‘BIJ HET BEZOEK VAN HONDERDEN

EN DUIZENDEN’ – Claudine Taudin Chabot

‘BIJ HET BEZOEK VAN HONDERDEN

EN DUIZENDEN’

De ontwikkeling van toerisme rondom Nederlandse kastelen en buitenplaatsen in de negentiende eeuw

Claudine Taudin Chabot Studentnummer: 10423516 Duale Master Erfgoedstudies Eerste begeleider: Dr. Hanneke Ronnes Tweede begeleider: Prof. dr. Rob van der Laarse Universiteit van Amsterdam 12 januari 2015

1 Inhoudsopgave 1. Inleiding ...... 3 Probleemstelling ...... 4 Methode ...... 6 2. Reizen in Nederland ...... 8 Grand Tour en ‘speelreisjes’ ...... 8 ‘Massatoerisme’ in de negentiende eeuw ...... 12 3. Toeristische kastelen en buitenplaatsen ...... 15 Reisgidsen ...... 15 Buitenplaatsen en landgoederen ...... 19 Kastelen ...... 22 Ruïnes ...... 24 Koninklijke paleizen ...... 26 4. Kasteel Doorwerth ...... 29 Geschiedenis ...... 31 Historiografie ...... 33 Infrastrucuur ...... 38 Informatievoorziening ...... 39 Bezoek aan het kasteel ...... 40 Eten, drinken en verblijf ...... 41 Vervoer ...... 43 Receptie van het kasteel ...... 46 Landgoed ...... 51 Soorten bezoekers ...... 55 5. Kasteelruïne Valkenburg ...... 58 Geschiedenis ...... 59 Historiografie ...... 60 De reis naar Valkenburg ...... 66 Verblijf ...... 69 Bezienswaardigheden ...... 71 Receptie van de ruïne ...... 76 6. Conclusie ...... 80 7. Bijlagen ...... 84 8. Bibliografie ...... 89 Ongepubliceerde reisverslagen ...... 93 Historische kranten/tijdschriften ...... 94 9. Verantwoording afbeeldingen ...... 96

2 1. Inleiding

Op den regteroever van den Rijn, aan den voet van een rijkbegroeide heuvelreeks, te midden van vruchtbare uiterwaarden, ligt een oud en aanzienlijk kasteel, dat denzelfden naam draagt als de uitgestrekte heerlijkheid, die eeuwen lang er onder behoorde. Wie is er onder de duizenden bezoekers van de Geldersche hoofdstad, wien de Doorwerth onbekend is gebleven!1

De wandelende dominee Jacobus Craandijk (1834-1912), bracht van 1875 tot 1884 in zeven delen de beschrijvingen van zijn wandelingen door Nederland uit in Wandelingen met pen en potlood.2 Met zijn uitgebreide vertellingen leidt Craandijk zijn lezers langs de mooiste plekjes in Nederland. Veel aandacht heeft de auteur voor landgoederen, kastelen en buitenplaatsen. Voor hen die daar in geïnteresseerd zijn biedt deze reeks dan ook een schat aan informatie. Hij geeft inzicht in hoe deze plekken er in zijn tijd uit zagen, zowel van binnen als van buiten, wie ooit hun bewoners waren en wat de situatie op dat moment was. Zo is zijn bezoek aan kasteel Doorwerth heel informatief, maar het roept ook vragen op. Waren er onder die ‘duizenden bezoekers’ aan werkelijk zo weinig die zo’n ‘oud en aanzienlijk kasteel’ kwamen bekijken? Het antwoord op deze vraag is heel simpel: nee. Er blijken in de negentiende eeuw een aantal kastelen, buitenplaatsen, landgoederen en ruïnes te zijn die veelvuldig bezocht worden door reizigers en dagjesmensen. Een ander antwoord zou kunnen zijn; deze plekken waren vroeg-toeristische trekpleisters.3 De in Nederland populaire reeks van Craandijk vormde zelfs voor velen een leidraad, een reisgids. Wanneer zijn werk zo bekeken wordt, blijkt Craandijk veel informatie te geven over hoe toeristische kastelen en buitenplaatsen functioneerden, maar ook over hoe hij zijn bezoeken ervaart. De dominee is alleen niet met vakantie of op een reisje, bovendien is hij met zijn liefde voor oudheidkundige monumenten geen typisch voorbeeld te noemen van een negentiende-eeuwse toerist. Wie bezochten er dan nog meer kastelen zoals Doorwerth? Welke andere kastelen en buitenplaatsen werden net zo druk bezocht? Het is daarnaast ook de ogenschijnlijke moeiteloosheid en vanzelfsprekendheid waarmee Craandijk zich van landgoed naar landgoed beweegt die uitnodigt om nader te onderzoeken hoe kastelen,

1 Craandijk 1880, p. 333 2 In 1888 volgde ook nog Nieuwe wandelingen door Nederland. 3 Omdat er in de negentiende eeuw niet van toerisme pur sang gesproken kan worden, moet in ogenschouw worden gehouden dat wanneer er gesproken wordt van toerisme, dit een voorloper is van het fenomeen dat wij er tegenwoordig onder verstaan.

3 buitenplaatsen en landgoederen als vroege toeristische plekken functioneerden én werden ervaren.

Probleemstelling De negentiende eeuw was voor zowel het fenomeen reizen als erfgoed een bepalende periode. Het was de eeuw waarin (mede door de stoomtrein) het vroege toerisme en de bijbehorende industrie aanzienlijk begonnen te groeien. Tevens was het de eeuw waarin erfgoed als nationaal eigendom werd toegeëigend en de basis werd gelegd voor de monumentenzorg. Deze twee ontwikkelingen lijken dan ook onlosmakelijk met elkaar verbonden. Wandelingen met pen en potlood illustreert dit als geen ander, Craandijk legt een verbinding tussen het bezoeken van kastelen en buitenplaatsen als bezienswaardigheid, beschouwt hun verleden als een onderdeel van de nationale historie en deelt zijn zorgen over hun onderhoud en instandhouding. In het proces van het toe-eigenen van het nationale erfgoed, ontstond met name in de tweede helft negentiende eeuw een proces van musealisering. Met name objecten van grote betekenis voor de vaderlandse geschiedenis werden veilig opgeborgen in veelal regionale musea met een besef het te moeten beschermen. Belangrijk hierin was Victor de Stuers. Hij schreef in 1873 het pamflet ‘Holland op zijn smalst’, waarin hij een oproep deed iets te doen aan Nederlandse kunstobjecten die verdwenen, bepaalde restauratiewijzen en het slopen van historische gebouwen. In de jaren er na ging werd er in Nederland steeds meer aandacht besteden aan het beschermen van kunstobjecten, architectuur en landschappen. Naast een vaderlandse of historische associatie werd ook de esthetische waarde van kunstobjecten en gebouwen een reden om dit erfgoed niet verloren te laten gaan. Waar de negentiende eeuw voor toerisme, de monumentenzorg en musea een periode van ontwikkeling was, lag dit voor veel buitenplaatsen en kastelen anders. Van beiden typen wordt de bloeiperiode allerminst geplaatst in de negentiende eeuw. Eerder betekende de periode voor kastelen en buitenplaatsen er een van verval, leegstand en sloping. Dit maakt een onderzoek naar dit erfgoed als vroeg-toeristische trekpleisters juist zeer interessant. Hoe kwam het dat sommige kastelen in hun nadagen bezoekers trokken of begonnen te trekken? Hoe gingen bezoekers met verval om? Was er sprake van restauratie en musealisering van kastelen en buitenplaatsen ten behoeve van hun vele bezoekers? Tot op heden is er naar dergelijke vragen nog nauwelijks onderzoek gedaan.4

4 Afzonderlijk van elkaar zijn er een aantal belangrijke publicaties geweest naar zowel reizen als erfgoed als begrip (en ook buitenplaatsen en kastelen), waarop dit onderzoek op gebaseerd kon worden. Voor erfgoed zijn twee belangrijke publicaties met name belangrijk: Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering door Rob van der Laarse (red.) uit 2005 en Erfgoed. Een geschiedenis van een begrip door Frans Grijzenhout (red.) uit 2007. Over de buitenplaatscultuur in de negentiende eeuw is verschenen:

4 Het is overigens vanzelfsprekend dat kastelen en buitenplaatsen niet pas in de negentiende eeuw onderdeel werden van het vroeg-toeristische programma. Toch groeide de consumption of places wel degelijk. In het geval van sommige buitenplaatsen en kastelen vond er een proces plaats waarbij ze niet langer in hun oorspronkelijke functie gebruikt werden, omdat ze niet meer bewoond werden. Om met de woorden te spreken van Barbara Kirschenblatt- Gimblett leidde dit tot de productie van nieuwe bestemming, als toevluchtoorden voor de negentiende-eeuwse toeristen. Daarnaast stelt de auteur dat iedere erfgoedproductie een eigen historie heeft als erfgoedproductie, waarbij (curatele) ingrepen de historie van erfgoed kan veranderen en ‘verbeteren.’ De productie van bestemming en erfgoedproductie zal in een vroeg stadium van de ontwikkeling onderzocht worden.5 Om een brug te slaan tussen het onderzoek naar reizen en toerisme enerzijds en buitenplaatsen en kastelen anderzijds, is het van belang de probleemstelling van twee kanten te benaderen. Dit is ten eerste de productie van toerisme op kastelen en buitenplaatsen. Hieronder zal de verandering van bestemming vallen en de daaruit voortvloeiende groeiende toeristische infrastructuur, met aandacht voor informatievoorziening, vervoer en mogelijkheden voor eten en overnachting. Ten tweede zal de receptie van bezoekers worden onderzocht. Hier is vooral van belang hoe bezoekers de plekken ervoeren en waar men belang aan hechtte tijdens een bezoek (bijvoorbeeld natuur, architectuur, historie). Hoewel receptie een eenzijdig proces veronderstelt, spelen de bezoekers zelf ook een grote rol. John Urry spreekt hier over de tourist gaze. Hierbij gaat hij uit van een idee waarbij erfgoed in principe niet veel voorstelt, maar door de toerist tot bezienswaardigheid gemaakt wordt.6 Hierbij is een belangrijke voorwaarde van hetgene dat door de toeristen bekeken wordt een bepaalde vorm van andersheid heeft in vergelijking met hun dagelijks leven. Urry onderscheid twee vormen van de tourist gaze, namelijk de romantic gaze en de collective gaze. De eerste versie gaat met name over eenzaamheid, alleen zijn en een individuele, bijna spirituele ervaring met hetgene dat bekeken wordt. Het hiervoor belangrijk het gevoel te hebben niet met vele andere toeristen te zijn. De tweede vorm van gazing gaat over een gevoel van levendigheid en drukte. Hoewel de tourist gaze volgens Urry met name de postmoderne manier van historische stads- en

Beelden van de buitenplaats. Elitevorming en notabelencultuur in Nederland in de negentiende eeuw door Rob van der Laarse en Yme Kuiper (red.). Voor reizen in deze periode in Nederland bood een belangrijke basis met name het vierde nummer uit 2014 van De negentiende eeuw: ‘Op reis in de negentiende eeuw’. Tevens was het werk van Gerrit Verhoeven zeer verrijkend, waaronder: Anders reizen? uit 2009. De receptie van bezoekers aan kastelen en buitenplaatsen is onderzocht in een tweetal publicaties van Hanneke Ronnes: ‘Verdaagde schoonheid. Een receptiegeschiedenis van De Haar als ruïne en als Cuyperscreatie’ in 2013 en ‘Lusthof Het Loo als nalatenschap: vorstelijke smaak en nasmaak op een bedaagd buiten’ uit 2010.

5 Kirschenblatt-Gimblett 1998, p. 8 6 Urry 2002, pp. 1-15

5 cultuurlandschappen beleven kenmerkt, Rob van der Laarse stelt daarentegen dat de toeristische blik terug gaat op de vroegmoderne tijd.7 In de negentiende eeuw was deze zich zodoende verder aan het ontwikkelen. Door de productie enerzijds te onderzoeken en de receptie anderzijds, zal dit onderzoek een mirco-histoire vormen die zal trachten de ontwikkeling te schetsen van Nederlandse kastelen en buitenplaatsen die in de negentiende eeuw toeristisch werden. De hoofdvraag zal zodoende luiden: Hoe ontwikkelde de productie en receptie van Nederlandse kastelen en buitenplaatsen als vroeg-toeristische bestemmingen in de negentiende eeuw? Dit vraagstuk zal aan de hand van drie deelvragen worden beantwoord. De eerste deelvraag luidt: hoe zag binnenlands reizen er in Nederland uit in de negentiende eeuw? De tweede deelvraag is: Welke Nederlandse kastelen en buitenplaatsen werden veel bezocht door vroege toeristen? Als laatste deelvraag zal uitgewerkt worden: Hoe ontwikkelde buitenplaatsen en kastelen zich als vroeg- toeristische plekken op lokaal niveau?

Methode Het tweede hoofdstuk van deze scriptie, dat voornamelijk aansluit op de eerste deelvraag, zal een kritische geschiedenis van toerisme worden beschreven. In recent wetenschappelijk onderzoek zijn met name rond de Grand Tour en negentiende eeuw verschillende ontstane clichés aan de kaak gesteld. Bovendien zal het korte binnenlandse plezierreisje worden geïntroduceerdn aangezien dat van groot belang is voor dit onderzoek. Het derde hoofdstuk geldt als een inventarisatie van kastelen en buitenplaatsen die toeristisch genoemd kunnen worden in de negentiende eeuw. Als basis hiervan zullen de reisgidsen van Baedeker en Murray gebruikt worden uit respectievelijk 1876 en 1878. Hoewel in deze scriptie de focus ligt op binnenlandse reizen en toeristen, en de Engelstalige gidsen voornamelijk door buitenlandse toeristen werden gebruikt, gelden deze bronnen als onmisbaar. Niet alleen vanwege hun (digitale) beschikbaarheid en het behapbare overzicht dat ze bieden, maar ook vanwege de praktische aard van de bronnen.8 Nederlandse bronnen zullen overigens naast de reisgidsen worden gelegd om te toetsen hoe de situatie was vanuit Nederlands perspectief. Zo wordt Craandijk bijvoorbeeld aangehaald, verschillende artikelen die verschenen in tijdschriften als Eigen Haard en een Nederlandse reisgids van Abraham Aa uit 1849.

7 Van der Laarse 2005, p. 59 8 Met de reisgidsen van Baedeker en Murray vergelijkbare Nederlandse bronnen zijn nauwelijks aanwezig, op het genoemde werk van Aa na. Er zijn overigens wel veel zeer lokale reis- en wandelgidsen beschikbaar. Echter, vanwege hun zeer complete karakter is op basis hiervan nauwelijks een overzicht te vormen.

6 Als laatste en belangrijkste onderdeel van dit onderzoek zullen twee casestudies volgen. In het vierde hoofdstuk zal kasteel Doorwerth onderzocht worden en in het vijfde hoofdstuk de ruïne van Valkenburg. Voor beide hoofdstukken is als basis een grote verscheidenheid van historische bronnen gebruikt. Voorbeelden zijn gepubliceerde en ongepubliceerde reisverslagen, reis- en wandelgidsen, historische kranten en artikelen en beschrijvingen zoals het werk van Craandijk. De variëteit van de bronnen draagt bij in een aanpak die dit onderzoek een micro-historisch karakter zal geven. De opbouw van deze hoofdstukken verschilt enigszins vanwege de beschikbare bronnen per case-study.

7 2. Reizen in Nederland

Reeds in de het midden der 18de eeuw was het gebruikelijk, dat jongelieden uit den deftigen stand, als zij de hoogeschool verlieten of gereed stonden zich te vestigen, een reis naar het buitenland deden. Men noemde dit ,,de groote tour doen,’’ en achtte het voor eene beschaafde opvoeding noodig, gedurende eenige tijd in Engeland, Frankrijk, Italie en Duitschland te vertoeven, om landen en volken te zien.9

Zo beschreef Jan Hartog in 1872 het reisgedrag van zijn landgenoten in de achttiende eeuw. Om te begrijpen hoe het vroege toerisme tot stand kwam in de negentiende eeuw, is het van belang een blik te werpen op een langere reisgeschiedenis. In het kader van dit onderzoek is het vooral belangrijk licht te schijnen op de korte binnenlandse reisjes en hoe deze tot stand kwamen. Het is met name tijdens deze tripjes dat kastelen, ruïnes en landgoederen uitvoerig werden bezocht.

Grand Tour en ‘speelreisjes’ Het vastomlijnde idee van de Grand Tour gemaakt werd door Britse, aristocratische jongemannen, begeleid door een mentor volgens een vaste route naar Rome, blijkt de laatste jaren steeds meer achterhaald.10 Gerrit Verhoeven noemt in zijn artikel ‘Vaut le Voyage?!’ verschillende herzieningen van deze definitie zoals die in verschillende onderzoeken binnen tourism studies hebben plaatsgevonden. Het idee van een puur educatieve reis, blijkt bijvoorbeeld niet altijd te hebben gegolden; in de achttiende eeuw verloor de reistraditie zijn serieuze en educatieve karakter en transformeerde meer in een kunst- en cultuurreis. Deze versie werd tot ver in de negentiende eeuw nog gemaakt.11 Een andere revisie wordt gemaakt op basis van het idee dat de Grand Tour vooral een Brits fenomeen was, mede in stand gehouden door een Britse dominantie in het onderzoeksveld.12 Verschillende publicaties wijzen op een Nederlandse, Duitse en Franse variant van de Grand Tour in de zeventiende en achttiende eeuw.13

9 Hartog 1872, p. 156 10 Verhoeven 2009(a), p. 20. Definitie uit: Heafford 1996, pp. 26-27 11 Verhoeven 2009(b), p. 65 12 Verhoeven 2009(b), p. 67 13 Zie bijvoorbeeld voor Duitse reizen: Leibetseder, M., Die Kavalierstour Adlige Erziehungsreisen im 17. und 18. Jahrhundert, 2004; Stannek, A., Telemachs Brüder. Die höfische Bildungsreise des 17. Jahrhunderts, 2001. Over Franse reizen: Boutier, ‘Le Grand Tour des gentilshommes et les académies d;éducation pour la noblesse. France et Italie, XVIe-XVIIIe siecle’, 2005; Bély, Espions et ambassadeurs au temps de Louis XIV, 1990.

8 Zelfs Poolse, Litouwse en Zweedse jongemannen maakten een zelfde type reis.14 Een van de meest baanbrekende revisies is volgens Verhoeven van de notie dat in de negentiende eeuw de Grand Tour plotsklaps werd vervangen door een nieuwe, modernere vorm van toerisme. De auteur stelt, echter, dat er al eerder een ander soort reis opkwam. Al in de achttiende eeuw bleek de Britse elite naast de Grand Tour ook kortere uitstapjes te maken in binnenland of buurlanden zoals bijvoorbeeld naar Wales, Schotland en Cornwall.15 Deze ontwikkeling liep overigens gelijk op met Duitse, Franse en Nederlandse wijzigingen in de manier van reizen. Verhoeven noemt ‘speelreisjes’, ‘plaisierraisjes’ of ‘somertogjes’ als de ontbrekende schakel in de evolutie van de Grand Tour. Deze vorm van op reis gaan verschilde fundamenteel van een Grand Tour op verschillende punten: het publiek, de bestemming(en), de motieven om te reizen en de aldaar ontplooide activiteiten.16 Bij deze alternatieve reiscultuur hoorde heel andere reisjes en bestemmingen, van korte uitstapjes naar Europese hoofdsteden tot romantische tochten langs de Rijn. Parijs werd reeds in de achttiende eeuw met zijn luxe winkels, cafés en culturele mogelijkheden een bijzonder populaire bestemming onder de Europese reizigers. Langzaamaan won de Franse hoofdstad zelfs meer terrein dan Rome. Niet langer waren educatie en zaken prioriteit, maar cultuur en amusement werden de belangrijkste beweegredenen. Zo ontstond er een geleidelijke transitie van de Grand Tour en de kortere reizen in eigen land, buurlanden, kuuroorden en de kust.17

Wat betreft activiteiten tijdens deze kortere reisjes noemt Verhoeven in zijn onderzoek Anders reizen? een viertal categorieën. Voor de Nederlandse en Brabantse elite in de achttiende eeuw gold het bekijken van kunst als een van de belangrijkste reismotieven. Hiervoor waren populaire bestemmingen niet langer alleen Italiaans, maar boden ook steden als Antwerpen, Brussel, Londen, Berlijn en vooral Parijs waardige kunstcollecties. Met dergelijke steden ging tevens winkelen gepaard, een reisactiviteit die sinds de zeventiende eeuw op bescheiden wijze groeide. Niet alleen de stedelijke bezienswaardigheden, maar ook natuur kreeg een steeds grotere betekenis voor reizigers.18 In de vroege achttiende eeuw gingen reizigers op zoek naar woeste, sublieme vergezichten. Nederlanders zochten deze met name op in de valleien van de Rijn en de Maas.19 Voor Engelse reizigers golden in dit opzicht Wales, Schotland en het Lake

14 Krasnobaev, Reisen und Reisbeschreibungen im 18. und 19. Jahrhundert als Quellen der Kulturbeziehungsforschung, 1980. 15 Verhoeven 2009(b), p. 65. Zie ook: negentiende eeuw p. 259 noot 5 16 Verhoeven 2009(a), p. 358 17 Hoyle 2013, p. 312 18 Reeds in de laat zeventiende eeuw blijken dergelijke natuurreisjes van de Nederlanders en Brabanders vaker plaats te vinden dan Grand Tours. 19 Verhoeven 2009(a), p. 363

9 District als voornaamste locaties. Deze ontwikkeling ging gepaard met de opkomst van lokale wandelgidsen. Het enige reisdoel waarmee de Nederlanders wezenlijk verschilden van de Britten, was het opzoeken van historie en vaderlandse geschiedenis. In de achttiende eeuw begon met name de Londense elite met het maken van heritage trips, waar voorzichtig een idee van een Britse identiteit tot stand kwam.20

In de negentiende eeuw werden door de Nederlanders met name twee soorten reizen veel gemaakt. Enerzijds waren dit de culturele Bildungsreisen die vooral door jongemannen gemaakt werden, anderzijds werden kortere plezierreisjes op steeds grotere schaal gemaakt. De meeste reizigers reisden in de negentiende eeuw naar Duitsland. Andere veel bezochte bestemmingen waren Frankrijk, de Italiaanse Staten, Groot- Brittannië, de Zuidelijke Nederlanden en Zwitserland.21 Een aparte categorie vormen de binnenlandse reisjes. Ze verschilden namelijk van zowel Duitse of Britse binnenlandse reizen, als van de reizen naar het buitenland van de Nederlanders.22 Met name in Engeland en Frankrijk waren binnenlandse tripjes in de negentiende eeuw ongekend populair en was er veel aandacht voor het nationale erfgoed, bijzondere landschappen, plaatselijke culinaire gebruiken en onontdekte plekjes.23 Bij de Nederlandse uitstapjes daarentegen, waren zaken als werk, educatie, Bildung of gezondheid ondergeschikt. Ze werden met name gemaakt door de stedelijke elite in een poging te kunnen ontsnappen uit het stedelijke leven. Dit gold voor zowel de fysieke stad alsook de bijbehorende sociale conventies. Voor deze reisjes was vooral een geliefde provincie om in de zomer de stad te ontvluchten, andere bestemmingen waren bijvoorbeeld Noord-Holland, Texel, Friesland, of Zuid-Holland.24 Centraal stonden recreatie en bezienswaardigheden tijdens het binnenlandse uitje. Dit betekende veel wandelingen naar verschillende hoogtepunten (wat vaak letterlijk heuvels beklommen betrof en uitkijken opzoeken) in de regio, genieten van de buitenlucht en eet- en drinkmomenten.25 Men bleef zelden op een plek en trok veel rond. Een belangrijke categorie van bezienswaardigheden vormde buitenplaatsen en landgoederen. Volgens Mickey Hoyle in ‘Levensgenot en dolce far niënte’ werden panorama’s en bossen in principe hetzelfde beoordeeld als landgoederen. Het was volgens de auteur de tentoonspreiding van rijkdom die

20 Verhoeven 2009(a), p. 362 21 Geurts 2013, p. 283. In de tweede helft van de negentiende eeuw verloren de Zuidelijke Nederlanden veel aan populariteit. 22 Hoyle 2013, p. 330. Volgens Hoyle is het echter moeilijk een goede vergelijking te maken tussen de Nederlandse situatie en de buitenlandse studies naar deze soort reizen. 23 Verhoeven 2013, p. 266 24 Hoyle 2012, p. 131 25 Hoyle 2013, p. 317; p. 321

10 bij de bezoekers een grote indruk achterliet. Hoewel het reispubliek voornamelijk uit economische en politieke elite bestond, vormde dit desondanks een groot contrast met wat men zag in de stad.26 In de negentiende eeuw was Gelderland niet alleen een geliefde plek om naar toe te reizen, er gaan in de tweede helft van de negentiende eeuw ook veel mensen wonen. Er werden nieuwe villa’s en buitenplaatsen gebouwd. Bovendien verkochten adellijke families hun historische buitenplaatsen aan tot lage adel opgeklommen leden van het patriciaat, leden van de nouveaux riches, bankiers, zakenlieden, industriëlen en oud-Indiëgangers.27 In tegenstelling tot stadswoningen, werden landhuizen zonder gêne ingezet om welvaart te tonen.28 Dit speelde vooral voor degenen die hun status en rijkdom recentelijk verworven hadden. Dit resulteerde onder andere in de aanleg van zeer omvangrijke romantische landschapsparken volgens de nieuwste smaak.29 Van de overweldigende statusvertoning kregen de stedelingen geenszins genoeg en aldus probeerden zij zo veel mogelijk van deze plekken ervaren.30

26 Hoyle 2012, p. 129 27 Crols 2014, p. 180 28 Van der Laarse 2014, p. 20 29 Van der Laarse 2014, p. 14; p. 20 30 Dat de buitenplaatsen altijd al hiervoor werd ingezet bevestigd Craandijk in zijn uitleg over dit fenomeen in de achttiende eeuw: ‘Men bragt er, wat de kunst er kon brengen, wat de smaak er eischte, wat de rijkdom er veroorloofde, en niet ligt was voor stadgenoot en vreemdeling de bron van telkens nieuwe verbazing en bewondering uitgeput.’ Craandijk 1876, p. 235

11

Afbeelding 1 - 'Uit de tijd van trekschuit en diligence', een terugblik op vervoer van andere tijden. Uit 1925, kunstenaar onbekend

‘Massatoerisme’ in de negentiende eeuw Vooral na het eind van de Napoleontische oorlogen in 1815 zouden de Britten massaal op reis gaan en wordt er gesproken van massatoerisme waarbij reizen democratiseerde en vercommercialiseerde.31 Eveneens kenmerkend voor die periode zou de opkomst zijn van badplaatsen en van het kusttoerisme.32 Toch is hier enige nuance geboden. Hoewel het reizen andere vormen aannam na de komst van de stoomtrein, de toeristenindustrie begon te groeien en de anti-toeristen opkwamen die op krampachtige wijze andere toeristen probeerden te ontlopen, kan er van massatoerisme niet gesproken worden.33 In de negentiende eeuw zou vooral reizen volgens de ‘speelreisjes’-traditie een hoge vlucht nemen. Een van de grootste misvattingen is dat reizen in de negentiende eeuw plots voor een groot publiek toegankelijk werd. Het is alleen niet correct om te stellen dat in deze periode het voor vrouwen en de middenklasse vanzelfsprekend werd om te gaan reizen. Het aantal mannelijke reizigers is in deze eeuw in Nederland aanzienlijk groter dan het aantal vrouwelijke reizigers. Er waren twee voorname redenen dat reizen voor hen niet tot een mogelijkheid

31 Urry 2002, p. 16. Volgens Urry ontstaat er in de negentiende eeuw, vooral in de tweede helft, een democratisering plaats van reizen. Een van de redenen die hij hiervoor noemt is de opkomst van de stoomtrein waarmee de middenklasse massaal mee ging reizen. 32 Verhoeven 2009(b), p. 66 33 Furneé 2013, p. 259. Buzard 1993, p. 153.

