PDF Bier En Water
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
BIER EN WATER De geschiedenis van een familie Van der Hoeven die bier brouwde, de zeeën bevoer, allerhand nering en ambacht beoefende, fortuin vergaarde en fortuin verloor door Mevr. E.A.A.M. van der Hoeven, A. van der Hoeven, Drs P. van der Hoeven Eerder gepubliceerd in ‘Ons Voorgeslacht’, jrg. 55 (2000), een uitgave van de Zuidhollandse Vereniging voor Genealogie Voorwoord De stamouders van dit geslacht, Matheus Oziersz. en Maritgen Jacobsdr., werden in het midden van de 16e eeuw begraven onder een monumentale zerk in het kruiswerk van de Oude Kerk te Delft. De zerk ligt er nog steeds maar is momenteel helaas niet toegankelijk wegens de restauratie van de kerk. Aan de hand van het wapen van Matheus, drie violen, kunnen we een afstamming veronderstellen uit het gelijknamige Maaslandse geslacht dat van 1270 af in de leenregisters voorkomt. De familie veronderstelde deze afstamming niet alleen, ze ging er prat op, zoals we hieronder kunnen zien. Geld, drama en avontuur Matheus Oziersz. was brouwer, een van de zeer velen in Delft in die tijd, en na zijn dood zette zijn weduwe samen met haar zoon Cornelis het bedrijf voort. Veel van de nazaten verdienden hun dagelijks brood (en vaak veel meer dan dat) met het brouwen van bier. Behalve bier schijnt ook water (soms zoet, meestal zout) een grote aantrekkingskracht te hebben uitgeoefend gezien het grote aantal familieleden dat rivieren, zeeën en oceanen bevoer. Verder vinden we in deze familie kooplieden, allerlei ambachtslieden, kunstenaars, artsen en juristen. Sommigen worden zeer rijk, anderen sterven berooid. Wij hebben het wel en wee van deze familie gevolgd over een periode van ongeveer twee eeuwen en we troffen vrijwel alle ingrediënten aan voor een pittige soap opera: geld en macht (of het gebrek daaraan), verre avontuurlijke reizen, alcoholisme, echtscheiding, een steekpartij met noodlottige afloop, de ‘odieuze en onbetaamelijke’ verhouding van een jonge weduwe met haar zwager, zelfs een politiek proces (zie hieronder). Maar ook opmerkelijke kunstverzamelingen en interessante familieconnecties, o.a. van Robbrecht (IVl) die door zijn tweede huwelijk geparenteerd raakt aan de steenrijke Amsterdamse familie Van Loon en wiens dochter trouwt met een zoon van P.C. Hooft. Tussen alle persoonlijke en zakelijke beslommeringen door, is er regelmatig directe betrokkenheid bij belangrijke historische gebeurtenissen in deze woelige tijden. De beide keren dat een lid van de familie toegang krijgt tot de vroedschap van Delft, is dat het directe gevolg van het verzetten van de wet, de eerste keer in 1572 door Willem de Zwijger, de tweede keer, precies 100 jaar later door Willem III. Oedzier Matheusz. ziet omstreeks 1574 zijn fraaie huis buiten Schiedam in vlammen opgaan als gevolg van oorlogshandelingen. Zijn neef Matheus Fransz. is in die zelfde tijd verantwoordelijk voor de fortificatie van Delfshaven. In 1573 sneuvelt diens broer Jan Fransz. bij de dramatisch mislukte poging Haarlem te ontzetten. Een andere broer, Aper Fransz. wordt in 1583 gearresteerd op 1 verdenking van medeplichtigheid aan een samenzwering tegen de staat. Wellicht mede dankzij invloedrijke familie en vrienden loopt het voor hem goed af, in tegenstelling tot het lot van de hoofdverdachte die op 29 maart van dat jaar in Den Haag wordt onthoofd. De neefjes Osier Matheusz. en Jacob Danielsz. raken in 1601 in