Jaarboek Van De Maatschappij Der Nederlandse Letterkunde, 2011
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2011 bron Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2011. Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Leiden 2012 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_jaa004201101_01/colofon.php © 2015 dbnl i.s.m. 11 Verhandelingen Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2011 12 1. Hendrick Cornelisz. Vroom en Cornelis Hendricksz. Vroom. Nederlandse schepen overzeilen Spaanse galeien, 3 oktober 1602. 1617. olieverf op doek, 118 × 151 cm. Rijksmuseum Amsterdam (inv. nr SK-A-460) Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2011 13 Voorwerpen en afbeeldingen als historische bronnen in een digitale wereld Jaarrede door de voorzitter, Peter Sigmond ‘(...) ende ghekeert wesende mett ons schip om die galleije noch eens te overseylen tott sij gesoncken soude sijn, ghebeurde hett 'tselve wederom, datt een ander schip daer midden opzeijlde, de trompetter speelende op sijn trompette, “tan tara, tan tara” ende terstondts daerop Wilhelmus van Nassouwen. Ende datt vreeselijck gheroep van Gods vijanden onder 't geluijtt van die trompette, maeckte een sodanighe melodieuse harmonie, als mij dorste tot gheenen tijden gherecontreert te hebben’.1. Dit is een kort citaat uit een scheepsjournaal. Het beschrijft het treffen op 3 oktober 1602 van enkele Hollandse schepen met een aantal Spaanse galeien in het Nauw van Calais. Als we dit lezen, kunnen we ons een beeld vormen van deze tragedie. In dit geval kunnen we daarbij geholpen worden door Hendrick Vroom, de zeeschilder, die deze confrontatie in 1617 als onderwerp koos voor een schilderij, dat zich nu in het Rijksmuseum bevindt (afb. 1). Het zware Hollandse zeilschip walst, voortgestuwd door de wind, over de ranke galei heen. De opvarenden van de galei en zeker de vastgeketende galeislaven zijn reddeloos verloren. Ze zullen door het koude water worden verzwolgen. De mannen aan boord van het Hollandse schip stralen superioriteit uit. De trompetter op de campagne speelt het Wilhelmus. Een dramatisch moment, dat moge duidelijk zijn. In werkelijkheid was het nog een graadje erger want het drama speelde zich af rond middernacht, onder het licht van de volle maan, zoals even verder in het scheepsjournaal wordt vermeld. Tekst en beeld versterken elkaar en geven ons samen een aangrijpend beeld van hetgeen zich op die voor de Spanjaarden zo omineuze en voor de Nederlanders zo glorieuze nacht in oktober 1602 afspeelde.2. Het is misschien vloeken in de kerk, ongepast, om, als nieuw aangetreden voorzitter van de Maatschappij in de jaarrede aandacht te willen schenken aan een onderwerp dat niet in eerste aanleg aan de letteren is gewijd, maar aan beeldmateriaal en aan voorwerpen als bron voor historisch onderzoek. En dat in relatie tot de digitalisering van deze bronnen. Mijn Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2011 14 voorgangster, Ernestine van der Wall, verzekerde mij echter dat alles was toegestaan, dus ik steek welgemoed van wal. Maar laat ik beginnen op vertrouwd terrein en enige woorden wijden aan schriftelijke bronnen en digitalisering. Wij zijn, in ieder geval in de westerse maatschappij, gewend aan het gedrukte woord als medium om te communiceren, naast uiteraard dat medium waarvan ik nu gebruik maak, het gesproken woord. De laatste tijd maken wij ons wat ongerust over de toekomst van het gedrukte woord vanwege de voortschrijdende digitalisering. Zal het gedrukte boek, zal de gedrukte krant, deze cyberaanval overleven? Zelf, en ik ben daarin niet de enige, zie ik het ‘elektronische woord’, om het zo maar aan te duiden, als een nieuwe, revolutionaire stap in een lange ontwikkeling van communicatievormen. Een ontwikkeling, die begon met gebarentaal en die werd verfijnd en uitgebreid met mondelinge communicatie. In beide gevallen moest je om de boodschap over te laten komen in elkaars visuele nabijheid zijn of ten minste op gehoorsafstand. Die communicatievormen werden ‘verrijkt’ met het handgeschreven woord, het manu scriptum, dat over grotere afstanden getransporteerd kon worden maar dat toch vooral uniek en individueel was. Vervolgens kwam in het begin van de zestiende eeuw het gedrukte woord, de revolutie die het woord van individuele communicatie naar massacommunicatie tilde. En dan nu het digitale woord, het digitale woord dat nauwelijks enige begrenzing kent. Tenminste voor wie ‘aangesloten’, on line is. Een ware revolutie, niet alleen technisch maar ook economisch en sociaal. Het digitale medium veranderde de maatschappij en doet dat nog steeds. De mogelijkheden die de digitale wereld biedt, die ik niet allemaal ga opsommen, sterker nog, ik zou het niet kunnen, omdat we ze met z'n allen niet kunnen overzien en ze nog niet kennen, - hier