12 behoorde. Allereerst was reizen voor vrouwen met kinderen hoogst onpraktisch, hier moest zij namelijk voor zorgen.34 Moeders konden, in tegenstelling tot vaders, hun kinderen niet achter laten om op reis te kunnen gaan. Vanwege bijvoorbeeld het geven van borstvoeding was reizen met jonge kinderen was überhaupt geen optie. Waren de kinderen ouder, dan konden ze ook niet thuis worden gelaten en moesten ze desnoods mee op reis. Een tweede reden waarom er nog altijd relatief weinig vrouwen reisden, was dat men nog altijd meende dat reizen een doel moest hebben. Hoewel de aard van het reizen steeds vrijblijvender was geworden, werd het beschouwd als een investering in de reizigers algemene ontwikkeling en een investering op zakelijk gebied door bijvoorbeeld nuttige contacten op te doen. Waar de status van een familie voornamelijk werd opgehangen aan de opleiding en het beroep van de man, was een reis voor hen een zinnige investering. Een vrouw die op reis ging werd zodoende in het algemeen als weinig zinvol beschouwd. 35 Ondanks deze opvattingen schrijven er in de negentiende eeuw steeds meer twintig- en dertigjarige vrouwen reisverslagen, wat er van getuigt dat ze meer beginnen te reizen. Voor nette vrouwelijke reizigers gold overigens wel dat het hoogst ongepast was om alleen te reizen.36 Voor de middenklasse gold over het algemeen dat áls ze op reis gingen dat het voornamelijk werk-gerelateerd was. Rond 1900 begon deze groep pas met het maken van reisjes voor ontspanning en plezier. Reizen in de negentiende eeuw was bovendien niet goedkoop. Hoewel de komst van een spoorwegennetwerk het reizen verkortte, bleef het vervoersmiddel voor velen (te) kostbaar.37 Ook diligences en postkoetsen waren niet goedkoop.38 Het zouden voornamelijk de georganiseerde reizen zijn die het voor de middenklasse mogelijk maakte om er tussen uit te gaan. Het bekendste voorbeeld hiervan was de Britse reisorganisatie van Thomas Cook. Ook Nederland kende in de negentiende eeuw een dergelijke organisatie: Lissone, opgericht in 1876.39 Uit onderzoek van Anne Stegehuis naar de organisatie bleek de gemiddelde prijs voor de reizen meer aan te sluiten op het budget van hogere klassen dan die van de middenklasse. Toch stelde de Nederlandse organisatie, evenals de Britse evenknie overigens, koopmannen, journalisten en ambtenaren die een Grand Tour niet konden veroorloven, in staat te reizen.40 De georganiseerde reizen van Lissone waren al met al in de negentiende eeuw voornamelijk weggelegd voor de bovenlaag van de Nederlandse

34 Volgens Anna Geurts had dit in eerste plaats te maken met een ideologie van een strikte taakverdeling tussen man en vrouw. Zodoende werden kinderen écht ervaren als een praktisch bezwaar om niet te gaan reizen, omdat het simpelweg de beste manier van handelen was. Geurts 2013, p. 280 35 Geurts 2013, p. 281 36 Stegehuis 2013, p. 345 37 Geurts 2013, p. 272 38 Mak 2005, p. 20 39 Stegehuis 2013, p. 331 40 Stegehuis 2013, p. 344. De auteur stelt dat er eerder een ‘democratisering in de breedte’ plaatsvond dan een ‘democratisering naar beneden’.

13 bevolking. Voor de eerder genoemde vrouwen bleek de formule overigens een uitkomst, zij konden namelijk op deze manier zonder begeleiding op reis.41

Afbeelding 2 - Station Haarlem. Uit Beschrijvingen der Nederlanden uit 1841

41 Bij Cook gingen er zelfs overwegend vrouwen mee naar tripjes naar het continent. Ook bij Lissone lijkt deze ontwikkeling te hebben plaatsgevonden. Urry 2002, p. 24; Stegehuis 2013, pp. 345-346

14 3. Toeristische kastelen en buitenplaatsen

En wie nog een weinig verder wilde gaan, die vond in het heerlijk Kennemerland en langs den liefelijken Vechtstroom als de voorsteden van het magtig Amsterdam, die vond er al de weelde en al den luister der trotsche koopstad, vereenigd met het prachtig groen van bosschen en weiden, die vond er natuur en kunst verbonden tot een geheel, dat niet alleen de uitbundigste lofspraak der gepruikte poëten uitlokte, maar ook de bewondering opwekte van den vreemdeling, die de heerlijkheden van veel trotscher landschappen en den luister van alle Europesche hoofdsteden kende.42

Craandijk blikt hier terug op de vele buitenplaatsen in achttiende eeuw die volgens hem met name in de jaren dertig van de negentiende eeuw op grote schaal waren ‘gesloopt, vernield, verwoest, verstrooid door de algemeen heerschende onverschilligheid voor vaderlandse kunst en oudheden’. Toch bezat Nederland er nog veel en waren zij voor de vreemdeling een bron van verwondering en vermaak. 43 Dit blijkt onder meer uit de aandacht die aan dit fenomeen geschonken wordt in hun reisgidsen: Murray’s A Handbook for travellers in Holland and Belgium uit 1876 en Baedekers Belgium and Holland – Handbook for Travellers uit 1878.

Reisgidsen Er werden in de loop van de negentiende eeuw door talloze uitgevers in verschillende landen nieuwe reisgidsen uitgegeven.44 Met name de gidsen van Murray en Baedeker domineerden in Europa en Amerika de markt. John Murray (1778-1843) en Karl Baedeker (1801-1859) brachten vrijwel tegelijkertijd hun eerste reisgids uit voor een reis langs de Rijn, in respectievelijk 1836 en 1839.45 De reisgidsen naar Europese bestemmingen en daar buiten van

42 Craandijk 1876, p. 236 43 In het begin van de negentiende eeuw was er een impuls van ontginning, parkaanleggen en villabouw in bijvoorbeeld gebieden als Kennemerland, de Utrechtse Heuvelrug, de zuidelijke Veluwzoom en het gebied rond Zutphen en Lochem. Daar tegenover stond dat de Noord-Hollandse polders en Friesland aan populariteit verloren. Van der Laarse 2014, p. 20 44 Verhoeven schetst overigens een ontwikkeling van reisgidsen in de achttiende eeuw die aansluiten op het ontstaan van nieuwe soorten reizen. Zo richtte kunst- en reisgidsen zich meer op kunstreizen en namen steeds meer kunstkritisch jargon op en werd er steeds meer commerciële informatie gegeven over onder andere winkels. Ook verschenen er wandelgidsjes en arcadia’s. Verhoeven 2009(a), pp. 361-363 45 Koshar 1998, p. 330. In 1932 bracht Baedeker Professor Johan August Klein’s Rheinreise von Mainz bis Köln uit, een verzameling van verslagen van de geschiedenis, omgeving en kunst van het gebied langs de

15 beide uitgevers waren zeer succesvol en werden nog lange tijd geproduceerd door hun zoons nadat de oprichters ervan overleden. De concurrerende uitgevers namen veel elementen van elkaar over. Voorbeelden hiervan zijn de genummerde routes (bedacht door Murray) en de asterisk of ster bij onmisbare bezienswaardigheden (bedacht door Baedeker)(zie voor bezienswaardigheden in Nederland met een ster de bijlage: tabel 1). Het publiek dat de reisgidsen gebruikte kwam min of meer overeen. Murray richtte zich op een intelligente Britse reiziger van goede afkomst die met dank aan de moderne tijden een reis kon maken die wat tijd betrof efficiënt was; hij kon meer zien in kortere tijd. Hoewel Murray’s beoogde reiziger was gevormd door de Grand Tour traditie was hij praktisch, bescheiden en maakte hij deel uit van de moderne tijd.46 Baedeker richtte zich eveneens op een welvarende, individuele (Duitse, Franse en Britse) toerist wiens tijd en geld kostbaar was. Baedeker wilde ‘zijn’ reizigers bovenal helpen hun kostbare tijd en geld te besparen, door tussenpersonen uit de toeristenindustrie onnodig te maken.47 Het bood de toerist daarnaast de mogelijkheid om zelfstandig op reis te gaan en zichzelf te redden in plaats van mee te moeten gaan op de georganiseerde reizen zoals die van bijvoorbeeld Thomas Cook. In de negentiende eeuw verschenen overigens ook Nederlandse reisgidsen voor hen die in eigenland een tripje wilde maken. In 1821 verscheen het Algemeen reisboek, door het Koninkrijk der Nederlanden uit 1821 uitgegeven door Evert Maaskamp te Amsterdam. In de opbouw van het boek zijn ruim tweehonderd bladzijden ‘algemeen overzicht’ die een onoverzichtelijk opsomming van geschiedenis en steden vormen. Overige hoofdstukken zijn gewijd aan diligencediensten, afstanden en postkantoren. Van de systematiek die Murray en Baedeker aanhouden is geen enkele sprake. Dit is wel het geval bij de Gids voor reizigers door Nederland door Pieter Witkamp in 1847 en Nederland. Een handboekje voor reizigers door Nederland door Abrahaman van der Aa in 1849.48 Zo worden steden in aparte hoofdstukken behandeld en beginnen deze met praktische informatie over waar de reiziger kan slapen, eten en post kan versturen. Vervolgens wordt de geschiedenis uiteengezet waarna de bezienswaardigheden volgen. Ondanks de overeenkomende ordening verschillen de Nederlandse uitgaven op verschillende aspecten van hun buitenlandse evenknieën. In beide uitgaven ontbreekt een introductie op het land en wordt er geen gebruik gemaakt van een

Rijn. Het was afkomstig uit de boedel van een failliete uitgeverij die Baedeker had overgenomen. Toen circa drie jaar later deze voorraad op ging, herschreef hij de gids aanzienlijk en gaf deze opnieuw uit. Hij deed dit alleen niet uit zijn eigen naam, vandaar dat deze uitgave niet helemaal zijn eerste gids genoemd kan worden. In 1839 bracht hij een zwaar aangepaste versie van deze gids uit onder zijn eigen naam, samen met twee nieuwe gidsen over Nederland en België. Mendelson 1985, p. 2. 46 Koshar 1998, pp. 326-328 47 Baedeker 1878, p. v 48 In de inleiding legt Van der Aa uit dat hij bedoeld had het boekje in 1845 te laten publiceren als Nederlandse versie van de tweede Duitse uitgave van Baedekers reisgids over Nederland. Dit was hem niet gelukt vanwege ‘ongelukkige omstandigheden, waarin die Boekhandelaar geraakte’. Het was hoe dan ook niet bedoeld als kritiek op de eerder verschenen gids van Witkamp. Van der Aa 1849, p. v

16 aanbevelingssysteem met sterren. In de inleiding van zijn werk, stelt Witkamp dat het de eerste reisgids van Nederland was. Ondanks vier ‘uitvoerige beschrijvingen sinds 1839 van het Koninkrijk der Nederlanden’, was hier volgens hem kennelijk toch veel behoefte aan.49 Hieruit blijkt dat deze vier werken gebruikt werden door reizigers wanneer zij door het land wilden gaan reizen, maar kennelijk konden ze geen reisgidsen genoemd worden.50 Waarom het Algemeen reisboek door Witkmap niet beschouwd werd als reisgids blijft onduidelijk.

Afbeelding 3 - Uitzicht op de Vecht bij Breukelen met vele buitenplaatsen, koepeltjes en theehuizen rond 1850. Kunstenaar onbekend.

49 Witkamp 1847, ‘voorberigt’. Een hier van lijkt Beschrijvingen der Nederlanden uit 1841 te zijn, waar Witkamp aan meegewerkt had. Op welke andere uitgaven hij doelt is niet volledig duidelijk. 50 In de tekst van Beschrijvingen der Nederlanden wordt veel gedacht vanuit ‘de reiziger’, bijvoorbeeld: ‘Zeer gemakkelijk valt het den reiziger, in deze galerijen twee onderscheidene soorten van bewerking der groeven waar te nemen[…]’. Of: ‘Wanneer de reiziger der zomers de hoofdplaats van Noord-Brabant nadert […]’. Beschrijvingen der Nederlanden 1841, p. 641; p. 586

17 Terugkomend op de buitenlandse gidsen, bieden de introducties interessante informatie over Nederlandse kastelen en buitenplaatsen. Tussen de stereotypische uitleg van Nederland als een land van kaas, polders, molens, klederdracht, koeien, een overdreven schoonmaakdrang van het volk en de bezienswaardige kunstcollecties, wordt in beiden gidsen de buitenplaats geschaard.51 Over het algemeen getuigen de zomerverblijven van de Nederlandse bovenklasse en gepensioneerde kooplieden van weinig smaak aldus Murray en Baedeker. Hun tuinen daarentegen zijn een welkome toevoeging aan het landschap, dat de schrijvers als plat en saai omschrijven.52 Blijkbaar werden de Nederlandse buitenplaatsen door Murray als zeer verschillend ervaren van Britse country-houses, gezien de speciale aandacht die de auteur er aan schenkt. Uit de beschrijving blijkt dat het niet zozeer om de buitenplaats als fenomeen gaat dat door hem als enigszins wonderlijk ervaren wordt, maar enkele aspecten die de Nederlandse versie typeerden. Onder het kopje ‘Gardens and summer-houses’ gaat Murray in op de Nederlandse tuinkunst, de zomerhuisjes met of zonder hoofdhuis en de opvallende namen die de Nederlanders geven aan hun toevluchtsoorden. Volgens de gidsen waren talloze buitenplaatsen door het hele land te zien vanaf wegen en kanalen. Waar met name de tuinhuisjes of zomerhuisjes langs het water die goed zichtbaar waren, waar men vooral ’s zomers veel tijd doorbracht met theedrinken en het bekijken van passanten.53 Aan kastelen of ruïnes in Nederland wordt in beiden gidsen in de introductie geen extra aandacht besteedt. In totaal noemt Murray in de reisbeschrijving door Nederland in totaal twaalf buitenplaatsen/landgoederen, negen gebieden met veel buitenplaatsen, vier kastelen, vijf kasteelruïnes en vier koninklijke paleizen (zie bijlage: diagram 1 en tabel 2).54 Baedeker wijst zijn lezers op zeventien buitenplaatsen/landgoederen, zes gebieden rijk aan buitenplaatsen, vier kastelen, vijf kasteelruïnes en vier koninklijke paleizen (zie bijlage: diagram 2 en tabel 2).

51 Over het schoonmaken schrijft Murray het volgende: ‘It may appear paradoxical to say that cleanliness is carried to excess in Holland; but the passion for purifying really runs to such a height among Dutch housewives that assertion is by no means groundless: everything has an air of freshness. […] Spiders must stand a worse chance here than in any other country of the globe. Assiduous war is waged against them, the weapon in use being a broom as long as a boarding pike; and the forlorn attempt of a solitary spinner to establish himself in the corner of a window, to which elsewhere he might be supposed to have a prescriptive right, is immediately detected and scattered to the winds.’ Murray 1876, p. 19 52 Baedeker beschrijft de situatie als volgt: Although nature has not bestowed her charm lavishly on Holland, the careful cultivation of the fields, gardens, and plantations imparts a picturesque and prosperous appearance to the country. Baedeker 1878, p. xxvii. Ook Murray is zeer positief over de tuinen in het Nederlandse landschap: ‘They [de tuinen] present de most perfect pictures of prettiness, with their meandering walks and fantastically cut parterres, filled with flowers of gaudiest hue.’ Murray 1876, p. 16 53 Murray zegt over deze koepeltjes en theehuisjes: ‘By a pecurilarity of taste, they are invariably placed in a stagnant ditch, which is usually covered with a luxariant crop of green duckweed, and often offends the nose by the noisome odours which it exhales.’. Murray 1876, p. 16 54 Voor de indeling van deze categorieën heb ik de termen van Baedeker en Murray vastgehouden. Alles wat in de gidsen country seats, (pleasure)gardens, parks, summer residences, estates etc. wordt genoemd, vallen hierbij in de categorieën buitenplaatsen/landgoederen. Alleen kastelen die als zodanig worden aangeduid in de tekst vallen in deze categorie. Deze indeling als zodanig is van belang vanwege de functie die er op dat moment aan toegeschreven wordt.

18 Bijna alles bevindt zich in Noord-Holland, Zuid-Holland en Gelderland. Een enkel object bevindt zich in Noord-Brabant, Zeeland en Utrecht.

Afbeelding 4 - Het kasteel Rozendaal met bezoekers rond 1850. Door W.H. Last

Buitenplaatsen en landgoederen Wanneer men buitenplaatsen, en met name hun befaamde tuinen wilde bezoeken, was de omgeving van Arnhem hiervoor het meest geschikt. Beadeker schrijft dat het gebied rond Arnhem het meest pittoresk is van Nederland. Murray legt uit dat het gebied ook wel doorgaat als het Nederlandse paradijs.55 In deze weelde bevonden zich een aantal buitenplaatsen met mooie en toegankelijke parken.56 Beide auteurs waren het er over eens dat Hartjesberg, of ook wel Sonsbeek, van J.H.C.J. Baron van Heeckeren van Enghuizen veruit het mooiste exemplaar was. Baedeker geeft de plek een ster. Baron van Heeckeren had tussen 1821 en 1848 het

55 Hij schrijft: ‘[…] it’s chief attractions, besides those which derive from art, are the abundance and purity of flowing streams, to which the native of other Dutch provinces is a stranger, and the beauty of the trees.’ Murray 1876, p. 71 56 Murray verwittigd zijn lezers wel dat bij sommige opengestelde landgoederen alleen waarschuwingsborden in het Nederlands zijn. Op deze borden worden gasten geattendeerd op man-traps en spring-guns; dit waren boobytraps om ongewenste gasten op een landgoed buiten het gebied te houden. Murray 1876, p. 71

19 landgoed uitgebreid hervormd en laten verfraaien.57 Onder begeleiding van ‘den Poortier’ kon men onder andere mooie boompartijen, vijvers, watervallen, grotten, een hertenpark en een renbaan bekijken. Het was absoluut noodzakelijk om daarnaast ook te genieten van het uitzicht vanaf de Belvedere-toren. Witkamp die lyrisch is over Sonsbeek, spreekt over de ‘Europeesche vermaardheid’ die de plek heeft verworven.58 Ook Van der Aa en Craandijk bevelen de plek van harte aan.59 Ondanks zijn bekendheid werd in 1899 het 500 hectare tellende landgoed aangekocht door de gemeente Arnhem voor de aanbouw van een woonwijk. De waarde van het landschapspark werd erkend en zodoende werd besloten een gebied van zesenzestig hectare te behouden en voor publiek open te stellen, de rest werd bebouwd. Buitenplaatsen langs de Vecht, in Diemermeer bij Amsterdam, rondom Leiden, Delft en Den Haag worden beschreven als attractief en boden de reiziger de gelegenheid dit typische fenomeen te kunnen bewonderen wanneer men van de ene plek naar de ander reisde. Volgens Murray was langs de Vecht een bijna ononderbroken tuin ontstaan door de vele buitenplaatsen, waar de Nederlandse smaak voor tuinieren bij uitstek goed te aanschouwen was.60 Van deze gebieden met talloze buitens wordt de reiziger niet aangeraden er een te bezoeken.

57 Beek 1989, p. 45 58 Witkamp 1847, p. 318 59 Craandijk bezoekt in zijn wandeling beschreven in 1879 het park niet, maar schrijft er het volgende over: ‘Maar gelijk het daar voor ons ligt, gelijk het ook den spoorwegreiziger bij het naderen van Gelderlands liefelijke hoofdstad reeds van verre tegenschittert, geeft het den indruk van een der schoonste bezittingen te zijn, waarop de rijke Veluwenzoom mag roemen.’ Craandijk 1879, p. 131 60 Murray 1876, p. 69. De passage waar deze zin in voorkomt is door Van der Aa vrijwel direct vertaald en overgenomen.

20

Afbeelding 5 - Waterval op het landgoed van Sonsbeek. Door H.W. Couwenberg, uit ca. 1800

Afbeelding 6 - Uitzicht op het huis Sonsbeek. Uitgegeven door Desguerrois & Co uit ca. 1838

21 Kastelen In tegenstelling tot buitenplaatsen is er relatief weinig aandacht voor kastelen in de buitenlandse reisgidsen. Er lijken er weinig te zijn die de toeristen konden bezoeken of waarvan hen werd aangeraden ze te bezoeken. De enige kastelen die het bezoeken waard waren, bevonden zich in de omgeving van Arnhem, zoals kasteel Biljoen en kasteel Doorwerth.61 Bij deze voorbeelden ging het, echter, vooral om hun fraaie opengestelde tuinen. Overigens worden deze kastelen met grote parken en bossen door Murray en Baedeker niet gecategoriseerd als kastelen, maar worden ze aangemerkt als landgoederen. Voor kastelen als opzichzelfstaande objecten hebben de uitgevers weinig oog. Er zijn meerdere aannemelijke redenen waarom dit het geval was. Allereerst blijkt dat er met name interesse getoond wordt voor de romantische tuinen en parken, waarbij de hoofdgebouwen van landgoederen er nauwelijks toe doen. Zo valt te verklaren waarom kasteel Biljoen en kasteel Doorwerth genoemd worden. Overigens zijn er ook enkele andere mogelijkheden van een praktischer aard. Zoals kastelen die waren afgesloten waren voor publiek vanwege hun functie, zoals bijvoorbeeld het kasteel van Breda waar de militaire academie gevestigd was. Ook stonden veel kastelen leeg of waren ze in ernstig verval geraakt. Een voorbeeld hiervan is het nu populaire Muiderslot dat uiteindelijk in 1895 grondig gerestaureerd werd. Sommige kastelen lagen bovendien buiten de routes die de reisgidsen hanteerden. Dit was bijvoorbeeld het geval bij slot Loevestein, dat bovendien eind negentiende eeuw in beheer was van het departement van Oorlog als opslagplaats én in slechte staat verkeerde. In de gidsen wordt weliswaar veel aandacht besteed aan de geschiedenis van de voormalige staatsgevangenis, in het bijzonder aan de ontsnapping van Hugo de Groot. Het kasteel zelf was voor toeristen alleen zichtbaar vanaf de stoomboot waarmee zij over de Waal konden varen. Het kasteel had meer een symbolische historische waarde dan dat het een toeristische bestemming was. Dat veranderde toen het kasteel nog vóór de Eerste Wereldoorlog werd overgedragen aan het departement van Binnenlandse Zaken omwille van de toeristische mogelijkheden. ‘Fop Smit’s watertochtjes’ speelden hier op in en vanuit Rotterdam, Dordrecht en Gorinchem kon men naar de voormalige staatsgevangenis. Twaalf diensten gingen er per

dag met de ‘salonraderstoombooten’, zoals blijkt uit een Afbeelding 7 - Dienstregeling van Fop Smit's Watertochtjes van 1897-1898. reclame in een bezoekersgidsje van Loevestein uit 1912.62 Door W.A. van Konijnenburg

61 Door Murray en Baedeker worden deze kastelen overigens als landgoederen aangemerkt. 62 Veerle 1912, p. 1. Deze bezoekersgidsjes zijn enkel in het Nederlands uitgebracht wat doet vermoeden dat vooral Nederlandse toeristen het kasteel veelvuldig gingen bezoeken. In de laatste editie van een

22 In de gidsen van Witkamp en Van der Aa worden er, in tegenstelling tot de internationale gidsen, wel vele kastelen genoemd.63 Deze bevinden zich over het algemeen buiten het aandachtsgebied van Murray en Baedeker, in provincies zoals Limburg en Noord- Brabant. Enkele van deze kastelen worden in de teksten van zowel Witkamp als Van der Aa aangeduid als ‘schoon’, ‘fraai’ of ‘bezienswaardig’. Overigens blijkt vaak niet of de kastelen van binnen bekeken kunnen worden of alleen van een afstandje en of het mogelijk is er te wandelen. Andere kastelen lijken vooral genoemd te worden ter compleetheid van de beschrijvingen van de omgeving.64 Helaas valt moeilijk op te maken of ook hier een voorkeur aanwezig is voor natuur boven architectuur.

