem het leven aangeboden, maar werden daar boze, zondige voorwaarden aan verbonden. Die voorwaarden moesten afgewezen worden. De koningen der aarde verwachten onvoorwaardelijke trouw van hun onderdanen, zelfs als dat betekent dat zij moeten sterven voor hun vaderland. Hoeveel te meer mag de Schepper en Verlosser dat dan verwachten van Zijn onderdanen! Jezus zegt niet: ‘Wees getrouw totdat Ik kom.’ Trouw aan Christus tot Zijn komst wordt hier niet met de kroon des levens in verband gebracht. Nergens heeft de komst van de Heiland dezelfde betekenis als de dood. Trouw zijn tot de dood alleen levert de kroon des levens op. Dat is het loon dat de strijder in het vooruitzicht wordt gesteld. ‘En Ik zal u geven de kroon des levens.’ De opstanding, vooral de opstanding van Christus, die al heeft plaatsgevonden, is het grote tegengif tegen de angst voor de dood. In de opstanding wordt het leven dat voor Christus verloren werd, weer teruggevonden. Zij die lijden tot de dood 156 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift erop volgt, mogen samen met Christus als koningen heersen, duizend jaren lang (Openb. 20:4). Maar er worden ook speciale kronen verdeeld onder degenen die het voorrecht hebben bij de eerste opstanding te horen. Er zijn ook speciale kronen voor degenen die buitengewone diensten hebben verricht. Voor de oudsten die goed gewaakt hebben over de kudde van Christus is er de kroon der heerlijkheid (1 Petr. 4:5). Maar de kroon die hier genoemd wordt is de kroon des levens, die ook door de apostel Jakobus werd beloofd. ‘Zalig is de man, die in verzoeking volhardt, want, wanneer hij waardig is bevonden,* zal hij de kroon des levens ontvangen, die Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben’ (Jak. 1:12). 1. Het is een overwinningskroon. Zoals mensen een lauwerkrans gaven aan de winnaars in hun spelen, zo geeft de Here Zijn kroon aan de strijnders die worstelen tegen Satan en zijn machten (1 Kor. 9:25; 2 Tim. 2:5; Hebr. 2:7, 9). Satan dreigde met de dood. Christus beloofde het leven. Satan wilde de gelovigen in de gevangenis werpen. Christus wil de gelovigen verhogen en kronen met heerlijkheid. 2. Het is een koninklijk teken. ‘Indien wij lijden,† zullen wij ook met Hem als koningen heersen’ (2 Tim. 2:12; Openb. 20:4).

2:11a-b: ‘Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Wie overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden.’

De les van de Geest is bedoeld voor iedereen die een oor heeft, niet alleen voor de gelovigen in die tijd en van die gemeente. De Heiland heeft geen kritiek op deze gemeente.

* Govett gebruikt hier het Engelse woord ‘approved’, dat ‘goedgekeurd’ betekent. Het Griekse woord δοκιμος (uitspraak: dokimos) betekent naast ‘beproefd’ ook ‘aanvaardbaar’ of ‘aangenaam’. Afhankelijk van de context betekent het soms ‘aangenaam of welbehaaglijk zijn’ (voor iemand), en soms ‘beproefd’ (met betrekking tot iemand). In dit vers betekent het volgens Govett ‘aangenaam voor de Here’, of ‘goedgekeurd door de Here’. Prof. dr. G. Vleugels: ‘Vooral de constructie ‘dokimos genomenos’ is belangrijk (beproefd gebleken). Ook belangrijk is de constructie ‘hupomenein peirasmon’ (standhouden in beproeving). In deze context kan ‘dokimos’ alleen ‘uitgetest en goed bevonden’ betekenen’. Prof. dr. J. van Bruggen: ‘Dokimos’ is iets wanneer het is wat het waard behoort te zijn. Het is dus goed, en ook meteen waard of geschikt voor het beoogde doel.’ - Vertaler. † Zie voetnoot † op pagina 29. - Vertaler. Hoofdstuk 2 157

Omdat de gemeente leed voor Hem, legde Hij haar geen verdere last op. Zij moest alleen standvastig zijn. Dan volgt de belofte voor de overwinnaar. Deze beloften verdelen de gelovigen van elke gemeente in overwinnaars en overwonnenen. Ik denk dat het speciale beloften zijn. Dat wil zeggen dat niet iedere overwinaar alle beloften ten deel zal vallen. Alleen zij die beproefd zijn door de verleidingen die in elke brief genoemd worden, en die deze verleidingen hebben weerstaan, zullen de prijs ontvangen die bij elke specifieke strijd wordt beloofd. Bijvoorbeeld, sommigen krijgen tijdens hun leven te maken met de listen van Satan, en als zij deze overwinnen krijgen zij daar een speciale beloning voor. Anderen zullen met het geweld van Satan geconfronteerd worden, zoals hier ook het geval is, en daarom denk ik dat de beloning in deze brief speciaal is bedoeld voor degenen die om Christus’ wil in de gevangenis zijn opgesloten en gedood. ‘De overwinnaar zal geen schade lijden van de tweede dood.’ Dit gegeven vraagt om een antwoord op de volgende twee vragen: 1. Wat is de betekenis? 2. Wat zijn de gevolgen? 1. De belofte is de verzekering dat hij deel zal hebben aan de eerste opstanding en de gelukzaligheid van de duizend jaren. Het is een duidelijke verwijzing naar Openbaring 20:6, waar staat: ‘Zalig en heilig is hij, die deel heeft aan de eerste opstanding: over hen heeft de tweede dood geen macht,* maar zij zullen priesters van God en van Christus zijn en zij zullen met Hem als koningen heersen, [die] duizend jaren.’ De tweede dood is geen geestelijke dood (zoals hierboven is aangetoond), maar de plaats van eeuwige pijniging, ‘de poel des vuurs’ (Openb. 20:14). De gelovige die dus de angst voor de dood overwint, zal daardoor twee begerenswaardige gevolgen ervaren. Wat de negatieve kant betreft ontkomt hij aan elke zweem van Gods toorn; wat de positieve kant betreft is hij een gekroonde overwinnaar en een koning gedurende duizend jaren. Dat brengt ons bij punt 2, de gevolgen.

* Grieks: εξουσια (uitspraak: exousia - vertaling: gezag). Vertaler: Govett gebruikt hier het Engelse woord ‘authority’ (autoriteit). Het woord ‘macht’ heeft hier niet direct de betekenis van ‘kracht’, maar van ‘gezag’ en ‘recht’. 158 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

2. Hoe vreemd klinken deze woorden in onze oren als de betekenis ervan tot ons doordringt! ‘De overwinnaar komt niet eens in de buurt van de poel des vuurs! Hij komt er heelhuids vanaf. Maar ik heb altijd gedacht dat dit toch wel het minste is waar iedere verloste op mag reken! Dat dit de grootste zekerheid is voor iedere gelovige! Geldt dit dan niet voor alle verlosten?’ Het lijkt van niet. Wij moeten ruimte maken voor bijbelse waarheden in ons theologisch systeem; wij mogen niet zomaar gaan knippen in bijbelteksten om ze in ons theologisch systeem te wurmen. Wat zijn de voor de hand liggende gevolgen van deze twee teksten? Dat het mogelijk is dat sommige gelovigen - leden van de gemeente van Christus - schade kunnen lijden van de tweede dood. Laten we een voorbeeld geven van een vergelijkbare situatie. Nog niet zo lang geleden wilde de regering graag een verdedigingsmacht creëren om de kust van Engeland te beschermen. De regering deelde daarom bonussen uit aan alle zeelieden die bereid waren om soldaat te worden. Men beloofde deze vrijwillige mariniers dat zij geen gevangenisstraf zouden krijgen. Zij waren automatisch gevrijwaard voor gevangnisstraf. Wat is de logische conclusie die men hieruit kan trekken? Dat de zeelieden die niet tot deze groep behoorden wel een kans hadden op gevangenisstraf. ‘Bedoelt u dan dat alle gelovigen die geen deel hebben aan de eerste opstanding in de poel des vuurs geworpen worden?’ Zeker niet! Het risico lopen om in gevangenschap te gaan betekent nog niet dat het ook gebeurt. Zou iedere zeeman die geen vrijwillige marinier is in de gevangenis geworpen worden? Kijk eens naar de volgende situatie. Jezus wapent Zijn discipelen tegen de laatste en grootste angst die tegen hen gebruikt kan worden. Hij looft grote beloningen uit. Maar Hij wilde Zijn volk wapenen tegen de vrees voor mensen door daar een een nog veel grotere vrees tegenover te stellen - de vrees voor God. Als de laatste beproeving komt en de vervolger tegen de gelovige zegt: ‘zweer uw geloof af, of sterf!’, brengt het grote heerlijkheid voor God en winst voor Zijn gemeenten, als de belijder liever de dood omarmt dan het geloof af te zweren. Maar wat als hij bezwijkt onder de druk van de vijand? Dan is de schande en schade groot, zowel voor Gods zaak als voor voor Hoofdstuk 2 159 hemzelf en anderen. Kan een gelovige onder zulke moeilijke omstandigheden vallen? Helaas! In de Engelse kerkgeschiedenis zijn daarvan genoeg voorbeelden te vinden. ‘Beloof nu dat u ten overstaan van alle mensen dit formulier hardop voorleest’, zeiden Robert Barnes’ * rechters tegen hem. Toen werd hem het formulier voorgelezen. ‘Ik sterf nog liever’, was zijn antwoord. ‘Wilt u uw geloof afzweren, of wilt u levend worden verbrand?’ zeiden zijn rechters. ‘Kies maar wat u wilt.’ Het alternatief was vreselijk. De arme Barnes, een prooi van de vreselijkste angsten, kromp ineen bij de gedachte aan de brandstapel. Maar plotseling vatte hij moed en riep uit: ‘Ik laat mij liever verbranden dan dat ik mijn geloof herroep.’ De bisschoppen Gardiner en Fox deden alles wat zij konden om hem over te halen. Zij smeekten hem, zij bestookten hem met allerlei goede redenen om het geloof af te zweren, en van tijd tot tijd gebruikten zij daarbij de vreselijke woorden ‘levend verbrand!’ Zijn bloed stolde in zijn aderen. Hij wist niet meer wat hij zei of deed (…) zij legden een stuk papier voor hem neer - zij legden een pen in zijn hand - hij zag er verward uit, en met een diepe zucht ondertekende hij met zijn naam. Deze ongelukkige man zou op een later tijdstip alsnog als trouwe martelaar voor Jezus sterven, maar hij had nog niet geleerd om ‘tot bloedens toe’ weerstand te bieden. Barnes was gevallen’ (J. H. Merle D’Aubigné, History of the Reformation of the Sixteenth Century (William Collins, Glasgow, 1845), deel 5, pag. 250).

* Robert Barnes was een Engelse hervormer en martelaar die leefde onder het bewind van koning Henry VIII. Hij werd geboren in 1495 in het plaatsje Lynn, in het graafschap Norfolk, Engeland. In 1523 haalde hij zijn D.D. aan de universiteit van Cambridge, waar hij lid werd (en later ook prior) van de Augustijner kloosterorde. Nadat hij in eerste instantie zijn geloof had afgezworen, vluchtte hij in 1528 naar Antwerpen. Hij bezocht ook Wittenberg, waar hij Maarten Luther leerde kennen. In 1531 keerde hij terug naar Engeland, waar hij bemiddelde tussen de Engelse regering en het Lutherse Duitsland. Door een toespraak van Barnes ontstond er een bittere strijd tussen hem en bisschop Stephen Gardiner, een dienaar van de koning. In de lente van 1540 breide deze strijd zich uit naar de kring van adviseurs van de koning. Barnes moest zijn excuses aanbieden, maar keerde in plaats daarvan terug tot het Lutherse geloof. Omdat de ‘ketterij’ van Barnes in de ogen van de koning allereerst een misdaad tegen de staat was, en niet tegen de kerk, stierf Barnes nog in datzelfde jaar de marteldood. - Vertaler. 160 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Er zijn dus heerlijke beloften voor degene die ten koste van zijn of haar leven in het geloof blijft, maar wat zullen wij zeggen tot degenen die overwonnen worden in de strijd? Door zijn overwinning zal de overwinnaar geen schade lijden van de tweede dood. Zal degene die overwonnen is dan geen schade lijden van de tweede dood door zijn nederlaag? Staan deze twee teksten op zichzelf? In geen geval. ‘Een ieder dan, die Mij belijden zal voor de mensen, hem zal ook Ik belijden voor Mijn Vader, die in de hemelen is; maar al wie Mij verloochenen zal voor de mensen, die zal ook Ik verloochenen voor Mijn Vader, die in de hemelen is’ (Matt. 10:32-33). Het gevolg van Jezus’ erkenning van een discipel voor Zijn Vader, is het recht om in te gaan in het duizendjarig rijk. Maar wat zal het gevolg zijn van het verloochenen van de Here Jezus, en het verloochend worden voor de Vader? Jezus spreekt tot Zijn discipelen als Hij zegt: ‘Weest niet bevreesd voor hen, die wèl het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden; weest veeleer bevreesd voor Hem, die beide, ziel en lichaam, kan verderven in de hel’ (Matt. 10:28). En Jezus spreekt over hetzelfde onderwerp als Hij zegt: ‘Ik zeg u, Mijn vrienden, vreest hen niet, die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen. Ik zal u tonen, wie gij vrezen moet. Vreest Hem, die, nadat Hij gedood heeft, macht heeft om in de hel te werpen. Voorwaar, Ik zeg u, vreest Hem!’ (Luc. 12:4-5).* Hiermee wordt onomwonden tegen de gelovige gezegd dat het beter is om elk lijden te verdragen wat de mensen hem maar kunnen aandoen, dan te lijden onder de hand van God, zowel voor als na de dood. ‘Gelooft u dan niet in de volharding der heiligen?’ Jawel, dat is absoluut een bijbelse leer: ‘Mijn schapen zullen voorzeker niet verloren gaan in eeuwigheid’ (Joh. 10:28). De volharding der heiligen is dus een bijbelse waarheid. Maar er moet ook ruimte worden gelaten voor deze leer, namelijk dat men schade kan lijden van de tweede dood. Het Evangelie van Johannes getuigt van beide waarheden. De juiste weergave van dit vers is echter

* Hetzelfde idee vinden wij in Johannes 15:6, maar daar gaat de schuldige uit zichzelf weg (hij blijft niet in Christus); hij wordt niet gedwongen. Hoofdstuk 2 161 deze: ‘Ik geef hun eeuwig leven en zij zullen voorzeker niet voor eeuwig verloren gaan.’ * Hengstenberg trekt bijna dezelfde conclusie uit deze twee teksten: ‘Wie overwint krijgt niet alleen heerlijke dingen maar ontkomt ook aan een vreselijk kwaad. Hij moet goed nadenken als hij een keuze heeft tussen lichamelijke dood, zoals het meestal genoemd wordt, en de tweede dood of eeuwige verlorenheid [hier verschil ik† met hem van mening] die hun te wachten staat die niet trouw zijn tot de dood (Matt. 10:28). ‘Vreest hen niet, die het lichaam doden’, etc., valt hiermee samen.‡ De lezer zal het zeker op prijs stellen dat ik hem de volgende uitmuntende passage van Isaac Taylor voorhoud: ‘De Schriftkritiek heeft nu een niveau bereikt dat vele malen hoger is dan enkele jaren geleden, en misschien moeten wij er niet meer van verwachten dan het ons tot nu toe heeft gebracht. Maar er is vandaag de dag ook een vooruitstrevende beweging die niet alleen wenselijk is en kansen heeft, maar die bijna zeker tot een belangrijke beweging zal uitgroeien. Dit is een grondige en absolute bevrijding van de theologische pennenstrijd waardoor de vrije bijbelse interpretatie zo lang geketend werd. Als die bevrijding eenmaal volledig heeft doorgezet, zullen de woorden van de Schrift ruimte krijgen om het menselijk verstand opnieuw te ‘grijpen’, om geaccepteerd te worden in hun meest eenvoudige betekenis: dan zal er een echt tegenwicht ontstaan van morele en geestelijke principes, dat zich vrij zal ontwikkelen op een wijze die het hart rust geeft, ongeacht of er een systematische samenhang kan worden verkregen in de wetenschappelijke theologie. En verderop zegt hij: ‘Die twaalf mannen, eenvoudige mensen uit het volk, die Jezus volgden bij Zijn rondreizen in Galilea en

* Grieks: ου μη απολωνται εις τον αιωνα (uitspraak: oe mé apoloontai eis ton aioona). Lees dezelfde uitdrukking in de volgende teksten: Johannes 4:14, 8:51-52, 9:26 - ‘niet voor eeuwig’. Vertaler: De Douay-Rheims Bijbel (een Engelse vertaling van de oude Latijnse Vulgaat), de letterlijke vertaling van Young (een Engelse vertaling uit 1861) en de letterlijke vertaling van Green vertalen het ook zo, maar niet iedereen is het met deze vertaling eens. De visie van Govett hangt echter niet alleen van deze vertaling af. † D.i. Govett. Hij gelooft niet dat een gelovige alsnog voor eeuwig verloren kan gaan. - Vertaler. ‡ Hengstenberg, deel 1, pag. 141. 162 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Judea, droomden vol verwachting over paleizen, landerijen en vorstelijke titels die zij spoedig zouden bezitten, terwijl zij in werkelijkheid niet lang daarna op een moeizame lijdensweg zouden worden gezet. Het was nodig om ze te wapenen tegen deze onverwachte strijd, en deze noodzakelijke voorbereiding, die sterk motiverende krachten (van gelukzalige aard) bevatte, omhelsde de grote en diepgewortelde angst zo volkomen dat zij genoeg bescherming bood tegen de meest extreme vormen van lichamelijke pijn. Aan de ene kant had deze Leraar der mensen gezegd: ‘Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven’ (Luc. 12:32); maar aan de andere kant had Hij tegen Zijn ‘vrienden’ gezegd: ‘Vreest hen niet, die het lichaam doden en daarna niets meer kunnen doen. Ik zal u tonen, wie gij vrezen moet. Vreest Hem, die, nadat Hij gedood heeft, macht heeft om in de hel* te werpen. Voorwaar, Ik zeg u, vreest Hem!’ (Luc. 12:4-5) En wat is dit gehenna? Het is de plaats waar, volgens dezelfde Leraar, ‘hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust’ (Marc. 9:44). Onze generatie mag deze verschrikkelijke woorden misschien uitleggen zoals zij wil, of ze verzachten of vergoelijken, of laten wij als het ons belieft deze hele leer overboord gooien als onverdraaglijk en ongeloofwaardig. Laten we dat doen, maar het is een onbetwistbaar geschiedkundig feit, dat de apostolische gemeente, en de gemeente in de generaties daarna, deze leer woord voor woord aanvaardde, en wel in die betekenis die zij zo duidelijk leek te hebben. Het klopt dat er verscheidene pogingen zijn gedaan om aan te tonen dat deze woorden een minder sterke betekenis hadden, maar het is zeker dat het woord van Christus met betrekking tot het toekomstige leven telkens weer op de lippen van de martelaren was, door alle - van lijden vervulde - eeuwen heen. Vaak werd het gehoord uit het midden van het vuur, en kwam het fluisterend over de trillende lippen van vrouwen en kinderen, terwijl zij lagen te kronkelen op de pijnbank.’† Smyrna bestaat nog steeds. Het is een redelijk grote

* Grieks: gehenna. † Isaac Taylor, pag. 281-282, 284-285. Hoofdstuk 2 163 stad die door de Turken Izmir wordt genoemd. Het is het handelscentrum van De Levant,* en telt zo’n 130.000 inwoners.† Het aantal naamchristenen (30.000) dat er woont is zo groot dat de Turken het ‘Giaour‡ Izmir’ noemen, oftewel ‘Afvallig Smyrna’.

DE TYPEN

De brief aan deze gemeente weerspiegelt de geschiedenis van Kaïn en Abel. Christus is het overwinnende Zaad van de vrouw. Hij werd gedood maar werd ook weer levend. De engel van Smyrna is Abel, de herder van Gods schapen. De Joden zijn Kaïn - de oudere broer - religieus in hun wegen, brengen zij wel offers, maar zonder bloed. De tempel bestond niet meer, en er werden geen offers meer gebracht. Maar zij verwierpen het ware Lam, met wie de engel van Smyrna voor Gods aangezicht stond. Daarom werd hij door God aanvaard, terwijl zij verworpen werden. En gelijk Kaïn zeer toornig was, lasterden dezen God. Gelijk Kaïn zich tegen zijn broeder verhief, zouden dezen de dienaar des Heren doden. Gelijk Kaïn loog tegen God, zeggen dezen dat zij Joden zijn, terwijl zij het niet zijn. Maar hier zien wij meer dan wij in de geschiedenis van Abel lezen: de beloning van de lijder in de opstanding. Er zijn ook paralellen met de geschiedenis van Job, en de overwinning van Sadrach, Mesech en Abednego. Maar Job wordt niet beproefd tot de dood erop volgt. En Sadrach en zijn broeders ook niet. Deze drie gevallen laten ons dus de

* Een historisch-geografische term voor een gedeelte van West-Azië. De streek wordt begrensd door de Taurus in het noorden, de Syrische Woestijn en de noordelijke Grote Arabische Woestijn in het oosten. Tegenwoordig beslaat het geheel of gedeeltelijk Israël, Jordanië, Libanon en Syrië. Het woord Levant komt van het Latijnse woord ‘levare’ of van het Franse ‘lever’. Beide woorden betekenen ‘rijzen’ en is een aanduiding voor het land waar de zon opkomt. - Vertaler. † Op dit moment (2009) telt het ongeveer 4,5 miljoen inwoners. - Vertaler. ‡ Een Frans woord, afkomstig van het Italiaanse ‘giaur’ (een Venetiaans dialect), dat weer afkomstig is van het Turkse ‘gavar’ (denk aan het Arabische ‘kafir’), dat weer te herleiden is tot het Perzische ‘gawr’ of ‘gabr’. - Vertaler. 164 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift verschillende fasen van de verschillende bedelingen zien. Job wordt met ziekten geslagen, maar niet tot de dood erop volgt. De twee Hebreeërs zouden sterven; dat dachten ze tenminste. Maar een sterke arm verloste hen. Omdat de Heiland nu is opgestaan, wordt de strijder opgeroepen om door de dood de oversteek naar gene zijde te maken, waar hem de heerlijkheid en het Koninkrijk wacht. De lezer kan deze typen zelf uitdiepen.

PERGAMUM*

2:12: ‘En schrijf aan de engel der gemeente te Pergamum: Dit Zegt Hij, die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft.’

Pergamum bestaat nog steeds; het heet nu Bergama en is gelegen in het westen van Turkije, ongeveer 25 kilometer van de Egeïsche Zee. De Heiland heeft veel goeds te zeggen over de engel, maar Hij heeft ook redenen voor kritiek. Het kenmerk dat Hij onder de aandacht van deze gemeente brengt is het zwaard dat uit Zijn mond komt. Het verwijst waarschijnlijk naar de twee onderwerpen van deze brief: (1) Jezus wil de gelovigen te Pergamum wapenen tegen de vrees voor het menselijk zwaard, door daar een nog grotere vrees tegenover te stellen, namelijk de vrees voor het zwaard dat van Hemzelf uitgaat. Is de mens verschrikkelijk, de schrik des Heren is veel erger. Maar (2) de Heiland toont dit wapen ook als waarschuwing tegen de valse leraars in die plaats.

2:13: ‘Ik weet,† waar gij woont, dáár waar de troon des satans is; en gij houdt vast aan Mijn naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de

* Ik kan geen diepere betekenis in het woord Pergamos ontdekken (Govett gebruikt de Griekse naam - vertaler), en ik ben het niet eens met wat door anderen gesuggereerd is. Vertaler: W. Nee zegt er dit over: ‘In het oorspronkelijke Grieks betekent Pergamum (1) ‘door het huwelijk verenigd’, wat de relatie tussen de gemeente en de wereld uitbeeldt; en (2) ‘hoge toren’ (of ‘versterkte burcht’); een verwijzing naar de positie van de gemeente in de wereld’ (Nee, pag. 27). † Voor de verschillende lezingen hier zie Tregelles’ uitgave van Openbaring (1849). Vertaler: Enkele vertalingen hebben: ‘Ik weet uw werken, en waar gij woont.’ Walvoord zegt dat de betere manuscripten deze invoeging weglaten, en Hoofdstuk 2 165 dagen van Antipas, Mijn getuige, Mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan woont.’

De Here houdt rekening met de omstandigheden van de gelovigen te Pergamum. Hij weet precies welke de bijzondere moeilijkheden zijn in de plaats waar wij wonen. Waar het kwaad overvloedig aanwezig is - en daar zijn wereldwijd voorbeelden genoeg van, waar de verlokkingen van de zonde zich openlijk en agressief aan de gelovigen opdringen, en kracht wordt gebruikt om deze te voorspoedig te doen zijn, is het heel zwaar voor een christen om stand te houden. Hoezeer voelen zendelingen dit te midden van de gruwelen van het Hindoeïsme! De engel en de gemeente te Pergamos zaten in een bijzonder moeilijke situatie. Zij woonden naast ‘Satans troon’. In de vorige brief speelden de Joden de hoofdrol. Hier zien wij heidense vijandschap tegen God en Zijn Gezalfde. Onder leiding van Satan - de ‘overste dezer wereld’ zoals de Here Jezus hem noemt in het Evangelie van Johannes - werd de gemeente van Christus door deze heidenen aangevallen. Door de ideeën van Milton* over de positie van Satan, zijn veel christenen misleid. Zij denken dat Satan in de hel is, in plaats van ‘in de hemelse gewesten’ als ‘overste van de macht der lucht’, die zich vrij beweegt tussen hemel en aarde (Ef. 2:2, 6:12; Job 1-2). Zij zien hem als een gevangene, maar in werkelijkheid kan hij zich vrij bewegen en zoekt hij overal naar prooi (1 Petr. 5:8). Hij heeft zijn troon op aarde. Zijn troon stond in Pergamum. Hoe moeten wij dat zien? Dit is niet zo eenvoudig uit te leggen. We weten maar weinig over Pergamum, niet genoeg om deze kwestie naar volle tevredenheid op te lossen. Maar ik denk dat er een kleine lichtstraal op het onderwerp valt, als wij weten dat de aanbidding van de Romeinse keizers - zo wijd verbreid in Johannes’ dagen, en ook de zonde die in de eindtijd Christus uit de hemel doet afdalen - vooral hoogtij vierde in Pergamum. dat door deze weglating extra nadruk wordt gelegd op het feit dat zij daar wonen waar de satan zijn troon heeft (Walvoord, pag. 67). Van belang is ook dat in deze brief geen werken worden genoemd. Scott ziet het als een onterechte invoeging door een nonchalante kopiist (overschrijver) (Scott, pag. 71). * D.i. John Milton (1608-1674), bekend van het epische gedicht Paradise Lost. Naast dichter was hij ook actief in de Puriteinse beweging en minister voor vreemde talen in de regering van Oliver Cromwell. - Vertaler. 166 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

‘Tezelfdertijd (tijdens de regering van Tiberius)’, zegt Tacitus, ‘vroegen Spaanse afgevaardigden* toestemming aan de senaat om in navolging van het volk van Asia een tempel te bouwen voor keizer Tiberius en zijn moeder.’ Over dit onderwerp zei hij (Tiberius) het volgende: ‘Ik weet, vaders op de rol (dat zijn schrijvers en schriftgeleerden - vertaler), dat mij zwakheid en besluiteloosheid verweten werd, omdat ik geen duidelijk negatief advies gaf toen de steden van Asia hetzelfde verzoek deden. Daarom zal ik nu uitleggen waarom ik toen zweeg, en wat ik voor de toekomst heb besloten. Het is bekend dat Augustus toestond dat in Pergamum een tempel ter ere van hem en de stad Rome werd gebouwd. Zijn voorbeeld is altijd mijn maatstaf geweest. Daarom willigde ik het het verzoek van Asia graag in, en volgde zo het reeds goedgekeurde voorbeeld van Augustus, omdat aan de verering van mij, ook die van de senaat verbonden werd. Omdat ik dit slechts eenmaal toestond, is een verontschuldiging mijnerzijds misschien niet nodig, maar als ik mij in alle provincies als een god laat vereren, en mijn eigen beeltenis tussen de beelden van de andere goden plaats, zou dat niet zeer aanmatigend zijn, en het toppunt van menselijke arrogantie? Als er meer altaren worden opgericht, zal de eer die aan Augustus bewezen worden zijn nagedachtenis geen recht doen. De eer voor Augustus zal niets meer waard zijn in de ogen van de mensen, omdat de andere goden dezelfde eer ontvangen.’ † ‘Om de aandacht af te leiden van een voor hem vervelend gerucht dat de ronde deed onder het volk, ging Tiberius naar de senaat om de debatten bij te wonen. Gedurende enkele dagen hield hij daar audiëntie voor de afgevaardigden uit verschillende delen van Asia, die allen het recht om in hun eigen gebied een tempel te bouwen hartstochtelijk verdedigden. Elf steden streden om de eer. Hoewel de steden niet allemaal even rijk en machtig waren, deden zij wat ambitie betreft niet voor elkaar onder. Tralles, Laodicea, Magnesië en Hypaepa achtte men niet tegen de taak opgewassen, dus deze steden werden direct gediskwali-

* D.i. Hispania Ulterior. In die tijd was Spanje verdeeld in drie delen: Hispania Tarraconensis (of Citerior), Lusitania, en Baetica (of Ulterior), de streek tussen Guadalquivir en de Zuidkust. - Vertaler. † Gordon, deel 4, pag. 228-229. Vertaler: Publius Cornelius Tacitus was een Romeinse consul, historicus, schrijver en redenaar. Hoofdstuk 2 167 ficeerd. Pergamos liet zich voorstaan op het feit dat zij al een tempel had gebouwd ter ere van keizer Augustus. Maar dat was juist de reden waarom zij de opdracht niet kregen; zij hadden al een tempel. Efeze en Milete kwamen ook niet in aanmerking; in Efeze werd Diana immers al geëerd, en in Milete werd Apollo aanbeden. Het werd dus Sardis of Smyrna. De afgevaardigden van Smyrna meenden dat zij hun zaak konden beslechten door te wijzen op de ouderdom van de stad. Om hun betoog kracht bij te zetten, verwezen zij naar het getuigenis van Lucius Sylla. Toen de legioenen van deze commandant in de winter door honger geplaagd werden, en kou leden door gebrek aan kleding, waardoor zij het gevaar liepen verslagen te worden, had deze boodschap Smyrna nog niet bereikt, of de inwoners ontdeden zich van hun kleding en zonden deze naar het Romeinse leger. Toen dit alles aan de senaat werd voorgelegd, kwam Smyrna als winnaar uit de bus.’ * Is het niet wonderlijk dat vijf van de steden die de Here noemt tot de elf behoorden die streden om het voorrecht de keizer te aanbidden? En dan ook nog een keizer als Tiberius? Smyrna won uiteindelijk de strijd, maar Pergamum lijkt de belangrijkste van de elf steden te zijn geweest. Pergamum liet zich erop voorstaan al een tempel ter ere van Augustus te hebben, en nu wilde men zich graag onderscheiden van de andere steden door een tweede keizer te aanbidden!† Deze vreselijke boosheid en afgoderij bereikt haar hoogtepunt in Openbaring 13, en geeft ons een idee van wat het ‘beeld van het beest’ eventueel zou kunnen zijn. Bedenk o christen, dat zelfs in de apostolische tijd, toen de gemeenten groeiden en de kandelaren nog in het hemelse heiligdom stonden en verzorgd werden door de Here Jezus zelf, de satan zijn troon op aarde had! Hij was in staat om vlak naast een gemeente van de levende God zijn positie vast te houden! Zou die gemeente zijn troon omverwerpen? Nee, zij begon zich al over te geven aan zijn misleidingen. Satan was beter voorbereid om de gemeente te overwinnen, dan andersom.

* Ibid., pag. 246-247. - Vertaler. † In Pergamum was ook een tempel van Aesculapius, die als een echt heiligdom (ook in de betekenis van vrijplaats) fungeerde, waar schuldenaars veilig waren voor hun schuldeisers, en waar moordenaars en andere misdadigers bescherming genoten. Ibid., pag. 185, 187. 168 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Moeten Gods gemeenten de wereld bekeren en Satan van zijn domein beroven? Nee! Satan heeft en houdt zijn troon op aarde gedurende de hele periode die beschreven wordt als ‘hetgeen is’. Tijdens ‘na dezen’ zal zijn troon volledig heersen over de aarde, en pas na de grote en doorluchtige dag des Heren, wanneer zijn legers door de vogelen des hemels worden opgegeten, zal deze omvergeworpen worden en zal zijn heerschappij voor eeuwig voorbij zijn. Onder deze druk hield de engel nog steeds vast aan de naam van Christus. De naam ‘christen’ wekte haat en boosaardigheid op bij de heidenen. Wie de naam van Christus beleed, verdiende de dood. De proconsul (gouverneur) te Smyrna probeerde Polycarpus zover te krijgen dat hij Christus zou verloochenen. Hij hield hem voor: ‘Denk toch aan uw leeftijd’, en meer van dat soort uitspraken, die zij gewoonlijk doen, zoals: ‘Zweer bij Caesars heil. Bekeer u! Zeg, weg met de goddelozen.’ Maar Polycarpus weigerde, waarop de proconsul zei: ‘Zweer toch, dan zal ik u laten gaan. Verwerp Christus.’ ‘Zesentachtig jaar dien ik Hem al; nooit deed Hij mij enig kwaad; ik kan mijn Koning, die mij verlost heeft, toch niet lasteren?’ De proconsul bleef aandringen en zei opnieuw: ‘Zweer bij Caesars heil.’ Polycarpus zei: ‘Het is zinloze praat, als u mij probeert bij Caesars heil te laten zweren; u doet alsof u mij niet kent; maar luister, ik zeg het in alle vrijmoedigheid: Ik ben een christen.’ * Hoe bijzonder om Caesar hier te zien als de grote antagonist van Christus! ‘Onlangs’, zei Tertullianus, ‘werden de premies van onze zeer illustere keizers uitbetaald in het kamp. De soldaten, die lauwerkransen op hun hoofd droegen, kwamen naar voren. Een man die meer op een soldaat van God leek, en die er sterker en standvastiger uitzag dan zijn broeders, dacht dat zij wel twee meesters konden dienen. Iedereen zag hem staan, met zijn hoofd onbedekt en de kroon in de hand. Aan zijn hele uitstraling kon men zien dat hij een CHRISTEN was. Iedereen begon naar hem te wijzen. Degenen die wat verder weg stonden dreven de spot met hem, en wie dichtbij hem stond, knarste met zijn tanden. De tribuun hoorde het gemor - de soldaat was nog maar net uit het

* Crusé, 4.15, pag. 134-135. Hoofdstuk 2 169 gelid getreden. De tribuun stelde hem direct de vraag: ‘Waarom ben je zo anders dan de rest?’ Hij zei dat hij niet mee wilde doen met de rest. Toen de tribuun hem vroeg wat voor reden hij daarvoor had, antwoordde hij: ‘IK BEN EEN CHRISTEN!’ Kort daarna werd hij gedood.’ * ‘Bij de Romeinen was de wijnrank een ereteken. Wie dat ontving, werd centurio. In Caesarea zou een soldaat genaamd Marinus tot centurio bevorderd worden, maar iemand ging naar de tribuun om bezwaar te maken. Het zou tegen de oude wetten zijn als Marinus het Romeinse ereteken zou ontvangen, omdat Marinus een christen was, en weigerde aan de keizers te offeren. Deze persoon was van mening dat hijzelf die rang moest hebben. De rechter, Achaeus genaamd, was nu alert geworden, en begon te vragen welke overtuiging Marinus had. Toen Achaeus merkte dat Marinus voortdurend bevestigde een CHRISTEN te zijn, gaf hij hem drie uur bedenktijd. Omdat hij na die drie uur niet van gedachten veranderd was, werd hij onthoofd.’ † Toen de engel een gelijksoortige beproeving moest doorstaan, hield hij stand. Hij weigerde het ware geloof in Christus te verloochenen. Hij hield vast aan de ware leer dat Jezus de Zoon van God was, en de Zoon des Mensen, en (wat de Romeinse machthebbers vooral een aanstoot was) de Koning der koningen. Aan deze belijdenis werd ook vastgehouden in die moeilijke tijd, toen de woede van de heidenen pas gestild was als zij bloed zagen. In die plaats van beproeving waren er ook tijden van beproeving, wanneer de vuuroven heter was dan anders. Jezus verheerlijkt de naam van Zijn martelaar. ‘Antipas, Mijn getuige, Mijn getrouwe.’ Zijn naam wordt elders niet genoemd, maar het is de echte naam van iemand die leed en stierf voor Christus. Hij is niet bekend bij de mensen, maar het is genoeg dat Christus liefdevol over hem spreekt. ‘Kostbaar is in de ogen des Heren de dood van zijn gunstgenoten’ (Ps. 116:15). De Here zal zo iemand gedenken in Zijn Koninkrijk. Het verloren leven zal dan teruggevonden worden. Niet alleen Antipas, maar al Zijn martelaren zullen dan stralen als de zon.

* Ds. C. Dodgson M.A., Tertullian, Apologetic and Practical Treatises, Oxford, John Henry Parker (J. & F. Rivington, London, 1854), hoofdstuk 5 (De Corona - De Soldatenkrans), pag. 159. - Vertaler. † Crusé, 7.15, pag. 271-272. 170 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Jezus noemt hem ‘Mijn getuige’. Wij hebben het Griekse woord voor ‘getuige’ (μαρτυς - martus) genaturaliseerd en wij verwijzen ermee naar diegenen die hun leven verloren door het belijden van hun geloof - ‘martelaar’. Het is de naam die voor de Here zelf gebruikt wordt - ‘de Getrouwe Getuige’. Het is de naam van de twee andere ‘waardigen’ in het profetische deel - ‘de twee getuigen’, of martelaren voor Christus (Openb. 11). De Here wijst opnieuw op de bijzondere situatie in Pergamum. Satan had daar niet alleen zijn troon; hij woonde er. Wij moeten niet raar opkijken als wij bloed en gebroken beenderen vinden bij een leeuwenkuil. Laten wij God prijzen dat wij ons niet in zo’n gevaarlijke plaats bevinden! Wat zijn er toch grote verschillen in de moraal en de atmosfeer in de verschillende steden op aarde! Het lijdt geen twijfel dat Satan een van de gruwelijkste plaatsen als woonplaats kiest; en door zijn aanwezigheid wordt die plaats nog gruwelijker.

2:14: ‘Maar Ik heb enkele dingen tegen u: dat gij daar sommigen hebt, die vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen,* dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren.’

De Heiland zal zelfs hen die in Zijn ogen lof hebben verdiend, berispen als dat gerechtvaardigd is. Er waren mensen in de gemeente die niet getoloreerd mochten worden. Zij hielden vast aan de leer van Bileam. Balak had deze boosaardige profeet opgeroepen omdat hij bang was voor Israël. Hij hoopte dat Bileam het volk Israël zou vervloeken. Als hij dat deed, zou hij hem rijkelijk belonen. De profeet kwam, maar weigerde een vloek over Israël uit te spreken. God veranderde de vloek in een zegen, en de verbaasde profeet keerde terug naar de koning. Hij gaf de koning echter een advies dat slecht uitpakte voor Israël. Hij zei tegen de koning dat hij de Moabitische vrouwen moest gebruiken om de stammen van Israël tot overspel en afgoderij te verleiden. ‘Zie, dezen waren op raad van Bileam voor de

* De Engelse AV heeft: ‘Die Balak leerde de kinderen Israëls een struikelblok in de weg te leggen.’ - Vertaler. Hoofdstuk 2 171

Israëlieten aanleiding om tegen de Here te zondigen in de zaak van Peor’ (Num. 31:16).* Satan heeft een tweevoudig meesterplan dat hij tegen Gods volk gebruikt. In de eerste plaats probeert hij de gemeente aan te vallen door de haat van de mensen tegen haar op te wekken. Als dat niet lukt en de gemeente standvastig blijft, probeert hij de gemeente tot zonde te verleiden, zodat Gods ongenoegen over haar wordt opgewerkt. Dit plan heeft vaak succes. Israël had de oorlog met het land Og gewonnen, maar viel voor de verleidingen van de Midjanitische vrouwen. Op één dag werden er drieëntwintigduizend door God gedood!† Smyrna verzette zich krachtig tegen zijn aanval. Maar de muur van Pergamum begint in te zakken door geheime graafwerkzaamheden. De verleidingen van Bileam waren tweeledig: ‘Het eten van wat aan de afgoden geofferd was, en het plegen van hoererij.’ Tegen deze zonden, die zo sterk met elkaar verbonden zijn in de heidense afgoderij, werpt de Heilige Geest bij monde van Paulus een krachtig getuigenis op (1 Kor. 6, 8, 10). Maar de verdorven leringen van de natuurgodsdiensten bleken te sterk voor de getuige en voor de dreigende taal van de Allerhoogste.

2:15: ‘Zo hebt ook gij sommigen, die op gelijke wijze‡ aan de leer der Nikolaïeten vasthouden.’

In de brief aan Efeze worden de werken van de Nikolaïeten veroordeeld. In deze brief wordt hun leer veroordeeld. Boze werken stijgen nooit tot grote hoogte - durven nooit onbeschaamd in het volle licht te treden, als zij niet door boze

* Verleid door de Moabitische vrouwen pleegden de mannen van Israël ontucht, en middels deze hoererij pleegden zij tegelijkertijd afgoderij, waardoor zij zich aan de afgod Baäl-Peor verbonden. - Vertaler. † 1 Korinthiërs 10:8. Vergelijk dit met Numeri 25:9. De ene tekst noemt het getal drieëntwintigduizend, de andere vierentwintigduizend. In 1 Korinthiërs 10:8 staat echter ‘op één dag’. Dat kan betekenen dat er op een andere dag nog duizend personen aan de plaag zijn bezweken. Het kan ook zijn dat onder de vierentwintigduizend ook de oversten van het volk zijn meegerekend die waren opgehangen. Het zou dan om zo’n duizend oversten gaan. In dat geval laat het wel zien hoe algemeen deze ontrouw was. - Vertaler. ‡ De juiste lezing is ομοιως (uitspraak: homoioos - vertaling: gelijksoortig, op dezelfde manier), niet ομισω (uitspraak: omisoo - vertaling: haat, haten). 172 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift leringen worden ondersteund. De woorden van Hengstenberg over dit onderwerp zijn het vermelden waard: ‘Zij die offervlees aten, deden dat vanwege hun bevoegdheid, omdat zij wisten dat een afgod nietig was, en vanwege hun christelijke vrijheid. Maar in een latere tijd werd het eten van zulke offers verdedigd door de gnostici, op grond van die vrije en grote geest die zij meenden te hebben, die door niets besmet kon worden, die alles mocht proeven en aanraken, ja, die dat zelfs moest doen om zijn onoverwinnelijke kracht te tonen; en op grond van een vals spiritualisme, dat geen of weinig waarde toekende aan al het stoffelijke of fysieke. In zijn dialoog met Justinus de Martelaar, werpt de Jood Trypho tegen dat velen die zeggen dat zij Jezus belijden, en die christenen genoemd worden, vlees eten dat aan de afgoden geofferd is, en zeggen dat zij daar geen schade van ondervinden (Justinus, Dialogus cum Tryphone, hst. 35). Justinus’ antwoord daarop was dat zij die dat deden, zoals de Marcionisten,* Valentinianen† etc., slechts christenen in naam waren, en geen echte band met Christus en Zijn gemeente hadden. In Eusebius 4.7 wordt Basilides‡ door Agrippa Castor§ berispt omdat hij leerde dat het er niet toe deed of men voedsel at dat aan de afgoden geofferd was; en hij vond het niet erg wanneer iemand in tijden van vervolging het geloof zomaar zou afzweren. En dat de gnostici het nog veel bonter maakten, blijkt wel uit Irenaeus 1.6, waar staat dat zij zonder enige aanleiding of noodzaak deelnamen aan de heidense feesten en het brengen van offers aan de afgoden: ‘Zij eten zonder aarzeling van de afgodenoffers, omdat zij geloven dat zij daar niet door verontreinigd worden. En bij elk feestelijk verzetje dat de heidenen ter ere van hun goden organiseerden, waren zij de eersten die hun opwacht maakten.’

