Boek Ned Letterkunde 01/13

Total Page:16

File Type:pdf, Size:1020Kb

Boek Ned Letterkunde 01/13 O Mensch! De vormen van de humanitair- expressio nistische poëzie in Vlaanderen Pieter Verstraeten (FWO – KU Leuven – MDRN) Abstract This article explores some eye-catching formal characteristics of the so-called humanitarian variant of literary expressionism as it emerged in the postwar Flemish literary context around 1920, such as the frequent use of rhetorical apostrophe. In particular, it focuses on the typical enunciative patterns in the avant-garde poetry written by Paul van Ostaijen, Wies Moens and Victor Brunclair in the years 1918-1921. What distinguishes these poetical experi- ments from the more classical kinds of poetry of that time, it is argued, is the fact that the complex enunciative structures of these poems are foregrounded, due to, for instance, the multiplication of the enunciative roles, the underde- termination of these roles, and the changing nature of the relations between these roles. Inleiding: humanitair en formeel expressionisme In de historische overzichten van de Vlaamse literatuur wordt het literaire expres- sionisme opgevat als een literair fenomeen dat zich al snel opsplitst in twee varianten die nauwelijks iets met elkaar gemeen hebben: enerzijds is er het humanitaire expres- sionisme, anderzijds het formele of organische expressionisme. Twee kampen van dichters komen daarmee tegenover elkaar te staan. Het humanitaire expressionisme wordt verbonden met de ‘vroege’ Paul van Ostaijen, de ‘vroege’ Victor Brunclair, met Wies Moens, Marnix Gijsen, Achilles Mussche, enz. De ‘latere’ Van Ostaijen daaren- tegen zet de krijtlijnen uit voor de formele variant en in zijn kielzog volgen Gaston 1 Nederlandse Letterkunde Burssens en Victor Brunclair. Die opdeling sluit aan bij scheidingslijnen die ook elders worden getrokken – bijvoorbeeld in de context van het Duitse expressionisme 26 –, maar steunt in Vlaanderen vooral op de kritische uitspraken van Van Ostaijen zelf. Vanaf de vroege jaren twintig neemt de dichter van Het Sienjaal (1918) steeds nadrukkelijker afstand van zijn eigen humanitaire poëzie en in beroemde teksten als ‘Modernistiese dichters’, ‘Proeve van parallellen tussen moderne beeldende kunst en moderne dichtkunst’ en ‘Wies Moens en ik’ tracht hij beide poëtica’s nauwkeurig te omschrijven en af te bakenen. Hij laat er geen twijfel over bestaan dat hij de formele Guest (guest) IP: 170.106.33.42 variant als superieur beschouwt en dat het miskennen van het onderscheid getuigt van een ontstellend gebrek aan inzicht. Een ‘solidaire nieuwe generatie’ bestaat volgens hem niet: ‘Zij die oordelen dat zij wel bestaat zijn maniak; ofwel bezeten door het “moderne” woord “side-car”, ofwel door het laatste postulaat: “gemeenschap”’.2 Van Ostaijens karakterisering van het humanitaire expressionisme is gemeen- goed geworden. Centraal staat de tegenstelling tussen ethiek en esthetiek. De huma- nitaire poëzie beroept zich op ethische categorieën3 en bestaat bij de gratie van een duidelijk gearticuleerde ‘inhoud’, het ‘gedachtelike addendum’4. Daartegenover staat het autonome gedicht dat ‘zich-zelf doel’ is5, dat ‘in-zich-gesloten’ is6, dat een ‘spel’ is7 en gehoorzaamt aan een ‘inwendig-lyrische orde’8. De verhouding tussen het hu- manitaire en het organische expressionisme wordt door Van Ostaijen verder in kaart gebracht met behulp van een hele reeks conceptuele tegenstellingen: inhoud versus thema, subjectief versus objectief, gevoel versus sensibiliteit, ‘romanties’ versus ‘klas- sicisties’, retorisch versus lyrisch, artificieel versus organisch, beeld versus associatie, pathos versus