Afbeelding 8 - Slot Loevestein vanaf het water met op de voorgrond een salonraderstoomboot. Uit Beschrijvingen der Nederlanden uit 1841

Nederlandse reisgids uit 1910 heeft Baedeker de route over de Waal er volledig uit gelaten en wordt het kasteel niet meer genoemd. Dit doet eveneens vermoeden dat buitenlandse toeristen er niet heen gingen. 63 De Nederlandse gidsen zijn overigens veel completer en gedetailleerder van aard dan de gidsen van Murray en Baedeker. 64 Van der Aa schrijft in sommige gevallen bijvoorbeeld: ‘Verder landinwaarts in, […], ligt het oude en aanzienlijke dorp Hilvarenbeek, aan de Hilver, met eene ruime markt, het kasteel Groenendaal, 1 orgelmakerij, 2 leerlooijerijen, 1 ros-olie- en 2 windkorenmolens, waarvan een tevens tot schorsmolen gebezigd wordt, en 1 kaarsenmakerij, welke de omliggende kerken van de noodige waskaarsen voorziet.’ Van der Aa 1849, p. 260.

23 Ruïnes Onder de kasteelruïnes in Nederland waren er een aantal die Murray en Baedeker het bezoeken waard vonden. Zo kwam men de picturesque ruïne van kasteel Brederode tegen tijdens een wandeling met prachtig uitzicht op in het duinrijke gebied rond Bloemendaal. Een ruïne van een totaal andere orde was de Burcht in Leiden, dat eveneens een mooi uitkijkpunt bood over de stad. Het restant van een middeleeuws mottekasteel zou volgens de auteurs een Romeins verleden hebben. Baedeker was destijds niet erg te spreken over de staat van het gerestaureerde bouwwerk: ‘[…] the building, now unskillfully restored and adorned with pinnacles, belongs to the garden of Hotel Burg.65 De derde ruïne die men niet mocht missen, Murray gaf het een ster, waren de overblijfselen van het Valkhof te Nijmegen. Er worden - niet altijd even historisch correcte - grote namen verbonden aan de plek in de gids: ‘[…]the castle of the Valkenhof, […], said to have been built by Julius Caesar, and inhabited by Charles the Great.’66 Wat de plek naast de historische figuren bijzonder maakte waren de overblijfselen van het burchtcomplex zelf, gelegen in de natuurlijke omgeving en vanwaar een fraai uitzicht over de Waal te zien was.

Afbeelding 9 - De Burcht. Uit Beschrijvingen der Nederlanden uit 1841

65 Baedeker 1978, p. 221 66 Murray 1876, p. 71

24 Craandijk beschrijft in 1882 het park als een heerlijke plek om te wandelen, toch mist hij de romantische ervaring van een ruïne:

Wij zouden wel een mantel van klimop zich willen zien plooijen om die oude steenen, wij zouden de gebroken kolommen half onder gras en struiken bedekt willen zien en de knoestige vlierstruik wortelend binnen den halfronden muur. Nu maakt het overschot van de kapel van Barbarossa wel wat den indruk van een kunstmatige ruïne.67

Hij betreurt het daarnaast ten zeerste dat het complex verwoest werd in 1794 door de Fransen.68 In 1886 werd het complex opnieuw vormgegeven zodat het meer een eenheid zou vormen met verschillende stadsparken en plantsoenen rondom de stad. In een artikel door P. Feenstra uit het tijdschrift Eigen Haard uit datzelfde jaar werd aandacht geschonken aan een nieuwe brug die toen gebouwd werd om het park toegankelijker te maken. De schrijver roept dichters en schrijvers op de nieuwe brug te belopen en zich te laten inspireren tot een werk dat de historie van de plek zal doen herleven.69 Het laten herleven van oude gloriedagen wenst hij niet in materiele vorm; een restauratie was niet nodig. Tien jaar later verscheen er in Eigen Haard nog een stuk over de plek. Deze schrijver koestert eveneens nostalgische gevoelens:

Want groene plekjes, verlokkende vergezichten, lommerrijke wandelingen bezitten wij bij Nijmegen in zoo grooten overvloed, dat we het Valkhof in zijn tegenwoordige gedaante, hoe schoon ook, toch heel graag zouden missen, konden we er dat reusachtige stuk geschiedenis voor terug krijgen, dat opklom tot de tijden der Karolingers, ja der Romeinen, dat sprak van eeuwen her, dat herinnerde aan zooveel groote vorsten, die er hun intrek namen, dat een monument was, waarin het ridderwezen en de vorstenhuizen van vroeger eeuw, in eene omheining, werden gehuldigd en herdacht.70

67 Craandijk 1882, p. 205 68 Craandijk 1882, pp. 205-206. Hij zegt hierover: ‘Hoe gaarne zouden wij een gebouw als dit, om ouderdom, bouwstijl en geschiedenis een der merkwaardigsten van den lande, met eigen oogen hebben aanschouwd!’ 69 Feenstra 1886, p. 516 70 Poelhekke 1896, p. 693

25

Afbeelding 10 - Kapel bij de ruïne van Valkhof. Uit Beschrijvingen der Nederlanden uit 1841

Koninklijke paleizen In de Engelstalige reisgidsen zijn de koninklijke paleizen de enige categorie onder de buitenplaatsen en kastelen waarvan wordt aangeraden ze ook vanbinnen te bezichtigen.71 Voor Huis ten Bosch, Paleis Soestdijk en Paleis het Loo was het voor toeristen mogelijk het interieur te bekijken wanneer de bewoners er niet verbleven. Het Paleis op de Dam was altijd opengesteld aangezien het niet bewoond werd. Het interieur was zeer de moeite waard, maar wat men ook absoluut niet mocht missen was het uitzicht vanaf de toren. Baedeker benadrukte de noodzaak het paleis, maar óók de toren te bezoeken door hen beiden apart van een ster te voorzien. Hij geeft overigens ook een ster aan Huis ten Bosch. Hij beschrijft in zijn gids de eetkamer, de Chinese kamer, de Japanse kamer en als kers op de taart de Oranjezaal. De schilderingen van Jordaens zijn het best volgens de auteur, over de rest zegt hij: ‘[…]the others contain several bold and finely conceived groups, but exhibit numerous traces of the inaccurate drawing of Rubens’ school, while the general effect is far from pleasing.’72 Een van de in totaal twee genoemde kastelen of buitenplaatsen in de provincie Utrecht is Paleis Soestdijk.73 Vooral de paar mooie schilderijen waren het bekijken waard en dat was

71 Één uitzondering daarop was Paviljoen Welgelegen in Haarlem dat een openbare functie had; ’s Rijks Museum was er gevestigd. Het had een collectie van ongeveer driehonderd werken van Nederlandse en Belgische kunstenaars, ‘many of them mediocre’. Op de beneden verdieping was het Koloniaal Museum gevestigd. Deze buitenplaats werd tot 1820 overigens bewoond door prinses Wilhelmina van Pruisen en kreeg daarna een museale functie. 72 Baedeker 1878, p. 218 73 Murray 1876, p. 72. . Het ging de auteur duidelijk niet om het mooie of bijzondere exterieur: ‘[…] the mansion is an extensive whitewashed building, with no pretension to architectural display, but is

26 mogelijk wanneer prins Hendrik II er niet verbleef. Baedeker wijdt beduidend minder woorden aan het koninklijk paleis, hij noemt enkel dat Soestdijk het mooiste voorbeeld van de talloze buitenplaatsen in de omgeving. Over de mogelijkheid het paleis te bezoeken zwijgt hij. Uit een artikel uit Eigen Haard geschreven in 1878 door Craandijk lijkt het paleis voor de auteur meer te betekenen dan een aardig buitenverblijf. Hij noemt het paleis een bewaarder van herinneringen aan Nederland en Oranje ‘beiden dierbaar en heilig’. In het paleis zou de bezoeker die herinneringen in overvloed aantreffen.74 Uit het artikel blijkt ook dat, tot grote spijt van Craandijk, het paleis Soestdijk ’sedert eenigen tijd’ gesloten is voor publiek. Hij vraagt zich dan ook af of de prins zich bewust is van de grote onvrede onder hen die het paleis graag zouden willen bezoeken.75 Prins Hendrik II was dat jaar ziek. Uiteindelijk zouden de mazelen hem in 1879 fataal worden. Vermoedelijk had hij geen behoefte aan bezoekers terwijl hij ziek was.

comfortably and luxuriously furnished, very prettily situated, and encircled by a wood many miles in extend.’ 74 Craandijk 1878, p. 333 75 Craandijk 1878, p. 333

27

Afbeelding 11 - Huis ten Bosch. Uit Beschrijvingen der Nederlanden uit 1841

Afbeelding 12 - Waterloozaal van paleis Soestijk omstreeks 1900. Foto van Adriaan de Boer

28

4. Kasteel Doorwerth

Gedurende de laatste jaren vooral wordt deze zijde van Arnhem, waarin en de heerlijkheid Doorwerth gelegen zijn, door vreemdelingen veelvuldig bezocht, en schijnt met Velp en deszelfs omringende landgoederen niet meer uitsluitend de voorkeur te geven.76

Dit citaat uit De Gids door de heerlijkheid Doorwerth uit 1847 wijst er op dat het veelvuldig bezocht werd halverwege de negentiende eeuw. Helaas worden er geen aantallen genoemd. Toch moet Doorwerth een populaire bestemming zijn geweest onder bezoekers. De reisgids van Murray bevestigt dat niet alleen de buitenplaatsen rond Velp een ‘must-see’ zijn; de mooiste uitzichten op Arnhem zouden te zien zijn vanaf het landgoed van Baron van Brakell.’77 Let wel: het gaat Murray slechts om het magnifieke uitzicht, over het kasteel of de natuur wordt geen woord gerept. Baedeker schenkt weinig aandacht aan het kasteel wanneer hij het noemt tijdens zijn beschrijving van een vaartocht van Arnhem naar Rotterdam.78 Een groep bezoekers aan deze heerlijkheid waren leden van de Amsterdamse elite. In zes ongepubliceerde reisverslagen afkomstig van het Amsterdams Stadsarchief uit de periode van 1811 tot 1853 worden bezoeken aan Doorwerth genoemd. De reisverslagen zijn in chronologische volgorde van de hand van: Suzanna Boissevain (reisverslag uit 1811), Clara Catharina Bonn (reisverslag uit 1823), Attje Meyes de Vries (reisverslag uit 1823), Pieter de Clercq (reisverslag uit 1826), Elisabeth Maria Smissaert (reisverslag uit 1832) en Matthijs de Clercq (reisverslag uit 1853). In augustus 1887 bezoekt ook de vijftienjarige jongedame H.E. Fabius met haar oom, tante en mejuffrouw Kruseman het kasteel. Haar gepubliceerde reisverslag van dit reisje werd in 1985 uitgebracht.

76 Van der Dussen 1847, p. v 77 Murray 1876, p. 71 78 Wanneer Witkamp en Van der Aa eerder over Doorwerth schrijven, is er zowel aandacht voor de landerijen als het kasteel zelf. Witkamp 1847, p. 320; Van der Aa 1849, p. 309

29

Afbeelding 13 - De heerlijkheid Doorwerth rond 1800. Maker onbekend

30

Afbeelding 14 - Uitzicht over het landgoed Doorwerth. Door W.H. Couwenberg uit ca. 1800

Geschiedenis De negentiende eeuw betekende voor kasteel Doorwerth een korte periode van bloei en vervolgens een periode van verval. Aan het begin van de eeuw was het kasteel eigendom van de familie Bentinck. De familie bewoonde het kasteel niet, omdat deze in Engeland resideerde. Het kasteel had zo’n vijftig jaar leeg gestaan en was inmiddels in verval geraakt. In 1837 verkocht de familie Bentinck het kasteel en de bijbehorende gronden, inclusief het dorpje , in totaal bijna 700 hectare groot.79 De nieuwe eigenaar, Jacob Adrian Prosper baron van Brakell had het geheel gekocht voor f. 300.000,-.80 Van Brakell behoorde sinds 1832 tot de adelstand en mocht zich baron noemen.81 Hij ging meteen actief aan de slag met zijn nieuwe eigendom, hij restaureerde onder meer het kasteel. Toen dit voltooid was in 1840 trok hij er in met zijn vrouw, zes kinderen (dit zouden er negen worden) en personeel in. Van lange duur was de opleving op het kasteel niet. De baron overleed op vijfenveertigjarige leeftijd in 1853.

79 Erkens 1997, p. 89 80 Erkens 1997, p. 86 81 Website Stichting voor Heemkunde in de gemeente 2014

31 Vijfentwintig jaar later, in 1878, overleed zijn vrouw. In 1880 worden alle eigendommen verdeeld over de negen kinderen en in sommige gevallen ook weer onder hun kinderen.82 H.A. Ridder van Rappard, de kleinzoon van Van Brakell (de enige zoon van zijn oudste dochter) erfde zo het kasteel, maar hij zou het niet gaan bewonen. Het stond wederom leeg. In 1908 verkocht Van Rappard het kasteel aan J.W.F. Scheffer die de buitenplaats Duno bewoonde dat op het landgoed gelegen was.83 Het kasteel werd daarna nog eenmaal verkocht aan voormalige officier F.A. Hoefer in 1910, wiens inspanningen leidden tot de oprichting van Vereniging Doorwerth en de renovatie van het kasteel. In 1913 vestigde hij er het Artilleriemuseum.

Afbeelding 15 - Drie uitzichten op kasteel Dorwerth en uitzichten op diens omgeving. Uit Wandelingen met pen en potlood, door P.A. Schippers uit 1880

82 Van de Bunt 1974, p. 49 83 Van Brakells dochter Lousie van Brakell had Duno toegewezen gekregen. Zij en haar man Werner baron van Pallandt hadden het oude huis en lieten er een nieuwe bouwen. Louise overleed in 1884 en haar man verkoopt het bezit aan de heer Scheffer. Van de Bunt 1974, p. 50. Duno is de naam van het landgoed waarop het huis Duinoog stond. In de negentiende eeuw worden de namen door elkaar heen gebruikt voor het landgoed, het huis en de naam van de berg waarop het huis met bellevue gebouwd is.

32 Historiografie In verschillende bronnen tussen 1847 en 1901 die kasteel Doorwerth beschrijven wordt logischerwijs de geschiedenis van het kasteel uitgebreid uit de doeken gedaan.84 In een artikel uit De Huisvriend. Geillustreerd magazijn gewijd aan letteren en kunst uit 1886 door H.M. Werner licht de auteur het belang hiervan toe: ‘[…] om liefde en eerbied op te wekken voor zulke eeuwaardige overblijfselen uit het grijs verleden in het algemeen, en voor den ouden Doorwerth in het bizonder.’85 In de loop van negentiende eeuw werd het verleden van historische gebouwen steeds uitgebreider onderzocht en bepaalden historische personen en gebeurtenissen in grote mate de waardering ervan.86 Vervolgens, de loop van de jaren ’40, kwam er ook steeds meer belangstelling voor bouwkundige aspecten van gebouwen.87 Aan de hand van enkele bouwstenen die de schrijvers gebruikten om hun historie van Doorwerth te vertellen, wordt de benadering van geschiedenis van erfgoed in die periode weerspiegeld. In de negentiende eeuw gingen verschillende ‘oudheidskenners’, waaronder Werner en Craandijk, Nederland door om uiteenlopende historische overblijfselen vast te leggen.88 Welke historische personen, gebeurtenissen, bouwstijlen etc. worden er aangehaald om de waarde van het kasteel te legitimeren en bezoekers te overtuigen van zijn belang? De meest opvallende thema’s in het gevonden materiaal zijn: belangrijke of bekende personen en families die het bewoonden of bezochten, de middeleeuwse periode en de laatste bloeiperiode van het kasteel ten tijde van baron Van Brakell. In de meeste gevallen wordt de geschiedenis met name beschreven aan de hand van opsommingen van alle families en markante figuren die het kasteel ooit bewoonden.89 De enige uitzondering is de Gids door de heerlijkheid Doorwerth uit 1847 die op zeer bescheiden wijze slechts enkele familienamen kenbaar maakt.90 Bijzondere of belangrijke bezoekers worden eveneens graag genoemd. Zo noemt Craandijk het regelmatige bezoek van de prins van Brandenburg aan het kasteel tussen 1635 en 1636.91 De Vries noemt deze prins eveneens, maar ook bezoeken van Prins Frederik Hendrik in de zeventiende eeuw en ‘een Hertog van York, die

84 Deze bronnen zijn: Gids door de heerlijkheid Doorwerth door J.G.H. Van der Dussen uit 1847, Wandelingen door Nederland met pen en potlood, deel 5 door J. Craandijk uit 1880, ‘De Doorwerth’ in De Huisvriend door H.M. Werner uit 1886, ‘De Doorwerth’ in de Geldersche Volksalmak door H.M. Werner uit 1890 en Pelgrimages Door J. De Vries uit 1901. 85 Werner 1886, p. 409 86 Krabbe 2007, p. 150; p. 155 87 Krabbe 2007, p. 155 88 Brill 1931, p. 30 89 Dit is het geval in de beschrijvingen van Craandijk, van Werner en De Vries. 90 Een mogelijke reden hiervoor zou kunnen zijn dat de rentmeester die het boekje schreef, simpelweg weinig kennis had van het verleden van het kasteel. Een andere reden zou kunnen zijn dat het kasteel, dat nauwelijks toegankelijk was, van ondergeschikt belang was in de gids die zich vooral richtte op wandelaars. 91 Craandijk 1880, p. 347

33 met zijn gevolg over de gastvrije brug kwam.’92 In een onlosmakelijk verband met deze hoge bezoeken worden ook de jachtpartijen in de bossen van het kasteel genoemd.93

Door Van der Dussen, De Vries en Werner worden twee andere opmerkelijke namen genoemd. Deze overleveringen hebben betrekking op de kerkers van het kasteel, waarvan er een is vernoemd naar een zijn gevangenen die er ooit had gezeten: Jan Vinken. Veel duidelijkheid wordt er in de bezoekersgids van 1847 niet over gegeven. Een ander verhaal wordt verbonden aan de schandelijke moord op Johanna de Ruiter in 1556. Werner gaat het meest uitgebreid in op deze schandelijke gebeurtenis en vult de mysterieuze omstandigheden deels zelf in.94 Het was volgens hem mogelijk dat het te maken had met de jonge erfdochter van Doorwerth die verloofd was met Jasper van Aefferden, die de verloving verbrak voor een ander. Ook zou ze een oom hebben die aasde op haar erfenis. Hij voegt hier aan toe dat een historische novellist er mogelijk een mooi verhaal van zou kunnen maken. De eerder genoemde associatie met historische personen en gebeurtenissen lijken hier de basis te vormen voor omschrijvingen en waarderingen van kasteel Doorwerth. Een belangrijk verband hiermee was de groeiende notie van een nationale cultuur en identiteit in de negentiende eeuw met een centrale rol voor monumenten.95 Craandijk en Werner plaatsen in dat kader Doorwerth zonder enige moeite in een bredere nationale context. Hierdoor wordt ook duidelijker waarom de families de kern vormen van het verleden van Doorwerth. Zo zegt Craandijk: ‘Edele namen zijn dus aan den Doorwerth verbonden en zijn belangrijk verleden plaatst het onder de huizen van beteekenis in de geschiedenis van ons volk.’96 Werner merkt hier over op dat de geschiedenis van kastelen als Doorwerth en die van hun bezitters verweven was met die van het hele land, ‘[…] en eerbied voor de nalatenschap der voorvaderen is een dure plicht, een eisch der piëteit, die op de schouders van het nageslacht blijft rusten.’97 Een ander element dat meerdere malen wordt benadrukt in beschrijvingen van de historie van het kasteel is de middeleeuwse periode. De middeleeuwen worden met name genoemd in verband met de stichting van het kasteel, waarbij de woorden oud, aanzienlijk en

92 De Vries 1901, p. 184 93 Van Dolderen 1977, p. 148. De jachtactiviteiten die plaatsvinden op de Doorwerthse gronden leiden tot een ingezonden artikel in de Arnhemse Courant op één december 1840 dat op satirische wijze de gang van zaken schetst: ‘Op de heerlijkheid Doorwerth wordt veel , zoo men liet noemt ge-jaagd ; maar daar of de jagers of de geweren niet deugen, wordt nooit iets geraakt dan takken en bladeren, en dus het wild eigenlijk verjaagd, hetwelk dan zijne toevlugt neemt tot naburige gemeenten, voornamelijk tot Oosterbeek.’ 94 Zo fantaseert Werner: ‘Toch was deze moord ongetwijfeld de ontknooping van een treurig drama, dat, indien het in al zijne bizonderheden tot ons gekomen ware, ons wellicht een diepen blik zoude doen slaan in het zedelijke leven van den Adel uit dien tijd.’ Werner 1886, p. 406 95 Krabbe 2007, p. 152 96 Craandijk 1880, p. 347 97 Werner 1886, p. 410

34 statig onlosmakelijk verbonden lijken. Lange tijd worden de middeleeuwen weinig geapprecieerd, het had de mensheid ogenschijnlijk weinig gebracht. Deze opvatting veranderde in een periode waarin in Europa de culturele natievorming begon te groeien. Als gevolg van de Franse Revolutie in 1789, ontstaat er in Frankrijk na 1815 een gevoel van een onomkeerbare breuk met het verleden. Het verleden, echter, was een onmisbaar onderdeel in de vorming van een nationale identiteit. Gebouwen speelden hier een belangrijke rol in en zodoende ontstond een initiatief om een studie te maken van de belangrijkste overgebleven bouwsels.98 Er groeide een hernieuwde belangstelling voor de middeleeuwse cultuur en gebouwen.99 De interesse in een nationale identiteit was sterk beïnvloed door de Romantiek als culturele stroming in het begin van de negentiende eeuw. Ingegeven door het romantische gedachtegoed kregen gebouwen uit middeleeuwse periode een nationalistische connotatie.100 Deze tendens was in zekere mate ook te zien in de Nederlandse constructie van een eigen culturele identiteit.101 Dit is terug te zien in de teksten over het kasteel waar het middeleeuwse verleden uiteen wordt gezet en in een bredere Nederlandse cultuurhistorische context geplaatst wordt. Mede door de groeiende populariteit van ridderromans begin negentiende eeuw worden kastelen bovendien levende schouwtonelen voor de verhalen vol met ridders, avontuur, romantiek en mysterie.102 Er worden met name twee aspecten behandeld uit de middeleeuwse periode, namelijk bouwhistorische en cultuurhistorische informatie. In de eerste categorie wordt vooral aangewezen welke elementen van het kasteel middeleeuws zijn.103 Een voorbeeld komt van Werner. Hij leert de lezer iets zeer interessants over een bouwkundig element met relatie tot belegeringen. In zijn beschrijving van de bovenste verdieping van Doorwerth, wijst hij een dichtgemetselde aanzet tot een trap aan. Deze trap zou onder in het slot uitkomen alwaar men via een tunnel naar de Duno kon vluchten:

Het doel daarvan is duidelijk. Bij eene belegering trok de bezetting langzamerhand in het reduit terug; maakte de vijand zich ook van de benedenverdieping daarvan meester, dan klom men naar boven, en kon men het ook dáár niet langer uithouden of stak de tegenpartij het gebouw in brand, dan kon men ontkomen langs de trap en door den onderaardschen gang, waarin zware deuren waren, die men achter zich dicht

98 Krul 2007, p. 275. Het is tevens in de nasleep van de Franse Revolutie dat het idee van monumentenzorg ontstaat. 99 Krabbe 2007, p. 153 100 Van der Laarse, 2005, p. 2 101 Van der Laarse 2005, p. 2 102 Kuitert 2007, p. 228 103 Van der Dussen, Craandijk en Werner behandelen dit vooral.

35 sloeg, om niet door den vijand op den voet gevolgd te worden.104

Een dergelijke ontsnappingsroute zou bij meerdere middeleeuwse kastelen aanwezig zijn geweest. Of de aanzet tot de trap daadwerkelijk zo’n gang betrof weet Werner overigens niet zeker. In de andere categorie, de cultuurhistorische context, krijgt men met name uitleg over het feodale leenstelsel. Zo legt De Vries uit: ‘De eigenaars van den Doorwerth waren niet alleen de eigenaars, maar ook de heeren van den omtrek, hadden hunne hoorigen, hunne krijgslieden, spraken recht, hingen op en voerder op eigen hand en voor eigen rekening kleine oorlogen […].’105 Werner doet dit ook en legt daarnaast ook uit welke invloed dit stelsel had op de heerlijke rechten van geleende goederen.106 De Vries is overigens de enige van de vijf auteurs die zich ook de zeventiende eeuw voor de geest probeerde te halen. Het laatste element dat een vaste plek heeft in de geschiedschrijving van het kasteel is de meest recente periode van bewoning van Doorwerth, waarin baron Van Brakell de hoofdrol speelde. In de bezoekersgids uit 1847 woont Van Brakell met zijn familie op Doorwerth. Het zou nog een ruim decennium duren voordat het kasteel nogmaals leeg zou komen te staan. In het gidsje wordt de ‘Heer van Doorwerth’ nauwelijks genoemd. Reeds twee jaar nadat Van Brakells vrouw is overleden bespreekt Craandijk de koop en restauratie van het kasteel. De auteur is positief over de opknapbeurt waarbij het oude karakter van het kasteel bewaard is gebleven.107 De opluchting van Craandijk is begrijpelijk. Er was nog weinig onderzoek geweest naar historische bouwstijlen, dat kwam pas goed op gang ten tijde van Van Brakells verbouwing. Zes jaar later is ook Werner dankbaar dat het kasteel nooit ingrijpend is verbouwd.108 Hij schrijft Van Brakell een soort heldenstatus toe en heeft de periode bijna geïdealiseerd:

[…] zoo was het talrijke huisgezin van den nieuwen eigenaar, voortdurend nog vermeerderd door gasten en logés, zijne gastvrije manier, wel in staat, om in het oude Middeleeuwse Slot eene levendigheid en vroolijkheid teweeg te brengen, die onwillekeurig aan de vroegere Riddertijden, althans aan den bloeitijd van den Adel in

104 Werner 1886, p. 410 105 De Vries 1901, p. 183 106 Werner 1886, p. 406 107 Hij zegt hierover: ‘Te meer is dat te waardeeren, omdat die dagen voor het behoud van middeleeuwsche gedenkstukken allerongunstigst waren en 't doorgaans, als een zoogenaamde restauratie werd beproefd, met kennis en smaak jammerlijk gesteld was.’ Craandijk 1880, p. 345 108 Het nieuwe leven dat het kasteel werd ingeblazen beschrijft Werner als volgt: ‘Voor de Doorwerth brak echter in het jaar 1837 een nieuw tijdvak van glans en voorspoed aan, dat, al heeft het maar een 40 jaar geduurd, toch zijn naam en ouden roem weder luid in den lande deed klinken.’ Werner 1886, p. 410

36 vorige eeuwen deden terug denken.109

Hij kijkt bijna op nostalgische wijze terug op deze tijd. Hierna is hij nog niet uitgesproken over de baron, hij beschrijft hoe Van Brakell actief zijn goed productief trachtte te maken en het ‘met verstand verbeterd en onderhouden’ werd. In de Geldersche volks-almanak verscheen in 1890 een gedicht over de geschiedenis van Doorwerth, eveneens geschreven door Werner. Zijn waardering voor Van Brakell is duidelijk nog even groot:

Steeds meer en meer kwam in verval; Tot na verloop van jarental, Baron van Brakell Doorwerth kocht, En, toen hij ’t oude Slot bezocht, Besloot het weêr te doen herbouwen. Op dat een ieder ’t kon aanschouwen In al zijn grootheid, weelde en pracht Herrezen uit den donkeren nacht.

