Boek Ned Letterkunde 01/13
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
O Mensch! De vormen van de humanitair- expressio nistische poëzie in Vlaanderen Pieter Verstraeten (FWO – KU Leuven – MDRN) Abstract This article explores some eye-catching formal characteristics of the so-called humanitarian variant of literary expressionism as it emerged in the postwar Flemish literary context around 1920, such as the frequent use of rhetorical apostrophe. In particular, it focuses on the typical enunciative patterns in the avant-garde poetry written by Paul van Ostaijen, Wies Moens and Victor Brunclair in the years 1918-1921. What distinguishes these poetical experi- ments from the more classical kinds of poetry of that time, it is argued, is the fact that the complex enunciative structures of these poems are foregrounded, due to, for instance, the multiplication of the enunciative roles, the underde- termination of these roles, and the changing nature of the relations between these roles. Inleiding: humanitair en formeel expressionisme In de historische overzichten van de Vlaamse literatuur wordt het literaire expres- sionisme opgevat als een literair fenomeen dat zich al snel opsplitst in twee varianten die nauwelijks iets met elkaar gemeen hebben: enerzijds is er het humanitaire expres- sionisme, anderzijds het formele of organische expressionisme. Twee kampen van dichters komen daarmee tegenover elkaar te staan. Het humanitaire expressionisme wordt verbonden met de ‘vroege’ Paul van Ostaijen, de ‘vroege’ Victor Brunclair, met Wies Moens, Marnix Gijsen, Achilles Mussche, enz. De ‘latere’ Van Ostaijen daaren- tegen zet de krijtlijnen uit voor de formele variant en in zijn kielzog volgen Gaston 1 Nederlandse Letterkunde Burssens en Victor Brunclair. Die opdeling sluit aan bij scheidingslijnen die ook elders worden getrokken – bijvoorbeeld in de context van het Duitse expressionisme 26 –, maar steunt in Vlaanderen vooral op de kritische uitspraken van Van Ostaijen zelf. Vanaf de vroege jaren twintig neemt de dichter van Het Sienjaal (1918) steeds nadrukkelijker afstand van zijn eigen humanitaire poëzie en in beroemde teksten als ‘Modernistiese dichters’, ‘Proeve van parallellen tussen moderne beeldende kunst en moderne dichtkunst’ en ‘Wies Moens en ik’ tracht hij beide poëtica’s nauwkeurig te omschrijven en af te bakenen. Hij laat er geen twijfel over bestaan dat hij de formele Guest (guest) IP: 170.106.33.42 variant als superieur beschouwt en dat het miskennen van het onderscheid getuigt van een ontstellend gebrek aan inzicht. Een ‘solidaire nieuwe generatie’ bestaat volgens hem niet: ‘Zij die oordelen dat zij wel bestaat zijn maniak; ofwel bezeten door het “moderne” woord “side-car”, ofwel door het laatste postulaat: “gemeenschap”’.2 Van Ostaijens karakterisering van het humanitaire expressionisme is gemeen- goed geworden. Centraal staat de tegenstelling tussen ethiek en esthetiek. De huma- nitaire poëzie beroept zich op ethische categorieën3 en bestaat bij de gratie van een duidelijk gearticuleerde ‘inhoud’, het ‘gedachtelike addendum’4. Daartegenover staat het autonome gedicht dat ‘zich-zelf doel’ is5, dat ‘in-zich-gesloten’ is6, dat een ‘spel’ is7 en gehoorzaamt aan een ‘inwendig-lyrische orde’8. De verhouding tussen het hu- manitaire en het organische expressionisme wordt door Van Ostaijen verder in kaart gebracht met behulp van een hele reeks conceptuele tegenstellingen: inhoud versus thema, subjectief versus objectief, gevoel versus sensibiliteit, ‘romanties’ versus ‘klas- sicisties’, retorisch versus lyrisch, artificieel versus organisch, beeld versus associatie, pathos versus ethos, enz. Deze niet-exhaustieve en tevens steeds aan verschuivingen onderhevige lijst suggereert dat er naast de tegenstelling tussen ethiek en esthetiek nog andere spanningen zijn die constitutief zijn voor het verschil tussen het huma- nitaire en het organische expressionisme. De opgesomde distinctieve kenmerken impliceren immers een fundamentele kritiek op twee atavismen die volgens Van Ostaijen de poëzie van zijn modernistische tijdgenoten – hoe modern ze zich ook willen voordoen – blijven bepalen, met name het atavisme van de retoriek (‘retorisch’, ‘beeld’, ‘pathos’) en dat van de romantiek (‘gevoel’, ‘subjectiviteit’). Met zijn anti- retorische kritiek doelt van Ostaijen enerzijds op het politieke, religieuze en ethische kader waarbinnen het humanitaire dichten opereert (en de pragmatische poëtica die daarmee samenhangt), maar anderzijds ook op het sterk retorische taalgebruik dat zo’n communicatieve situatie met zich meebrengt. De inhoud en de vorm van het humanitaire expressionisme sluiten niet naadloos op elkaar aan, de vorm is louter ‘ornamentaal’9 en deze poëzie wordt dan ook in verband gebracht met de praktijken van de ‘rederijkerij’10. De meer specifieke