ethos, enz. Deze niet-exhaustieve en tevens steeds aan verschuivingen onderhevige lijst suggereert dat er naast de tegenstelling tussen ethiek en esthetiek nog andere spanningen zijn die constitutief zijn voor het verschil tussen het huma- nitaire en het organische expressionisme. De opgesomde distinctieve kenmerken impliceren immers een fundamentele kritiek op twee atavismen die volgens Van Ostaijen de poëzie van zijn modernistische tijdgenoten – hoe modern ze zich ook willen voordoen – blijven bepalen, met name het atavisme van de retoriek (‘retorisch’, ‘beeld’, ‘pathos’) en dat van de romantiek (‘gevoel’, ‘subjectiviteit’). Met zijn anti- retorische kritiek doelt van Ostaijen enerzijds op het politieke, religieuze en ethische kader waarbinnen het humanitaire dichten opereert (en de pragmatische poëtica die daarmee samenhangt), maar anderzijds ook op het sterk retorische taalgebruik dat zo’n communicatieve situatie met zich meebrengt. De inhoud en de vorm van het humanitaire expressionisme sluiten niet naadloos op elkaar aan, de vorm is louter ‘ornamentaal’9 en deze poëzie wordt dan ook in verband gebracht met de praktijken van de ‘rederijkerij’10. De meer specifieke technische bezwaren hangen samen met dit overdreven retorische karakter. Zo verwerpt Van Ostaijen het excessieve en arbitraire beeldgebruik en laakt hij het feit dat het enige structuurprincipe van deze poëzie het pathos is. Met dat pathos zijn we meteen bij Van Ostaijens anti-romantische positie aanbeland. De humanitaire poëzie berust zijns inziens, ondanks alle algemeen-men- selijke en universele aspiraties op de expressie van het ‘persoonlijke’ (of ‘subjectieve’) ‘gevoel’ (of ‘temperament’, ‘emotie’, enz.).11 Met het begrip ‘romanties’ alludeert Van Ostaijen dus in de eerste plaats op de expressieve poëtica die in het humanitaire expressionisme is geïmpliceerd en die, ondanks alle collectieve retoriek, gebaseerd is op de persoonlijke confidenties van een lyrisch subject. De anti-retorische en anti-romantische kritiek komen in passages als O Mensch! de volgende samen: 27 Het veelvuldig gebruik van het beeld, dat juist door deze veelvuldigheid en door de vaak verre verwantschap van langs om meer als vreemdlichaam aandoet, is lyries gezien en spijts de algemene pathetiese bewogenheid, ornamentaal. […] Het gebruik [o.a. van het beeld] is vrij romanties arbitrair.12 Guest (guest) IP: 170.106.33.42 De kritiek op het romantische en retorische karakter van het humanitaire expressi- onisme kan gesitueerd worden binnen een veel ruimere modernistische profilerings- strategie, die ook buiten de context van het expressionisme in de strikte zin aanwezig is. Zo ziet Altieri het Amerikaanse modernisme in de eerste plaats als een ‘war on rhetoric’ en benadrukt hij sterk het anti-romantische karakter van het streven naar onpersoonlijkheid van een dichter als T.S. Eliot: ‘[he] provide[s] a fulcrum for unset- tling the romantic dreams of having the lyric express individual personality’.13 Het onderscheid dat Van Ostaijen maakt tussen de twee varianten van het ex- pressionisme wordt in de geschiedschrijving van de periode steeds weer bevestigd en veel van de eigenschappen die Van Ostaijen voor beide varianten kenmerkend acht, worden met subtiele variaties herhaald. Kort gezegd: de humanitaire poëzie bestaat bij de gratie van een duidelijk gearticuleerde boodschap of inhoud, die enerzijds verbonden is met sociale waarden en erop gericht is te overtuigen (pragmatische dimensie), maar die anderzijds de uitdrukking is van het persoonlijke aanvoelen van de dichter (expressieve dimensie). De latere Van Ostaijen daarentegen schrijft ‘autonome’ poëzie. Of