Duizend Jaar Gouda
Total Page:16
File Type:pdf, Size:1020Kb
Historische Vereniging Die Goude NIEUWE 14TIJD – CULTUUR (1572-1795) Bladgoud bladdert af Een slecht kunstklimaat? De Goudse tekenaar, schilder en etser Aert van Waes, wiens arbeidzame leven zich in de eerste helft van de zeventiende eeuw voltrok, is niet de geschiedenis ingegaan als een groot kunstenaar. Van hem is slechts een beperkt aantal werken overgeleverd. Het betreft vooral etsen van boeren, landlopers en zigeuners. ‘Aartige boerteryen’ noemt Walvis deze prenten, die een sterke ver- wantschap vertonen met het werk van de vermaarde Vlaming David Teniers II. Van Waes’ oeu- vre is weliswaar ook over de hele wereld verspreid geraakt, doch het leverde hem geen rijkdom of eeuwige roem op. Hij was hierover bijzonder teleurgesteld en bracht dit aan het eind van zijn leven tot uitdrukking met behulp van de etsnaald, zijn voornaamste wapen. In 1645, een jaar nadat hij nog een fraai stadsgezicht van Gouda tekende vanaf de overzijde van de Hollandsche IJssel, graveerde hij een afbeelding die later door kunsthistorici werd genegeerd als ‘nogal in het triviale vallende’.1 De ets toont een kunstenaar – mogelijk Van Waes zelf – die gehurkt voor een lege schildersezel zijn behoefte doet op een palet. De boodschap van deze curieuze afbeelding wordt ons duidelijk uit het onderschrift. Van Waes laat daarin weten, dat hij wegens gebrek aan succes ‘in de pinseel [heeft] ghescheten’. De afbeelding mag misschien getuigen van een slechte smaak, maar is toch veelzeggend; zij drukt niet alleen de persoonlijke frustratie uit van een in- dividuele kunstenaar, maar wijst op plastische wijze eveneens op het slechte Goudse kunstkli- maat van die dagen. De Gouden Eeuw van de beeldende kunst lijkt dan ook nagenoeg voorbij te gaan aan de stad Gouda: schilders, beeldhouwers, graveurs, zilversmeden, ze waren er wel, maar niet in groten getale en evenmin van hoog niveau. Alleen de meer ambachtelijke kunstnijverheid, bestaande uit met name glazeniers, tapijtwevers en boekdrukkers, zou van enige bovenlokale betekenis zijn. Hadden andere Hollandse steden een intensief en rijk cultureel leven, Gouda bleef daar duidelijk bij achter. In steden als Amsterdam, Haarlem en Leiden kreeg de schilderkunst aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw een enorme impuls door de talloze Zuid-Nederlandse immigranten, onder wie niet alleen veel schilders maar – misschien nog wel belangrijker – ook veel vermogende lieden die gewend waren schilderijen te kopen en te laten maken.2 In korte tijd werd schilderijenbezit gemeengoed en niet louter voor rijke mensen, zoals destijds door verscheidene buitenlandse bezoekers werd opgemerkt. De vraag dringt zich op of – en zo ja, waarom – er in Gouda minder vraag bestond naar kunstwerken dan in andere Hol- 455 Historische Vereniging Die Goude NIEUWE TIJD – CULTUUR (1572-1795) De Goudse schilder en graveur Aert van Waes drukt zijn frus- tratie uit over het gebrek aan succes. Ets uit 1645. De maker heeft eronder de volgende tekst ge- schreven: ‘omdat ick door de konst niet quam tot myn verme- ten, soo heb ick als ghij siet in de pinseel ghescheten’. landse steden. De slechte economische situatie van de stad aan het begin van de zeventiende eeuw zal zeker een rol hebben gespeeld. Een andere factor van betekenis kan zijn geweest, dat in de nabijgelegen steden vele kunstenaars werkzaam waren, die ook de Goudse markt bedienden. Een bevredigende en sluitende verklaring voor het klaarblijkelijk schrale kunstklimaat in Gouda is hiermee echter niet gegeven.3 Door middel van een schets van het overgeleverde werk van de voornaamste Goudse kunste- naars zal in dit hoofdstuk getracht worden het stedelijke artistieke leven in de vroegmoderne tijd op zijn merites te beoordelen. Daarbij zal ook ingegaan worden op opdrachtgevers voor de vervaardiging van kunst. Dit zogeheten mecenaat kende in de Republiek een andersoortig ka- rakter dan in de omringende landen. In de Nederlanden bestond immers geen centraal gezag met een daaraan verbonden hofcultuur. De positie van de adel was, zeker in Holland, ook min- der prominent dan elders. Overheidsorganisaties manifesteerden zich wel als opdrachtgevers, dat was ook in Gouda – zij het op bescheiden schaal – het geval. Aan het eind van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw nam het aantal belangrijke bouwprojecten die om verfraai- ing vroegen af. De doorvoering van de reformatie had eveneens grote gevolgen voor de kunste- naars. De rooms-katholieke kerk verdween naar het achtererf en werd daarmee minder belang- rijk als opdrachtgever, terwijl ook de nieuwe gereformeerde kerk – met haar afkeer van beelden en uitbundige versieringen – nauwelijks stimulansen zou geven aan de kunstproductie. De be- langrijkste opdrachtgever voor kunst in de jonge