* Binnen het Marcionistische stelsel geloofde men dat het christendom niet uit het jodendom was voortgekomen. - Vertaler. † Een gnostieke sekte. - Vertaler. ‡ Basilides (ca. 117-138) was een gnostisch leraar in Alexandrië. Hij ontkende het bestaan van de zonde, en zag Christus als een transcendent Licht, belichaamd in de mens Jezus, die het oerbeeld en voorbeeld van de zelfbewustwording is. Ook leerde hij reïncarnatie. - Vertaler. § Eusebius en Hiëronymus kenden hem als de auteur van het bekende Verweer tegen Basilides. - Vertaler. Hoofdstuk 2 173

Volgens Eusebius 4.7 leerden zij die het meest extreem waren zelfs dat de smerigste dingen gedaan moesten worden door degenen die volmaakt wilden worden in de kennis van hun geheimenissen. Deze mensen lieten zich daarbij helpen door de geest van het kwaad, om degenen die door hem misleid waren tot slavernij te brengen, tot hun eigen ondergang. Zo gaven zij de ongelovige heidenen alle gelegenheid de waarheid te lasteren, want het slechte gerucht dat van hen uitging, blameerde de hele christenheid. Hieruit volgt de vraag of de volgelingen van Bileam dezelfde mensen waren als de Nikolaïeten.* Ik denk van wel, hoewel de door de beknoptheid van de zin de betekenis wat vaag is. Het ‘gij’ krijgt extra nadruk. Het lijkt duidelijk te verwijzen naar de eerdere brief aan Efeze. De door melaatsheid aangetaste plek in Efeze werd weer zichtbaar in Pergamum. De leer die bij de oude valse profeet begon, kwam onder een nieuwe naam weer tevoorschijn in het christelijk tijdperk. De Heiland geeft aan waar de leer begon, en hoe deze leer de toorn van God opwekte in de dagen toen men veel minder licht had. De gemeente van Christus had nu de plaats ingenomen die vanouds aan de zonen Israëls was toegewezen.† Zij waren Gods volk, maar waren pas bevrijd uit het geestelijk Egypte, en van Farao. Satan beproefde hen nu met dezelfde list die hij vroeger in de woestijn had gebruikt. De leer der Nikolaïeten stak de kop op in de gemeente. Van degenen die erdoor misleid waren, geloofden velen in Jezus. Alleen over zulke mensen (gelovigen) had de engel der gemeente macht. Alleen voor zulke mensen was de engel verantwoordelijk (1 Kor. 5:12-13). Zij waren leden van de gemeente van Christus, geen naamchristenen. Want in alle zeven brieven aan de gemeenten ontmaskert de Heiland valse pretenties. Tot tweemaal toe ontmaskert Hij de Joden die zich ten onrechte Joden

* Nikolaüs was geen mythische figuur. En Bileam betekent in het Hebreeuws ook niet hetzelfde als Nikolaüs in het Grieks. Het ‘verslinden van het volk’ is niet hetzelfde als het ‘overwinnen van het volk’. Vertaler: De meeste uitleggers - uitspraak: am) עם geven de voorkeur aan een combinatie van het woord .(uitspraak: bala - vertaling: verslinden) בלע vertaling: volk) en het werkwoord Het woord bala krijgt in Klaagliederen 2:2 de betekenis van ‘vernietigen’, en in Pslam 55:10 heeft het de betekenis van ‘verwarren’. Vergelijk dit ook met het .uitspraak: balal - vertaling: verwarren) in Genesis 11:7) בלל werkwoord Bileam betekent dan ‘verderver van het volk’ of ‘verwarrer van het volk’. † Dit betekent niet dat Govett de vervangingstheologie leerde. - Vertaler. 174 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift noemden; Hij ontmaskerde de valse profetes te Thyatira, het zinloze roemen in vermeende rijkdom door Laodicea, en de engel te Sardis, die de naam had te leven, terwijl de trieste werkelijkheid aantoonde dat hij dood was. Er waren ook sommigen die de plaats van Bileam hadden ingenomen, die zijn valse leer onderwezen, die bij sommigen gretig aftrek vond, en enkele trouwe volgelingen opleverde. Het is niet direct duidelijk waar de woorden ‘op gelijke wijze’ naar verwijzen. Dit probleem was de reden voor de gebruikelijke lezing ‘welke Ik haat’. Het woord ‘zo’ aan het begin van de zin gaat er aan vooraf. Het lijkt erop dat een van de volgende drie verwijzingen de juiste is: 1. de leer die bij u aanwezig is lijkt sterk op die te Efeze; 2. u houdt op dezelfde wijze als Bileam vast aan deze leer; 3. het verwijst naar dezelfde punten - afgodische feesten en hoererij. De lezer mag zelf bepalen welke lezing hij de meest aannemelijke vindt. Laten wij nu eens kijken naar de groei van dit onluikende kwaad in het profetische deel. Wij zien de satan hier als een die een troon op aarde heeft. Maar nu is hij ‘in de hoge’. Nadat hij uit de hemel geworpen is, geeft hij zijn troon aan het beest, dat is de Antichrist. Hieruit kunnen wij opmaken dat ten tijde van de zeven gemeenten, oftewel ten tijde van ‘hetgeen is’, DE ANTICHRIST NOG NIET AANWEZIG IS; ook de grote afval, waardoor de toorn van God over de levenden komt, is dan nog niet begonnen (2 Thess. 2). De leer van Bileam, de valse profeet uit het Oude Testament, tiert welig in de gemeenten. Maar de grote valse profeet, de assistent van de valse Christus, is nog niet verschenen. De Heilige Geest, en de waakzame heiligen van de gemeente, zijn de ‘weerhouder’, dat wat ‘weerhoudt’.* Zij houden de grote vloedgolf van ongerechtigheid nog even tegen (2 Thess. 2). Wanneer dat zout weggenomen is, en de rest van het zout dat geen smaak meer heeft, door de mensen uitgeworpen en vertrapt is, zal het verderf tot volle wasdom komen en de meest vreselijke vormen aannemen.

* W. Nee denkt dat deze weerhouder een engel is. - Vertaler. Hoofdstuk 2 175

In de bedeling van de gemeenten zien wij de verleiding om te eten wat aan de afgoden geofferd is; in de profetische dagen is er een dwang tot openlijke afgoderij. De grote valse profeet is een Caesar, een keizer (Openb. 9-11). Hoe toepasselijk is het dan dat wij in de stad die als eerste de verering van de keizers introduceerde, de kiem van de laatste uitbraak van de zonde ontdekken!

2:16: ‘Bekeer u dan; maar zo niet, dan kom Ik spoedig tot u en Ik zal strijd tegen hen voeren met het zwaard Mijns monds.’

De engel was iemand die het hoogste gezag in de gemeente had; daarom werd hij door de Here Jezus verantwoordelijk gehouden voor de leringen die verkondigd en beleden werden. Hij beleed deze schadelijke leringen niet zelf, maar ondernam ook niets om ze de kop in te drukken. Het kwaad was dieper in deze gemeente doorgedrongen dan in de gemeente te Efeze. De engel van die gemeente werd geprezen omdat hij de kwaden niet kon verdragen, en omdat hij de werken der Nikolaïeten haatte. Maar hier kregen zij de vrijheid om hun leer te verspreiden, en hun verdorvenheden in praktijk te brengen. De engel moet zich dus bekeren. Hij moet tuchtmaatregelen treffen tegen de overtreders. Tucht, liefdevol maar vastberaden toegepast, zou de afgedwaalde broeders terugbrengen op de weg van het ware geloof, of juist niet. Een valse leer die met rust gelaten wordt, werkt als zuurdeeg dat zich snel verspreid, totdat heel het deeg zuur geworden is. Wij moeten bedenken dat de zuiverheid die de Here Jezus zocht, en waar zij volgens de Here een gebrek aan hadden, niet de zuiverheid van de artikelen des geloofs was, die ongewijzigd kunnen blijven voortbestaan ondanks een totale afval van de waarheid door de levende leden van de gemeente; maar een zuiverheid in de mensen die door hun gemeenschap met elkaar verenigd waren. ‘Maar hoe groot moet het verschil in de leer dan zijn voordat wij iemand buiten de gemeenschap mogen sluiten? Is geen enkel meningsverschil toegestaan?’ Ja! Verschil van inzicht in veel belangrijke zaken moet met verdraagzaamheid en christelijke liefde worden aanvaard (Rom. 14-15). Er zijn slechts twee uitzonderingen: (1) een leerstellige, en (2) een praktische. 176 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

1. De leerstellige uitzondering wordt daar gevonden waar de andere partij uit ‘Antichristen’ bestaat, die de Drie-eenheid of de twee naturen van Christus verwerpen (1 Joh. 4:2-3; 2 Joh. 7). 2. De praktische uitzondering is als er openlijke immoraliteit onderwezen en bedreven wordt (1 Kor. 5). Als de engel nalatig zou blijven na deze waarschuwing, zou Jezus tot hem komen. Er wordt geen dreigement tegen de engel persoonlijk geuit, maar het verwijderen van de lamp, zoals in Efeze, lijkt hier wel gesuggereerd te worden. Afhankelijk van hoe de Here het werk van Zijn volk beoordeelt, kan Zijn wederkomst voor hun een vreugevolle of vervelende aangelegenheid zijn. Hier is ‘ongeoordeeld kwaad’ in een gemeente; maar de Here waarschuwt alleen. Het goede deel van de gemeente verliet de gemeenschap niet. De Here zegt niet dat zij weg moeten gaan, zelfs niet als na een goddelijke waarschuwing, de engel het kwaad ongemoeid laat. Maar er dreigt een strenger oordeel voor de overtreders. Jezus hdraagt het zwaard niet tevergeefs. Onder het oude verbond wreekten de apostel en de priester de hier genoemde overtredingen met het zwaard. Toen Mozes zijn volk afgoderij zag plegen door te het gouden kalf te aanbidden, zond hij het zwaard van de Levieten onder de zondaars. Omdat Pinehas zeer ijverig was in zijn strijd tegen de afgodendienaars, was God zeer tevreden over hem. De Nikolaïeten waren de eerstelingen van de rebellie in de laatste dagen; zij worden bedreigd door het zwaard, dat uiteindelijk zijn uitwerking op de wereld zal hebben (Openb. 19:15). Jezus, die nu strijdt als Priester der priesters, zal dan strijden als Koning der koningen. Wat een vreselijk dreigement wordt er geuit tegen een deel van Zijn dienaren! ‘Ik zal strijd tegen hen voeren met het zwaard mijns monds.’

2:17a: ‘Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.’

De Heilige Geest heeft een boodschap voor iedereen die geestelijk geopende oren heeft. Waar de meerderheid haar door God gegeven positie verlaat, kunnen individuen hun integriteit nog bewaren en de goedkeuring van de Here Jezus ontvangen. Hoofdstuk 2 177

De engel heeft zijn boodschap al ontvangen; nu wordt er een beroep op elk lid van de gemeente gedaan.

2:17b: ‘Wie overwint, hem zal Ik geven van het verborgen manna, en Ik zal hem een witte steen geven en op die steen een nieuwe naam geschreven, welke niemand weet, dan die hem ontvangt.’

Er waren twee obstakels in Pergamum die de gelovigen konden verhinderen de overwinning te behalen: (1) het geweld van de duivel, en (2) de listen van de duivel. Maar deze tweevoudige moeilijkheid gaat vergezeld van twee beloften: 1. Jezus zou de overwinnaar van het verborgen manna geven. Toen God de Israëlieten manna gaf in de woestijn, was dat een openbare gebeurtenis, iedereen kon het manna zien neerdalen; maar het bleef niet langer dan twee dagen goed, er kwamen wormen in en het bedierf. Maar de Here wilde dat een deel van het manna bewaard en verborgen werd. ‘Vul er een gomer mee, om het voor de toekomende geslachten te bewaren, opdat zij het brood zien, dat Ik u in de woestijn te eten heb gegeven, toen Ik u uit het land Egypte leidde. Daarom zeide Mozes tot Aäron: Neem een kruik, doe daarin een volle gomer manna en leg dit voor het aangezicht des Heren, om het voor de toekomende geslachten te bewaren. Zoals de Here Mozes geboden had, legde Aäron het vóór de Getuigenis ter bewaring’ (Ex. 16:32-34). Deze gouden kruik met manna werd in de ark des verbonds gelegd (Hebr. 9:4), en was dus verborgen voor het menselijk oog. Voor zover wij weten werd dit manna nooit gebruikt of gezien, tenzij het gezien werd door de mannen van Bet-Semes (1 Sam. 6:19). Uiteindelijk zal het in Babylon wel vernietigd zijn, samen met de rest van het heilige gerei van de tempel. Wat is de betekenis van deze belofte? Sommige uitleggers geven de voorkeur aan een geestelijke betekenis, terwijl andere uitleggers er een letterlijke betekenis aan geven. Onze stelregel is dat wij eerst het principe van een letterlijke verklaring toepassen. Is het absurd om hier aan letterlijk manna te denken? Sommigen denken van wel. Hoe kunnen wij nu weten of hier sprake is van geestelijk of letterlijk manna? Door naar de voorbeelden in de Bijbel te kijken. Wat al eens eerder letterlijk 178 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift in vervulling ging, kan niet absurd zijn. Er is al eens eerder letterlijk manna gegeten, dus waarom zou het niet opnieuw kunnen gebeuren? Christen vergeten steeds maar weer dat de opstanding van het LICHAAM straks letterlijk zal plaatsvinden. En hoewel dat lichaam misschien geen voedsel meer nodig heeft, kan het best een genot zijn om voedsel te eten. Waren wij het er niet over eens dat de boom des levens een letterlijke boom was? Dan zijn de twaalf verschillende vruchten van die boom ook letterlijk. Waarom zijn er zoveel verschillende vruchten? Misschien omdat het de bedoeling is dat ervan gegeten wordt? Als het fruit letterlijk is, dan ook het manna. De Here Jezus at en dronk na Zijn opstanding ook meerdere malen met Zijn discipelen. Dat verzekert ons van het feit dat ook wij na de verheerlijking van ons lichaam zullen eten en drinken! Ja, onze Here beloofde nadrukkelijk dat het spoedig vervuld zou worden aan Hemzelf en Zijn twaalf apostelen (Luc. 22:15-30). Het manna is het voedsel van de tabernakel, dat genuttigd wordt door Gods volk tijdens hun verblijf in de woestijn, wanneer de nieuwe hemel en de nieuwe aarde er nog niet zijn. De vrucht (van de boom des levens) is het voedsel van de stad, na de vernietiging van de oude aarde en de bevolking van de nieuwe aarde door de naties. Hier ontdekken wij een belangrijk verschil tussen het Evangelie van Johannes en zijn Openbaring. Toen de Here met de ongelovige Joden discussieerde, openbaarde Hij Zich aan hen als het geestelijk manna. ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, heeft eeuwig leven. Ik ben het brood des levens. Uw vaderen hebben in de woestijn het manna gegeten en zij zijn gestorven. Dit is het brood, dat uit de hemel nederdaalt, opdat wie ervan eet, niet sterve’ (Joh. 6:47-51). In het Evangelie geeft Jezus Zich aan de ongelovige, opdat deze het eeuwige leven ontvangt. Daar heeft het manna een geestelijke betekenis. Maar in Openbaring spreekt Jezus over een beloning voor gelovigen, mensen die al gered zijn - mensen die al deel hebben aan Hemzelf als hun eeuwig leven. Deze belofte wordt dus niet vervuld aan iedere gelovige, en wordt ook niet door het geloof ontvangen, maar wordt alleen na de opstanding genoten door de gelovige die overwint. Wij kunnen dit manna dus niet dezelfde betekenis geven als het manna in het Evangelie van Johannes. Hoofdstuk 2 179

Het moet dus letterlijk worden genomen! Het is een belofte die de Here tegenover de gnostische verleidingen tot zonde stelt. De gnostici boden de gelovigen te Efeze en Pergamum namelijk een plaats aan bij de afgodische offerfeesten. De Here hield elk van deze twee gemeenten de belofte van beter voedsel voor. Als de grote David, de triomferende Koning die als overwinnaar Zijn Nieuwe Jeruzalem binnengaat, biedt Hij hun de booms des levens aan. In Zijn functie als Hogepriester belooft Hij de overwinnaars het verborgen manna - Hij heeft als Hogepriester immers het recht om het heilige binnen te gaan, en Hij heeft ook gezag over de ark. Zoals Achimelek de toonbroden aan David gaf (1 Sam. 21:6; Matt. 12:3-4), zo zal deze Priester van het heilige brood aan de overwinnende priesters geven. Zoals Melchizedek, die koning en priester was, de overwinnaar Abraham ontmoette en hem brood en wijn voorzette, zo zal Jezus de overwinnaar van het verborgen manna geven. Wij zien de vervulling hiervan in Openbaring 7:15, waar de grote schare in de tempel dag en nacht de Here dient. De maaltijden in de heidense tempels zijn echt niet te vergelijken met dit heilige voedsel. 2. We zijn nu aangekomen bij de tweede belofte. Jezus zou de overwinnaar een witte steen geven, waarop een nieuwe naam geschreven was. Wat betekent deze witte steen? Bijna alle uitleggers verwijzen naar een gebruik bij de Grieken, of de Romeinen. Witte stenen werden gebruikt om aangeklaagden vrij te spreken; het waren een soort van kaartjes die sommige keizers uitdeelden bij een prijzenloterij. Zij werden gegeven aan hen die een overwinning behaalden bij de spelen, of aan veelbelovende kandidaten tijdens de verkiezing van ambtenaren voor de verschillende overheidsinstanties. Maar Jezus verwerpt deze heidense gruwelen. Is het logisch dat Hij de witte stenen laat verwijzen naar een gebruik dat Hij verwerpt? Ik denk dat de stenen naar de volgende passage verwijzen: ‘Gij zult twee chrysopraasstenen* nemen en de namen der zonen van Israël daarin graveren.’ ‘Dan zult gij de twee stenen op de schouderstukken van de efod zetten als gedachtenisstenen voor de Israëlieten’ (Ex. 28:9, 12). Zowel het manna als de witte steen zijn van de priesterlijke functies van

* De SV heeft ‘sardonixstenen’. - Vertaler. 180 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Aäron afgeleid. ‘Maar waarom krijgt de overwinnaar een nieuwe naam?’ Het was gebruikelijk dat vorsten (maar ook andere mensen) nieuwe namen gaven aan mensen, plaatsen of voorwerpen, om uitdrukking te geven aan hun goedkeuring of afkeuring. Zo noemde Chiram, de koning van Tyrus, de steden die Salomo hem gegeven had, ‘het land van Kabul’,* omdat ze hem niet bevielen (1 Kon. 9:12-13). En toen Hizkia de koperen slang stuk sloeg, noemde hij deze minachtend ‘Nechustan’ (2 Kon. 18:4).† En de Allerhoogste noemde Paschur in Zijn toorn ‘Magor-missabib’, oftewel ‘Schrik-van-rondom’ (Jer. 20:3). Maar Hij gaf ook namen die blijk gaven van Zijn goedkeuring. Bijvoorbeeld aan Abraham, Sara en Jakob. De zoon van David en Bathseba kreeg de naam Salomo, maar de Here gaf hem een nieuwe naam, Jedidja (2 Sam. 12:24-25). Koning Nebukadnezar schijnt Daniël een nieuwe naam te hebben gegeven: ‘Doch ten laatste kwam tot mij Daniël, naar de naam van mijn god Beltesassar genoemd’ (Dan. 4:8). Maar onze Here gaf ook nieuwe namen aan sommige van Zijn discipelen: Simon noemde Hij Petrus, of Cephas, en aan Johannes en Jakobus gaf Hij de naam Boanerges.‡ Maar het

* ‘Erets Kabul’ (Land van Kabul) betekent ‘waardeloos land’, ‘ondeugdelijk land’. Prof. dr. P.A. Siebesma zegt dat de betekenis onduidelijk is: ‘Mogelijk is het een woordspelletje, een bestaande naam die vanuit het Hebreeuws anders wordt geïnterpreteerd. Tegenwoordig denkt men dat het ‘land van niets’ betekent. - Vertaler. † Volgens Govett noemt Hizkia de stukgeslagen slang ‘Nechustan’, oftewel ‘niet meer dan een ordinair stuk koper’. Dit is te vergelijken met iemand die een tafel stukslaat en zegt: ‘Wat een waardeloos stuk hout.’ Deze lezing is gebaseerd op de theorie dat Nechustan van ‘nechosjet’ (koper) is afgeleid, en niet van ‘nachasj’ (slang). Volgens de laatste lezing (nachasj) is Nechustan gewoon de eigennaam van de koperen slang, en waarschijnlijk is deze lezing de juiste, (onder andere) omdat het voor de hand ligt dat de naam waarschijnlijk verwees naar de vorm van het voorwerp (een slang), en niet naar het materiaal waarvan het gemaakt was. - Vertaler. - uitspraak: bene raäsj) בני רעס Zonen des donders. In het Hebreeuws is dit ‡ ’ajin) wordt dan niet als een ‘a) ע vertaling: zonen van de (aard)beving). De maar als een zachte ‘g’ uitgesproken, zoals in ‘ghee’ (geklaarde boter). Aan het eind komt een ‘s’ in plaats van een slot-μ (m). Vertaler: Prof. dr. P.A. Siebesma: ‘In sommige uitspraaktradities wordt de ‘ajin’ inderdaad als een ‘g’ uitgesproken, bijvoorbeeld in Hoogduitse (askenazische) synagogen in Nederland spreekt men de ‘ajin’ als ‘ng’ uit (Jaäkov als Jangakoev). Maar ik denk dat Govett hier doelt op de Septuagint. Zo wordt het Hebreeuwse ‘azaa Hoofdstuk 2 181 duidelijkst is het voorbeeld van Jozef, die tot overspel werd verleid, zoals de gelovigen te Pergamum. Hij overwint en wordt geëerd door Farao: ‘Daarop trok Farao zijn zegelring van zijn hand en deed hem aan Jozefs hand’ (Gen. 41:42). ‘En Farao noemde Jozef: Zafenat-Paäneach’ (Gen. 41:45).* Maar er is één aspect in al deze gevallen dat een volledig parallellisme uitsluit. Al deze namen zijn publiekelijk gegeven en waren bij velen bekend, terwijl de nieuwe naam die hier genoemd wordt alleen bij de ontvanger bekend is. Het is een beeld van diepe vriendschap en vertrouwen tussen de Here en Zijn dienaar. Het is een vriendschappelijke daad, zoals we die ook zien bij David en Jonathan. De jongen die Jonathans pijlen droeg, hoorde wat zijn meester zei, en hij deed wat zijn meester van hem vroeg, maar er zat een verborgen boodschap in Jonathans woorden; een boodschap die alleen David kon verstaan. Er is een oud klassiek gebruik dat nog het dichtst bij de betekenis van de witte steen in de buurt komt. Een gast en gastheer die goede vrienden waren, braken een steen in tweeën. De gastheer schreef zijn naam op zijn deel, en gaf dat aan zijn gast, en de gast deed hetzelfde. Beide stenen werden zo een belofte (bewijs) van gastvrijheid tussen de twee families.

(dat begint met een ‘ajin’) geschreven als ‘Gaza’ (de bekende strook), en het Hebreeuwse ‘amoraa wordt ‘Gomorra’. * De betekenis van deze Egyptische naam is niet geheel duidelijk. Er zijn verschillende suggesties gedaan, zoals ‘redder van de wereld’ (Hiëronymus), of (in het Koptisch) ‘hij die geheimen openbaart’, maar de etymologie (afleiding) is twijfelachtig. Moderne Egyptologen denken dat ‘Paäneach’ het Egyptische woord ‘pa-anch’ bevat, dat ‘het leven’ betekent. Samen met het lidwoord ‘het’ kan het in deze context ook ‘de levende’ betekenen. Die naam past ook bij de functie van Jozef als ‘levenbrenger’ of ‘behouder des levens’, maar Egyptoloog Huub Pragt zegt dat hij niet ziet hoe ‘de levende’ naar ‘levenbrenger’ of ‘behouder des levens’ herleid kan worden. ‘Zaf-en-at’ (eigenlijk Zat-en-af) zou van het Egyptische woord ‘djed-netjer-ioe-ef-anch’ zijn afgeleid, wat betekent ‘de god zegt: dat hij leve’, of ‘de god heeft gezegd: hij zal leven’. ‘Zaf-en-at’ moet eigenlijk ‘Zat-en-af’ (Djed-en-ef) zijn. De vergissing is waarschijnlijk te wijten aan het meer bekende Semitische grondwoord ‘zafan’. Bij het opschrijven van de naam kan de onbekendheid met de Egyptische uitspraak tot deze vergissing hebben geleid. ‘Zat-en-af’ betekent in het Egyptisch ‘hij die genoemd wordt’. ‘Zatenaf-Paäneach’ betekent dan: ‘Hij die de levende genoemd wordt.’ Fausset geeft nog een andere vertaling, ook gebaseerd op de hiërogliefen: ‘Een wijs man die het verderf ontvlucht’, waarbij ‘verderf’ naar ‘overspel’ verwijst. - Vertaler. 182 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Maar hier worden geen stenen uitgewisseld, en alleen de ontvanger van de steen weet welke naam erop staat, en wat die betekent. Een ander voorbeeld is de hechte vriendschap tussen koningin Anne* (1665-1714) en de hertogin van Marlborough (1660- 1744). Beiden bedachten al in hun jeugd koosnamen voor elkaar, en bleven deze gebruiken toen Anne koningin werd. Sommigen vragen zich af welke naam op de witte steen zal staan. Het heeft echter geen zin om deze vraag te stellen. Elke naam zal anders zijn. Het is een geheim. Het is absurd om te vragen naar iets wat volgens Christus alleen de ontvanger van de steen zal weten. We kunnen wel zeggen dat het een beloning lijkt te zijn die gebaseerd is op de woorden ‘gij houdt vast aan Mijn naam’. Het vasthouden aan Zijn naam ten tijde van verdrukking is een bewijs van veel liefde. Dat wordt later beloond met een nieuwe naam, die Jezus voor de overwinnaar kiezen zal in de dag der heerlijkheid, wanneer Hij ook voor Zichzelf een nieuwe naam kiest, die niemand weet dan Hijzelf (Openb. 19:6). Dit is al de tweede verwijzing in deze brief naar het hoofdstuk dat spreekt over de wederkomst van onze Here. Tegenover de verleidingen van de gnostici, die de gelovige beloofden dat als hij zich bij hun beweging aansloot, zijn ogen geopend zouden worden voor onuitsprekelijke geheimen en wonderen, stelt Jezus de belofte van hemelse geheimen, en de zekerheid van Zijn goddelijke vriendschap.

HET TYPE

De oudtestamentische geschiedenis waar deze brief naar verwijst, is duidelijk die te Sittim, in het land Moab. Israël was dichtbij de grens van het Heilige Land, dichtbij de troon van Balak, waar Satans plan om de koning en de boze profeet aan elkaar te verbinden, zich ontwikkelde. Toen Bileam op weg was naar Balak, zag zijn ezelin de Engel des Heren op de weg staan, met getrokken zwaard in de hand,

* Koningin van Engeland, Schotland en Ierland. Haar vriendschap met Sara Churchill, hertogin van Marlborough, was wijd en zijd bekend. - Vertaler. Hoofdstuk 2 183 om Bileam de weg te versperren (Num. 22:22). In deze brief openbaart de Here Jezus Zich als degene die het tweesnijdende zwaard heeft, hoewel Zijn woorden niet gericht zijn tot een boze profeet, en de engel ook niet afvallig was. De raad van Bileam vond weerklank bij sommige Israëlieten, zoals later ook sommigen in de gemeente te Pergamum misleid werden. Het eten van offers die aan Baäl-Peor waren gewijd, maakte de weg vrij voor ontucht., waardoor de toorn van God tegen Israël ontbrandde. Hij beval dat de oversten van het volk, die schuldig waren, opgehangen moesten worden. En Mozes droeg de richters van Israël op de schuldigen te doden (Num. 25). Na de oproep tot bekering bleven enkelen nog wel zondigen, maar de meesten bedreven rouw voor de tabernakel (Num. 25:6). Zo was het ook in Pergamum. Toen een van de Israëlieten op flagrante wijze publiekelijk een Midjanitische bij zijn broeders kwam brengen, stond Pinechas de priester op, nam een speer in zijn hand, en doorstak beide overtreders. Pinechas moest zijn speer opnemen, Jezus draagt Zijn zwaard bij Zich. De ijver van Pinechas gaf hem snelheid; de Zoon van God zegt: ‘Ik kom spoedig tot u.’ De engel werd berispt omdat hij aarzelde, terwijl Pinechas geprezen werd omdat hij ijverig was. De Here zei tegen Mozes dat hij ten strijde moest trekken tegen de Midjanieten, en Mozes stelde de ijverige priester Pinechas aan als leider. De veldtocht was een griezelig succes, en Bileam, die bedreigd werd door het zwaard van de engel, wordt uiteindelijk gedood door het zwaard van de kinderen Israëls (Num 31:8). ‘Ik zal strijd tegen hen voeren met het zwaard mijns monds.’ Pinechas, die eerst priester was en toen een strijder werd, doet ons denken aan het lot dat ogenschijnlijk bedoeld is voor Gods volk van de huidige bedeling, namelijk dat zij eerst in de hemelse tempel als priesters handelen (Openb. 7:15), om vervolgens te verschijnen als hemelse legermachten (Openb. 19:14), en om na de strijd als koningen te heersen. Eerst wordt Israël bedreigd en bestraft, daarna zijn de Moabieten aan de beurt. Het oordeel moet beginnen bij ‘het huis Gods’. Zo wordt ook eerst de gemeente bedreigd, maar dan breekt de oorlog tegen de wereld uit, wier boosheid tot volle rijpheid gekomen is. 184 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

De laatste belofte die aan deze gemeente gegeven wordt lijkt te worden weerspiegeld in deze geschiedenis. Wij zagen al dat beide priesterlijke beloften zijn. De Here, die Pinechas Zijn bevelen geeft zegt: ‘Zie, Ik geef hem Mijn verbond des vredes, opdat het voor hem en zijn nakomelingen tot een verbond van een altoosdurend priesterschap zij’ (Num. 25:12-13). De witte steen zal een teken zijn van reinheid en zuiverheid te midden van onreinheid en onzuiverheid. De apostel Paulus waarschuwt de gemeenten twee keer voor de noodzaak te waken voor de zonden waartegen gewaarschuwd wordt. ‘Laat niemand een hoereerder zijn, of onverschillig als Esau’ (1 Kor. 10:8; Hebr. 12:16).

THYATIRA*

2:18: ‘En schrijf aan de engel der gemeente die te Thyatira is:† Dit zegt de Zoon Gods, die ogen heeft als een vuurvlam en Zijn voeten zijn als koperbrons‡.’

In de heilsgeschiedenis van Thyatira spelen twee vrouwen een belangrijke rol. Deze twee vrouwen zijn elkaars tegenpolen. Aan de ene kant is daar Lydia, die een ontmoeting had met Paulus en Silas in Filippi. Zij opende haar hart en ontving het evangelie met blijdschap (Hand. 16:14). Maar deze brief beschrijft haar boze tegenhangster.

* Het huidige Akishar in Turkije. W. Nee denkt dat Thyatira ‘herhaaldelijk offeren’ of ‘voortdurend offeren’ betekent (Nee, pag. 15). Men zou hier kunnen denken aan de offermaaltijden van de feesten van het gilde van wevers en purperververs. Men bracht dan een offer ter ere van de beschermgod van het gilde. Seiss zegt dat sommigen Thyatira als het equivalent van ‘thygatira’ (een dochter) zien: ‘Als we dit woord als een samenstelling zien van de woorden θυγατης (uitspraak: thugatér) en τειρω (uitspraak: teiroo), kan de naam ‘vrouwelijke onderdrukking’ betekenen. De eerste valse profeten die de leden van deze gemeente tot afgoderij verleidden, waren vrouwen’ (Seiss, pag. 71). Andere mogelijke betekenissen zijn ‘burcht van Thya’ en ‘geur van droefenis’. - Vertaler. † Zie Tregelles. Vertaler: De Codex Alexandrinus heeft simpelweg ‘aan de engel die te Thyatira is’. ‡ Zie voetnoot * op pagina 39. - Vertaler. Hoofdstuk 2 185

In deze brief wordt voor de eerste keer de naam van de spreker genoemd. Hij die door Johannes gezien werd als Zoon des Mensen, noemt Zichzelf ook Zoon van God. Hij gebruikt deze titel vanuit Zijn oudtestamentische gezichtspunt, als de verrezen Man in Psalm 2 die het recht heeft om met gezag te spreken, als Gods verkozen Koning: ‘De Overste van de koningen der aarde’ (Openb. 1:5). ‘Ik wil gewagen van het besluit des Heren: Hij sprak tot mij: MIJN ZOON ZIJT GIJ; Ik heb u heden verwekt’ (Ps. 2:7). Deze naam heeft twee aspecten: hij spreekt tot (1) de kerken en (2) tot de wereld. Hier spreekt Hij tot Zijn eigen huis, maar aan het einde van Openbaring handelt Hij openlijk, en met gerichten tegen de wereld (Openb. 19). Er worden twee kenmerken van de Here Jezus genoemd die zijn afgeleid van het eerste visioen. ‘Zijn ogen zijn als een vuurvlam.’ Hij gebruikt Zijn ogen om het kwaad op te sporen en om overtreders vrees aan te jagen. ‘Zijn voeten zijn als koperbrons.’ Hij zal Zich wreken. Het ‘onder de voeten leggen’ van iemand is een beeld van totale onderwerping. Zo beval Jozua zijn legeraanvoerders hun voeten op de nek van de vijf koningen te zetten (Joz. 10:24). Salomo zei tegen Chiram: ‘Gij weet, dat mijn vader David niet in staat was voor de naam van de Here, zijn God, een huis te bouwen wegens de oorlog, die zij van alle kanten tegen hem voerden, totdat de Here hen onder zijn voetzolen gelegd had’ (1 Kon. 5:3). De Psalmist zegt over de Messias: ‘Alles hebt Gij onder zijn voeten gelegd’ (Ps. 8:7, 18:38-40). ‘Zet u aan Mijn rechterhand, totdat Ik uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor uw voeten’ (Ps. 110:1). Daarom wordt Jezus ten dage van Zijn heerschappij over de volkeren vergeleken met een pottenbakker die de klei vertrapt, en met een wijnboer die de wijnpers treedt (Jes. 14:25, 41:25, 63:1-6; zie ook Dan. 8:7, 10, en Mal. 4:3). De voeten van de Heiland worden vergeleken met koperbrons (eigenlijk koper), omdat koper een zeer hard metaal is. ‘Sta op en dors, gij dochter Sions; want Ik zal uw hoorn van ijzer maken en uw hoeven van koper, en gij zult vele volkeren verbrijzelen’ (Mi. 4:13). Het vierde beest had tanden van ijzer en koperen klauwen. 186 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Het at en vermaalde en wat overbleef vertrad hij met zijn poten.* (Dan. 7:19; Deut. 33:25; Job 40:13). Beide van deze eigenschappen zien wij terug in die vreselijke dag van wraak, als de omsingelde vijanden van Christus vernietigd worden. ‘En zijn ogen waren een vuurvlam’ (Openb. 19:12). ‘En Hij was bekleed met een kleed, dat in bloed gedoopt was, en zijn naam is genoemd: het Woord Gods’ (Openb. 19:13). ‘En uit zijn mond komt een scherp zwaard, om daarmede de heidenen† te slaan. En Hijzelf zal hen hoeden met een ijzeren staf en Hijzelf treedt de persbak van de wijn der gramschap van de toorn Gods, des Almachtigen’ (Openb. 19:15).

2:19: ‘Ik weet uw werken en liefde, en geloof en dienstbetoon, en uw volharding en uw laatste werken, die meer zijn dan de eerste.’

De Zoon van God kijkt op dit moment naar de werken van de gemeente. De Here vergeldt de wereld haar overtredingen vandaag nog niet. De ‘liefde’ wordt het eerst genoemd, als de voornaamste van alle deugden. Hierin wordt de engel geprezen. Hij hield ook vast aan de belangrijkste feiten en leerstellingen die de Here heeft geopenbaard. Hij voorzag in de noden van anderen, zowel op geestelijk als materieel gebied. De engel scheen ook uitzonderlijk geduldig te zijn, want het woord ‘uw’ dat voor ‘werken’ in het begin van de zin staat, en dat wordt weggelaten in het midden van de zin, wordt het hier weer voor ‘volharding’ geplaatst, alsof zijn volharding uitdrukkelijk onder onze aandacht moet worden gebracht. Bovendien was er geen achteruitgang in werken, maar juist vooruitgang. Hierin doet hij het beter dan de engel te Efeze.

2:20: ‘Maar Ik heb tegen u, dat gij uw vrouw Izebel laat begaan, die zegt, dat zij een profetes is, en zij leert en verleidt Mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten.’

* Verwijzen deze roodgloeiende koperen voeten misschien ook naar Daniël 3:25, waar de Zoon van God met Zijn dienaren in de oven wandelde? † De ‘naties’ of ‘volken’. - Vertaler.

Hoofdstuk 2 187

Op het punt waar deze engel wordt bekritiseerd, wordt de engel te Efeze juist geprezen. Door zijn onevenwichtige liefde ontbrak hem de kracht om het kwaad te weerstaan. Wat is ‘operatie mens’ toch een lange geschiedenis van onvolmaaktheid! De Heiland deelt de gemeente nu op in twee groepen, in schuldigen en onschuldigen, en Hij heeft passende vermaningen voor beiden. Veel hangt af van welke lezing wij hier volgen. Onze vertaling heeft ‘de vrouw Izebel’, maar ik geef - samen met Griesbach, Scholtz, Lachmann, Tischendorf, Stuart en Hengstenberg - de voorkeur aan ‘uw vrouw’. Hengstenberg oppert dat alleen al het feit dat deze versie in de tekst van Lachmann staat, extra gewicht geeft aan de andere externe redenen die voor het gebruik van ‘uw’ kunnen worden aangevoerd. Hoe het weglaten van ‘uw’ plaatsvond kunnen wij onder andere opmaken uit de woorden van Wilhelm de Wette, die ‘uw’ verwerpt omdat hij het ‘ongeschikt’ vindt. Maar het is nog steeds te vinden in veel originele manuscripten. De bewijzen* voor de juistheid van deze lezing zijn deze: 1. Het is de moeilijkste lezing en daarom te verkiezen boven de andere lezingen. 2. De leer die in de term ‘uw vrouw’ verscholen zit, stootte velen in de vroege kerk tegen het hoofd omdat zij tegen een gehuwde ‘geestelijkheid’ waren. En een gehuwd kerkleider was al helemaal uit den boze. De Niceaanse geestelijkheid leerde dat een bisschop die zich niet van zijn vrouw liet scheiden, niet beter was dan een overspelige! (L. Coleman D.D., Ancient Christianity I, pag. 303). In die dagen verheerlijkten sommigen de ongehuwden als afgezonderde (alleenstaande) ‘engelen’. En deze tekst is een getuigenis tegen die leer. Een ‘bisschop’, een ‘engel’, maar getrouwd! 3. Wat moeten we met het Griekse woord dat ervoor staat, als we het bezittelijk voornaamwoord ‘uw’ weglaten? De naam ‘Izebel’ maakt zelf al duidelijk dat het om een vrouw gaat. 4. Het interne bewijs (het bewijs in de tekst zelf) is strijdig met het externe bewijs.

* Aan de manuscripten waarvan bekend is dat zij deze lezing volgen, moet ook Vaticanus 2066 worden toegevoegd, een Byzantijns manuscript dat onder andere het hele boek Openbaring bevat. 188 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Dit verklaart waarom de Here de engel zo zwaar bestraft. De engel had Izebel dubbel onder zijn controle! Als hoofd van de gemeente was hij (1) verantwoordelijk voor alle leden, en het bestaat niet dat hij niet wist wat zijn vrouw allemaal uitspookte; als echtgenoot van Izebel was hij (2) ook verplicht haar te verhinderen door te gaan met dat wetteloze gedrag. Jozef kon niet verantwoordelijk gehouden worden voor het gedrag van Potifar’s vrouw, maar Eli werd terecht aangeklaagd voor de goddeloosheid van zijn zonen omdat hij hun vader was. 5. Nu past de parallel tussen Achab en Izebel ook beter in het plaatje. Izebel was de vrouw van Achab, en door haar invloed op Achab kon zij kwaad doen in Israël (1 Kon. 21:25). Dit maakt nog eens extra duidelijk dat de ‘engel’ een individu is, en geen beeld van de gemeente. Hij was een gewone man, die net als Petrus en de andere apostelen een vrouw had (1 Kor. 9:5). Het is niet genoeg als gezagdragers in een gemeente ‘niet voor’ het kwade zijn. Zij moeten het kwade weerstaan, en zij moeten discipline (tucht) gebruiken tegen de overtreders. ‘Uw vrouw Izebel.’ Als zij de vrouw van de engel was, was zij een levensecht persoon, een letterlijke vrouw. Waarschijnlijk was haar naam Izebel. Voor wie weet dat vele namen op wonderlijke wijze verbonden zijn met gebeurtenissen, is dit niet ondenkbaar. Denk maar aan Noach, Salomo, Siloam, Kafarnaüm (dorp van rust of troost), Nazaret! In Mattheüs 3:23 staat dat Hij Nazoreeër zou heten.* Maar zelfs als de naam niet een eigennaam was, maar een profetische naam, zou zij nog steeds een echte vrouw kunnen zijn (Jer. 20:3). In het Oude Testament waren Bileam en Izebel de twee belangrijkste verspreiders van het heidendom. Maar Bileam opereerde buiten het volk van God. Deze Izebel echter heeft een plaats in de gemeente te Laodicea. ‘Die zegt, dat zij een profetes is.’ Terwijl de Here Jezus voortschrijdt, ontmaskert Hij de leugenachtige pretenties van de bedriegers. Deze profetes had óf helemaal geen inspiratie, óf haar inspiratie kwam van een boze geest. Zij had wel gezag nodig om haar vreselijke leringen aan Gods volk te kunnen slijten. Door te doen alsof zij ingevingen van God ontving, kon zij over die ingevingen spreken als waren zij geheimenissen die

* Niet ‘Nazarener’. Hoofdstuk 2 189 alleen bestemd waren voor een groepje wijze uitverkorenen. Het Montanisme met zijn valse profetessen ontsproot niet ver van dezelfde plek. Zoals de valse profetes een echt persoon is, zo is de valse profeet in hoofdstuk 13 dat ook. ‘Zij leert en verleidt Mijn knechten.’ Er worden drie punten van kritiek genoemd: (1) zij noemt zich profetes terwijl zij dat niet is, (2) zij onderwees mannen, iets wat Paulus door de Geest verbood, zelfs als de waarheid verkondigd werd (1 Tim. 2:3) en (3) zij bracht een verwerpelijke leer. Zij was niet alleen zelf door Satan verleid, maar werd net als Eva na haar zondeval een verleidster voor anderen. Zelf kwaad doen is slecht. Maar het volk van God tot kwaad verleiden vraagt om zware straf. Heiligen van God! Wees niet te zeker van uzelf! Zelfs de sterksten onder ons kunnen vallen! Zij onderwees de hoererij niet alleen als leer, zij verleidde de dienstknechten van de Here ook tot hoererij in de praktijk. De leer moet wel tot de praktijk leiden. Dit lijkt de zoveelste uitbraak van de dwaling der Nikolaïeten te zijn. Drie van de zeven gemeenten waren met deze leer besmet. Hier blijkt weer de waarheid van het oude spreekwoord: ‘Als er groot onheil wordt aangericht, is de oorzaak meestal een vrouw of een priester.’ Geestelijk gezien was zij een dochter van Moab, maar haar man was geen Pinechas. Zij verleide de gelovigen om afgodenoffers te eten. Het heidendom probeerde met zijn verontreinigende aanraking het zuivere geloof in Christus te besmetten. En waar het heidendom veel invloed had, gaven sommige leden van de gemeenten gaven eraan toe, waardoor zij aan de vervolging ontkwamen, terwijl anderen daar waar het judaïsme sterk vertegenwoordigd was, toegaven aan de oproep om zich te laten besnijden, om zo een valse vrede te verkrijgen door zich opnieuw onder de wet en haar vloek te plaatsen. Dat is niet overwinnen, maar overwonnen worden. Het verband tussen afgoderij en hoererij is overduidelijk. God geeft niet alleen degenen die Zijn heerlijkheid onteren over aan allerlei vormen van kwaad (Rom. 1), maar wie de hoge muur die de enige ware God van Zijn schepselen scheidt, afbreekt en Zijn heerlijkheid aan anderen geeft, zal hoogstwaarschijnlijk het gebod van God dat de huwelijksrelatie beperkt tot één man en één vrouw niet respecteren. Wie geen rekening houdt met die 190 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift hoge muur, zal zich zeker niet laten tegenhouden door een lagere muur.

2:21: ‘En Ik heb haar tijd gegeven om zich te bekeren, maar zij wil zich niet bekeren van haar hoererij.’

Dit is de dag van Gods genade; Hij is niet snel vertoornd. Dat betekent niet dat de zonden van de mensen Hem geen zorgen baren of dat hun zonden Hem niet raken. Integendeel: de zondaars hebben immers een volkomen verkeerd beeld van Zijn genade en hopen toorn op tegen de dag des oordeels. Maar Zijn lankmoedigheid jegens haar (Izebel) heeft geen nut gehad. Wij kunnen uit dit vers opmaken dat er geen hoop op herstel was. Jezus beschuldigt Zijn dienstknechten openlijk, of om het populair te zeggen, ‘recht voor de raap’, opdat zij zich bekeren en hun leven beteren. Satan beschuldigt de dienstknechten van de Here achter hun rug om, opdat de toorn van God tegen hen wordt opgewekt (Openb. 12:10). Het zaad van het kwaad, dat zo duidelijk in deze gemeente aanwezig is, ONTWIKKELT ZICH steeds verder in de rest van het boek Openbaring. In het profetische deel vinden wij twee belangrijke vertegenwoordigers van de afgoderij. In de afsluitende periode zijn het twee mannen die een hoofdrol spelen (Openb. 13). Maar voordat zij opstaan, en terwijl de tijd van Gods geheimenis (de bedeling van de gemeente) doorgaat, wordt uitgebreid een mystieke VROUW beschreven (Openb. 17), de tegenhanger van de hoer in de gemeente te Thyatira. Omdat zij een vrouw is, gebruikt zij geen dwang maar verleiding. Izebel was de vrouw van Gods dienstknecht. De andere vrouw is de grote hoer en zij is nauw verbonden met de valse Christus en zijn godslasterlijke titels: zij is de grote stad die heerst over koningen. Haar naam is ‘het grote Babylon’. Izebel noemt zichzelf een profetes: Babylon misleidt* de volken door haar toverijen (Openb. 18:23). Izebel verleidt de

* Het Griekse woord ‘planao’, dat de grondvorm is van het woord ‘eplanēthēsan’ (misleid) dat in dit vers gebruikt wordt, wordt soms vertaald met ‘verleiden’. Maar volgens prof. dr. G. Vleugels is ‘verleiden’ dan eigenlijk een bepaald type van ‘misleiden’, ‘om de tuin leiden’ of ‘op een dwaalspoor brengen’, en mag dus niet als ‘verzoeken’ gelezen worden. Voor ‘verleiden’ verwacht je eerder het woord ‘peirazo’. - Vertaler. Hoofdstuk 2 191 dienstknechten van Christus. Babylon misleidt de volken door haar listen. Haar minnaars zijn koningen en kooplieden. Izebel bood de gelovigen afgodenoffers aan; Babylon biedt een beker vol gruwelen aan: de volken drinken ervan en worden dronken. Maar Babylon overtreft de boosaardigheid van deze ‘eerst- genorene’ van Satan. Deze mystieke vrouw is zelf dronken van het bloed van de heiligen en martelaren. Gaf God Izebel ruim de tijd om zich te bekeren voordat zij geoordeeld werd? Zo wordt ook na geruime tijd het grote Babylon bij het uitgieten van de laatste schaal uiteindelijk voor God in gedachtenis gebracht (Openb. 16:9). Beiden bleken onbekeerlijk te zijn, en daarom wordt Johannes het oordeel over de schuldigen getoond. Izebel werd vanwege haar zonde op het ziekbed geworpen. Maar over Babylon lezen wij: ‘En een sterke engel nam een steen op als een grote molensteen en wierp hem in de zee, zeggende: Zó zal Babylon met geweld geworpen worden, de grote stad, en zij zal nooit meer gevonden worden’ (Openb. 18:21). Omdat haar zonden groter zijn, zal haar einde ook veel erger zijn. Zoals de Heiland de volgelingen van Izebel dreigt met grote verdrukkingen als zij zich niet bekeren, zo wenen en weeklagen de koningen en kooplieden der aarde over de val van Babylon, de grote hoer waarmee zij gehoereerd hebben, en de zeelieden werpen stof over hun hoofden (Openb. 18:9-10, 17-19). Waarschuwde Jezus Izebel dat haar kinderen zouden sterven door de pest? Over Babylon, ‘de moeder van de hoeren’, zegt God: ‘Daarom zullen haar plagen op één dag komen: PEST* en rouw en hongersnood’ (Openb. 18:8). Zullen de gemeenten in het lot van Izebel de hand van God en van Zijn Christus zien? Na de val van Babylon zingt de grote schare in de hemel Gods lof, omdat Hij de grote hoer geoordeeld heeft en het bloed van Zijn dienstknechten op haar gewroken heeft (Openb. 19:1-7).