nog: in de humanitaire poëzie is de vorm louter retorisch en ornamenteel, en dus allerminst ‘noodzakelijk’. Hoewel dat beeld dominant blijft, werd het de laatste jaren op verschillende manieren genuanceerd. Zo is er sinds de jaren negentig opvallend veel aandacht besteed aan de politieke, ideologische en religieuze aspecten van Van Ostaijens werk. Illustratief is het verschijnen van enkele bijdragen over de mystiek bij Van Ostaijen14 en over zijn katholieke achtergrond15. In het nawoord bij de derde druk van Van Ostaijen tot heden vraagt Buelens overigens expliciet aandacht voor Van Ostaijens ‘positie binnen de katholieke zuil’ en zijn ‘omgang met de katholieke intellectuele en literaire traditie’.16 In een recent verschenen commentaar bij ‘Gebruiksaanwijzing der lyriek’ beklemtoont De Ridder dan weer dat Van Ostaijens autonomistische positie in zekere zin ook een politieke dimensie bezit: ‘Want ondanks het feit dat Van Ostaijen de poëzie hier onder andere vergelijkt met Augustinus’ verlangen naar het “liefhebben om het liefhebben”, positioneert hij de dichtkunst ook met enige nadruk als een fenomeen dat fundamenteel onverenigbaar is met de burgerlijke orde’.17 Het beeld van Van Ostaijen als een dichter die al snel naar een radicale autonomistische positie evolueert wordt daardoor onmiskenbaar genuanceerd. Ook de humanitaire poëzie is recent opnieuw onder de aandacht gebracht. Terwijl de belangstelling voor het humanitaire expressionisme zich lang vooral heeft toegespitst op Het sienjaal18, komen nu ook andere figuren (als Moens, Gijsen en Brunclair) opnieuw aan bod. Zij worden in de eerste plaats benaderd vanuit een ruimer literair- of cultuurhistorisch perspectief, dat sterk focust op hun rol binnen de Vlaamse beweging of binnen het katholieke reveil19. Hoewel die literair- en cultuurhistorische interesse onmiskenbaar tot belangwekkende nieuwe inzichten en interpretaties heeft geleid, blijft de specifie- Nederlandse Letterkunde ke schriftuur van de gedichten (en het specifieke literaire project waarin deze dichters zich inschrijven) enigszins onderbelicht.20 Terwijl de ‘inhoudelijke’ dimensie van het 28 formele expressionisme steeds nadrukkelijker op het voorplan wordt gebracht, blijft de formele dimensie van het humanitaire dimensie een domein waarin veel oude clichés een hardnekkig bestaan leiden. Guest (guest) IP: 170.106.33.42
Recommended publications
  • Remembering Hadewijch
    Remembering Hadewijch The Mediated Memory of a Middle Dutch Mystic in the Works of the Flemish Francophone Author Suzanne Lilar Tijl Nuyts, University of Antwerp Abstract: Commonly known as one of the last Flemish authors who resorted to French as a literary language, Suzanne Lilar (1901-1992) constitutes a curious case in Belgian literary history. Raised in a petit bourgeois Ghent-based family, she compiled a complex oeuvre consisting of plays, novels and essays. In an attempt to anchor her oeuvre in the literary tradition, Lilar turned to the writings of the Middle Dutch mystic Hadewijch (ca. 1240), remodelling the latter’s memory to her own ends. This article argues that Lilar’s remembrance of Hadewijch took shape against the broader canvas of transfer activities undertaken by other prominent cultural mediators of Hadewijch’s oeuvre. Drawing on insights from memory studies and cultural transfer studies, an analysis of Lilar’s mobilisation of Hadewijch in two of Lilar’s most important works, Le Couple (1963) and Une enfance gantoise (1976), will show that Lilar’s rewriting of the mystic into her own oeuvre is marked by an intricate layering of mnemonic spheres: the author’s personal memory-scape, the cultural memory of Flanders and of Belgium, and a universal ‘mystical’ memory which she considered to be lodged within every human soul. In teasing out the relations between these spheres, this article will demonstrate that Lilar aimed to further the memory of Hadewijch as an icon of (Neo)platonic nostalgia and as a marker of Flemish and
