De Eeuw Van De Macht
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
de eeuw van de macht Richard J. Evans De eeuw van de macht Europa 1815-1914 Vertaald uit het Engels door Het Vertaalcollectief Oorspronkelijke titel: Th e Pursuit of Power. Europe 1815-1914 Oorspronkelijk uitgegeven door: Allen Lane, 2016 © Richard J. Evans, 2016 © Vertaling uit het Engels: Het Vertaalcollectief, 2016 © Nederlandse uitgave: Hollands Diep, Amsterdam 2016 © Omslagfoto: Liligraphie Omslagontwerp: Studio Jan de Boer, Amsterdam Typografi e: Crius Group, Hulshout © Ontwerp landkaarten binnenwerk: András Bereznay, 2016 isbn 978 90 488 3640 6 isbn 978 90 488 3641 3 (e-book) nur 680 www.hollandsdiep.nl www.overamstel.com Hollands Diep is een imprint van Overamstel Uitgevers bv Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfi lm of op welke wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Ter nagedachtenis aan Eric Hobsbawm , 1917-2012 Inhoud Voorwoord 1 De erfenis van de revolutie 2 De paradoxen van vrijheid 3 De Europese lente 4 De sociale revolutie 5 De verovering van de natuur 6 De eeuw van emoties 7 De uitdaging van de democratie 8 De prijs van kolonisatie Bibliografi e Illustratielijst Kaarten Register 7 Voorwoord Dit boek behandelt de geschiedenis van Europa tussen 1815 en 1914 en vormt daarmee het vervolg binnen de Penguin History of Europe op het voorgaande deel in deze serie, Th e Pursuit of Glory (2007), over de periode 1648 tot 1815. Zoals de auteur van dat briljante werk , mijn collega aan de University of Cambridge Tim Blanning , op- merkt, moet elke geschiedenis van Europa bij een willekeurig gekozen jaartal aanvangen, maar zijn sommige jaartallen minder willekeurig dan andere. We spreken vaak van de ‘negentiende’ of de ‘twintigste eeuw’, maar historici weten dat de periode tussen 1801 en 1900 een louter chronologische betekenis heeft. In de geschiedschrijving zijn perioden moeilijk af te bakenen, en zelfs het begin of einde van be- langrijke oorlogen, zo vaak gebruikt voor dit soort afbakeningen, zijn – zoals ook in dit geval – in veel opzichten onbevredigend. Diverse historische ontwikkelingen volgen elk hun eigen chronologie, en een jaartal dat in de politieke of diplomatieke geschiedenis van groot be- lang is, kan in de sociale, economische of culturele geschiedenis wei- nig betekenis hebben. De Franse historici van de École des Annales hebben bekendheid gegeven aan het concept van de ‘onbeweeglijke geschiedenis’, l’histoire immobile, die in grote delen van Europa tot ver in de moderne tijd voortduurde, zodat het aloude sociaal-econo- mische stelsel – het ancien régime économique et social – zelfs na de val van de anciens régimes aan het einde van de achttiende eeuw tot ver in de tweede helft van de negentiende eeuw bleef voortbestaan. Zo duurde het tot die tijd voordat de lijfeigenschap in het grootste deel van Europa zou zijn afgeschaft, terwijl het eeuwenoude demo- grafi sche patroon van hoge geboorte- en sterftecijfers pas vanaf circa 9 1850 begon te veranderen, behalve in Frankrijk . Aan de andere kant beperkte de industrialisatie zich gedurende ditzelfde tijdvak tot kleine domeinen van de Europese economie. Sommige historici – onder wie Arno Mayer Mayer in zijn boek Th e Persistence of the Ancien Régime (1981) – stellen zelfs dat de dominantie van traditionele aristocratische elites tot aan de Eerste Wereldoorlog in stand bleef, zodat zich ook op politiek gebied weinig echte veranderingen voordeden, ondanks een tijdsbeeld van grote politieke ophef. Mayers zienswijze heeft bij weinig historici navolging gekregen: in Europa deed zich in de ne- gentiende eeuw wel degelijk verandering voor, niet alleen in politiek opzicht maar ook op andere gebieden. Sommigen menen zelfs dat de belangrijkste periode die in dit ver- band onder de loep genomen moet worden, de Age of Revolution is, om de titel aan te halen van het eerste deel van Eric Hobsbawms beroemde analyse van de periode 1789-1914, die in 1962 verscheen. Hobsbawms tijdsindeling werd door Jonathan Sperber in diens in- zichtelijke werk Revolutionary Europe (2000) nagevolgd, waarin hij de periode van 1789-1848 belichtte, dezelfde periode die Hobsbawms eerste deel besloeg. Maar wie deze jaartallen als cesuren kiest, moet daarvoor een prijs betalen, want het Europa dat op deze tijd volgt, is een Europa dat zich veel moeilijker binnen één overkoepelend kader laat samenvatten. Het is dan ook geen toeval dat Sperbers vervolgwerk een bewerkelijke titel heeft, een titel waarin hij – onge- twijfeld onbedoeld – probeerde het probleem te verwoorden waarop hij stuitte toen hij deze periode in overkoepelende zin wilde omschrij- ven: Europe 1850-1914: Progress, Participation and Apprehension (2008; ‘Vooruitgang, participatie en ongerustheid’). Hobsbawm