* De meeste vertalingen hebben hier ‘dood’, maar waarschijnlijk wordt hier ‘doden door middel van de pest’ bedoeld. De NBV heeft ‘dodelijke ziekte’, de GNB heeft ‘pest’. Zie ook de uitleg bij Openbaring 2:23. - Vertaler. 192 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

‘Loon naar werken’ is het principe van het door de Heiland aangekondigde oordeel. Het is het principe volgens welk Gods aardse volk tegen de grote hoer moet optreden (Openb. 18:6).* Izebel kende de ‘diepten’ des satans. Babylon heeft direct contact met het wilde beest, het grote geheimenis van Satan, en zij is zelf ook een geheimenis (Openb. 17:7). Misschien vraagt iemand: ‘Als de vrouw in hoofdstuk 17 een mystieke vrouw is, waarom kan Izebel dat dan ook niet zijn?’ Omdat in hoofdstuk 17 van de vrouw gezegd wordt dat zij een geheimenis is, en de verschillende delen van het geheimenis - de horens, de wateren enzovoort - worden allemaal duidelijk verklaard. Maar in de brief aan de gemeente te Thyatira worden nergens symbolen verklaard, en ons principe is dat wij bewijzen voor symboliek willen zien. Als die bewijzen er niet zijn en de tekst laat een letterlijke interpretatie toe, dan volgen wij die.

2:22: ‘Zie, Ik werp haar op het ziekbed en hen, die met haar overspel bedrijven, breng Ik in grote verdrukking, indien zij zich niet van haar† werken bekeren.’

Er hangen haar drie oordelen boven het hoofd: (1) één over haarzelf, (2) één over haar minnaars en (3) één haar kinderen: 1. Voor het bed der zonde zou God het bed van pijn zenden. Haar straf moest haar de ogen openen voor het misnoegen van de Allerhoogste over haar schuld. Haar zonde was een zonde tot de dood; zij zou niet herstellen. God zou eerst de grote toneelspeelster slaan. Van de drie schuldigen in de hof van Eden oordeelde Hij de slang het eerst, omdat hij de aanstichter was van de zonde. Zo is het hier ook. 2. Vervolgens zouden de overspeligen Gods toorn voelen. Wij concludeerden al eerder dat zij een getrouwde vrouw was. Haar

* De commentatoren verschillen van mening over wie er in Openbaring 18:6 wordt opgeroepen om Babylon te vergelden naar haar werken. De volgende suggesties zijn gedaan: God zelf (Walvoord), engelen (Stuart), de natieën (Barnes), de tien koningen (Hengstenberg), het volk van God dat in vers 4 en 5 wordt aangesproken (Mounce) enzovoort. Bij zijn verklaring van Openbaring 18:6 leest u waarom Govett aan het volk Israël denkt. - Vertaler. † Αύτής (uitspraak: autees - vertaling: haar) - Tregelles. Vertaler: Prof. dr. G. Vleugels zegt: ‘Andere lezingen hebben αυτων (uitspraak: autoon - vertaling: hun), maar de eerste lezing (‘haar’) is waarschijnlijker, zowel op interne als op externe gronden. Je kunt zowel vertalen ‘haar werken’ als ‘haar daden’. Hoofdstuk 2 193 zonde was letterlijk overspel, niet geestelijk overspel. Deze zonde was net zo letterlijk als het eten van de afgodenoffers. Haar medezondaars zouden grote verdrukkingen ondergaan als zij zich niet bekeerden. Wanneer? Moeten wij aannemen dat dat noodzakelijkerwijs in dit leven zou gebeuren? Wat zegt Romeinen 2? ‘(…) maar hun, die twistgierig zijn, der waarheid ongehoorzaam en der ongerechtigheid gehoorzaam zijn, wacht toorn en gramschap. Verdrukking en benauwdheid (zal komen) over ieder levend mens, die het kwade bewerkt (…) ten dage, dat God het in de mensen verborgene oordeelt volgens mijn evangelie, door Christus Jezus’ (v. 8, 9, 16). ‘Het huwelijk zij in ere bij allen en het bed onbezoedeld, want hoereerders en echtbrekers zal God oordelen’ (Hebr. 13:4). De uitdrukking ‘grote verdrukking’ verwijst naar ‘op het ziekbed werpen’. Naarmate de zonde toeneemt wordt er met zwaardere oordelen gedreigd. Bedenk wel dat deze bedreigingen tot gelovigen gericht zijn, tot leden van de apostolische gemeenten. ‘Doe de slechte mens uit uw midden weg’ (1 Kor. 5:13b - LNT). Maar diezelfde persoon werd, toen hij berouw kreeg, in de volgende brief weer hersteld tot de gemeenschap der heiligen (2 Kor. 2:5-10). Deze mensen krijgen nog een kans om hun leven te beteren. Zij konden zich bekeren, en als zij dat deden, zouden zij niet door het oordeel getroffen worden. Wat is de Heiland toch genadig, Hij die ook de berouwvolle Petrus weer in Zijn armen sloot!

2:23: ‘En Ik zal haar kinderen doden door de pest en alle gemeenten zullen inzien, dat Ik het ben, die nieren en harten doorzoek; en Ik zal u vergelden, een ieder naar uw werken.’

3. Ten derde: haar kinderen zouden een bijzondere dood sterven.* Dat het Griekse woord ‘pest’ betekent, wordt duidelijk uit het veelvuldige gebruik ervan door de Septuagint, die het uitspraak: dever - vertaling: pest) met) דבר Hebreeuwse woord θανατος (uitspraak: thanatos - vertaling: dood) vertaalt. ‘(…) anders zou Hij ons treffen met de pest (Grieks: thanatos) - of

* Stuart zegt ook dat de beste vertaling is: ‘Slaan met - of laten sterven aan - de pest of een dodelijke ziekte.’ Stuart gebruikt hetzelfde argument als Govett: de Griekse vertaling van het Hebreeuwse ‘dever’ in de Septuagint (Stuart, deel 2, pag. 82). - Vertaler. 194 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift met het zwaard (…)’ (Ex. 5:3). ‘Reeds nu had Ik mijn hand kunnen uitstrekken om u en uw volk met de pest (θανατος) te slaan (…)’ (Ex. 9:15; Lev. 26:25, enzovoort). Iedereen die ontucht pleegde met de Moabitische vrouwen werd afgesneden door de pest (Num. 25:8-9). Sommigen denken dat de ‘kinderen’ haar discipelen zijn. Maar ook hier grijpen wij terug naar ons oude principe. De kinderen moeten als letterlijke kinderen worden gezien, tenzij er een belangrijke reden is om dat niet te doen. Is er zo’n reden? Nee, niet één! De kinderen kunnen niet figuurlijk zijn. De kinderen kunnen niet dezelfde zijn als de hoereerders. De hoereerders kunnen geen kinderen zijn. In het Oude Testament zien wij hoe God het kind dat uit Davids hoererij geboren werd, door een ziekte laat sterven (2 Sam. 12:15-18). Was dat niet letterlijk? Vervolgens worden de conclusies die getrokken kunnen worden uit de gevolgen van deze individuele en collectieve oordelen aan ons uitgelegd. Net zoals God tegen Farao zei: ‘Daartoe heb Ik u doen opstaan, opdat Ik in u Mijn kracht zou tonen en Mijn naam verbreid zou worden over de gehele aarde’ (Ex. 9:16; Rom. 9:17), zo zou deze overtreder voor de gemeenten een getuige zijn van Gods wrekende hand. De Allerhoogste heeft Zijn oordelen speciaal ontworpen om eerbied en ontzag op te wekken en om anderen ervan weerhouden te zondigen. Daarom lezen wij na de plotselinge dood van Ananias en Safira: ‘De hele gemeente en allen die hiervan hoorden, werden door grote schrik bevangen’ (Hand. 5:11). Uit Jezus’ woorden ‘alle gemeenten’ blijkt dat Hij naast de zeven gemeenten nog meer gemeenten erkent. Met de woorden ‘dat Ik het ben’, zegt Jezus dat alleen Hij - omdat Hij God is - het bijzondere voorrecht heeft om de overleggingen van alle mensenharten te kennen. ‘Ik, de Here, doorgrond het hart en toets de nieren, en dat, om aan een ieder te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner daden’ (Jer. 17:10). ‘Want Gij alleen kent het hart van alle mensenkinderen’ (1 Kon. 8:39; 1 Sam. 16:7). De ‘Zoon van God’ is dus God zelf. Als Hij onze gedachten al kent, hoeveel te meer zal Hij dan onze geheime daden kennen? Maar het principe van vergelding (het effect ervan) wordt ons niet alleen getoond het leven van anderen; het moet ook op onszelf worden toegepast. En omdat de Here ieders werken kent, Hoofdstuk 2 195 weet Hij ook wat voor loon Hij moet geven (Openb. 22:12). Het principe van vergelding treft niet alleen de schuldigen, maar ‘iedereen’. Het heeft gevolgen voor gelovigen en ongelovigen. ‘Loon naar werken’ zal het grote principe zijn waarmee de Heiland oordeelt in het duizendjarig rijk. Dit wordt ook elders vaak bevestigd (Ps. 72:12-13; Matt. 16:27). Niemand kan door zijn werken eeuwig leven verkrijgen. Het is een gave van God die door het geloof verkregen wordt. Geen enkele gelovige zal uiteindelijk verloren gaan door zijn boze werken, want de verkiezende liefde en de gerechtigheid van Christus verhinderen dat vreselijke lot. Maar gedurende duizend jaar zal hij de bittere vruchten van zijn boze werken oogsten (Gal. 5:19-21, 6:7-8; Openb. 20:4-6).

2:24-25: ‘Doch Ik zeg tot u allen, die voorts te Thyatira zijt, en deze leer niet hebt en die niet, gelijk zij zeggen, de diepten des satans hebt leren kennen: Ik leg u geen andere last op. Maar wat gij hebt, houdt dat vast, totdat Ik gekomen ben.’

Nu wordt het ‘gezonde’ deel van de gemeente toegesproken. Hoe groot dit overblijfsel was wordt ons niet verteld, maar te midden van de zonde van sommigen, bevonden zich ook enkele onschuldigen. Hoe leerzaam is dit gedeelte, vooral in relatie tot de huidige situatie! Hier zien wij hoe de engel van de gemeente het kwaad laat voortwoekeren; er is ‘ongeoordeeld kwaad’, maar Christus roept het gezonde deel niet op om zich af te scheiden. De Here suggereert nergens dat de andere gemeenten allen in Thyatira moesten excommuniceren vanwege de overtredingen van enkelen. Nadat Jezus de engel zijn nalatigheid verweten heeft, roept Hij de getrouwen alleen op de waarheid die zij al hadden, vast te houden. Niet de hele gemeente was onrein. Er was nog een gezond overblijfsel dat door Christus erkend werd, en de ontrouwe engel werd door beiden nog steeds erkend als het hoofd van de gemeente. Zij waren niet verantwoordelijk voor de zonde van de engel. Zij hoefden hem niet af te zetten. Zij kregen niet de opdracht de gemeenschap te verlaten, maar hoefden slechts stand te houden. De Here legde hen geen andere last op. De Here kon de zondigende engel niet alleen als gelovige erkennen, maar ook als de bezitter van vele genadegaven. 196 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Waarom moesten de ‘goede’ discipelen in Thyatira hun gemeente niet verlaten? Omdat het Gods vergadering van gelovigen in de naam van Jezus was. Zoals J. N. Darby al zo goed opmerkte: ‘Het eenvoudige antwoord is dat het in de genoemde plaatsen om Gods gemeenten of vergaderingen ging, en die kan men niet verlaten: verderf is geen reden om een gemeente van God te verlaten. Je kunt de gemeente van God niet verlaten; je kunt de gemeente niet verlaten en tegelijkertijd op de weg van het behoud zijn. Dit waren de gemeenten Gods - verga- deringen van God in die verschillende plaatsen, verzamelingen van heiligen, hoewel door achteloosheid verderfelijke dingen waren binnengeslopen.’* ‘Ik vind het een grote zonde als iemand een gemeente van God verlaat omdat er verderfelijke dingen in gevonden worden.’ † Het geschilpunt tussen de getrouwen en de schuldigen was dat eerstgenoemden de valse leer verwierpen die door de Here veroordeeld wordt. Wij zijn verantwoordelijk voor welke leerstellingen wij aanhangen. Zij zijn de leiders van onze geest en ons gedrag, zoals een kompas de koers van het schip bepaalt. De onschuldigen in de gemeente wisten niets van de vreselijke verdorvenheid van de anderen. Zij kenden ‘de diepten des satans’ niet. Hoe verkeerd redeneren christenen dus als zij zeggen: ‘Als er kwaad in een gemeente is en er een valse leer getolereerd wordt, moeten allen ervan afweten, en moeten zij behandeld worden alsof zij er niet slechts van wisten, maar het ook goedkeurden!’ De woorden van de Heiland bepalen ons bij de verdediging die de misleider en de misleiden hebben opgezet. Wanneer zij confronteerd werden met de vreselijke verdorvenheid van hun daden, antwoordden zij: ‘De oppervlakkige christen ziet dat misschien zo, maar de verlichte christen zal zich niet door ‘harde woorden’ laten afleiden van de juiste weg. Wij zien nu in dat wij vrij zijn van de wet en wij willen die vrijheid vasthouden. Gewone christenen die ‘aan de oppervlakte blijven steken’

* The Claims of the (W.H. Broom, London, 1864), pag. 35. Dit boek bevat een briefwisseling tussen ds. James Kelly en J.N. Darby. Deze briefwisseling begon in 1939 en werd gepubliceerd in 1864. - Vertaler. † Ibid. - pag. 36. - Vertaler. Hoofdstuk 2 197 keuren dat misschien af, maar dat komt omdat het een ‘diepte’ (mysterie) is waar zij geen inzicht in hebben.’ In de tweede eeuw na Chr. karakteriseerde Tertullianus sommigen van de gnostici als volgt: ‘Wanneer je met een ernstig gezicht en gefronste wenkbrauwen navraag doet, zeggen zij, ‘het * is een DIEPTE’ (Adversus Valentinianos, hst. 1). Hyppolitus zegt in boek 5 van zijn Refutation of all Heresies:† ‘Deze dwaalleraars werden eerst Naäsenen genoemd, een naam die is afgeleid van het Hebreeuwse woord ‘Nachash’, dat slang betekent. Later noemden zij zich gnostici. Zij pretendeerden het alleenrecht op deze ‘DIEPTEN’ te hebben.’ En Irenæus zegt: ‘Zij beweren dat zij de diepten Gods hebben ontdekt’ (Adversus Haereses,‡ deel 2, hst. 28). Hengstenberg citeert de Duitse theoloog August (Johann Wilhelm) Neander (1789-1850): ‘Zij zeggen (aldus de Griekse filosoof Porphyrius in zijn De Abstinentia) dat alleen een kleine waterpoel verontreinigd kan worden door het vuil dat erin valt, in tegenstelling tot de grote oceaan die alles opneemt omdat zij haar eigen grootheid kent. Alleen de ‘kleine’ man wordt ‘overweldigd’ door voedsel, maar wie krachtig is als een oceaan, ontvangt alle dingen en wordt niet verontreinigd (…) En in dezelfde passage van Porphyrius: ‘Als wij ons onthouden van bepaalde voedingsmiddelen, zijn wij gebonden door angst, maar alles moet aan ons onderworpen zijn’ (August Neander, General History of the Christian Religion and Church,§ uit het Duits vertaald door prof. Joseph Torrey, deel 1, pag. 385).** Sommigen verkondigden zelfs dat christenen zich in allerlei vormen van losbandigheid en zedeloosheid moesten storten. Want, zo redeneerde men, zolang wij nog in het lichaam wonen, zijn wij gevangenen van een kwaadaardige God, de Schepper. Maar wanneer wij het lichaam verlaten, zijn wij niet meer gebonden. Door dit soort uitspattingen werd op mysterieuze wijze de schuld betaald waardoor wij in die gevangenis geworpen waren. Daarvoor verdraaiden zij de

* Vertaling titel: Tegen Valentinus. Valentinus was een bekende leider binnen de gnostische beweging. - Vertaler. † Vertaling titel: Weerlegging van alle ketterijen. - Vertaler. ‡ Vertaling titel: Tegen de ketters. - Vertaler. § Vertaling titel: Algemene geschiedenis van het christendom en de christelijke kerk. - Vertaler. ** Hengstenberg, deel 1, pag. 165. - Vertaler. 198 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift woorden van de Here in Mattheüs 5:26: ‘Voorwaar, Ik zeg u: Gij zult daar voorzeker niet uitkomen, voordat gij de laatste penning hebt betaald.’ God heeft inderdaad Zijn ‘diepten’ (Rom. 11:33; 1 Kor. 2:10). Maar deze dingen zijn ‘diepten’ ‘van Satan’. Wat zegt de Here tegen de onbezoedelde gelovigen? ‘Ik leg u geen andere last op.’ In welk verband wordt het woord ‘last’ hier gebruikt? Het woord heeft drie betekenissen in de Schrift: 1. Het verwijst naar een profetische onheilsboodschap. ‘Dit is de last aangaande Babel, die Jesaja, de zoon van Amoz, heeft gezien’ (Jes. 13:1 - NLB). ‘De Here legde deze last op hem’ (vrij vertaald - zie NB en SV) - ‘Ik zal het aan u vergelden op deze akker luidt het woord des Heren’ (2 Kon. 9:25, 26). 2. Het verwijst naar de last of het gewicht van een gebod. ‘Mijn juk is zacht en Mijn last is licht’ (Matt. 11:30). Maar het verwijst vooral naar Handelingen 15: ‘Want het heeft de Heilige Geest en ons goed gedacht, u verder geen last op te leggen dan dit noodzakelijke: onthouding van hetgeen de afgoden geofferd is (…) en van hoererij’ (v. 28-29). Het lijkt zeer waarschijnlijk dat de misleiders de voorschriften van de Here als een last ervoeren, want zij beschuldigden Johannes van het toevoegen aan de geboden van Christus (1 Joh. 2:4-8). 3. En ten slotte kan het nog verwijzen naar de last of de verantwoordelijkheid van de volharding: ‘Want ieder zal zijn eigen last dragen’ (Gal. 6:5). Jezus lijkt het woord ‘last’ te gebruiken in de betekenis van ‘voorschrift’. Hij zou geen nieuw gebod toevoegen aan die welke Hij al gegeven had. Zij bevonden zich in de juiste positie, en hoefden die alleen maar vast te houden. Hoe lang? Tot de dood? Nee! ‘Totdat Ik gekomen ben.’ De Heiland kan komen voordat wij gestorven zijn. Voor sommigen zal dat ook echt het geval zijn. De dood is niet ‘de komst van de Here naar ons toe’, maar ons heengaan naar Hem: ‘(…) ik verlang heen te gaan en met Christus te zijn’ (Fil. 1:23). Het woord dat gebruikt wordt om de komst van de Heiland aan te duiden is een heel specifiek woord,* dat duidelijker is dan het

* De AV heeft ‘totdat Ik kom’. Govett kiest voor ‘totdat Ik gekomen ben’ (zie ook de NBG). - Vertaler. Hoofdstuk 2 199 woord dat meestal gebruikt wordt. Daarom heb ik een duidelijker woord gebruikt. De wederkomst van de Here is de hoop van de gelovige; niet alleen te midden van de vervolging van de wereld, maar ook te midden van de problemen in de gemeente. De gemeenten worden niet hersteld tot volmaaktheid; zij gaan voorbij, zij verdwijnen. Zij moeten plaatsmaken voor een betere bedeling, een bedeling die wordt ingeluid door de komst van Christus.

2:26-27: ‘En wie overwint en wie Mijn werken tot het einde toe bewaart, hem zal Ik macht geven over de heidenen; en hij zal hen hoeden met een ijzeren staf, als aardewerk worden zij verbrijzeld, gelijk ook Ik van Mijn Vader ontvangen heb.’

Nu worden de gevolgen van de komst van de Here voor zowel de gemeente als de wereld uiteengezet. Jezus komt om een ieder te vergelden ‘naar zijn werken’. De beloften voor de overwinnende gelovigen, verdeelt elke gemeente die niet volmaakt is in twee groepen. Wat betreft de aanvaarding van gelovigen door het volmaakte werk van Christus is er eenheid tussen de gelovigen; er is geen verschil. Maar zodra onze eigen werken aan bod komen - en zij worden genoemd in deze zeven brieven -, zien wij plotseling verschillen, onderscheid en scheiding tussen gelovigen. En die verschillen van nu worden straks in de dag des oordeels openbaar gemaakt door loon, veroordeling (afkeuring) of straf. De eerder genoemde beloften gelden alleen voor ‘de overwinnaar’. In dit geval is er nog een toevoeging, waarmee de laatste instructie van de Heiland wordt herhaald. De beproevingen zijn voor elke gemeente weer anders, evenals de beloften. Maar dezelfde genade van Christus Jezus, en dezelfde kracht van de Heilige Geest, kunnen de heiligen helpen te overwinnen, ongeacht de aard van de aanvallen van Satan. Wat wordt er bedoeld met het ‘bewaren van de werken van onze Here’? Met deze uitdrukking verwijst de Schrift soms naar de wonderen van de Here (Matt. 11:2; Joh. 5:36, 10:38). Maar omdat de Here in deze brief onzedelijkheid bestraft, lijkt het duidelijk te zijn dat wij deze woorden moeten lezen als ‘de werken die Jezus ons bevolen heeft te doen’ (Ef. 2:10) - het tegenovergestelde van de werken van Izebel en haar minnaars. ‘Zie, Ik werp haar op het ziekbed en hen, die met haar overspel 200 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift bedrijven, breng Ik in grote verdrukking, indien zij zich niet van haar werken bekeren.’ De overwinnaar krijgt gezag over de volkeren (de heidenen). Dit wijst op het begin van een nieuwe bedeling. Heersen als een koning in de huidige bedeling houdt in dat men verhoogd wordt vóór de daartoe bestemde tijd, en Paulus waarschuwt de discipelen daarvoor (1 Kor. 4:8-14). Wij moeten ons onder- werpen aan de overheden die boven ons staan (Rom. 13:1), en wachten totdat Hij aan wie alle macht in de hemel en op de aarde gegeven is, ons de heerschappij geeft (Luc. 19:17). Een duidelijke verwijzing naar ons huidige vers vinden wij in Openbaring 20:4. Daar lezen wij dat Satan opgesloten is, waardoor hij de volkeren niet meer misleiden kan, voordat de duizend jaren voleindigd zijn. Dan ziet Johannes tronen (20:4), ‘en zij* zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven’. ‘(…) en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang.’ Deze passage staat niet op zichzelf, zie 1 Korinthiërs 6:2-3. En de verwijzing van de Here in deze brief is bijzonder kostbaar, omdat zij duidelijk maakt dat niet alleen de martelaren, maar ook degenen die Christus’ werken tot het einde toe bewaren deel zullen hebben aan het Koninkrijk en koninklijke macht zullen hebben. De absurde ideeën waartoe zij die het duizendjarig rijk (Millennium) ontkennen hun toevlucht nemen, zijn naar mijn mening wel een korte overdenking waard. Wat betekent deze belofte volgens hen? (1) ‘Ik zal de gelovige tot een oudste maken, om diegenen in de gemeente te oordelen die zich ‘heidens’ gedragen’, en (2) ‘Ik zal hem macht geven om de mensen te slaan met het Woord van God’. Hij zal sommige van de heidenen bekeren en hun bisschop worden. Is de staf van de bisschop van ijzer, en wordt deze gebruikt om in stukken te breken? Is de belofte voor een militant op aarde, of voor iemand die ten langen leste overwonnen heeft? Het kan niet verwijzen naar een periode na het oordeel over de doden, want hoewel er ‘volkeren’ op de nieuwe aarde zullen zijn, zal iedereen dan heilig en uitverkoren zijn (Openb. 21:24, 27). ‘En hij zal hen hoeden met een ijzeren staf.’ Dit is een duidelijke verwijzing naar Psalm 2:7-9: ‘Mijn zoon zijt gij; Ik

* Het is niet duidelijk wie dit zijn. Hoofdstuk 2 201 heb u heden verwekt. Vraag Mij en Ik zal volken geven tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit. Gij zult hen verpletteren (Grieks: ‘hoeden’) met een ijzeren knots, hen stukslaan als pottenbakkerswerk.’* Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt doet ons denken aan een herder. Zijn staf of roede is gewoonlijk van hout, zoals de staf die door Mozes, Jakob en David gedragen werd (Gen. 32:10; 1 Sam. 17:40; Ex. 4:2). Een staf van hout is afdoende voor schapen, maar de volken zijn niet zo zachtmoedig en nuttig als schapen. Hun Opperherder en Zijn dienaren hebben een ijzeren staf nodig.† Want zie wat de houding van de volken is wanneer Christus terugkeert (Openb. 19:15-21)! Zij hebben zich verzameld om oorlog te voeren tegen de Zoon van God! En hoewel zij in eerste instantie bereid zijn om dienaren van God te zijn, zal tijdens de duizendjarige heerschappij van Christus opnieuw blijken dat de kinderen van de ‘vernieuwden’ niet echt vernieuwd zijn. Alleen Israël is een geheel rechtvaardig volk,

* Prof. dr. P.A. Siebesma: ‘Of je dit woord vertaalt met ‘verpletteren’ of met ‘hoeden’ hangt af van de vraag hoe bepalend je de Masoretische vocalisatie laat zijn. Ongevocaliseerd kun je er wel ‘hoeden’ in lezen (tir’eem). Contra ‘weiden’: (1) de Masoreten vocaliseren het als ‘verpletteren’ en (2) het parallellisme in dit vers is: verbreken vs. verpletteren. Pro ‘weiden’: (1) de vertaling van de Septuagint en (2) de relatie met Openbaring 2:27, waar de Septuagint gevolgd wordt. Vertaler: Volgens Robert Mounce is Openbaring 2:26b-28 een vrije weergave van Psalm 2:8-9: ‘De Septuagint geeft het Hebreeuwse ra’a’ als ‘hoeden’ weer, terwijl het eigenlijk ‘vernietigen’ of ‘breken’ betekent. De Septuagint gebruikt hier een moeilijke vocalisatie van een Hebreeuws werkwoord dat ‘weiden’ of ‘hoeden’ betekent. Hoewel de eerste betekenis de voorkeur heeft, vanwege de parallel met Openbaring 19:15, concludeert Hemer (Local Setting, pag. 124-125) dat de context het idee van ‘vernietigen’ weerspreekt (Mounce, pag. 90). Hengstenberg: ‘Johannes gebruikt hier het woord ‘hoeden’ niet omdat hij Psalm 2:9 verkeerd las, of vanwege een bepaalde voorkeur, maar omdat in de grondtekst de medeklinkers gelijk zijn, zodat alleen de uitspraak er een andere betekenis aan kan geven. Zie ook ‘weiden’ en ‘weidde’ in Psalm 78:71-72. Overeenkomstig Psalm 78:71-72 is ‘weiden’ de eigenlijke taak van de Gezalfde, maar de zondige weerbarstigheid van de heidenen maakt een hard optreden van de Gezalfde noodzakelijk. De dubbele betekenis kan in het Grieks niet weergegeven worden; het Grieks kan slechts één aspect ervan weergeven. En wanneer het woord ‘hoeden’ met een zekere ironie gebezigd wordt, betekent het vrijwel hetzelfde als ‘breken’ (Hengstenberg, deel 2, pag. 461). † Deze uitdrukking (die in Openbaring 12:10 werkelijkheid wordt) stelt ons in staat het mannelijk kind te verbinden of te identificeren met de heiligen in de gemeente. 202 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift want alleen Israël heeft de belofte ontvangen (Jes. 60:21). De laatste rebellie van Gog en Magog, veroorzaakt door de verleidende kracht van Satan, bewijst dat de menselijke natuur ten diepste onveranderd is. En de dreigementen van God in Zacharia 14 tegen de volken die niet opgaan om het loof- huttenfeest in Jeruzalem te vieren (vs. 17-19) maakt duidelijk dat in het duizendjarig rijk niet elk hart heilig is. Het is dus duidelijk dat de betekenis van de belofte is dat de heidenen in het duizendjarig rijk niet met zachte koorden van liefde maar met harde hand onderworpen zullen worden. De macht zal dan in handen zijn van de rechtvaardigen. Dan zal het recht snel en krachtig zijn beloop hebben. Het vreselijke beeld van toorn dat bij ons opkomt als wij denken aan de afdaling van Christus uit de hemel om wraak te oefenen aan de afgodendienaars, toont ons de geest van de regering in het Millennium. Het verschil tussen de twee naturen - die van de opgestane heiligen en die van de mensen in het vlees - wordt duidelijk als wij de twee met elkaar vergelijken. Vlees heeft zijn kracht en hardheid. Maar die hardheid is als de hardheid van aardewerk: kan het standhouden tegen de klappen van een ijzeren knots? Nee, het wordt aan gruzelementen geslagen! Voor overtreders is geen herstel mogelijk in die dagen. Klei kan men een nieuwe vorm geven, maar als aardewerk eenmaal verbrijzeld is, kunnen de scherven niet meer samengevoegd worden. Wij zullen geen passieve ‘adviseurs’ van Christus zijn bij Zijn oordeel over de doden, maar wij zullen heersen over de levenden. ‘Wat dan? Zullen wij verbrijzelen en stukslaan? Wij, die ongerechtigheid en onrecht geduldig moeten verdragen en het kwade met het goede moeten vergelden?’ Ja! Maar het breken zal heilzaam zijn. Het is de kracht van heiligheid, die hen vernietigt die de vreugde van de aarde willen wegnemen. Wij hoeven niet voor eeuwig geduldig te zijn, en de kracht zal ook niet voor eeuwig gescheiden blijven van de gerechtigheid. Als de houding van onze Here verandert, verandert onze houding ook. Dat vreeswekkende tafereel in Openbaring 19, waar Jezus verschijnt om de heidenen te slaan met een scherp zwaard dat uit Zijn mond komt, en om de heidenen te hoeden met een ijzeren staf, toont ons hoe de afgoderij van de volken bestreden wordt door de gerechtigheid. Dat zal ongetwijfeld veel voorkomen Hoofdstuk 2 203 onder de heidenen. Hier zien wij hoe het de gemeente van Christus verderft. Zij die betrapt worden op verderfelijke praktijken zullen verpletterd worden door het recht. Zij die door deze verdorven atmosfeer heen gingen en er onbesmet uit zijn gekomen, zullen rechtspreken onder de volken. Voorbeelden hiervan zijn Jozef - die de verleiding tot overspel weerstond, en Daniël en zijn vrienden - die zich niet verontreinigd hadden met spijzen die aan de afgoden gewijd waren; en beiden werden verhoogd tot een machtspositie. ‘Gelijk ook Ik van Mijn Vader ontvangen heb.’ Onze Here doelt op de woorden in Psalm 2: ‘Ik zal van het besluit verhalen: de Here heeft tot Mij gezegd’ (vers 7). In deze brieven vinden wij drie verwijzingen naar de Vader als de Vader van Christus, en vier naar Hem als Zijn God; samen levert dat het heilige getal zeven op. Jezus zegt hier dat zoals Zijn Vader Hem de heerschappij over de volken gegeven heeft, ook Hij, in onderwerping aan Zijn Vader, eenzelfde macht aan Zijn overwinnende heiligen zal geven. Teksten van gelijke strekking zijn in dit verband: ‘Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u’ (Joh. 20:21); ‘En Ik beschik u het Koninkrijk, gelijk Mijn Vader het Mij beschikt heeft’ (Luc. 22:29). Hoe wonderbaarlijk is het toch - het zou nooit in de gedachten van de Psalmist zijn opgekomen - dat de Zoon van God metgezellen onder de mensenkinderen zou hebben in Zijn koninklijke heerschappij en in Zijn heerlijke opstanding!

2:28: ‘En Ik zal hem de morgenster geven.’

Hoe sterk de verleiding tot het kwaad in Thyatira was, kunnen wij afleiden uit de ernstige dreigementen en uit de dubbele belofte. Waar de vijand zijn macht laat gelden, oefent de Here een gelijkwaardige weerhoudende of tegenwerkende kracht uit. Volgens mij is deze belofte moeilijker te begrijpen dan alle andere beloften; daarom zijn er meerdere interpretaties voor dit vers. Sommigen denken dat het de volgende betekenis heeft: 1. ‘Ik zal hem bekleden met Mijn licht en luister.’ Maar onze glans zal groter zijn dan die van de sterren, want wij zullen stralen als de zon (Matt. 13:43). Het licht van onze Here als Priester was ook sterk als het licht van de zon. 204 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

2. Anderen denken aan deze betekenis: ‘Ik zal hem bekleden met Mijn heerschappij.’ Maar hiermee wordt slechts herhaald wat de Here al eerder veel duidelijker gezegd had. 3. Weer anderen denken aan: ‘Hij zal deelhebben aan de eerste opstanding.’ Onze Here wordt ook wel de ‘blinkende Morgenster’ genoemd (Openb. 22:16). Als Morgenster is Hij een voorbode. Wie Hem ziet weet dat het spoedig licht wordt op de aarde: een nieuwe dag breekt aan. Eerst verschijnt Hij als de Morgenster aan de gemeente, voordat Hij als de Zon voor de wereld zichtbaar wordt. Betekent dit dan dat hij ‘als een der eersten in de hemel wordt opgenomen, voordat Christus gezien wordt als de Zon der Gerechtigheid’? Er wordt opgemerkt dat de tekst lijkt te verwijzen naar de woorden van Bileam: ‘(…) een ster gaat op uit Jakob, een scepter rijst op uit Israël, en verbrijzelt Moabs slapen, en verplettert alle zonen van Set’ (Num. 24:17). We zien hier een scepter, het vernietigen van de heidenen, en een ster. Dit is volgens mij de beste van de voorgestelde interpretaties. Mijn enige tegenwerping is dat er niet gezegd wordt ‘Ik zal hem tot een morgenster maken’, of ‘als de morgenster’, maar ‘Ik zal hem de morgenster geven’. In welke zin wordt Christus aan de overwinnaar gegeven?

2:29: ‘Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.’

Nu volgt de gebruikelijke vermaning, maar op een andere plaats dan in de eerste drie brieven. De vermaning komt nu na de beloften aan de overwinnaar, alsof alleen het overwinnende overblijfsel aan de oproep gehoor geeft en het merendeel van de gelovigen in de gemeenten niet.*

* Zelf denk ik dat het ook kan betekenen dat de brieven waarin deze oproep na de belofte voor de overwinnaar komt, geschreven zijn aan gemeenten die - wat hun geestelijke toestand betreft - een beeld zijn van de gemeenten die blijven voortbestaan tot de eindtijd. De Geest spreekt dus nog steeds tot deze gemeenten. - Vertaler. Hoofdstuk 2 205

DE TYPEN

De naam Izebel is uiteraard een aanleiding om haar tubulente leven eens wat nader te onderzoeken om de typen te vinden. Izebel is de grote hoer; Jehu is de grote wreker. Jehu is een type van Christus. Hij is ‘de zoon van Nimsi’, zoals Jezus ‘de Zoon van God’ is. Had Jezus ogen als een vuurvlam, en voeten gelijk koperbrons, als in een oven gloeiend gemaakt? Zo scherp waren de ogen van Jehu ook, toen hij de koningen doodde, en toen hij tegenstanders van Izebel zocht en vond: ‘En hij hief zijn gelaat op naar het venster en zeide: Wie is op mijn hand? Wie? En toen twee, drie hovelingen hem aankeken, gebood hij: Werpt haar naar beneden! (…) en hij vertrapte haar’ (2 Kon. 9:32-33). Jehu werd door de profeet Elia tot koning over Israël gezalfd. Jezus zal macht hebben over de heidenen, ‘gelijk Hij van Zijn Vader ontvangen heeft’. Zoals Achab zijn vrouw een vrijbrief gaf om kwaad te doen in Israël, zo wordt de engel verweten dat hij zijn vrouw toestond de knechten van God te leren en te verleiden. De Izebel in de brief aan Thyatira noemt zichzelf een profetes. De Izebel van het Oude Testament stelde vierhonderdvijftig profeten aan voor Baäl, verzorgde vierhonderd profeten van Asjera,* en bedreef toverij (2 Kon. 9:22b). Izebel de koningin en Izebel de vrouw van de engel waren beiden schuldig aan hoererij. De Here gaf de vrouw van de engel tijd om zich te bekeren. Koningin Izebel kreeg van de Here (naar onze berekening) zesenzestig jaar tijd om zich te bekeren. Maar in beide gevallen was er geen sprake van bekering. Vlak voor haar dood beschilderde zij haar ogen, versierde haar hoofd en keek uit het

* ‘Asjera’ betekent letterlijk ‘heilig bos’, ‘gewijde bomen’ of ‘gewijde paal’ (Ex. 34:13; 1 Kon. 16:33). Daar komt waarschijnlijk de benaming ‘profeten van het bos’ in de SV vandaan. In dit verband is ‘Asjera’ de naam van een vrouwelijke afgod in de vorm van een paal (die wellicht eerst een levende boom was). Izebel en haar dienaressen aanbaden deze godin, ook bekend onder de naam Astarte (Ri. 2:13; 1 Kon. 11:5, 33) en Astoret (2 Kon. 23:13). Zij was een Fenicische godin. In de Bijbel wordt zij de godin der Sidoniërs genoemd. Sidoniërs was niet alleen de naam voor de inwoners van de Fenicische havenstad Sidon, maar is ook wel eens de naam voor Fenicië in het algemeen (1 Kon. 5:6; 16:31). De Sidoniërs aanbaden ook Baäl, naar wie hun koning Etbaäl was genoemd (de vader van Izebel). - Vertaler. 206 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift venster (2 Kon. 9:30). De straf van de Izebel in Openbaring was dat zij op een ziekbed geworpen werd; koningin Izebel werd in Jizreël uit het raam van haar kamer geworpen en doodgetrapt. Ook haar minnaars zouden zwaar lijden. De profeten van de koningin werden allemaal gedood, door het zwaard van Elia en door het zwaard van Jehu. De kinderen van de vrouw van de engel zouden sterven door de pest. De zeventig zonen van Achab in Samaria werden door Jehu onthoofd (2 Kon. 10:7). De Here vergold allen naar hun werken. Dit was de opdracht van Jehu: ‘Gij zult het huis van uw heer Achab slaan, opdat Ik het bloed van mijn knechten, de profeten, ja, het bloed van alle knechten des Heren aan Izebel wreke’ (2 Kon. 9:7). De overwinnaar zou macht ontvangen, en een ijzeren staf. Hoezeer is dat werkelijkheid geworden in het leven van Jehu, die door de boodschapper des Heren tot koning gezalfd was, doordat hij ijverig alle aanbidders van Baäl doodde, alsook Achazja en de zonen van zijn broers, en het hele huis van Achab in Samaria. Als Babylon geoordeeld wordt naar haar werken, stijgt de lofprijs op naar God omdat Hij neemt op de hoer, die zoveel bloed vergoten heeft. Kort daarna gaan de koningen uit om oorlog te voeren. Zij maken echter geen schijn van kans en gaan hun ondergang tegemoet. In de brief is Izebel nog alleen. De kerk en de wereld hebben zich dan nog niet verenigd. Jehu doodt eerst Joram en Achazja, en dan de aanbidders van Baäl. Jezus doodt de aanbidders van de Antichrist en de koningen in één keer (Openb. 19:17-21). Omdat God zeer tevreden was met de ijver van Jehu, mochten zijn zonen tot in het vierde geslacht op de troon van Israël zitten. Maar de vernietiging die Jezus straks teweegbrengt, zal God nog méér tevreden stellen. De overwinnaars in de brief zijn te vergelijken met Jehu’s legeraanvoerders, die, nadat zij hem als hun gezalfde leider hadden aanvaard, met hem eropuit trokken naar de strijd en naar de overwinning. En de ‘bewaarder’ van Jezus’ woorden wordt - als ik mij niet vergis - uitgebeeld door Jonadab, de zoon van Rekab, die geëerd wordt door Jehu, die hem liet meerijden op zijn wagen toen hij op weg was om de aanbidders van Baäl te doden (2 Kon. 10:15-16). ‘Ik leg u geen andere last op.’ ‘Toen zeide Jehu tot zijn hoofdman Bidkar: Neem hem op en werp hem op de akker van de Jizreëliet Nabot. Want herinner u, dat de Here, toen gij en ik Hoofdstuk 2 207 zij aan zij reden achter zijn vader Achab, hem deze last gaf: Voorzeker, Ik heb gisterenavond het bloed van Nabot en van zijn zonen gezien, luidt het woord des Heren. Ik zal het aan u vergelden op deze akker, luidt het woord des Heren.’

HOOFDSTUK III

SARDIS*

3:1: ‘En schrijf aan de engel der gemeente te Sardis: Dit zegt Hij, die de zeven Geesten Gods en de zeven sterren heeft: Ik weet uw werken, dat gij de naam hebt, dat gij leeft, maar gij zijt dood.’

Bij de engel van Sardis, die de gemeente vertegenwoordigt, vinden we geen buitensporige ongerechtigheid, maar een geleidelijke achteruitgang. Er was een geleidelijke toename van verderf en gezapigheid (geestelijke traagheid). Sardis is nu vrijwel onbewoond.† Aan de engel van deze gemeente toont Jezus Zich als degene die de Geest in onbeperkte mate bezit. Jesaja beschreef Hem ook zo, in Zijn hoedanigheid van Messias uit het geslacht van Isaï (Jes. 11:1-2). Maar deze eigenschap van de Here zien wij niet in het openingsvisioen van het boek, waar Zijn andere titels uit voortkomen. De gemeenten ontvingen inderdaad genade en vrede van de zeven Geesten, maar daar wordt de Heilige Geest beschreven in Zijn relatie met de troon. Hier wordt verwezen naar Openbaring 5:6: ‘En ik zag (…) een lam staan, als geslacht, met zeven horens en zeven ogen; dit zijn de zeven Geesten Gods.’ Hier zien wij de Heilige Geest in Zijn relatie tot Jezus.