    [Show full text]
  • Literature of the Low Countries
    Literature of the Low Countries A Short History of Dutch Literature in the Netherlands and Belgium Reinder P. Meijer bron Reinder P. Meijer, Literature of the Low Countries. A short history of Dutch literature in the Netherlands and Belgium. Martinus Nijhoff, The Hague / Boston 1978 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/meij019lite01_01/colofon.htm © 2006 dbnl / erven Reinder P. Meijer ii For Edith Reinder P. Meijer, Literature of the Low Countries vii Preface In any definition of terms, Dutch literature must be taken to mean all literature written in Dutch, thus excluding literature in Frisian, even though Friesland is part of the Kingdom of the Netherlands, in the same way as literature in Welsh would be excluded from a history of English literature. Similarly, literature in Afrikaans (South African Dutch) falls outside the scope of this book, as Afrikaans from the moment of its birth out of seventeenth-century Dutch grew up independently and must be regarded as a language in its own right. Dutch literature, then, is the literature written in Dutch as spoken in the Kingdom of the Netherlands and the so-called Flemish part of the Kingdom of Belgium, that is the area north of the linguistic frontier which runs east-west through Belgium passing slightly south of Brussels. For the modern period this definition is clear anough, but for former times it needs some explanation. What do we mean, for example, when we use the term ‘Dutch’ for the medieval period? In the Middle Ages there was no standard Dutch language, and when the term ‘Dutch’ is used in a medieval context it is a kind of collective word indicating a number of different but closely related Frankish dialects.
    [Show full text]
  • Fonds Suzanne LILAR Inventaire Détaillé
    Archives et Musée de la Littérature : www.aml-cfwb.be Fonds Suzanne LILAR Inventaire détaillé LE BURLADOR 1/ Les éditions (MLA 20028-20033): [Editions francophones] MLA 20028 - Le Burlador, Bruxelles : Ed. des Artistes, 1945, 169 p. MLA 20029 - Le Burlador, Bruxelles, Ed. des Artistes, 1945, 170 p. Exemplaire sur Japon nacré, cartoné, imprimé pour Suzanne Lilar MLA 20030 - Le Brulador, Bruxelles, Ed. des Artistes, 1945, 169 p. Exemplaire incomplet mais corrigé MLA 20031 - Le Burlador: Acte II, avant-dernière scène; précéde de, Prestige de Don Juan. In: "Offrandes", mars-avril 1947, p. 12-18 MLA 20032 - Burlador ou l'ange du démon. Supplément à France illustration n° 2, avril 1947, p. 15 à 38. Exemplaire corrigé. [Edition de traduction] MLA 20033 - The Burlador. In : Two Great Belgian Plays about Love. New York, James H. Heineman, Inc. , 1966, transl. by Marnix Gijsen, intr. by S. Lilar, p. 102-190. 2/ Les archives (ML 07551/0001-0024): [Manuscrits de Lilar] classés chronologiquement ML 07551/0001 - Le Burlador Man. aut. (crayon) et dact., n. s., s. d. [1943], 95 f., formats divers. avec une note aut. de 2 f. sur la chiromacie. Le tout dans une chemise brune à ressort. ML 07551/0002 - Le Burlador Man. aut., n. s., s. d., 51 f., 44 x 28 cm Manuscrit recopié à la demande des organisateurs d'une exposition. Les 34 premières pages sont écrites de la main de S. Lilar, les 17 pages suivantes sont copiées de la main de la mère de S. Lilar. 1 ML 07551/0003 - Prestige de Don Juan Man.