ligt een fantastische uitdaging, ze moeten nog bedacht worden! - die mogelijkheden hebben grote gevolgen voor degenen die teksten vervaardigen en voor degenen die geschreven en gedrukte bronnen als de basis voor hun werk gebruiken. Ik denk daarbij, in ons geval voor de hand liggend, bij voorbeeld aan historici en letterkundigen. Het betekent in de eerste plaats dat veel gedrukt werk, dat gedigitaliseerd wordt, integraal via het internet binnen het bereik van ons, gebruikers, komt. Dat geldt voor gedrukt werk, dat zich in Nederlandse bibliotheken en bewaarplaatsen bevindt, het geldt ook voor bronnen die zich Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2011 15 in buitenlandse archieven en bibliotheken bevinden en die nu (en in de toekomst) van achter de computer bestudeerd kunnen worden. Miljoenen gedrukte werken komen daarmee wereldwijd letterlijk binnen handbereik. Fantastisch! Wat een gemak! Dat moet de kwaliteit van het onderzoek kunnen verhogen, zou je zeggen. Moet kunnen, inderdaad, maar niet zonder meer. ‘Meer’ is niet altijd beter en meer informatie resulteert ook niet altijd in een afgewogener beeld. Meer mogelijkheden betekent ook meer problemen, meer selectie. Meer weging van bronnenmateriaal. In deze overdaad aan digitaal beschikbare bronnen zal selectie een veel groter gewicht moeten gaan krijgen. Want je kunt die gedigitaliseerde, en dus toegankelijke, bronnen als gebruiker, als onderzoeker niet meer negeren als de mogelijkheid om er kennis van te nemen aanwezig is! Een enorm tijdsbeslag doemt op. We zullen systemen of onderzoeksmethoden moeten ontwikkelen om snel te kunnen selecteren. De wenselijkheid, de noodzaak misschien ook, om meer dan voorheen te komen tot onderzoekers- en schrijverscollectieven dringt zich eveneens op, zeker als het om het beschikbaar komen van bronnen in vreemde talen gaat. Een punt van aandacht hierbij is dat Nederlandstalige bronnen in buitenlandse archieven waarschijnlijk geen prioriteit zullen hebben binnen de digitaliseringsprogramma's van de betreffende beheerders. En juist daar kunnen zich voor Nederlandse onderzoekers nog onontgonnen gebieden bevinden. Een mooi voorbeeld zijn de in beslag genomen papieren van honderden door de Engelsen in de zeventiende en achttiende eeuw gekaapte Nederlandse schepen die zich in het archief van de High Court in Londen bleken te bevinden. De maritiem historicus S.W.P. Braunius trof ze in de jaren zeventig van de vorige eeuw aan. ‘Dozen en nog eens dozen, letterlijk volgepropt met Nederlandstalige stukken werden aangetroffen,’ zo schreef hij. ‘Commissies, aanbevelingsbrieven, cognossementen, ladingboekjes, kwitanties, zeebrieven, vrijgeleides, handelsbrieven doorspekt met nieuwtjes en schandaaltjes, maar vooral: persoonlijke brieven van en aan zeevarenden, waarvan bij sommige het zegel zelfs nog niet verbroken was’.3. Braunius was ten diepste ontroerd door deze vondst, een gevoel waar ik straks nog op terugkom. Door allerlei omstandigheden werd pas opvolging gegeven aan deze vondst in 2005, toen Roelof van Gelder in opdracht van de Koninklijke Bibliotheek zes maanden in Londen nader onderzoek kon doen naar deze inmiddels naar de National Archives in Kew overgebrachte archieven. Elfhonderd dozen met circa 38.000 brie- Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, 2011 16 ven van ‘gewone’ Nederlanders, zeelieden en andere opvarenden, liggen daar op ontsluiting te wachten. Vergeten en vanwege de taal moeilijk toegankelijk voor Engelse historici. Digitalisering zal de stukken nu binnen leesbereik brengen van alle geïnteresseerden: neerlandici, historici. Inmiddels zijn de brieven onderwerp van onderzoek, loopt het project Sailing Letters en verschijnen sinds enige jaren uitgaven van selecties van brieven, in druk en op DVD. Maar, het zal hier niet bij blijven... Museale collecties en historisch onderzoek Want de digitalisering beperkt zich niet tot het geschreven of gedrukte woord. Het brengt ook andere delen van het cultureel erfgoed binnen oogbereik. Ik doel daarbij op de museale collecties. Collecties die bestaan uit voorwerpen van zeer uiteenlopende aard: gebruiksvoorwerpen, voorwerpen van kunstnijverheid en kunstvoorwerpen. En ik reken daar met nadruk ook afbeeldingen toe: schilderijen en tekeningen, uiteraard, maar ook - hoewel ze gedrukt zijn - prenten en foto's. En eigenlijk moet ik de bewegende beelden, de film, er ook toe rekenen. Sinds jaar en dag bevinden zich miljoenen voorwerpen in de depots van musea, prentenkabinetten en topografische atlassen. Ze worden daar over het algemeen goed verzorgd en ontsloten door specialisten die de verschillende deelcollecties beheren.4. Voor historische onderzoekers die gewend zijn in bibliotheken en archieven te werken met geschreven en gedrukte bronnen, zijn museale collecties niet altijd