שריד Als de naam Sardis al een mystieke betekenis heeft, is die afgeleid van * (uitspraak: saried - vertaling: het overblijfsel, ontkomen aan), dat ook opvallend in deze brief aanwezig is. Vertaler: Volgens W. Nee betekent ‘Sardis’ in het Grieks ‘opwekking’ of ‘herstel’. Sardis is dan Gods antwoord op Thyatira (Nee, pag. 35-40). De Reformatie was Gods werk, maar Sardis geeft ons een beeld van de toestand van het protestantisme van ná de Reformatie (Scott, pag. 91; Walvoord, pag. 83; Ouweneel, deel 1, pag. 187). † Het is nu een toeristische trekpleister waar men nog wat overblijfselen uit de oudheid kan bezichtigen. - Vertaler. 210 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Het is echter duidelijk dat dit aspect van de Heilige Geest pas gegeven werd toen de bedeling veranderd was. Zoals de Zoon bewust een ondergeschikte positie inneemt ten opzichte van de Vader, zo doet de Heilige Geest dat ten opzichte van de Zoon. Waarom wordt dit aspect van Christus aan Sardis getoond? Waarschijnlijk om ons de majesteit van de Verlosser te tonen, en Zijn zorg voor de gemeenten, alsook Zijn macht om in al hun noden te voorzien. Bij Hem is de bron die de dorstige van water voorziet; wie zich bewust is van zijn geestelijke dorheid moet zich tot Hem wenden, zoals ons later duidelijk gezegd wordt in Zijn oproep aan een gemeente die net zo gevallen was als Sardis (Openb. 3:18). Hoewel Jezus de volheid van de Geest had, rust de verantwoordelijk voor de heiligheid van de gemeenten niet op Hem, maar op de gemeenten zelf. Jezus heeft ook de zeven sterren; zij zijn van Hem; Hij kan met ze doen wat Hij wil; Hij kan ze verlagen en Hij kan ze verhogen. De zeven Geesten en de zeven sterren zijn met elkaar verbonden; beiden zijn organen van licht en leiding (bestuur) voor de gemeenten. De engel had de naam ‘te leven’, of de naam ‘dat hij leefde’. Er is door sommigen gesuggereerd dat het niet onwaarschijnlijk is dat als wij de naam van de apostel in Sardis geweten hadden, deze op de een of andere manier naar ‘leven’ zou verwijzen; er zijn verschillende Griekse eigennamen die zijn afgeleid van het woord ‘leven’. Maar hier gaat het vooral om de geestelijke toepassing. Waarschijnlijk was de engel bekend omdat hij in zijn begintijd als leider van zijn gemeente zo ijverig en vurig de Here diende; zijn naam als een energieke en succesvolle dienaar van de Here Jezus had zich wijd verspreid. Maar nu zat de klad erin. Heel geleidelijk en bijna onmerkbaar was er een proces van verval in gang gezet. Voor de buitenwereld was er nog niets veranderd aan het karakter van de engel, maar langzamerhand verdween de geestelijke werkelijkheid, totdat zij er bijna niet meer was. Jezus, die met de Geest vervuld is en ‘formalisme zonder geest’ haat; Jezus, die huichelarij haat, maar de ziel die vervuld is van genegenheid liefheeft, is niet genegen om te erkennen dat hij leven had. ‘Gij zijt dood.’ Deze tekst is niet zonder meer eenvoudig, maar ik zal hier de visie geven die mij het meest bevalt. Hoofdstuk 3 211

Als de woorden letterlijk gelezen worden, was de engel geestelijk dood. Als dat zo is, komt dat omdat hij (1) nooit geestelijk leven had - oftewel hij was niet bekeerd, of omdat hij (2) eens levend (en krachtig) was voor God maar dat leven (en die kracht) is kwijtgeraakt. Het laatste (2) kan niet aan de orde zijn, want dat gaat tegen Gods belofte en voornemen (Joh. 10:28; Rom. 11:29). En wij kunnen ook niet geloven dat (1) de Heilige Geest een onbekeerde man aanstelt als leider van een gemeente van Christus, of dat onze Here zo iemand als een ‘ster’ zal erkennen. Als werelds mens zou hij een ‘vreemdeling’ en een ‘wolf’ zijn, iemand die de schapen niet moesten volgen maar uit de weg moesten gaan (Joh. 10:5, 8). We kunnen ook niet zeggen dat de uitdrukking betekent dat de gemeente nationaal en formeel geworden is, en dat zij niet langer bestaat uit hen die toegelaten zijn op grond van de geloofwaardige belijdenis van hun geloof. 1. Want de zeven gemeenten staan samen op één platform voor Christus; ze hebben een gelijke positie; zij zijn allemaal als lampen in het hemelse heiligdom en worden door de Heiland erkend als Zijn gemeenten, en als verspreiders van Zijn licht. Maar vergaderingen van wereldse ‘gelovigen’, die mensen toelaten zonder na te gaan of zij wel geloven, zijn naar de maatstaven van Christus geen echte gemeenten. 2. En de gemeente had haar bijzondere en kenmerkende karakter als ‘uit de wereld bijeenvergaderde groep’ ook niet kwijtgeraakt; dat gold zelfs voor de gemeente te Sardis, want Jezus richt Zich tot de gemeente IN Sardis. 3. Jezus zegt nergens dat de gemeente zodanig gezondigd heeft dat zij niet meer hersteld kan worden door een gezonde dosis tucht; daarom bestraft en vermaant Hij de gemeente. Maar het tuchtigen van een grote groep onbekeerde mensen zou niet alleen zinloos zijn, maar ook absurd. Wat hier volgens mij aan de hand is, is niet dat Jezus tegen de engel zegt dat hij geen ‘leven’ heeft, maar geen ‘vitaliteit’, geen ‘levenskracht’. Wij gebruiken zelf het woord ‘dood’ ook vaak op die manier, bijvoorbeeld als wij zeggen dat de gemeenten in New York ‘dood’ of ‘doods’ zijn. De uitdrukking wordt ook gebruikt in het Nieuwe Testament, waar het geestelijk leven niet afwezig was. En waar Paulus over de weduwen in de gemeenten spreekt, zegt hij: ‘Een ware 212 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift weduwe dan, die alleen staat, heeft haar hoop op God gevestigd en volhardt in haar smekingen en gebeden dag en nacht; doch zij, die een los leven leidt, is levend dood’ (1 Tim. 5:5-6). Zo noemt de Here Petrus ‘Satan’, en Zijn apostel omschrijft een van de heiligen als een ‘boos mens’ (1 Kor. 5:13 - SV), en de hele gemeente te Korinthe als ‘vleselijk’. Ik denk dan ook dat onze Here ons hier een vergadering van gelovigen wil laten zien waarvan de leidende voorganger koud en werelds geworden is, slaperig, en onachtzaam met betrekking tot geestelijk werk en geestelijke dingen. Zij aanbaden God maar af en toe, en als ze Hem al aanbaden, ging dat maar moeizaam; het werd een formaliteit. Hun getuigenis naar de wereld was nog net niet helemaal weg; ze gingen steeds minder christelijk met elkaar om, en hun goede werken waren maar moeilijk te vinden. Dat dit de algemene indruk was, zullen wij straks zien aan de vermaningen die volgen.

3:2: ‘Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven, want Ik heb geen van uw werken vol* bevonden voor Mijn God.’ †

De hoop op en verwachting van de terugkeer van de Heiland was langzaam weggeëbd uit de gelovigen te Sardis. Dat zou niet zo moeten zijn; eens was het anders. Zij moesten terugkeren naar die verwachting, en naar de houding die bij dat geloof hoort. De woorden van Jezus in Lucas 21:34-36 waren op hen van toepassing: ‘Ziet toe op uzelf, dat uw hart nimmer bezwaard worde door roes en dronkenschap en zorgen voor levensonderhoud, en die dag niet plotseling over u kome, als een strik. Want hij zal komen over allen, die gezeten zijn op het oppervlak der ganse aarde. Waakt dan, te allen tijde biddende, opdat gij waardig geacht moogt worden te ontkomen aan alles wat geschieden zal (…).’‡ ‘Want de Zoon des Mensen is gelijk een mens, die buitenslands ging, zijn huis verliet, en aan zijn slaven volmacht gaf, aan ieder zijn werk, en de deurwachter opdroeg te waken. Waakt dan, want gij weet niet, wanneer de

* In deze context betekent het woord ‘vol’ niet ‘volmaakt’, maar ‘niet voltooid’, ‘niet vervuld’ of ‘incompleet’. - Vertaler. † Zie Tregelles voor de verschillende tekstvarianten. ‡ Vers 36 komt deels uit het VNT en deels uit de NBG. - Vertaler. Hoofdstuk 3 213

Heer des huizes komen zal, laat in de avond of te middernacht, bij het hanegekraai of des morgens vroeg, opdat Hij niet, als hij plotseling komt, u slapende vinde. Wat Ik u zeg, zeg Ik allen: Waakt!’ (Marc. 13:34-37 - AV). Wat de Here Jezus ‘slaap’ noemt in deze verzen, noemt Hij ‘dood’ in de brief aan Sardis. Het is een wegzinken in wereldse zorgen en geneugten, todat de geest geworden is als die van de mensen van de wereld. Maar de oproep tot waakzaamheid is geen oproep aan de wereld; de oproep veronderstelt namelijk dat de toehoorders leven bezitten. Jezus wilde dat de engel wakker zou zijn; dat hij zou uitzien naar Zijn komst, en dat hij waakzaam zou blijven. ‘En versterk het overige.’ Dit verwijst waarschijnlijk naar bepaalde rituelen en vormen van aanbidding die nog wel gepraktiseerd werden, maar zonder kracht en vreugde. De prediking was koud; de opkomst bij het avondmaal was laag; de bidstond was levenloos en formeel en werd slechts door weinigen bezocht. Zij ‘dreigden te sterven’. Zij waren zo koud dat er sprake van was dat zij ‘opgegeven’ zouden worden; zo weinigen kwamen opdagen, zo weinigen namen deel aan het gemeenteleven. De uitdrukking ‘dreigde te sterven’ verklaart ons de betekenis van het woord ‘dood’ dat de Here daarvoor gebruikte. Wat moest de engel onder die omstandigheden doen? Hij moest doen wat hij kon om deze dingen weer op te richten en in stand te houden, te versterken, door vermaning en bemoediging, en door zich te beijveren een goed voorbeeld te zijn. Er was al veel afgebroken en verdwenen, maar wat nog was overgebleven was goed: de overblijfselen uit een betere tijd. Rondom deze stad bevinden zich een een aantal vervallen gebouwen die ‘kerken’ heten. Stel dat de regering die gebouwen wil restaureren, hoe zou zij dat dan het beste kunnen doen? Zij zou waarschijnlijk de opdracht geven om alles wat nog bruikbaar was te behouden. Hier is een kerk waarvan de toren nog compleet is, op het hout van de klokkentoren na. Het dak van het schip* en het koor† is weg, de deuren en ramen zijn weg, maar de

* De grote middenruimte van een kerk. - Vertaler. † Het schip wordt vaak voortgezet door het smallere koor. In katholieke kerken is dit de ruimte waar het hoofdaltaar staat. In Anglicaanse- en 214 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift muren staan er nog en hoeven alleen maar wat opgeknapt te worden. ‘Bewaar ze dus, en vul de gaten op!’ Of, hier is een tuin waar de varkens zich meester van hebben gemaakt; de planten zijn ontworteld en vertrapt. Door een groot gat in de heg zijn ze de tuin binnengedrongen; de bloembedden zijn vernield, en de rozenstruiken en de kamperfoelies zijn geknakt en zwaar beschadigd. Maar de eigenaar van de tuin wil een einde maken aan deze deplorabele toestand. Wat zal hij zijn hovenier dan opdragen? Hij moet de rommel opruimen, de bloemperken aan de rand van de tuin herstellen, het gat in de heg dichtmaken, en de bloemen en struiken die nog leven moet hij snoeien, oprichten en met stokken ondersteunen. Zij moesten uit deze dode toestand opgewekt worden. En waar het leven in kracht toeneemt, daar vermeerderen zich de genademiddelen,* die dan ijverig in stand gehouden worden - getuige de opwekkingen in Ierland en Amerika. Waar het geestelijk leven in kracht afneemt, daar nemen ook de middelen en diensten af in aantal en in kracht, om uiteindelijk helemaal opgegeven te worden. Wie anders dan de Heilige Geest kan de geest van opwekking zenden? Maar de engel moest ook zijn aandeel leveren: en hier roep de Heiland hem daartoe op. Maar het was zelfs moeilijk om alleen daar gehoor aan te geven, omdat er óf geen, óf een hele zwakke respons van de heiligen kwam. Maar het moest gedaan worden. Het heeft er alle schijn van dat het zijn schuld was dat het vuur uitging; hij had er meer brandstof aan toe moeten voegen. ‘Want Ik heb geen van uw werken vol bevonden voor Mijn God.’ ‘Want Ik heb bevonden.’ Er was een oog dat de gang van zaken in de gemeente te Sardis stilzwijgend gadesloeg. Er was een wijngaardenier die naar vruchten zocht aan de vijgenboom in zijn wijngaard. De Heiland klaagt hier niet zozeer over de aan- toonbaar slechte dingen in de gemeente, maar over de af- wezigheid van het goede. Het gaat Hem niet om wat Hij wel

Methodistenkerken is het tevens de plaats waar het zangkoor staat, en in andere tradities vind je er de preekstoel of de lessenaar, die zich in de meeste kerken echter in het schip bevindt. In sommige kerken wordt het koor van het schip afgescheiden door een koorhek. - Vertaler. * Genademiddelen kunnen bijvoorbeeld rituelen zijn die een geestelijke betekenis hebben; godsdienstige instellingen en gebruiken, zoals doop en avondmaal. - Vertaler. Hoofdstuk 3 215 vindt, maar om wat Hij niet ‘bevonden’ heeft. En ten slotte spreekt Zijn mond over wat Zijn oog heeft gezien. De werken van de engel werden niet ‘vol’ bevonden. Wat moeten wij hieronder verstaan? De meeste uitleggers, die onze vertaling ‘volmaakt’ * als basis nemen, veronderstellen dat de rituelen en bedieningen zelf een serieus gebrek hadden; dat alles gewoon doorging zoals voorheen, maar dat alleen de vorm nog overgebleven was. Maar de juiste vertaling - ‘vervuld’ † - en de context lijken mij op een andere interpretatie te wijzen. Als ik me niet vergis, gaat de Here verder met het punt waar Hij in het eerste deel van de zin op doelde: ‘(…) het overige.’ Dat veronderstelt dat verschillende genademiddelen, of instellingen, of diensten, helemaal opgegeven waren. Ik denk dat Jezus de engel daarop wijst. U bent afgeweken van de weg van arbeid en dienstbetoon, terwijl u die u zo lang bewandeld hebt; u hebt uw taak niet ten volle uitgevoerd. Het is alsof Hij naar een boek wees, waarin een aantal verplichtingen opgesomd waren die aangevinkt moesten worden wanneer ze voldaan waren. De oproep om te dienen kwam elke week terug, maar de voorganger sliep, de ‘gerechtigheid’ was niet ‘vervuld’ (Matt. 3:15). ‘En zegt tot Archippus’, schrijft Paulus, ‘zorg dat gij de bediening, die gij in de Here aanvaard hebt, ook vervult’ (Kol. 4:17). Traagheid lijkt de oorzaak te zijn geweest van zijn nalatigheid. ‘Gij slechte en luie slaaf! (Matt. 25:26). Opnieuw wordt onze visie op de betekenis van het begrip ‘dood’ bevestigd. Hoe kan iemand die ‘morsdood’ is, versterken wat dreigt te sterven? Hoe zouden de doden acceptabele werken kunnen voortbrengen? De klacht die hier geuit wordt richt zich

* De AV heeft het Engelse ‘perfect’, dat ‘volmaakt’ betekent. Nederlandse bijbelvertalingen gebruiken woorden als ‘volkomen’ (TV, VNT), ‘vol’ (SV, NBG, NB, LU-94, LU-04, NLB), ‘voltooid’ (LEI-94, LEI-04), ‘volwaardig’ (WV). Enkele andere Engelse bijbelvertalingen gebruiken ook ‘onvervuld’, ‘onvoltooid’ of ‘incompleet’. De NBV vertaalt dit vers m.i. helemaal verkeerd, door ‘werken’ met ‘gedrag’ te vertalen, zodat de lezer hier zelfs een een gebrekkige moraal in lezen kan, terwijl ‘werken’ ook op uiterlijke werken, rituelen en bedieningen kan slaan. De NBV is hier dus niet bezig met vertalen, maar met interpreteren. - Vertaler. † ‘Afgemaakt’, ‘voltooid’, ‘verwezenlijkt’. Robert Mounce vertaald het met ‘niet volledig uitgevoerd’ (Mounce, 94). - Vertaler. 216 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift op het ontbreken van bepaalde diensten; diensten die in zichzelf absoluut geen ‘dode werken’ waren. De werken waren niet voltooid ‘voor Mijn God’. De lezing ‘Mijn’ wordt gesteund door de beste manuscripten. Hoewel Jezus verhoogd is, neemt Hij nog steeds een ondergeschikte plaats in onder de Vader: ‘Gerechtigheid hebt Gij liefgehad en ongerechtigheid hebt Gij gehaat; daarom heeft U, o God, Uw God met vreugdeolie gezalfd boven Uw deelgenoten (Hebr. 1:9). Als Mens heeft Jezus een God boven Zich. Als Priester staat Hij in de tempel van Zijn God en vervult Hij Zijn wil. Door deze woorden worden wij gewaarschuwd dat het er niet toe doet hoe de mensen van de wereld of onze broeders in de gemeente onze daden beoordelen: ‘Het komt immers niet aan op wat de mens ziet; de mens toch ziet aan wat voor ogen is,* maar de Here ziet het hart aan’ (1 Sam. 16:7). Keurt Hij onze daden goed? Dat is de vraag aller vragen.

3:3a: ‘Bedenk dan, hoe gij het ontvangen en gehoord hebt, en bewaar het en bekeer u.’

Als Christus Zich iets herinnert, vergeten wij het tevergeefs. ‘Hoe gij het ontvangen hebt.’ Sommigen denken hier aan de leerstellingen die zij ontvangen hebben, maar dat lijkt ook al in het volgende zinsdeel aan bod te komen. Anderen denken aan de genade waarin de gelovigen voor Gods aangezicht gesteld waren. Maar dan zou onze Here waarschijnlijk gezegd hebben: ‘Bedenk wat gij ontvangen hebt.’ Strikt genomen lijkt het te verwijzen naar de bijzondere omstandigheden waaronder de prediking van Gods Woord in de begintijd plaatsvond, en naar de vurigheid waarmee de toenmalige voorganger de waarheid aannam. Bij verschillende gelegenheden verwijst Paulus hiernaar: 1. ‘(…) omdat onze evangelieprediking niet slechts in woorden tot u gekomen is, maar ook in kracht en in de Heilige Geest en in grote volheid’ (1 Thess. 1:5). 2. ‘Want uit uw midden heeft het woord des Heren weerk- lonken niet alleen in Macedonië en Achaje, maar allerwegen is

* Govett: ‘In het Hebreeuws staat er letterlijk: ‘De mens ziet naar de ogen.’ Vertaler: Het gaat hier om het contrast met God. De vertaling ‘wat voor ogen is’ (d.i. de buitenkant, het uiterlijk) is dus correct. Hoofdstuk 3 217 uw geloof, dat zich op God richt, bekend geworden (…)’ (1 Thess. 1:8). 3. ‘(…) en hoe gij u van de afgoden tot God bekeerd hebt’ (1 Thess. 1:9). 4. Zie ook Galaten 4:13, 15. Maar hij moest ook acht slaan op de leerstellingen die hij gehoord had. Bij iemand die koud wordt, lijkt de invloed van de leer af te nemen. ‘Nu gij Christus Jezus, de Here, aanvaard hebt, wandelt in Hem (…)’ (Kol. 2:6). Omdat God zoveel gegeven heeft, verwacht Hij ook veel vrucht. Hij moest ‘bewaren’ wat hij ontvangen had. Een deel van wat hij gehoord had bestond uit leerstellingen; het andere deel bestond uit genademiddelen. Het Griekse woord dat hier gebruikt wordt, is niet het woord dat gewoonlijk vertaald wordt met ‘vasthouden’ of ‘(be)houden’, maar het woord dat doorgaans met ‘bewaren, ‘naleven’ of ‘onderhouden’ vertaald wordt, en het verwijst naar leerstellingen en praktijken (Openb. 1:3, 2:26, 3:8). ‘En bekeer u!’ Deze oproep komt aan het eind en niet aan het begin, wat wel zo zou zijn geweest als de engel onbekeerd was. Het was een gedeeltelijke bekering; een bekering die de Here Jezus verwacht van gevallen heiligen. Er moest een gedrags- verandering plaatsvinden, voortkomend uit het afleggen van de liefde voor genot, vermaak en gemakzucht.

3:3b: ‘Indien gij dan niet waakt, zo zal Ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten, op wat ure Ik over u komen zal’ (SV).

De Heiland had Zijn vermaning om waakzaam te zijn herhaald, maar wat als er geen gehoor gegeven werd aan die vermaning? Hij ging er blijkbaar vanuit dat Zijn raad niet opgevolgd zou worden; daarom wordt er een dreigement aan toegevoegd. De zure vruchten van zulk een ongehoorzaamheid zouden bij de wederkomst van de Here geplukt worden. In elke brief, of het nu ter bemoediging of als waarschuwing dient, wordt de wederkomst van de Here genoemd, en niet de dood van gelovigen vóór die wederkomst. De positie of toestand van de discipel bepaalt of de wederkomst van de Here voor hem een vreugdevolle of een verdrietige gelegenheid zal zijn. Denken of 218 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift zeggen sommigen dat wij millennialisten* ons ‘te druk maken’ over de wederkomst van Christus? Als de wederkomst door Christus zelf in de zeven brieven al zo sterk benadrukt wordt, hoe kunnen wij ons er dan ooit teveel mee bezighouden? Het hier gebruikte woord voor ‘komen’ wijst op een voltooide actie: de wederkomst als een voldongen feit (zie hierboven).† Het voorzetsel dat hier gebruikt wordt, betekent ‘tot’, ‘bij’ of ‘over’. Het verwijst naar het afdalen van de Here uit de hemel naar de lucht boven de aarde, en het opvaren van de waakzame heiligen naar de Here in de lucht, terwijl de slapenden achterblijven. De juiste houding van de gemeente, in tegenstelling tot die van de wereld, wordt genoemd in de brief aan de Thessalonicenzen: ‘Maar gij, broeders, zijt niet in de duisternis, zodat die dag u als een dief overvallen zou; want gij zijt allen zonen van het licht en zonen van de dag. Wij zijn niet van de nacht of van de duisternis. Laten wij dus niet slapen, zoals de anderen, maar laten wij waken en nuchter zijn’ (1 Thess. 5:4-6 - VNT). Maar als de Heiland Zijn heiligen slapende zou vinden, zoals ook de mensen van de wereld slapen, zou Hij komen (arriveren) als een dief; Hij zou Zijn waakzame heiligen snel en geruisloos wegroven. De onwaakzamen zouden dan op de aarde achterblijven en treuren om hun verlies. ‘(…) en gij zult niet weten, op wat ure Ik over u komen zal.’ Hier wordt duidelijk verwezen naar Mattheüs 24, naar de profetische rede van de Here op de Olijfberg, die in dit verband heel toepasselijk is. De ‘tegenwoordigheid’ ‡ (Matt. 24) van de

* Ook wel ‘chiliasten’ genoemd. Chiliasten geloven in een nog komende duizendjarige Christus-heerschappij op aarde. - Vertaler. † De vertaling van Rotherham heeft hier ‘over u gekomen zal zijn’. Prof. dr. G. Vleugels: ‘Het werkwoord hékoo (fut.: heeksoo) duidt inderdaad het gebeuren in zijn voltooidheid aan, maar het verschil met het gangbare werkwoord voor ‘komen’ (erchomai), vooral in het futurum, moet niet overdreven worden.’ Maar hier wijst het wel op de voltooide tijd. - Vertaler. ‡ Grieks: παρουσια (uitspraak: paroesia). Vertaler: De paroesia van de Here is een proces dat zich uitstrekt over een langere periode waarin de Antichrist zich openbaart en de Grote Verdrukking plaatsvindt. Het begint met de wegrukking van de overwinnaars (de waakzame heiligen) naar Gods troon, en eindigt met de vernietiging van de Antichrist en de oprichting van het duizendjarig rijk. Gedurende deze periode kunnen er meerdere opnames plaatsvinden. Hierover later meer. Hoofdstuk 3 219

Zoon des Mensen, correspondeert met de ‘aankomst’ in ons huidige vers, en als de Here eenmaal gekomen is, treft Hij een wereld vol ongeloof aan, zoals ook de mensen in de dagen van Noach door de zondvloed overvallen werden. ‘Dan zullen er twee in het veld zijn, een zal weggenomen worden en een achtergelaten worden; twee vrouwen zullen aan het malen zijn met de molen, een zal weggenomen* worden, en een achtergelaten worden. Waakt dan, want gij weet niet, op welke dag uw Here komt’ (Matt. 24:37-42). Dat wil zeggen, het gebod om te waken lijkt te wijzen op het principe waarop het verschil in de behandeling van de twee is gebaseerd. De waakzame heilige wordt net als Henoch weggenomen naar de tegenwoordigheid van de Here; de heilige die niet waakt, blijft achter. Om de gevolgen van Zijn tegenwoordigheid te beschrijven, gebruikt de Here de gelijkenis van ‘de heer des huizes’ die gewaarschuwd was dat de dief zou komen (Matt. 24:43-44). Als hij opblijft om te waken, lijdt hij geen verlies, maar als hij in slaap valt, zal de dief inbreken en alle kostbaarheden meenemen. Jezus voegt er nog een gelijkenis aan toe die vooral betrekking heeft op de (eerste) voorganger van een gemeente. ‘Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf, die de heer over zijn dienstvolk gesteld heeft om hun op tijd hun voedsel te geven? Zalig die slaaf, die zijn heer bij zijn komst zo bezig zal vinden. Voorwaar, Ik zeg u, dat hij hem over al zijn bezit zal stellen’ (Matt. 25:45- 47). ‘Maar als die slechte slaaf in zijn hart zou zeggen: Mijn heer blijft uit, en zou beginnen zijn medeslaven te slaan en zou eten en drinken met de dronkaards, dan zal de heer van die slaaf komen op een dag, dat hij het niet verwacht, en op een uur, dat hij het niet weet, en hij zal hem folteren en hem in het lot der huichelaars doen delen. Daar zal het geween zijn en het tandengeknars’ (Matt. 25:48-51). Het hangt van de aard van de overtreding af wat de gevolgen van de wederkomst van de Here zullen zijn; het kan resulteren in achterblijven op aarde om door de Grote Verdrukking heen te gaan, of in een ‘positieve’ straf. Dit dreigement van onze Here

* In plaats van het woord ‘aangenomen’ heb ik hier het woord ‘weggenomen’ gekozen, zoals weergegeven in het VNT). - Vertaler. 220 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift verbindt de huidige brief met het profetische deel van het boek. De hoofdstukken 15 en 16 tonen ons de lang ingehouden toorn van God over de zondaars op aarde. De zeven schalen van de gramschap Gods worden uitgegoten over de aanbidders van de Antichrist. Als de zesde schaal uitgegoten is, zien wij hoe boze geesten uitgaan om de koningen en legers van de hele aarde te verzamelen tot de oorlog. Dan volgen de verklarende woorden van onze Here Jezus: ‘Zie, Ik kom als een dief. Zalig hij, die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde’ (Openb. 16:12-15). In Openbaring 16:15 is het gevolg van onachtzaamheid het verlies van een kleed. Terwijl de slaper in de open lucht de nacht doorbrengt, komt de dief ongemerkt naderbij en neemt zijn kleed weg. Dit past precies bij de oproep van de Heiland, omdat het ook gevolgen heeft voor de christenen in Sardis. Merk op dat deze waarschuwing in het boek Openbaring veronderstelt dat zelfs bij het uitgieten van de zevende schaal - die het einde van de Grote Verdrukking inluidt - sommige leden van de gemeente nog op aarde achterblijven. De ontkenning van dit feit komt voort uit het negeren van het onderscheid tussen overwinnaars en overwonnenen in de gemeente, terwijl dat onderscheid toch zo vaak genoemd wordt. De Here heeft de geschiedenis in de evangelieën bewust zo gepland dat deze getuigt van de realiteit van die dreiging en haar gevolgen. Toen Jezus met Zijn discipelen naar Gethsémané ging, zonderde Hij zich daar af met Petrus, Jakobus en Johannes, en gaf hun de opdracht: ‘Blijft hier en waakt met Mij’ (Matt. 26:38). Toen Jezus weer bij Zijn discipelen kwam, zag Hij dat zij sliepen, waarop Hij Petrus berispte met de woorden: ‘Wat!* Konden

* Het Griekse ‘houtoos’ dat in de AV en veel andere Engelstalige bijbels vertaald wordt met ‘wat’ of ‘zo’, wordt in de meeste Nederlandstalige bijbels anders in de zin verwerkt: (1) ‘Je was dus niet in staat een uur met Mij te waken? (TV, VNT); (2) ‘Kunt gij dan niet een uur met Mij waken?’ (SV); (3) ‘Ach, konden jullie nog geen uur met mij waken?’ (GNB). De SYN en de NB geven het zo weer: ‘Zoo kondet gijlieden dan niet één uur met mij waken?’ en ‘Zó, ge zijt niet eens sterk genoeg om één uur met mij te waken?’ Het woord wordt hier gebruikt om de aard of de wijze van een handeling of de omstandigheden waaronder iets plaatsheeft, te kenmerken. Maar gezien de wijze waarop Marcus 14:37 het weergeeft, moet ‘houtoos’ niet te sterk vertaald Hoofdstuk 3 221 jullie nog geen uur met Mij waken? Waakt en bidt, dat gij niet in verzoeking komt’ (Matt. 26:40-41). Toen Jezus terugkwam na Zijn tweede gebed, trof Hij de discipelen opnieuw slapend aan. Hij bidt opnieuw, en als Hij voor de derde keer terugkomt, zegt Hij dat de ure der beproeving al over hen gekomen is; en terwijl Hij nog spreekt verschijnt Judas met een grote schare met zwaarden en stokken. Uiteindelijk slaan de discipelen op de vlucht, en Petrus, die Jezus gevolgd was tot binnen de hof van de hogepriester, zweert onder vervloekingen dat hij de Here niet kent. Zoals het Petrus en de andere discipelen verging, die niet waakten tijdens die beproeving, zo zal het zijn als die veel grotere beproeving aanbreekt. Merk opnieuw op dat de waarschuwing aan de gemeente betrekking heeft op de wederkomst van de Here, wat heel typerend is. De wereld zal totaal verrast worden door de ‘grote en doorluchtige dag des Heren’, wanneer God wraak neemt op de nog levende zondaars op de aarde. Maar de komst van de Heiland gaat aan die vreselijke dag vooraf, en is de hoop van Zijn gemeente. De grote ‘dag’ begint pas wanneer het profetische deel van het boek begonnen is (Openb. 6:17, 16:14). Dat blijkt ook uit de brieven van Paulus. 1 Thessalonicenzen 4 noemt de komst van de Here de hoop van Zijn gemeente. 1 Thessalonicenzen 5 toont ons hoe de komende ‘dag des Heren’ voor de wereld zal zijn. En in 2 Thessalonicenzen 2 is de ‘tegenwoordigheid’ van Jezus voor de gemeente het middel tegen de vrees voor de ‘dag’ (2 Thess. 2:1, 3).

3:4: ‘Doch gij hebt enkele personen [of: namen]* te Sardis,* die hun klederen niet hebben bezoedeld, en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn.’ worden, dus of het echt een stevige berisping was, is niet zeker. Hoe het ook zij, de discipelen zullen zich vast wel geschaamd hebben! - Vertaler. * De commentatoren verschillen van mening over de vraag of hier nu ‘namen’ of ‘personen’ moet staan. Zo zegt Hengstenberg: ‘Men kan veel bijbelteksten aanhalen om te bewijzen dat hier gewoon personen bedoeld zijn, maar deze manier van spreken vinden wij alleen terug in lijsten waarin alleen de namen van mensen staan. We mogen aannemen dat de namen hier betrekking hebben op de uitspraak: de naam hebben, te leven (Openb. 3:1). Jezus ziet hier dus enkelen bij wie die naam (hoe de mensen ze zagen) ook een levende werkelijkheid was in hun leven (Hengstenberg, deel 1, pag. 171-172). Mounce deelt die mening niet. Hij citeert G.A. Deissmann - volgens prof. dr. G. 222 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Jezus prijst hier alleen de enkelingen die zich onderscheiden van de rest. De uitdrukking die Hij gebruikt is bijzonder: ‘(…) enkele namen.’ Dit verwijst naar een telling, of naar lijsten. Het veronderstelt het bestaan van een kerkregister. De Griekse tekst in 1 Timotheüs 5:9 zegt: ‘Als weduwe mag op de lijst worden geplaatst, die niet beneden de zestig jaren is, en slechts éénmaal gehuwd is geweest’ (CAN). Zie ook Handelingen 1:15 (AV, JB, MKJV, NB, ROTH, WTNT enz.) Het zijn de namen die de engel bezat. Hij was de bewaarder van het kerk-register; hij liet bekeerlingen toe tot de gemeente en noteerde hun namen. Jezus, als de Opperherder, kent de namen van al Zijn schapen. En die eenvoudige ‘onofficiële’ christenen worden door Hem opgemerkt en geëerd. In de gemeente wordt genade niet gegeven op grond van positie of waardigheid. In de eerste vier gemeenten waren er slechts weinigen die het slecht deden; in Sardis zijn er slechts enkelen die het goed doen. Dat was de enige pluim die de Heiland gaf; maar de Here heeft een goed onderscheidingsvermogen, dus als er te midden van al dat kwaad slechts een klein sprankje leven aanwezig is, zal Hij dat opmerken. Wij moeten zo min mogelijk appelleren aan de leerstellingen en praktijken van de vroege gemeenten, want zelfs in de dagen van Johannes weken velen af van de rechte leer en van de juiste praktijken! Deze woorden van de Heiland leren ons dat individuele christenen die alleen maar slechte voorbeelden om zich heen

Vleugels tot op vandaag een autoriteit wat zijn taalinzichten betreft - die zegt dat het Griekse woord ονομα (uitspraak: onoma) in Handelingen 1:15, Openbaring 3:4 en 11:13 de betekenis van persoon heeft, niet het minst omdat het woord in de tweede eeuw na Chr. de betekenis van ‘persoon’ had. (Mounce, pag. 95; Deissmann, pag. 196-197). Barnes zegt ook dat hier het woord ‘namen’ het equivalent is van ‘personen’ (Barnes, pag. 113). Andere commentatoren denken wel aan ‘namen’. Williams citeert Bede: ‘Hij kent Zijn schapen bij name, zoals Hij Mozes bij name kende, en Hij heeft de namen van de Zijnen opgetekend in de hemel (Williams, pag. 40). ‘De Here let vooral op onze namen’ (Nee, pag. 39). ‘De Here spreekt hier als Degene die elk gemeentelid bij name kent! (Grant, pag. 351). Zie ook Gunning (pag. 94) en Scott (pag. 96). Het woord ‘namen’ hoeft hier dus geen afstandelijke of zakelijke connotatie te hebben. - Vertaler. * Het woord και (uitspraak: kai - vertaling: ook) dat vóór εν Σαρδεσιν (uitspraak: en Sardesin - vertaling: in Sardis) staat, hoort daar niet thuis. Vertaler: Deze onterechte invoeging komen we tegen in de TR, en dus ook in onze SV: ‘(…) ook te Sardis.’ Hoofdstuk 3 223 zien, toch de Here kunnen verheerlijken met hun leven. Wij kunnen de bestraffing van de Here niet ontlopen door te zeggen dat onze meerderen en alle anderen die ons omringden, net zo koud en duister waren als wijzelf. U ziet dat Jezus de weinigen die Hij kan prijzen, niet oproept om zich van de engel of van de gemeente te Sardis af te keren. Dat is een belangrijke les. De vergadering van gelovigen moet niet verlaten worden vanwege haar onvolmaaktheden. Maar wij moeten wel goed weten wat een gemeente is. Geen enkel nationaal verbond van kerken is een gemeente in de bijbelse zin van het woord. De heerlijkheid die deze weinige waardigen hadden, was dat zij hun klederen niet bezoedeld hadden. Het schoonhouden van een letterlijk kleed is geen geestelijke heerlijkheid. Dit verwijst natuurlijk naar hun persoonlijke heiligheid. Het kleed van Christus’ gerechtigheid kan niet bezoedeld worden door onze zonden. Het woord wordt ook in het meervoud gebruikt: ‘klederen’. In de gemeente te Sardis was dus niet alleen luiheid aanwezig, maar ook verderf. Het vlees, dat van de meeste gelovigen al toestemming had gekregen om zijn lusten te uiten in luiheid, kreeg vervolgens toestemming om nog vele andere zonden te produceren. Maar te midden van de velen die het slechte voorbeeld gaven, waren er enkelen die vasthielden aan de zuivere en onbevlekte godsdienst voor God de Vader, die zichzelf onbesmet van de wereld bewaarden (Jak. 1:27), en die weigerden een kleed te dragen dat door het vlees bevlekt was (Judas 23). Aan hen gaf de Heiland een belofte: ‘(…) zij zullen met Mij in witte klederen wandelen.’ Overal in de wereld staat wit voor reinheid. Als iemand een wit kleed krijgt, houdt dat in dat hij door de gever gerechtvaardigd is (Openb. 6:11). De klederen van de engelen zijn wit: ‘Zijn uiterlijk was als een bliksem en zijn kleding wit als sneeuw’ (Matt. 28:3; Marc. 16:5; Joh. 20:12; Hand. 1:10). Het kleed van de Here was wit toen Hij op de berg der verheerlijking een voorproefje gaf van Zijn Koninkrijk: ‘(…) en Zijn klederen werden blinkend, zeer wit als sneeuw, zoals geen volder op aarde wit kan maken’ (Marc. 9:3; Luc. 9:29); Matt. 17:2 - VNT). Dit is de kleur van het kleed van de Oude van Dagen zelf (Dan. 7:9). 224 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Zij zullen niet alleen zo gekleed worden; zij zullen met Christus wandelen in die klederen. Dit spreekt van hun heerlijkheid: zij zullen priesters en koningen zijn, metgezellen van de Koning der koningen. Voor de vervulling van het eerste deel van de belofte worden wij naar hoofdstuk 7 verwezen. Daar zien wij een grote schare ‘bekleed met witte gewaden’ (v. 9), en het Lam zal ‘hen weiden en hen voeren naar waterbronnen des levens’ (v. 17). Zij zijn priesters; zij dienen God dag en nacht in Zijn tempel. Zij zijn koningen; hun dracht is gelijk aan die van de vierentwintig priester-koningen die rondom de troon van God zitten (Openb. 4:4). Deze gunstelingen des Heren staan in sterk contrast met de slapenden, die naakt achterblijven en blootstaan aan de minachtende blikken en woorden van de bozen. ‘(…) omdat zij het waardig zijn.’ Opmerkelijke woorden! Woorden waar de meeste christenen voor terugschrikken. Maar elk woord van God moet aangenomen worden. Zij zijn echter niet ‘waardig’ in de Romeinse zin van het woord; zij zijn in zichzelf niet waardig om het eeuwige leven te ontvangen. Dat is immers een gave van God (Rom. 6:23). Dat is de waardigheid van hen die door het geloof gerechtvaardigd zijn, en die, als behoeftige zondaars, op de vaste grond van de genade zijn gezet. Wij kunnen niet ‘jagen naar loon’ voordat wij door de gerechtigheid van een Ander zijn vrijgekocht van de vloek der wet (Gal. 3:13; Rom. 4:13-15). Maar na gerechtvaardigd te zijn uit het geloof, kunnen zij aan het einde van hun levenswandel als christen waardig bevonden worden om in te gaan in het Koninkrijk van God, of deel te hebben aan de eerste opstanding (Luc. 20:35, 21:36; 2 Thess. 1:5). De daden van deze gelovigen waren goed; God zou hun de eer geven die zij verdiend hadden. Omdat zij hun klederen onbesmet bewaard hadden, zullen zij tijdens Christus’ regering, als teken van en beloning voor hun heiligheid, wandelen in witte klederen in de hemel. Waardigheid is een van de belangrijke kenmerken van dit boek. ‘WIE IS WAARDIG?’ Deze vraag weerklinkt in heel de schepping als de profetie begint (zie Openb. 5:2). Dit verhoogt Jezus boven alle schepselen in de hemel, op de aarde en onder de aarde. Hoofdstuk 3 225

De dag die komt is de dag ‘van het rechtvaardig oordeel Gods, die een ieder vergelden zal naar zijn werken’ (Rom. 2:5-6). Wij kunnen ook zeggen dat de waardigheid van deze gunstelingen des Heren uiteindelijk op de genade gebaseerd is. Maar als de gerechtigheid een ieder loon naar werken geeft, wordt de mate van die waardigheid bepaald door de daden van de gelovige zelf.

3:5-6: ‘Wie zó* overwint, zal bekleed worden met witte klederen; en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.’

Het woord ‘dus’ † lijkt verbonden te zijn met de overwinnaar. Het woord heeft geen of bijna geen betekenis als het verbonden wordt met ‘bekleed’. Voor diegenen die op gelijke wijze als de gunstelingen in Sardis overwinnen, worden drie beloningen in het vooruitzicht gesteld: 1. Zij zullen met witte klederen bekleed worden. Zoals Jozef - nadat God zijn reinheid beproefd had - verhoogd werd voor Farao, en met ‘fijn linnen bekleed werd’ (Gen. 41:42), zo zullen deze gunstelingen straks voor het aangezicht van Christus met witte klederen bekleed worden. Zoals de Levieten, die met fijn wit linnen bekleed waren, bij de inwijding van de tempel door Salomo (2 Kron. 5:12-14) hun stem verhieven om de Here te prijzen, zo zullen de overwinnaars, bekleed met priesterlijke gewaden, zich verheugen in de tegenwoordigheid van de Allerhoogste. En wanneer Jezus de tempel in de hemel verlaat, en de legerscharen die Hem begeleiden, uitgaan om te strijden tegen de rebellerende mensen op aarde, zullen ook dezen daar zijn, ‘gehuld in wit en smetteloos fijn linnen’ (Openb. 19:14). Als wij de beloften aan de overwinnaars in de zeven gemeenten mogen zien als een goddelijk tegenwicht tegen de verleidingen waarmee de gelovigen in hun eigen plaats omringd werden, dan was de liefde voor mooie kleding een van de verleidingen waardoor de gelovigen te Sardis overwonnen werden.

* Grieks ουτως (uitspraak: hotoos). Vertaler: De ISV heeft: ‘(…) die op deze manier overwint.’ † De NBG heeft: ‘(…) zal aldus bekleed worden.’ - Vertaler. 226 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

2. ‘(…) en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens.’ Hier wordt naar registers verwezen, zoals het register van de priesters. Toen Ezra de namen van sommige van de ballingen niet kon vinden in het register, werden zij van het priesterschap uitgesloten (Ezra 2:62). Een verwijzing die nog relevanter is, is het kerkregister, waarin de namen van gemeenteleden opgeschreven werden, en daarin bleven staan totdat zij door verwijdering of tucht afgesneden werden van de gemeenschap der heiligen. Er zijn dus boeken nodig voor de namen van hen in de gemeenten op aarde, maar God heeft in de hemel het ‘origineel’, het grote boek des levens met daarin de namen van Zijn uitverkorenen. ‘Evenwel, verheugt u niet hierover, dat de geesten zich aan u onderwerpen, maar verheugt u, dat uw namen staan opgetekend in de hemelen’ (Luc. 10:20). ‘Help de vrouwen die tezamen met mij in de prediking van het evangelie gestreden hebben, naast Clemens en mijn overige medearbeiders, wier namen staan in het boek des levens’ (Filip. 3:4 - AV). Dit gezegende boek wordt verschillende keren genoemd in Openbaring. Het bevat de namen van de inwoners van het Nieuwe Jeruzalem (Openb. 21:7). Wiens naam niet in het boek des levens staat, wordt als een veroordeelde in de poel des vuurs geworpen (Openb. 20:15). Maar wiens naam daarin wel opgetekend is, mag zeker weten eeuwig leven te hebben (Openb. 13:8). Maar dit levert een probleem op. De belofte aan de overwinnaar veronderstelt dat de gelovige die overwonnen wordt, uit het boek des levens gewist zal worden. Maar degenen die niet in het boek des levens staan, worden bij het laatste oordeel in de poel des vuurs geworpen. Hoe kunnen wij dit probleem oplossen? Darby probeert het zo: ‘De uitdrukking ‘het boek des levens’ verwijst naar een algemeen register waarin de namen staan van mensen die een geloofsbelijdenis hebben afgelegd. Het feit dat een bepaalde naam in dat ‘boek des levens’ staat, suggereert op het eerste gezicht dat de persoon daar ook in hoort te staan, maar na zorgvuldig onderzoek kan blijken dat de naam verwijderd moet worden. Zij die daarin opgetekend waren, hadden ‘de naam te leven’, wat iets heel anders is dan geschreven te zijn in ‘het boek des levens van voor de grondlegging der wereld’ (Darby, pag. 90). Maar dit is een onbevredigend antwoord. Hoofdstuk 3 227

1. ‘Het boek des levens’ is voor zover wij weten in het hele Nieuwe Testament hetzelfde boek. Alle namen die daarin geschreven staan, behoren tot het Lam. Elke naam die daarin staat, is door God zelf opgeschreven. 2. De gemeenten die wij hier behandelen, zijn niet slechts gemeenten in naam; zij bestaan uit gelovigen. In alle zeven brieven wordt alleen onderscheid gemaakt tussen overwinnaars en overwonnenen. Sommigen suggereren dat er misschien twee boeken des levens zijn, maar de enige oplossing die ik bedenken kan, is een tijdelijk uitwissen uit het boek des levens, gedurende de tijd waarin anderen van hun loon genieten, en daarna zal de naam weer hersteld worden alvorens een ieder zijn uiteindelijke loon ontvangt (Openb. 20:15). Het lijkt vast te staan dat (1) het boek des levens in Openbaring één boek is, en het is ook zeker dat (2) de naam die verwijderd moet worden, daarin eerst opgetekend moet zijn. Eenzelfde probleem deed zich voor in de brief aan de gemeente te Smyrna, en daar werd een gelijksoortige oplossing voorgesteld (Openb. 2:11b). Het bijschrijven van de naam was een soevereine daad van God, maar kan de onheilige wandel van Gods heiligen er niet voor zorgen dat God anders lijkt te handelen dan Hij is? Ook al blijken Zijn gaven en roeping uiteindelijk onberouwelijk te zijn? 3. ‘(…) en Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen.’ In deze korte brief komt het woord ‘naam’ vier keer voor. Twee keer in de hoofdtekst, en twee keer in de belofte aan het eind. De engel had wel de ‘naam’ dat hij leefde, maar het was een naam zonder inhoud; de ‘namen’ van het overblijfsel echter, hadden wel inhoud. Daarom belooft Jezus de overwinnaar een ‘naam’ die nooit meer uit Zijn boek uitgewist zal worden; en wanneer de grote schare van Zijn volk geoordeeld wordt, zal Christus zelf de eervolle ‘namen’ van deze gelovigen belijden, en ten overstaan van God zelf, en van de engelen, die de toeschouwers zijn van dat wonderlijke ‘oordeel’, verkondigen dat zij recht op loon hebben. Met deze belofte verwijst de Here Jezus ook naar de woorden die Hij in de evangeliën sprak. In Matheüs 10:32 belooft Jezus degenen die Hem voor de mensen belijden, dat zij ook voor Zijn Vader beleden zullen worden. In Lucas 12:8 belooft de Here Zijn getuigen dat zij voor de engelen Gods beleden zullen worden. Hier worden beiden gecombineerd. 228 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Als de beloningen die de Here ons voorhoudt een goddelijk tegenwicht zijn tegen de verleidingen die overwonnen moeten worden, dan wilden de heiligen te Sardis graag belangrijk gevonden worden in de ogen van de mensen. Zij wilden een ‘naam’ hebben en belangrijke posities bekleden te midden van hun stadsgenoten. De Here Jezus leert, dat degene die deze verleidingen overwint, uiteindelijk zal ontdekken dat wat hij om Zijnentwil heeft opgegeven, rijkelijk vergoed zal worden op die grote dag waarop het loon wordt uitgekeerd. In een gemeente waarvan het merendeel niet voldoet aan Zijn norm, kunnen toch enkele waardige individuen zitten. Het is met de gemeente niet zoals met een verslagen leger. Als het grootste deel van het leger verslagen is, moet de dapperste soldaat genoegen nemen met ontsnappen en leven als een vluchteling, of met sterven op het slagveld. Maar in de gemeente wordt hij gezien als een overwinnaar, en wanneer de Opperbevelhebber Zijn verstrooide legers verzamelt na de strijd, kan deze enkeling geëerd worden door een openlijke erkenning van zijn moed en dienstbetoon, en door verhoogd te worden voor het verheven gezelschap van de engelen Gods. Houd vol soldaat van Christus, tot het einde toe!