    [Show full text]
  • Heritage Days 14 & 15 Sept
    HERITAGE DAYS 14 & 15 SEPT. 2019 A PLACE FOR ART 2 ⁄ HERITAGE DAYS Info Featured pictograms Organisation of Heritage Days in Brussels-Capital Region: Urban.brussels (Regional Public Service Brussels Urbanism and Heritage) Clock Opening hours and Department of Cultural Heritage dates Arcadia – Mont des Arts/Kunstberg 10-13 – 1000 Brussels Telephone helpline open on 14 and 15 September from 10h00 to 17h00: Map-marker-alt Place of activity 02/432.85.13 – www.heritagedays.brussels – [email protected] or starting point #jdpomd – Bruxelles Patrimoines – Erfgoed Brussel The times given for buildings are opening and closing times. The organisers M Metro lines and stops reserve the right to close doors earlier in case of large crowds in order to finish at the planned time. Specific measures may be taken by those in charge of the sites. T Trams Smoking is prohibited during tours and the managers of certain sites may also prohibit the taking of photographs. To facilitate entry, you are asked to not B Busses bring rucksacks or large bags. “Listed” at the end of notices indicates the date on which the property described info-circle Important was listed or registered on the list of protected buildings or sites. information The coordinates indicated in bold beside addresses refer to a map of the Region. A free copy of this map can be requested by writing to the Department sign-language Guided tours in sign of Cultural Heritage. language Please note that advance bookings are essential for certain tours (mention indicated below the notice). This measure has been implemented for the sole Projects “Heritage purpose of accommodating the public under the best possible conditions and that’s us!” ensuring that there are sufficient guides available.
    [Show full text]
  • This Thesis Has Been Submitted in Fulfilment of the Requirements for a Postgraduate Degree (E.G
    This thesis has been submitted in fulfilment of the requirements for a postgraduate degree (e.g. PhD, MPhil, DClinPsychol) at the University of Edinburgh. Please note the following terms and conditions of use: This work is protected by copyright and other intellectual property rights, which are retained by the thesis author, unless otherwise stated. A copy can be downloaded for personal non-commercial research or study, without prior permission or charge. This thesis cannot be reproduced or quoted extensively from without first obtaining permission in writing from the author. The content must not be changed in any way or sold commercially in any format or medium without the formal permission of the author. When referring to this work, full bibliographic details including the author, title, awarding institution and date of the thesis must be given. VETERA NOVIS AUGERE NATIONALISM, NEO- THOMISM AND HISTORIOGRAPHY IN QUEBEC AND FLANDERS 1900-1945 PhD Canadian Studies University of Edinburgh 2017 Kasper Swerts Signed Declaration I declare that this thesis was composed by myself, that the work contained herein is my own except where explicitly stated otherwise in the text, and that this work has not been submitted for any other degree or professional qualification except as specified. Parts of this work have been published in Dutch Crossing: Journal of Low Countries Studies as “A Flemish Nozdormu? Teleology and Philosophy of History in the Writings of Hendrik Jozef Elias”. Kas Swerts June 10, 2018 i ‘You know, a dissertation is largely comprised of other dissertations,’ Kolibril explained. ‘A new dissertation is always some sort of orgy from preceding dissertations which, uhm…, fecundate each other to bring forward something new, that did not exist before.’ Professor Kolibril, Rumo & de Wonderen in het donker, pp.156.