Wat een drukte binnen ’t fraai Kasteel! Wat blijdschap aller wegen! Nu Brakell met zijn gezin den Doorwerth bewoont, En, door zijn wijs en mild bestuur, den landman strekt tot zegen, Wiens zwoegen nu eerst wordt erkend, zijn arbeid flink beloond. Thans vangt een vrolijk leven aan, De gasten komen, en zij gaan, In statiekoetsen naar het Slot, Waar vreugde heerst en veel genot.’110

De Vries schenkt, ondanks zijn uitgebreide beschrijving van het kasteel, relatief weinig aandacht aan Van Brakell. Wel erkent de auteur wat de baron betekend heeft voor de heerlijkheid: ‘[de Van Brakells] die in 1837 èn het kasteel èn het goed hebben verbeterd.’ Dat het kasteel na het vertrek van de Van Brakells wederom leegstond, bracht Craandijk en Werner op het vraagstuk over hoe het verder moest met dergelijke monumenten.111 De recentelijke herleving van het kasteel bood de schrijvers wellicht een sprankje hoop voor de

109 Werner 1886, p. 410 110 Werner 1890, pp. 34-35. Werner onderzocht als oudheidkundige met name Gelderse kastelen waarbij er veel aandacht uit ging voor diens bewoners. Waarom Werner zo extreem positief is over deze specifieke bewoner is moeilijk te achterhalen. Dat ze elkaar kenden is onmogelijk, Werner werd geboren in 1846, negen jaar na het overlijden van Van Brakell. 111 Craandijk 1889, p. 347

37 toekomst van het kasteel en wellicht ook voor andere kastelen die hetzelfde lot ondergingen.

Ondanks de grote aandacht die historici schonken aan het verleden van het kasteel, bleek bij lange na niet iedere bezoeker een oudheidkundige liefhebber te zijn. Dat de bezoekers uit Amsterdam minder geïnteresseerd waren in de historie van de gronden waarover zij wandelden of van de natuur genoten, blijkt uit de minimale aandacht die zij er aan schonken. Dat historische verdieping van het kasteel voor bezoekers niet van groot belang was, blijkt ook uit het feit dat de Gids door de heerlijkheid Doorwerth uit 1847 hier nauwelijks aandacht aan schonk.

Productie

[…] en toch zijn er onder U, waarde lezers, die mogelijk reeds veel verder van huis zijn geweest en toch tot hunne schande zullen moeten bekennen, dat zij den Doorwerth en de Doorwerthse bosschen nimmer gezien, met andere woorden, dat zij de schoonste gedeelten van hun Vaderland nog nimmer en bezoek waardig geacht hebben.112

Hoe kwamen zij, die mogelijk door deze strenge woorden van Werner of om welke andere reden dan ook, besloten een bezoek te brengen aan Doorwerth er eigenlijk? Kon men het kasteel bezoeken en hoe werd dit georganiseerd? En wat voor accommodatie of voorzieningen waren er voor bezoekers? De volgende hoofdstukken zullen ingaan op de manier waarop de heerlijkheid Doorwerth tot een toeristische bestemming groeide.

Infrastrucuur Vanaf 1840, nadat de restauratie van Doorwerth voltooid was, nam Van Brakell verschillende maatregelen om het landgoed productief en meer zelfonderhoudend te maken. Zo verkocht hij houtpercelen, probeerde hij nieuwe bewoners van huizen op het landgoed te werven en trachtte hij bezoekers naar het gebied te trekken. In verband met dit laatste liet hij in 1840 een nieuwe weg aanleggen. Er werd aangekondigd in de Arnhemse Courant van dertien september dat diezelfde dag een klinkerweg, die de ‘Italiaanschen weg’ heette, was geopend ‘loopende van ’s Rijks-straatweg (tusschen den Koude Herberg en ) door de Molenberg naar het Kasteel […].’113 De nieuwe weg werd met groot enthousiasme ontvangen:

Zag men er om den heuvelachtigen, moeilijken weg tegen op, om eenen aangenamen dag

112 Werner 1886, p. 411 113 Arnhemse Courant 1840(a), p. 4

38 aan den herberg op Doorwerth te gaan doorbrengen, het oude kasteel te bezigtigen en van den heerlijke omstreken te genieten; - thans hebben wij de belangstelling vernomen, dat dezer dagen de straatweg door die heerlijkheid is voltooid en kosteloos voor het publiek is opengesteld. Zulk eene, door den heer van Doorwerth tot gemak zijner ingezetenen daargestelde verbetering, draagt tot verfraaijing en veraangenaaming dezer omstreken zeer veel bij, en zo gewis in het vervolg menigeen overhalen zich derwaarts te begeven.’114

Tussen 1843 en 1844 werden opdrachten aanbesteed om de weg te verlengen om uiteindelijk het kasteel te verbinden met het station Wolfheze. Dat eveneens door de inspanningen van Van Brakell werd gebouwd.115 In het Algemeen Handelsblad van negentwintig juli verschijnt een artikel over de nieuwe straatweg die nog deels in aanbouw is, waarin het project als zeldzaamheid aangemerkt wordt: ‘[…] wij raden gerustelijk een ieder aan, wiens reistogtjes zich binnen de grenzen zijn geboortegronds beperken, dezen fraaijen landweg te gaan bezigtigen en houden ons overtuigd, dat hij voor zijne moeite zelfvoldoening van erlangen.’116 In 1845 opende het station gelegen aan de Rhijnspoorweg dat Utrecht met Arnhem verbond.

Informatievoorziening Niet alleen kranten spoorden de Nederlandse dagjesmensen Doorwerth (inclusief de nieuwe weg) te gaan bezoeken. Van Brakell liet zijn rentmeester J.G.H. van der Dussen een tweetal brochures schrijven. De eerste verscheen in 1845 genaamd Doorwerth en Wolfheze: wat het is en worden kan. Hierin probeerde Van Brakell meer bewoners naar Wolfheze te trekken door aan te bieden woningen te bouwen op zijn grond om die vervolgens aan hen te verhuren.117 De tweede brochure is reeds vaker genoemd, dit is namelijk de Gids door de heerlijkheid Doorwerth uit 1847. Het gidsje geeft met name praktische informatie voor een bezoek aan Doorwerth. Het grootste deel bestaat uit verschillende routes voor wandelingen variërend van een half uur tot een uur. Hierbij wordt opgemerkt dat de wandelaar die het gebied kent ook zelf een route kan bedenken of verschillende routes aan elkaar kan verbinden. Er was geen sprake van begeleide rondleidingen in het gebied. Hoewel dit de enige bezoekersgids was specifiek voor Doorwerth in de negentiende eeuw, was er al vroeg materiaal beschikbaar voor bezoekers. In 1820 verscheen de eerste druk

114 Arhnhemse Courant 1840(b), p. 2 115 Arnhemse Courant 1843, p. 3; Arnhemse Courant 1844(a), p. 1 116 Algemeen Handelsblad 1844, pp. 1-2 117 Van der Dussen 1847, p. 12; Werner 1886, p. 410. In 1845 werd de nieuwe spoorlijn van Amsterdam naar Arnhem geopend. Als gevolg van de verkorte reistijd naar Gelderland werd de regio steeds geliefder als permanente woonplaats. Bezitters van buitenplaatsen lieten zodoende op hun grond landhuizen en villa’s bouwen. Dit probeerde Van Brakell ook op gang te krijgen. Crols 2014, pp. 179-181

39 van het eerder voorbijgekomen Wandelingen in een gedeelte van Gelderland, of Geschiedkundige en plaatsbeschrijvende beschouwing van de omstreken der stad Arnhem door oudheidkundige en uitgever Paulus Nijhoff uit Arnhem.118 Een andere vroege reisgids voor de regio Gelderland wordt in datzelfde jaar uitgebracht: Het Geldersch reisje, van Amsterdam en Elders over Utrecht, Nijmegen en Zutphen, beneverns derzelver omstreken. Het door E. Maaskamp uit Amsterdam uitgegeven gidsje geeft een route voor met name Amsterdamse reizigers die af zullen reizen naar Gelderland.119 De reiziger wordt vervolgens teruggeleid langs Paleis het Loo en Paleis Soestdijk. In beide gidsen komen beschrijvingen van wandelingen in de Doorwerthse bossen voor. Vervolgens verschijnen er in de jaren vijftig van deze eeuw nog vier andere uitgaven: een wegwijzer in 1850 van Nijhoff, een wegwijzer en een zakatlas voor wandelaars in 1852 van uitgever Wyetingh & van der Haart en een gids van ‘Arnhem en zijne omstreken’ in 1854 van Nijhoff. In de loop van de jaren zestig en zeventig verschijnen er acht wegwijzers, gidsen of wandelkaarten van het gebied rondom Arnhem. Het assortiment wordt vanaf de jaren tachtig steeds uitgebreider en omvangrijker. Zo verschijnt er onder andere een gids van de V.V.V. in 1881.

Bezoek aan het kasteel

In de periode vóór Van Brakell, toen het kasteel leeg stond, was het mogelijk dit te bezoeken.120 In de twee reisgidsen uit 1820 van de respectievelijke uitgevers Nijhoff en Maaskamp, blijkt dit tot de mogelijkheden te behoren. Op ‘bekomen vergunning’ kan men toegang krijgen tot het kasteel.121 Wie degene was die bezichtigingen vergunde, of men begeleid werd tijdens een bezoek en andere nuttige informatie wordt achterwege gelaten. Hierbij moet wel gezegd worden dat de aard van deze reisgidsen vooral beschrijvend is en zijn lezers over het algemeen weinig praktische informatie biedt. In de periode dat de Van Brakellas het kasteel bewoonden was het slechts beperkt geopend. Het bezoekersgidsje geeft hier de volgende informatie over: ‘Onder geleide van den portier is het den vreemdeling vergund, dit een en ander te bezigtigen.’122 Craandijk laat ons weten dat het slechts voor weinigen was weggelegd om iets van het interieur te bekijken

118 Tussen 1820 en 1836 verschenen er acht uitgaven van dit gidsje. 119 Een herdruk van deze gids verscheen in 1836. 120 Het Geldersch reisje 1820, p. 69 121 Vermoedelijk had men hiervoor een aanbevelingsbrief nodig. Nijhoff 1820, p. 55 122 Van der Dussen 1847, p. 16

40 Bovendien laat hij weten dat een rondleiding van de portier ook niet vanzelfsprekend was.123 Wanneer men geluk had wilde de ‘wachter van den burgt’ de ‘tamelijk ledig[e]’ wapenkamer, het voorplein met ‘zijn prachtige bomen’ en de kapel laten zien. ‘Hij kon dan een' blik werpen op den voorgevel van het huis, maar het overige bleef gesloten, daar de familie het kasteel bewoonde.’ Was de portier de bezoeker het minder goed gezind, kon men vrijwel niets zien van het kasteel:

Kwam hij zóóver niet, dan moest hij zich vergenoegen met het beschouwen van het muurwerk en de daken van poort en stalgebouwen, waarachter het slot zelf verborgen was. En beproefde hij, althans de buitenmuren in 't gezigt te krijgen, door een wandeling rondom het huis, dan vond hij zich overal terug gewezen door 't berigt, dat de toegang niet vrij was, terwijl buiten dien verboden kring hoog en digt geboomte 't aan alle kanten omringde.124

Na het overlijden van de vrouw van Van Brakell was het mogelijk het leegstaande kasteel te bekijken. Craandijk legt uit dat bezoekers bij de nabijgelegen herberg ‘De Zalmen’ de toegang konden verkrijgen. Het plantsoen om het kasteel heen is voor iedereen opengesteld. Het lijkt niet te gaan om een rondgeleid bezoek, hoewel er wel een huisbewaarder rondloopt die de weg kan wijzen als daar behoefte aan is. Dit blijkt het geval in de beschrijving van Fabius, waar later meer over zal volgen.

Eten, drinken en verblijf In het gidsje door Van der Dussen blijkt dat er voor de herberg ‘De Zalmen’ een centrale rol is weggelegd in een aangenaam verblijf op het landgoed.125 Het etablissement werd vernoemd naar de zalmen op het familiewapen van de Van Brakells. Men kon er terecht voor ‘ververschingen’, maar tot de mogelijkheden behoorde ook, wanneer er aan ‘de kastelein van te voren kennis is gegeven’, vervoerd te worden van en naar het station per vigilante.126 De herberg bleef in de laatste dertig jaar van de negentiende eeuw geopend en is volgens De Vries ‘een geliefd plekje geworden voor wie in den omtrek zich in de koelte wil nederzetten

123 De portier blijkt niet uitermate vriendelijk: ‘Halverwege de brug trad hem uit de poort een reus te gemoet, de wachter van den burgt, minzaam of grimmig, naar gelang de vreemdeling al of niet begeerte toonde, het slot te zien.’Craandijk 1880, p. 334 124 Craandijk 1880, pp. 334-335 125 De herberg bestond hiervoor al wel. Jan Boissevain noemt hem in zijn reisverslag. Of hij geopend was is niet duidelijk, Boissevain noemt niet of zij er iets nuttigen. In 1826 vertoefd P. De Clercq met zijn neef wel enige tijd in de herberg die volgens hem werd bezocht door ‘vreemdeling en vorst.’ 126 Van der Dussen 1847, p. VII

41 en buitendien een voorbereiding voor het bezoek aan het hooge huis.’127

Uit de bezoekersgids van het landgoed blijkt ook het voornemen het huis van Duno in gebruik te nemen als ‘hôtel garni en Café-restaurant’ waar stedelingen lange of kortere tijd konden genieten van het buitenleven.128 Uit meerdere advertenties van 1844 tot 1877 werd Duno getracht te verhuren als zomerverblijf.129 In 1855 verscheen er een nieuwsberichtje waarin aangegeven werd dat het tijdens de herfstdagen mogelijk was in het huis van de buitenplaats te ‘dineren, logeren en dejeuneren.’130 De prijs voor een overnachting en een ontbijt was f. 1,60. Craandijk bracht vijfentwintig jaar later ter kennis dat Duno op dat moment ‘beurtelings heerengoed en uitspanning’ was.131 De formule van een zomerhuis in de zomer en een uitspanning in periode van leegstand lijkt te worden aangehouden. In juli 1853 overnachtten M. De Clercq en zijn twee medereizigers in het huis. Zij kwamen ‘zwoegende, hijgende [en] zweetende’ rond twaalven aan op de top van de ‘berg’ waar het huis van Duno zich bevond.132 Zij hadden er een aangenaam dejeuner bestaande uit brood, rundvlees, ‘fachlinger’ water en ‘Rhijn-wijn’ onder een koepeltje met uitzicht over de omgeving. Om vier uur neemt het gezelschap plaats aan de table d’hôte, helaas valt zowel het eten als het gezelschap tegen. Wanneer zij na een wandeling om half tien weer op de top van de Duno belanden blijkt de bellevue vol, zodat ze een ‘hooggeplaatste, met twee ledikanten en een kermisbed voorziene kamer’ kregen aangewezen. Deze behandeling bevalt De Clercq slecht en hij wordt boos op de kellner, zo laat hij zijn lezers weten. Toch zat er niet anders op dan de kamer te nemen. Nadat ze de rest van de avond in ‘de groote zaal’ hadden gezeten, ging De Clercq mokkend het kermisbed in. Tegen het einde van de eeuw kan men in de omgeving in steeds meer hotels en logementen overnachten. Zo kan men in 1900 in Wolfheze terecht bij boerderij Hoog Wolfheze en in het nabije Heelsum is het ‘hôtel en Kurhaus Heelsum’ en drie logement- en stalhouders.133 Ook in Oosterbeek groeide het aantal hotels en restaurants om de stroom toeristen naar Arnhem en de omliggende regio te kunnen herbergen.134

127 De Vries 1901, p. 181 128 Van der Dussen 1847, p. 38. 129 In een periode van drieëndertig jaar verschijnen in verschillende kranten zo’n tweeënveertig advertenties om Duno als zomerverblijf te huur aan te bieden. 130 Algemeen Handelsblad 1855, p. 4 131 Craandijk 1880, p. 349 132 De Clercq 1853, p. 4 133 VVV 1900, pp. 63-64 134 Van der Kuil 2008, p. 131

42

Vervoer Ondanks de opening van het station in Wolfheze meldt het bezoekersgidsje dat het grootste deel van de bezoekers zich op dat moment nog vanuit Arnhem per rijtuig naar Doorwerth begeeft, een reis van anderhalf uur. ‘Anderen, uit Holland met den morgentrein te Wolfheeze aankomende, wandelen over het stationspad naar het kasteel of brengen een gedeelte van den dag in Wolfheeze door’, aldus de gids.135 Uit een krantenadvertentie blijkt dat er al vroeg werd ingespeeld op de aangetrokken toeristen. Vanaf augustus 1844 kon men gebruik maken van de omnibusdiensten van de heer Florissen.136 Twee keer per week kon men om twee uur ’s middags vanuit Arnhem voor f0,50 naar Doorwerth en om acht uur ’s avonds voor hetzelfde bedrag weer terug. De advertentie biedt tevens een inkijkje in wat er op landgoed Doorwerth nog meer bezienswaardig was:

Hij vermeent zijnen geëerden Begunstigers te moeten doen opmerken, dat deze Dienst wordt daargesteld, om het publiek voor weinig kosten de gelegenheid te verschaffen, eenige der fraaijste punten rondom Arnhem te bezoeken, zoo als het Kasteel Doorwerth, de Duno , de Hunneschans, Wolfheeze, den bijzonder schoon aangelegden Straatweg over den Hertenberg, waarvan dezer dagen veel gewag gemaakt wordt, en waarover de route zal genomen worden.

Ook kon men ook gebruik maken van de diensten van Nol Gerritsen. Vanaf zijn hotel Nol in ’t Bosch, gevestigd in 1836, organiseerde hij per rijtuig een tocht via Oranje Nassau’s Oord en langs Wageningen die naar de Grebbeberg voerde en via Doorwerth uiteindelijk in Oosterbeek eindigde. Voor deze vrij lange tocht vroeg hij voor twee paarden f10,- en voor één f6,-.137 Later in de negentiende eeuw wordt het ook mogelijk per stoomtram of stoomboot Doorweth de bereiken. In 1885 opende de stoomtramlijn tussen Arnhem en Wageningen, aangelegd door de ‘Ooster-Stoomtramlijn-Maatschappij.’ In ‘De Tijd’ van vier april 1885 werd de feestelijke opening van de tramlijn aangekondigd.138 Uit de dienstregeling uitgegeven in ‘Het Nieuws van den Dag’ blijkt de tram op dat traject onder andere te stoppen in Oosterbeek en Renkum.139 In 1891 tot 1893 verschenen er advertenties in ‘Het Nieuws van den Dag’ voor pleziertochtjes met de stoomboot ‘de Batauwer’. Vijf dagen per week kon men drie maal per dag

135 Van der Dussen 1847, p. VII 136 Arnhemse Courant 1844(b), p. 4 137 Van der Kuil 2008, p. 134 138 De Tijd 1885, p. 4 139 Het Nieuws van den Dag 1887, p. 8

43 in Arnhem dan wel Wageningen opstappen met verschillende aanlegplaatsen met onder andere Doorwerth en Duno.140

140 Het Nieuws van den Dag 1891, p. 12; Het Nieuws van den Dag 1892, p. 12; Het Nieuws van den Dag 1893, p. 16

44

Afbeelding 16 - Ingekleurde ansichtkaart van Duno. Maker en datum onbekend

45 Receptie van het kasteel In de zes reisverslagen tussen 1811 tot 1853 waarvan de schrijvers wandelden over het landgoed van Doorwerth, is er slechts één vermelding van een bezoek aan het kasteel. Het was Clara Bonn die in 1823 met haar gezelschap het kasteel van binnen bekeek. In haar beschrijving zegt ze over dit bezoek overigens niet veel meer. Toch moet het er fraai uit hebben gezien als we de gids van Nijhoff moeten geloven. Deze laat weten dat een bezoek aan het kasteel erg zal bevallen.141 Zijn Amsterdamse tegenhanger Maaskamp is iets neutraler. Hij laat weten dat in de holle en lange zalen en gangen de middeleeuwse bouwstijl op te merken is. En verder dat: ‘In derzelver omtrek zijn zwaar hoog opgaande boomen, terwijl de bloeijende heesters en bloemperken ons tot genot uitnodigen. Hier blikt het oog over weiden op het gebergte.’142 Beschrijvingen van bezoekers die het kasteel van binnen zagen blijven een groot deel van de negentiende eeuw gering. Pas wanneer het kasteel in 1878 toegankelijk is, is hier een beter beeld van te vormen. Toch is het ook nog interessant om een korte blik te werpen op het bezoekersgidsje van Van der Dussen dat ons een blik naar binnen gunt ten tijde van bewoning:

Onder de laatste [hoogverwulfde, holle, weêrgalmende zalen] verdient vooral vermeld te worden de Ridderzaal, alwaar men de beeldtenissen aantreft van vele doorluchtige vorstelijke personen, zoo mede van de voorouderen van den tegenwoordigen Heer van Doorwerth; maar ook in menigen zwaargeharnasten, tot den strijd toegerusten Ridder aanleiding vindt, om zich de met zoovele avonturen doorweefde riddergeschiedenissen voor den geest te halen.143

Van Brakell, die zich leek te wanen in de middeleeuwen, had het kasteel rijkelijk gedecoreerd. Het zou in deze staat beslist een hele andere indruk hebben gemaakt, dan later het geval zou zijn. Vooral de volgende omschrijving van het interieur zal sterk contrasteren met latere beschrijvingen:

Overigens verliezen de vertrekken den somberen indruk, welken de verbazend dikke muren en hooge gewelven anderzins moeten achterlaten, door de rijkversierde decoratiën en de schitterende weelde, welke alom is ten toon gespreid.144

Wanneer Craandijk de kans krijgt het kasteel van binnen te bezichtigen in 1880, schetst hij een compleet leeg kasteel. Slechts een stel ijzeren boeien en een oude hellebaard zijn

141 Nijhoff 1820, p. 55 142 Maaskamp 1820, p. 69 143 Van der Dussen 1847, p. 16 144 Van der Dussen 1847, p. 16

46 achtergebleven. De eens zo indrukwekkende Ridderzaal en andere vertrekken zoals Van der Dussen had beschreven, maken weinig indruk op de dominee. Alles is leeg en aan alle grotere en kleinere lege kamers komt maar geen einde. Vijf jaar later brengt het kasteel bij Werner veel teweeg, zij het op een weinig positieve wijze. Het verwaarloosde kasteel stemt hem enigszins droefgeestig, wanneer hij denkt aan de betere tijden die het gekend had.145 Ook de vijftienjarige Fabius bezocht het kasteel, in de zomer van 1887. Het is voor haar een bijzondere ervaring. Hoewel de kamers er niet netjes uitzagen en leeg waren, zag zij wel de vroegere grootsheid. Met name de oude schoorsteenmantels blijken voor haar de sleutel naar het verleden:

Trotsch verhieven zich de marmeren schoorsteenen, als wilden zij ons zeggen: ,,Wij kunnen meer vertellen dan gij, wij zijn ouder dan gij, en aan een rijkdom gewend geweest!” ,,Welnu fraai oud marmer, vertel ons wat van de bewoners en de gastmalen in deze zaal, waar men zich bij het haardvuur warmde!” ,,Gaarna voldoe ik aan uw wensch, heeren en dames, hoewel het denken aan vervlogen eeuwen mij bedroeft. Ziet, ik aanschouwde hier schitterende feesten. […] Maar nu ben ik alleen en verlaten, en slechts zelden hoort iemand mijn verhaal aan!” De marmeren, trotsche schoorsteenmantel sprak niet verder en ik gevoel met schaamte, dat ik mij heb laten verleiden tot een middeleeuwsch schouwspel en tot het verdwalen in oude zaken.146

Al dwalend door het kasteel komt Fabius op zolder terecht, waar ze vertrek na vertrek door loopt. Uiteindelijk komen ze aan bij een gat waar, als men naar beneden kijkt, de neogotische kapel met houten lambrisering en fluweelrode klapstoeltjes kon zien. Hoewel de inrichting volgens haar hopeloos ouderwets is, vindt ze het erg mooi.147 Ze willen het graag beter bekijken, maar vinden de weg niet, totdat ‘een knecht’ hen de weg wees. Ook leidt de huisbewaarder het gezelschap naar de ‘reusachtige keukens met ovens en waterketels.’ Ze beschrijft in de ondergrondse vertrekken het stenen fornuis waar acht pannen op konden en de diensttrappen vanuit de keuken, wijnkelders en koelkelders naar de eetzaal. Na de kerkers te hebben gezien waar nog ‘handboeien en spietsen’ aan de deur hingen, verliet het gezelschap voldaan het kasteel.