FILADELFIA*

3:7a: ‘En schrijf aan de engel der gemeente te Filadelfia.’

Laat ik eerst enkele opmerkingen maken over de structuur van deze brief. Er worden zeven eigenschappen van de Here genoemd: eerst drie, en dan vier die uit de derde voortkomen.

1. De Heilige, 2. de Waarachtige, 3. die de sleutel Davids heeft, 4. die opent, 5. en niemand zal sluiten, 6. en Hij sluit, 7. en niemand opent.

* Het tegenwoordige Alaşehir in Turkije. - Vertaler. Hoofdstuk 3 229

Drie keer wordt het woord ‘zie’ gebruikt (SV). Het vierde ‘zie’ is een onterechte invoeging. Elk ‘zie’ kondigt een daad van de Here aan, eerst in de verleden tijd, dan in de tegenwoordige tijd, en ten slotte in de toekomstige tijd. Er worden drie belangrijke eigenschappen aan de Here toegeschreven; in drie dingen wordt de engel geprezen; de valse Joden doen drie dingen; en er worden drie namen op de overwinnaar geschreven. Deze gemeente wordt niet vermaand. Haar naam, Filadelfia, betekent ‘broederliefde’ (Hebr. 13:1). De stilzwijgende les die hiermee wordt doorgegeven, is dat broederlijke liefde in een gemeente de toestand is waarop de Here niets aan te merken heeft. Maar hoe kwam deze heidense stad aan zo’n bijzondere naam? De stad kreeg haar naam van Koning Attalus II Philadelphus, ter ere van zichzelf.*

3:7b: ‘Dit zegt de Heilige, de Waarachtige, die de sleutel Davids heeft, die opent en niemand zal sluiten,† en Hij sluit en niemand opent.’

Deze titels van de Heiland komen niet uit het visioen van de Here Jezus dat Johannes had gezien (Openb. 1:13-18), hoewel er een duidelijk verband is tussen de derde titel en wat Jezus over Zichzelf zegt tegen Johannes in Openbaring 1:18. ‘Dit zegt de Heilige.’ Onze Here voert hier niet Zijn gebruikelijke profetische titel - de Heilige Israëls - omdat Israël nu verworpen wordt als onheilig, en omdat de Jood nu ten onrechte een Jood wordt genoemd. Maar de profetie zegt dat de rest van Israël en wat van Jakobs huis ontkomen is ‘in waarheid zullen steunen op de Heilige Israëls’ (Jes. 10:20). De titel ‘Heilige’ wordt soms afzonderlijk gebruikt: ‘(…) want Ik ben God, en niet een mens, en ben de Heilige onder u’ (Hos. 11:9); ‘God kwam van Teman en de Heilige van het gebergte Paran’ (Hab. 3:3). Deze naam is ook aan Jezus gegeven: ‘Want Gij zult Mijn ziel niet in het dodenrijk laten, en niet gedogen, dat Uw Heilige de verderving

* Er bestaat verschil van mening over de vraag wie de stad heeft gesticht: Attalus of zijn oudere broer Eumenes II. We weten wel zeker dat de naam verwijst naar de trouw van Attalus II jegens zijn broer, wat hem de bijnaam Philadelphus opleverde (Mounce, pag. 98). Voor andere verklaringen zie Hemer (pag. 153-154). - Vertaler. † Tregelles: κλεισει (uitspraak: kleisei - vertaling: zal sluiten). 230 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift zie’ (Ps. 16:10 - NLB, Hand. 2:27); ‘Ik weet wel, wie Gij zijt: de Heilige Gods’ (Marc. 1:24), zei de boze geest in Kafarnaüm’; ‘doch gij hebt de Heilige en Rechtvaardige verloochend’ (Hand. 3:14). ‘(…) de Waarachtige.’ Dit is een eigenschap van God. ‘De Here is de waarachtige God, Hij is de levende God en een eeuwig Koning’ (Jer. 10:10; 2 Kron. 15:3). Het is een titel die aan Jezus gegeven is: ‘(…) en wij zijn in de Waarachtige, in Zijn Zoon Jezus Christus. Dit is de waarachtige God en het eeuwige leven (1 Joh. 5:20). De Here lijkt deze naam te hebben aangenomen als protest tegen de valse Joden, wier godslasteringen al genoemd zijn. Zij bespotten Zijn volgelingen, ongetwijfeld als ‘lijdende slachtoffers van een valse Messias’. Maar nee! Jezus is de ware Messias, de ware God die trouw is aan Zijn beloften. De Here neemt deze naam opnieuw aan als Hij met de legerscharen des hemels neerdaalt om Zijn Koninkrijk op te richten en Zichzelf te openbaren als de Zoon van David op de troon: ‘En ik zag de hemel geopend, en zie, een wit paard; en Hij, die daarop zat, wordt genoemd Getrouw en Waarachtig, en Hij velt vonnis en voert oorlog in gerechtigheid’ (Openb. 19:11). ‘(…) die de sleutel Davids heeft.’ Wat wordt hiermee bedoeld? 1. Sommigeren denken dat de sleutel naar koninklijke heerschappij verwijst. Maar dat is onjuist. De sleutel behoort eerder toe aan een beheerder, penningmeester of kamerheer, dan aan een koning. 2. Anderen veronderstellen dat de sleutel verwijst naar macht in de gemeente. Maar wat wist David van de gemeente, die strikt genomen ‘het geheimenis van de raad Gods’ wordt genoemd (Ef. 3:3-9; Rom. 16:25-26). Ik denk dat wij de juiste verwijzingen vinden in Jesaja 22:22 en 55:3. In Jesaja 22 klaagt de Allerhoogste over het ongeloof van Jeruzalem. Het zou niet lang meer duren voordat de stad ingenomen werd, maar haar inwoners bekeerden zich niet. In plaats daarvan vierden zij feest in ongeloof; een ongeloof dat de opstanding ontkent en als motto heeft: ‘Laten wij eten en drinken, want morgen sterven wij’ (1 Kor. 15:32). Dezelfde geest die het volk had, vinden wij bij Sebna, de hofmaarschalk die ‘over het paleis’ gesteld was en die als teken van zijn ambt de Hoofdstuk 3 231 sleutel bij zich droeg. Hij zag de toekomst rooskleurig tegemoet. Hij had een vaste baan, hij ging genieten van het leven, en hij had voor zichzelf een prachtig graf uitgehouwen in de rots. Maar dat was niet de geest van David; hij had zijn hoop gevestigd op de opstanding. En degene die over zijn huis gesteld was, zou ook deel moeten hebben aan zijn geest, en niet alleen aan de fysieke sleutel van het huis. Daarom zou hij oneervol ontslagen worden, en niet in zijn praalgraf komen te liggen; en een Ander, die een betere geest had, zou zijn baan overnemen (Jes. 22:15-25). Dat is Christus; Zijn opstanding is de sleutel Davids die de deur opent naar alle beloften die nog aan de aartsvader vervuld moeten worden. In Jesaja 55, waar Jezus Zich richt tot iedereen die maar luisteren wil - Jood of heiden - belooft Hij: ‘Ik zal met u een eeuwig verbond sluiten: de betrouwbare genadebewijzen van David’ (v. 3). Welnu, de belofte van de eeuwige troon voor David en zijn Zoon, kon alleen vervuld worden in de opstanding (Luc. 1:32; Jer. 30:9; Ez. 34:23-24). Daarom interpreteert Paulus in zijn toespraak te Antiochië die belofte van de eeuwige troon als de opstanding uit de doden, waarvan Jezus’ opstanding een type is (Hand. 13:34, 36). Onder ‘de sleutel Davids’ moet dus deels verstaan worden de macht van de Heiland om de doden op te wekken. Dit komt overeen met de woorden van onze Here in Openbaring 1:18: ‘(…) Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.’ Maar het openen van het dodenrijk (hades) dient om het Koninkrijk van de Messias in te luiden, zoals Openbaring 20:4-6 laat zien. Dán zal David zijn beloften vervuld zien. In dit verband zien wij ook hoe de Here eerst aan Petrus, en daarna aan de andere apostelen ‘de sleutels van het Koninkrijk der hemelen’ gaf. Zij hadden de macht om iedere overtreder die zich misdraagt in de gemeente uit te sluiten van de millenniale heerlijkheid, of wanneer deze zich bekeerde, de uitsluiting ongedaan te maken (1 Kor. 5; 2 Kor. 2).* Jezus bezit dus, als Heer en Meester van de opstanding, de sleutel tot alle beloften die aan David zijn gedaan, en kan wie Hij

* De paus - of bisschop van Rome - is geen apostel, en hij heeft ook geen apostolische macht. Dat Petrus ooit in Rome was, is nooit bewezen. Hij was de apostel der besnijdenis (Gal. 2:7), niet van de heidenen. 232 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift maar wil deel laten hebben aan of uitsluiten van die beloften. En dat komt prachtig overeen met wat wij lezen bij de opening van het profetische deel van Openbaring: als het nieuwe verbond wordt gepresenteerd, opent Jezus het als ‘de leeuw uit de stam Juda, de wortel Davids’ (Openb. 5:5). Onze Here presenteert Zijn rijkdommen als antwoord op de boosaardigheden van de valse Joden. Hij is de ware Messias, Erfgenaam van het Koninkrijk en van de beloften aan David. En het bewijs daarvoor is dat Hij de enige Zoon des Mensen was die uit een maagd geboren is. Dit was het bewijs voor het huis van David dat niets het voornemen van God kon dwarsbomen om het Koninkrijk aan een van Davids familieleden te geven (Jes. 7; Luc. 1:32). ‘(…) die opent en niemand zal sluiten.’ In het visioen van de Here aan de gemeenten is Jezus een Priester, en openen en sluiten behoorde tot de taken van de priester. ‘Indien het echter een lichte, witte plek op de huid van zijn lichaam is, en het niet blijkt, dat die dieper dan de huid zit, en het haar niet wit geworden is, dan zal de priester de aangetaste zeven dagen opsluiten. De priester zal hem op de zevende dag bezien; wanneer hem dan blijkt, dat de aangetaste plek gelijk gebleven is en zich over de huid niet heeft uitgebreid, dan zal de priester hem andermaal zeven dagen opsluiten’ (Lev. 13:4-5, 14:38). Als de Heiland iemand rein verklaart, zal hij niet langer opgesloten blijven. Als Hij de deur opent, zal niemand Hem tegenspreken of tegenwerken. Maar Jezus is ook de Beheerder van het hele paleis van David. Alle gevangenen van de koning vallen onder deze Jozef. Als Hij de gevangenis opent, zal niemand de gevangenen meer vasthouden: ‘(…) om tot hen te zeggen: Gaat uit! En tot hen die in de duisternis zijn: Komt te voorschijn!’; ‘(…) en de poorten van het dodenrijk zullen haar niet overweldigen’ (Jes. 49:9; Matt. 16:18). Jezus opent ook de tempel in de hemel en de poorten van het Nieuwe Jeruzalem, zoals uit het einde van deze brief blijkt. Hij opent ook het dodenrijk, en Hij geeft de sleutel van de de put des afgronds* aan de duivel, die de put opent om de sprinkhanen vrij te laten (Openb. 9:1-5).

* Abyssos. Hoofdstuk 3 233

Zijn volk hoeft dus niet bang te zijn voor de dreigementen van de valse Joden. Als zij of de rabbi’s de sleutels hadden, zou de deur naar het Koninkrijk of naar de stad Gods inderdaad voor iedere heiden gesloten blijven. Maar een Ander heeft de sleutels: Hij die de Zijnen kent, die zoals Hij ook gedreigd had, deze ‘kinderen van het Koninkrijk’ buiten de deur zou houden en hen in de duisternis zou werpen, te midden van hen die wenen en tandenknarsen (Matt. 8:12). ‘(…) en Hij sluit en niemand opent.’ De macht om te openen en om te sluiten zijn beide nodig, en Jezus bezit ze beide, zonder dat er iemand is die Zijn recht op de sleutels betwisten kan. Ook Jozua, die hoorde over de vijf koningen in de spelonk bij Makkeda, droeg zijn strijders op om die koningen op te sluiten, totdat de strijd voorbij was. En toen de strijd voorbij was, zei hij: ‘Opent de ingang van de spelonk en brengt die vijf koningen uit de spelonk tot mij’ (Joz. 10:22). Zo sluit ook Jezus de grote tegenstander - de satan - op in de bodemloze put, zodat hij in die heerlijke tijd van het Millennium de volkeren niet meer misleiden kan. Aan het einde van die periode wordt de put geopend en komt hij weer naar buiten. Als de put gesloten is, is ontsnappen onmogelijk. Als Christus sluit, kan niemand openen (Jes. 24:22). Het sluiten is voor Zijn heiligen net zo noodzakelijk als het openen: (1) Toen Noach en zijn familie de ark binnengingen, ‘sloot de Here hem in’, zodat de wateren des doods niet naar binnen stroomden (Gen. 7:16); (2) toen Israël aan de ene kant ingesloten werd door de zee en aan de andere kant door de legers van Farao, opende God een weg voor hen door de golven. Maar die deur stond ook open voor hun vijanden, en deze volgden hen. Zodra Zijn volk nu door de zee getrokken was, sloot de Here de deur voor de Egyptenaren, en zij verdronken. Zo gaat het ook bij Zijn gemeente. Jezus moet de tempel in de hemel openen voor Zijn heiligen. Het mannelijk kind (Openb. 12:5) wordt opgenomen naar de troon van God. Maar hun vijanden zijn daar, en zij willen ook naar binnen. Daarom sluit Jezus als de engel Michaël Zijn volk in, en hun vijanden uit. Satan wordt samen met zijn engelen op de aarde geworpen; hij kan niet meer in de hemel komen (Openb. 12:9). En Satans teleurgestelde aardse koning lastert de gelovigen in de hemel die nu buiten zijn bereik zijn (Openb. 13:6). Het openen brengt 234 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift vrienden bij elkaar; het sluiten houdt vijanden buiten. Zie Psalm 91.

3:8: ‘Ik weet uw werken: zie, Ik heb een geopende deur voor uw aangezicht gegeven die niemand kan sluiten; want gij hebt kleine kracht, maar gij hebt Mijn woord bewaard en Mijn naam niet verloochend.’

Deze geopende deur is uiteraard het gevolg van het gebruik van de sleutel die de Heiland Zich rechtmatig toegeëigend had. Maar waar leidt die open deur naartoe? Er zijn twee visies. 1. De meeste uitleggers lezen er een verwijzing naar de aarde in. Zij denken dat de uitdrukking hier op dezelfde manier gebruikt wordt als in de Handelingen en de brieven van de apostelen: een geopende deur of gelegenheid om te dienen. Paulus en Silas trokken door Frygisch Galatië, maar de Heilige Geest verbood hun het woord in Asia te spreken (Hand. 16:6). ‘(…) en bij Mysië gekomen, poogden zij naar Bitynië te reizen, maar de Geest van Jezus* liet het hun niet toe’ (v. 7). Hier was de deur gesloten. Maar op andere plaatsen spreekt Paulus van een geopende deur: ‘(…) want mij is een grote en machtige deur geopend en er zijn vele tegenstanders’, in Efeze (1 Kor. 16:9; 2 Kor. 2:12; Kol. 4:3). 2. Maar de deur kan ook verwijzen naar het Koninkrijk van God, en naar de verblijfplaats van de heiligen in de hoge. Dit correspondeert ook met wat Jezus zegt over Zijn spoedige wederkomst. En zodra de laatste van de zeven gemeenten is toegesproken, zag de apostel ‘een deur geopend in de hemel’, en de eerste stem, die hij gehoord had, roept hem naar boven. Daar ziet Johannes het heilige der heiligen (Openb. 4:2) en de grote schare van de gemeente (Openb. 7:9-17). Maar de de eerste visie lijkt de beste papieren te hebben, want de deur naar de hemel wordt pas geopend na de boodschap aan Laodicea, en de hier genoemde deur was al geopend. ‘(…) die niemand kan sluiten.’ Het volgende vers zegt ons dat velen dit probeerden. Nadat Paulus met grote blijdschap gesproken had over ‘de grote en machtige deur’ die God voor hem geopend had, voegt hij eraan toe: ‘(…) en er zijn vele tegenstanders.’ Hij zegt ‘en’ waar wij

* Dit is de juiste lezing. Hoofdstuk 3 235 eigenlijk ‘maar’ verwachten. Maar de apostel zag de ‘vele tegen- standers’ ongetwijfeld als een noodzakelijk en te verwachten gevolg van de geopende deur. Waar het licht sterk schijnt, is de schaduw donker. Waar Christus door Zijn Geest machtig werkt, zal Satan - als hij kan - net zo hard terugslaan. De brullende leeuw blijft altijd dicht in de buurt van de voetstappen van onze David en Zijn kudde. Dit is een genadig woord, vol van bemoediging voor de dienstknechten van Christus die voor Hem werken. Het lijkt (1) te zeggen dat de mogelijkheden die gegeven worden om te dienen, evenredig zijn aan de mate van ijver bij gelovigen. Want er wordt aan toegevoegd: ‘(…) want gij hebt kleine kracht.’ En (2) het leert ons ook dat mensen en boze geesten kunnen razen en tieren wat ze willen, maar Christus zal niet toelaten dat een deur die Hij zelf voor Zijn dienstknecht geopend heeft, gesloten wordt voordat de dienstknecht zijn taak volbracht heeft. Christus opent, Christus sluit. Bedenk, gelovigen, dat de ‘geopende deur van onze huidige voorrechten’ door Christus gegeven is. Jezus beschrijft die geopende deur als Zijn bijzondere gave aan ons. Laten wij die gave dus op waarde schatten en Hem ervoor danken! Er zijn slechte mensen, die elke gelegenheid aangrijpen om te proberen die deur dicht te doen, en het wonderbaarlijke is dat in een wereld vol van dit soort vijanden die deur nog steeds open staat. ‘(…) want gij hebt kleine kracht.’ De engel en de gemeente waarvoor de Here zorgt, hadden wel enige kracht om standvastig moeiten te verdragen om Christus’ wil, en om voor de Here te werken in de gemeente en de wereld. Dat is de zegen die hen van Sardis onderscheidde. Sardis was volkomen inactief, maar hier is leven en een zekere mate van geestelijke kracht. Maar het was slechts kleine kracht, en door dat ook te zeggen, gaf de Here hun een zachte, stilzwijgende berisping. Wij zouden als Abraham moeten zijn, die sterk was in zijn geloof en God de eer gaf (Rom. 4:20). ‘(…) maar gij hebt Mijn woord bewaard.’ ‘Wanneer gij Mij liefhebt, zult gij Mijn geboden bewaren’ (Joh. 14:15). Dat deden zij, en de liefde die zij voelden, dreef hen ertoe Hem te dienen. Te midden van de vele vijanden en verleiders, bleven zij gehoorzaam aan ‘de Heilige en Waarachtige.’ 236 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

‘(…) gij hebt Mijn naam niet verloochend.’ Uit het volgende vers (v. 9) kunnen wij afleiden dat vooral de Joden hun vijanden waren, en zoals zij ook in andere plaatsen deden, zetten zij ongetwijfeld de heidense bevolking en haar heersers tegen hen op. Voor het gerecht in Rome klonk dan de vraag: ‘Bent u een christen?’ Als zij met ‘ja’ antwoordden, bestond de volgende stap uit het bevel: ‘Herroep uw geloof in Christus, of sterf!’ De engel van Filadelfia was door Jezus in een gelijksoortige beproeving geplaatst, en hij had standgehouden. De Here had de vervolgers ook gebonden, zodat hij ondanks de bedreigingen kon ontsnappen. Maar het is niet ondenkbaar dat de engel juist geroepen was om de naam van Christus in zijn relatie tot ‘David’ te belijden: Zijn toekomstige koninklijke gezag op aarde. Daarin voelden de aardse machthebbers de druk van de religie van Jezus pas echt. De Jood wist dat; dat was het getuigenis waaraan hij zich het meest ergerde. En dat was nu net het punt waarvan de Heiland moest getuigen in Zijn ‘goede belijdenis’ voor Pontius Pilatus. Dit is ook een duidelijke verwijzing naar de aard van de verleiding die over de hele wereld komen zal: de poging om een andere koning aan te stellen die superieur is aan Jezus. De meest betoverende verleiding zal dan versterkt worden door zware vervolging. De woorden ‘gij hebt Mijn naam niet verloochend’, geeft kracht en diepe betekenis aan het woord dat vier keer voorkomt in het profetische deel over de Antrichrist: ‘(…) en dat niemand kan kopen of verkopen, dan wie het merkteken, de NAAM van het beest, of het getal van zijn NAAM heeft’ (Openb. 13:17, 14:11). Wie dan op de aarde wonen, moeten de naam van Jezus belijden, en door die belijdenis het beest en zijn beeld, en het getal van zijn naam overwinnen. Een andere weg is er niet.

3:9: ‘Zie, Ik geef* sommigen uit de synagoge des satans, van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn en het niet zijn, maar liegen; zie, Ik zal maken,† dat zij zullen komen en zich nederwerpen voor uw voeten, en erkennen, dat Ik u heb liefgehad.’

* De Engelse tekst heeft ‘Ik maak’, waarschijnlijk om beter aan te sluiten bij ‘Ik zal maken’ in het vervolg van het vers (Mounce, pag. 102), maar in de voetnoot zegt Govett - terecht - dat ‘Ik geef’ de juiste weergave is. - Vertaler. † ‘Maken’ (Grieks: Ηξουσι - uitspraak: ēxousi). Hoofdstuk 3 237

‘Ik geef.’ Dit vers en het voorgaande vers lijkt het idee van een schatbewaarder weer te geven, die alle rijkdommen van David tot zijn beschikking heeft. Tot die rijkdommen behoren ook mensen, en deze grotere dan Sebna geeft ze weg aan wie Hij wil. De Joden hier zijn uiteraard letterlijke Joden, hoewel ze door sommigen als belijdende christenen worden gezien. Maar zoals Thomas Scott zegt (volgens een principe waarvan het goed zou zijn dat het ten volle doorgevoerd zou worden): ‘Het is veel logischer om het woord Joden te verstaan zoals het gewoonlijk bedoeld wordt, en hen te zien als openlijke tegenstanders in plaats van valse belijders van het evangelie.’ * Zij waren zonen van Abraham naar het vlees, besneden naar de wet, maar onbesneden van hart. Zij roemden in het verleden, maar Jezus openbaart hoe ze er werkelijk voor staan, ongeacht hun verleden: God erkende hen niet als de zijnen. Een mens kan niet bouwen op zijn lidmaatschap van ‘de oude godsdienst’. Zij konden niet erkend worden als ware zonen van Abraham. ‘(…) Indien gij kinderen van Abraham zijt, doet dan de werken van Abraham; maar nu tracht gij Mij te doden, een Mens, die u de waarheid gezegd heeft, welke Ik van God gehoord heb; dit deed Abraham niet (…) Uw vader Abraham heeft zich erop verheugd Mijn dag te zien en hij heeft die gezien en zich verblijd’ (Joh. 8:39-40, 56). Deze loochenaars van de Messias, de Zoon van David, de hoop der vaderen, waren de geest van de Jood volledig kwijtgeraakt. Vanwege hun zonde had God de tempel van hen weggenomen en hen uit hun land verdreven. Wat overbleef, was de eredienst in de synagoge, zonder priester of offer. Die vorm van eredienst werd niet door de Here erkend. Zij stonden nu aan de kant van Satan; zij die geen vrienden van Christus zijn, zijn tegen Hem. Zij waren volgelingen van de verworpen Saul, en Sauls vrienden waren Davids vijanden. Deze waarheid komt pas goed naar voren in hoofdstuk 11, waar het ongelovige deel van de Joodse natie weer in Jeruzalem woont, en de tempel is herbouwd. Maar dan wordt Jeruzalem geestelijk Sodom en Egypte genoemd, en zien wij hoe haar inwoners als vanouds de profeten des Heren doden, maar met een veel grotere vijandschap dan voorheen zich over hun dood verheugen, terwijl zij weigeren hen te begraven.

* T. Scott, deel 6, pag. 707. 238 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

In deze bedeling blijft de deur voor Israël gesloten. ‘Niet Mijn volk’ is nu hun naam. Tevergeefs scheppen zij erover op dat de deur nog steeds open is. ‘Zij liegen.’ Vervolgens geeft de Verlosser aan wat er met deze valse Joden gebeuren gaat: ‘(…) Ik zal maken, dat zij zullen komen en zich nederwerpen voor uw voeten.’ Wat is de betekenis van deze belofte? 1. Sommigen denken dat de belofte naar het heden verwijst; naar de belofte van hun bekering. Een voorbeeld hiervan is de gevangenbewaarder van Filippi (Hand. 16:23-34). Hij had Paulus en Silas op ruwe wijze in de binnenste kerker geworpen en had hun voeten in het blok gesloten. Maar toen hij rond middernacht werd opgeschrikt door de aardbeving en door het wonder dat ermee gepaard ging, ‘sprong hij naar binnen en wierp zich, bevende over al zijn leden, voor Paulus en Silas neder en zeide: Heren, wat moet ik doen om behouden te worden?’ En kort daarna kwam hij ‘met zijn gehele huis tot het geloof in God’. Volgens deze visie belooft de Here in Openbaring 3:9 dat het hier net zo zal gaan als bij de gevangenbewaarder van Filippi. Maar volgens mij klopt dat niet. Het betreft hier immers valse Joden. Het nederwerpen voor de voeten van de christelijke leraar om hem te eren is niet de algemene houding van het geloof. Jezus zegt: ‘(…) zij zullen erkennen, dat Ik u heb liefgehad.’ Maar als deze valse Joden zich bekeerd hadden, zou Jezus hen ook hebben liefgehad. 2. Ik zie er dus een belofte voor de toekomst in. We hoeven dus niet te zeggen dat de belofte gerelateerd is aan ‘een vergeten gebeurtenis in het verleden’. Nee! Het is een levend woord dat nog vervuld moet worden. Het is een verwijzing naar teksten als deze: ‘Zo zegt de Here Here: Zie, Ik zal Mijn hand opheffen tot de volken en Mijn banier omhoog heffen voor de natien; in hun armen zullen zij uw zonen brengen, en uw dochters zullen op de schouder gedragen worden. En koningen zullen uw voedstervader zijn en hun vorstinnen uw zoogsters; met het aangezicht ter aarde zullen zij zich voor u neerbuigen, en het stof uwer voeten zullen zij lekken. Dan zult gij weten, dat Ik de Here ben, en dat zij die Mij verwachten, niet beschaamd worden’ (Jes. 49:22-23). Ook Jesaja 60:14: ‘De zonen uwer verdrukkers zullen deemoedig tot u komen, aan uw voeten zullen al uw versmaders zich neerwerpen (…).’ Hoofdstuk 3 239

Niet dat deze teksten, die over Israëls toekomstige heerlijkheid gaan, op de gemeente van toepassing zijn, zoals vaak gesug- gereerd wordt. Nee! Het volk voor wie deze rijke en heerlijke beloften gelden, zal zich moeten buigen in de tegenwoordigheid van anderen die net zo hoog boven hen verheven zijn, als zij zelf boven de heidenen verheven zijn. ‘De eersten zullen de laatsten zijn.’ Deze belofte zal vervuld worden bij de eerste opstanding, wanneer Gods liefde, die nu onmerkbaar naar Zijn kinderen stroomt, zich dan openlijk zal manifesteren bij ‘het openbaar worden der zonen Gods’. Zoals van Christus wordt gezegd dat in die dag ‘alle knie voor Hem zal buigen, en elke tong zal zweren’, zo zal een deel van de glorie die de Koning der koningen ten deel zal vallen, weerspiegeld worden door Zijn onderdanen (Ps. 72:9, 110: 1; Filip. 2:10). Gebeurtenissen die als voorbeeld kunnen dienen voor een verandering in de bestaande toestand zijn: 1. Jozef die onderkoning wordt in Egypte, en zijn broers die voor hem buigen (Gen. 42:6). 2. Exodus 11:8, waar Mozes zegt: ‘En al uw dienaren hier zullen tot mij komen en zich voor mij nederbuigen en zeggen: Ga heen, gij en al het volk dat u volgt (…).’ 3. De trotse Benhadad en tweeëndertig andere koningen, die in rouwgewaden en met koorden om hun hoofden voor Achab verschijnen (1 Kon. 20:32). Deze voorbeelden verwijzen niet naar een bekering tot het judaïsme van degenen die zo vernederd waren. Er wordt slechts geïmpliceerd dat de absolute macht om vijanden volledig onder controle te houden, uiteindelijk in handen van de gemeente zal zijn. Nadat zij eerst vrijmoedig, onder vreselijke lasteringen, ontkenden dat Jezus de Messias was, de Zoon van David, en zij gelovigen in Christus bespotten als zijnde volgelingen van een misleider, zullen deze Joden, als Jezus uiteindelijk op Zijn troon zit, met ontzag en ontzetting belijden dat Hij Here is en dat Zijn volgelingen de ware en waardige heersers der aarde zijn. ‘(…) en erkennen, dat Ik u heb liefgehad.’ Het ‘Ik’ en ‘u’ moet met nadruk gelezen worden in de oorspronkelijke tekst. Zij zullen ontdekken dat zij uitgesloten worden van het Koninkrijk dat zij in hun trots zich al hadden toegeëigend; zij zullen een nobeler volk van God zien, een betere orde van priesters en koningen dan die welke Israël gekend had, 240 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift en een beter verbond dat gefundeerd is op betere beloften. De belofte van de Here aan deze heiligen is echter niet een woord dat gericht is aan ‘alle ware christenen’, zoals zo vaak gedacht wordt. Nee, het is het gevolg van een speciaal getuigenis; een getuigenis dat niet bij alle christenen gevonden wordt. ‘Ik heb u liefgehad’ is een woord dat vroeger voor Israël bedoeld was. ‘De Here is mij verschenen van verre tijden. Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde (…). Hoe zou dat uitgevoerd worden? ‘Ik zal u weder bouwen, en gij zult gebouwd worden, o jonkvrouw Israëls’ (Jer. 31:3a, 4a - SV). Daar is de liefde een nationale liefde, en als bewijs van die liefde zullen de steden herbouwd worden. ‘Ik heb u liefgehad, zegt de Here. En dan zegt gij: Waarin hebt Gij ons uw liefde betoond? Was niet Esau Jakobs broeder? luidt het woord des Heren. Toch heb Ik Jakob liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat; Ik heb zijn bergen tot een woestenij gemaakt en zijn erfdeel aan de jakhalzen der woestijn prijsgegeven’ (Mal. 1:2-3). Oftewel God betoonde Zijn liefde voor Israël door Zijn volk het beste land te geven. Maar van dezen zal blijken dat zij door de Zoon van God geliefd zijn door (1) de opname - zoals de opgenomen Henoch en Elia bijzonder geliefd waren; door (2) de heerlijkheid van de opstanding; en (3) doordat zij samen met Hem regeren mogen over Israël en de wereld. Israël twijfelde aan de liefde van God, hoewel deze duidelijk zichtbaar was; dezen geloofden in Zijn liefde, terwijl het geloof in die liefde allerlei vormen van lijden teweegbracht. Hoe hoog zullen zij ten langen leste uit torenen boven de zegeningen van Israël!*

3:10: ‘Omdat gij het woord van Mijn volharding bewaard hebt, zal ook Ik u bewaren uit de ure der verzoeking, die over de gehele bewoonde aarde komen zal, om te beproeven hen, die op de aarde wonen.’ †

Wat is ‘het woord van Mijn volharding’? Het moet in de eerste plaats gezien worden als een verdere uitwerking van vers 8: ‘(…) gij hebt Mijn woord bewaard.’ Vervolgens betekent het ook dat het geloof in, en de hoop op de

* Merk op dat in de brief zowel het ‘Ik’ als het ‘u’ benadrukt wordt. Dat is niet het geval in de profetische citaten. Die verwijzen naar Israël als natie; deze naar individuen. † Letterlijke vertaling van de Engelse tekst. - Vertaler. Hoofdstuk 3 241 wederkomst van de Heiland vastgehouden wordt, een gebeurtenis die sterk verbonden is met Zijn naam ‘Zoon van David’. Het wordt dan ook direct gevolgd door ‘Ik kom spoedig’. Christus is geduldig. Hij wacht rustig tot het uur van de Vader aanbreekt dat ‘Zijn vijanden gemaakt worden tot een voetbank voor Zijn voeten’ (Hebr. 10:13). Er is dus een ‘woord’ of leerstuk dat oproept tot die wachtende houding van de Heiland. De engel van Filadelfia wachtte geduldig op de komst van de Here uit de hemel (1 Thess. 1:3; 2 Thess. 3:5; Openb. 1:9). Deze leer bepaalt ons bij de ware plaats van de Jood en de verschillen tussen de bedelingen. Dat, en niet het herstel van de gemeente is de ware hoop van de gelovige. Wij zijn ‘vreemdelingen en bijwoners’. Wij zijn niet van deze wereld, maar weten dat de wereld onder het oordeel ligt en willen juist van haar bevrijd worden. ‘(…) zal ook Ik u bewaren uit de ure der verzoeking.’ Dit is een andere belofte dan de belofte voor de overwinnaar aan het einde van de brief. Dit is een duidelijk antwoord op de vraag die soms uitdagend gesteld wordt: wat is het nut van profetie? Ons antwoord is dat profetie grote voordelen heeft in het hier en nu, omdat wij door profetie onze ware positie en roeping zien en bewaard worden voor misleiding en veel fouten. Maar hier wordt ons een heel belangrijk doel voor ogen gesteld dat bereikt kan worden. Wie vasthoudt aan de waarheid in deze zaak, zal gered worden uit de dag van dikke duisternis, verzoeking en gevaar; een dag die steeds dichterbij komt. In tegenstelling tot degenen die geen weet hebben van die dag; degenen die denken dat de wereld steeds beter wordt onder invloed van de ‘natuurlijke’ processen die in de wereld werkzaam zijn, weet de gelovige die de profetieën bestudeert, dat die positieve verwachtingen nooit vervuld zullen worden, maar dat het kwaad zeer sterk zal toenemen, en zelfs gepaard zal gaan met bovennatuurlijke krachten. Omdat Zijn waarheid verworpen is, staat de Here op het punt om wraak te nemen door een sterke dwaling te zenden, die bewerkt, dat de mensen de leugen geloven; en allen die de leugen geloven, bezegelen daardoor hun eigen verdoemenis. Daarom waarschuwt Jezus Zijn discipelen met de woorden: ‘Waakt dan, te allen tijde biddende, opdat gij waardig geacht moogt worden te ontkomen aan alles wat 242 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift geschieden zal (…)’ (Luc. 21:36). Het profetische deel van het boek beschrijft de situatie op aarde tijdens deze sterke verleiding. Satan installeert in zijn hoedanigheid als slang zijn valse Christus, die door iedereen aanbeden moet worden. Uiteindelijk zal hij de hele wereld - koningen en volkeren - verzamelen om strijd te voeren tegen God en Zijn Zoon; een angstaanjagend beeld dat duidelijk geschetst wordt in hoofdstuk 12 en 19. Als wij vandaag niet bereid zijn te lijden van of door de wereld, zullen wij later moeten lijden met de wereld. Als wij trouw zijn in ons getuigenis en wij daardoor moeten lijden, zullen wij niet met de wereld geoordeeld worden. Maar omdat niet alle christenen bereid zijn om deze weg te gaan, zullen sommigen door de ure der verzoeking moeten gaan, omdat zij de voorwaarde van de belofte niet vervullen. Dit is de zesde brief, en omdat zes het getal van het kwaad is, geeft deze brief ons een blik in de vreselijke verdorvenheid van de wereld; een verdorvenheid die haar hoogtepunt of volheid bereikt in het getal van de Antichrist: 666. De gelovige die de profetie serieus neemt, houdt vast aan zijn getuigenis tegenover de Jood, en de genoemde belofte houdt hem staande in de relatie tot Gods oude gevallen volk. Maar het plaatst hem ook in de juiste positie ten opzichte van de wereld; en ook hier houdt de belofte van Jezus hem staande. ‘(…) de ure der verzoeking.’ De wereld, het vlees en de duivel zijn nu al erg actief en sterk. Waaruit zal de grote kracht van de verleiding in de eindtijd dan bestaan? Uit de valse leer die dan overal rondgaat, verbonden met de valse Messias, die gesteund wordt door wonderkrachten; uit het enthousiasme van alle verlorenen over hem; uit de razernij van Satan, die uit de hemel geworpen is en furieus is omdat hij weet dat zijn tijd kort is; in de vervolging die de mens dwingt te kiezen tussen het aanbidden van de valse Messias, of de dood. Maar hem aanbidden betekent eeuwige verdoemenis! Dan daalt Gods toorn neer op de aarde, in stromen van hevige gramschap. Deze ‘ure der verzoeking’ maakt deel uit van de ‘grote en geduchte dag des Heren’. Het is een ‘uur’, een korte, afgeba- kende periode van drie en een half jaar die eindigt met de open- baring van de Here Jezus in de wolken. Wat is de reikwijdte van de verleiding? Hoofdstuk 3 243

‘(…) die over de gehele bewoonde aarde komen zal.’ Hier negeren velen de reikwijdte van het woord van de Verlosser. ‘De gehele wereld’ (zegt iemand) ‘kan slaan op de hele wereld, of op het hele Romeinse Rijk, of een groot gebied of land, of het land Judea!’ Nee! De verleiding strekt zich uit tot elke natie op aarde. Zowel Joden als heidenen zullen in dit grote net van Satan verstrikt raken. Wat is het doel van deze vreselijke verleiding? ‘(…) om te beproeven hen, die op de aarde wonen.’ Het doel van deze ure der verzoeking is het beproeven of testen van de bewoners van de aarde. De aardbewoners worden steeds trotser op zichzelf en roemen steeds meer in hun goedheid en vooruitgang. En de kerk beroemt zich steeds meer op haar daden. Deze schone schijn en hoge gedachten zullen beproefd worden. De ware toestand van het hart van de mens - zowel in relatie tot God als de medemens - zal openbaargemaakt worden. Haar verdorvenheid, haar vergif, zal breed uitgemeten worden. De wereld werd al eens beproefd door de verschijning van Jezus en Zijn openbaring van de waarheid. Toen werd duidelijk dat de schone schijn van de Joodse godsdienstigheid slechts stof en as was. En de onrechtvaardigheid van de heidense macht-hebbers werd ten volle geopenbaard door Pilatus’ veroordeling en kruisiging van Christus Jezus. Maar er komt nog een andere test, zowel voor de heiden als de Jood: de verschijning van de valse Christus en zijn misleidingen. God wil alle mensen testen. Zijn zij zoals Hij hen omschrijft: blind, vijandig jegens Hemzelf, met meer liefde voor de duisternis dan voor het licht? Hij zal de waarheid van Zijn woorden aantonen door een zware beproeving. Als de mensen moeten kiezen tussen Gods waarheid en Satans leugen, geven zij de voorkeur aan de misleidingen van de duivel en lasteren zij God en Zijn Christus (Luc. 2:34-35). God beproeft de mensen door hen plagen te zenden voor hun zonden. Maar zullen zij Zijn hand aanvaarden en zich van hun zonden bekeren? Nee! (Openb. 9:20). Zij gaan door met hun overtredingen en beginnen God te lasteren. Allen die niet door Gods genade worden vastgehouden, aanbidden de valse Christus en gaan door met zondigen, zonder enige hoop op vergeving (Openb. 13:8, 12). Degenen die beproefd worden, zijn zij ‘die op de aarde wonen’; zij wier hart daar is waar hun lichaam is. Hun ‘thuis’ is 244 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift deze aarde; hun schatten, hun eer en hun geneugten zijn hier beneden. Zij zijn moordenaars (Openb. 6:9-11). Zij doden Gods profeten en verheugen zich daarover (Openb. 11:10). Zij aanbidden de valse Messias (Openb. 13:8, 14). ‘Maar als de beproeving over de gehele wereld komt, hoe kan Filadelfia, dat in een bekend en belangrijk werelddeel ligt, dan ontkomen?’ Nergens staat een belofte dat Filadelfia zal ontkomen. Er staat niet dat de stad Filadelfia verlost zal worden, maar de engel, en allen die dezelfde morele positie hebben als de engel. Jezus zou deze waakzame heiligen van de aarde wegnemen, óf door de dood, óf door de opname zónder te sterven. Omdat de hele bewoonde aarde in de strik van de misleider terechtkomt, betekent ‘bewaren uit de ure* der verzoeking’ dat de waakzame heiligen door de Here naar een andere plaats worden gebracht: de hemel, die dan inmiddels bevrijd is van de misleider. Als de tempel van de Joden en de oude stad van God overgeleverd zijn aan de vijand en wreker, zal de tempel in de hemel een veilige plek zijn. Het mannelijk kind wordt weggerukt naar God en Zijn troon.† Dat is het betere alternatief. Efeze werd gedreigd met de verwijdering van de lamp uit de tempel. Filadelfia ontvangt de belofte van persoonlijke verwijdering naar het hemelse heiligdom. Sardis en Filadelfia zijn elkaars tegenpolen. Sardis is de onachtzame gelovige, die door de Here als een dief overvallen wordt. Filadelfia is de waakzame gelovige, die net als Henoch weggenomen wordt naar de tegenwoordigheid en vreugde van de Here. En Laodicea vertegenwoordigt naar mijn mening de toestand van de kerk nadat het zout dat zijn smaak verloor, is weggenomen.

* Bewaard worden uit de ure betekent bewaard worden uit de tijd waarin de verzoeking plaatsvindt, en dat betekent dus dat deze gelovigen dan niet meer op aarde zijn. - Vertaler. † Voor het gelovige overblijfel van de Joden is er een minder nobele plaats op aarde, namelijk de woestijn: een plaats die niet bewoond wordt (Openb. 12:6). Daarom wordt in ons huidige vers niet γη (gé: aarde) of κοσμος (kosmos: wereld) gebruikt, maar οικουμενη (oikoumene: het bewoonde deel van de aarde).

Hoofdstuk 3 245

Deze belofte moet dus nog vervuld worden. Maar als dat zo is, betekent dat ook dat de gemeenten nog steeds door God erkend worden als Zijn getuigen op aarde. Totdat de opname de wachtende heiligen heeft weggevoerd naar de tegenwoordigheid van Christus, vervult Jezus nog steeds Zijn functie als Priester van het heiligdom, waar Hij toezicht houdt over de hemelse lampen. Zij die in Openbaring de geschiedenis van de gemeente zien, en deze zoeken in de grote gebeurtenissen in de eeuwen na de hemelvaart van de Here Jezus, komen hier in de problemen. ‘De Here Jezus’, zegt Scott, ‘zou de gemeente te Filadelfia bescher- men voor de kracht van de storm, en haar niet zo zwaar beproeven of verleiden als de andere gemeenten’.* Nee: een schip afmeren in een haven om het te behoeden voor de storm is iets heel anders dan het helemaal uit de storm weghalen. Wie naar de geschiedenis kijkt en daarin de vervulling van dit boek probeert te vinden, moet het boek wel van zijn kracht ontdoen, want het voorzegt wonderen, en wonderen komen sinds de hemelvaart van de Here niet voor in de geschiedenis van de heidenvolkeren.

3:11: ‘Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme.’

De woorden ‘Ik kom spoedig’ maken duidelijk op welke wijze de heilige gered zal worden uit de grote dag des Heren en zijn ure van vreselijke verleiding. Paulus vertelt de Thessalonicenzen dat de ‘tegenwoordigheid van de Here Jezus’ - de plaats in de lucht waar Hij na Zijn afdaling uit de hemel verblijft - de plek is waarheen zij opgenomen worden, om zo bevrijd te worden uit de storm die op aarde woedt (2 Thess. 2:1). Het woord ‘zie’ wordt terecht weggelaten in dit vers, op grond van zowel intern als extern bewijs.† Want het ‘komen’ waarover hier gesproken wordt, is Zijn verborgen komst ‘als een dief in de nacht’, waarbij de wachtende gelovige opgenomen wordt naar Zijn Heer, zonder dat Zijn hand daarbij gezien wordt.

