. Carex bohemica na 100 jaar afwezigheid opnieuw opgedoken in Bokrijk (prov. )

Robert Berten1 en Cécile Nagels2 1 Halveweg 45, B-3600 [[email protected]] 2 Dorpsplein 2 b 6, B-3830 [[email protected]]

Abstract. – Carex bohemica recorded again in Bokrijk des vases exondées aux étangs de Bokrijk. Les données (prov. Limburg, ) after 100 years’ absence. historiques (1890-1910) ainsi que les conditions­ station- Carex bohemica, observed for the last time in Belgium in nelles et la végétation en 2011 sont brièvement­ décrites. 1910 near , has recently been recorded from Bok­ L’espèce a pu survivre dans un stock grainier persistant. rijk. A short overview of the old records from Belgium (1890-1910) is given, followed by a description of the habitat and vegetation anno 2010. C. bohe­mica appears to Inleiding have survived unnoticed in a seedbank for decades. Op 1 september 2010 vonden wij een speciale Résumé. – Après une absence de 100 ans, Carex bohe­ zegge in een drooggevallen vijver in Bokrijk mica est retrouvé à Bokrijk (Prov. Limbourg, Belgi­que). Carex bohemica, trouvé pour la dernière fois en Bel­gique (Oostelijke Kempen, IFBL D6.47.42). Enkele en 1910 aux environs d’Hasselt, a été retrouvé en 2010 sur dagen later vonden we in totaal 8 bloeiende en

12 DUMORTIERA 100 – 30.04.2012 10 niet-bloeiende exemplaren, verspreid over en Delvosalle et al. (2010) is Carex bohemica drie droge vijvers. We herkenden de soort niet op verschillende plaatsen recent waargeno- onmiddellijk, maar konden ze zonder veel pro- men in Noord-Frankrijk, namelijk in de streek blemen determineren als Carex bohemica (lage van Laon en Lotharingen (inclusief Argonne). cyperzegge). De soort wordt ongeveer 30 cm Lambinon et al. (2004) voegt daaraan toe dat hoog en is gemakkelijk te herkennen aan de de soort zeer zeldzaam of verdwenen is in het bloeiwijze en de geelgroene kleur (fig. 1). De Tertiaire bekken van Parijs en dat ze vroeger plant is meerjarig of doorlevend. ook in de Kempen voorkwam. Het is bekend dat C. bohemica in die omge- Het areaal van C. bohemica loopt van Cen- ving een eeuw geleden ook was waar­genomen traal-Europa (Sebald et al. 1998) oost­waarts door de Hasseltse apotheker Th. Gérard (Anon. door in gematigd Azië en reikt tot Japan (Ma- 1891). Gepubliceerd onder de naam ‘Carex lyschev et al. 2001). In Europa liggen de meest cyperoides L.’ was dit tevens de eerste waar­ noordelijke groeiplaatsen in Denemarken en neming van C. bohemica in België. De laatste Zuid-Finland (Kükenthal 1909). Overal wordt opgave dateert van 1910. Al de planten werden de plant als zeldzaam omschreven. verzameld in drooggevallen vijvers, die zich De Prodrome van de Belgische Flora (De situeerden tussen Hasselt en Genk. In herbaria Wildeman & Durand 1899) vermeldt slechts werd Bokrijk meermaals geciteerd, maar ook twee jaartallen, nl. 1814 en 1890. Het oudste in vijvers ten noorden van Bokrijk (Terdonk) heeft betrekking op een waarneming van Carex en ten westen ervan (pri­vate vijvers)­ werd de bohemica in Be­loeil. Crépin (1866) drukte la- plant toen aangetroffen. We weten dat die vij- ter zijn twijfels uit bij die geïsoleerde waarne- vers in die periode ge­bruikt werden voor de ming: “Hocquart l’aurait, paraît-il, autrefois viskweek. Er zijn wel geen details bekend met observé à Beloeil.” De Wildeman en Durand betrekking tot de wijze van onderhoud van de (1899) stipten aan dat C. bohemica