Spaanse gevangenschap (maar zijn het jaar daarop weer veilig thuis). Claes Matheusz. laat het leven in 1634 tijdens het kortstondige Braziliaanse avontuur. Geld alleen is echter niet genoeg om het fortuin van een familie te bestendigen. De rijke takken gaan uiteindelijk ten onder aan lichamelijk verval en een - zelfs voor die tijd - uitzonderlijk hoge kindersterfte. Alleen de Dordtse tak van schippers en kuipers zet zich voort tot in de 18e eeuw en wellicht nog generaties daarna. Wij hebben echter gemeend ons onderzoek met de zesde generatie te moeten afronden. Adellijke pretenties Een verhaal apart binnen dit verhaal is de trend tot aristocratisering binnen de rijke burgerij. Het verschijnsel is algemeen bekend dat met het toenemen van de welvaart in de tweede helft van 17e en de eerste helft van de 18e eeuw de nouveaux riches zich meer aanzien meenden te verwerven door het kopen van een of meer heerlijkheden. Dat deze pretenties de ergernis dan wel de lachlust opwekten van de weinige echte adel die Holland nog rijk was, mocht de pret niet drukken. Het gaf echter veel meer aanzien als je kon aantonen dat je van adellijken bloede was. En daar hebben enkele leden van deze familie zeer veel moeite voor gedaan. Van Nierop poogt in zijn dissertatie1 een definitie te geven van de Hollandse adel. Concluderend stelt hij, Hugo de Groot citerend, dat ten tijde van de Republiek, naast de toegang tot de Ridderschap, het jachtrecht als enige exclusief adellijke privilege was overgebleven.2 De achterliggende gedachte is dan ook overduidelijk, als we in 1609 een aantal hoogbejaarde Schiedammers een verklaring zien afleggen op verzoek van Frans Jorisz. (IVh). Het verhaal komt er op neer dat ‘Ozyer Matheusz. van der Houve voor de troubles gewoont heeft buyten de Ketelpoort... op een huijs met een tooren welck huijs is affgebrant geweest ten tijde als de huijsen van Mathenesse, Spangien ende Spierinxhouck affgebrant ende gedemolieerd zijn ... (en dat de zonen van deze Ozyer) altijts plachten mette honden, die haer vaeder totter jacht was houdende int velt opte jachte te gaen’. Toen ons onderzoek al in een vergevorderd stadium was, kwam ons een dossier onder ogen bij de Hoge Raad van Adel3 waarin wij afschriften, vermoedelijk rond 1700 gemaakt, aantroffen van nog een tweetal dergelijke verklaringen, beide gedateerd 23 januari 1624 waarin opnieuw een aantal hoogbejaarden verklaart hoe ‘Osijer van der Houven in zijn leven eenige hasewinthonden was houdende met welke hij dagelijks ter velde ende ter jagt was gaande’. De getuigenissen worden ditmaal gedaan op verzoek van Rogier Danielsz. (IVc). Hoe intensief Rogier met deze kwestie bezig was, moge blijken uit een interview dat hij twee dagen later, op 25 januari, Andries van Thienen afneemt. Niet alleen wordt hier opnieuw de nadruk gelegd op het jachtrecht maar ook wordt gepoogd de verwantschap aan te tonen met een nog aanzienlijker geslacht van dezelfde naam waartoe o.a. de schrijver van de Handvestkroniek, Matthijs van der Houve, behoorde. De suggestieve vraagstelling van Rogier en de diplomatieke antwoorden van Van Thienen zijn te mooi om hier niet integraal weer te geven: Interrogatorien omme daarop ten regtelijken versouke van Rogier van der Houven soone van Daniel van der Houven balljeu ende schout der stede Schiedam, gehoort te worden den Ed: heere Andries van Thienen eerste meesterknaep van Hollant en Westvrieslant etc: oud 67 jaar ofte daarontrent. 