* T. Scott, deel 6, pag. 707-708. † ‘Zie’ (Grieks: ιδου - uitspraak: idoo) wordt door de kritische tekstuitgaven weggelaten. Vertaler: De toevoeging ‘zie’ vinden we bijvoorbeeld in de SV: ‘Zie, Ik kom haastelijk.’ 246 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Jezus moedigt Zijn heiligen aan om vol te houden door hen eraan te herinneren dat de strijd van korte duur is. Het is een boodschap zoals Wellington* die misschien aan zijn luitenant heeft gezonden, die onder moeilijke omstandigheden een vesting probeerde te behouden terwijl zijn troepen veruit in de minderheid waren: ‘Houd vol! Ik ben met mijn troepen onderweg om je te ontzetten!’ De woorden van Jezus in deze zesde brief worden opnieuw gesproken bij de zesde schaal, wanneer de grote verleiding van de Antichrist haar hoogtepunt heeft bereikt in de boze geesten die met wondertekenen de koningen van de ‘gehele bewoonde aarde’ verzamelen om tegen God te strijden (Openb. 16:12-15). ‘(…) houd vast wat gij hebt.’ Behoud het geloof en een goed geweten. Omdat sommigen dit hebben verworpen, heeft hun geloof schipbreuk geleden. Volhard in het geduld, in de hoop en in uw goede werken. Deze oproep is het tegenovergestelde van de oproep van de Here: ‘Bekeert u!’ De ene is een rode vlag of het teken van gevaar: de oproep om de trein te stoppen en hem in zijn achteruit te zetten. De andere is een groene vlag: het teken voor de machinist dat hij zijn locomotief zonder angst op volle kracht door kan laten stomen. ‘(…) opdat niemand uw kroon neme.’ Welke kroon wordt hier bedoeld? Er wordt niet bij verteld of het de kroon ‘des levens’ is, de kroon der ‘gerechtigheid’ of de kroon der ‘heerlijkheid’; maar het was een kroon die voorwaardelijk bestemd was voor de toenmalige voorganger van de gemeente te Filadelfia. De kroon verwijst niet naar ons behoud: hij is niet voor alle gelovigen bestemd. Zijn alle gelovigen ijverig? Hoeven alle christenen niets meer te doen dan vast te houden wat zij hebben? De andere brieven laten wat dit betreft niets aan de verbeelding over. De kroon kan kwijtgeraakt worden door traagheid en nalatigheid. Laat niemand traag worden en denken dat hij niet vallen kan omdat hij al zo lang in de wegen van de Here gewandeld heeft! Wil iemand loon ontvangen, dan is volharding in de dienst noodzakelijk. Door

* Waarschijnlijk doelt Govett hier op veldmaarschalk Arthur Wellesley, de eerste hertog van Wellington, een van de leidende militaire en politieke figuren van de negentiende eeuw. - Vertaler. Hoofdstuk 3 247 wangedrag kunnen wij de heerlijkheid verliezen die de Here ons anders gegeven zou hebben. ‘Ziet toe voor uzelven’, zegt de voorvechter van de verkiezende liefde en de volharding der heiligen, ‘dat wij niet verliezen, hetgeen wij gearbeid hebben, maar een vol loon mogen ontvangen’ (2 Joh. 8 - SV). Er zijn gradaties in heerlijkheid: sommigen zullen één kroon ontvangen, anderen krijgen er meer, en weer anderen moeten het zonder kroon doen omdat zij hem door hun verkeerde levenswandel kwijtgeraakt zijn. De kroon die de een is kwijtgeraakt, wordt gegeven aan een ander die hem verdiend heeft. Daarom wordt het talent van de slechte en luie slaaf gegeven aan de slaaf die tien talenten heeft; daarom worden de tien stammen Rechabeam ontnomen vanwege zijn dwaasheid en worden ze overgedragen aan Jerobeam; daarom nam Mattias het apostelschap van Judas over; en omdat Joab en Abjatar rebelleerden, raakten zij hun post kwijt aan Benaja en Sadok (1 Kon. 2:35).

3:12: ‘Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel Mijns Gods en hij zal niet meer daaruit gaan; en Ik zal op hem schrijven de naam Mijns Gods en de naam van de stad Mijns Gods, het Nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel nederdaalt van Mijn God, en Mijn nieuwe naam.’*

Wij zijn nu aangekomen bij de belofte voor de overwinnaar. Hengstenberg zegt hierover: ‘Dit wordt niet gezegd over een aantal bijzonder voorname christenen, maar over christenen in het algemeen, want overwinnaar zijn en christen zijn is precies hetzelfde.’ † In deze woorden komen wij een van de vele verkeerde veronderstellingen tegen die grote vaagheid in deze tekst en in andere delen van Gods Woord hebben gebracht. Nee! Ieder christen zal inderdaad uiteindelijk een overwinnaar zijn … vergeleken met de wereld. Maar de overwinnaars waarover hier gesproken wordt, worden vergeleken met enkele van hun medechristenen. In andere schriftgedeelten waar de Here over Zijn wederkomst spreekt, deelt Hij Zijn discipelen op in wakenden en slapenden (Matt. 24:40-51; Marc. 13:32-37; Luc. 12:31-48). In deze schriftgedeelten voorzegt Hij dat de wakenden iets anders zullen ontvangen dan de slapenden.

* Vers 13 wordt door Govett niet behandeld. - Vertaler. † Hengstenberg, deel 1, pag. 185. - Vertaler. 248 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

De belofte voor de overwinnaar sluit aan bij de drie eigen- schappen van de engel waarvoor hij door de Heiland geprezen wordt: 1. hij had kleine kracht;* 2. hij had het woord van Christus bewaard; 3. hij had de naam van Jezus niet verloochend. Bij deze drie loftuitingen horen drie beloften: 1. Vanwege zijn kracht als strijder onder Christus - de ware Jozua - zouden de Joden buigen voor hem wanneer de strijd uiteindelijk gewonnen is. 2. Omdat hij ten overstaan van de wereld vasthield aan de leer van Christus’ koninklijke wederkomst en heerschappij, zou hij bewaard worden uit de ure van de grote afval, uit de heerschappij van de valse Christus, en uit de toorn van God die over de gehele wereld komen zal, ondanks dat de wereld daar niet in gelooft. 3. Maar omdat hij standgehouden had ondanks de zware aanvallen op zijn geloof door vervolging en bedreigingen, zou hij beloond worden voor zijn standvastigheid door als een zuil in de tempel van God geplaatst te worden. Een zuil wordt gebruikt (1) om delen van een gebouw te ondersteunen of (2) als versiering. Merk op hoe het beeld van een gebouw als een rode draad door deze hele brief heen loopt. We hebben een deur, een tempel, een zuil, een sleutel en een stad. In de ruïnes van Fileadelfia wordt één antieke zuil vaak opgemerkt die de bewonderaars herinnert aan de opmerkelijke woorden in Openbaring: ‘Wie overwint, hem zal Ik maken tot een zuil in de tempel Mijns Gods.’ † Absalom had bij zijn leven ter ere van zichzelf een pilaar opgericht in het Koningsdal, ‘want hij zeide: Ik heb geen zoon om de gedachtenis van mijn naam te bewaren. En hij had die pilaar naar zijn eigen naam genoemd; daarom heet hij tot op deze dag: de hand‡ van Absalom’ (2 Sam. 18:18). Absalom deed dat

* Naast de verklaring van Govett (pag. 170-171) kan het ook nog betekenen dat het een kleine gemeente was die niet veel invloed op de stad had (Mounce, pag. 101). - Vertaler. † Kitto, deel 2, pag. 518. ‡ Prof. dr. P.A. Siebesma: ‘In het Hebreeuws kan het woord ‘hand’ (Hebreeuws: jad) ook de betekenis hebben van ‘gedenkteken’. Denk aan het museum in Jeruzalem: Jad Washem (hand en naam).’ Daarom vertaalt de NBG Hoofdstuk 3 249 voor zijn eigen heerlijkheid. Maar Christus zal dat doen om Zijn dienaar te belonen, en Hij zal hem een veel betere plaats geven dan het Koningsdal, namelijk in de tempel van God en in het Koninkrijk van God. Hier wordt duidelijk verwezen naar de bijzondere zuilen in de tempel van Salomo, die duidelijk gezien werden als artistieke meesterwerken die de kunstenaar naam en faam bezorgden: ‘En koning Salomo ontbood Hiram uit Tyrus. Hij was de zoon van een weduwe uit de stam Naftali, terwijl zijn vader een Tyriër was, een koperslager; hij was vervuld met de wijsheid, het verstand en de kennis, nodig om elk werk in koper te verrichten; deze nu kwam tot koning Salomo en voerde al diens werk uit. Hij vormde namelijk de beide koperen zuilen; achttien el was de ene zuil hoog, en een meetsnoer van twaalf el kon haar omspannen, en evenzo was het bij de tweede zuil. Ook maakte hij twee kapitelen om die op de toppen der zuilen te plaatsen, gietwerk van koper; vijf el was de hoogte van het ene kapiteel en vijf el de hoogte van het andere kapiteel. Voorts maakte hij twee vlechtwerken voor de kapitelen die op de top der zuilen waren; het vlechtwerk was gemaakt van gedraaide snoeren, op de wijze van slingers: zeven voor het ene kapiteel en zeven voor het andere kapiteel. Dan maakte hij nog de granaatappelen, en wel twee rijen rondom op het ene vlechtwerk, om de kapitelen op de top der zuilen te bedekken; evenzo deed hij met het andere kapiteel. En de kapitelen aan de voorhal, vier el hoog, op de top der zuilen, waren lelievormig, namelijk de kapitelen op de beide zuilen, geheel bovenaan, voorbij het vlechtwerk dat vlak op de bol zat; granaatappelen waren er tweehonderd aan rijen rondom op het ene kapiteel en evenzo op het andere kapiteel. Daarna stelde hij de zuilen op bij de voorhal der hoofdzaal; toen hij de rechterzuil opstelde, noemde hij haar Jachin; toen hij de linkerzuil opstelde, noemde hij haar Boaz. Nadat het leliewerk op de top der zuilen was aangebracht, was de arbeid aan de zuilen voltooid’ (1 Kon. 7:13-22; 2 Kron. 3:15-17). ‘(…) in de tempel Mijns Gods.’ De Zoon van David zou een huis bouwen voor de Here. Letterlijk gezien deed Salomo dat. Maar Jezus, als de ware Zoon deze woorden met ‘gedenkteken van Absalom’, en de AV met ‘Absaloms plaats’. - Vertaler. 250 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift van David, moet die belofte nog vervullen op een veel opmerkelijker wijze. Op dit moment bouwt Hij voor God een geestelijk huis van levende stenen (1 Petr. 2:5). Hij zal dat te zijner tijd - als het gereed is - aan God aanbieden. Hoe moeten wij deze belofte verstaan? 1. Sommigen zijn van mening dat het verwijst naar het heden. ‘Hij die zó volhoudt’, zegt Hammond,* ‘zal een pilaar van de gemeente zijn, en daarin de dienst van een apostel vervullen’. Maar (1) dat is dienst, en dit is loon. En (2) de belofte wordt pas vervuld als de persoon in kwestie een overwinnaar is, en dat wordt hij pas als hij gestorven is, of anders bij de wederkomst van de Here Jezus Christus. Overigens, (3) de belofte is niet alleen voor de engel, maar voor elke overwinnaar - zowel mannelijk als vrouwelijk - in elke gemeente. Een vrouw kan echter geen apostel of engel van een gemeente zijn. 2. De belofte heeft dus betrekking op de toekomst. Dat is duidelijk, en dat blijkt ook uit wat volgt. De zuil ‘zal niet meer daaruit gaan’. Maar de engel en de overwinnaar werden beiden uit hun plaats in de gemeente verwijderd door de dood. Deze belofte lijkt een dubbele vervulling te hebben, of in elk geval twee aspecten: (1) als de geestelijke tempel eenmaal voltooid is in de opstanding, zal de overwinnaar daarin een steunpilaar zijn, (2) maar in de hemel is ook een echte, stoffelijke tempel die God heeft opgericht, waarin de ten hemel gevaren leden van de gemeente worden binnengeleid. Daar zal hij bewonderd worden als een sieraad. Hij zal geëerd worden als een toonbeeld van vakmanschap voor zijn bediening. ‘(…) en hij zal niet meer daaruit gaan.’ Zijn beloning zal, wanneer zij eenmaal begonnen is, nooit meer geëvalueerd of beëindigd worden. Standvastige en trouwe plichtsbetrachting zal beloond worden met bestendige heerlijkheid. Dit is een duidelijke verwijzing naar het contrast met het gerei in de tempel van Salomo. Daar volvoerden de koningen van Juda vaak hun eigen boze wil; zo sloten zij bijvoorbeeld de deuren van het huis des Heren wanneer zij wilden, of verwijderden het gerei uit het huis Gods (2 Kron. 28:24). Totdat uiteindelijk de legers van Babylon kwamen. ‘Voorts braken de Chaldeeen de koperen zuilen die in het huis

* Hammond, deel 2, pag. 484. Hoofdstuk 3 251 des Heren waren, aan stukken, alsmede de onderstellen en de koperen zee die in het huis des Heren waren; en zij voerden het koper daarvan naar Babel’ (2 Kon. 25:13). Ja, het huis des Heren zelf werd verbrand en volledig verwoest. Maar met het huis in de hemel is het anders gesteld; geen vijand kan daarin binnendringen, als de satan eenmaal neergeworpen is. De namen van de zuilen van Salomo waren JACHIN [Hij zal grondvesten] en BOAZ [in kracht]. Dit zal in de hemel eenmaal vervuld worden in de opstanding. Waarschijnlijk verwijst het ook naar Jezus’ eerdere dreiging om de lamp weg te nemen. Dat is een reëel gevaar in de tijd van de beproeving. Maar de overwinnaars hoeven dat niet mee te maken. Zij die verworpen zijn door de synagoge van de aarde, zullen door God aanvaard worden en in de hemelse tempel geplaats worden, als sieraden in de woonplaats van Zijn heerlijkheid. ‘(…) en Ik zal op hem schrijven de naam Mijns Gods.’ Vlak voor de uittocht uit Egypte, maakte God Zich aan Mozes bekend met de naam Jahweh: ‘(…) IK BEN heeft mij tot u gezonden (…) dit is mijn naam voor eeuwig en zo wil Ik aangeroepen worden van geslacht tot geslacht’ (Ex. 3:14-15). Maar Jezus openbaarde ons de nieuwe naam van God: ‘Vader, Zoon en Heilige Geest’ (Matt. 28:19). Het is deze naam die Jezus op de overwinnaar zal schrijven. Zoals de hogepriester op zijn tulband een gouden diadeem droeg met ‘daarin een inschrift, zegelgraveerwerk: DE HEILIGHEID DES HEREN’, zo zal de overwinnaar de naam dragen van de God die hij zo trouw gediend heeft. ‘(…) de naam Mijns Gods.’ Hoewel Jezus Zich tot Zijn dienstknechten richt, vergeet Hij nooit dat Hij nu een ondergeschikte plaats inneemt als een dienaar van de Vader. In dit vers spreekt Hij vier keer over ‘Mijn God’. Dit is vooral hier zo prachtig, omdat Hij hier spreekt in Zijn hoedanigheid als Zoon van David aan wie het Koninkrijk beloofd is. De Antchrist komt in zijn eigen naam en lastert de ware God. Jezus belijdt de naam van Zijn Vader als Zijn opdrachtgever, en als degene die Hem tot Priester en Koning maakt. ‘(…) en de naam van de stad Mijns Gods.’ Van de engel werd gezegd dat hij de naam van Jezus niet verloochend had. Zijn blijvende standvastigheid zou hem tot een 252 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift zuil maken. En omdat hij de naam van Christus beleed, zou Jezus drie namen op hem schrijven; namen die sterk verbonden zijn met de Here zelf en de overwinnaar; namen die de intieme relatie tussen de Here en de overwinnaar tot uitdrukking brengen. De tempel komt vóór de stad, zowel in de opsomming van de Here als in Gods toekomstig bestuur. De tempel verschijnt in hoofdstuk 4, en de verlosten van de gemeente gaan de tempel binnen in hoofdstuk 7. Maar de stad wordt pas getoond als de oude hemel en de oude aarde voorbijgegaan zijn (Openb. 21:1, 10). Waarom schrijft de Here de naam van de stad op de overwinnaar? Barnes en sommige anderen zien in de stad niets anders dan de gemeente, de woonstede Gods op aarde. Maar dit is een belofte voor de overwinnaar, die vervuld wordt in de opstanding, als hij de aarde al verlaten heeft. Waarom zou het geen letterlijke stad kunnen zijn? Het enige tegenargument dat Barnes heeft is: ‘Door de stad letterlijk te interpreteren, en te suggereren dat een stad echt uit de hemel kan worden neergelaten, wijkt men af van alle gezonde principes van de exegese.’ * Tegen welk exegetisch principe hier ‘gezondigd’ wordt, vertelt hij er niet bij. Het enig juiste exegetische principe is elke uitspraak letterlijk te nemen als die niet absurd is of tot tegenstrijdigheden leidt. Is er iets absurds aan de veronderstelling dat God een stad laat neerdalen uit de hemel? Is het absurder dan een berg of een steen die vanuit het universum op de aarde geworpen wordt? Barnes: ‘En het is net zo onjuist om uit deze passage - en andere belangrijke passages in dit boek - af te leiden dat er een letterlijke stad gebouwd zal worden als woonplaats voor de heiligen. Als er één ding is wat dit gedeelte zou kunnen bewijzen, is het slechts dat er een grote prachtige stad† - zoals beschreven in hoofdstuk 21 - letterlijk neerdaalt uit de hemel.’ ‡ En terecht! Barnes vervolgt: ‘Maar wie gelooft dat?’ Velen geloven dat! Bijna net zoveel als er geloven dat God een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zal scheppen, en dat wij zullen opstaan in onze eigen lichamen. Is dat niet Gods

* Barnes, pag. 119. † Volgens Barnes dus geen letterlijke stad, maar een ‘stad’ die letterlijk uit de hemel neerdaalt. - Vertaler. ‡ Barnes, 119-120. Hoofdstuk 3 253 belofte aan Abraham en zijn zonen in de - zeer onsymbolische - brief die aan de gelovige Hebreeën verzonden werd? Paulus zegt dat Abraham en zijn zonen in tenten (tabernakels) woonden: ‘(…) want hij verwachtte de stad met fundamenten, waarvan God de ontwerper en bouwmeester is’ (Hebr. 11:9-10). ‘Daarom schaamt God Zich voor hen niet hun God te heten, want Hij had hun een stad bereid’ (Hebr. 11:16b). De laatste rustplaats van de verlosten werd eerst beschreven als ‘het paradijs van God’, het gezegende en volmaakte equivalent van de verloren gegane hof van Eden. Maar de verblijfplaats van de heiligen wordt nu beschreven als ‘verkregen door de Zoon van David’, waarvan ‘de stad van David’ vandaag de tegenhanger is. David veroverde Jeruzalem op de Jebusieten, en de Here koos die stad als Zijn woonplaats. Het Nieuwe Jeruzalem is ook Gods verkoren stad, en Davids Erfgenaam bezit de sleutels van die stad. David verkreeg de stad; Salomo bouwde de tempel. De ware Zoon van David heeft gezag over de stad en de tempel. Voordat hij de nieuwe stad binnengaat, wordt hij openlijk erkend als een rechtmatig burger van de stad. ‘(…) het Nieuwe Jeruzalem, dat uit de hemel neerdaalt van Mijn God.’ Het Oude Jeruzalem en haar inwoners zijn boosaardig. Zolang de gemeente door God wordt erkend, is het Oude Jeruzalem de slavin die met haar zonen in slavernij leeft. De Joden roemen wel in hun aardse stad, maar wat is die stad vergeleken met de metropool die God ontwerpt en bouwt? Als centrum van het oude verbond was Jeruzalem de schets en schaduw van het betere Nieuwe Jeruzalem. Het is opmerkelijk dat Filadelfia door de Turken ‘Allah Şehir’ wordt genoemd. Dat betekent namelijk ‘de stad van God’. Maar onze stad is niet op aarde. ‘Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomstige’ (Hebr. 13:14). In de komende ure der verzoeking zal het Oude Jeruzalem het brandpunt zijn van de strikken van Satan en van de toorn van God. Onze stad is net als Christus nog verborgen bij God; haar schoonheid wordt pas bij de aanvang van het duizendjarig rijk geopenbaard. De onvoltooid toekomstige tijd van dit ‘neerdalen’ bewijst ook dat dit niet op de gemeente kan worden toegepast. De gemeente is lang geleden al van God uit de hemel 254 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift neergedaald; zij daalt in onze tijd niet uit de hemel neer, en zij zal ook niet op een dag in de toekomst uit de hemel neerdalen. Gelovigen zullen opstijgen naar God, maar dat is heel iets anders. ‘(…) en Mijn nieuwe naam.’ De zuilen van veroverde steden zijn vaak beschreven met de namen van de veroveraars, of met de namen van hen aan wie zij gewijd zijn. In ons geval moet de overwinnaar de naam hebben van de God onder wiens bevel hij streed; van de stad waarvan hij burger wordt; en van de Aanvoerder onder wie hij overwon. De grote generaals van Rome eigenden zich de namen toe van de steden die zij veroverd hadden: Africanus, Germanicus, Dacicus enzovoort. De Here gaf Salomo, de zoon van David, de nieuwe naam Jedidja omdat Hij hem liefhad. Als Jezus terugkeert naar de aarde neemt Hij een nieuwe naam aan (Openb. 3:12, 19:12). Hij legt Zijn karakter van genade af en rust Zich toe met wraak: ‘Hij bekleedde Zich met klederen der wrake, en hulde Zich in naijver als in een mantel.’ (Jes. 59:17 - OB). De overwinnaar zal deze naam ook dragen. Is dit geen aanwijzing dat hij Christus zal vergezellen als Hij met Zijn legerscharen de al zo lang rebellerende aarde in bezit neemt? Dit is zo ernstig, zo belangrijk, dat een ieder die een oor heeft opnieuw wordt opgeroepen deze boodschap van Christus en van de Heilige Geest toch vooral ter harte te nemen. Laten wij deze woorden niet onverschillig aanhoren; het zijn geen woorden van mensen. Is het niet door het gebrek aan ernstige overdenking van deze woorden, dat men vandaag de dag suggereert dat de afsluitende beloften ‘slechts in algemene zin weergeven wat alle christenen wedervaren zal: eeuwige zaligheid’?

DE TYPEN

1. DAVID

Dat de naam van David in deze brief geïntroduceerd wordt, zegt ons dat zijn leven gebruikt kan worden als een illustratie van de brief. Jezus is de Heilige en Waarachtige, in tegenstelling tot Hoofdstuk 3 255 de valse Christus. David was ook ‘heilig’ vergeleken met Absalom die schuldig was aan verraad en bloedschande. Hij was ‘waarachtig’ vergeleken met Absalom, de huichelaar en leugenaar. Want welk voorwendsel gebruikte hij om naar Hebron te kunnen gaan en daar de vlag der rebellie te hijsen? ‘Want uw knecht heeft, toen ik te Gesur in Syrië woonde, de gelofte gedaan: indien de Here mij werkelijk naar Jeruzalem terugbrengt, dan zal ik de Here dienen’ (2 Sam. 15:8 - AV). Zoals Absalom zijn partizanen had, die hem goed ontvingen zodra hij verscheen, zo zien wij in deze brief de valse Joden uit de synagoge des satans. De geschiedenis van de samenzwering van Absalom is een treffend voorbeeld van de ure der verzoeking die over de hele wereld komen zal. Absaloms samenzwering kreeg steeds grotere proporties, en de onvermijdelijke uitbarsting die volgde, resulteerde (1) in de triomftocht van deze onrechtmatige heerser en alle mannen van Israël naar Jeruzalem; (2) in de verdrijving van de ware koning en de weinige vrienden die hij nog had; en (3) in de boosaardigheid die aanbevolen en openlijk bedreven werd in de stad. David en zijn getrouwen werden ook uit die ure bewaard. Zij waren niet in de stad waar de wandaden bedreven werden, maar keerden zegevierend terug met de ware koning. De kleine kracht, het bewaren van het woord van (de ware) David, en het niet verloochenen van Zijn naam: hoe vertederend wordt dit uitgebeeld door Ittai, de Filistijn uit Gat! ‘Toen vroeg de koning de Gatiet Ittai: Waarom gaat ook gij met ons? Keer terug en blijf bij de koning, want gij zijt een vreemdeling en bovendien zijt gij verbannen uit uw woonplaats. Gisteren zijt gij gekomen en heden zou ik u met ons mee laten rondzwerven? Want ik moet gaan, waarheen ik maar gaan kan. Keer terug en laat ook uw broeders terugkeren; moge goedertierenheid en trouw met u zijn! Maar Ittai antwoordde de koning: Zo waar de Here leeft, en zo waar mijn heer de koning leeft, overal waar mijn heer de koning zal zijn, ten dode of ten leven, daar zal voorzeker uw dienaar zijn’ (2 Sam. 15:19-21). En wat is Simi een prachtig beeld van hoe de valse Joden buigen voor de dienstknechten van de Waarachtige! Eerst vervloekt hij David en gooit stenen naar hem. Maar hoe loopt het af? 256 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

‘Simi nu, de zoon van Gera, wierp zich voor de koning neer, toen deze de Jordaan zou overtrekken, en zeide tot de koning: Mijn heer rekene mij de ongerechtigheid niet toe, en gedenke toch niet wat uw knecht misdreven heeft op de dag, toen mijn heer de koning uit Jeruzalem wegging; laat de koning er toch geen acht meer op slaan. Want uw knecht weet, dat hij gezondigd heeft; en zie, ik ben heden van het gehele huis van Jozef de eerste die gekomen is, om mijn heer de koning tegemoet te gaan’ (2 Sam. 19:18b-20). En hoeveel voorbeelden van de geopende deur die niemand sluiten kan zijn er in de geschiedenis van David! God opent de deur van het koninkrijk voor David, terwijl Saul hem tevergeefs probeert te sluiten. Abner probeerde de deur opnieuw te sluiten door Isboset koning te maken over heel Israël, terwijl David al regeerde in Hebron. Maar ook Abner faalde. En toen David een tijdlang geschuild had bij de Filistijnen, opende God een deur ter ontkoming voor hem, en direct daarna een weg tot het koninkrijk door Sauls dood en door zijn aankomst in Hebron. Van Davids sleutel van soevereiniteit (van sluiten zonder dat iemand openen kan), zijn de bijvrouwen van David een goed voorbeeld. Absalom naderde tot deze vrouwen en ging tot hen in (2 Sam. 16:22); daarom sloot David die bijvrouwen op tot de dag van hun dood (2 Sam. 20:3). Merk op wat David zei aangaande Absalom: ‘Hij moet zich naar zijn eigen huis begeven, mijn aangezicht mag hij niet zien’ (2 Sam. 14:24a). ‘Dus begaf Absalom zich naar zijn eigen huis en het aangezicht van de koning zag hij niet’ (v. 14b). Maar omdat David niet standvastig was, opende hij die deur opnieuw, met alle desastreuze gevolgen van dien. ‘De sleutel van David’ kan ook verwijzen naar Davids schatten, die hij ter beschikking stelde voor de bouw van de tempel. ‘David liet een grote hoeveelheid ijzer gereed leggen voor de spijkers van de deurvleugels der poorten en voor de krammen; ook zoveel koper, dat het niet te wegen was; voorts cederbomen zonder tal, want de Sidoniers en de Tyriers brachten David cederbomen in menigte. Want David dacht: Mijn zoon Salomo is nog een tengere knaap, terwijl het huis dat voor de Here gebouwd zal worden, zo groot moet zijn, dat het de roem en pracht van alle landen te boven gaat; ik wil dus Hoofdstuk 3 257 voorbereidselen voor hem treffen. Daarom trof David voor zijn dood uitgebreide voorbereidselen’ (1 Kron. 22:3-5). ‘Zie, ik heb bij al mijn ellende, voor het huis des HEREN gereed gelegd: honderdduizend talenten goud, een miljoen talenten zilver; zoveel koper en ijzer dan het niet te wegen is, ook hout en stenen heb ik gereed gelegd; en gij moet dit nog aanvullen (…). En goud, zilver, koper en ijzer is er in overvloed (NBV); maak u op, en doe het, en de Here zal met u zijn (SV)’ (1 Kron. 12:14, 16). En hoewel hij niet zelf de tempel bouwde, had hij wel het ontwerp van elk onderdeel van de tempel, zodat de toegang tot het Koninkrijk vergelijkbaar is met de intocht in het land. Mozes zag het land maar mocht er niet in; Jozua trok het land binnen. Zo levert David de materialen en mensen voor de bouw van de tempel en mag hij het ontwerp van de tempel zien, maar Salomo is degene die de tempel bouwt (1 Kron. 28:11, 13-14, 29:2). Over de zuilen voor het huis hebben we al gesproken (2 Kron. 3:15). Hier volgen enkele illustraties van de drie namen die in de zuil gegraveerd worden: 1. ‘De naam Mijns Gods.’ ‘En zie, ik denk voor de naam van Jahweh, mijn God, een huis te bouwen, zoals de Here mijn vader David toegezegd heeft: uw zoon, die Ik in uw plaats op uw troon zal zetten, die zal dat huis voor Mijn naam bouwen’ (1 Kon. 5:5). 2. ‘De naam van de stad Mijns Gods, het Nieuwe Jeruzalem.’ Jeruzalem, de stad die David veroverde, wordt ‘de stad van God’ genoemd. ‘Groot is de Here en hoog te loven in de stad van onze God, op Zijn heilige berg. Schoon door zijn verhevenheid, een vreugde voor de ganse aarde is de berg Sion, ver in het noorden, de stad van de grote Koning (…). Gelijk wij gehoord hadden, zo zagen wij het, in de stad van de Here der heerscharen, in de stad van onze God. God bevestigt haar voor altoos. Sela. Wij gedenken, o God, Uw goedertierenheid in het midden van Uw tempel (Ps. 48:1-2, 8-9). ‘Zeer heerlijke dingen worden van u gesproken, o stad Gods! Sela (SV) (…). Ja, van Sion wordt gezegd: Ieder van hen is in haar geboren, Hij, de Allerhoogste, bevestigt haar’ (Ps. 87:3, 5). 3. ‘(…) en Mijn nieuwe naam.’ ‘Ik heb u [David] een grote naam gemaakt, als de naam der groten, die op de aarde zijn’ (2 Sam. 7:9, 8:13 - SV).

258 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

2. DANIËL

Het boek Daniël lijkt de tweede best passende parallel te bieden met betrekking tot de toestand die in deze brief beschreven wordt. In zijn belijdenis (Dan. 9) erkent Daniël God als de Heilige en Waarachtige, die al Zijn dreigementen tegen Israël vanwege zijn afgoderij en andere zonden zal uitvoeren. Maar Daniël en zijn vrienden hadden kleine kracht, en tijdens hun ballingschap, toen zij de koning moesten dienen in zijn paleis, bleven zij de naam van hun God belijden. Zij namen zich voor zich niet te verontreinigen met de koninklijke spijze, maar in plaats daarvan groenten te eten. En de Here opende eerst de deur van de gunst voor hen, en vervolgens de deur van macht en waardigheid. Daniël lijkt een type te zijn van hen die uit de ure der verzoeking bewaard zullen worden. Als alle volken en natiën en talen gedwongen worden om het beeld op de vlakte van Dura te aanbidden (Dan. 3:1-6), is Daniël daar niet bij. En hoewel hij een van degenen was die door Nebukadnezar vogelvrij was verklaard en ter dood moest worden gebracht, zien wij dat hij weer in de gunst kwam bij de koning toen de Here hem de droom van de koning openbaarde: ‘Toen wierp koning Nebukadnezar zich op zijn aangezicht, en aanbad Daniel’ (Dan. 2:46). Hij erkende de grootheid van Daniëls God, en kon niet anders dan erkennen dat God Daniël goed gezind was omdat Hij Daniël de droom en zijn betekenis geopenbaard had: ‘In waarheid, uw God is de God der goden en de Heer der koningen, en Hij openbaart verborgenheden: daarom hebt gij deze verborgenheid kunnen openbaren’ (Dan. 2:47). Zoals de tempel in Jeruzalem in Daniëls dagen verwoest was, was dat ook in de dagen van Johannes het geval. Maar waar tegen de engel gezegd wordt dat hij moet vasthouden wat hij heeft, wordt Daniël, nu de tijd van zijn beproeving voorbij is, met nog troostrijker woorden gezegd: ‘Maar gij, Daniël, ga heen, totdat het einde komt, en rust, om op te staan tot uw deel aan het einde der dagen’ (Dan. 12:13 - NLB).

Hoofdstuk 3 259

LAODICEA

3:14: ‘ En schrijf aan de engel der gemeente te Laodicea: Dit zegt de Amen, de Getrouwe en Waarachtige Getuige, het Begin der schepping Gods.’

De engel van deze gemeente vormt - moreel gezien - een contrast met de engel van Filadelfia. In de engel van Filadelfia vond Jezus niets wat bestraft moest worden; in de engel van Laodicea vond Jezus niets wat geprezen kon worden. Laodicea was eens een rijke en welvarende stad, maar door de vele aardbevingen is het verwoest; zelfs haar naam is verloren gegaan. De titels waarmee de Here Zich aan deze engel bekendmaakt, vinden wij niet terug in het eerste visioen: alsof Hij ons waarschuwt dat de engel steeds verder afweek van zijn oorspronkelijke positie, omdat de toestand van de gemeente steeds verder achteruitging en een sterk contrast vormde met haar oorspronkelijke positie. Er worden drie kenmerken van de Here gegeven. 1. Hij is ‘de Amen.’ Dit is een van de woorden die vaak voorkomen in de evangeliën, vooral in Johannes, waar we zo vaak de dubbele woorden ‘voorwaar, voorwaar, Ik zeg u’ kunnen lezen. Het is waarschijnlijk ook een verwijzing naar Jesaja 65:16. Deze titel wijst op de beslistheid van Zijn karakter, zoals ook blijkt uit 2 Korinthiërs 1:15, 17-20: ‘En in dit vertrouwen had ik mij voorgenomen reeds vroeger tot u te komen, opdat gij andermaal een genadegift mocht ontvangen (…). Heb ik dan door mij dit voor te nemen [de Korinthiërs te bezoeken] in lichtvaardigheid gehandeld? Of, indien ik plannen maak, doe ik dit dan naar het vlees, zodat het bij mij tegelijk is: ja ja, en neen neen? Bij de trouw van God: ons spreken tot u is niet: ja en neen! Immers, de Zoon van God, Christus Jezus, die in uw midden verkondigd is door ons, door mij, door Silvanus en door Timotheüs, was niet: ja en neen, maar in Hem was het ja. Want hoevele beloften Gods er ook zijn, die zijn in Hem ja, en zijn in Hem Amen (…).’ *

* Justinus de Gnosticus noemde een van zijn ‘aeonen’ Αμην (uitspraak: Amoen), wat kan helpen om dit te verklaren (Bunsen, deel 1, pag. 39). Vertaler: Een 260 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Paulus ontkent hier dus dat hij veranderlijk was. Bij alle gelegenheden was de Jezus van wie Hij sprak, onveranderlijk. Zoals Christus Zich dus aan Zijn beloften houdt, moeten wij volharden in ons vertrouwen. We kunnen hier dus uit concluderen dat de engel van Laodicea begon te twijfelen aan de beloften van de Heiland. ‘Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want Hij, die beloofd heeft, is getrouw’ (Hebr. 10:23). 2. Jezus is ook ‘de Getrouwe en Waarachtige Getuige.’ Deze titel van onze Meester is voor een deel afkomstig uit de inleidende toespraak van Johannes aan de gemeenten, waar Jezus de Getrouwe Getuige wordt genoemd (Openb. 1:5). Bij Zijn plotselinge aanval uit de hemel op Zijn vijanden, gezeten op het witte paard, wordt Hij ‘Getrouw en Waarachtig’ genoemd (Openb. 19:11). Waar de eerste titel van de Here Jezus vooral naar Zijn beloften verwijst, maakt Zijn tweede titel duidelijk dat Hij Zijn dreigementen gestand zal doen; daarom geeft Jezus de Laodiceeërs een objectief beeld van hun toestand en de gevolgen daarvan. Waar de gemeente gefaald heeft met betrekking tot trouw en waarheid, overbrugt haar grote Hoofd de kloof met Zijn trouw en waarheid (2 Tim. 2:11-13). Omdat er twee tegengestelde meningen waren over de toestand van de engel en de gemeente, namelijk (1) hun eigen mening, die erg positief was, en (2) de mening van de Here, toont Jezus hen eerst Zijn eigen karakter, zodat zij gaan zien dat het beeld dat zij van zichzelf hebben volkomen onjuist is. 3. ‘(…) het Begin der schepping Gods.’ Hoe moeten wij dit verstaan? Er zijn drie visies: 1. ‘Jezus is het passieve begin van alle dingen. Hij was geschapen; Hij is de eerste van alle schepselen.’ Dit is de Arianistische visie. En als dat de enige plaats was waar over de positie van onze Heiland gesproken wordt, zou dat de meest vanzelfsprekende interpretatie zijn. Maar Hij is geen schepsel: Hij is Schepper (Joh. 1:1-3). 2. Het lijkt dus duidelijk te zijn dat wij het woord een actieve betekenis moeten geven. Hij is ‘het Begin van de schepping’ als haar Eerste Oorzaak. Die eigenschap schrijft Johannes meerdere

‘aeon’ kan in de gnostiek verschillende betekenissen hebben, maar in dit geval verwijst het naar een engel. Hoofdstuk 3 261 keren aan Jezus toe. ‘In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God. Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden, dat geworden is’ (Joh. 1:1-3). Deze woorden verwijzen waarschijnlijk ook naar Openbaring 1:8 en 22:13: ‘Ik ben de Alfa en de Omega, zegt de Here, die is, en die was, en die komen zal, de Almachtige’ (SV-77); ‘Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste, het Begin en het Einde.’ Deze titels wijzen op goddelijkheid. Er wordt mogelijk ook nog verwezen naar Spreuken 8. Daar spreekt Jezus als de Wijsheid van God: ‘De Here bezat Mij, HET BEGIN VAN ZIJN WEG, vóór Zijn werken van ouds af. Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest; van den beginne, voordat de aarde er was’ (v. 22-23 ).* Dat de Heiland hier het begin van Gods weg is, betekent niet dat Zijn scheppend vermogen ontkend wordt, want er staat dat Christus er was vóór Gods werken. Maar de belangrijkste tekst is deze: ‘(…) Zijn geliefde Zoon, (…) welke is het evenbeeld van de onzienlijke God, de Eerstgeborene van alle schepselen’ (Kol. 1:13, 15 - NLB). Maar betekent dit niet dat Jezus een schepsel is, hoewel het eerstgevormde schepsel? Nee! ‘Want door Hem zijn alle dingen geschapen, die in de hemelen en die op de aarde zijn, de zichtbare en de onzichtbare, hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen; en Hij is VÓÓR ALLE DINGEN, en alle dingen bestaan [worden gedragen] door Hem; en Hij is het Hoofd van het lichaam, de gemeente. Hij is het Begin, de Eerstgeborene uit de doden (…)’ (Kol. 1:16-18). Hier wordt niet alleen uitgelegd waar het om draait, maar de Here lijkt er doelbewust naar te verwijzen, want de brief aan de Kolossenzen is de enige brief waarin Laodicea genoemd wordt, en wel vier keer. In Kolossenzen 4:16 zegt de Heilige Geest dat de brief ook in de gemeente te Laodicea voorgelezen moest worden.

* Prof. dr. P. A. Siebesma: ‘Het klopt dat in het Hebreeuws het woord ‘in’ (Hebreeuws: be) niet voor ‘het begin van Zijn weg’ staat. Er staat letterlijk: ‘De Here bezat Mij (of kocht Mij, verwierf Mij), het begin van Zijn weg, vóór Zijn daden van toen.’ Maar hoe je het moet vertalen, is een kwestie van interpretatie. M.i. wordt bedoeld dat Christus (de Joodse rabbijnen denken aan de Torah) er was voor de schepping, dat God de Zoon verwierf voor de schepping. De Joodse rabbijnen geloven dat de Torah de blauwdruk van de schepping was.’ - Vertaler. 262 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Krachtens Zijn titel, als Meester der Schepping, wijst Hij de engel op Zichzelf als degene die kan voorzien in wat hij nodig heeft. Hoe eenvodig is het voor Hem te geven, aan wie heel de schepping toebehoort! 3. Er is nog een derde betekenis die soms wordt voorgesteld. Sommigen lezen in deze titel dat Jezus het Hoofd of de Heerser van de schepping is. Zij citeren dan teksten als Romeinen 8:38- 39, Efeziërs 1:21-22 enzovoort. Ik verwerp deze uitleg omdat ik geen tekst kan vinden die, wanneer de titel in die betekenis gelezen zou worden, in de zinsopbouw een zelfstandig naamwoord als ‘begin’ gebruikt om er Jezus mee aan te duiden.

3:15-16: ‘Ik weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet. Waart gij maar koud of heet! Zo dan, omdat gij lauw zijt en noch heet, noch koud, zal Ik u weldra* uit mijn mond spuwen.’

Hier moet ik een fout corrigeren, die in alle mij bekende commentaren op deze brief gemaakt wordt. Omdat Jezus zeer misnoegd is over de engel en de gemeente, veronderstelt men dat zij onbekeerd en hypocriet waren.† Maar dat kan niet het geval zijn. De gemeenten die Christus aanschrijft waren vergaderingen van gelovigen, en dus zijn dit bekeerde mensen. In die dagen was de verleiding om een hypocriet christen te zijn ook niet zo sterk. De engel moet met Christus’ goedkeuring aangesteld zijn , anders zou hij geen ster op‡ Christus’ hand zijn geweest. De discipelen in Laodicea moeten het fundamentele principe gehandhaafd hebben dat een gemeente bestaat uit mensen die Christus’ naam belijden en aanroepen, en die heiligen genoemd worden, anders had Jezus hen niet kunnen erkennen als lampen in het heiligdom in de hemel. Zodra een echte gemeenschap van heiligen alleen nog de naam heeft christelijk te zijn (nominaal wordt) dooft het licht. En al lang voordat dat gebeurt, zou de

* Grieks: μελλω (uitspraak: melloo - vertaling: spoedig, weldra). Zie ook punt 3. - Vertaler. † De vertalers en overschrijvers, die zich lieten leiden door het algemeen taalgebruik, schreven (in de AV en SV - vertaler) ‘aan de gemeente van de Laodiceeërs’. Maar Christus droeg Johannes op een brief te schrijven aan ‘de gemeente te Laodicea’. Niet alle Laodiceeërs waren gelovigen. ‡ Zoals gezegd denkt Govett dat de sterren misschien boven Christus’ hand zweefden. Maar hij suggereert dit slechts en zegt niet dat dit zeker is. - Vertaler. Hoofdstuk 3 263 lamp uit het heiligdom verwijderd zijn, zoals wij bewezen zien in de woorden van de Here aan de gemeente te Efeze. We komen dus op een verkeerd spoor terecht als wij deze gemeente en die te Sardis houden voor ‘de belijdende* kerk’ of het nominale ‘christendom’. Jezus kende de werken van de engel; en die werken zijn een onfeilbare graadmeter voor de staat van de gemeente, net zoals de reactie van een bepaalde stof op andere stoffen duidelijk maakt wat de innerlijke structuur van die stof is en met wat voor stof we te maken hebben. ‘(…) dat gij noch koud zijt, noch heet.’ De ziel die net is vrijgemaakt van de banden van zonde en Satan, en die in de vrijheid van het zoonschap is gesteld en Jezus heeft leren kennen, is over het algemeen heel vurig in zijn gevoelens voor de Here. Het is de warmte en geestdrift van de ‘eerste liefde’. De persoon is ‘vurig van geest’ en hij ‘dient de Here’ (Rom. 12:11). De tegenovergestelde toestand vinden wij bij de onbekeerden: koud. Wat leeft, is min of meer warm. Wat dood is, is koud. De engel van Laodicea bevond zich in geen van deze toestanden, maar ergens daar tussenin. Hij was niet koud en dus was hij niet dood in zijn zonden, iemand die nooit door God levend was gemaakt. Maar hij was ook niet heet. Hij had zijn eerste liefde ver achter zich gelaten. De atmosfeer in de wereld is een winterse, en wie daar vrijwillig in verblijft, wordt vrijwel zeker kouder. Dan wordt de christen als een staaf ijzer die in het vuur wordt verhit totdat hij klaar is voor gebruik; eenmaal uit het vuur genomen blijft hij op het aambeeld liggen, waar zijn licht en warmte langzaam afnemen. Dat zou niet zo moeten zijn. De persoon en heerlijkheden van Christus zijn, net zoals zij eerst een heilige liefde konden opwekken, in staat om de warme liefde tot het einde toe brandende te houden. Hebben wij niet vaak een gebrek aan warmte omdat onze godsdienst veeleer een veelheid aan orthodoxe leerstellingen is, in plaats van een band met een Persoon? ‘Waart gij maar koud of heet!’