eertijds­ te- vijvers, noch van hun flora en fauna. recht geschrapt was als ‘Belgische’­ soort, maar de ontdekking van de groei­plaats in de omge- Fytogeografie en ecologie ving van Hasselt, in 1890, had de vraag naar Carex bohemica is een continentale soort, die het al dan niet in­heemse karakter van de plant op de Britse eilanden en in Nederland­ ont­ opnieuw actueel gemaakt. breekt. Op het Iberisch schiereiland is ze In de Rode Lijst van Vlaanderen (Van Lan- (vroeger)­ eenmaal in Portugal aangetroffen. duyt et al. 2006b) is C. bohemica opge­nomen In Frankrijk komt ze meer voor. Volgens Du­ in de categorie ‘verdwenen’; in de omgeving vigneaud (1986), Parent (2002), Muller (2006) van de enige gekende vindplaats, in Hasselt, was ze na 1910 immers nooit meer waargeno- men (Berten 2006). Materiaal in de herbaria van Meise (BR) en Luik (LG) werd gecon­tro­leerd door resp. Filip Verloove en Jacques Lambinon. In Luik waren twee vellen aanwezig­ (1903 en 1909), terwijl in Meise materiaal­ van zes verschil­lende jaren bewaard wordt (1890, 1891, 1897, 1903, 1909, 1910). Nagenoeg al het materiaal is oorspron- kelijk afkomstig van apotheker Gérard en werd verzameld in de omgeving van Hasselt. In 1890 trof Gérard zelfs 500 tot 600 exem- plaren aan. Diverse Flora’s (Kükenthal 1909, Hegi 1939, Sebald et al. 1998) vermelden dat Figuur 1. Carex bohemica in Bokrijk (Limburg), 7 oktober de plant soms in grote aantallen verschijnt 2010. (Foto Cindy Dubois) om nadien een tijd te verdwijnen, waarna ze

DUMORTIERA 100 – 30.04.2012 13 later toch weer plots opnieuw kan opduiken. duidelijk of al de genoemde planten effectief Carex bohemica groeit volgens Lambinon et verdwenen waren, dan wel gewoon niet meer al. (2004) op drooggevallen zandbodems en werden opgemerkt. Behalve C. bohemica werd op het slib van oevers en vijvers. Gelijkaardige in 2010 alleen Gnaphalium luteoalbum heront­ milieus, zoals de oevers van meren en zandi­ ­ge, dekt. met enig slib afgedekte oeverstroken langs ri- Begeleidende soorten in Bokrijk zijn Eleo­ vieren, werden ook vermeld voor Midden-Eu- charis ovata, Elatine hexandra, Eleocharis ropa en Siberië (Kükenthal 1909, Malyschev­ et acicularis, Lythrum portula, Callitriche palu­ al. 2001). Volgens Hegi (1939) en Kükenthal stris, Callitriche hamulata, Riccia cavernosa, (1909) groeit C. bohemica vaak samen met Riccia huebeneriana, Juncus foliosus, enz. Het Eleocharis ovata. zijn (zeer) zeldzame planten, die toch massaal kunnen voorkomen. Ook de minder zeldzame Groeiplaats in Bokrijk Bidens cernua, Oenanthe aquatica, Juncus bu­ De recente groeiplaatsen van Carex bohemica fonius, Persicaria lapathifolia, P. hydropiper, in Bokrijk liggen op zandige vijverbodems P. minor en de bastaard tussen de laatste twee met een (vrij dun) laagje slib. De ontkiemde (P. ×subglandulosa; det. J. Lam­binon) groeien zaden van C. bohemica bevonden zich waar­ op de vijverbodems. schijnlijk in een zaadbank, die jarenlang in het In verschillende vijvers, vooral daar waar slib van de vijvers wist te overleven. Sebald et het zand dagzoomt, vonden we een aantal Ric­ al. (1998) signaleert het kiemen van zaden uit cia’s. Heel talrijk vertegenwoordigd was Ric­ een dertig jaar oude zaadbank. cia fluitans, een zeer algemene soort in vijvers, Door het droogleggen van een vijver kun­ beekjes en andere vochtige habitats. Verder nen zaden aan de oppervlakte komen en ont- groeide er ook vrij veel