2 Verklaart hij deposant dit selve artikel Eerstelijk of hem deposant niet ten volle waaragtig te wesen, en niet alleen kennelijk is, als dat Gideon van der Houven, lantrentm[eeste]r geweest te zijn van ’t is geweest sijn deposants moeders 2e man, vorstendom Gelderlant maar ook des geweest sijnde lantrentm[eeste]r van ’t graafschap van Sutphen. vorstendom van Gelderlant. Verklaart het selve artik: Ende of dezelve Gideon van der Houven niet waaragtigh te wesen sulx als ’t leijd en heeft gehad verscheijde broeders. Verkaart mede als vooren dit artik: Ende of niet eenige van dezelve zijn geweest waaragtig te wesen, ende dat Vincent van der en hebben geheeten, te weten David van der Houve, geweest is schout der steede van Houven, Salomon van der Houven, en Amersfoort en Davit van der Houven baljeu Vincent van der Houven. van Kennemerlant. Verklaart sulx wel gehoort en verstaan te Ende ofden voorn[oemde] Salomon van der hebben, maar diertijd uijtlandigh zijnde niet Houven in zijn leven niet en is geweest volkoomentl [ijken] gesien te hebben. baljuw der stede Schiedam, tot er tijden en wijle dat ducq d’Alba alhier in ’t lant gekoomen zijnde dezelve ter saake van de religie heeft doen apprehendeeren, ende dezelve op de voorpoorte in den Haage bij hem heeft doen brengen ter tijd en wijlen toe dat den Briel van den grave van Lumeu was ingenoomen als wanneer hij doen werde uijt de voors[eide] gevankenisse ontslaagen. Seijd ende verklaart hij deposant als doen Ende af eenige tijd of maanden daarna dat weder in Holl[an]t gekoomen zijnde wel den viant, den Hage en meer andere plaatse gehoort te hebben, en gesien. hadde ingenoomen, den voorn: Salomon van der Houven niet en is koomen woonen binnen de stad Delft bij Osier van der Houven sijn requirants grootvader, en cousijn van den selven Salomon van der Houven, binnen der stede Delft in den Doele tot dat den voorn[oemde] viant den Hage en andere plaatse heeft moeten verlaaten. Segt hij deposant hem niet wel voor te staan Ende of hij deposant ten selven tijde met sijn met sijn moeder ten selve ten selven huijsen moeder niet tot meermaalen tot Delft in den geweest te zijn, maar van den selve Salomon voors[eiden] Doelen ten huijsen van den van der Houven wel verstaan heeft, dat den voorn[oemde] Osier van der Houven den voors[ejde] Osier van der Houven zijn voorn[oemden] Salomon van der Houven namaegschap was. hebben wesen besoekken, en mitsdien wel onsekerl[ijken] weten dat den selve Osier van der Houven was cousijn van de voorn[oemden] David, Salomon, Gideon, en Vincent van der Houven. 3 Seijt sulx waaragtig te wesen, ende hem tot Ende of hem deposant ten vollen niet diverse reijsen opde jagt geselschap kennelijk en is dat den voorn[oemde] gehouden te hebben. Salomon van der Houven, in zijn leven is geweest baljeu van s’Hage en de jagt altijd heeft gefrequenteert. Aldus gedaan ende getuijgt bij den voorn[oemde] h[ee]r Andries van Thienen, eerste m[eeste]rknaep van Holl[an]t en Westvrieslant, ende baljeuw van Noortwijkerhout, Lis, Hillegom ende Voorhout int hooft van desen gementioneert bij eeden in stuk van zijn officie respectivelijk gedaan, als voor elk artikel verhaelt staad, ter presentie van welgeboore manne sijner vierschaer, Actum dese bij haar lieden onderteekent, op den 25: Jan: 1624: en was ondertek[ent] Van Tienen, Hijss Harmense de Vries, Jan Hendriks Brijole, lagerstont mij present als secret[ari]s, en was getek[en]t G: van[der] Morsch 16[24].