schreef nog twee delen, Th e Age of Capital (1975), over de periode 1848-1875, en Th e Age of Empire (1987), over de tijd tot aan de Eerste Wereldoor- log . Eenieder die tracht een geschiedenis van het negentiende-eeuwse Europa te schrijven, zal zich met deze drie magnifi eke delen bezig moeten houden, die de historische literatuur over dit tijdvak beheer- sen. Met zijn ongekende gave voor conceptuele vernieuwing ken- merkte Hobsbawm de hele periode als ‘de lange negentiende eeuw’, 10 een concept dat sindsdien in talloze handboeken en inleidingen is overgenomen, zoals in het overzichtelijke Europe 1783-1914 (2000) van William Simpson en Martin Jones. Die lange negentiende eeuw is evenwel een geknakte eeuw, door de revoluties van 1848 verdeeld in twee heel verschillende perioden. Het zal niet verbazen dat veel his- torici die het tijdperk van de Slag bij Waterloo tot aan het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog hebben behandeld, net als Sperber niet hebben geprobeerd daar enige conceptuele eenheid aan toe te schrij- ven en dat ze voor nietszeggende titels als Europe’s Uncertain Path (2012; ‘Europa’s onzekere weg’) hebben gekozen, om de recentelijk verschenen politieke geschiedenis van R.S. Alexander aan te halen. Gedurende het grootste gedeelte van de twintigste eeuw hebben historici de opkomst van de natiestaten en de confl icten ertussen als de rode draad van de Europese geschiedenis van de negentiende eeuw beschouwd. De triomf van het nationalisme leidde tot het smeden van nieuwe politieke en culturele eenheden, tot revoluties tegen om- vangrijke en ogenschijnlijk obsolete, multinationale keizerrijken en tot revoltes tégen onderdrukking door andere naties of juist vóór een eigen nationale hegemonie. Het model van de natiestaat verspreidde zich in de twintigste eeuw over de rest van de wereld, waardoor de opkomst ervan in het Europa van de negentiende eeuw een nog gro- tere betekenis kreeg. Historici zagen dit proces ooit als een positieve ontwikkeling, waarbij ze de eenwording van Duitsland en Italië , de opkomst van het Tsjechische en Poolse nationale bewustzijn en an- dere voortbrengselen van het tijdperk van het nationalisme met veel enthousiasme beschreven. Maar nadat nationalistische en etnische ri- valiteiten in het reusachtige confl ict van de Tweede Wereldoorlog tot ontbranding waren gekomen, kwam het nationalisme in een minder positief daglicht te staan, een zienswijze die nog eens werd bevestigd door de recente Balkanoorlog van de jaren negentig. Sindsdien is onze tijd steeds meer een tijd van globalisering geworden, waarin de grenzen van de Koude Oorlog zijn weggevallen, waarin natio- nale grenzen poreuzer zijn geworden en de wereldbevolking tot één globale gemeenschap is verbonden, door de uitwerking van interna- 11 tionale instituties, wereldomspannende vormen van communicatie , multinationale ondernemingen en talloze andere factoren. Sinds de eeuwwisseling is hierdoor ook onze visie op het verleden veranderd, een verleden dat door historici steeds meer in globaal perspectief wordt gezien. De roep om een globale geschiedenis is op zichzelf niet nieuw: die werd al in de jaren zeventig geuit door de Franse historicus Marc Ferro en klonk ook door in het concept van de Uni- versalgeschichte , zoals dat in de negentiende eeuw door Leopold von Ranke en in de twintigste eeuw door Arnold Toynbee en William H. McNeill werd bepleit. Maar een globale geschiedschrijving , die de verschillende delen van de wereld veeleer met elkaar in verband brengt dan dat zij de afzonderlijke geschiedenissen ervan behandelt, is pas onlangs opgekomen; historici beginnen onderzoek te doen naar thema’s als de uitwerking van het kolonialisme op de Europese economieën, samenlevingen, culturen en politieke stelsels, met name (maar niet uitsluitend) die van Groot-Brittannië; naar de globale eco- nomische banden die Europa in een netwerk van wereldwijde uitwis- seling verbond met andere delen van de wereld; en naar de opkomst van koloniale rijken als een kenmerkend Europees proces, in plaats van een proces dat specifi ek was voor één Europese natie. Historici hebben zich ook gestort op het herschrijven van de geschiedenis van afzonderlijke Europese naties in een globale context, waarbij ze het eff ect van Europese emigraties – de miljoenen Europeanen die naar andere delen van de wereld verhuisden – op het moederland hebben benadrukt, naast de opname in het Europese nationalisme van racis- tische ideeën die werden ontleend aan de ervaring van kolonisatie in Afrika of Azië , en de opkomst van de geopolitiek als cruciale factor in de relaties tussen de Europese staten. Een duidelijke invloed op mijn eigen benadering is uitgeoefend door de Duitse historicus Jürgen Osterhammel , wiens Th e Trans- formation of the