Riccia bifurca en Ric­ kiemen. Het huidige beheer in Bokrijk is erop cia sorocarpa, twee algemene soorten van gericht een aantal vijvers op regelmatige tijd- allerlei substraten. Ook vonden we de te ver­ stippen te laten droogvallen. Daardoor kunnen wachten Riccia cavernosa en Riccia hue­ber­ne­ behalve Carex bohemica hopelijk nog andere riana, allebei zeer typisch voor vijver­bodems ‘verdwenen’ planten opnieuw de kop opsteken. en nat slib. Uit gegevens van de Floradatabank [http:// Het droogleggen van de vijvers www.inbo.be/content/page.asp?pid=FLO_flo rabank] blijkt dat een aantal zeldzame planten, De vijvers dienden rond 1900, en ook later, zoals Isoetes echinospora, Lobelia dortmanna, voor het kweken van vis. Daarvoor werd in- Juncus tenageia, Subularia aqua­tica, Gna­ heemse vis gebruikt. In 1955 werd een pro- phalium luteoalbum, Radiola linoides­ , Cicen­ vinciale visserijcommissie opgericht die er dia filiformis, Cyperus fuscus en Centunculus tot 2006 voor zorgde dat in elf vijvers karper, minimus, in de eerste helft van de 20ste eeuw voorn, zeelt en snoek gekweekt werd. De vij- werden waargenomen in het westelijk­ vijver- vers werden heel regelmatig afgevist, waar­na gebied van Bokrijk. Deze planten van voedsel- de vis naar hengelwaters werd over­gebracht. arme, drooggevallen vijvers wer­den later niet Dit gebeurde in het najaar. Enkele weken later meer aangetroffen. Wel kon niet achterhaald werden de vijvers terug onder water gezet. Dit worden in welke vijver(s) die soorten precies had voor gevolg dat de botanici geen idee had- voorkwamen. In de tweede helft van de 20ste den van de vegetatie van de vijverbodems. De eeuw (tussen 1955 en 2006) werden de vijvers provinciale visserij­commissie bepootte de vij- enkel gebruikt voor het kweken van vis; ze vers nooit met vis van buitenlandse herkomst stonden in die periode doorlopend onder water, (mond. meded. Claude Belpaire, INBO). Van behalve kortstondig in het najaar, wanneer een aanvoer van zaden van onder andere Carex bo­ vijver werd afgevist. De oevers en de vijverbo- hemica uit het buitenland langs deze weg kan dems vielen zelden of nooit droog. Het is niet dus geen sprake geweest zijn.

14 DUMORTIERA 100 – 30.04.2012 In samenspraak met het Domein Bokrijk daar dan ook bepaalde andere plantensoorten, werd in 2010 beslist om een aantal vijvers zoals Lobelia dortmanna, Isoetes echinospora gedurende langere tijd droog te leggen. Rond of Subularia aquatica, opnieuw te voorschijn. midden juli werd het water van acht vijvers afgelaten. Dit gebeurde via een ingewikkeld Dankwoord. – Wij danken Jacques Lambinon en Filip Ver- loove (die de herbaria van Luik en Meise contro­leer­den en afvoersysteem, waarbij het water wegloopt via de determinatie van Carex bohemica bevestigden), Rutger sloten en ondergrondse buizen. In de nazomer Barendse (die bijzondere literatuurgegevens doorstuurde)­ (augustus-september) werd de vegetatie van de en uiteraard ook het personeel van de Dienst Groen van vijverbodems grondig onderzocht. Sommi­ge het domein van Bokrijk, die de vijvers lieten droogvallen. vijvers hadden na de drooglegging een zandige Literatuur bodem zonder slib, in andere was een sliblaag aanwezig die varieerde van zeer dun tot enkele Anon. (1891) – Mélanges et nouvelles. Bull. Soc. Roy. Bot. tientallen centimeters dik. De begroeiing ver- Belg. 29 (2): 123-124. schilde van vijver tot vijver. Meestal was er