    [Show full text]
  • Ten Huize Van... 4
    Ten huize van... 4 Joos Florquin bron Joos Florquin, Ten huize van... 4. Davidsfonds, Leuven z.j. [1968] Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/flor007tenh04_01/colofon.htm © 2008 dbnl / erven Joos Florquin 7 Generiek In het eerste deel van de reeks boeken ‘Ten huize van’1, heb ik omstandig uiteengezet hoe ik deze televisiebezoeken opvat. Met de jaren is de aanpak en de uitwerking wel wat anders geworden, maar hoofddoel blijft toch altijd de biografie op te stellen van een vooraanstaande, op basis van de gegevens die hij zelf bezorgt. De teksten in dit toek zijn het verslag van het voorbereidend gesprek. Dat betekent dat de televisieuitzending altijd anders was, want deze tekst diende wel als basis voor de opname maar in het gefilmd gesprek vergat de gastheer geregeld bepaalde dingen te zeggen en vermeldde hij er onvermijdelijk andere. Toch is deze tekst gewoonlijk vollediger, niet alleen omdat hij in een rustige sfeer kon neergeschreven worden maar ook omdat de televisieuitzending maar vijftig minuten mocht duren en er dus altijd - en soms drastisch - moest gesnoeid worden. In een paar 1 Ten huize van I (1962). Gesprekken met Gerard Walschap, Ernest Claes, Raymond Brulez, Emiel van Hemeldonck, Marnix Gijsen, Filip de Pillecyn, Anton van Duinkerken, André de Ridder, Albert Saverys, Felix de Boeck, Prosper de Troyer, Frans Masereel, Joris Minne, Albert Poels, Eugène Yoors, Emiel Hullebroeck, Flor Peeters, Bert Leysen (uitverkocht). Ten huize van II (1964). Gesprekken met Gaston Martens, Richard Minne, Raymond Herreman, Maurice Roelants, Achilles Mussche, Léon de Smet, Staf Nees, Renaat Veremans, Karel Aubroeck, prof. dr.
    [Show full text]
  • Albrecht Dürer's “Oblong Passion”
    ALBRECHT DÜRER’S “OBLONG PASSION”: THE IMPACT OF THE REFORMATION AND NETHERLANDISH ART ON THE ARTIST’S LATE DRAWINGS by DANA E. COWEN Submitted in partial fulfillment of the requirements For the degree of Doctor of Philosophy Dissertation Adviser: Dr. Catherine B. Scallen Department of Art History and Art CASE WESTERN RESERVE UNIVERSITY January, 2014 CASE WESTERN RESERVE UNIVERSITY SCHOOL OF GRADUATE STUDIES We hereby approve the thesis/dissertation of Dana E. Cowen ______________________________________________________ Doctor of Philosophy candidate for the ________________________________degree *. Catherine B. Scallen (signed)_______________________________________________ (chair of the committee) Jon L. Seydl ________________________________________________ Holly Witchey ________________________________________________ Erin Benay ________________________________________________ 4 November 2013 (date) _______________________ *We also certify that written approval has been obtained for any proprietary material contained therein. This dissertation is dedicated to my parents, Nancy and John, and to my brother Mark Table of Contents Table of Contents i List of Figures ii Acknowledgements xi Introduction 1 Chapter One 23 Albrecht Dürer in the Netherlands, 1520 to 1521: The Diary and Works of Art Chapter 2 58 Dürer and the Passion: The “Oblong Passion” and its Predecessors Chapter 3 111 Dürer, Luther, and the Reformation: The Meaning of the “Oblong Passion” Chapter 4 160 The “Oblong Passion” Drawings and their Relationship to Netherlandish Art Conclusion 198 Appendix 1: 204 Martin Luther. “Ein Sermon von der Betrachtung des heiligen Leidens Christi” (A Sermon on Meditating on the Holy Passion of Christ), 1519 Appendix 2: 209 The Adoration of the Magi Appendix 3: 219 The Progression of Scholarship on Fifteenth- and Sixteenth-Century Netherlandish and German Drawings from the Late Nineteenth-Century to the Present Figures 233 Bibliography 372 i List of Figures Fig.