* Hiermee wordt in dit geval de kerk bedoeld die van zichzelf belijdt dat zij een levende kerk is, maar dat niet is. - Vertaler. 264 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Als zij vurig van geest waren, zou de Here hen met alle plezier als Zijn vrienden zien, maar nu zij lauw zijn, zijn zij werelds in Zijn ogen. Zij hebben nu een tussenpositie. Wat moest Hij met hen doen? Hoe moest Hij hen noemen? Hun lauwheid verhinderde dat Hij hen als ware vrienden kon zien; maar door de warmte die zij nog hadden, kon Hij hen ook niet als vijanden behandelen. Hij had hetzelfde probleem dat biologen hebben die een pas ontdekt dier willen klassificeren dat tussen twee soorten in zit die veel van elkaar verschillen. Waar moeten wij het vogelbekdier plaatsen? Waar moeten wij de vleermuis bij indelen? Is het een zoogdier? Maar hij heeft vleugels! Is het een vogel? Maar hij lijkt te veel op een zoogdier. ‘Zo dan, omdat gij lauw zijt (…).’ Jezus geeft nu aan wat de gevolgen zijn van deze toestand. Zij zijn lauw - onverschillig ten aanzien van de beloften en de dreigementen van het evangelie; en door het wegebben van de liefde voor Christus, wordt de eredienst een dode vorm. Zulke gelovigen laten zich door elke kleinigheid weerhouden van het gebed, het avondmaal en de prediking van het Woord; er is geen ijver meer voor de waarheid of voor de heerlijkheid van God; de christelijke heiligheid verandert in strengheid (preutsheid), en zelfverloochening wordt onmogelijk. Deze gelovige is snel tevreden: ‘Als ik maar in de hemel kom, is dat meer dan genoeg voor mij!’ Ondertussen zal hij zoveel mogelijk van de wereld genieten, zonder al te veel van zijn christelijke waardigheid te verliezen in de ogen van zijn medegelovigen. Dit is een slecht getuigenis voor de wereld. De wereld ziet bevestigd wat zij altijd al dacht, namelijk dat er weinig vreugde te vinden is in Christus, en dat een godsdienst waarvan de eisen door haar volgelingen zo gemakkelijk terzijde geschoven kunnen worden, geen groot gezag heeft en niet erg waardevol is. ‘(…) en noch heet, noch koud (…).’ Zelfs onder de wet eiste God het hele hart; hoeveel te meer na Zijn genade in Christus! Hoe was die toestand bij hun ontstaan? Ik denk dat wij de gegevens hebben om tot een juiste conclusie te komen in deze zaak. De gemeente te Laodicea is zo nauw verbonden met de gemeente te Kolosse, dat hun toestand en de gevaren waaraan ze blootstonden waarschijnlijk gelijk waren; Hoofdstuk 3 265 zeker als je weet dat zij elkaars brieven* moesten lezen. Als dat waar is, kan dat betekenen dat zij de positie van Jezus verlagen door engelen dezelfde aanbidding te geven en dezelfde kracht toe te dichten als Jezus. Zij liepen gevaar af te wijken van het geloof en de hoop van het evangelie, door misleidende filosofieën en voorschriften van mensen, denkende dat de ware godsdienst bestond uit het houden van feestdagen, het onderscheiden van rein en onrein vlees, enzovoort: het simpele ABC van de godsdienst, dat God echter had weggedaan omdat het vervuld was in Zijn Zoon. Met deze zogenaamde wijsheid, nederigheid en heiligheid, zouden wij bijna hun loon mislopen, en de Heilige Geest waarschuwt hen, maar die waarschuwing schijnt tevergeefs te zijn geweest. Misschien is het ook nog een verwijzing naar hun naam, Laodicea: ‘een rechtvaardig volk!’ Zij vervielen weer tot het judaïsme en zijn principe van recht en gerechtigheid. Zij konden dat echter niet doen zonder het kenmerkende principe van het evangelie los te laten, namelijk de genade. Ook kan een mens niet lang volgens het principe der wet leven, zonder een afname van zijn kennis en toepassing van het evangelie. ‘(…) zal Ik u weldra uit Mijn mond spuwen.’ Lauw water werkt als een braakmiddel. Jezus walgde van hun toestand zoals een man walgt van water dat niet koud en niet heet is. Het gevolg zou zijn dat Hij hen zou verwerpen. Dat betekent niet dat zij verloren gaan. Het zegt ons alleen dat Jezus zeer ontevreden was met hun getuigenis van Hem sinds de dag dat zij tot geloof gekomen waren, en dat Hij hen daarom zou neerwerpen; Hij verwijdert hen van hun positie als getuigen. Hier zien wij hoe een hypothetische gebeurtenis die de Heiland in de Bergrede beschrijft, op het punt staat om werkelijkheid te worden. Nadat Hij de discipelen had opgedragen om licht aan de wereld te geven, en om als zout het bederf in de wereld te stoppen, vraagt Hij wat het gevolg zou zijn als het zout zijn smaak verliest. Hij concludeert dat de heer des huizes het naar buiten zou gooien, waar het door de mensen vertrapt zou worden. Zie hoe in de tijd van ‘hetgeen is’ dit ingesloten dreigement op het punt staat voltrokken te worden! Het uitbraken

* De brief aan Laodicea moet als verloren worden beschouwd, tenzij het de brief aan de Efeziërs is. 266 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift van het lauwe water door Jezus is gelijk aan het uitwerpen van het waardeloze zout uit het huis. Het laatste beeld dat wij krijgen van de gemeente is niet zo glorieus. De gemeente wordt niet gezien als een dappere strijder die als overwinnaar terugkeert van de strijd, maar als een halfhartige vriend die verloochend en verstoten wordt vanwege zijn ondankbaarheid. Is het dan een wonder dat het boek Openbaring nooit populair was en het ook nooit zal zijn? Hoe kan het boek populair zijn bij hen die luidkeels de grootsheid en de roemrijke daden van de gemeenten proclameren, en aankondigen dat zij spoedig overwinningen zullen behalen? De getuigen van de Heiland worden uiteindelijk geweigerd door hun onwaardigheid! Dit is een bedroevende gedachte die ons nederig maakt. Maar hoezeer doet ons dit denken aan Mozes’ laatste woorden! ‘Want ik weet, dat gij u na mijn dood zult verderven, en afwijken van de weg, die ik u geboden heb; daarom zal na verloop van tijd het onheil over u komen, omdat gij kwaad zult doen in de ogen des Heren, zodat gij Hem vertoornt door het werk uwer handen’ (Deut. 31:29 - AV).

3:17: ‘Omdat gij zegt: Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige en jammerlijke en arme en blinde en naakte.’

De toestand van de engel en de gemeente kent nog meer aspecten. Zij dachten dat zij veel beter waren dan de andere zeven gemeenten. En dat was niet gewoon een verborgen trotse gedachte. Die grootspraak werd tot uitdrukking gebracht; die woorden zijn tot ons gekomen zodat wij er een rechtvaardig oordeel over kunnen vellen. Grootspraak en lauwheid gaan hier hand in hand. Zij hadden hoge gedachten over zichzelf terwijl het oordeel eraan zat te komen! Jezus houdt het oordeel niet terug als Hij daarmee degenen die deze arrogante woorden uitspraken een toontje lager kan laten zingen. Wie eenvoudig en bescheiden is, wandelt nederig en veilig, maar een hooghartige geest valt spoedig. Toch kunnen wij ook troost putten uit deze woorden: wij zijn nog niet in de situatie van Laodicea beland als wij ons niet aan grootspraak overgeven. ‘(…) Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt (…).’ Hoofdstuk 3 267

Dit zijn niet twee uitdrukkingen die beide hetzelfde zeggen. Het eerste deel - ‘ik ben rijk’ - noemt alleen het feit van de huidige rijkdom. Het tweede deel - ‘en ik heb mij verrijkt’ - maakt duidelijk hoe zij rijk zijn geworden. Een mens kan rijk worden door een erfenis, of door een legaat. Ik denk dat het tweede deel van de tekst ons duidelijk maakt dat de engel en de gemeente zich ingespannen hebben om rijk te worden: zij zochten rijkdom en vonden het. In Hosea 12:8 vinden wij een parallelle tekst: ‘Maar Efraim zegt: Waarlijk, ik ben rijk geworden, ik heb mij rijkdom verworven (…).’ Maar hoe moeten wij het roemen van de gemeente in haar rijkdom interpreteren? Is de rijkdom hier geestelijk of materieel? Onze uitgangspunt is altijd weer dat de letterlijke verklaring de juiste is, tenzij die niet geoorloofd is. Hier komt de letterlijke uitleg heel goed overeen met de situatie in de gemeente. De betekenis is dus letterlijk. En hier zien wij wat de verborgen oorzaak was van de geestelijke koudheid van de gemeente. Jezus had gezegd dat het onmogelijk is om zowel God als de Mammon te dienen. Deze twee meesters zijn zó verschillend, hun geboden zó tegenstrijdig, dat het dienen van de een het bedriegen van de ander is. Het hart kan niet toegewijd zijn aan twee karakters die onderling zozeer van elkaar verschillen. Uiteindelijk zal de persoon, ondanks zijn innerlijke worsteling, een dienaar worden van een van de twee. Deze waarheid werd niet geloofd door de engel; en de fatale gevolgen daarvan voor hemzelf en voor de gemeente zijn duidelijk. Zijn hart werd meer en meer van Christus afgetrokken. ‘Maar wie rijk willen zijn, vallen in verzoeking, in een strik, en in vele dwaze en schadelijke begeerten, die de mensen doen wegzinken in verderf en ondergang. Want de wortel van alle kwaad is de geldzucht. Door daarnaar te haken zijn sommigen van het geloof afgedwaald en hebben zich met vele smarten doorboord. Gij daarentegen, o mens Gods, ontvlucht deze dingen’ (1 Tim. 6:9-11a). Het voorbeeld van de voorganger was wijd verspreid en had grote gevolgen. Dit herinnert ons aan wat Cyprianus* zei over zijn tijd (250 na Chr.): ‘Terwijl zij vergaten wat de gelovigen in de tijd van de apostelen deden - dingen die

* Thascius Caecilius Cyprianus was bisschop van Carthago en een vroeg- christelijk schrijver uit de derde eeuw na Christus. - Vertaler. 268 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift gelovigen van alle tijden zouden moeten doen - hebben christenen met een onverzadigbaar verlangen gewerkt om hun aardse bezittingen uit te breiden. Veel bisschoppen die door voorschriften en door hun voorbeeldfunctie anderen hadden moeten leiden, hebben de goddelijke oproep genegeerd en hebben zich op wereldse zaken gericht.’ * Rijkdom was een belofte onder de wet, maar vandaag waarschuwt Jezus ons juist voor de rijkdom (Luc. 6:24; Matt. 19:23-24). ‘(…) en heb aan niets gebrek (…).’ De grootspraak neemt alleen maar toe! Hoe groot is de zelfgenoegzaamheid die zulke dingen zeggen kan! Hoe verlaagd is de ziel die zich tevreden stelt met rijkdom, die al verzadigd kan worden met wat de aarde bieden kan. ‘Aan niets gebrek!’ ‘Stel mij in staat mijn huidige leventje voort te zetten, en ik ben tevreden!’ De opstanding der rechtvaardigen, de wederkomst van de Here Jezus, het Koninkrijk der heerlijkheid werden niet gezocht maar vergeten! ‘Reeds zijt gij verzadigd, reeds zijt gij rijk geworden, zonder ons hebt gij als koningen geheerst’ (1 Kor. 4:8 - AV). ‘En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen liggen, opgetast voor vele jaren, houd rust, eet, drink en wees vrolijk’ (Luc. 12:19). Dringt de trotse geest van de wereld vandaag de dag niet in de gemeente binnen? Praten wij niet veel en zelfvoldaan over onze ongeëvenaarde inspanningen om de Schrift te vertalen en te verspreiden, en hoe wij de kennis van Christus verspreiden? Het is een slecht teken. ‘(…) en gij weet niet, dat gij zijt de ellendige (…).’ Het contrast tussen hun gedachten over zichzelf, en het beeld dat de Here van hen had, wordt breed en scherp uitgemeten. Zij dachten, Christus wist. Het juiste beeld zou die hoge gedachten wel hebben weggenomen. ‘(…) GIJ zijt de ellendige (…).’ De engel wordt hier heel persoonlijk aangesproken! Zo ging het ook bij David, die van de profeet Nathan te horen kreeg: ‘GIJ zijt die man!’ Wij gebruiken de term ‘ellendige’ meestal voor iemand die er slecht aan toe is en die zich daarvan bewust is. Maar hier is dat bewustzijn duidelijk niet aanwezig. Waarin

* Neander, deel 1, pag. 131. Hoofdstuk 3 269 bestond die ellendigheid dan? Die bestond in (1) de slechte geestelijke toestand, en (2) in het mislopen van het duizendjarig rijk. Dán zal hij in elk geval zijn jammerlijke toestand zien, als hij buitengeworpen wordt en merkt dat hij zich tussen de andere buitengeslotenen bevindt. ‘(…) en jammerlijke (…).’ De engel en de gemeente dachten dat hun toestand te benijden was. Jezus zegt hun dat hun toestand beklagenswaardig was. ‘(…) en arme en blinde en naakte (…).’ Hier zien wij de drie grote gebreken in hun geestelijke toestand. Zij roemden hun toestand op drie punten; Jezus zegt dat zij op die punten juist gebrek lijden. 1. Zij waren ‘arm’, maar niet in de ogen van de wereld; in de ogen van de mensen waren zij rijk. Maar er is ook een rijkdom voor God, en op dat punt waren zij arm. Dat is de les die Jezus ons leert in de gelijkenis van de rijke dwaas: ‘Zó vergaat het hem, die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God’ (Luc. 12:21). 2. Zij waren ‘blind’. Dit slaat uiteraard op geestelijke blindheid. Lichamelijke blindheid kan niet bestraft worden. Wie lichamelijk blind is, en een hart heeft dat vol is van deze wereld, zal niet meteen zeggen dat hij aan niets gebrek heeft. De rijkdom van deze wereld vertroebelt het geestelijk oog. Daarom zegt Jezus ons, nadat Hij Zijn discipelen waarschuwde geen schatten op aarde te verzamelen, dat als ons oog zuiver is, heel ons lichaam verlicht is, maar als ons oog slecht of ‘dubbel’ is, de ene keer op Christus gericht en de andere keer op rijkdom, dan is de ziel vol duisternis (Matt. 6:19-24). Ondanks de ‘verheven’ theologie van de Laodiceeërs, die suggereerde dat zij nieuwe ontdekkingen deed in de natuur van God, ontdekkingen die verder gingen dan wat de apostelen konden openbaren, waren zij blind. Zij waren blind voor hun toestand en voor hun lot in de dag van Christus. 3. Zij waren ‘naakt’. Het vol trots dragen van prachtige kleding is een veel voorkomend symptoom van het roemen in de eigen dikke portemonnee. Overal was bekend dat de wol van Laodicea van zeer goede kwaliteit was,* maar hoewel de kleding van deze gelovigen uit kostbare materialen bestond en prachtige kleuren

* J. J. Wetstein, Hē Kainē Diathēkē - Novum Testamentum Graecum. 270 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift had, waren zij naakt voor God. Zij gaven de armen geen kleding maar spendeerden al hun geld aan kleding voor zichzelf. Dit zelfzuchtig koopgedrag toonde aan dat zij geestelijk naakt waren. Dat zou tot hun schande uiteindelijk aan het licht komen als zij voor Christus gesteld werden. ‘Immers, in deze tent zuchten wij, terwijl wij vurig verlangen met onze woning die uit de hemel is, overkleed te worden; als wij namelijk, hoewel bekleed [met het opstandingslichaam], niet [geestelijk] naakt bevonden worden’ (2 Kor. 5:2-3 - Telos).

3:18: ‘(…) raad Ik u aan van Mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat gij rijk moogt worden, en witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde; en ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat gij zien moogt.’

Jezus kan bevelen, maar Hij geeft raad in genade. Hij heeft het beste met de engel voor als Hij met hem spreekt. Zijn toestand was nog niet hopeloos, als hij maar wilde luisteren naar zijn beste Vriend, die zo vaak over het hoofd werd gezien. Zijn armoede kon vervangen worden door rijkdom, als hij maar goud wilde kopen van Christus. Maar hoe moest hij dat kopen? Hoe kon hij goud kopen? Hij was immers arm? Kopen is het ruilen van het ene artikel voor het andere. Hij kon de valse mammon inleveren en er echte rijkdom voor terugkrijgen. Hij kon zijn ‘rijkdom voor de mensen’ opgeven om rijk te worden in en voor God. ‘Verkoopt uw bezittingen om aalmoezen te geven. Maakt u beurzen, die niet oud worden, een schat, die nooit opraakt, in de hemelen, waar geen dief bij komt en geen mot ze schaadt’ (Luc. 12:33). Deze tekst is niet bedoeld voor de goddelozen en onbekeerden, maar voor Christus’ ‘kleine kudde’. Hier zien wij opnieuw dat Christus tot gelovigen spreekt. Hij leidt hen weg van hun eigen ‘ik’ en de rijkdommen van de wereld om te putten uit Hem. Wat is het goud dat Christus noemt? Het is uiteraard geen letterlijk goud; dat hadden ze al. Christus verkoopt ook niet het goud van de aarde. Dít goud is de oplossing voor geestelijke armoede. Het is geestelijk goud. Daarmee wordt geloof bedoeld. ‘(…) opdat de echtheid van uw geloof, kostbaarder dan vergankelijk goud, dat door vuur beproefd wordt, tot lof en heerlijkheid en eer blijke te zijn bij de openbaring van Jezus Christus’ (1 Petr. 1:7). ‘(…) want gij weet, dat de beproefdheid Hoofdstuk 3 271 van uw geloof volharding uitwerkt’ (Jak. 1:3). ‘Heeft God niet de armen naar de wereld uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan wie Hem liefhebben?’ (Jak. 5:2b) Als Jezus spreekt over dit goud dat ‘in het vuur gelouterd is’, lijkt Hij te willen zeggen dat het soort geloof waarover Hij sprak, vervolmaakt wordt in de oven van het lijden waar het zijn onzuiverheden verliest, zodat het zal schitteren op de dag van Zijn wederkomst. Dat zou de engel en de gemeente waarlijk rijk maken; rijk in de ogen van Hem aan wie zij rekenschap moeten afleggen. ‘(…) en witte klederen (…).’ De klederen die hier genoemd worden zijn duidelijk geestelijk van aard. Wie rijk is kan veel kleren kopen, en het bekleden van het lichaam is een kleinigheid. Jezus spoort hier de gelovigen aan om goede werken te doen. Zij waren al bekleed met Christus’ gerechtheid. Maar hun geloof was inactief; ze deden er niets mee. Jezus raadt hen dus aan om een actief geloof te verkrijgen dat gereinigd is van alle onzuiverheden en dat werkt door de liefde.* Zij waren geestelijk naakt. Zij waren bomen zonder vrucht. Jezus raadt hen daarom aan uit Hem te nemen wat zij nodig hebben, zodat zij door Zijn genade goede werken konden doen: de vruchten van het geloof in Zijn gerechtigheid. Dat dit de betekenis is, bewijst Openbaring 19:8: ‘(…) en haar is gegeven zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden, want dit fijne linnen zijn de rechtvaardige daden der heiligen.’ Zij droegen waarschijnlijk kleren met opvallende kleuren, zoals scharlaken (rood) of purper (paars). Maar Christus besloot dat zij van nu af aan witte klederen zouden dragen. Dat is de kleur van de klederen van hen die de tempel binnen mogen gaan (Openb. 7:9, 13-15). Daar zien wij ook dat haar kleed bestaat uit de daden van de heiligen, want de verlosten ‘hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams’ (Openb. 7:14). ‘(…) opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde (…).’

* Zie ook Galaten 5:6. - Vertaler. 272 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Naaktheid was het eerste gevolg van de zonde, en sindsdien is zij onlosmakelijk verbonden met schaamte. Zij ontstemt zowel God als de mens. ‘Ook moogt gij niet langs een trap naar Mijn altaar opklimmen, opdat daarop uw schaamte niet zichtbaar worde’ (Ex. 20:26, 28:42). Uit de woorden van onze Here kunnen wij afleiden dat zij die genoeg middelen en mogelijkheden hadden om goede daden te doen en ze desondanks nooit deden, beschaamd zullen staan voor de Here als Hij komt. ‘(…) en ogenzalf om uw oogleden te bestrijken, opdat gij zien moogt (…).’ De woorden van de Here pasten precies bij de situatie van de Laodiceeërs, want wol was hun voornaamste koopwaar, en zij stonden bekend om hun goede ogenzalf. Wetstein citeert Galenus* in zijn commentaar op het Nieuwe Testament: ‘De beste ogenzalf van nardus-olie werd eerst alleen in Laodicea gemaakt, maar in andere steden in Asia wordt nu ook goede ogenzalf gemaakt.’ Jezus raadt de gelovigen aan ogenzalf te gebruiken als remedie voor hun blindheid. Trots verblindt de ogen. Jezus wijst de gelovigen hier op de Heilige Geest als de Lichtgever. Hij die de ogen van de blinde met slijk zalfde (Joh. 9:6),kon door Zijn Geest geestelijke visie geven. Zij waren het zicht op het duizendjarig rijk van de Heiland kwijtgeraakt, anders hadden zij geen rijkdom gezocht, en hadden zij zeker niet geroemd in dat wat de toegang tot dat Rijk verhinderde. Zij worden terecht beschuldigd van blindheid, want zij hadden geen zicht meer op de belangrijkste geestelijke waarheid, namelijk dat het schepsel voor alle goede dingen volkomen afhankelijk is van de grote Schepper. En als dit al geldt voor ongevallen engelen, hoeveel te meer voor de zondige mens! Hoe kan zo iemand ooit voor God staan, behalve dan als een die onophoudelijk moet ontvangen en vragen?

3:19: ‘Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik; wees dan ijverig en bekeer u.’

* Claudius Galenus was een Grieks-Romeinse arts die in de geschiedenis van de westerse geneeskunde een belangrijke plaats inneemt. Zijn geneeskundig systeem domineerde de medische wetenschap bijna 1500 jaar lang. - Vertaler. Hoofdstuk 3 273

Omdat Jezus de engel en de gemeente liefhad, waren zij niet onbekeerd of hypocriet.* Jezus vermaant en bemoedigt de gelovigen, opdat ze niet gaan denken dat hun toestand hopeloos is. Deze vermaning was, hoe stevig ook, een uiting van liefde. Hij was niet hun vijand, want Hij sprak de waarheid. ‘Goed bedoeld zijn de wonden, door een vriend geslagen’ (Spr. 27:6 - CAN). Jezus wilde het gevallene weer oprichten en herstellen. Met scherpe woorden probeerde Hij hen uit hun slaap op te wekken. En als woorden niet genoeg blijken te zijn, voegt Jezus er daden aan toe. Hij tuchtigt. Dat is iets wat bestemd is voor de heilige. ‘(…) en gij hebt de vermaning vergeten, die tot u als tot zonen spreekt: Mijn zoon, acht de tuchtiging des Heren niet gering, en verslap niet, als gij door Hem bestraft wordt, want wie Hij liefheeft, tuchtigt de Here, en Hij kastijdt iedere zoon, die Hij aanneemt’ (Hebr. 12:5-6; 1 Kor. 11:32; 2 Sam. 7:14). Een vader vindt het niet fijn om zijn zoon pijn te doen, maar de liefde motiveert hem, en hij weet dat zijn zoon er baat bij heeft. De nadruk ligt op ‘Ik’. Daarmee wil de Here duidelijk maken dat het met Zijn liefde heel anders gesteld is dan met onze menselijke liefde. Onze liefde verbergt, ontkent en verzacht de fouten van wie zij liefheeft, totdat hun boosheid schrikbarende vormen aanneemt. Ook David ging zo met zijn zonen Absalom en Adonia om, en beiden beloonden hem met rebellie. Vaders en moeders! Leer een les van Christus! Zijn liefde is niet blind voor het kwade. Hij wil het in genade wegnemen Bestraffing is niet zelden het gevolg van vijandschap, en treedt in dat geval dan ook buiten alle grenzen van de waarheid. Maar zo is het niet bij de Here. ‘(…) wees dan ijverig en bekeer u!’ Zij waren lauw, en daar nam de Here aanstoot aan. Zij moesten ijverig en vurig van geest zijn, en het vuur van de liefde moest weer aangewakkerd worden! ‘Maar is de mens daartoe in staat?’ Niet direct. Maar het opnieuw overdenken van de waarheden die de ‘eerste liefde’ in hem opwekten, zou een manier zijn om die vurigheid weer terug te krijgen. Dat waren geen voorbijgaande

* ‘Maar’, zegt iemand, ‘wij lezen in Marcus 10:21 dat Jezus de rijke jongeling liefhad, en toch ging hij verloren!’ Dat hij het Koninkrijk niet zou beërven is duidelijk, maar er staat niet dat Jezus hem het eeuwige leven onthield. 274 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift omstandigheden maar diepe waarheden die ervoor gemaakt waren om de liefde in heel haar volheid op te wekken. Zij moesten zich bekeren! Zij moesten hun noden en gebreken zien en erkennen en ze verhelpen met de middelen die de Here voorschreef. De liefde voor de wereld had de liefde voor Christus uitgedreven. Zij moesten alles wegdoen waardoor zij koud geworden waren, en door gebed, bijbelstudie en overdenkingen die waarheden weer naar boven halen die de ijver weer kunnen doen ontbranden. De dorens hadden het goede zaad verstikt. Zij moeten de lusten van andere dingen die binnengedrongen waren, uitrukken, en ruimte geven aan het goede zaad.

3:20: ‘Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop. Indien iemand naar Mijn stem hoort en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij.’

Dit is niet, zoals vaak gedacht wordt, een oproep van de Heiland aan de onbekeerden. Jezus toont hier Zijn genade voor Zijn gevallen volk. Het was hun taak om Hem te zoeken en aan te roepen. Maar nu Hij ziet dat zij koud geworden zijn, probeert Hij hen weer op te wekken. Hij toont Zichzelf als Iemand die toegang zoekt tot het huis van een vriend. Hij heeft twee keer op de deur geklopt en wacht geduldig op een reactie. Hij staat: een positie van onrust. Hij moet nu snel plaats kunnen nemen in het huis. Hij klopt. Hij breekt niet in. Hij spreekt tot het hart van de gelovige. Dit doet ons denken aan twee prachtige schriftplaatsen: 1. ‘Ik ben gekomen tot mijn hof, mijn zuster, bruid, ik plukte mijn mirre en mijn balsem, ik at mijn raat en mijn honig, ik dronk mijn wijn en mijn melk. Eet, vrienden, drinkt, en wordt dronken, genoten. Ik sliep, maar mijn hart was wakker. Hoor, mijn geliefde klopt aan. Doe mij open, mijn zuster, mijn liefste, mijn duive, mijn volmaakte, want mijn hoofd is vol dauw, mijn lokken zijn vol druppels van de nacht’ (Hoogl. 5:1-2). 2. ‘Laten uw lendenen omgord zijn en uw lampen brandende. En gij, weest gelijk aan mensen, die op hun heer wachten, wanneer hij van de bruiloft wederkeert, om hem, als hij komt en klopt, terstond te kunnen opendoen. Zalig die slaven, die de heer bij zijn komst wakende zal aantreffen. Voorwaar, Ik zeg u, hij zal zich omgorden en hen aan tafel nodigen, en bij hen komen Hoofdstuk 3 275 om hen te bedienen. En wanneer hij in de tweede of in de derde nachtwake komt en hen zo aantreft, zalig zijn zij’ (Luc. 12:35- 38). Er wordt in dit verband overigens meer dan eens verwezen naar dit hoofdstuk in Lucas. Jezus is hier ‘dichterbij’ dan in elke voorgaande brief. Hij ‘komt niet spoedig’; Hij staat al ‘voor de deur’. Hij roept de bewoner van het huis niet alleen met de deurklopper, maar ook met Zijn stem. Jezus veronderstelt ook dat de nachtelijke bezoeker die zijn vriend om drie broden vroeg, dat ook zou doen. Zou de heer des huizes opendoen? Als de bewoners de deur voor de Here opendoen, zouden zij Zijn genade kunnen ervaren. Hij, de Heer van de schepping, zou dan maaltijd met hen houden. Niet dat Hij hun gastvrijheid nodig had, maar Hij zou hun gastvrijheid rijkelijk belonen. Zien wij hier ook niet een hint naar een van de vormen van de verleiding waardoor deze rijke engel en gemeente gevangen gehouden werden? Gaven zij zich niet over aan wereldse feesten? Gaven zij naar alle waarschijnlijkheid geen dure diners? Leefden zij niet in weelde en vermaakten zij tijdens feesten niet de rijken en groten der aarde? Als zij Christus aan hun tafel toelieten, zou Hij hun waarschijnlijk vermanen meer gastvrijheid te betonen. Hun eigen vermakelijkheden betaalden zich in dit leven wel terug, maar Jezus zou hun leren de armen en verstotenen die hun niet konden betalen uit te nodigen, opdat zij bij de opstanding der rechtvaardigen terugbetaald zouden worden (Luc. 14:12-14). Als zij gehoorzaamden, zou Hij eens hun gastheer zijn en zij de gasten: ‘En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zij, die genodigd zijn tot het bruiloftsmaal des Lams. En hij zeide tot mij: Dit zijn de waarachtige woorden van God’ (Openb. 19:9). Christus probeert dus met hemelse beloften de verleidingen van de glitter en glamour van het tijdelijke en wereldse te overtreffen. Laten wij nu gaan kijken hoe het kwaad in deze gemeente zich ONTWIKKELT in het profetische deel van Openbaring. Wij zien daar de grote hoer die volledig werelds is. De Here walgt van Laodicea en daarom wordt zij spoedig verwijderd van de plaats waar tot dan toe haar getuigenis gehoord werd. Maar Babylon wordt vertrapt als een vijand. Als zij ons wordt voorgesteld, zien wij alleen nog hoe het oordeel aan haar voltrokken wordt. Roemt Laodicea in haar rijkdom? Babylon des te meer. Zij is ‘rijk 276 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift versierd met goud, edelgesteente en paarlen’ (Openb. 17:4). Zij is zelf niet alleen rijk; zij maakt allen die haar luxe goederen verschaften ook rijk (Openb. 18:3, 15-19). Zegt Laodicea: ‘Ik ben rijk en ik heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek?’ Babylon is veel brutaler en zegt: ‘Ik troon als koningin, ik ben geen weduwe en geen rouw zal ik zien’ (18:7). Droegen de Laodiceeërs kostbare kleding? De vrouw was ‘bekleed met scharlaken en purper’. Was Laodicea blind? De vrouw is dronken en zit op het wilde beest dat op het punt staat haar te vernietigen. ‘Allen, die Ik liefheb, bestraf Ik’, zegt de Verlosser nadrukkelijk. Het wilde beest verscheurt degene die hij eerst ondersteunde. Laodicea wordt nog vermanend toegesproken, maar Babylon is een hopeloos geval. Haar ondergang staat vast; zij zal zich nooit bekeren. Zij wordt plotseling afgesneden. In één uur wordt zij verwoest en in de afgrond geworpen. Zoals een molensteen in de zee geworpen wordt, zo zinkt zij plotseling weg in de diepten van de aarde. Laodicea krijgt de raad om klederen te kopen, opdat zij niet naakt bevonden wordt. Maar over Babylon staat geschreven dat de valse Christus en zijn tien koningen ‘zullen haar berooid maken en naakt’ (Openb. 17:16). En als het oordeel aan haar voltrokken is, wordt het grote bruiloftsmaal gevierd en begint het Koninkrijk.

3:21-22: ‘Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op Mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met Mijn Vader op Zijn troon. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.’

Uit de belofte die hier gegeven wordt, kunnen wij misschien opmaken dat er nog een verleiding was waaraan zij toegegeven hadden. De rijken hebben meestal wel kans op een goede baan of een machtspositie. Maar vandaag heersen is zelfverhoging; het is heerlijkheid ontvangen vóór de bestemde tijd. Paulus waarschuwt Gods volk daarvoor (1 Kor. 4:8). Het zicht op het toekomstige Koninkrijk van de Heiland, en het verlangen naar dat Rijk, heeft tot doel ons geduldig te laten wachten op de toekomstige heerlijkheid en heerschappij. Wij concluderen dus dat de leer van het komende duizendjarig rijk van Christus uit hun harten en geloof verdwenen was. Elke gemeente wordt geroepen om met een bepaalde vorm van kwaad te worstelen. Maar de satan lijkt deze gemeente bewust Hoofdstuk 3 277 aan haar lot over te laten. Er was geen vervolging en geen plotse- linge toename van valse leringen, want de gemeente was al verstrikt geraakt in het net van de Mammon en de wereld- gelijkvormigheid. Zij werden dan ook opgeroepen om tegen die twee dingen te strijden. Sommigen in deze gevallen gemeente konden misschien nog opgewekt worden en overwinnen. De kwestie overwinning of nederlaag in al deze brieven verwijst niet naar eeuwig leven of eeuwige dood; dat is in het geval van een gelovige al in zijn voordeel beslist door Gods verkiezende genade. Maar de overwinning verwijst naar het behouden van zijn dispensationele positie. Heeft hij in woord en daad vastgehouden aan het bijzondere getuigenis dat Christus van Zichzelf gegeven heeft? Krijgt hij loon of niet? ‘(…) gelijk ook Ik heb overwonnen (…).’ De Vader geeft het Koninkrijk aan Jezus omdat Hij Hem volmaakte gehoorzaamheid bewezen had. ‘(…) De scepter der rechtmatigheid is de scepter van Zijn koningschap. Gerechtigheid hebt Gij liefgehad en ongerechtigheid hebt Gij gehaat; DAAROM heeft U, o God, uw God met vreugdeolie gezalfd boven uw deelgenoten’ (Hebr. 1:8-9). Jezus heeft Zich vernederd (ontledigd) ‘en is gehoorzaam geworden tot de dood, ja, tot de dood des kruises. Daarom heeft God Hem ook uitermate verhoogd en Hem de naam boven alle naam geschonken, opdat in de naam van Jezus zich alle knie zou buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn, en alle tong zou belijden: Jezus Christus is Here, tot eer van God, de Vader!’ (Filip. 2:8-11). Als het principe van loon naar werken een principe is dat op Jezus toegepast wordt, is het dan zo vreemd te conluderen dat het bij ons niet anders zal gaan? Als wij net als Jezus overwinnen door te volharden in het vervullen van onze plicht, zullen wij ook zoals Hij zijn in Zijn heerlijkheid in het Koninkrijk. ‘(…) en gezeten ben met Mijn Vader op Zijn troon.’ Er zijn drie fasen: (1) strijd, (2) overwinning en (3) de troon. Direct na Zijn hemelvaart nam Jezus plaats op de troon van Zijn Vader. Daarom citeert Petrus Psalm 110:1 als hij wil aantonen dat dit al vervuld was op de Pinksterdag. Vergelijk dit met Hebreeën 1:13 en Kolossenzen 3:1. Maar dat ‘zitten’ wordt hier beschreven in de verleden tijd. Hij staat (Openb. 1), niet in het heilige der heiligen, maar in het 278 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift heiligdom (het heilige). Hij wordt uitgebeeld als Priester, als evenbeeld van Aäron, hoewel Hij eigenlijk Priester is naar de ordening van Melchizedek. Deze passage bewijst een belangrijk punt: dat er twee tronen zijn. De troon van de Vader waarop Jezus zat, is in de hemel, onzichtbaar voor de mensen. De toekomstige troon van de Heiland - de troon van David - zal zichtbaar zijn. Die zal in Jeruzalem staan (Ez. 43:7; Luc. 1:32; Ps. 122:2, 5). De overwinnaar zal met Christus delen in deze troon. Op de nieuwe aarde, na het duizendjarig rijk, zit de Zoon niet meer op een aparte troon; dan is het voor altijd de troon van God en van het Lam (Openb. 22:1, 3). Op dit moment is het Koninkrijk van Christus nog niet op aarde, maar als Hij eenmaal teruggekeerd is en op de troon Zijner heerlijkheid zit, en de twaalf apostelen op hun tronen zitten en met Hem over de twaalf stammen van Israël regeren, dan zullen de overwinnaars met Christus heersen. Dat is de laatste hoop die voor de ogen van de gemeenten geschilderd wordt. Hier hebben wij opnieuw een bevestigend getuigenis van de kracht van die passage in hoofdstuk 20 die vaak zo veel weerstand oproept. Het vooruitzicht op de mogelijkheid van heerschappij in het duizendjarig rijk is nodig om de gemeenten tot het juiste gedrag te bewegen. Smyrna, Thyatira en Laodicea worden alle drie tot een heilige wandel aangespoord door het geloof in Jezus’ komende persoonlijke heerschappij. Zitten is een positie van rust; heel aangenaam na een zware en langdurige strijd. ‘Er blijft dus een sabbatsrust voor het volk van God’ (Hebr. 4:9). Deze brieven bevatten genoeg stof tot nadenken; genoeg om trotse en zelfvoldane gelovigen nuchter en nederig te maken, en ook genoeg om de neerslachtigen en moedelozen op te beuren.*

* ‘(…) die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt.’ Wie worden hier door de Geest aangesproken? De engelen van die gemeenten. En wie waren die engelen? De eerste of leidende voorgangers, hun bisschoppen. De Heilige Geest berispt veel van die engelen, maar Hij berispt ze niet voor het feit dat ze engelen zijn. Hij berispt bisschoppen, maar Hij berispt ze niet niet voor het feit dat zij bisschoppen zijn. Nee, Hij erkent hen als zodanig. Hij ziet ze als personificaties van hun gemeenten, en als Hij wil spreken tot de gemeenten, richt Hij Zich tot de engelen of bisschoppen. Hij erkent dus het episcopaat (de bisschoppelijke regering) als de gemeentelijke regeringsvorm die Hijzelf heeft Hoofdstuk 3 279

Wie het Woord van God bestudeert, heeft geen bewijzen uit andere boeken nodig! De ongelovige kan niet zeggen: ‘Het is geen wonder dat de boeken van de Schrift aanvaard werden door degenen voor wie ze bedoeld waren, want ze staan vol met zoete woorden en loftuitingen voor - en de grote daden van - degenen die ze ontvangen!’ Maar het is juist andersom. Israël houdt vast aan het Oude Testament, maar dat openbaart juist de boze werken van de belangrijkste grondleggers van de natie. En over het uitverkoren volk heeft het nauwelijks iets anders te melden dan zaken als ongeloof, gemor en rebellie. Zo gaat het ook met het Nieuwe Testament, en dan vooral met het laatste boek daarin. Het moest een sterk bewijs zijn geweest dat Sardis en Laodicea ertoe bewoog om de woorden van de Grote Meester en de Getrouwe Getuige te aanvaarden! En ze deden het! In Klein-Azië werd de authenticiteit van het boek erkend en beleden. Hier zien wij de wijsheid van God: Hij levert de bewijzen voor de betrouwbaarheid van de Openbaring, voor gelovigen en ongelovigen, voor geleerde en eenvoudige mensen.

HET TYPE

Ik ken geen andere periode in de geschiedenis die zo goed overeenkomt met de brief dan de toestand van Israël in de tijd van Jezus. Jezus toonde Zich toen als de Amen, de Waarachtige Getuige die, zoals Hij tegen Nicodemus zei, ‘sprak hetgeen Hij wist, en getuigde wat Hij gezien had: maar Zijn getuigenis werd niet aangenomen’ (Joh. 3:11). Hij wordt door Johannes voor- gesteld als de Eerste oorzaak van de schepping. In de gelijkenissen van het grote bruiloftsmaal en van het bruiloftskleed berispt de Heiland de algemeen heersende achteloosheid in Zijn land. De genodigden ‘sloegen er geen acht op en gingen heen, de een naar zijn akker, de ander naar zijn zaken’ (Matt. 22:5). ‘En zij begonnen zich allen opeens te ver- ontschuldigen’ (Luc. 14:18a). Zij vonden andere dingen, die een werelds karakter hadden, belangrijker. Zijn daaropvolgende ver- ingesteld’ (Wordsworth, pag. 443). Naast de engel waren er in elke stadsgemeente oudsten en diakenen. 280 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift werping van de tempel en de natie correspondeert met het drei- gement van het uitspuwen uit de mond (Matt. 23). Het gebed van de Farizeeër in de tempel (Luc. 18:9) is een echo van de ijdelheid van de Laodiceeërs - ‘(…) ik ben rijk en heb aan niets gebrek (…).’ Zij waren blind. ‘Zijn wij soms ook blind?’ vroegen de Farizeeërs. Jezus antwoordde hen: ‘Indien gij blind waart, zoudt gij geen zonde hebben; maar nu zegt gij: Wij zien; daarom blijft uw zonde’ (Joh. 9:40-41). Zij hadden geen bruiloftskleed, en zij zouden geen toegang krijgen tot het feest (Matt. 22:11-13). De uitnodiging, het ingaan tot het feest met de geroepene, de latere uitnodiging tot een feest dat Jezus gaf; dit alles kunnen wij ook terugvinden in de omstandigheden waarin de apostel Mattheüs door Jezus geroepen werd. ‘En toen Jezus van daar ging, zag Hij een mens in het tolhuis zitten, genaamd Mattheüs, en zeide tot hem: Volg Mij. En hij stond op en volgde Hem’ (Matt. 9:9). En toen Jezus aan tafel zat in het huis van Mattheüs [hij richtte ‘een grote maaltijd’ voor Hem aan - Luc. 5:29], ‘zie, toen kwamen vele tollenaars en zondaars en zaten mee aan tafel met Jezus en Zijn jongeren’ (Matt. 9:9-10). Daarna zat Mattheüs aan tafel met zijn Here. ‘Toen het nu avond geworden was, zette Hij zich aan tafel met de twaalven’ (Matt. 26:20).

SAMENVATTING

Nu wij afscheid nemen van de gemeenten, willen wij nog een paar algemene opmerkingen maken. Zoals wij gezien hebben bestaat de beschrijving van Jezus uit zeven delen.

1. Hoofd en haar. 2. Ogen. I. 3. Voeten. 4. Stem. 5. Hand. II. 6. Mond. 7. Aangezicht.

Hoofdstuk 3 281

1. In de brief aan de Efeziërs worden de titels van de Here Jezus ontleend aan de beschrijving vóór het eerste deel, en aan punt vijf van het tweede deel. 2. Smyrna gebruikt de titels van Jezus die gebruikt worden bij de vertroosting van Johannes, toen hij verschrikt werd door het visioen. 3. Pergamum verwijst naar punt zes in het openingsvisioen. 4. Thyatira verwijst naar de tweede en derde eigenschappen die genoemd worden. 5. Sardis naar de vijfde. 6. De titels in Filadelfia zijn afkomstig uit de vertroosting die Johannes ná het visioen ontving. 7. Laodicea gebruikt de titels die genoemd worden in het gedeelte dat aan het visioen voorafgaat. In Smyrna en Filadelfia zijn valse Joden; en in beide brieven zijn de titels van Jezus Joods. In Sardis wordt er over Jezus gesproken als hebbende de zeven Geesten Gods, en dat brengt ons bij het profetische deel, waar het Lam zeven horens en zeven ogen heeft. Er zijn verschillende eigenschappen van Jezus in het openingsvisioen die niet direct aan de gemeenten geopenbaard worden, maar die werkzaam zijn in het profetische deel. Het haar, de stem en het aangezicht van de Zoon des Mensen worden niet genoemd in de zeven brieven. De beloften voor de overwinnaars zijn drieërlei: (1) het burgerschap van het Nieuwe Jeruzalem, (2) priesterlijke heerlijkheid en (3) koninklijke heerlijkheid. Zij komen afwisselend voor, maar de belangrijkste en duidelijkste ervan verwijzen naar de laatste vier hoofdstukken in Openbaring.

1. Efeze: ‘Paradijs’ (22: 2, 14) - de stad. 2. Smyrna: ‘Geen tweede dood’ (20: 4, 14) - koninklijk. 3. Pergamum: ‘Manna’ (7:13-17) - priesterlijk. 4. Thyatira: ‘Kracht’ (12:4; 19:15; 20:4) - koninklijk. 5. Sardis: ‘Witte gewaden’ (7:9, 13) - priesterlijk. 6. Filadelfia: ‘Zuil’ (hst. 7) - de stad, priesterlijk. 7. Laodicea: ‘Bruiloftsmaal, troon’ (19:9; 20:4) - koninklijk.

Het zaad van het kwaad, dat het vervolg van Openbaring in zijn volle wasdom laat zien, tast hier de gemeenten ook al aan. Dit wordt duidelijk in het volgende overzicht: 282 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

1. Efeze: de eerste liefde verlaten. 1. Wordt Babylon (hst. 17). 2. Smyrna: godslastering, dood 2. Valse Messias, godslastering, van heiligen. grote slachtingen. 3. Pergamum: Bileam en Balak; 3. Afgodsbeeld, valse Christus en Satans troon; voedsel aan valse profeet, Babylon (hst. 17). afgoden gewijd; hoererij.

4. Thyatira: Valse profeten, 4. Valse profeet en afgodsbeeld. voedsel aan afgoden gewijd, Het getal 666 (hst. 13), Babylon ‘diepten’. (hst. 17). 5. Sardis: onwaakzaam. 5. Jezus’ komt terug tijdens de crisis. 6. - 6. - 7. Laodicea: trots, rijk. 7. Babylon: ‘Ik troon als koningin’, goud, juwelen.

Satan heeft een plaats in vier van de gemeenten! Bij de twee die zich in de meest deplorabele toestand bevonden, lezen wij niets over zijn aanvallen:

1. Efeze: heimelijk binnendringen van valse apostelen. 2. Smyrna: Synagoge van Satan (buiten). 3. Pergamum: Zijn troon en woonplaats.

4. Thyatira: zijn diepten. 5. Sardis: - 6. Filadelfia: zijn synagoge (buiten). 7. Laodicea: -

De wederkomst van de Heiland wordt in de meeste brieven genoemd, en de urgentie neemt in elke brief toe:

1. Efeze: ‘Ik kom tot u.’ - εςχοηαι (uitspraak: erchomai). 2. Smyrna: -

3. Pergamum: ‘Bekeer u. dan; maar zo niet, dan kom Ik tot u’ (erchomai).

4. Thyatira: ‘(…) houd dat vast, totdat Ik kom’ (Gr. heeksoo).* 5. Sardis: ‘(…) zal Ik komen als een dief’ (Gr. heeksoo).* 6. Filadelfia: ‘Ik kom spoedig.’