145 Werner schrijft hierover: ‘Geenszins zullen wij beweren, dat de wandeling door zulk ledig en inwendig vuil en verwaarloosd kasteel zeer opwekkend is – al is zij ook volstrekt niet nutteloos of geheel van belang ontbloot – want het valt niet te ontkennen, dat de indruk, die men krijgt, somber en treurig stemt, vooral bij de gedachte aan het grootsch en roemrijk verleden, dat diezelfde Doorwerth achter zich heeft. 146 Fabius 1887, pp. 29-30 147 Fabius 1887, p. 30

47 Rond 1900 blijkt dat de toestand van het kasteel echt erbarmelijk is. In De Gids voor Arnhem en omstreken van de V.V.V. wordt de bezoeker zelfs afgeraden kasteel van binnen te bekijken.148 Hoewel er nog weinig te zien is binnen, wordt er aan het kasteel als complex wel waarde gehecht. Kasteelelementen zoals de grachten, ophaalbruggen, muren met schietgaten, de wapenzaal etc. worden door de gids ‘een stuk vaderlandsche geschiedenis’ genoemd. Net als in de VVV gids, legt De Vries uit dat het wellicht beter is om het kasteel niet van binnen te bekijken. Waar de schrijver zich het middeleeuwse leven voor de geest kan halen op de voorpleinen, zouden die illusies vervliegen zodra hij zou binnentreden.149 Het kasteel dat leeg en vervallen is, wordt steeds minder aantrekkelijk om van binnen te bekijken. Toch wordt het bouwsel duidelijk (nog) niet gezien of gewaardeerd als ruïne. De Vries legt uit hoe het kasteel zich in niemandsland bevindt:

Ze [groote huizen die niets te doen hebben] zijn noch een residentie, noch bouwval, ze zijn mooi noch door het leven en het vertier van edelen en edelvrouwen, lakeien en jagers, noch door vaneen gescheurde muren en gevallen torens met klimop en opslag van onkruid er omheen. Het wordt alles één hooghartige verveling.150

148 VVV 1900, p. 61. Het interieur heeft zo weinig te bieden dat er nog weinig te verbeelden valt: ‘Inwendig levert het kasteel niets merkwaardigs op. De kapel, de ridderzaal, ze zouden nog spreken tot de herinnering aan oude verhalen, maar zij doen dat niet door haar pracht, want die is vergaan.’ 149 De Vries schetst het kasteel van binnen als volgt: ‘De laatste glimp van eenig romantisch leven is uit het huis verdwenen. Alleen kan men, binnenkomend, in de eerste kamers ter linkerzijde het middeleeuwsch karakter nog herkennen niet alleen aan de diepe vensternissen, die men natuurlijk overal vindt; maar aan het armzalig overblijfsel van een ouden schoorsteen’. De Vries 1901, pp. 186- 187 150 De Vries 1901, p. 185

48

Afbeelding 17 - De kapel van kasteel Doorwerth rond 1910. Maker onbekend

49

Afbeelding 18 - De vestibule van het kasteel rond 1910. Maker onbekend

50 Landgoed Werner schrijft dat, na een ongenoeglijke ervaring binnen in het kasteel, de buitenlucht een verademing was:

Hebben wij al geen berouw, dat wij het kasteel zijn binnengetreden, wij zijn toch blijde, indien de zware voordeur weder achter ons gesloten wordt en wij in de altijd frissche en steeds verjongende natuur daarbuiten, in het liefelijk gezang der vogelen, in de warmen zonnegloed, die ons tegemoet straalt, op eens weder eene heerlijke tegenstelling ontwaren met de kilheid en doodsche stilte daarbinnen.151

In tegenstelling tot de veranderende waardering van het kasteel blijft die van het natuurgebied door de jaren heen stabieler. In de bezoekersgids van Doorwerth wordt gesteld dat men alleen hier eenvoudige natuur kon vinden die niet door de mensenhand gevormd was. Er waren zodoende ‘geen kostbare waterleidingen of grotwerken, geen kunstmatig aangelegd terrein van vermaak.’152 Toch lijkt er wel ooit een waterval te zijn geweest op het terrein. Suzanna Boissevain schreef in 1811 langs de ‘groote cascade’ te zijn gelopen.153 Deze bleek niet in werking in te zijn, dus liep het gezelschap verder door richting het kasteel. De typische Nederlandse tuin zoals Murray omschreef in zijn reisgidsen, was het niet. Wel waren er oude bomen, veel mooie uitkijkpunten, stromende beken en wild, waaronder herten. Van der Dussen meent dat er voor iedere bezoeker een gepaste route was. De een koos voor ‘het woelige gedrang der menigte’ en beklom de heuveltop (welke top de auteur bedoelt is niet duidelijk). De ander hield van eenzaamheid en wandelde naar het schaduwrijke dal waar de beek doorheen liep.154 De genoemde drukte op de heuveltop sluit aan op de aanprijzing van het uitzicht over Arnhem, door Murray. Veel toeristen en dagjesmensen zullen de uitzichten opgezocht hebben. Dit blijkt onder andere ook uit verschillende reisverslagen. Waar er van zes reisverslagen maar één van de schrijvers het kasteel bezocht, werd in alle reisverslagen beschreven hoe de gezelschappen Duno beklommen om er van het uitzicht te genieten. De reisgenoot van M. De Clercq, Jan Boissevain schrijft, genietend van het uitzicht aldaar, spontaan een gedicht op één van de wanden van de koepel waar zij van hun ontbijt genoten.155 Het gedicht was gericht aan ‘Jeanne B.’ Dit is vermoedelijk Jans toekomstige vrouw Petronella Gerharda Johanna Brugmans. Het gedichtje gaat als volgt:

151 Werner 1886, p. 412 152 Van der Dussen 1847, p. VI 153 Boissevain 1811, p. 5 154 Van der Dussen 1847, p. VIII 155 De Clercq 1853, p. 4.

51

Gij, die in Haarlems duin aan ’t stadsgewoel ontvloden, U baadt in bloemengeur en weelde en levenslust. Weet dat van Duinoogs top de liefde U wordt geboden, van een voetist, die van zijn wandeling rust.156

Het versje wordt, echter, per toeval door kennissen gelezen en zij sturen het aan degene aan wie het is opgedragen. Enkele dagen later, wanneer de drie mannen bij vrienden aankomen, krijgen zij tot hun grote verassing een brief met de volgende repliek:

Zoo ‘k wist, wie van u drieën op Duinoogstop verbleven, Mijn naam ten opschrift koos van zijn vrijpostig lied, Ik zou hem ongevraagd terstond zijn paspoort geven; Want hoe zijn geest getuig’ -zijn liefde hoef ik niet.157

De drie jongemannen zouden pas bij thuiskomst er achter komen wie het gedichtje op de koepelwand naar ‘Jeanne B.’ verstuurd had.

Afbeelding 19 - Ansichtkaart van het uitzicht vanaf landgoed 'De Duno'. Uitgegeven door Emdeeha te Oosterbeek, jaar onbekend

156 De Clercq 1853, p. 4 157 De Clercq 1853, p. 25

52

Afbeelding 20 - Uitzicht vanaf de Hunneschans. H.W. Couwenburg uit ca. 1800

Naast Duno blijkt ook de Hunneschans een voortreffelijk uitzicht te bieden. In Craandijks beschrijving van zijn wandeling over het landgoed laat hij weten dat zowel de Hunneschans als Duno de meest bekende bedevaartplaatsen zijn in de omstreken van Arnhem. Dit is overigens geheel terecht volgens de auteur.158 Verder zegt hij over de Doorwerthse natuur dat deze niet veel verschilt met wat hij tegenkwam op eerdere wandelingen over de Veluwzoom, maar dat zij per deel zodanig verschillen dat ze afzonderlijk allemaal zeer de moeite waard zijn een bezoek te brengen.159 De bekendheid van Doorwerth wordt verder onderstreept door Werner. In een beschrijving van een wandeling vanaf Arnhem langs Duno naar het kasteel zegt hij dan ook: ‘[…] die wandeling, eene der schoonste die in ons vaderland te maken zijn, wie kent haar niet?’160 Hij

158 Craandijk 1880, p. 349 159 Craandijk 1880, p. 349 160 Werner 1886, . 404

53 spoort zijn lezers aan om de schoonheid van het gebied zelf te ondervinden en te ervaren. Hij doet dan ook geen poging om een beeld te schetsen van de natuur of wandelroutes aan te raden, het lijkt in zijn ogen een gevestigde orde. Hij richt zich daarentegen meer op de historie en het interieur van het kasteel, waar hij het gevoel van heeft dat het in de vergetelheid dreigt te raken. Deze gedachte is niet geheel onterecht wanneer men in ogenschouw houdt dat het VVV gidsje zich niet meer richt op het kasteel, maar alleen maar op mogelijke wandelroutes. In de laatste alinea filosofeert Werner over het vergaan van het kasteel in tegenstelling tot de natuur die altijd jong zal blijven. Hij maakt hierbij een vergelijking tussen de sterfelijkheid van de mens, gesymboliseerd door het kasteel, tegenover de onsterfelijkheid van God, gesymboliseerd door de natuur.161 Net als Werner maakt De Vries de vergelijking met het oude vergane kasteel en het contrast daarmee van het altijd vernieuwende groen. De natuur krijgt in combinatie met het kasteel een soort vanitas-boodschap: ‘Oude herinneringen zijn aan dit Geldersch landschap verbonden, herinnering wier oudheid zelfs de Doorwerth ontzag moet hebben.’162 De eeuwenoude geschiedenis blijft zich herhalen in dit eeuwenoude landschap, zo mijmert de auteur:

Het oude leven is verdwenen, maar de boomen zijn even groen en de hei is even paars, aan den hemel zweven dezelfde wolken, dezelfde beek stroomt over de kiezels, en gelijk Karolingische jongens over de plassen en het stroomende water sprongen, dat het nat om hun oore spatte, zoo doen het de Arnhemse jongens […].163

Wat betreft de elementen die de Doorwerthse natuur zo bijzonder mooi maken, worden er in de teksten vooral oude bomen, al dan niet omgevallen, de beken, het heuvellandschap en de uitzichten die de heuvels bieden beschreven. Dit samen maakt het landschap schilderachtig. Bovendien waren er enkele bouwwerken die een uiterst mooi decor boden aan dit landschap, zoals het kasteel zelf, maar ook de Duno. De vele andere buitenplaatsen die in het gebied liggen zorgen eveneens voor een fraaie afwisseling van de natuur.

Dat de tuinen niet zo spectaculair zijn als bijvoorbeeld het nabijgelegen Sonsbeek of Biljoen, is voor de bezoekers geen enkel probleem. Het gaat immers om de rust volgens Van der Dussen: ‘[…] hetzij om het gewoel der groote steden voor eene wijle tijds te ontvlieden, hetzij om zich handelszaken of strengere letteroefening te onttrekken, en rust te verschaffen aan den

161 Werner 1886, p. 412 162 De Vries 1901, p. 190 163 De Vries 1901, p. 191

54 vermoeiden geest, hetzij om in het genot der vrije natuur verlorene ligchaamskrachten te herkrijgen.’164 Binnenlandse plezierreisjes stonden vooral in het teken van ontspanning, natuur en eten. Een typische dag op Doorwerth bestond dan ook een combinatie hiervan. Het gezelschap van Attje de Vries-Meyes maakte bijvoorbeeld een tochtje per reiskoets over het landgoed. Zij kwamen aangereden over de nieuwe straatweg, die was aangelegd door baron Van Brakell, en reden langs het kasteel. Vervolgens gingen zij richting het toen onbewoonde Duno om er vanaf daar van de ‘overheerlijke gezichten’ te genieten. Vervolgens reden ze over de Hunneschans richting de Oorsprong. Daar ontbeet het gezelschap op het terras en wandelden ze richting de watervallen van de beek. Vervolgens stapte iedereen weer in het rijtuig en was de volgende stop landgoed Sonsbeek165. Een ander voorbeeld van een typisch tochtje maakt Fabius met haar oom een tante. Zij kwamen aan via de Italiaanseweg (‘[…] men had geen beteren naam kunnen geven aan den prachtige zigzagweg’) en genoten volop van de prachtige omgeving vanuit het rijtuig. Toen een steile berg achter de rug was, stopten ze bij ‘het koffiehuis met tuin’ (vermoedelijk de herberg) en dronken er een kopje koffie.166 Verkwikt wandelden zij naar het kasteel. Vervolgens toerden ze langs Duno en een klein kerkje om vervolgens via de Utrechtse Straatweg richting Renkum te gaan. Het geliefde uitkijkpunt Duno werd vanaf 1883 afgesloten voor publiek. Dit tot groot ongenoegen van de bezoekers. Dat meldt het Algemeen Dagblad van 6 juli. Volgens het artikel zou het vooral voor wandelaars een groot gemis zijn. Van Pallandt, die op dat moment de eigenaar was, krijgt van de schrijver geen ongelijk; het publiek bracht de buitenplaats te veel schade toe. Zo had het plantsoen veel te verduren en was er een brand ontstaan doordat iemand een lucifer onvoorzichtig had weggegooid. ‘Bij zoo weinig deferentie van de zijde van het publiek, kan men het een eigenaar niet euvel duiden dat hij maatregelen neemt, om zijne bezitting te beschermen.’

Soorten bezoekers Naast wandelaars of bezoekers per rijtuig en liefhebbers van historische plekken of natuur kwamen er ook verschillende andere geïnteresseerden op Doorwerth af. Om te beginnen was het landschap tot circa 1870 in de Gelderse omgeving zeer geliefd onder schilders en dichters die zich lieten inspireren door de omgeving.167 Een andere opmerkelijke groep bezoekers waren degenen die afkwamen op de Zendingsfeesten die sinds 1863 in de bossen werden georganiseerd. Craandijk geeft van deze bijzondere gelegenheid een uitgebreid verslag:

164 Van der Dussen 1847, p. 9 165 De Vries-Meyes 1823, pp. 3-5 166 Fabius 1887, p. 32 167 Van der Kuil 2008, p. 132

55

Dan verdringt zich de schare rondom de spreekplaatsen. Dan dolen groepjes van dames en heeren, of van boeren en boerinnen, of van burgerluidjes in Zondagsgewaad onder het lommer der hooge stammen. […] Dan klinkt in het anders zoo stille woud de stem van den redenaar, of 't signaal der trompet, of een psalmlied, of een vrolijk gelach. Wie er stichting zoeken en wie er uit nieuwsgierigheid kwamen, wie er typen uit het volk willen bestuderen en wie het godsdienstig leven in zeer eigenaardige vormen willen leeren kennen, wie belangstellend vragen naar het doel en naar de vrucht van zulke zamenkomsten en wie alleen een niet gewone soort van uitspanning verlangen, zij zijn op zulke dagen te Wolfheze zamengestroomd.168

Afbeelding 21 - Zendingsfeest ergens in de buurt van Arnhem. Maker en jaar onbekend

Een andere groep van atypische bezoekers aan Doorwerth waren zij die het hele land afreisden om de modelboerderij van de heer Scheffer te bekijken, die hij bouwde bij Duno.169 Met de komst van de Landbouwschool in Wageningen in 1876 ontstond er veel interesse in landbouw. De modelboerderij van Scheffer maakte gebruik van de meest moderne technieken en apparaten en groeide zo uit tot een bezienswaardigheid. Tenslotte blijkt Doorwerth niet alleen vele wandelaars te trekken, ook de wielrijders van de ANWB fietsen er graag. In 1887 werd in ditzelfde blad een ‘afdeelingstocht’ aangekondigd waar district Gelderland een fietstocht organiseerde van Arnhem naar Doorwerth over de Italiaanseweg en Oosterbeek.170 In 1893 gingen vierendertig fietsers op pad, ‘waaronder drie dames’, tijdens een weekend ter ere van het tienjarig jubileum van de ANWB te Arnhem, waarbij

168 Craandijk 1880, p. 336 169 Van de Bunt 1974, p. 50 170 Kampoen 1897, p. 94

56 men over de Italiaanseweg naar het kasteel reed. Na een pauze waarin velen het kasteel gingen bekijken reed de groep weer verder.171 In 1896 werd in de Kampioen aangekondigd dat de ‘Baarnsche V.C.’ een tocht zou maken door de Doorwerthse bossen, met een picknick in de bossen, een bezoek aan het kasteel en tot slot zou er een diner plaatsvinden in de Zalmen.172

171 Rotterdamse courant 1893, p. 5 172 Kampioen 1896, p. 659

57 5. Kasteelruïne Valkenburg

En nu vooruit, tot waar we, ons hoofd rechts wendende, Belgische, en als wij het omkeeren, Duitsche lucht inademen. Naar Limburg!173

Zo klonken de woorden van Hendrik Witte in zijn beschrijving van zijn verblijf in Valkenburg In en Om Valkenburg uit 1886. Zo’n vijftig jaar eerder was het nog niet zo vanzelfsprekend om naar Limburg af te reizen voor een uitstapje in eigen land. In 1830 had de provincie zich in zijn geheel aangesloten bij de Belgische Revolutie. In 1839 werden de grenzen van Limburg bepaald en hoorde het Oosterse deel bij Nederland. De provincie werd ondanks dat het behoorlijk ver weg was toch een geliefde plek om te bezoeken voor kortere of langere tijd.174 Witte pleitte dan ook dat de provincie een ideaal alternatief was voor de reiziger die een buitenlandse ervaring wenste maar op zag tegen het lange reizen en de kosten die er mee gemoeid waren. De provincie droeg eind negentiende eeuw dan ook de bijnaam ‘Neerland’s Zwitserland’ volgens Witte. Het bood een uitgelegen kans om binnen het eigen land een bezoek te brengen aan een ‘geheel vreemd land, met een andere natuur, andere zeden en gewoonten, ja zelfs, voor zoover de massa van het volk betreft, een vreemde, bijna overstaanbare taal.’175 Een van de plekken die graag door toeristen werd bezocht wanneer zij naar Limburg afreisden, was Valkenburg. Gelegen in het heuvelachtige landschap aan de bergbeek de Geule, had de stad als voornaamste blikvanger een ruïne van wat ooit het groot kasteel was geweest van de heeren van Valkenburg. ‘De eens met hare hooge leie toorens, forsch opwaarts rijzende burcht’ dat nu een bouwval was, werd ‘jaarlijks door duizenden en duizenden bezocht’ vertelde heer Dorren in zijn boek uit 1910.176 Naast het ‘sierlijke stadje’ en de ruïne was de omgeving uitermate geschikt voor romantische wandelingen met vele schilderachtige uitzichten. In dit hoofdstuk zal net als bij de vorige case-study worden onderzocht hoe de ruïne Valkenburg als toeristische site functioneerde in de periode van circa 1840 tot 1900. Een inzichtelijke bron is het ongepubliceerde reisverslag van de familie Loos uit 1887. Vermoedelijk is het verslag van de hand van Pieter Loos, het derde kind van de familie.177 Het gezin bestond

173 Witte 1886, p. 9 174 Volgens Witte nam het aantal bezoekers toe per jaar, toch was het totale aantal nog altijd gering. Witte 1886, p. 7 175 Witte 1886, p. 6 176 Dorren 1910, p. 4 177 Dit blijkt overigens alleen uit de tekst. De familieleden worden een aantal keer bij naam genoemd of opgesomd. Hier ontbreekt steeds de naam Pieter. Bovendien zijn er twee extra reisgenoten, een is de man van Eva, Ko of Jacobus, en de ander is ‘Joh P.’. In 1890 zou Pieter trouwen met Johanna Pander en het is opvallend hoeveel tijd de schrijver doorbrengt met haar. Vooral tijdens de wandelingen, waar Johanna

58 uit zes kinderen die samen met hun ouders met Pinksteren naar Limburg afreisden om in Valkenburg te verblijven.178 Dit hadden zij besloten op Tweede Paasdag nadat ‘de heer des huizen een plannetje openbaarde.’

Afbeelding 21 - Uitzicht op Valkenburg met rechts de ruïne. Maker onbekend, uit 1883

Geschiedenis Toen in de Franse tijd Limburg, en daarmee ook Valkenburg, onder de regering van de Franse Republiek viel, werd ruïne Valkenburg in beslag genomen als staatsdomein. De bouwval werd via een veiling gekocht door graaf Maximiliaan van Hoen te Neufchateau voor 5000 francs.179 De ruïne bleef in de familie en werd middels vererving eigendom van de familie De Villers Masbourg.180 Veel deden de eigenaren niet aan de ruïne, totdat Frederik De Villers Masbourg in 1863 de ruïne afsloot en een bewaker aanstelde. Hij deed dit om de ruïne te beschermen steeds achterblijft vanwege haar verstuikte enkel en de schrijver haar steeds gezelschap houdt en assisteert. 178 Johanna Cornelia van Gelder (1826-1906) was in 1853 getrouwd met Jan Loos (1824-1898). Hun kinderen waren Barend (geboren in 1854), Eva (geboren in 1856), Pieter (geboren in 1858), Johanna (1860-1861), Maria (geboren in 1861), Johanna (geboren in 1863) en Henriette (geboren in 1865). De doopsgezinde familie uit Blokzijl was weliswaar geparenteerd aan het patriciaat, maar behoorde hier niet toe. Jan was samen met zijn twee broers vennoot in zijn vaders firma, een houthandels- en houtzagerij bedrijf. 179 Dorren 1910, p. 31 180 Bauer 2010, p. 67

59 vanwege vandalisme waar toeristen en de lokale jeugd vooral voor verantwoordelijk waren.181 Het welzijn van de ruïne werd ook op landelijk niveau in de gaten gehouden. In 1865 sprak de Koninklijke Academie van Wetenschappen de hoop uit dat de ruïne, die werd beschouwd als de meest aanzienlijke van Limburg, werd geconsolideerd.182 Ondanks de afsluiting van de toeristische site kon niet worden voorkomen dat de sluitsteen van het nog intacte gewelf werd gestolen, met als gevolg dat dit instortte. In 1869 reageerde Victor de Stuers hierop en sprak hij op zijn beurt de hoop uit dat de kapel geconsolideerd zou worden. Er werden later door de eigenaar wel enkele maatregelen getroffen om de meest onstabiele elementen te verstevigen, hier spreekt Craandijk over na een bezoek aan de ruïne.183 In 1906 begon Vereniging ‘Het Geuldal’ de ruïne te huren van de eigenaar en zette zich in om nog verder verval te voorkomen. Er werden zeer bescheiden maatregelen getroffen vanwege een gebrek aan financiële middelen.184 Er werd een nieuwe toegangstrap en poort gebouwd en enig muurwerk met kantelen werd gereconstrueerd.

Historiografie Om meer betekenis te geven aan de mysterieuze ruïne werd de historie in beschrijvingen en toeristische gidsjes uitgebreid behandeld.185 Er zijn twee belangrijke verhalen die met name worden behandeld bij de geschiedenis van de ruïne.186 De een is de middeleeuwse geschiedenis en de ander de burcht waar fel om gevochten werd in oorlogen tussen de zestiende en achttiende eeuw. In verschillende reisverslagen, echter, is er veel minder aandacht voor geschiedenis. In het gepubliceerde reisverslag van Christiaan Hendrik Clemens, Herinneringen en Ontmoetingen, nieuwe schetsen uit Noord-Braband, Limburg en België uit 1840, brengt de onderwijzer in de Nederlandse taal een bezoek aan de ruïne van Valkenburg. Hij geeft weinig aandacht aan de

181 Dorren 1910, p. 31 182 Bauer 2010, p. 67 183 Craandijk 1876, p. 328. Craandijk zegt hierover: ‘Enkele waggelende en gescheurde muurbrokken zijn met sterke ijzeren ankers en stangen zamengehouden, en gij dankt er hem voor.’ 184 Bauer 2010, p. 67 185 De bronnen die hiervoor gebruikt zijn, zijn de volgende: Herinneringen en ontmoetingen. Nieuwe schetsen uit Noord-Braband, Limburg en België Nijmegen door C.H. Clemens uit 1840, Guide de voyageurs, histoire de Maestricht et de ses environs, suivie d’un dictionnaire des principeaux habitants et négocians de cette ville door M.J. de Poully uit 1853, Wandelingen door Nederland met pen en potlood, deel 2 door J. Craandijk uit 1876, In en om Valkenburg door H. Witte uit 1886, Officieele gids met wandelkaart van het Geuldal (Valkenburg) door vereniging ‘Het Geuldal’ uit 1890, Ons Geuldal. Nieuwe officieele wandelgids voor Valkenburg en omstreken : met fraaie platen en wandelkaart uit 1895 en Het kasteel van Valkenburg, zijne beknopte geschiedenis, legenden en sagen door Th. Dorren uit 1910. 186 Hoewel verschillende eerdere bronnen het bouwval een ruïne noemen laat Dorren weten dat dit historisch niet correct is: ‘De naam door het landvolk aan den heuvel met zijn puinhoopen gegeven is nu nog ‘den dwingel’ of ‘oudkasteel’; de niets zeggende Hollandsch-Fransche benaming ruine is een vinding van den laatsten tijd.’ Dorren 1910, p. 5

60 geschiedenis van de plek.

Afbeelding 22 - Ansichtkaart met kasteel Valkenburg omstreeks zestiende eeuw. Maker en datum onbekend

Het wordt weliswaar kort aangehaald, maar meer voor het vormen van een bepaalde sfeer.187 Clemens doet vermoeden dat er simpelweg nog niet zo veel uitgezocht en beschreven was over de middeleeuwse historie van het kasteel.188 Het was mogelijk dat dit het geval was. Ongeveer rond de uitgave van zijn reisverslag begon men systematisch onderzoek te doen naar deze periode. Ook in een later reisverslag, van Witte uit 1886, wordt de geschiedenis als bijzaak behandeld:

De geschiedenis van dezen in meerdere opzichten merkwaardigen bouwval zou gewis een belangwekkende bijdrage leveren voor de kennis dier zogenaamde riddertijden, maar die in moord, roof, en brand hun grootste merkwaardigheid bezitten; wij houden ons daarmede echter niet bezig, maar alleen met de beschouwing van wat we thans voor oogen hebben.