Republiek werd daardoor de burger, zowel als privé-persoon als in de hoedanigheid van bestuurder. Glaskunst voor de Sint-Janskerk, 1594-1603 Tot de begunstigers van de kerk behoorden van oudsher de schenkers van gebrandschilderde ra- men. Wanneer er na het voltooien van nieuwe gebouwen niet voldoende geld meer over was voor de decoratie werden de ramen van wit glas voorzien. Zo was er nog tijd voor fondswerving om op een later tijdstip alsnog gebrandschilderde ramen te plaatsen. Glasschenkingen waren niet al- leen een uiting van godsdienstigheid maar tevens een middel om de macht en de aanspraken van 456 Historische Vereniging Die Goude BLADGOUD BLADDERT AF een heerser op rechten of een territorium zichtbaar te maken.4 In de eerste jaren van de Opstand tegen de Spaanse overheerser en vooral de eerste jaren na de overgang naar het protestantisme viel het kerkelijke mecenaat ook in Gouda bijna volledig weg. Voor zover bekend werd in 1569 de laatste opdracht voor een altaarstuk in de Sint-Janskerk verstrekt. Het betrof een tweezijdig beschilderd altaarstuk, dat de Amsterdamse schilder Pieter Pietersz (1540-1603) voor het Petrus- en Paulusgilde vervaardigde en dat bij het neerhalen van de altaren in februari 1573 mogelijk nog niet voltooid was. Voor de Haarlemse Sint-Bavo zou dezelfde schilder nog in 1575 een altaarstuk namens het bakkersgilde leveren. In Gouda werd het decoratiewerk in de parochiekerk echter twee jaar eerder al stilgelegd, nadat het gebedshuis door aanhangers van de nieuwe leer in bezit was genomen. Als laatste voorreformatorische ‘ka- tholieke’ opdracht geldt het schilderij Laat de kinderen tot mij komen, dat een vooralsnog anonie- me kunstenaar – in de stijl van Anthonie van Blocklandt – in 1573 vervaardigde voor het Ca - tharina Gasthuis. Oorlog en kerkwisseling zorgden er tevens voor dat de herbeglazing van de Sint-Janskerk, begonnen na de brand van 1551, gedurende ruim twintig jaar kwam stil te liggen. In 1571 was het zesde en laatste glas van Dirck Crabeth geplaatst, vier jaar eerder het vierde en laatste van zijn jongere broer Wouter. Alleen het koor en het transept waren daarmee van nieuwe glazen voorzien. Pas vanaf 1594 werden opdrachten voor de elf nog resterende ramen gegeven. In de periode 1590-1593 was het schip, dat voor de eredienst nu het belangrijkste gedeelte van de kerk was, opgetrokken tot dezelfde hoogte als koor en transept, waardoor er meer raamoppervlak en be- hoefte ontstond om ook daar gebrandschilderde glazen te hebben. Bij de uitvoering van dit plan werd teruggegrepen op de oude beproefde methode van glasschenkingen. In de tien daaropvol- gende jaren zouden de Staten van Holland, het Hoogheemraadschap Rijnland, zes van de voor- naamste Hollandse steden en de steden uit het Hollandse Noorder- en Zuiderkwartier glazen aan de Goudse kerk schenken die werden geplaatst in de zijbeuken en het schip. Dergelijke glasschenkingen werden formeel altijd eerst aan de burgemeesters voorgelegd. Deze bestuurders konden ook optreden als intermediairs bij het binnenhalen van opdrachtge- vers, zoals in het geval van het eerste glas. Omdat de beide Crabeths inmiddels alweer geruime tijd daarvoor waren overleden, Dirck in 1574 en Wouter in 1589, viel het stadsbestuur terug op leerlingen en niet-ingezetenen van de stad. Twee ontwerpen waren van de hand van Isaac Swa- nenburg, verder werden glazen geplaatst naar ontwerp van Hendrick de Keyser, Joachim Wte- wael in samenwerking met Adriaen de Vrije en Willem Tybaut. Het eerste grote glas in de protestantse tijd was nog wel van de hand van een Goudse glas- schrijver, Adriaen Gerritsz de Vrije. Deze leerling en schoonzoon van Wouter Crabeth maakte in opdracht van de Hoogheemraadschap Rijnland een wapenglas met allegorische figuren. In het- zelfde jaar ontwierp hij ook een glas met het wapenschild van de stad Gouda, waarvan twaalf ko- pieën door hemzelf en enkele andere glasschilders werden vervaardigd voor in de lichtbeuk.5 De Vrije werkte bovendien samen met Joachim Wtewael en voerde hun beider ontwerp ook uit. Hun meesterstuk was het zogeheten Statenglas uit 1595-1596, vervaardigd in opdracht van de Staten van Holland. Het onderwerp, de triomf van de vrijheid van geweten, is weergegeven als een allegorische voorstelling zoals deze ook door andere kunstenaars als Maerten van Heems- kerck, Dirck Vellert en Coornhert wel werd uitgebeeld: een wagen wordt getrokken door vrou- wenfiguren, voorstellende de Liefde, de Gerechtigheid, de Getrouwheid, de Eendracht en de 457 Historische Vereniging Die Goude NIEUWE TIJD – CULTUUR (1572-1795) Wouter Pietersz Crabeth. Aanbidding van de koningen. Schilderij uit 1631. Foto Tom Haartsen. Kamerscherm dat omstreeks 1770 voor de krijgsraadkamer in het doelengebouw aan de Tiendeweg is ver- vaardigd door Simon Klapmuts. Tegen de wanden van dit