technische bezwaren hangen samen met dit overdreven retorische karakter. Zo verwerpt Van Ostaijen het excessieve en arbitraire beeldgebruik en laakt hij het feit dat het enige structuurprincipe van deze poëzie het pathos is. Met dat pathos zijn we meteen bij Van Ostaijens anti-romantische positie aanbeland. De humanitaire poëzie berust zijns inziens, ondanks alle algemeen-men- selijke en universele aspiraties op de expressie van het ‘persoonlijke’ (of ‘subjectieve’) ‘gevoel’ (of ‘temperament’, ‘emotie’, enz.).11 Met het begrip ‘romanties’ alludeert Van Ostaijen dus in de eerste plaats op de expressieve poëtica die in het humanitaire expressionisme is geïmpliceerd en die, ondanks alle collectieve retoriek, gebaseerd is op de persoonlijke confidenties van een lyrisch subject. De anti-retorische en anti-romantische kritiek komen in passages als O Mensch! de volgende samen: 27 Het veelvuldig gebruik van het beeld, dat juist door deze veelvuldigheid en door de vaak verre verwantschap van langs om meer als vreemdlichaam aandoet, is lyries gezien en spijts de algemene pathetiese bewogenheid, ornamentaal. […] Het gebruik [o.a. van het beeld] is vrij romanties arbitrair.12 Guest (guest) IP: 170.106.33.42 De kritiek op het romantische en retorische karakter van het humanitaire expressi- onisme kan gesitueerd worden binnen een veel ruimere modernistische profilerings- strategie, die ook buiten de context van het expressionisme in de strikte zin aanwezig is. Zo ziet Altieri het Amerikaanse modernisme in de eerste plaats als een ‘war on rhetoric’ en benadrukt hij sterk het anti-romantische karakter van het streven naar onpersoonlijkheid van een dichter als T.S. Eliot: ‘[he] provide[s] a fulcrum for unset- tling the romantic dreams of having the lyric express individual personality’.13 Het onderscheid dat Van Ostaijen maakt tussen de twee varianten van het ex- pressionisme wordt in de geschiedschrijving van de periode steeds weer bevestigd en veel van de eigenschappen die Van Ostaijen voor beide varianten kenmerkend acht, worden met subtiele variaties herhaald. Kort gezegd: de humanitaire poëzie bestaat bij de gratie van een duidelijk gearticuleerde boodschap of inhoud, die enerzijds verbonden is met sociale waarden en erop gericht is te overtuigen (pragmatische dimensie), maar die anderzijds de uitdrukking is van het persoonlijke aanvoelen van de dichter (expressieve dimensie). De latere Van Ostaijen daarentegen schrijft ‘autonome’ poëzie. Of nog: in de humanitaire poëzie is de vorm louter retorisch en ornamenteel, en dus allerminst ‘noodzakelijk’. Hoewel dat beeld dominant blijft, werd het de laatste jaren op verschillende manieren genuanceerd. Zo is er sinds de jaren negentig opvallend veel aandacht besteed aan de politieke, ideologische en religieuze aspecten van Van Ostaijens werk. Illustratief is het verschijnen van enkele bijdragen over de mystiek bij Van Ostaijen14 en over zijn katholieke achtergrond15. In het nawoord bij de derde druk van Van Ostaijen tot heden vraagt Buelens overigens expliciet aandacht voor Van Ostaijens ‘positie binnen de katholieke zuil’ en zijn ‘omgang met de katholieke intellectuele en literaire traditie’.16 In een recent verschenen commentaar bij ‘Gebruiksaanwijzing der lyriek’ beklemtoont De Ridder dan weer dat Van Ostaijens autonomistische positie in zekere zin ook een politieke dimensie bezit: ‘Want ondanks het feit dat Van Ostaijen de poëzie hier onder andere vergelijkt met Augustinus’ verlangen naar het “liefhebben om het liefhebben”, positioneert hij de dichtkunst ook met enige nadruk als een fenomeen dat fundamenteel onverenigbaar is met de burgerlijke orde’.17 Het beeld van Van Ostaijen als een dichter die al snel naar een radicale autonomistische positie evolueert wordt daardoor onmiskenbaar genuanceerd. Ook de humanitaire poëzie is recent opnieuw onder de aandacht gebracht. Terwijl de belangstelling voor het humanitaire expressionisme zich lang vooral heeft toegespitst op Het sienjaal18, komen nu ook andere figuren (als Moens, Gijsen en Brunclair) opnieuw aan bod. Zij worden in de eerste plaats benaderd vanuit een ruimer literair- of cultuurhistorisch perspectief, dat sterk focust op hun rol binnen de Vlaamse beweging of binnen het katholieke reveil19. Hoewel die literair- en cultuurhistorische interesse onmiskenbaar tot belangwekkende nieuwe inzichten en interpretaties heeft geleid, blijft de specifie- Nederlandse Letterkunde ke schriftuur van de gedichten (en het specifieke literaire project waarin deze dichters zich inschrijven) enigszins onderbelicht.20 Terwijl de ‘inhoudelijke’ dimensie van het 28 formele expressionisme steeds nadrukkelijker op het voorplan wordt gebracht, blijft de formele dimensie van het humanitaire dimensie een domein waarin veel oude clichés een hardnekkig bestaan leiden. Guest (guest) IP: 170.106.33.42