    [Show full text]
  • Hyperstandardisation in Flanders: Extreme Enregisterment and Its Aftermath
    View metadata, citation and similar papers at core.ac.uk brought to you by CORE provided by NORA - Norwegian Open Research Archives Pragmatics 23:2.331-359 (2013) International Pragmatics Association HYPERSTANDARDISATION IN FLANDERS: EXTREME ENREGISTERMENT AND ITS AFTERMATH Jürgen Jaspers and Sarah Van Hoof Abstract Our intention in this article is to document and analyse an exceptional period in Flemish linguistic history that has not received a lot of attention thusfar, viz., the 1950s through the 1980s. We will argue that these decades mark a period best described as an era of hyperstandardisation, as they involved a large-scale, propagandistic, scientifically supported and highly mediatised linguistic standardisation campaign that has thoroughly ideologised language use in all corners of Flemish society. We will propose that the Flemish ‘intermediate variety’ (tussentaal) ought probably to be seen as an unmistakeable side-effect of this hyperstandardisation process rather than as a transitional stage on the road to full standardisation or the result of a decline in standardisation efforts. In addition to this, we will propose that discourses of declining standardisation efforts are difficult to reconcile with the recruitment of linguistic standardisation in the new global economy. Keywords: Standardisation; Enregisterment; Flanders; Dutch; Tussentaal. 1. Introduction More and more in Western-Europe there has been notice of vernacular language use in domains, such as the mass media, that one would generally reserve for standard language use under an ideology of standardisation (Androutsopoulos 2010; Auer 2005; Coupland 2007). Various sociolinguists have suggested that this spread of vernacular language use may, at least in a number of cases, have to be attributed to slowly but gradually declining efforts of linguistic standardisation or to a process of “destandardisation” (Grondelaers & van Hout 2011; Grondelaers et al.
    [Show full text]
  • The Domestic Uses of Academic Exchange 2.1
    The Domestic Uses of Belgian-American ‘Mutual Understanding’: the Commission for Relief in Belgium Educational Foundation, 1920-1940 ‘If Belgian-American relations remained stable in a world of instability, if Belgium constantly supported the objectives of the foreign policy of the United States, if critical problems concerning strategic matters could eventually end up in a climate of friendship, we can attribute these results, at least in part, to the knowledge that Belgian leaders have and to the confidence they share in the United States, after spending their education in our universities. ’1 The author of the quote, Philip D. Sprouse, cultural attaché at the U.S. Embassy in Brussels, had some reasons to wonder at the performance of Belgian-American educational exchanges in 1956. The Fulbright program, established less than ten years earlier, was in full swing in Western Europe. It was rightly perceived as an instrumental part of the strategy aimed at recasting the United States’ international cultural relations around the concept of ‘mutual understanding’ after the Second World War.2 But the Belgian case was particular in this regard: the Fulbright program relied there on a previous experience of binational educational exchange. Since 1920, the Commission for Relief in Belgium (CRB) Educational Foundation had enabled hundreds of American and Belgian students and researchers to pursue their study across the Atlantic. 3 Just like the Fulbright program later on, the CRB Educational Foundation had been launched in order to ‘strengthen mutual understanding’ between Belgium and the United States after the chaos of the First World War. Although the organization of the CRB Educational Foundation contributed to influence the making of the Fulbright project,4 one could claim that the postwar success of the latter overshadowed the legacy of the former.
    [Show full text]
  • Moved by Faith: Transnational Experience, Local Perspective.The Belgians at the Eucharistic Congress of Chicago (1926)
    Moved by Faith: Transnational experience, local perspective.The Belgians at the Eucharistic Congress of Chicago (1926) Cécile Vanderpelen-Diagre Religious anthropology has shown the extent to which pilgrimages are major ex- periences in the lives of believers: a physical test involving a physical journey, a spiritual test involving expectation and hope with regard to an «extraordinary» event, a social test of faith shared across geographic borders and languages.1 The congresses that flourished in the last quarter of the 19th century thanks to technical progress in the field of transport added a more explicitly political character to these dimensions. At a time when cities were growing exponen- tially, these vast religious gatherings – whether they had a scientific or a spiri- tual vocation – sought to enable religions to take possession of the public space and to make their community of believers visible. While nation-states and cities competed with one another on the occasion of World’s Fairs, the Church de- monstrated its own ability to mobilize its human and material resources. This was particularly true during the interwar period, the «age of the masses» during which the Catholic Church established a particularly dynamic active presence in the public space (big gatherings, processions, pilgrimages).2 The Eucharistic Congress of Chicago in 1926 exacerbated this dynamic through the profusion of means implemented. The million pilgrims who had come from around the world to take part in it were invited to attend the celebration of a thousand masses in a single morning, of a million communions offered to the intentions of the Pope 1 Charles Keith, Catholic Vietnam: a church from empire to nation, Berkeley 2012; John Eade, Pilgrimage, politics and place-making in Eastern Europe: crossing the borders (Ash- gate studies in pilgrimage), Burlington 2014; Albertus Bagus Laksana, Muslim and Catho- lic pilgrimage practices: explorations through Java (Ashgate studies in pilgrimage), Bur- lington 2014; Philippe Martin, Pèlerins: XVe–XXIe s.