187 ‘Het zijn de overblijfselen van een trotsch en magtig kasteel, welks geschiedenis even duister is, als de veelvuldige kelders en holen, die het hart des bergs in alle rigtingen doorkruisen.’Clemens 1840, p. 94 188 Het enige dat hij over deze periode verteld is: ‘Dit alleen weet men, dat de Heeren van Valkenburg hier hun verblijf hielden, en meer dan eens de magt der bisschoppen van Luik durfden braveren.’ Clemens 1840, p. 95

61

In een ongepubliceerd reisverslag uit 1887, van de familie Loos, wordt eveneens nauwelijks aandacht besteed aan de historie van de plek die zij bezochten.189 De enige woorden die hier aan gewijd worden, verklaren dat de ruïne oorspronkelijk een oud slot was uit de tijd van Walram van Valkenburg. Walram wordt geenszins in een tijd of periode geplaatst. In alle drie deze bronnen zijn de schrijvers overigens maar zeer kort aanwezig op de ruïne en bestaat de mogelijkheid dat zij het niet nodig vonden om zich te laten informeren of om uitgebreid in te gaan op vergane tijden.

Craandijk die echter veel waarde hechtte aan het beschrijven van een complete historie van de plekken die hij bezocht, zet de geschiedenis minutieus uiteen. Hij omschrijft alle kasteelheren en belegeringen tussen 1040 en 1490. Een opvallend onderdeel van de geschiedenis van de ruïne is het verhaal van ‘de non zonder hoofd’ of, hoe men er in andere bronnen ook wel naar verwees: ‘de joffer zonder kop.’ Het was de naam van de legende van de non Elisabeth van Valkenburg. Toen haar oudere zuster de heerlijkheid in 1353 verkocht, wilde zij het kasteel dat ooit van haar vader was nog eenmaal bezoeken. Op het verloren erfgoed van haar familie zou de non zijn gestorven en nog altijd ronddolen in een van de vleugels. De legende wordt in de toeristische gids Officieele gids met wandelkaar van het Geuldal (Valkenburg) uit 1890 verteld en is daarmee overigens de enige verwijzing naar de middeleeuwse geschiedenis van de ruïne.190 Meer context zouden de lezers van de gids kunnen halen uit de inleidende geschiedenis van de stad. In de introductie krijgt men wel de waarschuwing dat dit geenszins een volledige beschrijving is. Toch is het interessant dat in het hoofdstukje over de ruïne alleen deze legende genoemd wordt, waardoor de plek vooral een mysterieuze connotatie wordt gegeven. De zelfde manier van sfeer creëren is ook waarneembaar in Ons Geuldal. Nieuwe officeele wandelgids voor Valkenburg en omstreken met fraaie platen en wandelkaart uit 1895. De algemene bekendheid van de legende werd inmiddels verondersteld, aangezien enige context rondom de legende achterwege wordt gelaten. Het wordt alleen genoemd als de naam van een van de onderaardse uitgangen van het voormalige kasteel.191 In het boek van de heer Dorren uit 1910, Het Kasteel van Valkenburg, zijne beknopte

189 Vermoedelijk is het verslag van de hand van Pieter Loos, het derde kind van de familie. Het gezin, dat bestond uit zes kinderen met hun ouders, worden een aantal keer bij naam genoemd of opgesomd. Hier ontbreekt steeds de naam Pieter. Bovendien zijn er twee extra reisgenoten, een is de man van Eva, Ko of Jacobus, en de ander is Johanna Pander. In 1890 zou Pieter trouwen met ‘Joh P.’ en is het opvallend hoeveel tijd de schrijver doorbrengt met haar. Vooral tijdens de wandelingen, waar Johanna steeds achterblijft vanwege haar verstuikte enkel en de schrijver haar steeds gezelschap houdt en assisteert. 190 Legende hoorden kennelijk ook bij ruïnes: ‘Als alle middeleeuwsche burchten, heeft ook deze hare legende.’ Officeele gids 1890, p. 19 191 Ons Geuldal 1895, p. 15

62 Geschiedenis, Legenden en Sagen, geeft zoals de titel al doet vermoeden, een uitgebreide geschiedenis vanaf de zesde eeuw tot aan het begin van de negentiende eeuw. Van de zeven legenden en sagen die beschreven worden in de laatste paar hoofdstukken van dit werkje, stammen er vijf uit de middeleeuwen, één waarvan volgens de auteur ‘de beschreven feiten en toestanden in tweestrijd met de geschiedenis’ zijn en een uit het begin van de negentiende eeuw.

Afbeelding 23 - Ruïne Valkenburg met rechtsboven een bordje 'vrouwen erker'. Omstreek 1922

Hoewel de middeleeuwen middels mythen en sagen diep ingebed zijn in de geschiedomschrijving van het kasteel, krijgt deze periode in de onderzochte bronnen als historische context wisselende aandacht. Een andere periode, een van veel oorlog en onrust, wordt ook behandeld, met name door Craandijk, Witte en Dorren. Zo vertellen Craandijk en Dorren over de Tachtigjarige Oorlog waarbij herhaaldelijke pogingen werden gedaan om het

63 kasteel te veroveren, zowel door de ‘Staatschen’ en de ‘Spaanschen’.192 In 1644, zo gaan beide auteurs verder, viel het kasteel uiteindelijk in ‘Staatsche’ handen. Om de vesting minder onneembaar te maken werden delen gesloopt, echter, toen er vervolgens een rustige periode aanbrak besloot men in 1648 het kasteel weer te versterken. Witte meldt dat het kasteel in 1672 in de handen van het ‘Fransche krijgsvolk’ valt. Toen de Fransen uit het kasteel verdreven waren ‘lieten de Hollanders wat nog van het kasteel over was bij middel van buskruit de lucht in vliegen, om zoo doende van de zorg voor dit soldatennest in het vervolg ontlast te blijven.’193 Hierbij vermeldt hij dat het mijngat dat hier voor gebruikt werd nog te zien was onder een van de torens.194

In de bronnen, op de zeer complete beschrijvingen van Craandijk en Dorren na, lijkt er slechts ruime voor het middeleeuwse narratief óf voor het narratief waar het kasteel een belangrijk strategisch punt is in roerige tijden. De reisgidsen kiezen om alleen naar de middeleeuwen te verwijzen middels de legende van de ‘joffer zonder kop’. Toch is het opmerkelijk dat de verschillende gevechten om het kasteel, in oorlogen die buitengewoon bepalend waren voor Nederland, zo summier worden belicht. Sprak het romantische middeleeuwse narratief sterker tot de verbeelding dan die van politieke oorlogen, bij het bezoek van de ruïne? De draai die Craandijk zijn verhaal geeft na het beschrijven van het jaar 1672, doet dat enigszins vermoeden:

Zoo bruischt ons hier, op deze eenzame hoogte, de stroom der eeuwen met geweldige golven voorbij. Terwijl wij droomen onder de hooge muren wordt het ons, alsof wij het gekletter der wapenen hooren in het suizen van den avondwind, alsof de roode wolkjes, die aan den hemel drijven, de weerschijn zijn der vlammen, opgaande uit geplunderde dorpen, uit platgebrande kasteelen, uit geblakerde pachthoeven. Kloeke, krachtige gestalten gaan voor ons heen, en al zijn de herinneringen die zij nalieten, weinig in overeenstemming met het liefelijk landschap vol vrede en zegen, dat zich thans voor ons uitbreidt, wij zouden hier uren lang kunnen vertoeven, als wij 't verhalen en herdenken wilden, wat op dezen bergtop is geschied.195

Een andere reden dat de rol van Valkenburg als onderdeel van de nationale geschiedenis nauwelijks werd uitgelicht, kan liggen aan het feit dat de provincie Limburg pas sinds 1839 officieel bij Nederland hoorde. Vermoedelijk werden de zeventiende- en achttiende-eeuwse strijden om Valkenburg niet gezien of zelfs aanvaard als een onderdeel van Nederlandse

192 Craandijk 1876, p. 335; Dorren 1910, pp. 27-28 193 Dorren 1910, p. 30 194 Dorren 1910, p. 30 195 Craandijk 1876, pp. 335-336

64 geschiedenis en dus niet interessant genoeg om te vertellen. Wederom is het Craandijk die tot deze gedachte aanleiding geeft: Wat een aantal individuën tot een volk maakt, dat is hunne geschiedenis, hun gemeenschappelijk verleden, dat is een zekere geestverwantschap, die de vrucht van gemeenschappelijke sympathiën en belangen is. En de geschiedenis van Limburg is een andere, dan die der Noordelijke gewesten.196

Het toevoegen van de geschiedenis van de provincie aan de nationale geschiedenis lijkt zelfs enigszins ongepast als we Craandijk moeten geloven: ‘Van de betrekking tot de Republiek heeft het deel van Limburg, dat er toe behoorde, niets anders dan de lasten gedragen.’ Toch zou dit op een later moment wel gebeuren. Zo blijkt dat er ruim dertig jaar later een Nederlands narratief is toegevoegd aan de ruïne. Aan de hand van een bezoek van de koningin Wilhelmina op 23 mei 1895, heeft een van de torens de naam ‘Koninginneblik’ gekregen omdat zij zich ‘geruimen tijd vermeide in het zich voor hare oogen ontrollende vergezicht.’197 Dorren, die dit omschrijft, gaat echter verder in zijn poging het verleden van het kasteel dat de Nederlanders de vorige eeuw nog zo vreemd was, te verweven met het Nederlandse koningshuis en daarmee met de Nederlandse natie. Hij beweert namelijk dat de heren van Valkenburg voorouders zijn van koningin Wilhelmina en dat de ruïne een van de stamzetels van ons Vorstenhuis is. ‘Dit zal menig Nederlander met voorliefde een pelgrimstocht van verre of een uitstapje van dichtbij doen ondernemen naar de grijze muren, die zoo veel herinnering bij ons kunnen opwekken.’198

196 Craandijk 1876, p. 315 197 Dorren 1910, p. 7 198 Dorren 1910, p. 32

65

Afbeelding 24 - Station Valkenburg omstreek 1900. Maker onbekend

De reis naar Valkenburg Door het eerder genoemde feit dat Limburg pas sinds 1839 onderdeel werd van Nederland in combinatie met de moeilijke bereikbaarheid vóór de komst van een goede treinverbinding, kwam het toerisme in Valkenburg vanaf het midden van de negentiende eeuw op gang. Volgens Craandijk waren toen Duitsland en België per trein zelfs nog sneller te bereiken dan wanneer men per rijtuig of trekschuit naar Limburg ging. Dit betekende overigens niet, dat er nooit bezoekers kwamen naar de stad. Dit blijkt onder andere uit het reisverslag uit 1840 van Clemens. Tijdens zijn reis door Noord-Brabant, Limburg en België, maakte hij ook een uitstapje naar Valkenburg. Het reisverslag geeft weer hoe men naar Valkenburg reisde zonder te trein te nemen. Het gezelschap, bestaande uit Clemens en twee medereizigers wilde per diligence naar Maastricht reizen, daar aangekomen bleek dat zij hun plannen moesten wijzigen. Op zondag bleek namelijk dat de diligence pas de volgende dinsdag zou vertrekken. Er bleek wel een calèche in de stad gearriveerd te zijn die bereid was hen mee te nemen. Zo vertrokken de drie reizigers zondag ochtend om negen uur, zodat zij niet langer in Eindhoven hoefde te blijven dan nodig was.199 Via Valkenswaard, waar Clemens een oude bekende bezocht, reden zij naar het zuiden: ‘Het is eene eentoonige, vervelende, naargeestige reis van Valkenswaerd naar

199 Het geduld om twee dagen te wachten konden zij niet opbrengen. Clemens verteld ook waarom: ‘Het genoegen dat Eindhoven oplevert, is luttel weinig, en eenige merkwaardigheden levert het stadje in het geheel niet op.’ Clemens 1840, p. 20. Het

66 Maastricht. Men ziet bijna geene menschen, of rijtuigen; zelden bebouwde landen, slechts een’ breeden straatweg, tusschen onafzienbare heidevelde ingesloten.’200 Voor zij bij de ‘Lommelsche barrière’ de Belgische grens over zouden steken, lunchten zij met brood, ham en bier.201 Het avondeten werd genuttigd te Hechtel, waar zij tevens ook overnachtten. Al om drie uur ’s nachts moeten de heren op staan, waarna zij ontbijten en om klokslag vier uur rijden zij vervolgens verder. De heren voeren levendige discussies om de tijd te doden, bovendien blijkt de rit zeer oncomfortabel.202 Toen het rijtuig bij de Nederlandse grens arriveerde, kwam de kwestie van het recent toegevoegde Limburg aan bod: ‘Raadt eens, mijne lezers! wat er op het bordje stond. Op het bordje stond: voorlopige grensscheiding. Wat drommel, lees ik wel? […] Dan is de erkenning van koning Leopold en het aannemen van vier en twintig artikelen ook maar voorlopig?’ Hoe laat de heren aankwamen in Maastricht blijkt niet uit het verhaal, het zal ergens in de loop van de ochtend zijn geweest. Na de stad gezien te hebben vertrok het gezelschap, dat nu uit zes mannen bestond, om drie uur richting Valkenburg. Tijdens dit (relatief) korte stukje geniet het gezelschap van de romantische weg en de schilderachtige omgeving. Zij lieten zelfs ‘meer dan eens de koetsier halt maken, om het heerlijke natuurtafereel te bewonderen.’ Eenmaal in Valkenburg aangekomen aten zij wat en bezochten zij de ruïne. Bij het vallen van de avond keerden zij weer terug naar Maastricht.

De reis werd aanzienlijk korter nadat Maastricht en Valkenburg per trein bereikbaar werden. In de Nederlandsche Staatscourant van vier december 1852 werd door de directie van de Aken- Maastrichtsche Spoorweg-Maatschappij een oproep gedaan voor de aanbesteding van het Station Valkenburg.203 In 1853 werd een spoorlijn geopend tussen Aken naar Maastricht geopend, met een stop in Valkenburg. Uit de winterdienstregeling van deze spoorlijn uit 1853, blijkt dat directe verbindingen naar andere Nederlandse steden nog niet bestonden, wat betekende dat men via België moest reizen.204 In 1860 werd er besloten dat de Nederlandse staat een spoorweg tot stand zou brengen van Breda, langs Tilburg, Boxtel, Eindhoven, Helmond, Venlo, Roermond naar Maastricht.205 In 1865 werd de laatste verbinding tussen Maastricht en Venlo geopend door de minister van Binnenlandse Zaken.206 Drie jaar later kwam

200 Clemens 1840, p. 21 201 Clemens 1840, p. 25 202 De reis wordt door Clemens zo omschreven: ‘Wanneer het rijtuig, door het ongelijke van den grond eene golvende beweging aannam, zwegen de diplomaten stil, en de staatkundige kwestie veranderde in een vrolijk gelach, wanneer de reizigers tegen elkander rolden, en de calèche bijna omver viel.’ Clemens 1840, p. 46 203 Nederlandsche Staatscourant 1852, p. 1 204 Nieuwe Rotterdamse Courant 1853, p. 1 205 De economist 1860, p. 161 206 Opregte Haarlemse Courant 1865, p. 2

67 uiteindelijk ook een verbinding tussen Noord- en Zuid-Nederland tot stand toen de brug over de Lek bij Culemborg in gebruik werd genomen.207 Voor vele Nederlanders was de tocht naar het Zuiden een hele ervaring op zich. Craandijk omschrijft zijn lezers wat hen te wachten staat: ‘De Noord-Nederlander, die het Limburgsche bezoekt, vindt er een in menig opzigt hoogst merkwaardig land, rijk aan natuurschoon, rijk ook aan allerbelangrijkste herinneringen uit overoude tijden.’ Ondanks dat sommigen Limburg verkozen boven andere buitenlandse bestemmingen vanwege de relatief korte reistijd, ging men toch een flinke reis tegemoet.208 De heer Witte vertrok acht uur ’s ochtends vanuit Rotterdam, om rond een uur aan te komen in Maastricht. Na een overstap op de Aken-Maastrichtsche spoorwegmaatschappij was hij een ruim kwartier later in Valkenburg.209 Een veel langere reis had de familie Loos, die met Pinksteren naar het zuiden afreisden. De familie uit Blokzijl vertrok om kwart voor vijf ’s ochtends om met een stoombootje naar Zwolle af te reizen. Daar aangekomen namen zij vanwege de zware regen een rijtuig naar het station. Daar stapte het gezelschap op de trein. Vervolgens hadden zij in Nijmegen drie minuten om over te stappen op de trein die rond kwart over twaalf vertrok. Om tien voor één kwamen zij aan op Venlo, waar ze dit keer dertien minuten hadden om over te stappen. Toen het gezelschap, dat onderweg was gegroeid met drie personen, om vier uur in Maastricht aankwam hadden zij daar één uur wachttijd. Wanneer er een aantal familieleden een stukje de stad inwandelen hebben zij ‘veel pret over het vreemde dialect der aldaar wonende menschen.’ Ook komen zij een opmerkelijk tafereel tegen: een man met een bel die naast een politieagent loopt. Wanneer ze vragen wat er aan de hand is, ‘werd hen verteld dat dit een teeken voor de bewoners der omliggende huizen was dat zij de straat moesten vegen; dit gebeurde tweemaal in de week. En jawel, op hun teruggang zagen zij de vegende menschen.’210 Uiteindelijk kwam de familie Loos om twintig over vijf aan in Valkenburg.211 In het verslag van de tocht wordt meerdere malen beschreven hoe de familie probeerde bij te komen van de vermoeiende reis. In Ons Geuldal uit 1895 wordt men, net als de familie Loos deed, aangeraden over Venlo en Maastricht te reizen. Hoewel een goedkopere route over Den Bosch en Hasselt voerde, was de verbinding erg slecht en daarmee niet aan te raden.212 Vanaf Maastricht vond niet iedereen de trein de beste optie om verder te reizen. Zoals Clemens al beschreef aan zijn lezers was de route van Maastricht naar Valkenburg erg mooi. Reizigers worden dan ook door de fransman

207 Stegehuis 2013, p. 337 208 Witte, p. 9; Craandijk, Clemens 209 Witte 1886, p. 10; p. 14 210 Loos 1887, p. 5 211 Loos 1887, pp. 1-6. Naast het verkennen van Maastricht vond een van de familieleden een weegschaal in het stationsgebouw. Zodoende besloot iedereen zijn of haar gewicht te laten meten. Alleen dochter Marie had geen drie cent op zak dus kon zij zich niet wegen. De uitkomsten werden door de schrijver van het reisverslag keurig opgeschreven. 212 Ons Geuldal, 1895, p. 6

68 Jules De Poully en de heer Witte aangeraden niet per trein te gaan, maar per rijtuig, om zo optimaal van de omgeving te kunnen genieten.213 Er was voor Craandijk en Witte nog een reden waarom de trein tussen Maastricht en Valkenburg niet de voorkeur genoot. De naam Fauquemont die de Aken-Maastrichtsche spoorwegmaatschappij hanteerde, riep bij beide heren verwarring en verontwaardiging op. Craandijk schrijft het volgende:

Verwondert het u, dat gij den naam van eene Nederlandsche plaats in het Fransch hoort uitgalmen? Gij waart niet gansch onvoorbereid, want toen gij uw plaatsbillet aan den conducteur hebt getoond, onder bijvoeging van den naam ‘Valkenburg’ heeft hij reeds gemompeld: ‘hm, Fauquemont.’ […] Welnu, 't is een buitenlandsche maatschappij aan wie de spoorlijn behoort, en gij zult u in 't vervolg schikken naar hare gebruiken. […] Als de taal gansch het volk is, welk volk hebben wij dan in het Limburgsche te wachten? Welke taal wordt er gesproken? Hoe heet de plaats, aan wier station wij afstappen, in wier omtrek wij enkele dagen vertoeven willen?’214

Ook Witte uit zijn kritiek op de spoorwegmaatschappij die ‘van dit Nederlandsche woord blijkbaar niets wil weten.’ Zodoende is hij gedwongen met zijn kaartje voor Fauquemont richting Valkenburg te gaan.

Verblijf Voor overnachtingen beveelt Craandijk zijn lezers twee hotels aan. Beïnvloed door het systeem van Murray en Baedeker zegt hij: ‘En, wat geenszins verwerpelijk is, de hôtels l'Empereur en Vossen verdienen een sterretje, als men althans geen prachtige etablissementen met rijk gestoffeerde kamers en vliegende kellners verwacht en behoeft.’215 In 1886 sluit Witte zich hier bij aan en beveelt als derde hotel Ville de Fauquemont aan, hoewel hij verderop in de tekst stelt dat er in totaal vijf goede hotels in het stadje te vinden zijn.216 Zelf verbleef hij in hotel de L’Empereur. De familie Loos logeerde met tien man in hotel Vossen.217 In het reisverslag komen we nóg een naam tegen; Hotel Croix de Bourgogne wordt genoemd bij een eerste wandeling

213 De Poully 1853, p. 222; Witte 1886, p. 15 214 Craandijk 1876, p. 313 215 Craandijk 1876, p. 319 216 Witte 1886, pp. 16-19 217 Loos 1887, p. 7. De schrijver van het reisverslag plaatste wel enige op- en aanmerkingen bij de kwaliteit van het hotel. Zo konden de jaloezieën van enkele kamers niet dicht en klemde een van de deuren verschrikkelijk. Uiteindelijk kon deze door de vereende kracht van de drie zusters dicht gedaan worden. Bij het ontbijt beviel het brood en de boter niet iedereen. Bovendien moest de kelner meerdere malen geroepen worden en kreeg hij van het gezelschap de bijnaam ’t Vossenstaartje. Later bij het avondeten valt ook de wijn ietwat tegen, het eten daarentegen is ‘best en smakelijk.’

69 door de hoofdstraat.218 De officieele gids zegt over de hotels in Valkenburg: ‘Van de hôtels kan zonder uitzondering gezegd worden, dat zij uitmunten door nette bediening en goede maaltijden. Steeds heerscht er een gezellige, aangename toon onder de gasten, niet zelden verhoogd door vlug op touw gezette feestjes, bals en pikniks.’219 Zij raden de reeds genoemde hotels aan met als toevoeging hotel Roijen. Het stadje dat volgens de Officieele gids in 1890 zo’n 1200 inwoners telt, had toen de capaciteit om tenminste tweehonderdtachtig bezoekers te huisvesten.220 In het bijvoegsel in dit gidsje uit 1893 blijkt dat er desondanks behoefte was aan meer hotels, er waren zes hotels en een pension bijgekomen. Hotel l’Empereur was bovendien uitgebreid.221 In het latere gidsje van vereniging ‘Het Geuldal’ uit 1895 worden er in totaal twaalf hotels genoemd.222 De stroom toeristen blijft steeds weer toe nemen. In een artikel uit De Tijd van tien augustus 1897 wordt beschreven dat de bestaande hotels alle gasten niet kunnen herbergen: ‘Nog nooit verdrongen zich hier zooveel vreemdelingen, of beter gezegd landgenooten, want de Noord- Nederlanders vormen toch het grootste contingent.’ Particulieren stellen hun huizen open en ieder jaar groeit het aantal hotels. Ook in de omgeving ontstaan accommodaties. In Houtem bijvoorbeeld waren er drie hotels die samen tweehonderdvijfenzeventig gasten konden huisvesten.223 De groei in hotels wijst op de groeiende stroom toeristen tegen het eind van de negentiende eeuw. Dit was dan ook precies het doel van de vereniging ‘Het Geuldal’. De vereniging werd opgericht in 1885 ter ‘bevordering van het vreemdelingen-verkeer.’224 In de reisgids die zij uitgaven in 1890 wordt uiteengezet hoe de vereniging dit van plan was:

Van het onderhouden van bestaande en het maken van nieuwe wandelwegen, benevens het plaatsen van rustbanken op de meest gezochte plekken; het doen van beplantingen; het bevorderen van den vischstand op de Geul en in de daarin uitlopende beken; het onderhouden van der onderaardsche groeven; het organiseren van concerten en andere

218 De familie had tijdens deze wandeling de ruïne al meteen willen bezoeken, maar konden de weg niet vinden. Zodoende waren ze in een winkel beland. De vrouwen hadden er allemaal een hoed gekocht. De hoeden hadden een vreemd model, maar de verkoopster had hun verzekerd dat dit model door alle buitenlanders in Valkenburg werd gedragen. De groep dames werden daarna wel veel uitgelachen om hun punthoeden, dus vertrouwden ze de woorden van de verkoopster niet meer. ‘Zus Joh’ kocht naast een hoed ook een herinnering, namelijk een broche van ‘elfenbein’ waarin Valkenburg was uitgesneden. Loos 1887, p. 9 219 Officieele gids 1890, p. 16 220 Officieele gids 1890, p.16. Het gidsje noemt dat hotel de L’Empereur zestig mensen kan herbergen, hotel Croix de Bourgogne zeventig en hotel Vossen honderdvijftig. Hoeveel gasten hotel Roijen en het hotel tegenover het station kwijt kunnen staat niet vermeld. 221 Officieele gids 1890, bijvoegsel 222 Ons Geuldal 1895, pp. 7-8 223 De Tijd 1897, p. 2 224 Dit was de eerste V.V.V. van Nederland.