Berten R. (2006) – Carex bohemica. In Van Landuyt W. et al. (2006a), op. cit.: 230-231. sprake van een afwisseling van naakte bodems Crépin F. (1866) – Manuel de la Flore de Belgique. Deux- en vlekken met pioniers­vegetaties. Hierin was ième édition. Bruxelles, Gustave Mayolez. er sprake van een variërende dominantie of co- Delvosalle L. et al. (2010) – Atlas Floristique IFFB. France dominantie van Callitriche palustris, C. hamu­ NW.N et NE. Belgique-Luxembourg. Sine loco, Inventaire lata, Elatine hexandra, Juncus effusus, Eleo­ IFFB. [Uitgave in eigen beheer.] charis acicu­laris, Riccia sp., Galium palustre, De Wildeman E. & Durand T. (1899) – Prodrome de la Lythrum salicaria, enz. Flore Belge. Tome III. Bruxelles, Alfred Castaigne. Duvigneaud J. (1986) – La gestion écologique et tradi­ Conclusie tionnelle de nos étangs. Pour la coexistence des deux éco­ systèmes « étang » et « étang mis en assec ». Les Natura­ De kenmerken van de groeiplaatsen van Carex listes Belges 67 (3): 65-94. bohemica, opgegeven door meerdere auteurs – Hegi G. (1939) – Illustrierte Flora von Mittel-Europa. namelijk zandige bodems en slib – zijn in Bok- Band II, Teil II. 2. Auflage. München, Carl Hanser Ver­lag. rijk aanwezig. De Belgische waar­nemingen uit Kükenthal G. (1909) – Cyperaceae-Caricoideae. In Eng­ler de periode 1890-1910 zijn alle afkomstig van A. (Hrsg.), Das Pflanzenreich. Regni vegetabilis con­spec­ Bokrijk en omgeving. De toenmalige vijvers tus, IV. 20: 1-824. Leipzig, Verlag von Wilhelm Engel­mann. bestaan nog altijd, zij het in gewijzigde vorm. Lambinon J., Delvosalle L. & Duvigneaud J. (2004) – Nouvelle Flore de la Belgique, du Grand-Duché de Lux- Op oude topografische kaarten is te zien dat de embourg, du Nord de la France et des Régions voisines. vijvers met de huidige vindplaatsen rond 1900 5e édition. Meise, Jardin botanique national de Belgique. één vijver vormden. Nadien zijn er voor de Malyschev L.I. & Peschkova G.A. (2001) – Flora of Si- viskweek meerdere malen inrichtings- en on- beria. Vol. 3 Cyperaceae. Enfield (NH), Science Publish­ derhoudswerken uitgevoerd­ en werden nieuwe ers. dijken aangelegd. Muller S. (2006) – Les Plantes protégées de Lorraine. Dis- Hoogst waarschijnlijk bevonden de za- tribution, écologie, conservation. Mèze, Biotope. den van de in 2010 waargenomen planten van Parent G.H. (2002) – La Flore de l’Argonne: biodiversité et atlas. Sine loco, SHNA. Carex bohemica zich in een zaadbank. Behalve Sebald O., Seybold S., Philippi G. & Wörz A. (1998) – voor C. bohemica, geldt dit wellicht ook voor Die Farn- und Blütenpflanzen Baden-Württembergs. Band Gnaphalium luteoalbum. Het kan overigens 8. Stuttgart, Verlag Eugen Ulmer. niet worden uitgesloten dat C. bohemica ook na Van Landuyt W., Hoste I., Vanhecke L., Van den Bremt 1910 in het gebied voor­kwam langs de oevers, P., Vercruysse W. & De Beer D. (2006a) – Atlas van de maar decennialang onopgemerkt is gebleven. flora van Vlaanderen en het Brussels Gewest. Brussel/ Meise, INBO, Nat. Plantentuin van België & Flo.Wer. In 2010 werden op de drooggevallen vijver­bodems twee verdwenen plantensoorten Van Landuyt W., Vanhecke L. & Hoste I. (2006b) – Rode Lijst van de vaatplanten van Vlaanderen en het Brus- herontdekt. In de toekomst zullen ook andere sels hoofdstedelijk gewest. In Van Landuyt et al. (2006a), vijvers drooggelegd worden. Wie weet komen op. cit.: 69-81.

DUMORTIERA 100 – 30.04.2012 15