    [Show full text]
  • Extreme Enregisterment and Its Aftermath
    Pragmatics 23:2.331-359 (2013) International Pragmatics Association DOI: 10.1075/prag.23.2.06jas HYPERSTANDARDISATION IN FLANDERS: EXTREME ENREGISTERMENT AND ITS AFTERMATH Jürgen Jaspers and Sarah Van Hoof Abstract Our intention in this article is to document and analyse an exceptional period in Flemish linguistic history that has not received a lot of attention thusfar, viz., the 1950s through the 1980s. We will argue that these decades mark a period best described as an era of hyperstandardisation, as they involved a large-scale, propagandistic, scientifically supported and highly mediatised linguistic standardisation campaign that has thoroughly ideologised language use in all corners of Flemish society. We will propose that the Flemish ‘intermediate variety’ (tussentaal) ought probably to be seen as an unmistakeable side-effect of this hyperstandardisation process rather than as a transitional stage on the road to full standardisation or the result of a decline in standardisation efforts. In addition to this, we will propose that discourses of declining standardisation efforts are difficult to reconcile with the recruitment of linguistic standardisation in the new global economy. Keywords: Standardisation; Enregisterment; Flanders; Dutch; Tussentaal. 1. Introduction More and more in Western-Europe there has been notice of vernacular language use in domains, such as the mass media, that one would generally reserve for standard language use under an ideology of standardisation (Androutsopoulos 2010; Auer 2005; Coupland 2007). Various sociolinguists have suggested that this spread of vernacular language use may, at least in a number of cases, have to be attributed to slowly but gradually declining efforts of linguistic standardisation or to a process of “destandardisation” (Grondelaers & van Hout 2011; Grondelaers et al.
    [Show full text]
  • The Association for Diplomatic Studies and Training Foreign Affairs Oral History Project
    The Association for Diplomatic Studies and Training Foreign Affairs Oral History Project MARTEN VAN HEUVEN Interviewed by: Charles Stuart Kennedy Initial interview date: January 31, 2003 Copyright 2015 ADST TABLE OF CONTENTS Background Born and raised in Utrecht, Netherlands; moved to New Haven, Connecticut - 1947 Netherlands in World War II Yale University; Universities in France and Netherlands; Columbia University State Department - Office of the Legal Advisor 1957-1963 Law of the Sea Conference - Geneva Outer Space Treaty USUN delegation Human Rights Commission Vote trading Personalities Newly independent countries Berlin, Germany - U.S. Mission - Legal Advisor 1963-1967 Soviets Environment Quadripartite administration German democratic process Spandau prison Marriage Brussels, Belgium - USNATO - Civil Emergency, Planning, 1967-1970 And Arms Control Civil Emergency Planning Committee NATO delegations Mansfield Amendment Flexible Response doctrine SALT/START Czech invasion 1 State Department - ACDA 1970-1972 USUN - New York Conference on Committee for Disarmament [CCD] Biological and Chemical Warfare Convention State Department - EUR - Romania and Albania Desk Officer 1973-1974 Ceausescus Romanian economy Romanian environment Ceausescu visit to U.S. Felix Bloch Princeton University - Student 1974-1975 The Hague, Netherlands - Political Counselor 1975-1978 Relations Military Nuclear issues Anti-U.S. demonstrations European Union [EU] Dutch society Royal family Foreign relations Bonn, Germany - Political Officer 1978-1981 Relations SS20
    [Show full text]