70 feesten gedurende het seizoen; het kosteloos verstrekken van inlichtingen omtrent het verblijf in deze streken; de aandacht van binnen- en buitenland te vestigen op de schoone natuur en gezonde lucht van Valkenburg en omstreken door middel van circulaires, aanplakbiljetten, advertentiën en de uitgave van een zomerweekblad; en door andere dergelijke daartoe leidende middelen.225

Voor de vereniging gidsen begon uit te brengen, gebruikte men vooral eerdere (reis)beschrijvingen om wegwijs te worden in Valkenburg.226

Afbeelding 25 - De tuin van Hotel Croix de Bourgogne in Valkenburg. Maker en jaar onbekend

Bezienswaardigheden Wanneer men Valkenburg bezocht kon men niet vertrekken zonder de ruïne te hebben bekeken. De ruïne was sinds 1863 niet meer vrij toegankelijk. Volgens Dorren was dat omdat ‘vandalisme meer heeft beschadigd dan tijd.’227 Het kon nog wel bezocht worden. De sleutel kon men opvragen bij het wachtershuisje beneden aan de berg. Craandijk waarschuwt zijn lezer dit niet te vergeten, anders moest je eenmaal boven weer helemaal naar beneden. Wanneer dit toch het geval was, kon men met een beetje geluk toch naar binnen. Dan was het hek open omdat

225 Officieele gids, p. 15 226 Blink 1886, p. 356 227 Dorren 1910, p. 32

71 ‘Marietje’ er met een groep rondliep.228 Witte beschrijft dat zij het bezoek allerminst beïnvloedde:

[…] Terwijl men niet bevreesd behoeft te zijn zich daar boven niet rustig aan zijn bespiegelingen te zullen overgeven, want Marietje, nog altijd, evenals toen de heer Craandijk daar was, met haar breikous gewapend, zoekt binnen het hek haar gemak, en breidt daar even kalm voort als zat ze thuis.229

Marietje had dus niet de rol van een rondleidster en liet de bezoekers hun gang gaan. Vanaf 1890 wordt in de Officieele gids voor het eerst genoemd dat er voor de toegang tot de ruïne 10 cent per persoon gevraagd wordt.230 Voor een bezoek kon de bezoeker volgens het gidsje ongeveer anderhalf uur rekenen. Er was weliswaar niet veel te zien op de ruïne zelf, als we de gidsjes moeten geloven, maar het was bij uitstek de plek om ‘zich te verlustigen aan de buitengewoon rijke, onuitsprekelijke schoone vergezichten.’ De ruïne was in Valkenburg niet de enige toeristische site. Een minstens even populaire bezienswaardigheid was de mergelgroeve met haar uitgestrekte gangennetwerk. Hoewel deze volgens Craandijk veel minder bekend waren dan die in de St. Pietersberg, waren ze toch de moeite waard, al was het maar om de twee groeven daarna te kunnen vergelijken. 231 In 1885 werd in het Rotterdamsch Nieuwsblad beschreven dat de grotten jaarlijks zo’n 1500 bezoekers kreeg.232 De Officieele gids beloofde de lezers in ieder geval veel spektakel. Zo zou men een Romeins gedeelte tegenkomen, een concert-lokaal, de ‘driedrup’, verschillende gebeeldhouwde figuren, een meer en een geheime kapel uit tijd van ‘de Fransche omwenteling (1799-1800).’ Genoeg voor anderhalf uur vermaak. In Ons Geuldal uit 1895 werd niet langer de ruïne als voornaamste attractie gepresenteerd, maar de mergelgroeve. Deze was inmiddels gebombardeerd tot ‘de merkwaardigste plek van Nederland en verre daarbuiten.’233 Ook de familie Loos bezocht de mergelgroeve. Toen zij voor de grot stonden te wachten bleek het al koud, dus trok iedereen zijn jas of mantel aan. Ook maakten de dames hun toilet in orde. Toen iedereen klaar was gingen ze naar binnen. Voorop liep een gids met een fakkel en de oudste zoon Barend liep achteraan met een lantaarn. Toen de kou mee bleek te vallen, werden alle jassen weer uitgetrokken. Onderweg zagen ze tekeningen op de wanden ‘aangebracht van beroemde mannen’ en waren er beelden uit de stenen gehouwen. Ook kwam het gezelschap bij een verschillende uitgehouwen ruimtes, waaronder ‘een sociëteit of herberg’ en een ‘heele kerk

228 Craandijk 1876, p. 327 229 Witte 1886, p. 36 230 Officieele gids 1890, p. 19 231 Craandijk 1876, p. 356 232 Rotterdamsch Nieuwsblad 1885, p. 2. 233 Ons Geuldal 1895, p. 20

72 door de katholieken in den franschen tijd gebruikt’. Het was niet makkelijk om door de gangen te lopen vanwege de grote losse stenen die er verspreid lagen.234 Vervolgens kwam het gezelschap aan bij de driedrup, ‘waar op een vaste tijd’ drie druppels helder water naar beneden vielen. Het aardigst vond de auteur dat het water dat in een bekken viel, vanzelf de grond inzakte. Hierdoor raakte het nooit vol. Bij het meer zagen ze een ander gezelschap voorbij komen.235 Na het meer begon men een beetje verveeld te raken van de tocht en keken ze uit naar het einde. Gelukkig waren zij kort daarna bij het einde aangekomen en weldra stond iedereen weer buiten.

‘Na in korte trekken de voornaamste merkwaardigheden van het lieve stedeke aan de Geul te hebben aangehaald, hebben wij thans het genoegen den lezer te vergezellen op eenige der genotsvolste wandelingen[…].’ Volgens het gidsje Het Geuldal, was de omgeving van Valkenburg buitengewoon geschikt voor het maken van wandelingen. Er waren talloze mooie wandelpaden, voor korte en lange wandelingen. Volgens de Officieele gids was het in Valkenburg gebruik, in verband met de leefwijze aldaar, om of in de morgen tussen negen en twaalf een kortere wandelingen te maken, of ’s avonds tussen half zes en negen langere afstanden te wandelen.236 In totaal geven beide gidsjes in zo’n vijfentwintig wandelingen. De vereniging ‘Het Geuldal’ had om de wandelingen nog prettiger te maken in totaal zesenveertig rustbanken geplaats, voorzien van een nummer. Op de bijgevoegde kaart in de Officieele gids kon men de genummerde banken makkelijk terugvinden. Een van de meest opmerkelijke wandelingen was die naar de Hermitage op de Schaesberg. Daar woonde namelijk een kluizenaar.237 De gids legt uit dat kluizenaren voorheen een veelvoorkomend fenomeen in het gebied waren, maar dat inmiddels die van Schaersberg als enige overgebleven was. Uit de reisverslagen blijkt dat de kluizenaar graag opgezocht werd.238 Wanneer men het wandelen zat was, waren er ook verschillende rijtoeren te maken, er worden twaalf kortere en langere rijtoeren gesuggereerd door de Officieele gids. In deze gids en in Ons

234 Dit was in het bijzonder voor Joh. P vervelend, aangezien zij last had van haar verstuikte enkel. 235 De auteur beschrijft de ontmoeting als volgt: ‘Ons kwam het vreemd voor, doch het andere gezelschap zal nog vreemder gezicht van ons gehad hebben, want daar de dames de punthoeden op hadden, was het precies of men een rooverbende, zooals die op platen worden voorgesteld zag ronddwalen; de donkere gangen en de fakkel, droegen er natuurlijk hier veel toe bij.’ Loos 1887, p. 21 236 Officieele gids 1890, p. 27. Dit had voornamelijk te maken met de tijden waarop de hotels in het stadje hun ‘tafeluren’ hadden geregeld. Tussen acht en negen was ontbijt, om twaalf uur de morgendrank, om half twee werd het diner geserveerd, om vijf uur was er thee en tussen half acht en negen het souper. 237 Over de kluizenaar wordt verteld: ‘Desgewild kan men bij den kluizenaar aankloppen en zal hij, wanner zijn biduren hem dit niet verhinderen, U wel te woord staan en kluis en kapel laten bezichtigen, waarvoor eene kleine offerande in de bus steeds welkom is.’ Officieele gids 1890, p. 34 238 Clemens, De Poully, Craandijk, Witte en de familie Loos brachten een bezoek aan de ‘hermiet.’

73 Geuldal worden vijf verhuurders van rijtuigen aanbevolen. Goedkoop was dit niet als we de auteur van een artikel in het Rotterdamsch Nieuwsblad moeten geloven.239

239 Rotterdamsch Nieuwsblad 1885, p. 1

74

Afbeelding 26 - Ansichtkaart van de hermitage bij Schaesberg. Uitgegeven door Nieuwe Bazar, jaar onbekend

Afbeelding 27 - De mergelgroeve in de St. Pietersberg. Uit Beschrijvingen der Nederlanden uit 1841

75

Receptie van de ruïne Clemens bezocht in 1840 de ruïne toen die nog publiek was. De onderwijzer Nederlands, die een jaar na de uitgave van zijn reisverslag zou overlijden, bleek reeds in slechte conditie te verkeren. Met hulp van zijn vrienden was hij dan ook de berg opgekomen om de ruïne te bereiken. Omdat hij opgegroeid was in de omgeving en hij zich zijn jeugdige dagen in het landschap herinneren. Hij noemde het uitzicht een tantalus kwelling. Hij kon namelijk tot zijn grote spijt, ‘geene bergen meer bestijgen; geen bezoek aan het bloemrijke dal afleggen.’ Hij werd er erg emotioneel van: ‘Beseft gij nu de oorzaak, lezer! waarom, aan den voet der ruine, bij den aanblik der natuur, tranen uit mijnen ogen vloeiden?’ Zijn ‘lustige vrienden’ hebben duidelijk niet hetzelfde gevoel en vragen hun medereiziger: ‘Zit gij op uwen rots nog te mijmeren, Clemens?’ De stemming sloeg om toen men de ‘professor’ naar beneden droeg en allemaal takken in zijn kleren stopten. Toen voorbijgangers vroegen wat er gaande was, vertelde de baldadige groep vrienden dat zij in de kelder van de oude burcht de heer van Valkenburg gevonden hadden. De ruïne werd in 1853 ook bezocht door de Parijse letterkundige De Poully die sinds 1830 in Maastricht woonde.240 Naast de interesse die hij toont voor de bouwhistorie van de ruïne en de ligging als strategisch verdedigingswerk, blijkt de ruïne ook tot een sentimentelere kant van hem te spreken: ‘ […] c'est de la poésie, le récit pâlirait devant les merveilles que ces tristes débris offrent à l'imagination.’ Dat de ruïne met een verleden als verdedigingswerk ook emoties op kan roepen, beschrijft hij in de volgende alinea:

Placé sur la crète de la montagne alors que l'u sage du canon n'avait pas rendu toutes les positions égales, le château présentait une défense naturelle dont l'ennemi pouvait diflicilement triompher, c'est toute une étude; quant à vous, qui voulez de plus douces émotions, contemplez cette nature riante qui se déroule sous vos pieds.241

Craandijk ervaart een zelfde dubbel gevoel wanneer hij de ruïne bezoekt. Ondanks dat de ruïne was afgesloten voor onwelkome gasten en Marietje toezicht hield, kon de dominee ongestoord de ruïne ervaren. Hij raakte snel in een gemoedelijke toestand toen hij uitkeek over het weidse landschap. Zo kwam bij hem toch het woelige verleden naar boven. In gedachten verzonken blijkt de combinatie van de geschiedenis en het uitzicht moeilijk te verenigen:

Alles ademt vrede, en als wij het stille stadje en het rijke landschap overzien, dan herinnert niets ons aan de woeling en den strijd, waarvan deze zoo lang en zoo vaak de

240 Leunissen 1980, p. 77 241 De Poully 1853, p. 227

76 getuigen, de deelgenooten, de slachtoffers waren. Toch zijn 't geen stemmen, die van vrede spreken, die hier ruischen te midden van de puinen!242

Craandijk beschrijft hoe de ruïne er bij lag. Zo blijkt dat een ‘geliefkoosd plekje’ voor de meeste bezoekers de muur van de voormalige ridderzaal was. Daar had men een uitzicht dat hoog was, maar toch niet zo hoog dat men een ‘voor het oog onbestemd en verward panorama’ te zien kreeg. Hij noemt ook een intact gebleven boog in de voormalige kapel. Andere merkwaardigheden die men er zou kunnen zien, lijken niet aanwezig. Craandijk spreekt overigens wel zijn afkeuren uit over een grote windwijzer in de vorm van de aartsengel Michaël die werd geplaatst door de eigenaar van de ruïne. Toch is hij al met al betoverd door de ruïne en spreekt hij van een onweerstaanbare aantrekkelijkheid van de plek.

Afbeelding 28 - Foto van de ruïne met drie personen. Gemaakt door T. Weynen, jaar onbekend

Minder betoverd van de overblijfselen van de burcht van Valkenburg is de heer Witte. Ondanks dat hij meent dat de geschiedenis buitengewoon interessant was, houdt hij het liever bij wat er

242 Craandijk 1876, p. 336

77 nu van dat alles is overgebleven. En dat blijkt een beetje tegen te vallen: ‘Van beneden, maar inzonderheid van sommige hooge plaatsen op eenigen afstand, ziet de Ruïne er schilderachtiger uit, dan wanneer men er bij staat […].’ Het enige dat zijn aandacht nog enigszins kan grijpen is de kapel die volgens hem nog in een betrekkelijk goede staat verkeert. Het meest spectaculaire in de kapel is het uitzicht op de omgeving vanuit een van de ramen. Dat de ruïne als onmisbaar gold bij een bezoek aan Valkenburg blijkt uit het feit dat enkelen uit zijn gezelschap mee waren gegaan ‘pour acquit de consience.’ De groep vertrekt na nog geen uur op de ruïne te hebben verbleven, toch zeer opgetogen weer naar beneden. Op de familie Loos maakte de ruïne bijzonder weinig indruk. Vader en moeder Loos bleven beneden achter, terwijl hun zes kinderen met twee personen aanhang de Dwingel op wandelden. De auteur van het reisverslag zegt er het volgende over: ‘Aan de ruïne zelf is niet veel te zien, eenige oude muren, welke een binnenplaats omringen, en die bedekt zijn met tallooze namen.’ Hun vele voorgangers hadden blijkbaar hun bezoek vereeuwigd door hun naam in de muren te krassen. Het enige wat de auteur mooi vond was het ‘schilderachtige vergezicht op Valkenburg.’ Het eenzame contempleren op de top van de Dwingel zat er niet in voor elke bezoeker. In een artikel uit het Nieuwsblad van het Noorden uit 1899 is de schrijver niet alleen op de ruïne: ‘[…] dat in het halfuurtje, ’t welk wij besteedden om de ruïne te bezichtigen, er stellig wel vijftig personen toegang genomen hebben.’ Hij legt tevens uit dat er sinds het bezoek van de koningin vier jaar eerder steeds meer bezoekers komen naar Valkenburg en de ruïne. De tien cent toegang zit de auteur ook niet lekker, hij maakt in één alinea twee keer een opmerking over het geld dat de pachter ermee verdienen zou. Ook schrijft hij: ‘Thans is zij eigendom van een Hollander, die haar goedkoop kocht en haar wellicht, als hij ’t wou, peperduur kon verkopen.’243 Uit de drie bovenstaande beschrijvingen van bezoeken aan de ruïne lijkt het alleen te dienen als uitzichtpunt. Dit wordt zelfs met zo veel woorden gezegd in een artikel uit het Rotterdamsch Nieuwsblad in 1885. Er zijn drommen toeristen en er is weinig te zien aan het overblijfsel van het middeleeuwse kasteel. Deze situatie gold niet voor Casimir Ubachs en zijn kameraad. In 1889 wordt in een artikel hun nachtelijke archeologische onderzoek in de kelders van het voormalige kasteel beschreven. Nadat zij een kelderwand hadden uitgegraven, kwamen zij tot de conclusie dat ze de voormalige wijnkelder hadden gevonden. Opmerkelijk genoeg vonden zij ook enkele menselijke botten. De situatie wordt nog veel grimmiger wanneer zij vlakbij gebonk hoorden. Meteen schoot de legende van de ‘joffer zonder kop’ door het hoofd van Ubachs’ collega: ‘„Daar hebt je al den geest of het spook, dat niet wil dat wij zijne rust storen en zijne beenderen dooreen rammelen. Het hol uit, anders zijn wij ongelukkig," en dit zeggende

243 Nieuwsblad van het Noorden 1899, p. 1

78 kroop hij ook al op den uitgang aan.’244 De angst blijkt ongegrond wanneer de twee onderzoekers op zoek gingen naar de bron van het geluid. Zij troffen in een van de ingangen van de groeve twee werklieden aan. In het donker maakte de ruïne ook een heel andere indruk op de heer Dorren. Hij liet zich in 1910, bij het vallen van de avond mee voeren bij de gedachte aan de middeleeuwse taferelen die zich op Valkenburg hadden afgespeeld:

Ik ontwaak en vind me heel alleen op de ruïne, gezeten op een afgestort kapiteel van de ridderzaal, waarin de verbeelding mij had teruggevoerd. […] Geheimzinnig donkert het in de holen en gangen der bouwvallen; als gedrochten uit verdwenen duistere tijden richten de muurbrokken zich wraakeischend ten hemel of schijnen weg te krimpen voor het licht eener andere en betere beschaving.245

Het elektrische licht uit de stad schijnt op de ruïne. Dit teken van de moderne tijd deed hem weer naar de werkelijkheid terug keren. Hij overpeinst de geschiedenis nog tijdens de tocht naar beneden, maar eenmaal daar aangekomen stort hij zich weer in het bruisende leven in het stadje waar net een nieuwe lading toeristen per trein is aangekomen.

244 Ubachs 1889, p. 1 245 Dorren 1910, pp. 76-77

79 6. Conclusie

Dit onderzoek naar kastelen en buitenplaatsen waar een vroege vorm van toerisme zich ontwikkelde in de negentiende eeuw, is als micro-histoire waardevol gebleken op een aantal punten. Uit het schetsen van de ontwikkeling van reizen in de achttiende en negentiende eeuw kwam er naar voren dat er bepaald geen sprake van een explosieve groei van toerisme. Wel is gebleken dat, zij het op zeer bescheiden wijze, reizen iets toegankelijker werd voor vrouwen en de onderlaag van de bovenklasse. Bovendien wijst Verhoeven op lokale groei van de toeristische infrastructuur. De ontwikkeling van het plezierreisje zorgde dat ook het binnenland een veelvoorkomende bestemming werd. Met name onder de Amsterdamse elite. Het waren deze kortere reisjes in het binnenland die met name veel betekend waren voor de opname van kastelen, buitenplaatsen en landgoederen in het culturele reisprogramma. Ondanks dat men op reis ging in eigen land, bleken er genoeg plekken ontvankelijk voor de tourist gaze. Het contrast met het stadse leven vond men dan ook bij uitstek in Gelderland en Limburg. Een van de belangrijkste aspecten hierin waren heuvelachtige landschappen en uitzichten. Deze werden maar al te graag ‘geconsumeerd’. Een ander element waren de weelderige landgoederen waar schaamteloos welvaart tentoon werd gesteld, iets dat in steden op die manier niet voorkwam.

De reisgidsen van Murray en Baedeker geven een mooi overzicht van de locaties die het meest door buitenlandse reizigers bezocht werden. In het geheel nemen buitenplaatsen, kastelen en ruïnes slechts een heel kleine plaats in. Van alle zeventien bezienswaardigheden die Murray van een ster voorziet, is alleen het Valkhof vertegenwoordigd in zijn categorie. Baedeker geeft aan drieëndertig plekken een ster, waarvan twee koninklijke paleizen (Huis ten Bosch en het Paleis op de Dam) en één buitenplaats (Sonsbeek). Uit de gidsen lijkt er overigens niet echt sprake van gemusealiseerde buitenplaatsen of kastelen. Dat er wel sprake was van de erkenning van musea in de reisgidsen blijkt uit het onderscheid dat de gidsen maken in privécollecties zoals die van Baron Steengracht van Oosterland en musea zoals bijvoorbeeld het Rijksmuseum. Het overzicht van kastelen en buitenplaatsen in zowel Nederlandse als buitenlandse reisgidsen brengt een interessant gegeven aan het licht. Hier blijkt dat er voor kastelen en buitenplaatsen als gebouwen op zich nauwelijks aandacht of interesse was. Er wordt hier geen onderscheid gemaakt in het type (buitenplaats, kasteel of ruïne), oudheid, bepaalde architectuur of de functie. De enige gebouwen die Murray en Baedeker aanraden van binnen te bezichtigen zijn koninklijke paleizen. Voor buitenlanders waren dan met name de aldaar aanwezige schilderijen interessant. Voor Nederlanders, als we Craandijk moeten geloven, zijn ze met name

80 van grote waarde als plekken van herinnering aan Nederland en Oranje. Het zijn vooral tuinen, parken en natuur rond buitenplaatsen en kastelen die worden aangeraden voor een bezoek. Veel tuinen waren tevens ingericht op bezoekers en voorzagen hen dan ook van amusante beleving door het maken van watervallen, uitzichtpunten en hertenparken. De oververtegenwoordiging van buitenplaatsen in de gidsen van Murray (61%) en Baedeker (64%) tegenover kastelen en ruïnes, zoals is geïllustreerd in diagram 1 en 2, kan dan ook worden verklaard door de voorkeur aan tuinen tegenover gebouwen. Het waren met name de buitenplaatsen die weelderige landschapsparken hadden of keurige ‘typisch Nederlandse’ tuinkunst die geliefd waren. De romantische hang naar natuur lijkt overheersend. Voor het bezoeken van landgoederen noemen de buitenlandse reisgidsen slechts één regio waar dit het best kan: het gebied rond Arnhem. Door de focus op dit gebied in de reisgidsen, kan gezegd worden dat het voor een reisje in het teken van landgoederen een toeristische toplocatie was in de negentiende eeuw. Er van uitgaande dat onder de romantische invloed natuur bij uitstek de voorkeur genoot, is het opmerkelijk dat ruïnes als decor in de natuurbeleving geen grotere rol spelen. Ze lijken met name erg geschikt om als uitzichtpunt te gebruiken, zoals blijkt uit het bezoekersgedrag bij de ruïne van Valkenburg. Uit een uitspraak van Craandijk die de ruïne van het Valkhof bezocht, werden er wel hoge eisen gesteld worden aan het uiterlijk van de bouwvallen, wilde het doorgaan als een echte romantische ruïne. Kastelen leken helemaal weinig te bieden, aangezien er niet één wordt aangeraden te bezoeken waar geen park omheen ligt. Ze worden dan ook in de buitenlandse reisgidsen met name ingezet als plekken om lokale of Nederlandse (vooral militaire) geschiedenis aan te hangen.

De casestudies bleken zeer inzichtelijk te zijn in de wijze waarop productie en receptie zich ontwikkelden. Over het algemeen bleken er vooral twee groepen bezoekers naar kasteel Doorwerth en de ruïne van Valkenbrug te komen. Aan de ene kant waren dit oudheidkundige liefhebbers die veel aandacht hadden voor de historie van de bouwwerken. Hierbij was een periode van specifieke interesse de middeleeuwse. Er werd door hen vooral ingegaan op bewoners, legendes en strijden uit die tijd. In mindere mate waren cultuurhistorie en architectuur aan de orde. De door deze groep beschreven histories werden veelal in een bredere vaderlandse context geplaatst. Hiermee kregen de plekken meer betekenis in relatie tot de nationale geschiedenis. De andere groep waren de vroege toeristen. Onder andere uit reisverslagen is gebleken dat zij voor historie bijzonder weinig oog hadden. Zij gebruikten kasteel Doorwerth en de ruïne van Valkenburg vooral als decorstuk in de natuur en als uitkijkpunt.

81 Uit het onderzoek naar beide locaties bleek dat er al in de eerste helft van de negentiende eeuw werd ingespeeld op een groeiende stroom bezoekers. Het bleek dat met de komst van toeristen financiële voordelen gemoeid gingen. Dit uitte zich in onder andere in een groei aanvervoersdiensten, wegen en eet- en slaapplekken. In het geval van Doorwerth had diens eigenaar vanaf 1837, baron Van Brakell, een groot aandeel in het trekken van toeristen. Hiervoor leek zijn belangrijkste motief de instandhouding van zijn eigendom te zijn. Ook in Valkenburg was er sprake actieve werving van bezoekers. Dit begon weliswaar een stuk later, namelijk in 1885 toen vereniging ‘Het Geuldal’ begon in te zetten voor het vreemdelingen verkeer in Valkenburg. In de loop van negentiende eeuw lijkt in beide gevallen het toerisme steeds meer toe te nemen. Dit is met name te zien aan de groeiende toeristische infrastructuur en informatievoorziening. Er blijken zelfs plekken zo druk bezocht dat er maatregelen genomen moeten worden. Duno, een buitenplaats dat een populair uitzichtpunt is, wordt gesloten vanwege de schade die de stroom mensen veroorzaakt en in Valkenburg wordt de ruïne afgesloten vanwege het vandalisme dat er plaats vindt. Veel bezoekers hebben ook hun naam in de stenen van de ruïne gekrast. De omgang met de onvoorzichtige toeristenstroom kon zich dus op verschillende manieren uiten. Bij Duno werd niet gekozen voor enige vorm van de regulatie van bezoekers, maar werd er gekozen ze te weren. In Valkenburg daarentegen zijn de eerste vormen van de musealisatie van de toeristische site zichtbaar. Het wordt afgesloten, er komt een toezichthouder en bezoekers betalen 10 cent entree. Door de drukte op de ruïne kan bij enkele bezoekers de hang naar een romantic gaze worden opgemerkt, waarbij de bezoeker verlangt naar een individuele ervaring van de plek. Sommige bezoekers zoeken daarom een rustig plekje op (bij voorkeur op een afgebrokkelde steen) om zich af te sluiten van de omgeving, om op die manier alleen naar het uitzicht te kijken. Ook zijn er bezoekers die zich de (vooral middeleeuwse) taferelen die er ooit plaats hadden gevonden op levendige wijze voor de geest kunnen halen. Een andere groep bezoekers verwacht er veel te kunnen zien. Wanneer blijkt dat de stenenhoop niet, maar vooral het uitzicht hun interesse kan wekken, gaan ze gauw weer naar beneden. Hetzelfde patroon is te bespeuren bij bezoekers aan kasteel Doorwerth, nadat het leeg is komen te staan. Óf de bezoekers vinden een element waardoor ze in gedachte wegzinken óf de lege zalen doen hun weer naar de buitenlucht verlangen. Sommigen voelen niet eens de behoefte om het leegstaande kasteel binnen te gaan en staan alleen even stil bij het middeleeuwse exterieur. Inherent hieraan is de staat van het kasteel die in de loop van de eeuw steeds slechter wordt. Het ontbreken van objecten zou een van de belangrijkste redenen kunnen zijn dat de gebouwen op zo weinig aandacht konden rekenen. Het was moeilijk verhalen of herinneringen

82 te verankeren in kale gebouwen. Tekenend hierin is de benoeming van een van de torens van de ruïne van Valkenburg als ‘Koninginneblik’ aan de hand van een bezoek van koningin Wilhelmina in 1895. Door dit toegevoegde narratief vond er een verandering plaats in de negatieve connotatie van de geschiedenis van Limburg ten opzichte van Nederland. Dit kan worden gezien als een belangrijke ingreep in het proces van de productie van een toeristische bestemming. Daarnaast op dat moment ook een ingrijpende verandering van het algemene narratief van de ruïne. Het gevolg was, volgens een van de bezoekers, dat het ontstaan van de ‘Koninginneblik’ weer meer bezoekers begon te trekken. Dit lijkt een belangrijke markering van het eind van een ontwikkeling.