7. Laodicea: ‘Zie, Ik sta aan de deur.’ *

* Zie ook voetnoot † op pag. 153-154. - Vertaler. Hoofdstuk 3 283

De gelovige die trouw is tot de dood krijgt geen mededeling dat Jezus tot hem komt, waarmee duidelijk wordt dat de dood niet hetzelfde is als het komen van de Here tot ons. Dat is vooral zo opmerkelijk omdat de brief aan de engel van Smyrna de enige brief is waar de aankondiging van de wederkomst wordt weggelaten. Het schema hierboven bevestigt het idee dat de zeven gemeenten, hoewel gelijktijdig bestaand in de dagen van Johannes, misschien toch een beeld zijn van opeenvolgende toestanden binnen de universele gemeente. Het boek Handelingen begint met Gods werk in Jeruzalem, en de afbraak ervan door vervolging (Hand. 7-8). Paulus, een nieuwe apostel, wordt geroepen en het evangelie wordt eerst naar Klein-Azië gebracht, en tenslotte naar Rome. De Openbaring begint in Klein-Azië, dat tussen Jeruzalem en Rome ligt, en richt zich van daaruit op Rome en Jeruzalem als elkaars tegenpolen. Eerst hebben we Jeruzalem (Openb. 11-12) en dan Rome (Openb. 17). Misschien worden deze Aziatische gemeenten gedeeltelijk hersteld. Zij vervielen tot polytheïsme, en werden vervolgd door de haters van afgoderij - de Mohammedanen. Maar Rome ontsnapte aan de invasie van de Islam, om vervolgens nog dieper in zonde te vallen. Al snel na de dagen van de apostelen werden de gemeenten werelds; de ‘hekken’ die God had opgericht werden afgebroken, en zij waren niet langer vergaderingen van gelovigen, maar de hele natie werd als christelijk gezien, als een deel van de gemeente. Maar de Here opende de ogen van enkele gelovigen, zodat zij gingen zien dat dit onbijbels was, en sinds ongeveer tweehonderd jaar† verschijnen overal weer bijbelse gemeenten. Zij worden erkend, of in elk geval getolereerd tot de verborgen opname van de wakende heilige. Daarna verschijnt het over- blijfsel in het profetische deel; niet langer als ‘de gemeenten’, maar als ‘dienstknechten van God’ die samenwerken met Israël.

* Als we de eerste letters van de steden waarin deze gemeenten verblijven in het Hebreeuws lezen, worden twee woorden gevormd; het eerste woord heeft dan uitspraak: oseef tisjpal). Dit) אסף תשפל :drie letters, het tweede heeft vier letters betekent: Ik verzamel, gij zult vernederd worden. † Dit werd in 1861 gezegd. - Vertaler.

HOOFDSTUK IV

DE TROON

4:1: ‘Na deze dingen zag ik, en zie, er was een deur geopend in de hemel; en de eerste stem, die ik gehoord had, alsof een bazuin met mij sprak, zeide: Klim hierheen op en Ik zal u tonen, wat na dezen geschieden moet.’

Als ik mij niet vergis zijn de hoofdstukken 4 en 5 als volgt onderverdeeld:

I. De oproep aan Johannes (4:1). II. De troon, oudsten, levende wezens (4:2-7). III. Aanbidding door oudsten en levende wezens (4:8-11).

IV. De verzegelde boekrol (5:1-3). V. De tranen en vertroosting van Johannes (5:4-5). VI. Het aannemen van de boekrol (5:6-7). VII. Universele aanbidding en vreugde (5:8-14).

Wij zijn nu aangekomen bij het derde en laatste deel van het boek. Hier begint een nieuwe bedeling: de gemeenten zijn voor altijd voorbijgegaan.* Het is goed om enkele belangrijke kenmerken van de nieuwe bedeling op te noemen. Het is een bedeling van GERECHTIGHEID. Genade is het kenmerk van de huidige bedeling. ‘En dit alles is uit God, die door Christus ons met Zich verzoend heeft en ons de bediening der

* W. Nee ziet (m.i. terecht) in hoofdstuk 4 een weergave van de dagelijkse gang van zaken in de tegenwoordigheid van God, en in hoofdstuk 5 de hemelvaart van de Here Jezus (W. Nee, pag. 53). - Vertaler. 286 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift verzoening gegeven heeft, welke immers hierin bestaat, dat God in Christus de wereld met Zichzelf verzoenende was, door hun hun overtredingen niet toe te rekenen, en dat Hij ons het woord der verzoening heeft toevertrouwd’ (2 Kor. 5:18-19). Maar in de erop volgende hoofdstukken verschijnt God als de Rechtvaardige, die alle mensen tot verantwoording roept en een ieder vergelden zal naar zijn werken. ‘(…) rechtvaardig en waarachtig zijn Uw wegen, Gij, Koning der volkeren! (Openb. 15:3). ‘Want alle volken zullen komen en zullen voor U nedervallen in aanbidding, omdat Uw gerichten openbaar zijn geworden’ (Openb. 15:4b). ‘(…) Gij zijt rechtvaardig, Heer, Gij, die zijt en die waart, en heilig, dat Gij die dingen geoordeeld hebt’ (Openb. 16:5, 7; 19:2, 11). 1. Na deze verandering in de situatie wordt voor het eerst de roep om gerechtigheid gehoord: ‘(…) Tot hoelang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?’ (Openb. 6:10) Het antwoord bestond slechts uit de mededeling dat zij nog een korte tijd rustig moesten wachten. Er werd niet gezegd: ‘Uw eis is zeer ongepast, en is in tegenspraak met de geest van de bedeling, want God gaat zielen redden, niet vernietigen.’ Dat was eens het antwoord (Luc. 9:54-56 - SV). In de tijd van de gemeenten werd deze roep niet gehoord, hoewel Antipas gedood werd en vele anderen gevaar liepen. 2. Maar nu is het de hemel zelf die de heiligen, apostelen en profeten vraagt om zich te verheugen over Gods gedode vijanden (Openb. 18:20, 19:2). 3. En ook de engelen zijn gelukkig en voldaan als God Zijn rechtvaardige oordelen velt (Openb. 16:5-6). Kunnen wij vandaag met zekerheid zeggen welke daden van God oordelen zijn? Zouden wij ons erin verheugen als wij het wisten? Indien niet, dan begint hier een nieuwe bedeling. 4. En dus begint de kracht van God, die nu nog sluimert, zich te manifesteren in oorlog: ‘En er kwam oorlog in de hemel: Michaël en zijn engelen streden tegen de draak, en de draak streed en zijn engelen’ (Openb. 12:7 - VNT). De boze engelen verzamelen de mensen ‘tot de oorlog op de grote dag van de almachtige God’ (Openb. 16:14, 19:11). 5. De oordelen van God worden openbaar: ‘Vreest God en geeft Hem eer, want de ure van Zijn oordeel is gekomen (…)’ is Hoofdstuk 4 287 dan het nieuwe evangelie (Openb. 14:7). Dat brengt het oordeel over de levenden, maar het bereikt ook de doden, zoals de uitroep van de oudsten te kennen geeft en zichtbaar wordt bij de grote witte troon (Openb. 11:18, 20:12-13). 6. De valse kerk en Babylon worden geoordeeld (Openb. 17:1, 18:8, 10, 20-21). 7. Ten slotte mogen de heiligen zelf het oordeel voltrekken: ‘En ik zag tronen, en zij zetten zich daarop, en het oordeel werd hun gegeven’ (Openb. 20:4). De TROON is het grote middelpunt van de bedeling, en het kenmerk van de verandering. Alls begint nu te verschuiven. Het is niet langer het heiligdom dat voor ons geopend wordt, maar het heilige der heiligen. En het centrum daarvan is de TROON. In Openbaring speelt de Joodse bedeling zich in de voorhof af, en de christelijke in het heilige. Maar daarboven hangt nog steeds een sluier, een geheimenis: een deur verhindert ons om in de hemel te kijken. [De bedeling van] het heilige der heiligen zorgt voor de verwijdering van dat geheimenis dat zal blijven bestaan zolang niet de gerechtigheid maar de genade nog werkzaam is in deze zondige wereld. De huidige troon van God is een troon van genade: ‘Laten wij daarom met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid ontvangen en genade vinden om hulp te verkrijgen te gelegener tijd’ (Hebr. 4:16). 1. Maar de troon in ons huidige hoofdstuk is een troon van gerechtigheid. Dat is de natuurlijke of normale uitdrukking van een koninklijke troon: ‘Voor koningen is het een gruwel, goddeloosheid te plegen, want door gerechtigheid wordt de troon bevestigd’ (Spr. 16:12). 2. En omdat die troon van gerechtigheid verantwoor-delijkheid draagt, stijgt de roep van het bloed van de doden op naar deze troon. Ook het gebed van de levenden om wraak stijgt op naar de troon (Openb. 8). En de antwoorden die gegeven worden, stemmen overeen met het karakter van die troon. Vergelijk dit eens met de bedeling van de gemeenten: de Joden lasteren maar er wordt niet gedreigd en er wordt geen schaal over hen uitgegoten. Er zijn alleen beloften om de heiligen te bemoedigen. Als er al gedreigd wordt, is dat gericht tegen de gemeenten of tegen het kwaad dat onder hen is. Maar in 288 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Openbaring 16, waar God gelasterd wordt, worden de schalen van de gramschap Gods over de lasteraars uitgegoten. Deze gerechtigheid werkt met kracht: 1. Tegen Satan en zijn engelen; zij (de gerechtigheid) werpt hem eerst uit de hemel op de aarde, en vervolgens in de afgrond (Openb. 12 en 20). 2. Tegen de hoerenstad; zij zendt eerst koningen om haar te slaan en werpt haar vervolgens in de afgrond (Openb. 17 en 18). 3. Tegen de Antichrist; zij slaat eerst zijn volgelingen en vervolgens vernietigt zij hem en zijn legers in de grote oorlog (Openb. 16 en 19). 4. Bij de zevende bazuin kondigen de engelen rond de troon formeel aan dat het recht zijn loop zal hebben onder de levenden en de doden, over de rechtvaardigen en de bozen. 5. Het aardse volk van God wordt opgeroepen zichzelf te wreken (Openb. 18:6-7); het hemelse volk van God wordt door God gewroken (Openb. 19:2). Jezus daalt uit de hemel neer als de grote Verdediger die Gods rechtvaardigen zal wreken op al hun vijanden (Openb. 19:11). Omdat het een bedeling van gerechtigheid is, komt hier het begrip WAARDIGHEID aan bod, zowel in positieve als in negatieve zin: 1. Allereerst noemen wij de waardigheid van God: ‘Gij, onze Here en God, zijt waardig te ontvangen de heerlijkheid, de eer en de macht’ (Openb. 4:11). 2. Vervolgens de waardigheid van Zijn Onderkoning. De vraag klinkt van de troon: ‘Wie is waardig de boekrol te openen?’ Toen niemand de boekrol kon openen, was de reactie van Johannes: ‘En ik weende zeer, omdat niemand waardig was gebleken de boekrol te openen.’ En als het Lam de boekrol opent, belijden de levende wezens en de oudsten en de engelen: ‘Gij zijt waardig de boekrol te nemen (…) het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht (…)’ (Openb. 5:2, 4, 9, 12). Deze roep om gerechtigheid heeft ook gevolgen voor de oudsten; hun plaats wordt op een bepaald moment ingenomen door het Lam en Zijn kudde. 3. Met betrekking tot de zondaars: ‘(…) Gij hebt hun ook bloed te drinken gegeven; zij zijn het waardig’ (Openb. 16:6 - NB, NLB, SV, Telos, LU-94, LU-04, SYN). Hoofdstuk 4 289

4. Van de waardigheid van de heiligen in de vorige bedeling* wordt gezegd dat zij weldra gemanifesteerd zal worden in de vorm van loon in het komende Koninkrijk: ‘(…) en zij zullen met Mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn’ (Openb. 3:4). DE POSITIE OF PLAATS VAN JEZUS VERANDERT. Dat is voldoende bewijs voor de overgang naar een andere bedeling. Toen Jezus op aarde was, verliet Hij de aardse tempel en profeteerde over een andere bedeling tegen hen die met Hem de Olijfberg bestegen (Matt. 24). Hier verlaat Jezus het heiligdom en begint er een nieuwe profetische periode. Zolang Zijn huidige houding voortduurt, blijft de huidige bedeling bestaan. Zolang Hij doorgaat met het verzorgen van de lampen in het heiligdom, als de Priester die met Zijn medepriesters spreekt, duurt de bedeling van de gemeente voort. Maar de nieuwe bedeling begint zodra Hij als het Lam in Zijn nieuwe positie voor de troon staat, als de Uitvoerder van de wil van de Allerhoogste in de hemel en op de aarde. Als Hij in het heiligdom is, bij de gemeenten, erkent Hij Zijn ondergeschiktheid: ‘(…) want Ik heb geen van uw werken vol bevonden voor Mijn God’ (Openb. 3:2); ‘(…) gelijk ook Ik van Mijn Vader ontvangen heb’ (Openb. 2:27). Maar daar spreekt hij over God† als Zoon van Zijn Vader (Openb. 1:8, 2:27, 3:5, 21). In het profetische deel wordt Hij gezien als het Slachtoffer van de zonden van de mensen, en als volledig solidair met de voornemens of het doel van de troon. Hij wordt vanaf dat moment erkend als de meest verstandige en betrouwbare Dienstknecht van de troon. De naam van de Vader wordt daarna niet meer genoemd, met uitzondering van Openbaring 14:1 waar het over de 144.000 gaat: een lichaam dat naar mijn mening tot de gemeente behoort. In de bedeling van de gemeente spreekt Hij door Johannes direct tot de gemeenten, maar als die bedeling voorbij is, onderwijst Hij Zijn volk door een engel en door de oudsten. In de eerste drie hoofdstukken wordt Jezus gezien en gehoord door het

* D.i. de bedeling vóór de bedeling van gerechtigheid die hier besproken wordt. - Vertaler. † Over Zichzelf dus. - Vertaler. 290 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift geloof; in de rest van het boek zien wij hoe Christus openlijk naar deze wereld komt. DE POSITIE OF PLAATS VAN DE JODEN WORDT GEWIJZIGD. In de tijd van de gemeenten is de Jood als Jood (zoals wij gezien hebben) slechts een ongelovige, die zich ten onrechte Israëliet noemt (Openb. 2:9, 3:9). Dit staat ook in de brieven van Paulus (Rom. 2:28-29; 1 Thess. 2:14-16). Maar in het profetische deel wordt Jezus door een van de vertegenwoordigers van de troon erkend als een Jood; de tegenhanger hiervan is het verschijnen van de Joden op aarde, die dan worden erkend als ‘de knechten van onze God’ (Openb. 7:3). En als Hij Zijn getuigen uitzendt, dragen deze een heel ander karakter dan de getuigen uit de tijd van de bedeling van het evangelie der genade. Zijn getuigen van het evangelie gaan uit om om te genezen; zij zijn oprecht en onschuldig als duiven (Matt. 10:16; Luc. 24:48). Dat zachtmoedige karakter had ook Antipas, die in Pergamum gedood werd (Openb. 2:13). Maar in de nieuwe (toekomstige) bedeling zien wij dat Zijn getuigen iedereen met vuur doden die hun schade wil toebrengen; en zij brengen plagen over de aarde (Openb. 11:5-6). Op dat moment is de gemeente niet langer de getuige van God, want zij getuigt van Zijn genade. Haar tijd is een andere dan die waarin de regering(en) van de wereld en Gods oordeel daarover in beeld komen; haar tijd wordt gekenmerkt door een wandel in geloof en niet in aanschouwen. Het oordeel begint bij het huis Gods en daalt daarna neer op hen die Hem niet kennen (1 Petr. 4:17). In het voorgaande deel is het Jezus als de Hogepriester die spreekt tot hen die door God erkend worden over zaken als reinheid en onreinheid. Het is het Leviticus van het Nieuwe Testament. Maar nu zien wij God als Soeverein, handelend in de wereld, met Jezus als Zijn Raadsman en Generaal; het is Jozua, Richteren en Koningen ineen. Het is de aanbidding en regering van de hemel; de hemel regeert de aarde, ondanks de rebellie die daar heerst. Na deze uitweiding - die nodig is voor een juist verstaan van het profetische deel in zijn geheel - gaan wij verder met onze uitleg. Het eerste gedeelte van het profetische deel loopt door tot het einde van Openbaring 11 en bevat de zegels en de bazuinen. De gebeurtenissen in dit eerste deel gaan door tot de hemel uitroept Hoofdstuk 4 291 dat het Koninkrijk gekomen is. Het vierde hoofdstuk toont ons God als God van de schepping, en als de God van Noach en Israël. Daarom wordt Hij door de vertegenwoordigers van alle schepselen verheerlijkt wegens Zijn scheppende kracht. Het vijfde hoofdstuk toont ons het Lam die om Zijn waardigheid wordt aangewezen als Onderkoning van de schepping. ‘Na deze dingen’ is er een tussentijd van onbekende duur tussen het einde van het appel aan de gemeenten, en de profetie. Deze woorden tonen ons dat het derde deel van het boek begonnen is. Het tweede hoofddeel van Openbaring is ‘HETGEEN IS’, oftewel de gemeenten. Het derde en laatste hoofddeel is het profetische deel, oftewel ‘HETGEEN NA DEZEN GESCHIEDEN ZAL’. De brieven waren geschreven, de lampen waren verwijderd, en de Heiland verscheen niet meer. Voordat dit deel beginnen kan, moeten de gemeenten hun goddelijke erkenning kwijtraken. De vervulling van dit deel van Openbaring moet dus nog beginnen. De zinsnede ‘na deze dingen’ komt in verschillende vormen zeven keer voor in dit boek, en wijst op een ruime tussentijd (Openb. 7:1, 9, 15:5, 18:1, 19:1, 20:3). In het laatstgenoemde vers (20:3) zit er zelfs duizend jaar tussen. En zo is het ook in de geschiedenis van Abraham. Zijn leven is onderverdeeld in drie belangrijke perioden, waarbij de laatste twee van de eerste gescheiden worden door de hierboven genoemde zinsnede. De eerste periode eindigt met zijn overwinning over de koningen en zijn zegening door Melchizedek: een goed type van zijn rust in het Koninkrijk. Dan begint zijn geschiedenis als het gerechtvaardige kind des geloofs: ‘Na deze dingen kwam het woord des Heren tot Abram in een gezicht’ (Gen. 15:1 - AV). En de uiteindelijke eed van God aan Abraham, na zijn laatste proeve van gehoorzaamheid, wordt door dezelfde zinsnede ingeleid (Gen. 22:1 - AV). De Heiland verlaat in stilte de tabernakel en de eerste momenten van de overgang naar de nieuwe bedeling gaan ongemerkt voorbij (uitgezonderd de geestelijke veranderingen, die worden wel opgemerkt). ‘(…) er was een deur geopend in de hemel.’ Dit correspondeert met de voorhang, die in de Joodse tabernakel het heilige der heiligen scheidde van het heiligdom. Wij worden nu binnengebracht in de WERKELIJKHEDEN, de hemelse dingen die 292 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift aan Mozes geopenbaard zijn op de berg, waarvan de vertrekken en vaten van de Mozaïsche tabernakel kopieën zijn. Deze deur wordt alleen geopend om Johannes binnen te laten, als de verkozen dienstknecht die de dingen in de hemelse tabernakel mocht zien. De hemel zelf wordt pas lang daarna geopend, om haar bewoners in hun kracht en heerlijkheid naar buiten te laten (Openb. 19:11). Hij die de deur opent is buiten alle twijfel Hij die ‘de sleutel Davids’ heeft. Het is de Hogepriester, die door Zijn volmaakte offer altijd vrij in en uit mag gaan. De ‘binnenkamer’ is niet zichtbaar als de gemeenten nog door God erkend worden. De dingen die daarin zijn, worden niet geopenbaard terwijl zij hun plaats nog hebben. Hun dag is de dag van ‘het geheimenis’, de tijd waarin de genade Gods raad bepaalt. Maar de gerechtigheid staat op het punt om elk voorhangsel te scheuren, waarna God de aarde door Zijn macht zal onderwerpen. Johannes ziet niet het openen van de deur zelf, maar ziet hem direct nadat deze geopend is; en net als Ezechiël ziet hij ‘gezichten van Godswege’ (Ez. 1:1). Als de deur geopend is, herkent Johannes in de stem die hem roept de stem die hem eerder had opgedragen op te schrijven wat hij zag en het naar de gemeenten te zenden (Openb. 1:10). De stem was luid, bijzonder, metaalachtig, bezielend (opwekkend). Hij paste bij de beelden van gerechtigheid, van oorlog en strijd, van de troon van een koning, en de kroning van de Heiland. Wij kunnen niet met zekerheid zeggen dat de ‘stem als een bazuin’ die van de Here was. Ik zal kort de argumenten voor en tegen opsommen: 1. Er voor spreekt dat als Johannes de stem heeft gehoord (Openb. 1:10) en zich omdraait om te zien wie met hem sprak, hij de Zoon des Mensen ziet (Openb. 1:12-13). Maar het kan ook een engel zijn geweest die alleen sprak om de aandacht van Johannes op Christus te vestigen, die niet sprak. 2. Er tegen spreekt het feit dat de stem van onze Heiland daarna beschreven wordt als ‘een geluid van vele wateren’ (Openb. 1:15).Er zit een groot verschil tussen het geluid van een bazuin en het geluid van vele wateren.*

* Vertaler: De Here is natuurlijk veelzijdig, dus een verandering in stemgeluid is niet onmogelijk, maar omdat dit spreken zich in dezelfde situatie voordoet, is het te verwachten dat de stem van de Heiland niet verandert. Hoofdstuk 4 293

3. Als de eerste stem niet die van de ‘vertalende’ engel is, verschijnt hij pas in Openbaring 17. Maar hoe wordt dan dit woord vervuld: ‘(…) en welke Hij door de zending van Zijn engel aan Zijn dienstknecht Johannes heeft getoond’ (Openb. 1:1)? Dit laatste lijkt een belangrijke overweging te zijn. Het is dezelfde stem die bij Johannes de opening van beide delen van de tempel aankondigt. Maar Jezus is eerst nog onzichtbaar, totdat de troon het tijd vindt om Hem ‘naar voren te schuiven’. Dus wanneer Jezus Zijn heiligen ontmoet, zal eerst Zijn luide roep gehoord worden, voordat de wolken de levende en dode heiligen opnemen om Hem te ontmoeten. De stem was als van een bazuin. Dat roept angst op: ‘Wordt de bazuin in een stad geblazen, zonder dat de inwoners opschrikken?’ (Am. 3:6a). De oproep luidt: ‘Klim hierheen op.’ Daarvoor had Johannes alleen door zich om te draaien het heiligdom al gezien. Maar het heilige der heiligen bevond zich ver daarboven. Vanuit het heilige der heiligen in de Joodse tempel was het heiligdom en de voorhof te zien, maar andersom was het heilige der heiligen niet te zien vanuit de voorhof of het heiligdom. Dat is hier ook zo. Het overblijfsel van de gemeente, Israël en de heidenen wordt gezien vanuit de hoge plaats waarnaar Johannes geroepen is. ‘Klim hierheen op!’ Johannes moest de aarde verlaten voor de hemel. 1. Dat was de oproep van God aan Jakob, voordat Hij aan hem verscheen bij Bethel: ‘het Huis van God’ (Gen. 35:1, 9-15). 2. Het was de oproep van God aan Mozes, toen de tweeënzeventig oudsten en priesters de God van Israël mochten zien en feest mochten vieren voor Zijn aangezicht: ‘Tot Mozes zeide Hij: Klim op tot de Here, gij en Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van de oudsten van Israël’ (Ex. 24:1) (…) ‘En Mozes klom op met Aaron, Nadab en Abihu en zeventig van de oudsten van Israël. En zij zagen de God van Israël en het was alsof onder Zijn voeten een plaveisel lag van lazuur, als de hemel zelf in klaarheid’ (Ex. 24:9-10). Hier bevinden de oudsten zich al in de hoge. 3. Het is het woord van de Here aan Mozes, als hij de berg bestijgt na de zonde van het gouden kalf, en God met hem het verbond van wonderen sluit: ‘(…) beklim in de morgen de berg Sinaï; vervoeg u daar bij Mij op de top van de berg’ (Ex. 34:2, 294 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

10). Toen ging God aan Mozes voorbij, verkondigde hem Zijn naam en sprak met hem. 4. Zo riep God Mozes naar de top van de berg Pisga (Nebo genoemd) om hem het land der belofte te tonen, hoewel hij er niet mocht binnengaan (Deut. 3:27). Maar Johannes ziet de stad en het land, en hij gaat ook naar binnen. Daarheen werd hij geroepen, en toen hij vervolgens opklom, was dat niet lichamelijk, maar in zijn geest. Het doel van zijn ‘hemelvaart’ was om hem daar te kunnen tonen wat ‘na dezen’ geschieden zou. Hij die de boodschappen aan de gemeenten gaf als ‘hetgeen is’, verklaart ze nu tot verleden tijd. God gaf de openbaring aan Jezus, opdat deze getoond zou worden aan Zijn gemeenten.

4:2-3: ‘En terstond kwam ik in de geest; en zie, er was een troon gezet in den hemel, en op die troon zat Een. En Hij die zat, was van aanzien de jaspissteen en sardius gelijk’ (Eng. vert.).

Het eerste visioen dat Johannes ontving, openbaarde het hemelse heiligdom en zijn relatie tot de gemeenten. Maar er waren nog meer geheime dingen verborgen in de gedachten van God. Zijn heilige der heiligen was nog niet geopend. En zonder dat, zouden wij nooit hebben geweten langs welke stappen Israël hersteld zal worden, de heidenen onderworpen zullen worden, de heiligen opgewekt worden, het Koninkrijk zal komen en de eeuwige toestand gevestigd zal worden. Het was geen droom die Johannes ontving, maar op het woord van Christus werd de apostel ‘gegrepen’ door een nieuw visioen van de Geest. De eerste twee delen werden voltooid tijdens een en dezelfde geestvervoering. Maar met de nieuwe bedeling komt nieuwe inspiratie. Wij komen nu bij het derde deel van het boek, dat doorloopt tot het einde. Wij zijn weer op oudtestamentische grond terechtgekomen. Of het eerste visioen voorbij was en Johannes opnieuw toegang kreeg tot profetische krachten, of dat het nieuwe inspiratie was die aan de oude werd toegevoegd, wordt ons niet verteld. Johannes ziet een troon. Dat is het centrale thema van het hele boek, moreel, maar ook in beelden. De troon is de bron van alle actie op aarde en in de hemel. De troon en de levende wezens hebben in dit visioen dezelfde positie als de priester en de lampen in het voorgaande deel. Alles wat in dit hoofdstuk wordt Hoofdstuk 4 295 beschreven verwijst ernaar. ZEVEN dingen vallen op in deze beschrijving van de troon.

1. Erop. Een ‘Zitter’. 2. Rondom. Een regenboog. 3. Rondom. Vierentwintig tronen. 4. Ervan uit. Donderslagen 5. Ervoor. Zeven fakkels. 6. Ervoor. Glazen zee. 7. Middenin en rondom. Vier levende wezens.

Het is de troon van de God van de aarde, die ons moet herinneren aan Gods verbond met Noach. Het is, zoals eerder gezegd, de troon der gerechtigheid, en de voorwerpen rondom de troon geven aan dat de troon het centrum van bestuur en aanbidding is. Voor die troon wordt de wereld in het volle licht gesteld: alles wat op aarde gebeurt wordt zichtbaar gemaakt. Uit die troon klinkt een uitdagende oproep aan alle schepselen in de hemel en op de aarde en onder de aarde. Voor die troon buigen zich de engelen en alle schepselen in aanbidding neer. Vanuit die troon ontspringen de daden van de regering van God: het openen van de zegels, het blazen van de bazuinen, het uitgieten van de schalen van Gods gramschap. Die troon let op vijanden en vrienden, en geeft een ieder zijn verdiende loon. Hier zien wij een verschil met de voorafschaduwing in het Oude Testament. In de geschiedenis van Israël was de tabernakel de plaats waar God aanbeden werd, maar pas in de woestijn gingen de besluiten van God als Koning van die tabernakel uit. Nadat een menselijke koning gekozen was om te regeren over Israël, werd het paleis van de koning gescheiden van de tempel. Wij zien hier nu de God van de tempel, zoals wij eerst de priester van de tempel zagen. Maar Jezus’ heerlijkheid kan niet afnemen, hoewel de bedelingen - naargelang deze aan de mens toevertrouwd worden - falen. Hij wordt hier voorgesteld als de belangrijkste Raadgever en Vertegenwoor-diger van de troon, terwijl Hij ook aanbeden wordt door engelen en mensen. De troon in Openbaring neemt de plaats in die vroeger door de ark des verbonds werd ingenomen. In plaats van het verzoen- 296 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift deksel hebben we nu de regenboog. Maar aan het einde van het ‘bazuinvisioen’ zien we de ark wel terug in de hemel. De apostel zag de troon, net toen deze zijn positie van rust begon in te nemen in de tempel, nadat hij door de vier gevleugelde zoa of levende wezens daarheen was gebracht. Wat de tijdsaanduiding betreft is ‘begon in te nemen’ de juiste uitdrukking. De troon begint zijn plaats in te nemen als de bedeling van de genade in de gemeenten begint af te lopen. Ezechiël zag een bewegende troon die de aarde verliet. De aarde was vol met boosheid. Zelfs de tempel van de Here in Jeruzalem was vol van zonde. De troon keerde terug naar de hemel, met de belofte eenmaal terug te keren (Ez. 43). De ‘raderen’ in Ezechiël (Ez. 1:15-21) zijn nu niet zichtbaar, want de troon ‘werkt’ niet maar ‘rust’ (staat stil). Dat wij hier moeten uitgaan van de onvoltooid verleden tijd bewijzen andere teksten: ‘En ik weende zeer’ (Openb. 5:4) en ‘(…) wilde ik het opschrijven’ (Openb. 10:4).* Wij zullen zo ook zien dat de tegenwoordige tijd zijn volle betekenis moet krijgen. Johannes mag de handelingen van de troon zien vanaf het moment dat ze beginnen. De laatste brief bereidde ons al voor op het visioen van de troon: ‘(…) gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met Mijn Vader op Zijn troon’ (Openb. 3:21). Het is de koninklijke zetel van de Heerser van hemel en aarde, de grote Schepper. 1. Het is de troon van het Noachitisch verbond, die het geweld en het bloedvergieten op de aarde onderzoekt (Gen. 9). 2. Het is de troon van de God des hemels, die erop gericht is om de beloften te vervullen die aan David en aan Israël zijn gedaan. Jesaja zag dat in de tempel, en Israëls blindheid werd aangekondigd; een blindheid die blijven zal totdat de aarde vreselijk geslagen wordt vanwege haar zonden. Dan zal de blindheid van Israël worden weggenomen (Jes. 6). Het is de troon die de Messias als Gods uitverkoren Koning zal bevestigen op de berg Sion. Die troon zal de zonden wreken die de mensen tegen elkaar bedreven hebben, die Israël tegen God bedreven heeft en die de naties tegen Israël bedreven hebben.

* Grieks: εκλαιον (uitspraak: eklaion - vertaling: weende), o.v.t. - Vertaler. Hoofdstuk 4 297

Het Oude Testament getuigt van die troon: ‘Maar de Here zetelt voor eeuwig, Zijn troon* heeft Hij ten gerichte gezet; ja, Hij oordeelt de wereld in gerechtigheid, Hij richt de natiën in rechtmatigheid. Daarom is de Here een burcht voor de verdrukte, een burcht in tijden van nood’ (Ps. 9:7-9). Daarom verschijnt de grote schare die uit de Grote Verdrukking komt veilig voor deze troon; dat de troon de bloedschuld gaat wreken wordt pas zichtbaar bij het vijfde zegel (Openb. 6:9). Dat is het zetten of opstellen van de tronen die Daniël zag,† en door het besluit en de kracht van deze tronen werd het wilde beest gedood en in het vuur geworpen (Dan. 7:9-11). Omdat deze troon regeert over een schuldige aarde, wordt het opstellen ervan meteen tot een bezoeking. Eerst wordt ons de eenheid getoond die heerst onder de heiligen in de hoge met betrekking tot God en Zijn voornemens. Vervolgens zien wij - vanaf dit deel van de heerschappij van de koning tot aan de onderwerping van de rebelse aarde - boodschappen uitgaan die waarschuwen voor Gods toorn; en lagere tronen, die zich graag onderwerpen aan en meewerken met de hemelse troon worden opgesteld om over de aarde te heersen (Openb. 20:4). Ezechiël toont ons dezelfde troon, die door de cherubim in beweging wordt gebracht en zo de tempel en de aarde verlaat. Vervolgens getuigt de troon door de profeet. Jeruzalem was toen vol gruwelen en de Here wilde de aarde niet langer zichtbaar regeren. Maar spoedig zal Hij weer zichtbaar regeren, vanuit Jeruzalem; dan zal de Jood zal tot ware gehoorzaamheid gebracht worden. Voorheen werden vanuit Jeruzalem mondelinge boodschappen naar de Jood verzonden, maar dan gaan er daden van Jeruzalem uit die de hele wereld beïnvloeden. In Ezechiël blijven de cherubim in beweging totdat de troon de aarde verlaten heeft. Maar hier blijven de troon en de levende wezens op hun plaats omdat zij rust hebben gevonden in de hemel. Dan begint de ‘grote en verschrikkelijke dag des Heren’. Alleen Hij wordt op die dag verhoogd (Jes. 2:6-22). Op gelijke wijze wordt Jezus verhoogd boven alle schepselen. Dan regeert

* De NBG heeft ‘rechterstoel’, maar ik volg hier de AV en de SV. - Vertaler. † Het is niet ‘totdat tronen werden neergeworpen’, maar ‘totdat tronen geplaatst of gezet werden’, wat door alle tekstcritici wordt erkend. Vertaler: Sommige Engelse vertalingen hebben in Daniël 7:9 ‘neergeworpen’ in plaats van het ‘opgesteld’ dat we in de NBG lezen. 298 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift de hemel, en is de tijd van Gods lankmoedigheid, waarin Hij de heidenvolkeren de vrijheid gaf om te doen wat zij wilden, voorgoed voorbij. Op dat moment begint de Vader door Zijn macht alles en iedereen te onderwerpen aan Zijn Zoon, die uit de doden is opgewekt (Ps. 2, 110). Eerst zien wij hoe de koningen der aarde geen waardering voor Christus hebben, en vervolgens zien wij hen in hun laatste fase, als zij zich gewapenderhand tegen Hem verzetten. De satan richt een ‘tegentroon’ op, een concurrerende troon waar zij zich rond verzamelen en waarvoor zij strijden tegen God. De Heilige, die op de troon zit, is God de Vader. Hij werkt voor Zijn Zoon, totdat alle dingen rijp zijn voor het handelen van Christus zelf. ‘Aldus luidt het woord des Heren tot mijn Here: Zet U aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gelegd heb als een voetbank voor Uw voeten’ (Ps. 110:1). Kort daarna zien wij de Zoon als het Lam en de Heilige Geest als de zeven fakkels rondom de troon. Het Lam wordt onderscheiden van de Zitter op de troon. ‘De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is, en van het Lam!’ (Openb. 7:10) Het uiterlijk van deze verheven heerser wordt van afstand beschreven. De plaats was heilige grond. Het licht dat Hij uitstraalde was niet wit maar gekleurd. Het leek op de jaspis en de carneool. Wat de eerste kleur was, valt moeilijk te zeggen. Want de jaspis heeft verschillende kleuren: groen, paars, roodachtig en geel. Plinius de Oudere beschrijft de jaspis als een steen met verschillende kleuren. Waarschijnlijk wordt de kleur van vuur bedoeld* (Deut. 4:24; Ez. 1:27). De sardius of carneool is een rode steen. Deze rode kleur verwijst naar de toorn van Hem die op de troon gezeten is, wat volledig overeenkomt met de gerechtigheid van de troon. Als de Here in Ezechiël 38:18 over de laatste dagen spreekt, zegt Hij: ‘Dan zal Mijn grimmigheid opstijgen in Mijn aangezicht.’ De sardius en de jaspis zijn respectievelijk de eerste en de laatste steen in het borstschild van de hogepriester (Ex. 28:17, 20). God heeft Zich nog niet met Zijn heerlijkheid bekleed. Zo was het ook in Exodus 24. De heerlijkheid verscheen pas na het

* ‘Het altaar in de kathedraal van Canterbury staat op een platform van gele jaspisstenen (ongeveer 9 bij 4 meter).’ - Alford. Hoofdstuk 4 299 feest met de oudsten (v. 16). En in Openbaring verschijnt de heerlijkheid pas als God de stad openbaart (22:11). Uit het noemen van deze twee stenen kunnen wij misschien afleiden dat de Persoon die Johannes op de troon ziet zitten twee kleuren uitstraalde; één vanaf Zijn lendenen naar boven en éé vanaf Zijn lendenen naar beneden, zoals in Ezechiël 1:27 en 8:2. Rondom de troon was ‘een regenboog’. Dit verwijst duidelijk naar het verbond met Noach, waarvan de regenboog het teken en zegel was. Er komt een wolk over de aarde, ja, hij wordt al gezien. Die wolk is de troon, en er komen bliksemstralen en donderslagen uit. Maar er is een regenboog in de wolk aanwezig, ten teken dat God de wereld niet meer door water zal oordelen. We zien dan ook dat plaag na plaag over de mensheid komt, zonder dat de aarde verwoest wordt door overstromingen. Eerst zien we de troon, dan de regenboog; eerst komt het oordeel, dan heerst de vrede; eerst de zee, dan de cherubim; eerst de rokende oven, dan de vurige fakkel (Gen. 15:17; Jes. 62:1). Zoals in de dagen van Noach, zo zal de tegenwoordigheid van de Zoon des Mensen zijn (Matt. 24:37). De regenboog die als een horizontale ring rondom de troon was, beperkte ongetwijfeld voor een groot deel het zicht op de Koning op Zijn troon. De kleur ervan was zachtgroen als van een smaragd, als van de gloed van de met gras bedekte aarde die zo verfrissend is voor het oog. Het is de tegengestelde of aanvullende kleur van rood, en dus staat het ook voor genade en ontferming, waar vurig- of bloedrood voor gerechtigheid staat. We zien hier een symbolische weergave van het woord in Habakuk: ‘(…) gedenk in de toorn aan ontfermen’ (Hab. 3:2). De beloften van genade omringen de troon, zodat de vloed van Zijn oordelen nog niet de hele aarde zal vernietigen. Dit gebeurt pas aan het einde van het duizendjarig rijk; dan zal de aarde door vuur vergaan. We weten dat omdat de natuurlijke kleur van de regenboog veelkleurig is. Maar de regenboog is aangepast, zoals dat later ook met de zee gebeuren zal. De regenboog groen, en de zee is als glas. De regenboog lijkt hier ook een volledige circel te zijn, en geen halve cirkel zoals de regenbogen op aarde. De sardius, de jaspis en de smaragd zien we alle drie terug in het Nieuwe Jeruzalem. Wat hier wordt uitgebeeld is ‘de schrik voor vijanden en de vreugde voor vrienden’.

300 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

4:4: ‘En rondom de troon waren vierentwintig tronen, en op die tronen waren vierentwintig oudsten gezeten, in witte klederen gekleed en met gouden kronen op hun hoofden.’

Omdat de vertalers voor hetzelfde Griekse woord in dezelfde zin twee verschillende woorden gebruiken, heeft deze passage voor de Engelse lezer minder betekenis dan zou moeten. Rondom de voornaamste troon staan vierentwintig ondergeschikte of lagere tronen. Het lijkt erop dat de hoofdtroon niet als een halve cirkel tegen een muur stond, zoals bij mensen, maar dat het een geheel ronde troon was, met de vierentwintig tronen in een circel eromheen. Zij corres-ponderen met de sterren in het vorige visioen. De sterren waren heersers, ondergeschikt aan de Hogepriester. Jezus heeft daar witte haren, als hoofd van de oudsten. Op deze vierentwintig tronen zaten even zoveel ‘OUDSTEN’. Wie zijn ze? De algemeen heersende opvatting is dat zij de GEMEENTE vertegenwoordigen. Dat dit onjuist is, kan met de volgende bewijzen aangetoond worden: 1. Als de oudsten de gemeente vertegenwoordigden, zou hun aantal zeven zijn, of veelvouden van zeven, omdat ze uit de zeven gemeenten voortkomen. 2. De posities die ze hebben ontkrachten de theorie. We zien dat ze gekroond zijn voordat Jezus verschijnt. We zien hen niet na hoofdstuk 19. Ze verschijnen niet in Zijn Koninkrijk (hst. 20) of erna. Zij zijn geen priesters meer wanneer Hij het priesterschap op Zich neemt in het heilige der heiligen. Zij zijn geen koningen meer wanneer Hij heerst. De feiten zijn dus volledig tegengesteld aan wat de theorie ons wil doen geloven: zij geven hun koninklijke en priesterlijke taken over aan Hem en Zijn volk. 3. Zij maken onderscheid tussen zichzelf en de verlosten van Christus: ‘(…) Gij hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninkrijk en tot priesters, en zij zullen als koningen heersen op de aarde’ (Openb. 5:10). ‘(…) zij zijn het, die gekomen zijn uit de grote verdrukking (CAN); en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams’ (Openb. 7:14). ‘(…) en de tijd voor de doden om geoordeeld te worden en om het loon te geven aan Uw knechten, profeten, en aan de Hoofdstuk 4 301 heiligen en aan hen, die Uw naam vrezen, aan de kleinen en de groten en om te verderven wie de aarde verderven’ (Openb. 11:18). Ze zeggen niet ‘aan ons Uw knechten’, maar spreken over hen die loon ontvangen als personen die van hen onderscheiden zijn. ‘Maar’, werpt iemand misschien tegen, ‘ze zeggen wel dat ze verlost zijn, want ze zeggen: ‘(…) Gij zijt geslacht, en hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle geslacht, en taal, en volk, en natie’ (Openb. 5:9 - SV). Maar is ‘ons’ hier wel het juiste woord? Daar kom ik later nog op terug. 4. Zij zijn geen zondaren. Hun gewaden zijn wit. Maar hoewel een van de oudsten Johannes erop wijst dat de grote schare in het wit gekleed gaat, omdat hun gewaden zijn gewassen in het bloed van het Lam, wordt dat nergens gezegd over hun gewaden. Zij zingen over de heerlijkheid van God in de schepping (Openb. 4:11). Pas wanneer de voornemens van God zich verder ont- vouwen en het Lam verschijnt, spreken zij over verlossing. Zij zijn voornamelijk verbonden met het verbond dat God met Noach maakte. De lofzang op de verlossing is niet hun ‘regu- liere’ gezang; het is een ‘nieuw gezang’ (5:9), maar voor ons is het geen nieuw gezang. 5. De grote schare wordt tegelijk met de oudsten gepresen- teerd. Dat met de grote schare de verlosten van de gemeente wordt bedoeld, wordt - naar mijn mening terecht - wel algemeen erkend. Maar hoe kunnen de oudsten dan vertegenwoordigers van de gemeente zijn? Een van de oudsten vraagt Johannes naar de grote schare, en wanneer Johannes zijn onwetendheid bekend, vertelt de oudste wie de grote schare is en waar zij vandaan komt. Is het de gemeente die de gemeente ondervraagt over de grote schare en haar er vervolgens informatie over geeft? Hoewel Johannes deel uitmaakt van de gemeente, weet hij niets over de grote schare. De oudsten weten wel waar de grote schare van- daan komt en wie er deel van uitmaken, en zij (de oudsten) horen niet bij de gemeente. Het boek wordt aan de gemeenten gezon- den vanwege hun onwetendheid aangaande datgene wat deze hemelse heersers wel weten. 6. Zij offeren aan het Lam, ‘hebbende gouden schalen, vol reukwerk; dit zijn de gebeden der heiligen’ (5:8). Zij brengen de gebeden van anderen voor Gods aangezicht. Zij handelen als priesters voor anderen, voordat de engel het doet (in 8:3). De engel brengt vervolgens ‘de gebeden van alle heiligen’ voor 302 Het boek Openbaring verklaard door de Schrift

Gods aangezicht. Die engel is, zo veronderstel ik, Christus. Nu presenteert Hij de gebeden van de gemeente voor Gods aan- gezicht. We zien nergens in de Bijbel dat de gemeente wordt op- geroepen om de gebeden van anderen bij de Here te brengen; wel wordt zij opgeroepen om zelf voor alle mensen te bidden. 7. Elliott merkt op dat Gods volk hier nooit enig besef van verontreiniging of van angst lijkt te hebben ervaren. Ook lijkt het er op dat zij nooit hun gewaden verwisseld hebben toen zij van het aardse tranendal naar de vreugde in de hemel werden verplaatst. Zijn zij priesters in het heilige der heiligen door de kracht van de verlossing, en is er geen bloed aan-wezig waardoor zij binnengaan? Wanneer de Heilige Geest over het binnengaan van de hogepriester in het heilige der heiligen spreekt, noemt Hij telkens het bloed waardoor zij binnen mogen gaan. ‘(…) maar in de tweede alleen de hogepriester, eenmaal in het jaar, niet zonder bloed, dat hij offerde voor zichzelf en voor de zonden door het volk in onwetendheid bedreven. (…) en dat niet met het bloed van bokken en kalveren, maar met Zijn eigen bloed eens voor altijd binnengegaan in het heiligdom, waardoor Hij een eeuwige verlossing verwierf. (…) ook niet om Zichzelf dikwijls te offeren, gelijk de hogepriester jaarlijks met ander bloed dan het zijne in het heiligdom gaat (…)’ (Hebr. 9:7, 12, 25). ‘Daar wij dan, broeders, volle vrijmoedigheid bezitten om in te gaan in het heiligdom door het bloed van Jezus (…)’ (Hebr. 10:19). ‘Want van de dieren, waarvan het bloed als zondoffer door de hogepriester in het heiligdom werd gebracht, werd het lichaam buiten de legerplaats verbrand’ (Hebr. 13:11). In dit hoofdstuk worden wij naar de plaats van Gods troon als centrum van bestuur en aanbidding gebracht. In de tempel die wij hier zien, zijn de tabernakel van Mozes en het paleis van koning Salomo verenigd. Dat was op aarde niet zo. God had het priesterschap bewust losgemaakt van het koninkrijk, en er was een koning die met lepra geslagen werd omdat hij het priester- schap binnen probeerde te dringen. De oudsten zijn dus zowel koningen als priesters, en elk van hen is gesteld over zijn eigen specifieke deel van de schepping. (1) Zij zijn koningen, wat te zien is aan hun kronen en aan de tronen waarop ze zitten - een houding die past bij hen aan wie het oordeel toekomt. Maar zij zijn koningen die zich bewust zijn van hun ondergeschiktheid. zij werpen hun kronen voor Gods Hoofdstuk 4 303 troon neer en belijden dat zij in zichzelf onwaardig zijn om te heersen, en dat zij alleen heersen omdat de grote Koning het zo wil. Hij is volkomen vrij om Zich van hen en hun tronen te ontdoen.