83 7. Bijlagen

Diagram 1: Verdeling van kastelen en buitenplaatsen uit de reisgids van Murray (n=34)

Murray

Buitenplaatsen 12% Gebieden met 35% buitenplaatsen 15% Kastelen

12% Ruines

26% Oranje

Diagram 2: Verdeling van kastelen en buitenplaatsen uit de reisgids van Baedeker (n=36)

Baedeker

Buitenplaatsen 11% Gebieden met 14% buitenplaatsen 47% Kastelen

11% Ruines

17% Oranje

84 Tabel 1: Overzicht van bezienswaardigheden die in de reisgidsen van Murray (1876) en Baedeker (1878) zijn aangegeven met een asterisk.

Stad Murray Baedeker

Rotterdam - Boymans Museum

- Park

Delft - Monument Willem van Oranje

Den Haag Koninklijk Kabinet van Koninklijk Kabinet van Schilderijen/Mauritshuis Schilderijen/Mauritshuis

Museum van Japanese and Chinese Vijver curiositeiten

- Beeld van Prins Willem I

- Stadhuis

- Privecollectie van Baron Steengracht van Oosterland

- Beeld van prins Willem I te paard

- Nationaal monument

- Het Bosch van Huis ten Bosch

Haarlem Orgel van de Grote Kerk Orgel van de Grote Kerk

Hyacinten en tulpen Museum van stadhuis

Amsterdam Rijksmuseum Rijksmusem

Six privécollectie Six privécollectie

Dierentuin Dierentuin

Vondelpark Vondelpark

Noorzeekanaal Paleis op de Dam (+ uitzicht)

Galerij van mevrouw van Loon Museum van der Hoop

- Fodor Museum

- Nieuwe stadhuis

- Haven/'Buitenkant'

- Zeemans Instituut

Zaandam Verblijf tsaar Peter de Grote -

85 Utrecht - Domkerk

- Kloosters bij Domkerk

Gouda - Glas-in-lood van de Grote Kerk

Arnhem - Hartjesberg/Sonsbeek

Nijmegen Ruine Valkenhof Stadhuis

Nijmegen Belvedere Belvedere

Kampen Stadspoorten Stadhuis s- St. Jan - Hertogenbosch

Breda - Monument van Graaf Engelbrecht II

Maastricht Mijnen in St. Petersberg Mijnen in St. Petersberg

St. Servaas -

Middelburg - Stadhuis

86 Tabel 2: Buitenplaatsen, gebieden met buitenplaatsen, kastelen, ruïnes en koninklijke paleizen per provincie in Murray en Baedeker.

Murray Baedeker

Buitenplaatsen/ Hartjesberg/Sonsbeek (Gelderland) Hartjesberg/Sonsbeek (Gelderland) landgoederen

Biljoen (Gelderland) Heidenoord (Gelderland)

Beekhuizen (Gelderland) Klarenbeek (Gelderland)

Roozendaal (Gelderland) Bronbeek (Gelderland)

Middachten (Gelderland) Roozendaal (Gelderland)

Ridderoord (Gelderland) Biljoen (Gelderland)

Doorwerth(Gelderland) Beekhuizen (Gelderland)

Hartekamp (Noord-Holland) Rhederoord (Gelderland)

Kruidberg/Princenbosch (Noord- Middachten (Gelderland) Holland)

Zorgvliet (Zuid-Holland) Duno (Gelderland)

Hofwijck (Zuid-Holland) Doorenwaard (Gelderland)

Poelgeest (Zuid-Holland) Hartekamp (Noord-Holland)

- Paviljoen Welgelegen (Noord-Holland)

- Ilpensteen (Noord-Holland)

- Zorgvliet (Zuid-Holland)

- Kasteel Endegeest (Zuid-Holland)

- Huis ten Donk (Zuid-Holland)

Gebieden met veel Omgeving Arnhem (Gelderland) Omgeving Arnhem (Gelderland) buitenplaatsen

Velp (Gelderland) Diemermeer (Noord-Holland)

Omgeving Haarlem (Noord-Holland) Bloemdaal (Noord-Holland)

Bloemendaal (Noord-Holland) Velsen (Noord-Holland)

Langs de Vecht (Utrecht/Noord- Beverwijk (Noord-Holland) Holland)

Tussen Den Haag en Delft (Zuid- Omgeving Utrecht (Utrecht)

87 Holland)

Tussen Delft en Leiden (Zuid-Holland) -

Tussen Den Haag en Leiden (Zuid- - Holland)

Langs de Maas (Zuid-Holland) -

Kastelen Kasteel Loevestein (Noord-Brabant) Kasteel Loevestein (Noord-Brabant)

Kasteel van Breda (Noord-Brabant) Kasteel van Breda (Noord-Brabant)

Kasteel Zuylen (Utrecht) Muiderslot (Noord-Holland)

Kasteel Endegeest (Zuid-Holland) Kasteel IJsselmonde (Zuid-Holland)

Ruïnes Het Valkhof (Gelderland) Het Valkhof (Gelderland)

Kasteel Teylingen (Noord-Holland) Kasteel Brederode (Noord-Holland)

Kasteel Brederode (Noord-Holland) Kasteel Egmond (Noord-Holland)

Kasteel Egmond (Noord-Holland) Kasteel Oosteinde (Zeeland)

Burcht van Leiden (Zuid-Holland) Burcht van Leiden (Zuid-Holland)

Koninklijke Paleis het Loo (Gelderland) Paleis het Loo (Gelderland) paleizen

Paleis op de Dam (Noord-Holland) Paleis op de Dam (Noord-Holland)

Paleis Soestdijk (Utrecht) Paleis Soestdijk (Utrecht)

Huis ten Bosch (Zuid-Holland) Huis ten Bosch (Zuid-Holland)

88 8. Bibliografie

Aa, A.J. van der, Nederland. Hanboekje voor reizigers door ons vaderland. Amsterdam: J.M.E.

Meijer, 1849.

Baedeker, K., Belgium and Holland – Handbook for Travellers. Londen: Dulau and Co, 1878.

Bauer, T., ‘Kasteelruïne Valkenburg. Van overgroeide steenhoop tot geconsolideerde ruïne.’

KNOB 109 (2010), 65-75.

Beek, P. M., Huis Sonsbeek. Een monument in een monumentaal park. Zwolle: Waanders, 1989.

Blink, H., ‘Een romantisch plekje in Nederland.’ Vragen van den dag 1 (1886), 348-358.

Brill, E.J., ‘Levensbericht van H.M. Werner.’ Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse

Letterkunde (1931), 30-35.

Bunt, A.W. van de, Dorenweerd, van heerlijkheid tot dorp. Oosterbeek: Stichting Heemkunde in

de gemeente Renkum, 1974.

Buzard, J., The Beaten Track: European Tourism, Literature, and the Ways to ‘Culture’ 1800-1918.

Oxford: Clarendon Press, 1993.

Clemens, H.C., Herinneringen en ontmoetingen. Nieuwe schetsen uit Noord-Braband, Limburg en

België. Nijmegen: J.F. Thieme, 1840.

Craandijk, J. Wandelingen in Nederland met pen en potlood. Deel 2. Haarlem: Kruseman &

Tjeenk Willink, 1876.

Craandijk, J., ‘Een bezoek aan het paleis te Soestdijk.’ Eigen Haard (1878), 332-334.

Craandijk, J., Wandelingen in Nederland met pen en potlood. Deel 4. Haarlem: Kruseman &

Tjeenk Williink, 1879.

Craandijk, J., Wandelingen in Nederland met pen en potlood. Deel 5. Haarlem: Kruseman &

Tjeenk Williink, 1880.

Craandijk, J., Wandelingen in Nederland met pen en potlood. Deel 6. Haarlem: Kruseman &

Tjeenk Williink, 1882.

89 Crols, R.J.A., ‘De verburgerlijking van het buiten wonen in de tweede helft van de negentiende

eeuw in Gelderland’, in: Beelden van de buitenplaats: elitevorming en notabelencultuur in

Nederland in de negentiende eeuw. Hilversum: Verloren, 2014: 174-194.

De Poully, J., Guide des voyageurs: histoire de Maestricht et de ses environs, suivie d'un

dictionnaire des principaux habitans et négociants de cette ville. Maastricht: A.H. Roberts,

1854.

Dolderen, G. van, Met mijn vader aan de wandel. Wandeling door Oosterbeek en Doorwerth

1900-1945. Alphen aan de Rijn: Repro-Holland, 1977.

Dorren, T., Het kasteel van Valkenburg, zijne beknopte geschiedenis, legenden en sagen. Gulpen:

Firma M. Alberts, 1910.

Dussen, J.G.H. van der, Gids door de heerlijkheid Doorwerth. Arnhem: Nijhoff, 1847.

Erkens, H.C.J., Uit de oude doos. Verhalen over de vijf dorpen in het groen. Oosterbeek:

Kontrast, 1997.

Fabius, H.E., Dagboek van H.E. Fabius ter herinnering aan haar verblijf van 1-17 augustus 1887

bij Oom en Tante Henkes en Mejuffrouw Kruseman op Dreieroord te Oosterbeek. 1985.

Feenstra Jr., P., ‘Het Valkhof en zijn nieuwe brug.’ Eigen Haard (1886), 514-516.

Furneé, J.H., Vermeer, H., ‘Op reis in de negentiende eeuw: inleiding.’ De Negentiende Eeuw, 37:

4 (2013), 257-263.

Gids voor Arnhem en omstreken : met plattegrond van Arnhem, wandelkaarten in kleuren en in

den tekst, benevens een groot aantal afbeeldingen in en buiten den tekst. Arnhem:

Vereeniging tot Bevordering van het Vreemdelingenverkeer, 1900.

Geurts, A., ‘Reizen en schrijven door Noord-Nederlanders: een overzicht.’ De Negentiende Eeuw,

37: 4 (2013), 264-288.

Grijzenhout, F. (red.), Erfgoed. De geschiedenis van een begrip. Amsterdam: Amsterdam

University Press, 2007.

90 Hartog, J., De spectatoriale geschriften van 1741-1800: bijdrage tot de kennis van het huiselijk,

maatschappelijk en kerkelijk leven onder ons volk, in de tweede helft der 18de eeuw.

Utrecht: Gebroeders Van der Post, 1872.

Hoyle, M., ‘’Levensgenot en dolce far niënte in onze eeuw van haast en agitatie’. De ervaring van

binnenlandse plezierreisjes door de Amsterdamse elite (casus Jan Boissevain, 1865).’ De

Negentiende Eeuw, 37: 4 (2013), 312-330.

Hoyle, M., Levensgenot en dolce far niënte. Ontspanning en ontsnapping tijdens binnenlandse

reisjes van de Amsterdamse en Haagse elite, 1805–1865. Amsterdam: Ongepubliceerde

masterscriptie.

Kirschenblatt-Gimblett, B., Destination Culture. Tourism, Museums and Heritage. Berkeley:

University of California Press, 1998.

Koshar, R., ‘'What Ought to Be Seen': Tourists' Guidebooks and National Identities in Modern

Germany and Europe’, Journal of Contemporary History, 33: 3 (1998), 323-340.

Krabbe, C.P., ‘Monumenten: architectonische overblijfselen.’ Erfgoed. De geschiedenis van een

begrip. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2007: 151-174.

Kuil, P. van der, Een parel aan de Veluwzoom. Oosterbeek als toeristische trekpleister.

Oosterbeek: Kontrast, 2008.

Kuiper, Y., Laarse, R. van der, ‘Inleiding’, in: Beelden van de buitenplaats: elitevorming en

notabelencultuur in Nederland in de negentiende eeuw. Hilversum: Verloren, 2014: 9-24.

Kuitert, L., ‘Literair erfgoed: van oude vodden en klassieken.’ Erfgoed. De geschiedenis van een

begrip. Amsterdam: Amsterdam University Press, 2007: 205-230.

Laarse, R. van der (red.), Bezeten van vroeger. Erfgoed, identiteit en musealisering. Amsterdam:

Het Spinhuis, 2005.

Leunissen, J., De kus van de ijzeren maagd. En andere merkwaardige, historische en scandaleuse

gebeurtenissen uit vroeger eeuwen. Maasbree: Corrie Zeelen, 1980.

91 Maaskamp, E., Het Geldersch reisje van Amsterdam en elders: over Utrecht, Zeist en de Greb, of

Arnhem, Nijmegen, en Zutphen, benevens derzelver omstreken, ter bezigting der

voornaamste merkwaardigheden en bekoorlijke wandelwegen, natuurtaferelen en

rustplaatsen, met de terugreis over het Loo, Soestdijk, enz. Amsterdam: E. Maaskamp,

1820.

Mak, G., Mathijsen, M., Lopen met van Lennep. Dagboek van zijn voetreis door Nederland.

Zwolle: Waanders, 2000.

Murray, J., A Handbook for travellers in Holland and Belgium. Londen: John Murray, 1876.

Mendelson, E., ‘Baedeker’s Universe’, Yale Review, 74 (1985), 1-7.

Offcieele gids met wandelkaart van het Geuldal (Valkenburg). Heerlen: Weyerhorst’s Courant- en

Handelsdrukkerij, 1890.

Ons Geuldal. Nieuwe officieele wandelgids voor Valkenburg en omstreken : met fraaie platen en

wandelkaart. Valkenburg: Jos. Crolla-Falise, 1895.

‘Philips Frederik Anthonie Jacob Baron van Brakell (1830-1918)’. Heemkunderenkum.nl.

Stichting voor Heemkunde in de gemeente Renkum. 1 juli 2014. Website. 1 oktober

2014.

Poelhekke, M., ‘Het Valkhof te Nijmegen.’ Eigen Haard (1896), 693-695.

Stegehuis, A., ‘’Met Lissone op reis!’ De betekenis van de eerste reisorganisator in het

Nederlandse toerisme, 1876-1927.’ De negentiende eeuw, 37: 4 (2013), 331-354.

Ubachs, C., ‘Nachtelijke onderzoekingen onder de puinen des kasteels van Valkenburg.’ De

Maasgouw 45 (1889), 177-178.

Urry, J., The Tourist Gaze. Second Edition. London: Sage Publications, 2002.

Veerle, P.J., Loevestein, onze Staatsgevangenis. Geschiedkundige Aantekeningen. Gorinchem: J.H.

Knierum, 1912.

Verhoeven, G., ‘Foreshadowing Tourism? Looking for modern and obsolete features - or a

missing link - in early modern travel behaviour (1600-1750).’ Annals of Tourism

Research, 42 (2013) 262-283.

92 Verhoeven (a), G., Anders reizen? Evoluties in vroegmoderne reisverslagen van Hollandse en

Brabantse elite (1600-1750). Hilversum: Verloren, 2009.

Verhoeven, G.(b), ‘Vaut le voyage!? Nieuwe tendensen in het historisch onderzoek naar

toerisme (1750-1950)’, Stadsgeschiedenis, 4: 1 (2009), 61-73.

Vries, J. de, Pelgrimages naar oude plekjes en oude tijden. Haarlem: H.D. Tjeenk Willink & Zoon,

1901.

Werner, H.M., ‘De Doorwerth.’ De Huisvriend (1886), 403-413.

Witkamp, P.H., Gids voor reizigers door Nederland. Amsterdam: J.H. Laarman, 1847.

Witkamp, P.H., e.a. Beschrijvingen der Nederlanden. Amsterdam: J.H. Laarman, 1841.

Witte, H., In en om Valkenburg (Fauquemont). Leiden: E.J. Brill, 1886.

Ongepubliceerde reisverslagen Reisverslag van Suzanna Elisabeth Boissevain naar Gelderland (1811), SAA, Archief van de

familie Boissevain, inventarisnummer 37.

Reisverslag van Pieter de Clercq Gz. naar Gelderland (1826), SAA, Archief van de familie De

Clercq, inventarisnummer 153.

Reisverslag van Matthijs de Clercq naar Gelderland (1853), SAA, Archief van de familie Van Hall,

inventarisnummer 821.

Reisverslag van Elisabeth Smissaert naar Gelderland (1832), SAA, Archief van de familie Van

Hoorn, inventarisnummer 60.

Reisverslag van Pieter Loos (1887), RA Overijssel, Archief van de familie Van Loos,

inventarisnummer 38.

Reisverslag van Clara Catharina Bonn naar Gelderland (1823), SAA, Archief van de familie Van

de Poll, inventarisnummer 848.

Reisverslag van Attje Meyes de Vries naar Gelderland (1823), SAA, Archief van de familie De

Vries, inventarisnummer 17.

93 Historische kranten/tijdschriften

Arnhemse Courant (13 september 1840(a)): 4.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010042571:mpeg21:a0014

Arnhemse Courant (20 september 1840(b)): 2.

http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010042576:mpeg21:p002

Arnhemse Courant (28 december 1843): 3.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010042571:mpeg21:a0014

Algemeen Handelsblad (23 mei 1844): 3.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010074795:mpeg21:a0023

Arnhemse Courant (4 januari 1844(a)): 3.

http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010042908:mpeg21:a0012

Arnhemse Courant (3 augustus 1844(b)): 4

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010043061:mpeg21:a0014

Nederlandsche Staatscourant (4 december 1852): 4.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010787222:mpeg21:a0016

Nieuwe Rotterdamsche Courant (26 november 1853): 4.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:000016833:mpeg21:a0053

Algemeen Handelsblad (18 september 1855): 4.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010042908:mpeg21:a0012

De Economist (1860): 161.

http://books.google.nl/books?id=ISg7AQAAMAAJ&dq=Spoorlijn%20Breda%20- %20Maastricht&hl=nl&pg=PA161#v=onepage&q=Spoorlijn%20Breda%20- %20Maastricht&f=false

Opregte Haarlemsche Courant (9 november 1865): 2.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010543400:mpeg21:a0008

Het Algemeen Daglbad (6 juli 1883): 3.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010165599:mpeg21:a0018

De Tijd (4 april 1885): 4.

94 Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010266786:mpeg21:a0017

Rotterdamsch Nieuwsblad (17 oktober 1885): 2.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:011008641:mpeg21:a0004

Het Nieuws van den Dag (8 juli 1887): 8.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010087326:mpeg21:a0043

Nieuwsblad van het Noorden (13 oktober 1889):

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010886400:mpeg21:a0066

Het Nieuws van den Dag (13 juli 1891): 12.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010139903:mpeg21:a0057

Het Nieuws van den Dag (13 juli 1892): 12.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010140463:mpeg21:a0056

Het Nieuws van den Dag (2 augustus 1893): 16.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010140463:mpeg21:a005

Rotterdamse Nieuwsblad (5 juli 1893): 5.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010166674:mpeg21:a0074

De Tijd (10 oktober 1897): 2.

Permanente link: http://resolver.kb.nl/resolve?urn=ddd:010387011:mpeg21:a0025

95 9. Verantwoording afbeeldingen

Afbeelding titelblad – Drie bezoekers in de kapel van ruïne van Valkenburg. Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Te raadplegen via www.geheugenvannederland.nl

Afbeelding 1 - 'Uit de tijd van trekschuit en diligence'. Uit 1925, kunstenaar onbekend ...... 12 Spoorwegmuseum. Te raadplegen via www.geheugenvannederland.nl

Afbeelding 2 - Station Haarlem. Uit Beschrijvingen der Nederlanden uit 1841 ...... 14 Boek is digitaal te raadplegen via www.books.google.nl

Afbeelding 3 - Uitzicht op de Vecht bij Breukelen met vele buitenplaatsen, koepeltjes en theehuizen rond 1850. Kunstenaar onbekend...... 17 Universiteitsbibiliotheek Leiden. Te raadplegen via www.geheugenvannederland.nl

Afbeelding 4 - Het kasteel Rozendaal met bezoekers rond 1850. Door W.H. Last ...... 19 Universiteitsbibiliotheek Leiden. Te raadplegen via www.geheugenvannederland.nl

Afbeelding 5 - Waterval op het landgoed van Sonsbeek. Door H.W. Couwenberg, uit ca. 1800 .... 21 Universiteitsbibiliotheek Leiden. Te raadplegen via www.geheugenvannederland.nl

Afbeelding 6 - Uitzicht op het huis Sonsbeek. Uitgegeven door Desguerrois & Co uit ca. 1838 .... 21 Universiteitsbibiliotheek Leiden. Te raadplegen via www.geheugenvannederland.nl

Afbeelding 7 - Dienstregeling van Fop Smit's Watertochtjes van 1897-1898. Door W.A. van Konijnenburg ...... 22 Reclame arsenaal. Te raadplegen via www.geheugenvannederland.nl

Afbeelding 8 - Slot Loevestein vanaf het water. Uit Beschrijvingen der Nederlanden uit 1841 ... 23 Boek is digitaal te raadplegen via www.books.google.nl

Afbeelding 9 - De Burcht. Uit Beschrijvingen der Nederlanden uit 1841 ...... 24 Boek is digitaal te raadplegen via www.books.google.nl

Afbeelding 10 - Kapel bij de de ruïne van Valkhof. Uit Beschrijvingen der Nederlanden uit 1841 ...... 26 Boek is digitaal te raadplegen via www.books.google.nl

Afbeelding 11 - Huis ten Bosch. Uit Beschrijvingen der Nederlanden uit 1841 ...... 28 Boek is digitaal te raadplegen via www.books.google.nl

Afbeelding 12 - Waterloozaal van paleis Soestijk omstreeks 1900. Foto van Adriaan de Boer .... 28 Het Utrechts Archief. Te raadplegen via www.hetutrechtsarchief.nl

Afbeelding 13 - De heerlijkheid Doorwerth rond 1800. Maker onbekend………………………………..30

96 Stichting voor Heemkunde in de Gemeente Renkum. Te raadplegen via heemkunderenkum.nl

Afbeelding 14 - Uitzicht over het landgoed Doorwerth. Door W.H. Couwenberg uit ca. 1800 ...... 31 Universiteitsbibiliotheek Leiden. Te raadplegen via www.geheugenvannederland.nl

Afbeelding 14 - Drie uitzichten op de Dorwerthse gronden. Uit Wandelingen met pen en potlood, door P.A. Schippers uit 1880 ...... 32 Te raadplegen via www.dbnl.nl

Afbeelding 16 - Ingekleurde ansichtkaart van Duno. Maker en datum onbekend ...... 45 Te raadplegen via de website van het Tuinhistorisch Genootschap Cascade www.cascade1987.nl

Afbeelding 17 - De kapel van kasteel Doorwerth rond 1910. Maker onbekend ...... 49 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Te raadplegen via www.geheugenvannederland.nl

Afbeelding 18 - De vestibule van het kasteel rond 1910. Maker onbekend ...... 50 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Te raadplegen via www.geheugenvannederland.nl

Afbeelding 19 - Ansichtkaart van het uitzicht vanaf landgoed 'De Duno'. Uitgegeven door Emdeeha te Oosterbeek, jaar onbekend ...... 52 Te raadplegen via www.catawiki.nl

Afbeelding 20 - Uitzicht vanaf de Hunneschans. H.W. Couwenburg uit ca. 1800 ...... 53 Universiteitsbibiliotheek Leiden. Te raadplegen via www.geheugenvannederland.nl

Afbeelding 21 - Zendingsfeest ergens in de buurt van Arnhem. Maker en jaar onbekend ...... 55 Te raadplegen via www.ansichtkaartenbeurs.nl

Afbeelding 22 - Uitzicht op Valkenburg met rechts de ruïne. Maker onbekend, uit 1883 ...... 59

Afbeelding 23 - Ansichtkaart met kasteel Valkenburg omstreeks zestiende eeuw. Maker en datum onbekend ...... 61 Te raadplegen via www.dordtsekaart.nl

Afbeelding 24 - Ruïne Valkenburg met rechtsboven een bordje 'vrouwen erker'. Omstreek 1922 ...... 63 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Te raadplegen via www.geheugenvannederland.nl

Afbeelding 25 - Station Valkenburg omstreek 1900. Maker onbekend ...... 66 Nederlandse Vereniging van Belangstellenden in het Spoor- en tramwegwezen . Te raadplegen via www.nvbs.nl

Afbeelding 26 - De tuin van Hotel Croix de Bourgogne in Valkenburg. Maker en jaar onbekend 70 Stichting Beelarchief Valkenburg. Te raadplegen via www.beeldarchiefvalkenburg.nl

97 Afbeelding 27 - Ansichtkaart van de hermitage bij Schaesberg. Uitgegeven door Nieuwe Bazar, jaar onbekend ...... 75 Stichting Beelarchief Valkenburg. Te raadplegen via www.beeldarchiefvalkenburg.nl

Afbeelding 28 - De mergelgroeve in de St. Pietersberg. Uit Beschrijvingen der Nederlanden uit 1841 ...... 75 Boek is digitaal te raadplegen via www.books.google.nl

Afbeelding 29 - Foto van de ruïne met drie personen. Gemaakt door T. Weynen, jaar onbekend ...... 77 Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Te raadplegen via www.geheugenvannederland.nl

98